HERMAN VERBEEK
EEN BEKER KOUD WATER katechese en liturgie voor kinderen nieuwe mogelijkheden gevonden'in de praktijk
ISBN 90 263 0163 4
© 1971 by Uitgeverij Ambo n.v. ontwerp omslag J ulius de Goede / avk typografische verzorging Harm Meyer Amboboeken worden uitgegeven door Uitgeverij Ambo n.v. Verspreiding voor België Uitgeverij Westland, Merksem Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie mikrofilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. 9.71.197
AMBOBOEKEN J- BILTHOVEN
INHOUD:
- Wie een van deze kleinen al is het maar een beker koud water geeft -
Woord vooraf door F. Haarsma 9 Voorwoord door J. L. Klink 11
Matteüs 10, 42
Voorzichtig beginnen WATER
Geloof je met je hart? ik geloof met de taal en heb je lief met je handen? ik heb lief met het wonder en wat verwacht je dan? de hoop dat het anders kan. Guillaume van der Graft
12
15
Inleiding 15 Leerstof - Het heerlijke water 16 Katechese - Water uit de hemel 17 Liturgie - De armen zoeken water 18 ADVENT Inleiding 25
25
Eerste week - De belofte 32 Leerstof - Een huis waar mensen wonen . 32 Katechese - Gij zijt de gezegende 33 Celebratie -Wees getroost 36 Kleine evaluatie 38 Tweede week - Naar Betlehem 40 Leerstof - Op reis 41 Katechese - Naar Judea naar de stad van David 41 Derde week - De stal 43 Leerstof - Wat is er in de stal? 43 Katechese - De stal van Betlehem 43 Voorbereidingen 44 Celebratie - Emmanuel 48 Boetedienst - Voor Israels kinderen verzoening 50
KERSTMIS
56
Liturgie 56 Alternatief: Eucharistie 61
5
EPIFANIE Inleiding
62
62
Eerste week - Jezus wordt groot 69 Leerstof - Eten 69 Katechese - Jezus eet om groot te worden 70
Paaszaterdag
80
PASEN
132
146
153
155
Liturgie - Daar kwam Jezus hen tegen HEMELVAART
Zesde week - Jezus' wonderen (3) 91 Leerstof - Brood 91 Katechese - Jezus voedt de hongerigen 91 Liturgie - De maaltijd des Heren 94
101
165
Liturgie - Hemelvaart
167
PINKSTEREN
172
DE LANGE PINKSTER TIJD De wijnstok
Tweede week - Geef ons heden 108 Leerstof - Wat hebben wij nodig? 108 Katechese - Ons dagelijks brood 109 Derde week - Bn vergeef ons 111 Leerstof - Stout zijn 111 Katechese - Schuld vergeven 112 Liturgie - Zo zult gij dus bidden: Onze Vader
157
Leerstof - Woorden in een boek 176 Katechese - Het goede boek 178 Liturgie - De dag van het Pinksterfeest 179
101
Eerste week - Onze Vader 104 Leerstof - Praten 104 Katechese - Praten met God 106
6
126
Goede Vrijdag 143 Liturgie - De glorie van het kruis
Vijfde week - Jezus' wonderen (2) 85 Leerstof - Ziek zijn 85 Katechese - Jezus geneest een jongen 87
Inleiding
Palmzondag ·125 Voorbereiding 125 Liturgie - De blijde int~cht
Witte Donderdag 135 Liturgie - Het afscheid 135
Derde week - Jezus' vrienden 76 Leerstof - Vrienden zijn 76 Katechese - Jezus zoekt zijn vrienden 77
DE VEER TIGDAGENTIJD
124
De drie dagen 131 Leerstof - Afscheid 131 Katechese - Nog slechts een korte tijd
Tweede week - Jezus wordt wijs 72 Leerstof - Timmeren 72 Katechese - Jezus wordt wijs 73
Vierde week - Jezus' wonderen (1) Leerstof - Feest vieren 80 Katechese - Kana 80
DE GOEDE WEEK
185
187
De levende tuin
190
Leerstof - Platen en dieren 190 Katechese - Gij laat het maar groeien 192 Liturgie - De vruchten der aarde 192
112
SLOT '196
7
WOORD VOORAF
voor Johan en de andere twaalf die sliepen in de nacht van 2-2-'71
'Wat de mens werkelijk kan, dat mag hij ook doen.' Aan dit woord van Karl Rahner moet ik denken, nu ik dit verslag van een jaar stage in 'Maria Roepaan' voor de tweede maal onder de ogen krijg. Rahner heeft dit gezegd in een voordracht over de zelf-manipulatie van de mens (uiteraard in een kontekst die duizend nuanceringen aanbrengt!); ik zou het willen toepassen op liturgie en katechese. Ook daar is veel meer mogelijk dan op het eerste gezicht lijkt. En wat werkelijk mogelijk is, dat mag ook. Natuurlijk dienen ook op deze terreinen de noodzakelijke zekeringen te worden aangebracht. Het is zelfs de specifieke taak van de pastoraaltheoloog deze uitdrukkelijk te formuleren. In dit boek gebeurt dit maar ten dele. Het dient daarom ook niet zozeer gelezen te worden als een pastoraal theologische studie, maar als het verslag van een stuk creatieve pastorale praxis. Verbeek heeft zich meer laten leiden door intuïtie dan door reflexie. Als men maar niet vergeet, hoe hard hiervoor gewerkt is, hoeveel geduld het gekost heeft, welk een uithoudingsvermogen het gevraagd heeft. Leest men dit experiment zoals het bedoeld is en laat men het onbevangen op zich inwerken, dan ontdekt men dat het zichzelf rechtvaardigt en verantwoordt: het is innerlijk consistent, er komt communikatie tot stand, verzoening en genezing, er geschiedt heil. Dit is te danken aan de vindingrijkheid van de auteur; hij heeft niets onbeproefd gelaten om met deze kinderen in contact te komen en hen zo op actieve wijze te betrekken in het verhaal en de viering van het christelijk heilsmysterie. Niet iedereen zal met alle onderdelen van het experiment instemmen. Dat hoeft ook niet, wanneer de inspiratie maar overkomt. Daarmee zijn wij pas aan de kern van de zaak: de vindingrijkheid van de auteur vindt zijn oorsprong in het 9
mede-dogen, het medelijden van de pastor met 'deze geringsten onder de broeders'. Het is de liefde voor deze kinderen die zijn verstand, zijn fantasie, zijn geloof. en zijn handen aan het werk heeft gezet. Geloof is nog geen theologie, maar zonder geloof kan geen theologie bestaan. Zo is een ware pastorale grondhouding nog geen verantwoord en vruchtbaar pastoraat, maar zij biedt er de beste waarborgen voor, en indien zij ontbreekt, dan blijft alle pastorale vaardigheid, die men zich kan en moet eigen maken, een artefact waarmee men al gauw door de mand valt. Uit het bovenstaande is reeds duidelijk, dat dit pastorale experiment gerede aanleiding is tot pastoraal-theologische overdenkingen van allerlei aard. Het bewijst, dat de pastorale praxis een vindplaats bij uitstek is voor de pastorale theologie. Nijmegen, 14 april 1971
F. Haarsma
VOORWOORD
Een beklemmend en bevrijdend boek. Met een zekere spanning lezen wij hoe het toch mogelijk is om de liturgie der bevrijding te vieren met geestelijk gehandicapten. Soms overvalt je de twijfel: is heel deze theologie en zijn al deze evangeliepericopen wel nodig om voor. deze kinderen een sfeer van geborgenheid, rust en ritme te scheppen? Maar dan weer fascineert deze poging om het evangelie tot het uiterste te versimpelen, in de overtuiging dat 'de armen van geest' zalig zijn gesproken. Zou de liturgie van de gemeenschap, van water en brood, niet in de eerste plaats bestemd zijn voor de gebrokenen van geest? Wie dit boek leest, komt gaandeweg tot het besef dat w ij de geestelijk gehandicapten zijn die niet in staat blijken om het heil te vieren zodat de bevrijding van Christus tot uiting komt. Wie kan het ons aanzien, wanneer wij 's zondags op de kerkstoelen zitten dat wij de opstanding, de blijdschap, de hoop vieren? Wij zijn verstard in de riten die plicht en gewoonte zijn geworden en verward door alle problemen die we van Christus maken. Zover weg geraakt van de oorspronkelijkheid van het christelijk geloof dat we het niet meer kunnen vertalen voor 'de armen van geest'. Maar wat een verrassing als er toch iemand blijkt te zijn die het wil proberen en de barrière doorbreekt. Het moet wel een dichter zijn, in ieder geval een begenadigde. Deze liturgie der bevrijding is gemaakt voor die kinderen die op de trom slaan, elkaar bij de hand kunnen nemen en de kus der vergeving begrijpen. Ons kan het echter de ogen openen voor iets dat tot nog toe voor ons verborgen was. Al was het alleen maar de handicap van onze gebruikelijke viering van het heil voor de 'normale mensen'. J. L. Klink
10
11
VOORZICHTIG BEGINNEN
Kan dat nog: katechese en liturgie? Vertellen van God en ~en spel met hem maken? Niemand weet precies hoe dat m de toekomst moet. Mi~schien is het met kinderen nog
het beste te doen. Want die leven van de originaliteit. Hun vrijheid is nog vrij. ~ijd~ns ~~n recente periode van pastoraal-theologische studIe m NIjmegen verzocht ik de staf om een stage liturgie. ~et overleg l~verde deze conclusie: wil je weten wat liturgie IS, dan zou Je het met de allermoeilijksten moeten gaan doen. De zwakzinnigen-inrichting 'Maria Roepaan' in Ottersum bood gelegenheid om met ernstig gehandicapte kinderen te ~:oberen ~f in hun leven iets van religieuze ervaring mogeliJk zou Z1Jn. Je kunt hun geen les leren; een Schriftlezing of een tafelgebed gaat over hun hoofden heen. Je moet ander~ wegen zoeken. De oligofrenen hebben me geleerd dat WIJ te~eel met de he~se~en willen, vooral ook in het geloven. WIJ volwassen twmtlgste-eeuwers zijn verstrakt. Onz~ liturgie is vaak een woordenspel geworden. Onze oren ZIJn o~ervraag~. D~ k~rk doet voornamelijk een beroep op ons ZItvlak. LIturgie IS een uur op stoelen. Saaier is niet denkbaar. Maar een zwakzinnig kind vraagt: neem je de trommels mee? Mogen we in de kring dansen? Water petsen? Wie mag de kaarsen aansteken? Wanneer gaan we bloemen vlechten? Hebben we zondag weer feest op de hei? En daar bij het ven, als ze hun gebedjes aan ballonnen n~ar de hem~l gestuurd hebben, vraagt een dorstig meisje mt het groepje om een beker water. Zij weet nog niet van brood en wijn. Maar de liturgie is weer geboren. Daar is heel wat voor nodig. Ik zie bij lnijn eerste kennismaking met 'Roepaan' de kinderen nog naar de kermis gaan, die daar jaarlijks op het terrein van de inrichting
12
wordt georganiseerd. Hoe de stafleden de kraampjes 'Jedienen, de kinderen helpen in de draaimolen, de prijzen met ze uitzoeken na het ballengooien. Ik ontdek de directeur bij de kroketten. En de rector die opperschenker is in de limo-bar. De kinderen zijn niet bij hen weg te krijgen. Zou ik met deze kinderen kunnen omgaan? Het zijn vreemde wezentjes, soms lief, vaak afstotend. Hoe zou ik met hen vertrouwd kunnen worden? Enkele weken omgang met meisjes in een woonpaviljoen en observatie in een leerklas van jongens brachten al gauw een vanzelfsprekend contact. Maar zou er iets als godsdienst mogelijk zijn? Het hoofd van de school zei: We mogen al blij zijn als de kinderen leren de geraniums heel te laten en de kippen niet op te jagen, elkaar niet te slaan! Toch waren directie, staf en leerkrachten graag tot een voorzichtige poging bereid. Er groeiden gaandeweg plannen voor een methodiek. Je moet met dermate gestoorde kinderen een zorgvuldig gebaande weg gaan. Een voorbeeld: als het Sinterklaasfeest op komst is, moeten er weloverwogen, logische voorbereidingen getroffen worden. Wat schematisch uiteengelegd kan deze volgorde worden geschetst: eerst moeten de kinderen weten wat een schoorsteen is, een schoen, paard, mijter, een cadeautje. Dan kunnen ze het verhaal vernemen. En daarna zijn ze toe aan 5 december zelf. Er zijn dus drie fasen te onderscheiden: het leer-proces, het verhaal (de katechese) en het feest (de liturgie). Deze didactische evolutie hebben we in ons project vanaf het begin bewust nagestreefd en langzamerhand duidelijker vorm gegeven. Daarvan wordt hier verslag gedaan. Het is geen wetenschappelijk tractaat. Dat is nog helemaal niet mogelijk. Zelfs aan een eerste interdisciplinaire evaluatie van het werk kwamen we nog niet toe. We weten alleen dat we intens bezig geweest zijn en dat de kinderen er vreugde aan beleefd hebben, meer dan eens genoten wij evenzeer als zij. En dat heeft iets met verlossing te maken. Het enige instrumentarium dat ons daarbij ten dienste stond, was onze argeloze intuïtie en een kritisch vertrouwen. En een beetje geloof. Met alle onzekerheden vandien. Misschien hebben 13
de kinderen ons weer dichter bij het geloven gebracht. Ik dank de staf van de pastoraal-theologische sectie van de Theologische Faculteit in Nijmegen voor de ruimte die me geboden werd en voor de begeleiding. Ook voor de toeste~ing om dit verslag op eigen verantwoordelijkheid te pubhceren. Dank vervolgens aan directie, staf en verplegenden van 'Maria Roepaan', voor de moed om iemand met twee linkse handen aan de slag te laten gaan en te helpen. Dank vooral aan de kinderen die dit boek dat van hen is, niet zullen lezen. Zij mogen degenen die zich gezond en volwassen weten alsnog Ieren dat het leven wordt gespeeld en dat het geloof wordt gevierd.
WATER
Inleiding
Al Gazali, een filosoof en mysticus uit de twaalfde eeuw, beschrijft in een allegorie de geheimen van het hart1 : 'Veronderstellen we, dat er in de aarde ~en bassin is uitgegraven. Men kan er nu van uitgaan, dat het water er van bovenaf ingebracht zal worden door middel van kanalen, die erin zullen uitmonden; maar men kan er ook van uitgaan, dat men de bodem van het bassin zal uitgraven en er het zand uit zal weghalen, tot men gekomen is aan het zuivere water onderin; dan zal het water diep uit het bassin opwellen en het zal een heel zuiver water zijn, dat blijvend opwelt; het zal wellicht overvloedig en van een verbazingwekkende hoeveelheid zijn. Het hart is het bassin en het weten is het water. De vijf zintuigen zijn de kanalen. Men kan het weten naar het hart brengen door middel van de kanalen, die de zintuigen zijn, en het aan de blik overlaten in de zijnden door te dringen, totdat hij al die wetenschap heeft verworven, die hij kan vatten. Men kan die kanalen ook afsluiten en weigeren zijn blik op de zijnden te vestigen. Men trekt zich dan terug in de diepte van het hart: men zuivert het en bevrijdt het van de dichte sluier waardoor het bedekt wordt, totdat uit zijn binnenste de bronnen van' het weten wellen.' Als we willen pogen onze kinderen, ook zwakzinnige kinderen iets van het geloof bij te brengen, gebeurt dit beslist niet alleen, zelfs niet allereerst door van buitenaf 'geloofskennis' naar hen toe te brengen. Eerder doen we aan het licht komen wat er diep in het kind aan rijkdom verborgen
14
15
ligt. Het wekken van het geloof is niet iets maken wat er nog niet is, maar naar boven halen, wat zich in de diepte aanbiedt. Dat is de eigenlijke scheppende activiteit van de mens. 2 Zo doet ook de profeet. Hij is de 'naar-vorenbrenger' van God, die in het verborgene present is. Wie zal profeet zijn voor 'de geringsten'? leder die deze kinderen helpt. Door voor hen te zorgen, brengen we ook zwakzinnigen iets van heil. Religie, gebed, liturgie kunnen nooit het begin van de verlossing betekenen. De wegen van het heil komen erin samen, monden erin uit. Het werk van de priester staat niet op de eerste plaats, maar op de laatste. 'Laatste' in die dubbele betekenis van: als het eerst nodige is volbracht, komen wij misschien aan het uiteindelijke toe. Mgr. Bekkers zei: 'Het is wat andersom niet de wijwaterkwast te zwaaien als een gewoon glas water nodig is.'3 In dit voorstel voor een jaaropening - rond het thema van het water - willen we dan ook de patiënten en àl degenen die voor hen zorgen samenbrengen. Leerstof: het heerlijke water
Water om te drinken hebben we nodig, om te koken, te wassen, te reinigen, ziekte te bestrijden, land te bevloeien, kortom leven wekkend en leven behoudend water. (Mgr. Battaglierin, Pakistan) In een goed ingerichte spelkamer voor orthopedagiek zal meestal een waterbad zijn. Spelen in en met water is een van de eerste kansen, die het kind krijgt en graag aangrijpt. Eind augustus, begin september zullen er ook nog warme dagen genoeg zijn om het buitenbad in de tuin te kunnen gebruiken. Daarheen kunnen we met onze leerklas gaan. Andere kinderen misschien ook met hun leerkracht of verpleegsters. We leggen in deze dagen de nadruk op de 'ontmoeting' met het water. De leerstof zal bij uitstek door directe .ervaringen moeten worden opgedaan. De kinderen poedelen in het bassin, gooien zichzelf en hun kameraadjes nat, laten bootjes en eendjes varen, mogen onder de tuinslang als ze het durven - het is een grote spetterpartij. In de school wordt met platen en tekeningen het begrip 'water' voor zover mogelijk verder bewust gemaakt. En
16
ook daarbij kunnen er activiteiten zijn. De kinderen maken hun handen vuil in een bak modder en gaan ze onder de waterkraan afwassen. Na een inspannend spel komen ze dorstig terug en drinken een vol glas. Ze gaan naar de fontein op het plein, naar het beekje in het bos, naar het ven op de heide. Misschien is er een boottocht mogelijk. Onze kinderen gingen in de zomer de Maas op. Hoe het zij, heel deze schoolweek heeft met het water van doen. Katechese: water uit de hemel
'Jahweh, de bron van de levende wateren' (Jeremias 17, 13) Misschien is het juist een regenachtige dag, als we deze katechese beginnen. We staan met de neus tegen het raam gedrukt en zien de druppels uit de hemel vallen. Er vormen zich plassen op de speelplaats. Doe de jas aan, dan gaan we naar buiten. Sluit je ogen maar en maak je mond helemaal open. De regen valt uit de hemel op je tong. Proef het water: heerlijk koud. Kijk naar boven: het water komt uit de hemel, komt van onze lieve Heer. Nu kunnen de planten groeien. We kunnen het water opvangen in een grote ton, in de regenput. Dan kunnen we de planten gaan besproeien. Neem een hand vol water en slurp het op. Ook met grote foto's kan over het water uit de hemel verteld worden. Er bestaan grammofoonplaten, die de geluiden van het water weergeven. 4 Slechts één gedachte hoeft in deze eerste dagen van katechese langzaam te rijpen: het is onze lieve Heer, die het heerlijke water geeft uit de hemel. Er is een prachtig lied over het water. De melodie zal de kinderen goed liggen, het ritme kunnen ze meeklappen.5 Bij het water Bij het water woonden wij, dagenlang op het water, sliepen, zongen, leefden wij dagenlang op het water. Water, water, water zover je kan zien, water, water, water nog verder misschien. 17
Water is zo oud en wijs, water is dood en leeft toch, water is zo goed en grijs, water heeft stem en zingt nog; één woord, één woord, meer weet het water er niet, maar nog is het nooit aan het eind van zijn lied. Op het water maken veel boten plezier, ze wuiven witte zeilen wieken weg als een vlucht witte duiven. Waaien, waaien, waar waait de wind alles heen, waaien, waaien, dat weten winden alleen. Liturgie: de armen zoeken water (Jes. 41, 17)
Jezus sprak tot hen: Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de kelk drinken, die Ik drink; of het doopsel ontvangen, waarmee Ik gedoopt word? Ze zeiden Hem: Dat kunnen we. Jezus sprak tot hen: Gij zult wel de kelk drinken, die Ik drink, en het doopsel ontvangen, waarmee Ik gedoopt word; maar zitten aan mijn rechter- of linkerhand kan Ik niet geven; dit is voor Hem, wien het bereid is. (Markus 10, 38-40) Meer dan zevenhonderdmaal is er in de Schrift sprake van water. Water en leven horen bijeen, als de zon bij het licht en het vuur bij de warmte. Leven is een doortocht door het water. De Markustekst spreekt van drinken en gedoopt worden. De sacraments-theologie zal in deze tekst verbanden met Eucharistie en Doop ontdekken. Maar de uitspraak is gesitueerd midden in het leven. De kelk werd gedronken aan het kruis. Heil en onheil spelen zich primair in het leven af. In de liturgie wordt verlossing gevierd en gevraagd. Ze kan daar ook ervaren worden, maar niet los van heel de rest van het leven. Robinson zei scherp: 'Christus stierf niet tussen twee kandelaars, maar tussen twee moordenaars' . Niemand ontkomt aan het drinken van de beker in zijn eigen leven. Zo wordt de mens gedoopt, door het leven zelf. Het sacrament van de doop, de symboliek van het 18
water realiseert de. verlossing niet, maar ritualiseert haar. Het leven wil gevierd worden. De viering geeft kracht verder te leven. Paulus ziet in de doop allereerst de noodzaak van de ondergang, van het sterven. Eerst daarna kan de mens verrijzen. Zo is de weg. Elke stap voorwaarts daarop kan de vreugde groter worden, omdat we ons bewegen naar de bevrijding toe. Dat willen we ook in de inrichting vieren. Wij gaan samen onder in het water en stijgen eruit op. De kinderen, die vaak zo zeer gekweld zijn, staan in het midden van deze liturgie. Voor hen zal de bevrijding het grootst zijn. Voor hen geldt onze inspanning. 'En wie slechts een beker koud water te drinken geeft aan een dezer kleinen, omdat hij een leerling is, voorwaar, Ik zeg u: hem zal zijn loon niet ontgaan.' (Matt. 10, 42) Hoe zullen we dit besef liturgisch vorm geven? Kinderen en verplegenden zouden buiten bij het water kunnen samenkomen. Wij hadden in Ottersum het geluk, dat er bij het terrein van de inrichting een ven ligt, tussen de berken en de heide. Daar kunnen we naartoe trekken. Als we aan de oever staan, zien we aan de overkant een bootje van wal steken. De priester wordt naar ons toe geroeid. De kinderen wuiven. De dichter-predikant W. Barnard schreef:6 'Ik zie de pontjesbaas onder mijn raam zorgvuldig heen en weer gaan over die brede sloot water, de Amstel. Hij is aan het overzetten. Want wie zegt dat dit een heel ander werk is dan het mijne? Woorden zijn altijd scheepjes vertrekkend van de ene oever, over de wateren van de vervreemding heen hun weg zoekende naar een overkant. Het Woord van God moet worden overgezet va!n waar Hij staat naar hier waar wij vertoeven.' 'Het is als in de Paastijd waar Johannes van vertelt ÏI\ het laatste kapittel van zijn evangelie: Als het nu ochtend geworden was, stond Jezus op de oever, maar zij wisten niet wie het was. Dan zegt de discipel "welken Jezus liefhad": het is de Heer. En ze varen naar Hem toe. Haast heel de bijbel speelt zich af in beurtvaart tussen twee oevers. Mozes zet het hele volk over van oever tot overzij van de Rode Zee. Dat is de oud-testamentische paasoeververbinding. Het evangelie geeft de
19
mare van de vleeswording des Woords. Die komst van het Woord in de menselijkheid is met recht een "translaat", het oervoorbeeld van overzetting. Van oever tot oever "getrouwelijk overgezet", in de zin van het oude adventsgezang: Daar komt een schip geladen tot aan het hoogste boord, draagt Gods Zoon vol genade des Vaders eeuwig Woord. Het anker valt ter reede, nu is het schip aan land; het Woord is vlees geworden, Gods Zoon reikt ons de hand.' Als de boot aangekomen is en de priester aan land gaat, zien de kinderen dat hij een groot vat bij zich heeft. Dit wordt uit de boot getild, ondergedompeld en vol naar b~ ven gehaald. Dan gaan allen in optocht naar de kapel. De waterdragers met de priester achteraan. In de kapel klinkt rustige, maar feestelijke muziek, bijvoorbeeld Händels 'Watermusic'. Het water wordt, als allen zitten, plechtig binnengedragen en voor in het centrum van de kapel neergezet. De priester kleedt zich in het witte kazuifel. Als de groep klein is, kunnen we ons rond het water scharen om het van dichtbij te kunnen zien. Op de altaartafel staat een karaf helder water, daarbij enkele drinkbekers. 'Asperges me, Domine, hyssopo, et mundabor: lavabis me, et super nivem dealbabor.' Als er kaarsen zijn aangestoken en het stil is geworden in de kapel, richt de priester zich eerst tot directie, staf en verpleegsters van de inrichting: Wij zijn hier als gedoopten. Wij aanvaarden gelovig, dat het Rijk van God onze bestemming is
20
en de bestemming van alle kinderen. Laten wij daarom bidden: God, onze Vader, Gij zijt de oorsprong van het leven, de bron waaruit ons bestaan ontspringt. Wij danken U dat Gij kinderen geboren doet worden, ook de hulpelozen. In blijdschap zullen wij hen ontvangen. Wij danken U voor het vertrouwen dat wij genieten. Wij danken U dat wij mogen zorgen voor de kleinen. Zegen ons. Laat ons volharden. Zegen onze kinderen en geef hun vreugde. Zo zullen wij samen binnengaan in uw Rijk. Amen. Nu stellen de directeur, de stafleden en de hoofden der afdelingen zich op aan weerszijden van de watervont. De directeur neemt het woord over: De Heer zal zijn kinderen omarmen, hen zegenen, hun de handen opleggen. Dat moge Hij doen door ons,
21
door allen die onze kinderen met hun zorg omringen. De verpleegsters brengen de kinderen naár voren, naar degenen die zich daar bij de vont hebben opgesteld. Daar wordt de kinderen de handen opgelegd, waarna zij weer gaan zitten. Hierna zegt de priester: Herinner u de woorden van de profeet: 'Ik giet water uit over dorstig land en geef mijn geest aan uw kinderen.' Naar Jezus' woord worden wij herboren uit water en geest. In zijn naam zijn wij gedoopt. U, die deze kinderen, van dag tot dag, jaar in jaar uit zult verzorgen, ik vraag u in dit uur van bezinning: wilt u goed zijn voor de kleinen, die God u heeft toevertrouwd? Zult u hen de hand boven het hoofd houden, hen trouw blijven? Zult u voor hen zijn als een peter en een meter, zolang dat mogelijk is? Allen beantwoorden deze vraag: Wij zullen voor hen zorgen, zolang het ons gegeven is. Het hoofd van de verpleegsters, of iemand anders die men daarvoor vraagt, bidt nu: God, Vader van ons mensen,
22
laat deze kinderen gelukkig zijn in hun vaak zo hard bestaan. Bescherm hen tegen het kwaad. Maak hen blij, houd hen in leven. Laat hen proeven en ervaren dat Gij uw reddende hand nooit terugtrekt. Geef dat wij borg kunnen staan voor hun veiligheid. De kinderen hebben intussen toegekeken en geluisterd. Nu richt de katecheet zich tot hen. Hij brengt in herinnering, hoe ze deze week bij het water geweest zijn. Hij neemt een hand vol water en laat de druppels terugvallen. Ieder kan het zien. Hij gaat met de hand door het bekken: 'Wat is dit? Water. Roep het maar: Wáter. Waar komt het water vandaan? Uit de hemel. Van onze lieve Heer. Wat kun je met water doen?' Het gesprek hoeft maar kort te duren. Dan vraagt de katecheet aan de priester om met de kinderen te willen bidden: Lieve Heer, geef water uit de hemel. Veel water om te drinken, te wassen, te spelen. Maak ons blij. Wij zijn van U. Alles is goed. Amen. De priester besprenkelt nu allen met water. Indien de grootte van de gemeenschap het toelaat, kan ook elk afzonderlijk naar voren komen voor de besprenkeling. De priester vraagt dan de naam, geeft uit de beker van het water te drinken en sprenkelt het kruisteken op het hoofd. Tijdens de ceremonie kan er weer muziek zijn. Ter afsluiting van de viering kan het lied van het water gezongen worden. Trommels, castagnetten en andere ritme-
23
instrumenten liggen goed in de handen van de kinderen. Om deze suggesties te completeren: misschien is het mogelijk dat stafleden, verpleegsters en patiënten nog wat bijeen blijven, in een zaal of verdeeld over de paviljoens. Als deze celebratie op zondagochtend gehouden is - waarom niet? kan er misschien een gezamenlijk ontbijt op volgen.
ADVENT
Inleiding
De hiervoor beschreven 'dienst van het water' is voor de kinderen èn ouderen samen. In de nu beginnende jaarcyclus zal bij de beschrijving alleen worden gedacht aan de kinderen. Dat wil niet zeggen dat de ouderen nu verder buiten spel staan. Zij zijn het die de kinderen het geloof brengen. Dit kan alleen als het hun geloof is, vlees van hun vlees, been van hun gebeente. De 'paidagogia en theis mysteria', het invoeren in de mysteria vraagt dat wij naar de kinderen toe komen, afdalen uit onze hoog opgerichte 'volwassen' gedachten. Zoals God is neergedaald om ons te bereiken. Maar deze condescendentia kan nooit inhouden dat we het geloof infantiliseren. Annie Schmidt merkt op dat ze juist bij het schrijven voor kinderen 'niet op de hurken mag gaan zitten'. Dit geldt voor degenen die met oligofrenen omgaan nog stringenter. De kinderen moeten niet in hun zwakzinnigheid bevestigd worden, maar er juist, voorzover dat kan, uit worden opgetild. Zonder diep op de problematiek die zich hier voordoet, in te gaan, moge ik nog het volgende opmerken. Het gegeven van de religie vraagt zelf 'verheffing'. Wij moeten 'opzien' naar Hem. Nooit is uit de godsdienst het transcendente moment weg te denken. De geloofsbeleving mag ernstig of blij zijn, plechtig of vrij, altijd staan wij voor het aanschijn van de 'Allerhoogste' . Maar kunnen verschrompelde mensjes als debielen en imbecielen zich oprichten? Kunnen ze zich aan de religie optrekken? Rümke meent dat ieder mens voor echt religieus besef door het stadium van de puberteit heen moet zijn. Alleen een volwassene beschikt over de vrijheid van vermogens die nodig is om met God in relatie te treden. Dat wil echter niet zeggen dat een kind niets kan. Een kind 24
-
25
van zijn kant heeft nog het vermogen dat de oudere zich opnieuw moet verwerven: onbevangen voor het geloof open te staan. Dat weet ieder die kinderen heeft zien spelen voor Gods aangezicht. En zwakzinnige kinderen? Wè zullen niet te snel zeggen dat het geloof tot hen doordringt. Hoe zou dat kunnen, als hun geestelijke vermogens niet verder ontwikkeld zijn dan de ledematen van een Softenon-baby? Deze sub- en abnormaliteit doet hen als persoon niet minder mens zijn. Maar de geestelijke invaliditeit blokkeert hun de toegang tot levensgebieden die de beschikking over de volwaardige menselijke krachten veronderstellen. Wij kunnen niet serieus genoeg pogen, ons - voorzover mogelijk - het geschonden innerlijk in te denken van dezen, die moeten leven 'met een splinter in hun ziel'. Ik kan misschien niet beter doen dan daarvoor de romancier aan het woord te laten. Hij kan indringender dan wetenschappelijke verklaringen de wereld van de zwakzinnigen doen aanvoelen. Günter Grass beschrijft in De blikken trommel1, hoe Oskar, 'de permanent driejarige', door het sleutelgat de wereld der 'volwassenen' ziet. In dit relaas spreekt de zwakzinnige zich uit, wat niet mogelijk is tenzij in een roman. Op een middag belandt Oskar in de Heilig-Hartkerk. Dan overkomt hem - verkort weergegeven - het volgende: 'Wij stonden daar te kijken in de koele en schaduwrijke buik van de kerk. Enigszins weemoedig en met de vingertoppen op de trommel onder mijn kiel huppelend, maar het gezicht beheerst en bijna onverschillig, herinnerde ik mij de missen, de pontificale missen, de vespers en de zaterdagavondse biechten. U zult mijn woorden niet betwijfelen, wanneer ik zeg dat in de nieuwgotische bakstenen Heilige Hart Kerk en zo ook bij het linker zijaltaar alles bij het oude was gebleven. De naakte rose Jezusknaap zat nog steeds op de linkerdij van de Heilige Maagd. Tegen de rechterknie van de Heilige Maagd leunde nog steeds die met een chocoladekleurig dierevel nooddruftig geklede doperknaap. Beiden bezaten dezelfde vroegwijze gelaatsuitdrukking zoals ook ik, de permanent driejarige, die had. 26
Na het tapijt de treden, maar zonder introïtus naar boven. Elke plooi van het gewaad bekeek ik, ging met mijn trommelstok, die meer gevoel bezit dan alle vingers tezamen, langzaam en zonder iets te missen langs het geverfde gips van de beide naaktlopers: dijen, buik, armen, telde de spekplooitjes, èlk kuiltje - dat was precies Oskars lichaam, mijn gezonde vlees, mijn krachtige en ietwat vervettè knie, mijn korte maar gespierde trommelaarsarmen. En die hield ze ook zo, de kwajongen. Zat daar op de dij van de Heilige Maagd en hief armen en vuisten omhoog alsof hij van plan was de trommel te slaan, alsof Jezus de trommelaar was en niet Oskar de trommelaar, alsof hij alleen maar op mijn blikken trommel wachtte en 'deze keer ernstig van plan was om de Heilige Maagd, Johannes en mij een charmant ritme te laten horen. En ik deed, wat ik jaren geleden al had gedaan, nam mijn trommel van mijn buik en stelde Jezus op de proef. Voorzichtig met het oog op het geverfde gips schoof ik hem Oskars wit-rode trommel op de rose dij, maar ik deed dit om mij genoegdoening te verschaffen en ik stond dus niet dom op een wonder te wachten, eerder wilde ik de machteloosheid plastisch uitgebeeld zien. Want ook al zat hij daar zo met opgeheven vuisten, ook al had hij mijn grootte en mijn krachtige lichaamsbouw en ook al was hij een gipsen kopie van die driejarige, die ik met zoveel moeite en zoveel ontberingen in stand hield - trommelen kon hij niet, kon alleen maar doen alsof en dacht misschien: als ik er één had dan kon ik het wel; en ik zei: daar heb je er nou één en nog kun je het niet; en ik klemde hem beide stokken schuddend van het lachen tussen de worstvingertjes, tien - trommel dan, allerzoetste Jezus, gipsen Jezus sla op· het blik. En Oskar terug, de drie treden af, van het tapijt af en op de pla-·· vuizen, trommel dan Jezusknaap, en nog een paar passen terug. Afstand neemt hij en lacht zich krom, omdat die Jezus daar zo zit en niet trommelen kan, ook al wil hij het misschien. En reeds begon de verveling aan mij te knagen als een muis aan een spekzwoerd - toen sloeg hij, toen trommelde hij. Terwijl rondom ons niets bewoog, begon hij met de lin27
ker, dan met de rechter, daarna met beide stokken, sloeg kruisgewijs, roffelde niet eens slecht en deed het zeer ernstig, hield van afwisseling, was in het eenvoudige ritme evengoed als wanneer hij het gecompliceerde liet horen, en geen smoesjes of trucjes, beperkte zich tot 'trommelen, maakte op mij niet eens een religieuze indruk of die van een opgewarmde lansknecht, maar zuiver muzikaal, hij versmaadde zelfs de schlagers niet en bracht onder andere wat toen iedereen op de lippen lag, "Es geht alles vorüber" en natuurlijk ook "Lili Marleen" . Toen trad Oskar naderbij. Toen werd hij erheen getrokken. Op het tapijt wilde hij en niet meer op de plavuizen staan. De ene altaartrede gaf mij door aan de volgende. Zo klom ik naar boven en zou hem liever naar beneden hebben zien komen. "Jezus," kraste ik met wat mij aan stem restte, "dat was de bedoeling niet. Geef me direct mijn trommel weer. Jij hebt je kruis, dat moet je genoeg zijn." Zonder abrupt af te breken beëindigde hij het trommelen, kruiste overdreven zorgvuldig de stokken op het blik en reikte mij zonder iets te zeggen toe, wat Oskar hem zo onbezonnen had geleend. En reeds wilde ik zonder dank en haastig als tien duivels de treden af rennen en weg uit het katholicisme, toen een aangename,maar toch jetwat bevelende stem mijn schouder raakte: "Heb jij mij lief, Oskar?" Zonder mij om te keren antwoordde ik: "Spijt me, totaal niet.." En hij daarop met eendere stem en zonder stemverhoging: "Heb jij mij lief, Oskar?" Nors antwoordde ik: "Niet dat ik wist." En voor de derde maal klonk zijn irriterende stem: "Oskar, heb jij mij lief?" en Jezus kreeg mijn gezicht te zien: "Ik haat je, knaapje, jou en je hele poespas." Het was vreemd dat mijn vijandigheid een triomfale klank aan zijn stem gaf. Als een onderwijzeres hief hij zijn wijsvinger op en gaf mij een opdracht: "Jij bent Oskar, de rots, en op deze rots wil ik mijn kerk bouwen. Volg mij na." U kunt zich mijn verontwaardiging voorstellen. Woede gaf mij een huid als een kalkoen. Ik brak hem een gipsen teen af, maar hij verroerde zich niet meer. '!Zeg dat nog eens," siste Oskar, "en ik krab je alle verf af." ,
28
Geen analyse nu van deze intrigerende tekst. Ook al zou Grass een volwassen kritiek bedoelen op de kerk, hier spreekt het citaat in een ander verband; Het doet ons de chaotische, van waanbeelden vervulde geest indenken die abnormalen kunnen bezitten. Door selectie van de kinderen en een zeer voorzichtige wijze van werken zullen extreme voorvallen vermeden worden. Toch moeten we ons afvragen hoe een mens in zijn sub- of abnormaliteit kan reageren als wij hem brengen naar het heilige. Is het mogelijk onze kinderen de vrede van het geloof te brengen? Of riskeren wij veeleer de kwellingen ervan op te roepen? De in de roman verhevigde uitwendigheid staat misschien niet zo heel ver af van de psy-, chische situatie van meer dan een van onze kinderen. Ik heb een zwaar debiel meisje voor ogen, met veellichamelijke klachten, slap en asthenisch, eenzaam en stug, dat herhaaldelijk weigerde naar onze liturgie te komen. In die perioden van permanente woede-aanvallen lag ze in de gang, trapte tegen deuren, gilde, rende het bos in, of de trap op naar bed. Ze liet zich daar door niemand benaderen. Na enkele dagen kwam ze dan weer bij. Misschien zal ze de zondag daarna weer in de kapel zitten. Je vraagt je af: Als ik haar nu iets vraag, zal haar gezicht dan niet verstrakken? Gaat ze dan weer met haar hoofd tussen de knieën zitten? Misschien ook neemt ze vanmorgen zelf het initiatief: 'Wat mag ik doen in de mis? Ik kan het niet helpen, ik heb mezelf niet gemaakt. Wat mag ik doen?' En dan zal ze glimlachen en blij zijn als ze met haar zoekende, wat bevende handen de kaarsen aansteekt. In deze inleiding op ons kerstprogram moeten we ons nu beraden hoe we de komst des Heren zullen verkondigen. Niet alleen moeten we inzien wie onze kinderen zijn, we moeten ook onszelf kennen, ons eigen geloof. Wat zouden we willen overbrengen? lets dat helemaal van onszelf is?" Het best helpt ons De nieuwe katechismus, die op zijn beurt van bladzijde tot bladzijde naar de schrift verwijst. In deel 111, 'De Mensenzoon', zegt De nieuwe katechismus heel pregnant dat de evangeliën 'stroomopwaarts' naar de bron gaan.! Jezus' eerste roep, die wij in de vroegste lagen van het Nieuwe Testament vinden, verkondigt niet zijn jeugd, zelfs niet zijn levensloop, maar het hoogtepunt van
29
zijn bestaan: de dood des Heren, en de redding· daaruit door God: de verrijzenis. Wanneer tenslotte zijn jeugd verhaald wordt, dan wordt deze geschiedenis niet 'toegevoegd', als het ware met de bedoeling om voor louter nieuwsgierige ogen de stof vóor 'het leven van Jezus' te vervolledigen. We moeten weten welke vragen we aan de schrift kunnen stellen. De kindheidsverhalen (Mt. 1 en 2, Lk. 1 en 2) zijn weliswaar niet zonder historische herinnering samengesteld, maar hun diepste bedoeling is om, voor mensen die geloven dat de Heer leeft, de onzegbare betekenis van zijn verschijnen te verhalen. We kunnen geen nauwkeurig journalistiek verslag lezen van de geboorte en de eerste levensdagen van het kind van Maria en Jozef. De christelijke traditie die ons rond de kerststal brengt, beantwoordt aan de wezenlijk menselijke behoefte God als mens te zien komen. In die paradoxaliteit, die Nicea, Efeze en Chalcedon voor de nooit te vol-brengen opgave stelde met zuivere formuleringen een gelovig inzicht te geven in de heilsgeheimen3, kunnen wij ons beperkt menselijk gezichtsvermogen niet overstijgen. Enerzijds moeten we met Rahner zeggen: 'Heer, vergeef mij, maar dit komen van U moet eerder een heengaan heten. Gij hebt U gehuld in de gedaante van een dienstknecht, en als een van ons bevonden zijt Gij, een verborgen God, even stil en onopvallend als ieder ander in onze gelederen gekomen.'4 Maar daarop volgt anderzijds de erkenning: 'Mijn God, hoe langer ik aan uw oneindigheid denk, te meer beangstigt juist dit in uw wezen. Om de ontzetting over uw oneindigheid uit mij te laten wijken, moet Gij uw oneindig woord eindig laten worden; Gij moet het binnen laten gaan in mijn enge perken; Gij moet het zich daar een plaats laten vinden zonder dat het dat enge huis van de eindigheid, waar ik alleen maar in kan wonen, gaat verwoesten. Bij dit "verkorte woord" van U, dat niet alles zegt, maar iets dat voor mij verstaanbaar is, zou ik weer herademen. Gij moet een mensenwoord tot uw woord maken en dat woord tot mij spreken.'5 Zullen we daarom al pogen wat we de goddelijke afkomst van Jezus van Nazaret noemen tot onze kinderen te laten doordringen? Hoe hebben zijn ouders Hem gezien in die dagen? En de eerste omstanders? Pas geleidelijk werd de 30
Messias zichzelf bewust van zijn zending en kon Hij er blijk van geven in zijn woorden en daden. Hoe lang hebben degenen die toch 'de zijnen' waren, er toen nog over gedaan Hem te herkennen? In onze kerstviering zal zeker het heilige van het mysterie over de kinderen komen - zo zal God hen overschaduwen maar wij kunnen niet zo iets doen als die 'volheid van de tijd' (Gal. 4,4) inprenten. Fortmann schreef: 6 'Voor wie in Kerstmis gelooft, is God nabij op de - als ik het zo mag zeggen - meest voor de hand liggende wijze: in een mens. De religieuze fantasie heeft geen behoefte meer aan vreemde mengwezens. De christen ziet een kind op stro, een knaap in de tempel, een man die wegens zijn onverteerbare boodschap ter dood wordt gebracht. Dat is alles en het is genoeg.' Omwille van de actualiteit citeer ik nog de volgende opmerking 7 : 'Van ons wordt verwacht, dat wij God zullen herkennen in Jezus. De God-is-dood-theologen: hebben zij de gezichtsscherpte van het geloof wel hoog genoeg aangeslagen? Opnieuw is de vraag wat de leerlingen dan in Jezus hebben gezien, dat zij met Johannes konden zeggen: "Wij hebben zijn heerlijkheid gezien als van de Eengeborene des Vaders." Wat hebben zij gezien? Wat zien wij? De Godheid, die haar meest gelijkende beeltenis gevonden heeft in een mens.' Als wij God overal kunnen verliezen, kunnen wij Hem ook overal vinden. Wij zullen Hem zoeken bij de eenvoudigen, bij Jozef en Maria, die maar uit Nazaret kwamen, en bij de herders, die niet alleen arm waren, maar ook veracht. Herders heten degenen die behoedzaam met het leven omgaan. 8 De vaak verachten, de afstotelijken: onze zwakzinnigen zullen de Heiland in hun eigen, schamele midden vinden. Dit is de inspiratie waarmee we de Advent binnengaan.
31
EERSTE WEEK
De belofte Leerstof: Een huis waar mensen wonen
Een aantal concrete begrippen brengen we de kinderen bij, opdat het verhaal straks kan worden verstaan. Deze vooraf gegeven 'leerstof' zal voor de kinderen niet scherp van de katechese gescheiden zijn, maar methodisch moeten we .in die logische progressie te werk gaan. We moeten met de wereld vertrouwd raken, alvorens we de geschiedenis der mensen. in die wereld kunnen nagaan. En pas als we dat hebben gedaan, kunnen we die geschiedenis heilsgeschiedenis zien worden. Een praktische opmerking: De voorbereiding op Kerstmis kan moeilijk ruim vier weken voor die tijd beginnen, omdat het Sint-Nicolaasfeest eerst goed en wel voörbij moet zijn. Van 6 december zijn de kinderen ook na die dag nog even vol. Als de rust is weergekeerd, heeft het pas zin hun aandacht te vragen voor nieuwe belevenissen. We laten dus de eerste week van de Advent verlopen en houden dan toch nog ruim drie weken over. In de eerste week wordt de boodschap van de engel verteld. Als 'materiaal' voor die boodschap brengen we in de. leertijd ter sprake: het huis dat door de engel zal worden bezocht. In gesprekjes kunnen we de leerstof overbrengen, bijvoorbeeld als volgt. Tegen het bord is een plaat gezet, een grote foto: 'Ik zie een huis. Een groot huis. Wie wonen daar? Is dat jullie huis? Het is paviljoen 4. Wat zie ik aan jullie huis? De deur, de bel, ramen, stenen, bloemen in de tuin. Wijs maar aan. Een volgende foto: Wie zijn die drie jongens? Ze hebben aangebeld. De zuster doet open. We gaan mee naar binnen. - Volgende foto's. - Wat zien we in het huis? pe gang, de jassen aan de kapstok, weer deuren, 32
naar de keuken, de slaapzaal. Nu zie ik jullie samen aan tafel zitten. Jullie eten. Ik heb nog andere platen, van andere huizen. Wie kan op deze plaat de deur aanwijzen? En een raam? En het dak? Zullen we dat huis ook binnengaan? Wat zie je in de kamer? Stoelen, een schilderij, de kast, de lamp, de tafel. Op de tafel staan borden, bekers, lepels liggen erbij. De schalen zijn vol. Die mensen gaan zometeen ook eten.' De volgende dag kan op het schoolbord een kamer worden geënsceneerd met viltplaten. In deze kamer zal zich het verhaal van de katechese afspelen. 'Daar is de mamma van het huis. Wat doet ze? Koken, stoffen, bed opmaken, afwassen. En de pappa? Pappa is timmerman. In de werkplaats heeft h.ij alles om te timmeren: de hamer, spijkers, een zaag. JullIe kennen Teun, onze timmerman. We zullen bij hem gaan kijken hoe hij timmert. Morgen vertel ik jullie het verhaal van die pappa en mamma.' Katechese: Gij zijt de gezegende 'In de zesde maand werd de engel Gabriël door God naar een stad van Galilea gezonden, Nazaret genaamd, tot een maagd, die verloofd was aan een man, die J osef heette, en uit het huis van David was; de naam van de maagd was Maria. De engel trad bij haar binnen, en sprak: Wees gegroet, vol van genade. De Heer is met u· gij zijt de gezegende onder de vrouwen. Zij verschrok van dit woord, en vroeg zich af, wat die groet kon beduiden. De engel zeide haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult in uw schoot ontvangen en een Zoon baren; en gij zult Hem Jesus noemen.' (Lukas 1,26-31)
Zo begint de katechese: 'Daar is de mamma in de kamer waarvan ik wil vertellen. De pappa houdt op met timme-' ren. Hij komt de kamer in. - Hoe weet ik het verhaal? Ik lees het verhaal in het mooiste boek. Ik zal het laten zien. Hier is het goede boek.9 Ik zal het open leggen. We steken de kaars bij het goede boek aan. Nu zal ik vertellen wat ik gelezen heb. De pappa komt de kamer binnen. Hij zegt: "Dag mamma Maria." En zij groet terug: "Dag pappa Jozef." Zo heten zij: mamma Maria en pappa Jozef. Zij gaan 33
samen eten. Kijk, nu zitten ze aan tafel. Eerst vouwen ze de handen en sluiten hun ogen. Zullen we hen nadoen en meebidden? Zeg mij maar na: Lieve Heer in de hemel. Wij zijn hier, in de kamer. Wij eten, heerlijk eten. Dank U wel. Amen. Mamma Maria kijkt naar pappa Jozef. Ze ziet iets. Pappa Jozef is verdrietig. Hij heeft tranen in de ogen. Hij veegt ze weg. Kijk, hij wrijft de tranen weg. Wat zou er zijn? Pappa Jozef zegt: "Ik vind het erg dat wij geen kindje hebben. Wij hebben geen kindje." Het is stil in de kamer. Ho?r maar. Wees maar heel stil. Pappa Jozef en mamma Mana zeggen niets.' Deze stilte onder de kinderen heeft iets van het zwijgen der verwachting. De volgende ochtend wordt het verhaal hernomen. 'Kom weer allemaal dicht bij het bord zitten. Wie zie je in de kamer? Je kent ze. Mamma Maria en pappa Jozef. Ze hebben gegeten. Weet je nog hoe stil het gisteren was? Luister nog eens. Maria zegt iets. Ze komt dicht bij Jozef en fluistert: "Ik heb een geheim. Een groot geheim." "Wat is het," vraagt Jozef. Maria vertelt het geheim: "Wij krij.~ gen een kindje." Jozef is gaan staan. Je kunt zien hoe bh] hij is: "Hoe kan dat? Hoe weet je dat?" Zullen wij gaan staan net als Jozef? Dan legt Maria het uit: "Er kwam een engel uit de heme1. 10 De engel bracht een heel fijne boodschap. De engel zei: "Wees blij, Maria. De lieve Heer in de hemel houdt veel van u." Mamma Maria zei: "Ik schrok. Ik deed de handen voor de mond en voor de ogen." Ze hield de adem in, zo was ze geschrokken. Doe het eens na. Zo doe je als je schrikt. Maar de engel stelde haar gerust: "Wees echt niet bang, Maria. De lieve Heer in de hemel geeft u een groot geschenk. U zult een kindje krijgen. Een zoon. Hij zal groot worden, heel groot."
34
...
Mamma Maria was zo gelukkig. Ze verzekerde de engel: "Ik zal goed zijn voor het kindje." Jozef en Maria gingen samen bidden: Lieve Heer, het kindje komt, uit de hemel. Groot wordt Hij, heel groot. Dank U wel. Amen. Morgen gaan we verder. Want het belangrijkste komt nog.' 'Terwijl hij met die gedachte omging, zie, daar verscheen hem in een droom een engel des Heren, en sprak: J osef, zoon van David, vrees niet, Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want wat in haar is geboren, is van de Heilige Geest. Ze zal een zoon baren, en ge zult Hem Jesus noemen; want Hij zal zijn volk verlossen van hun zonden. Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden wat de Heer gesproken heeft door de profeet, die zegt: "Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; en men zal Hem Emmanuël noemen," dat is vertaald: God met ons.' (Matteüs 1, 20-23) Op de laatste schooldag van deze week kan de boodschap voltooid worden. Men moet uit de verschillende lagen die in de evangeliën over elkaar heen liggen, steeds een keuze maken. Wij besloten nu over te gaan op de traditie van Matteüs. 'Nu is het de volgende dag. Pappa Jozef was naar bed gegaan met de gedachte aan het kindje. Vandaag is hij het die een geheim voor mamma Maria heeft: "Ik heb gedroomd, toen ik lag te slapen. Ik had mijn ogen dicht sliep heel diep en luisterde." Leggen jullie je hoofd maar je arm en luister alsof je droomt. "Een engel is bij mij gekomen. Ja, ook bij mij kwam een engel. Hij heeft gezegd hoe we het kindje moeten noemen. J e zus zal Hij heten. Dat is zijn Naam: Je zus." Ze onthielden het goed. Elke dag dachten ze eraan en waren gelukkig. Jozef werd
0;
35
ongeduldig: "Wanneer komt het kindje?" Hij ~~ heen en weer lopen. Maria wist wanneer: "Op Kerstmis. Als alle kaarsen branden, komt Jezus.' 'Het volk, dat in duisternis wandelt, . zal dan een helder licht aanschouwen; die wonen in het dal van de schaduw des doods, .. een glans zal over hen stralen. Gij zult hun vreugde vermeerderen, hun blijdschap vergroten; vrolijk zullen zij zijn voor uw aanschijn, zoals men vrolijk is bij de oogst, zoals men blij is bij het verdelen van buit. Want een Kind is ons geboren, een Zoon ons geschonken; de heerschappij wordt op zijn schouders gelegd, en zijn naam wordt genoemd: wonderbaar raadsman, Goddelijke held, Vader voor immer, Vorst van de vrede. Grote macht zal Hij brengen, en eindeloze vrede aan Davids huis en zijn rijk; . . Hij zal het steunen en stutten met recht en gerechtigheid nu en voor immer: de ijver van Jahweh der heirscharen brengt het tot stand.' (Jesaja 9, 1-2, 5-6) De kinderen hebben geholpen bij het maken van de a~ ventskrans. Deze kan in de klas worden opgehangen, of ~n de hal van de school of in de kapel. In een korte celebratl~ kan elke week een nieuwe kaars aangestoken worden. (WIJ nemen geen vier kaarsen, maar drie, omdat onze adventstijd slechts zoveel weken duurt.) Celebratie: Wees getroost
Hier volgt een suggestie voor een mogelijke celebratie, die aan het einde van de eerste en tweede adventsweek - tweemaal op dezelfde wijze - gehouden zou kunnen w?r~en. Op welk tijdstip? Ons inziens het liefs~ als zo~dags~enng. Misschien kan het beleid daar nog met onmiddellijk toe besluiten; er spelen immers zoveel sociale en andere fac36
toren in het milieu van een inrichting een grote rol. Maar wij mogen pogen de fantasieloosheid in onze eredienst langzamerhand te doorbreken. Waarom die eindeloze herhaling van alleen maar eucharistievieringen, waarin het leven dreigt te worden gedood in plaats van opgewekt? Er zijn zoveel andere mogelijkheden om de nabijheid en het heil van de Heer 'ten volle' te beleven. Wij verdiepen ons hier niet in de sacramentstheologie, maar pleiten nogmaals voor een vindingrijke afwisseling in onze liturgie. Men kan echter voor de celebratie ook de zaterdagavond kiezen; desnoods vindt ze plaats op vrijdagmiddag voor het sluiten van de school. Wij laten ons bij de opbouw van deze dienst leiden door muziek uit Händels 'The Messiah' .11 Als de kinderen en degenen die hen begeleiden, alsmede de overigen die aanwezig willen zijn, de kapel binnenkomen is het stil, er branden ook geen lichten. Dan begint de 'Ouverture' van het oratorium. Het eerste recitatief, dat door de tenor wordt gezongen, valt goed uit te beelden: 'Comfort ye, comfort ye My people, saith your God; speak ye comfortably to Jerusalem; andcry unto her, that her warfare is accomplished, that her iniquity is pardoned. The voice of him that crieth in the wildemess: - Prepare ye the way of the Lord: make straight in the desert a highway for our God.' Met lichtbeelden of op grote platen kan getoond worden hoe mensen elkander troosten. Er is geen commentaar nodig. De foto's dienen levensecht, maar nooit schrijnend realistisch te zijn. Aan goede tekeningen is misschien de voorkeur te geven. In het tweede gedeelte van het recitatief verschijnt op het scherm een menigte mensen, die de armen vol verwachting naar de hemel strekken. De priester staat midden in het liturgisch centrum, eventueel in de lichtbundel, zodat zijn schaduwbeeld op het doek valt; hij strekt de armen omhoog en allen volgen hem daarin. Nu zingt de tenor het 'air':
37
'Every valley shall be exalted, and every mountain and hill made low, the crooked straight and the rough places plain.' De kinderen zitten te luisteren. Intussen kleedt de priester zich in het paars. 1! Dan komt hij terug met het licht. Midden in de kapel hangt de grote adventskrans. De priester ontsteekt - kinderen kunnen hem helpen - de eerste kaars. Allen kijken stil naar het licht. Het koor zingt uit 'The Messiah': ,And the glory of the Lord shall be revealed, and all flesh shall see it together; for the mouth of the Lord hath spoken it.' Misschien kunnen de kinderen ook zelf een lied zingen, bijvoorbeeld de eenvoudige en gemakkelijk in het gehoor liggende adventszang van Oosterhuis: 'Naar U gaat mijn verlangen, Heer.'13 De oudere aanwezigen kunnen het refrein dragen, de kinderen zingen de melodie mee, de katecheet zingt de verzen voor. Kleine evaluatie
een kind geboren wordt. Wat betekent het: een kind te 'krijgen'?14 Zouden we onze groep nog dichter bij het wonder van de geboorte kunnen brengen? Met foto's, een goed aangepaste film? Soms zal een bezoek aan een kraamkamer mogelijk en verantwöord zijn, misschien ook wil een moeder met haar baby naar de inrichting komen. 15 We zullen ervaren dat, hoe directer en aanschouwelijker we het verhaal naar de kinderen brengen, hun belangstelling en opnamevermogen groter zijn. Ze onthouden de namen 'pappa Jozef' en 'mamma Maria', ze weten dat er een kindje komen zal, dat het Jezus zal heten. Het kindje zal komen op Kerstmis, 'als de kaarsen branden. Hoe diep dit besef doordringt, kunnen We niet nagaan. Maar de kinderen wete~iets, beleven wat ze weten, zien het voor ogen, hechten ZIch eraan. En dat is niet weinig. In onze beschrijving hebben we steeds de schriftteksten opgenomen die we wilden verkondigen. We zullen dit in het vervolg blijven doen. Opdat ook ons eigen geloof zich ermee voedt en opdat we niet het gevaar lopen de verkondiging te infantiliseren. Het is trouwens opmerkelijk hoe ook de kinderen oor en oog hebben voor wat ons, grote mensen boeit. Dat blijkt bijvoorbeeld in de zojuist gehouden celebratie. De muziek van Händel speelt hierin ook voor de kinderen een zeer functionele rol.
Niet steeds zullen we in deze beschrijving een nabespreking opnemen. Maar de eerste katechetische en liturgische ondernemingen geven er nu wel aanleiding toe. We hebben gemerkt dat het verhaal van de verkondiging heel eenvoudig moet zijn. De beelden zullen meer zeggen dan de woorden van de katecheet. Toch mogen we het hart niet uit het evangelie snijc,len, we mogen geen reductie aanbrengen zodat er alleen secundaire elementen zouden overblijven. We moeten de kern van de boodschap zo brengen, dat ze voor deze kinderen als heil kan fungeren. De kinderen moeten hun besef kunnen verwerven door al hun zintuigen heen. Ze kijken ]laar platen, doen de innerlijke en uiterlijke bewegingen van de hoofdpersonen na, horen geluiden van het gebeuren. De vindingrijkheid op dit punt kan nog veel groter zijn. Het materiaal zal geleidelijk aan worden opgebouwd. Misschien kunnen we dieper ingaan op wat het is: dat er
38
39
TWEEDE WEEK
Naar Betlehem Leerstof: Op reis
De bewonertjes van een zwakzinnigeninrichting zullen wel niet vaak op reis gaan. Hun leven speelt zich hoofdzakelijk af op maar enkele vierkante kilometers. Niet dat zij meer zullen vragen, maar er zijn enkele hoogtepunten, waarnaar ze weken uitzien en waaraan ze lange tijd kunnen terugdenken. Daarbij behoren ook de reisjes en uitstapjes. Deze kunnen even zovele aanknopingspunten zijn voor de thematiek van deze week. De docent roept bijvoorbeeld de herinnering wakker aan een bustocht naar de speeltuin. Wat deden we daar allemaal? Wat kregen we er? Misschien zijn er dia's van die dag, die nu geprojecteerd kunnen worden. Als ze met het oog op deze lessen gemaakt zijn, zal vooral het aspect van het reizen benadrukt kunnen worden: de lange weg, de rijdende bus en alles wat je uit het raam links en rechts kunt zien passeren, de aankomst, het weer vertrekken, tenslotte de thuiskomst. De oplettende fotograaf heeft op de terugweg een gapend kind gekiekt. Reizen maakt moe. En de bus rijdt maar door. Als we thuis zijn, hebben we gelukkig ons warme bed. De laatste plaatjes laten zien hoe de kinderen toen onder de wol gekropen zijn. Morgen verbinden we deze leerstof over het reizen aan de katechese. Katechese: Naar Judea naar de stad van David
'In die dagen verscheen er een besluit van keizer Augustus, om een volkstelling over heel de wereld te houden. Deze volkstelling had plaats, eer Quirinius landvoogd van Syrië was. Allen gingen op reis, om zich aan te ge40
ven, ieder naar zijn eigen stad. En daar Jozef uit het huis en het geslacht van David was, vertrok ook hij uit Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich aan te geven met Maria, zijn verloofde vrouw, die in gezegende omstandigheden was.' (Lukas 2, 1-5) Een korte memorisatie doet blijken, of de kinderen zich de katechese van de vorige week nog te binnen kunnen brengen. Misschien met behulp van een enkele plaat weten ze weer van Maria en Jozef, die uitzien naar het kind. Nu proberen we verder te gaan. Wij zijn geen volk Gods op stoelen. Het menselijk leven is een spanningsboog: van het ene rustpunt naar het andere trekken en getrokken worden. Zo ondervindt het het volk Gods; de schrift vertelt ervan. De Heer verschijnt ons onderweg, als we gaan naar Jeruzalem, Damascus of Emmaüs.1 6 De Messias zelf zal onderweg geboren worden. Hoe brengen we dit over aan de kinderen? Kunnen we van het 'nederige lastdier' de ezel vertellen? Op het bord staat ineens dat rare beest met zijn grote oren. Wij konden op onze inrichting naar de ezel-wei gaan. We konden brood voeren en een van de kinderen mocht op de rug van Karel zitten. Terug in de klas wordt er nog gelachen om het balken. De kinderen vinden het prachtig als een Polaroïd-kamera van het ezel-rijden direct een ontwikkelde foto heeft gemaakt. Die kan in de klas getoond worden en hangen naast de plaat waarop die andere ezel staat afgebeeld. Dat is het lastdier van mamma Maria en pappa Jozef. Zij moeten ver weg. Uit hun goede huis. Kijk, Jozef trekt de deur dicht. Een lange reis. Ze komen niemand tegen. Ze wm:den moe. Het is bijna donker. De vogels slapen al. De bloemen zijn dicht. Maria zit op de ezel. Ze gaapt. Net als jullie in de bus. Maar ze gaan niet naar huis. Jozef trekt het dier verder. Kijk maar, de ezel kan ook bijna niet meer. Moeten ze nog lang reizen? Tot het kindje Jezus geboren wordt, moeten ze verder. Nog twee weken, dán is het Kerstmis. Met de kinderen kan nu een lange wandeling gemaakt worden. Of een kortere tocht, die hen naar de kapel brengt. Daar vindt opnieuw de celebratie plaats, zoals we die de vorige week gehouden hebben. Nu worden twee kaarsen
41
aangestoken. Een klein gebed zou als volgt kunnen luiden: Lieve Heer, hoort U ons? Nog twee weken, dan komt Jezus, het kindje, op Kerstmis. Nog twee weken. Amen.
DERDE WEEK
De stal Leerstof: Wat is er in de stal?
In deze korte vieringen kan de diepzinnige betekenis worden begrepen door de volwassenen, de eenvoudige symboliek wordt misschien aangevoeld door de kinderen.
John A. T. Robinson zegt: 'Hij komt door de staldeur van de doodgewoon menselijke geschiedenis en van de ervaring van elke dag binnen.'17 Straks zullen we uitbeelden dat de mensen zelf de stal zijn, waarin de Heer zijn tehuis komt zoeken. Nu bezien we met de kinderen de stal eerst in zijn letterlijkheid. Met behulp van foto's en misschien een kinderboerderij als speelgoed wordt duidelijk wat een stal is, een koe, paard, schaap. We kunnen een hele middag besteden om een bezoek te brengen aan de boerderij van de inrichting. Daar laat de boer alles zien. Hij maakt de kinderen vertrouwd met de dieren, die ze mogen aanraken en voeren. Stevige jongens mogen in de stalgang vegen. Dat de muren, ramen en vloeren vies zijn, dat er een volle groep ligt, mogen ze goed zien. De kinderen moeten immers ontdekken dat hier toch eigenlijk geen mensen kunnen wonen. Stel je voor dat je zou moeten slapen in die mest. Het stinkt hier, het is nat. De boer woont met zijn, vrouwen kinderen dan ook in het vóórhuis, in een mooie kamer. De stal die de leerkracht op platen laat zien, is wel anders, maar herkenning is toch mogelijk. De beesten zijn er. Ook de voerbak. Die heet 'kribbe'. Er ligt hooi in. Donderdag en vrijdag" de tweede helft van de week, zullen we horen wat er in die stal gebeuren gaat. Katechese: De stal van Betlehem
'Terwijl ze daar waren, brak de tijd van haar moederschap aan; zij baarde haar eerstgeboren zoon, wikkelde 42
43
Hem in doeken, en legde Hem neer in een kribbè; want in het nachtverblijf was voor hen geen plaats.' (Lukas 2, 6-7) 'Vandaag zullen we in de kapel de derde kaars aansteken. Het is gauw Kerstmis. Maar hoe kan Jezus komen? Pappa Jozef en mamma Maria zijn ver van huis. Op reis zijn ze. Maria zegt: "Waar moet het kindje geboren worden? We hebben hier geen huis. We kunnen toch niet buiten blijven!" , Platen tonen de verlatenheid, de eenzame tocht, waarvan niemand weet. In de verte is een kleine stal zichtbaar. Jozef wijst daarheen. De katecheet vertelt van Jozefs plan: 'Kunnen we daarheen gaan? Zal ik Maria door de ezel naar die stal laten dragen? Kunnen we daar blijven?' Platen brengen de stal nu dichterbij. Langzaamaan ontdekken de kinderen hoe de stal eruit ziet. De kinderen zien dat Maria en Jozef vlak bij de stal gekomen zijn. Een oude schuur. Ze is niet leeg. De volgende afbeelding laat ons naar binnen kijken. Er ligt een koe. 'Os' heet hij. Jozef zet de ezel ernaast. Maria gaat rusten in het stro. Zij bidt met Jozef: Lieve Heer in de hemel, hier blijven we, het kan niet anders. Het kindje moet komen in de stal. Het wordt Kerstmis. Amen. Voorbereidingen
De kinderen worden - zover mogelijk - ten volle ingeschakeld bij het opbouwen van de kerststal. Zij zijn het die het kind opnemen in het midden van hun rijke armzaligheid. De mystieke dichter Angelus Silesius zei: 'Ook al zou Jezus duizendmaal in Betlehem zijn geboren, maar niet in onze ziel, dan was zijn geboorte voor ons waardeloos, ja, dan waren wij verloren. '18 Wij mensen vormen samen het schamele milieu waarin de Heer binnentreedt. Bij Matteüs 44
spreekt Christus over de tempel van Jeruzalem, die verwoest zal worden. Maar bedoeld zijn uiteindelijk de mensen, niet de muren. En het is een beeld dat buiten en binnen, voor en na Jeruzalem geldt: 'Zie, uw huis zal in puin blijven liggen.' (Mt. 23, 38) Jesaja begint er zijn profetieën mee: 'Hemelen hoort, en aarde luister: want het is Jahweh die spreekt. Ik bracht kinderen groot, en voedde hen op; maar ze zijn mij ontrouw geworden. Een os kent zijn meester, een ezel de krib van zijn Heer; maar Israël kent zo iets niet, mijn volk begrijpt het niet eens. Uw land verwoest, uw steden verbrand, uw akkers onder uw ogen door vreemden verteerd, vernield, als onder een stortvloed bedolven. Eenzaam de dochter van Sion, als een hut in de wijngaard, als een hok in de moestuin, een belegerde stad.' (Jesaja 1, 2-3; 7-8) Enkele dagen voor Kerstmis trekken we langs de huizen: het hoofdgebouw van de inrichting, enkele paviljoens, het zusterhuis. Overal vragen we: Komt Jezus hier? Nee, jullie moeten verder. Tenslotte bereiken we de kapel, waar de kinderen de pastor vinden. Op hun vraag antwoordt hij dat hier Jezus zal worden geboren. Van de boerderij zijn pakken stro gebracht. Die kunnen de jongens zelf op elkaar stapelen. Zo krijgen we twee muren. Er komen planken overheen te liggen. Daar moet weer stro op, voor het dak. De timmerman, helpt. De achterwand blijft voorlopig open. Op Kerstmis zullen we een grote achterwand aanbrengen, waarop een menigte mensen staat afgebeeld. Ook links en rechts zullen dan grote groepen mensen de kribbe omgeven. Zo wordt zichtbaar dat de Christus in ons midden geboren is. Meisjes zijn in het bos mos gaan halen en leggen het in de stal. Ze hebben zelf een kribje gevlochten. Terzijde wordt
4S
een kerstboom opgezet, waarin de kinderen hun zelfgemaakte slingers en andere versierselen hangen. De boom wij zullen er later op terugkomen - heeft een zeer rijke symboliek. De schrift ziet in het beeld de messiaanse verwachting: 'Dan zal een twijg aan de stronk van J esse ontspruiten, een scheut uit zijn wortelontkiemen. De geest van Jahweh zal op hem rusten: de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en sterkte, de geest van kennis en godsvrucht, en de vrees voor Jahweh zal hem vervullen.' (Jesaja 11, 1-3) De heidense lenteboom, die gevierd werd als de dagen lengden, is opgenomen in de kring van de christenen, die de geboorte van het vruchtbare heil vieren. 'Ziet naar de boom, die leeg en naakt in weer en wind te schudden staat; de lente komt, een twijg ontspruit, zijn oude takken lopen uit. Een twijgje, weerloos en ontdaan, - zonder gestalte, zonder naam. Maar wie gelooft verstaat het wel. Dat twijgje heet: Emmanuel.'19 Maar er zijn méér voorbereidingen nodig. Gedurende de laatste weken moet de zang geoefend worden. Het slagwerkersorkest wordt geformeerd. Oude kerstliederen worden 'ingezongen' . Men zij erg voorzichtig met het gebruiken van de vele kerstplaten, kinderkoren die eindeloos zingen op bevel van de pick-up. Dat doodt de geest. Ik doe hier enkele suggesties; elk zal naar eigen mogelijkheden en smaak zijn persoonlijke· keuze moeten doen. Ik verwerp het simpele lied niet. De kinderen zijn erop aangewezen. Maar een afgekloven lied is niet simpel meer en niet ongevaarlijk, het is een moordwapen voor de geest. Van Jules de Corte is er een heel fijngevoelig kerstliedje.
46
De tekst gaat waarschijnlijk grotendeels aan het bevattingsvermogen van de kinderen voorbij, maar ze zullen de sfeer aanvoelen en de melodie gauw overnemen. Kleine Jezus, grote God, ik heb geen fluit om op te spelen en mijn vedel is kapot. Kleine Jezus, grote God, en ik ben arm gelijk zo velen. Kleine Jezus, grote God, ik heb mijn ene broer geslagen en mijn andere broer bespot. Kleine Jezus, grote God, en ik heb niemands last gedragen. Kleine Jezus, grote God, onvolmaakt zijn al mijn daden, en mijn vedel is kapot. Kleine Jezus, grote God, daarom wacht ik uw genade. 20 Men kan heel goed een lied laten horen waarvan de kinderen alleen de intensiteit ondergaan en de beweging volgen. Van Mahalia Jackson koos ik het enorm ritmische 'Joy to the world, the Lord has come.'21 De vreugde van dit lied trekt als met schokken door het lichaam. Op de melodie ervan komen de kinderen zeker met een eenvoudige rondedans ·uit de voeten en de muzikanten krijgen het ritme wel uit hun vingers op de trommels. Een levendige vondst was het wiegelied op een Engelse plaat: 'Ding-dong'. Ook nu doet de nauwkeurige tekst er weer niets toe; wat de woorden willen zeggen, ontgaat geen kind: 'that love came down at Chris-se-mus.'22 Als de katecheet op de fluit kan spelen, zal hij daar nu natuurlijk gebruik van maken. De kinderen kunnen op zijn muziek eenvoudige bewegingen uitvoeren. Ik voeg hier ten overvloede aan toe: De ouderen kunnen een eigen, lied instuderen, waaraan de kinderen misschien in het geheel niet participeren, maar waarvan hun de muzikale boodschap niet zal ontgaan. Een voorbeeld:
47
Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Omdat Gij zijt, zoals Gij zijt, zie naar mij om en wees mij genadig, want op U wacht ik, een leven lang. Steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Zijt Gij het, Heer, die komen zal, of moeten wij een ander verwachten. Heer, mijn God, ik ben zeker van U. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Gij geeft uw woord aan deze wereld, Gij zijt mijn lied, de God van mijn vreugde, naar U gaat mijn verlangen, Heer. Steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U.23 Celebratie: Emmanuel Als de adventskatechese voltooid is en de stal in gereedheid gebracht, kan nog eenmaal een celebratie gehouden worden, bijvoorbeeld op de laatste zondag voor het kerstfeest, in elk geval kort voor 25 december. Gewezen moet worden op het gevaar voor overlading. Uit het volgende program kan een keuze gemaakt worden. Als tot deze celebratie besloten wordt, kan ook weer de tekst en de muziek van 'The Messiah' als stramien gekozen worden. Wanneer allen in de kapel bijeen zijn, zingt de alt het recitatief: 'Behold, a Virgin shall conceive and bear a Son, and shall caU His name Emmanuel, God with us.' Tijdens deze zang draagt de priester het beeld van Maria
48
.
"
binnen en plaatst het in het stro van de stal. De kinderen kijken stil toe. De muziek gaat over in de kooraria: '0 thou that telIest good tidings to Zion, get thee up into the high mountain: 0 thou that telIest good tidings to Jerusalem, lift up thy voice with strength; lift it up, be not afraid; say unto the eities of Judah, Behold your God. Arise, shine, for thy light is come, and the glory of the Lord is risen upon thee.' De priester - in paars kazuifel - gaat de kinderen voor om zijn verwachting uit te drukken. Hij buigt voor de moeder Gods en strekt de handen naar boven. Dit kan hij enkele malen doen. Alle aanwezigen volgen hem. De bas zingt, begeleid door het koor: 'For, behold, darkness shall cover the earth, and gross darkness the people; but the Lord shall arise upon thee, and His glory shalI be seen upon thee, and the Gentiles shall come to thy light, and kings to the brightness of thy rising.' Intussen wordt het beeld van Jozef door de celebrant naar de stal gedragen. Het blijft donker in de kapel ook tijdens de volgende bas-aria: 'The people that walked in darkness have seen a great light; and they that dweIl in the land of the shadow of death, upon them hath the light shined.' Er zou een grote plaat getoond kunnen worden, waarop de pastor of de katecheet in de verte wijst naar een groot licht, dat nabij komt. De kinderen wijzen hem na: ginds wordt het licht. Ze horen nu het koor de woorden van de profeet zingen: 'For unto us a Child is bom, unto us a Son is given, and the government shall be upon His shoulder; and His name shalI be calIed Wonderfui, CounselIor, The Mighty God, The Everlasting Father, The Prince of Peace.'
49
De priester is met de kinderen neergeknield. Hij buigt zijn hoofd, sluit de ogen, vouwt de handen en wacht luisterend. Hij legt dan de lege kribbe in de stal. Er kan nog een ander lied gezongen worden, door de kinderen, of door de ouderen; het 'Rorate Caeli' bijvoorbeeld. Of men zal nog een schriftlezing kiezen of een gebed zeggen. In deze opzet is niet het moment aangegeven waarop de derde kaars wordt aangestoken. Dit kan op meerdere plaatsen gebeuren. Deze liturgie-beschrijvingen zouden geheel hun doel missen als ze letterlijk werden nagedaan. Dan dreigen ze al dood te zijn alvorens geboren te zijn. Iedere pastor en katecheet heeft zijn eigen mogelijkheden af te tasten en die van zijn materiaal. En vóór alles zal hij zich moeten afvragen: Wat zullen mijn kinderen hieraan beleven? Zo kan het zijn dat deze laatste celebratie te lang of te statisch is voor uw groep en een andere groep misschien heel aandachtig zal kunnen blijven bij deze opzet. Er zijn talloze mogelijkheden. Vindingrijkheid is in plaats van de nabootsingsdrang gekomen. Boetedienst: Voor lsraels kinderen verzoening
'Op die dag zal men de verzoeningsplechtigheid voor u verrichten, om u te reinigen, en zult gij van al uw zonden voor het aanschijn van Jahweh worden bevrijd. Het moet voor u een volkomen rustdag zijn, waarop gij boete moet doen; dit is een eeuwig geldende wet. De priester, die men zal zalven en als opvolger van zijn vader tot priester zal aanstellen, moet de verzoeningsplechtigheid verrichten. Bekleed met de heilige linnen gewaden, moet hij de verzoeningsplechtigheid verrichten voor het heilige der heiligen, voor de openbaringstent, voor het altaar, en eveneens voor de priesters en voor heel de gemeente van het volk. Dit moet voor u een eeuwig geldende wet zijn, om eenmaal per jaar voor Israels kinderen verzoening te krijgen en kwijtschelding van hun zonden.' (Leviticus 16, 30-34) De biecht is beduimeld. Het hokje mag rustig worden afgebroken. Maar wie het schuldbesef van de mens afbreekt,
50
neemt het hart van het christendom weg. Niemand zal de neurosen en complexen van ongezond zondebesef willen handhaven, maar het geïntegreerde schuldbesef hoort bij het volwaardig psychisch gedrag van elke normale mens. We hoeven er hier niet diep op in te gaan24, maar wijzen erop dat ook de zwakzinnigen hun geweten hebben. Niet als een telefoonverbinding met de hemel, waarvan men op het kritieke moment het nummer draaien kan, maar als gezond en vanzelfsprekend aanvoelen van goed en kwaad. Mits dat besef wordt gewekt en opgekweekt. Zonder dwang, maar wel serieus. Wij zullen wellicht eerst tijd nodig hebben om ons eigen zondebesef te zuiveren, zowel van scrupulositeit als van onverschilligheid, om onze kinderen erop te mogen aanspreken. Maar het nu voortaan maar doodzwijgen heeft even weinig zin als het ritualisme en de automatische magie van de oorbiecht te handhaven. Graag geven we hier nu weer hoe we met enkele oudere meisjes, die daartoe geschikt geacht werden een boeteuur hielden. Het betrof een groep van tien meisjes, die hun leefgemeenschap hebben in een eigen paviljoen. Opdat men zich van deze patiënten een beeld kan vormen, volgen hier uit de dossiers van de inrichting enkele gegevens. De namen van de meisjes zijn gefingeerd. Fien, 31 jaar, veertien jaar in de inrichting. Een lief kind, dat weinig zorgen geeft. Zacht karakter, geen agressiviteit. Als inrichtingspatiënte een grensgeval. Zwaar debiel tot licht imbeciel. IQ 55. Het meisje heeft weinig gezichtsvermogen, verder geen fysieke afwijkingen. Ze kan licht werk doen. Fien is gewillig en behulpzaam. Gré;~18 jaar, veertien jaar geleden opgenomen. Verbleef in veel tehuizen, maar werd wegens gedragsmoeilijkheden telkens verplaatst. Was thuis niet te handhaven wegens seksuele preoccupaties: ze ging naakt voor het raam staan en zo. Dit is nu voorbij. Zwaar tot middelmatig debiel. IQ verbaal 57, praktisch 72. Gré heeft een kam-complex, dat ze uitleeft op de pruik van haar poppen. Ze heeft een automatischgeheugen voor specifieke zaken, zoals verjaardagen. Verstandelijk functioneert ze debiel, ze heeft zeer weinig inzicht, rekent mechanisch; lezen en schrijven niveau eerste klas. Het meisje is nu redelijk aangepast. Mieke, leeftijd 39 jaar, verblijft dertien jaar in de inrich-
51
ting. Van Indische ouders. Lichamelijk te klein en te dik. Komt moeilijk in beweging. Imbeciel. IQ 45. Heel kinder~ lijk. Speelt met poppen. Af en toe depressief. Verrast soms in gedrag. Goed in staat tot wat huishoudelijk werk. Doet dat toegewijd. Geeft weinig problemen. Weigert incidenteel aan het groepsgebeuren deel te nemen. Ans, 36 jaar, sinds vier jaar in deze inrichting. Behoort tot de betere meisjes, maar is in haar gedrag tegenoverg~ steld aan Mieke. Patiënte heeft veelvuldige inzinkingen. huilt en gilt dan, blijft in bed liggen, eet niet, enzovoort. Klaagt vaak over hoofdpijn en kou. Slappe asthenische vrouw, ziet en hoort slecht, heeft spraakgebrek. Lijdt aan varices, die wegens bezwaren van ouders nog niet zijn ver"" wijderd. Heeft het zeer moeilijk met zichzelf en met haar omgeving. Bederft de sfeer voor anderen. Houdt zich meestal afzijdig. Heeft arm gevoelsleven. Zeer moeilijk meisje, dat voortdurend aversie tegen de leiding to~nt, maar opleeft bij persoonlijke belangstelling. Zwaar debIel. IQ 55. Kan eenvoudig rekenen. Leest technisch, zonder in~ zicht. Vrij intelligent. Ans heeft besef van haar eigen toestand. Werkt op de naaikamer. Verliest soms even haar kwellingen en kan dan zeer aanhankelijk zijn. Toos, leeftijd 20 jaar, vier jaar geleden opgenomen. Heeft nog twee zusjes in dezelfde inrichting. Zeer kinderlijk type. Wordt nu wat vrouwelijk. Heeft huishoudelijke interesse gekregen. Imbeciel. IQ 40. Vriendelijk en goedlachs. Zoekt hartelijkheid. Druktemaakster. Altijd samen met het twee jaar jongere zusje, dat veel moeilijker is en niet steeds aan , onze vieringen kon deelnemen. Joke. 22 jaar, verblijft zestien jaar in de inrichting. Geeft medisch veel zorgen. Haar nieren functioneren slecht. Onderging talloze orthopedische operaties. Heeft prothese en rijdt in wagentje. Middelmatig tot zwaar debiel. IQ 60. Is ad rem en maakt indruk wijs te zijn. Het blijkt een schijn-intelligentie. Heeft grote woordenschat, maar het zijn dressaten en clichés, die ze half te berde brengt en waarin ze plotseling stokt. Het meisje eist alle aandacht op, komt soms tot scheldpartijen. Ze is erg aanhalerig. Legt gauw contact. Doet graag mee, is zeer enthousiast. Katja, 20 jaar, veertien jaar geleden opgenomen. Mongoloïde. Middelmatig tot licht imbeciel. IQ 50. Goed aange-
52
past. Wat aanstellerig. Gemechaniseerd gedrag, iets paranoïed. Trekt aandacht van mannen. Heeft altijd een volle damestas bij zich. Is op school als 'werkmeisje', doet daar haar best. Geeft weinig problemen. Monique, leeftijd 28 jaar, kwam zestien jaar geleden naar de inrichting. Middelmatig tot licht imbeciel. IQ 40. Wat affect-labiel, soms angstig. Kan plotseling onrustig worden. Werkt op de naaikamer. Omdat het meisje weinig moeilijkheden gaf, zijn er van haar weinig onderzoekgegevens. Tanja, 37 jaar, zestien jaar in inrichting. Zeer gecompliceerde patiënte. Zwaar debiel. Is toch relatief beter. Kan enigszins schrijven, schreef pastor lange, onontwarbare epistels. Kan op- en aftellen onder de 100. Naast zwakzinnigheid veel psychopathiforme gedragspathologie, met name kleptomanie. Verstopt alles, speciaal sleutels. Leeft geisoleerd, zonder contact met leeftijdgenoten. Zou bij hen niet te handhaven zijn. Aanvallen van hysterie. Loopt weg. Heeft veel angst, dan weer explosieve woede-uitbarstingen. Veelvuldige conflicten door paranoïde verschijnselen. Trekken van godsdienstwaanzin. Zielige vrouw, die weet waaraan ze lijdt. Al deze meisjes, met uitzondering van de laatste, kenden elkaar goed door dagelijkse omgang. Wekelijks hadden ze sinds geruime tijd contact gehad met de pastor in gesprekjes, spel, wandeltochten, maaltijden, en zondagsliturgieën. De groep ontving geen aparte katechese; wel werd terloops het geloof aangeroerd naar aanleiding van het jaargetijde. Zo werd donderdags tevoren gesproken over het evangelie van de komende zondag; er werden voor die zondagsliturgie ook afspraken gemaakt, waaraan de celebrant dan kon refereren. Zouden deze kinderen in staat zijn tot boete? Moeten zij zover gebracht worden? De voorafgaande pagina's zijn één lijdenscataloog. Het mag nooit de bedoeling zijn deze getourmenteerde mensen vanuit het geloof nog zwaarder te belasten. Maar is er aangaande hun fouten, die er natuurlijk zijn en die ze - zij het meestal kortstondig - beseffen, een open schuldbewustzijn mogelijk, dat hen bevrijdt? In die zin zal zo'n dag een 'rustdag' (Lev. 16,31) kunnen zijn. Het gemoed komt tot rust. Alles is weer goed. Vergeven en vergeten. Met die opwelling tot bekering - al duurt ze maar
53
een ogenblik en kan ze niet leiden tot een blijvende, ingrijpende 'verandering van leven'25 - zouden de patiënten toch gebaat kunnen zijn. Het meisje Gré, dat zeer op muziek gesteld is, werd woedend, toen in de werkklas de radio uitviel. Ze liep naar het hoofd der school en schopte hem scheldend tegen de schenen. Twee dagen later was het zondag. Ik besloot voorzichtig te proberen of Gré zich haar gedrag zou herinneren. Dat bleek het geval, zelfs meer dan dat. Toen ze op mijn uitnodiging naar voren was gekomen aan het begin van de dienst en naast me was komen staan, zei ze spontaan op mijn vraag: 'Meneer kon er niets aan doen, dat de radio kapot was.' Ik besloot een stap verder te gaan: 'Gré, ik zie dat meneer ook in de kapel is; zou je het hem zelf willen gaan zeggen?' Ze liep langzaam langs de banken, met haar bijziende ogen zoekend tussen de rijen. Ze vond die ze zocht en gaf hem een hand. 'U kon het niet helpen. Bent u boos?' Alle kinderen hadden de gang van het meisje gevolgd. Ze voelden wat er gaande was. Voor allen die toekeken, was het zo misschien een gezamenlijk ondergane schuldbelijdenis. Na deze ervaring en andere achtte ik het verantwoord met de kleine groep van oudere meisjes een klein boeteuur te houden. 'Ik bad tot Jahweh, mijn God, en legde deze schuldbekentenis af: Ach mijn Heer: Gij zijt de grote en ontzaglijke God, die het verbond en de genade gestand doet aan hen, die Hem 'liefhebben en zijn geboden volbrengen. Maar wij hebben gezondigd en kwaad gedaan: wij hebben misdreven en ons verzet, zijn afgeweken van uw geboden en wetten. Verhoor dan, onze God, het bidden en smeken van uw dienaar. Laat, om uwentwil zelf, uw aanschijn stralen over uw heiligdom, dat in puin ligt, 0 Heer. Mijn God, neig uw oor, en wil horen; open uw ogen, en aanschouw onze puinen, en de stad, die naar U is genoemd. Neen, niet op 'grond onzer werken, maar om uw grote barmhartigheid leggen wij ons gebed voor U neer. Heer, geef verhoring; Heer, schenk vergiffenis; Heer, zie toe en grijp in. Toef niet langer, mijn God, om uwentwil zelf; want uw stad en uw volk dragen ûw Naam.' (DaniëI9, 4-5; 17-19) 54
Daags voor kerstmis is de kamer van hun woonpaviljoen gedekt voor het middagmaal. Er is een bijzondere omstandigheid: deze tien meisjes mogen vandaag samen aan één tafel eten en de pastor komt méé eten. Tot het dessert wordt gezellig gegeten en gekeuveld. Langzamerhand verplaatst de pastor het gesprek naar het op handen zijnde kerstfeest. Morgen is het zover. Er valt nog van alles te doen. De stal is nog niet schoon geveegd. In de kamers en de gangen wordt straks groen en rood lint opgehangen, klokken hangen onder de lámpen en aan de voordeur. (Wij zouden niet overal kerststalletjes willen neerzetten; de kapel is het grote centrum.) Intussen wordt de pudding op tafel gebracht. Ik vraag: 'Wij gaan straks onder de douche, we willen ons schoonmaken. Kunnen we ons ook van binnen schoonmaken? We willen voor kerstmis toch onze foutjes kwijt? Zal ik beginnen? Ik vertel jullie eerlijk mijn foutje.' Ik sloot aan bij de door Gré zo openhartig gedane bekentenis over haar woede om de defecte radio. Ze herhaalt dan het relaas even spontaan met haar halve zinnen. Dan gaan we de kring verder rond. Joke zegt dat ze 's avonds niet naar bed wil; de zuster moet het wel drie keer vragen. Ans: 'Ik ben heel moeilijk; ik kan het niet helpen. Ik wil niet de hele dag naaien. Ik moet toch. Vader zegt dat ik mijn best moet doen.' Monique: 'Ik heb een klap gegeven, aan Joke. Heeft Joke pijn?' Fien: 'De zuster wilde uitslapen. Toen heb ik de deur opengezet en heel hard geroepen. Ze is wakker geworden.' Mieke: 'De jongens wilden niet eten. Ik heb ze een klap gegeven (grinnikt). Ze hebben vies gedaan: eten op tafel gegooid. Ik heb ze een klap gegeven.' Enkele meisjes zwijgen. Ze kunnen zich niets te binnen brengen, .komen niet over de drempel van hun lippen heen. We zoeken nu woord voor woord het 'Onze Vader' na en vinden: 'Vergeef ons onze schuld, zoals wij anderen hun schuld vergeven.' De kinderen nemen elkander bij de hand. De kring is gesloten. Ik ga de meisjes langs en kus hun op het voorhoofd.
55
KERSTMIS
Liturgie Het is de ochtend van de eerste kerstdag. Buiten klinkt klokgelui. 26 De kinderen worden erdoor opgeroepen. Zij herkennen aan de klokken het feest. Op het paviljoen is zachte muziek, zoals een rustig gedeelte uit een orgelconcert van Händel of het Adagio uit een fluitconcert van Mozart. 27 De katecheet komt binnen. Hij begroet iedereen, zoekt con;.. tact met de kinderen en vraagt naar de reden van hun komst. 'Ja, Jezus komt. Vandaag wordt Hij geboren. Zullen we naar de stal gaan om te kijken?' De katecheet verlaat nu met de kinderen het paviljoen. In de gang formeert zich de stoet. Dan is er plotseling luide, feestelijke muziek. 28 Het zijn· bazuinen. De deuren van de kapel gaan open. 'Toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God zijn eigen Zoon gezonden, die uit een vrouw werd geboren, en die geboren werd onder de wet, opdat Hij allen zou loskopen, die staan onder de Wet, en wij het kindschap zouden beërven. En het bewijs, dat gij kinderen zijt: God heeft de Geest van zijn Zoon in onze harten gezonden, en Deze roept: Abba, Vader. Ge zijt dus geen slaaf meer, maar kind; zijt ge kind, dan zijt ge ook erf. genaam, dank zij God.' (Galaten 4, 4-7) Als de stoet binnenkomt, gaat de katecheet vooraan, het 'goede boek' geopend in zijn handen. 29 Achter hem twee of meer kinderen, die het licht dragen. Vervolgens kinderen met heldere bellen. Tenslotte de celebrant. Hij is gekleed in wit kazuifel. De stoet trekt naar voren. De kinderen vinden het kind. Ze blijven er eerst stil bij staan. Naast de stal
56
wordt het goede boek op een standaard gelegd. Terwijl de priester het kind in de kribbe bewierookt, worden alle kaarsen aangestoken. De kinderen kunnen· het zelf. Dan zwijgt de muziek. De priester knielt voor de kribbe. Enkele ogenblikken is het helemaal stil. Dan zien de kinderen de priester buigen, hij kust Jezus. Dan bidden allen met hem: Dag Jezus, dag. U bent er. Uit de hemel, in de kribbe. Bij Maria, bij uw mamma; bij Jozef, bij uw pappa; en bij ons, bij uw vrienden. Wij zijn blij, geweldig blij. Iedereen blij. Jezus is geboren. Amen. Het is een enthousiast gebed, steeds luider roepen de kinderen. Het Amen gaat over in handgeklap. Dan keert de rust weer. Een van de oudere meisjes komt een kerstlied voorzingen, waarvan allen regel voor regel nazingen: Er is een kindeke geboren op aard, 't kwam op de aarde voor ons allemaal. 't kwam op de aarde en het had er geen huis, maar 't voelde zich bij ons allemaal thuis. Er is een kindeke geboren in 't strooi, 't lag in de kribbe gedekt met wat hooi. De priester is terzijde gaan zitten. De katecheet vraagt de kinderen: 'Hebben jullie de ster gezien? Wie gaat de ster aanwijzen? Recht boven de stal. Toen Jezus geboren werd, 57
waren er mannen met schapen, die de ster het eerst zagen. Goede mannen. Herders. Zullen we ze gaan halen?' Nu klinkt uit 'The Messiah' de 'pastoral Symphony'. Intussen formeert zich weer een stoet. De celebrant, enkele assistenten (stafleden, verpleegsters) en een aantal kinderen gaan de herders halen. Zij zijn de gezanten van de ster. De engelen van de Heer. 'There were shepherds abiding in the field, keeping watch over their flocks by night. And 10: the angel of the Lord came upon them, and the glory of the Lord shone around about them, and they were sore afraid. And the angel said unto them, Fear not; for behold I bring you good tidings of great joy, which shall be to all people; for unto you is born this day in the City of David, a Saviour, which is Christ the Lord.' Juist als dit recitatief van de sopraan begint, trekt de stoet binnen. De celebrant en de assistenten dragen de herders. Zij dragen die zij zelf willen zijn. Achter hen komen de kinderen, die de schapen dragen. Het zijn grote, maar goed draagbare beelden, geen speelgoed. Achter in de stoet lopen enkele kinderen, die tussen zich in grote platen dragen, waarop menigten mensen staan. Er is ook een sterk vergrote groepsopname van de kinderen zelf bij, opdat ze zichzelf voor ogen zullen hebben als horend bij de stal. Alles wordt rond de stal geschaard. Het koor heeft het 'Glory to God in the Highest' ingezet: 3o 'And suddenly therewas with the angel a multitude of the heavenly host, praising God, and saying: Glory to God in the highest, and peace on earth, goodwill towards men.' . Dan is het moment aangebroken waarop wij ook zelf naar de stal mogen komen. De kinderen hebben kleine geschenken meegenomen, die ze het Jezuskind gaan aanbieden. Ze weten dat hun tekeningen, knutselwerkjes, fruitmandjes en bloemen straks naar de bedpatiëntjes zullen gaan. Eén voor één knielen de kinderen voor de kribbe en zeggen:
58
'Dag, lieve Jezus.' Elk mag een kaars opsteken. Er is een grote bak wit zand klaargezet. Er branden tientallen kleine kaarsen in. Tijdens deze gang naar de stal speelt de katecheet op zijn fluit. 31 Met enkele oudere meisjes (van wie we hiervóór de boeteviering beschreven) slaagden we er ook in een heel simpele dans uit te voeren, op langzame, duidelijk ritmische muziek. 32 Zo kunnen de kinderen op velerlei wijze hun vreugde, zichzelf aanbieden. Wij hebben daarbij wel steeds een rustige sfeer willen bewaren. Het kerstgebeuren mag niet worden gebruskeerd. Bij de wieg wordt niet gejoeld. Later zullen we uitbundiger en luidruchtiger feest kunnen vieren. Een van de geschenken die de kinderen naar de stal hebben gebracht, is een schaal brood en enkele bekers drank, heel zoete wijn of rode ranja. Ze hebben de gaven dicht bij de kribbe gezet. Een geschenk is je eigen vlees en bloed. Je geeft jezelf. Ieder geschenk is een transsubstantiatie tussen mensen. Een ding dat ik van harte geef, is niet louter meer dat gebruiksvoorwerp of wat dan ook, het is iets van mijzelf. Als degene aan wie ik het geef en die in mij gelooft, liet aanneemt, neemt hij mij aan. Vertrapt hij het ding, dan vertrapt hij mij. Het gaat dus wel en niet om dat geschenk als ding. Primair staat onze vriendschap; het geschenk is er het voertuig, het instrument van. Zo legt het geschenk verbanden, sticht het verbond. En omdat het zo tussen mensen gelegen is, heeft de Mensenzoon zijn vrienden een geschenk gegeven. Of liever: talloze geschenken: drie jaren van samenleven. Het afscheidsgeschenk is Hijzelf. Hij die moet gaan. De laatste samenkomst is het paasmaal. Als er nu in deze kerstviering eucharistie gevierd wordt, kunnen we nog niet vooruitlopen op het avondmaal en de kruisdood des Heren. De kinderen zouden het verband niet kunnen leggen. We willen ons anderzijds hoeden voor het al te vanzelfsprekend laten volgen van 'de mis': het hoort er nu eenmaal bij, zo gaat het elke zondag. Wat elke zondag gaat, gaat elke zondag dood. Maar wie eucharistie viert, zal het wellicht vandaag als volgt kunnen doen. De kinderen zullen ook zonder een uitdrukkelijk 'instellingsverhaal', zonder canon en consecratie beseffen dat er nu 59
communie is. Wij samen worden 'Lichaam van Christus'. Aan Hem denkende, van Hem etende worden wij anders, nieuwe mensen. Dat is consecratie. Daarom zouden wij kiezen voor de volgende vorm: De priester vraagt de kinderen te knielen en bidt met hen: Lieve Heer, U geeft alles: de hemel, de zon, de bloemen. U geeft nog meer: ons huis, pappa, mamma, de zusters, de dokters, onze vriendjes, vriendinnetjes, allemaal. U geeft vooral: Jezus. Jezus zegt: Kom bij me, eet maar, drink maar, denk aan mij, houd van mij. Amen. De celebrant staat op, hij neemt de schaal brood uit de stal. Assistenten komen de bekers halen. De kinderen gaan naar voren, zij kussen het Kind en eten en drinken. Goede muziek voor dit ogenblik: Bachs 'Jesu joy of men's desiring'.83 Na de communie wordt het weer stil. De katecheet bereidt de afsluiting voor: 'Jezus gaat slapen. Vanmiddag mogen we terugkomen. De priester zal nog eenmaal met ons bidden:' Dag lieve Jezus, dag. Slaap maar.
60
Wij gaan. Sssssssst. Maria blijft, Jozef blijft. De herders ook. Wij komen terug: vanmiddag. Dag Jezus, dank U wel. Sssssssst. Het 'Stille nacht' wordt zacht gezongen. Enkele kinderen helpen intussen de kaarsen doven. Alleen de ster blijft schijnen. De kinderen brengen de geschenken naar de paviljoens en hebben een feestdag. Als 's middags hun ouders komen, nemen ze hen mee naar de stal. Ze mogen kaarsen opsteken, er is muziek. Alternatief: Eucharistie
Het kan wenselijk zijn, voor de eucharistie een gebruikelijker, vaster liturgisch patroon te kiezen. Dit hangt vanzelfsprekend allereerst van plaatselijke omstandigheden af. Niet alleen is het de vraag wat de kinderen kunnen bevatten, er spelen nog meer factoren een rol. Kan de directie, verantwoordelijk voor het totale beleid, deze vrije vormgeving accepteren? Zijn de verschillende betrokkenen binnen de inrichting eraan toe? Wat leeft er in de directe kerkelijke omgeving? Zullen de ouders van de kinderen in verwarring raken? Met dit alles dient zorgvuldig rekening te worden gehouden. Dat sluit niet uit dat de belangen van de kinderen voorop blijven staan in het pastorale plan. In een voorafgaand gesprek, waarin de pastor aan zijn medewerkers ook uitleg van de zin en de motieven geeft en deze ter discussie stelt, blijkt dikwijls veel meer mogelijk dan werd vermoed. Gehoopt mag worden, dat ook het overleg met de officiële kerkelijke instanties, met de liturgische adviseurs in de nabijheid, goede vruchten zal opleveren.
61
EPIFANIE
Inleiding
'Wat van de aanvang af bestond, wat wij hebben gehoord, wat wij met onze ogen hebben gezien, wat we mochten aanschouwen en onze handen mochten betasten met betrekking tot het Woord des Levens: ja waarlijk, het Leven is verschenen en wij hebben het gezien; en wij leggen getuigenis af en brengen u de boodschap van het eeuwig Leven, dat bij de Vader was en aan ons is verschenen; - wat wij dan hebben gezien en gehoord, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons: en ónze gemeenschap is met de Vader, en met Jesus Christus, zijn Zoon.' (1 Johannes 1, 1-3) De kerstvakantie op een zwakzinnigeninrichting duurt gewoonlijk niet lang. Wat moeten de kinderen al die tijd? Een enkeling gaat naar huis, maar dan toch slechts voor een paar dagen. De meesten blijven. Als de school haar ritme herneemt, willen we met de katechese toch nog even wachten. Er is helemaal geen haast. Alles moet eerst weer regelmatig lopen. Het thema voor het gedeelte van ons katechetisch jaarprogram, dat nu volgt, is: 'Epifanie - De openbaring des Heren'. Maar het beperkt zich niet tot het driekoningenfeest. Zoals trouwens 6 januari altijd alleen het begin is geweest van de tijd der epifanie, die duurt tot de voorvasten. Drie thema's vallen te ontdekken in het gegeven van de 'Openbaring des Heren': de aanbidding van 'de wijzen', de verschijning aan 'de heidenen', en de zichtbaarwording van 'de Zoon Gods'. Deze aspecten liggen ineen, het een gebeurt door het ander. Wij beginnen op 6 januari, door het feest van de 'drie wij-
62
zen' te vieren in een 'liturgische epifanie'.1 Voorafgaande katechese is niet noodzakelijk. Wij beschrijven de liturgie hier niet. Ze kan ontworpen worden naar het voorbeeld van dat gedeelte van de kerstviering, waarin de herders naar de stal werden gebracht en de kinderen zelf kwamen. De geleidelijke openbaring aan de volken is in dit schriftverhaal van de wijzen (Mt. 2, 1-12) teruggeprojecteerd. Wat later heeft plaatsgevonden, wordt vooraan in het evangelie vertelt. Zo vieren we nu al - op 6 januari - wat gedurende heel het kerkelijk jaar verkondigd zal worden. In de weken na Driekoningen proberen we de kiilderen enigszins te doen beseffen wie deze Jezus, die ze op Kerstmis hebben leren kennen is. We kunnen hun misschien niet veel bijbrengen, maar we kunnen ze wel bij de Heer brengen. Opdat ze, als het Pasen wordt, ook zullen roepen: 'Hetis de Heer'. (Jo. 21, 7). De traditionele liturgische lezingencyclus van de 'zondagen na Driekoningen' deden geleidelijk aan de Zoon van God verschijnen in zijn macht. De liturgie volgde de weg van de evangeliën. Na de doop (Jo. 1) volgde het wonder van Kana (Jo. 2), dan de genezing van de melaatse en van de zoon van de hoofdman (Mt. 8). Vervolgens het bedaren van de storm (Mt. 8). Op de vijfde en zesde zondag (indien de voorvasten nog niet begonnen was) werd in beelden een samenvatting van deze openbarende daden van Jezus gegeven. De parabels van het zaad (Mt. 13) vertellen eerst van de tarwe en het onkruid, die tegelijk opschieten: het goede en kwade, genadige en geniepige, heilige en profane, eeuwige en stervende, goddelijke en menselijke groeit op in elkaars nabijheid, is elkaars schaduw, staat verstrengeld in elkander. Zo wordt in de mens Jezus zichtbaar dat Hij de Heer is. In de aanvankelijke anonimiteit van het mosterdzaadje (zesde zondag na Driekoningen), dat evenwel met onvoorstelbare kracht uitgroeit tot een boom waarin alle vogels - alle christenen, ook de vreemde vogels die onze kinderen zijn - kunnen huizen. 6 januari grijpt dus vooruit op een langdurig proces van bekendmaking, bewustwording. Zoals Jezus zichzelf langzamerhand zijn messiaanse zending bewust werd, zo kon Hij zich eerst na verloop van tijd openbaren en zo is er dezelfde - bovendien ook nog allerwegen menselijk geremde -
63
herkenning en aanvaarding van de Zoon Gods. Wij leren onszelf, de anderen, dus ook de Ander, slechts moeizaam kennen, in een lang leven, 'aan de hand' van veel ondervindingen en gebeurtenissen. Het mag voor elk gelovig mens nu wel als een vanzelfsprekendheid worden beschouwd dat ook de mensenzoon die lange weg heeft afgelegd. Heel kort. gaan we hierop in, om te weten wat we straks als grondslag van onze verkondiging moeten zien. In de vijftiger en begin-zestiger jaren kwam een brede stroom publikaties los, die de christologie een nieuw antropologisch, historisch en daardoor ook schriftuurlijker fundament gaf. 2 Om tot mensen te kunnen spreken is de Zoon Gods mens geworden. Hij heeft het menselijk lot gedeeld, in al zijn vezels. Hij heeft de weg van de menselijke ontwikkeling afgelegd. Hij is gegaan van Kerstmis tot Pasen. Die aardse conditie van Jezus is sinds de middeleeuwen weer meer in het blikveld gekomen. Jezus ontdekt wie Hij is door wat in Hem opkomt, uit zijn mond en uit zijn handen komt. En daaraan zien wij wie Hij is. Het zal niet zo gemakkelijk vallen onze gehandicapte kinderen op weg te helpen naar die ontdekking. Zij hebben heel weinig historisch besef, zien geen groei, geen, progressie in de tijd. Zij leven bij de dag. In veel opzichten staan ze stil. We mogen geen moment de mogelijkheden overschatten. Als onze kinderen de Heer zullen vinden, dan zal het misschien plotseling zijn. Niet als een schok, maar wel onverwacht, voor hen en voor ons, ineens, mogelijk slechts kortstondig, straks weer opnieuw. Gaat het iedere mens niet zo? Ik ga hier verder niet op in. Het is immers in het geheel niet de bedoeling theoretische reflecties te geven. Daarom nu alleen nog deze opmerking: Voor de primitieve mens die de jood was, verscheen de Christus plotseling in al zijn heerlijkheid. Hij geloofde of geloofde niet. Maar denkwerk bleef erbuiten. God was overal en ineens, of Hij was er niet. Probleem was Hij echter nooit. Mogen we daarmee de kindergeest van onze zwakzinnigen enigszins vergelijken? De problemen en vragen die wij hebben, leven niet bij hen. In de teambesprekingen met de leerkrachten en de katecheten dienen onze vragen wèl open op tafel te komen. We moeten weten hoe we de verhalen over het wonder met
64
de wijn, de genezingen, het stillen van de storm, de spijziging zelf lezen. We moeten ook weten hoe ons geloof daarbij overeind blijft, of misschien pas goed rechtop gaat staan. Maar met dat veeleisende denkwerk zal niemand zijn kinderen gaan belasten. Voor één gevaar zijn we nog uitdrukkelijker op onze hoede geweest. We hebben Christus niet als de grote tovenaar, -de magiër willen voorstellen. Dat is het gevaar van de Bijbel-verhalen, verteld aan kinderen. Ons standpunt is: Jezus van Nazaret wilde zich aan mensen openbaren. Hij leefde daarom mee met hun jeugd en volwassenheid, groei en terugval, spel en ernst, lachen en huilen, rust en opgewondenheid, slagen en falen, vastgrijpen en loslaten, komen en gaan. Daarin gaf Hij hun houvast, verhielp hun nood, was troostend nabij, hielp weer op weg. En wel zó menselijk, dat je er geen woorden voor hebt. Je kunt niet meer doen dan verhalen stamelen, waarin de gebeurtenissen, die niet te vatten zijn, recht wordt gedaan. De evangelisten waren geen journalisten, maar dichters, vertellers met gelovige fantasie. Levendige verbeelding en feitelijke werkelijkheid lagen in de geesten van die tijd veel harmonischer ineen. 'And as imagination bodies forth the forms of things unknown, the poet's pen turns them to shapes, and gives to airy nothing alocal bbitation and a name.'3 Wij willen onze zwakzinnige kinderen brengen bij de Heer, die voor hen zorgt. Niet bij een tovenaar, waartegen ze opkijken, waarvoor ze eventueel applaudisseren, waarvan ze dromen, maar ver vandaan blijven. We willen de kinderen brengen bij de helper, wiens hand ze kunnen grijpen, omdat Hij zo vertrouwelijk dichtbij is. In het volgende verslag van dit tweede deel der katechetische jaarkring geven we niet alleen programmatische beschrijvingen, maar ook enkele verbatims, waaraan enigermate valt af te lezen, wie de kinderen zijn, hoe ze zich uiten, wat ze aankunnen. Dit program van zes weken zal velen als te uitvoerig voorkomen. Men make dus een keuze. Ook nu weer gaat aan de katechese een leerstof vooraf, waarin de kinderen met het 'materiaal' dat we straks nodig hebben, vertrouwd raken. Alleen aan het slot is één liturgische viering beschreven. Elke zondag echter kan het katechetisch gegeven van die week in de kapel worden uitgebeeld en gevierd. 65 I
J
Al de7;e lessen waren bestemd voor een groep jongens in de zogenaamde 'leerklas' , de beste leerlingen in de inrichting. De leerkrachten van de andere klassen waren steeds bij de voorbereidingen betrokken en zagen zelf wat ze met hun eigen kinderen konden bereiken. Om de groep jongens te leren kennen, zijn hier enkele gegevens uit hun medische, psychologische en sociale rapporten verzameld. Ook van deze jongens zijn de namen gefingeerd. Joop, 16 jaar, verblijft sinds tien jaar in deze inrichting. Diagnose: encefalopathisch ten gevolge van zuurstoftekort tijdens of vlak na de geboorte. Dertiende van vijftien kinderen. Veel verschijnselen van psychische stoornis in de familie. De jongen is lang geworden; hij loopt stijf, traag en wankel; zijn linkerbeen is iets korter. IQ 35, blijft constant. Zwaar tot middelmatig imbeciel. Ongeschikt voor de werkplaats, al is zijn handvaardigheid groter dan zijn intellectueel vermogen. Is soms lastig, slaat dan anderen. Piet, 11 jaar oud. Mongool met alle typische kenmerken. Nooit ziek. Middelmatig tot licht imbeciel. IQ 46. Goed aangepast. Geeft weinig problemen. Is leuk met andere kinderen. Speelt graag rollenspel, functiespel, gezelschapsspel. Trekt zich bij dat laatste van de uitslag niets aan. Betrekt veel personen uit de werkelijkheid, ook van de tv, in zijn spel. Speelt vooral met pop en beer. Hij luistert intens naar verhalen. Heeft veel belangstelling voor schrijven en lezen, maar brengt er niets .van terecht. Is wat onzeker. Op voorzichtige wijze, zonder hem te frustreren, kunnen hem taken worden aangeboden. Wat hij kan, doet hij graag. Anton, 14 jaar, tien jaar geleden opgenomen. Eveneens mongoloïde. IQ 48, blijft constant. Is motorisch goed: kan klimmen, fietsen, voetballen. Ook zijn fijne motoriek is goed. Is zeer bevriend met eerder genoemde Joop; zo'n hechte vriendschap wordt onder dergelijke kinderen nauwelijks waargenomen. Als een van beiden enkele dagen weg is, vertoont de ander verschijnselen van grote onrust, bedplassen etcetera. Anton is altijd opgewekt, goedlachs, communicatief. Zoals vele mongooltjes is hij ook muzikaal en heeft hij gevoel voor ritme. Hij kan snel kwaad worden. Hij is sociaal redelijk aangepast. Gerard, 13 jaar, als kleine jongen opgenomen. Raakte ver-
lamd door een ongeluk op straat als drieëneenhalfjarige. Ging toen ook geestelijk sterk achteruit. Blijvend oligofreen, wat op zijn gezicht te zien is. IQ 25 à 30. Is uiterst traag. Toont weinig initiatief. Kan zich moeilijk concentreren. Bewegingen zijn ongecoördineerd. Heeft redelijk inzicht in vormen. Maakt wel wat vorderingen. Is sociaal goed aangepast. Een lieve jongen, vriendelijk en gewillig. Zit altijd in zijn stoel terzijde. Is echter wel bereid zich in te zetten als hij bij een groepsgebeuren betrokken wordt. Dreigt gauw vergeten te worden. Spreekt slecht, alleen wat losse woorden. Begrijpt echter veel. Verplaatst zich met loopfiets. Doet wat eenvoudige bezigheden, zoals moeren op bouten draaien. Ferry, 11 jaar, drie jaar geleden opgenomen. Kind van prematuur geboren tweeling. Had, toen hij voor het eerst in observatie kwam, een IQ van 50. Een jaar later was dit 65. Motoriek goed. Functioneert op laag debiel niveau. Was als achtjarige nog nooit op school geweest. Zijn spraakontwikkeling is achter, verstaat ook normale taal niet. Hij is ernstig slechthorend. Coöperatie en werkhouding laten te wensen over. Zijn intellectieve achterstand is wel ingehaald door pedagogische en didactische hulp. Verdere uitlooppogingen zijn niet uitgesloten. Is wat zelfstandiger geworden en past zich beter aan. Gaat straks naar een tehuis voor slechthorende debiele kinderen. Theo, 12 jaar, twee jaar geleden gekomen. Is prematuur geboren, zonder deskundige hulp. Moeder had in de tweede maand van haar zwangerschap rode hond. The'o loenst; oog-coördinatie slecht; ziet hij dubbel? IQ 50. Heeft psychotische trekken. Obsessie voor bloed, dood, lijden. Praat veel over dieren, in irreële fantasievoorstellingen. Geen hallucinaties. Gaat wreed met dieren om. Is bang voor honden en katten. Heeft een afschuw van het kruis. Onze lieve Heer is een boeman. Dit kan hem zijn aangepraat (kind komt uit sociaal zeer zwak milieu). Is lastig voor zichzelf. Loopt weg, vooral achter auto's aan. Is vol van motoren, de rest interesseert hem niet. Plaagt anderen, slaat, spuugt. Is ondanks het vele negatieve toch te handhaven, mits behandeling streng consequent is. Is strak, nooit blij. Zijn onrust en agressiviteit plaatsen hem op de voorgrond. Is wel behoorlijk zelfstandig. Eist veel aandacht. Is kramp-
66
67
.I
achtig, heeft een tik, maar is niet spastis~~. pe Ittoto~~ch onwillekeurige bewegingen zijn waarschiJnliJk een Ulting van extrapirimidale functiestoornissen. Heeft steeds angst voor de dood. André, 9 jaar, vier jaar geleden opgenomen. Ziet slecht. Komt uit pedagogisch onvolwaardig milieu. Was aanvankelijk erg schuw. Handelt formalistisch. Mi?de?natig tot licht imbeciel. Lichamelijk gezond. Spreekt emgszms. Is ongedurig. Wordt gauw kwaad. Heeft gemakkelijk contact met andere kinderen. Heeft diep gewortelde angst, overgecompenseerd door agressiviteit, wat door vertrouwelijke omgang verbetert. Otto, 13 jaar, tien jaar in de inrichting. Enigst kind. Liep hersenbeschadiging op, waarschijnlijk tijdens de geboor~e. Was aanvankelijk zeer onrustig en chaotisch. IQ 45. ZIet slecht, spreekt bijna niet. Is nu. iets me~r a.~ngepast,. ofschoon bij tijden nog zeer onrustig. Slaat m Zijn explosIeve buien veel kapot. Zal te zijner tijd naar een werkplaats kunnen. . Iules, 10 jaar; drie jaar geleden opgenom~n: Van gescheIden ouders. Licht imbeciel. Hersenbeschadigmg. Was pedagogisch verwaarloosd. Doet het. ~u goed en is een van de betere kinderen. IQ 55. Is redelIjk verbaal. Legt gemakkelijk contact, vraagt veel. Orthopedisc?: behandelin? gaf beter intellectief rendement. Praat aan een stuk. PaSSIeve taal. Ruime woordenschat, maar niet uit zelfstandig intell~ctueel vermogen: napraten. Nabootsingsdrang in vele OpZIC?ten. Met deze groep jongens probeerden we de gebeurtemssen van het nu volgende program te beleven.
EERSTE WEEK
~
Jezus wordt groot Leerstof: Eten
Rond het thema 'eten' tracht de leerkracht enige begrippelijke kennis te wekken van de gebruiksvoorwerpen voor de maaltijd en het voedsel. Niet altijd zal dit nodig zijn, vooral bij meisjes niet; anderzijds mogen we het begripsvermogen niet overschatten. We kunnen beginnen de kinderen de concrete voorwerpen te laten zien en hanteren: bord, beker, lepel, vork (met een mes zullen niet allen kunnen omgaan). De kinderen leren deze voorwerpen aanwijzen en benoemen. Daarna zouden ze samen een tafel kun,Béndekken. :-In een volgende les gaat het over het voedsel. In de hoek van de klas staat de tafel nog steeds gedekt. Maar wat komt er op de borden? Brood, boter, kaas, koek. En 's middags soep, aardappelen, vlees, appelmoes, sla. Er is zoveel. Misschien kan er in de klas een heel eenvoudig 'etentje' gearrangeerd worden. Later gaat het uitdrukkelijk over tafelmanieren, over het sámen eten, over degenen die altijd weer voor ons eten zorgen. Allerlei activiteiten zijn hierbij denkbaar: een bezoek aan de keuken van de inrichting, een cadeautje brengen aan het keukenpersoneel. Tenslotte is een belangrijk thema: Waarom eten wij? Om te leven. Om groot te worden. Om sterk te zijn. Om te kunnen lopen, zitten, kijken, praten, zingen, spelen (laat de kinderen dit alles doen). Zullen we gaan wandelen en dan in het bos een spel doen? Wat zullen we een honger hebben als we terugkomen. Dan is er een verrassing ... Is het mogelijk bij deze kinderen enig besef te ontwikkelen van groter worden en groeièn-in-de-tijd? Er zijn enkele
68
69
,I
hulpmiddelen. Er kan op een muur periodiek aantekening worden gemaakt van de lengte van de kinderen. Zo zien ze van zichzelf en anderen hoe ze in een paar jaar tijd omhoog zijn geschoten. In de klas kunnen de kinderen zich in lengte met elkaar en met de docent vergelijken. Er kunnen foto's van vroeger bij gehaald worden, waarop ze zich terugzien als kleine kinderen.
Theo:
K: Theo:
K: Gerard: K:
Katechese: Jezus eet om groot te worden
Allen:
K:
'Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad N azaret terug. Het kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.' (Lukas 2, 39-40)
Piet: K:
Piet:
K:
Wij doen een poging de ontwikkeling van Jezus van kerstkind tot koning aan de kinderen te vertellen. Hoe ze dit zullen vatten, is moeilijk te schatten. Misschien komt er iets over. Dat blijkt uit de gesprekjes die we met ze zullen voeren. Na 6 januari wordt de kerststal uit de kapel verwijderd. We mogen niet blijven staan bij het kerstkind. Met tekeningen en afbeeldingen op het viltbord wordt nu de groter wordende Jezus zichtbaar. In het volgende verhaal staat centraal: Maria en Jozef hebben Jezus 'groot gebracht'. Het verhaal is als gespreksverslag weergegeven. Het was een slotgesprek aan het eind van de week. (K = Katecheet)
Piet:
K: Jules:
K: Jules:
K: Jules:
K: Jules: K: Jules:
K: K: Anton: K:
Anton:
K: Allen:
K: Anton: Theo: K:
70
Weten jullie nog wie op Kerstmis kwam? Jezus. Waarvandaan kwam Jezus? Hemel. Jezus kwam uit de hemel in de stal. Wie hadden de stal voor Jezus gemaakt? Wij. Wie waren in de stal? Anton, weet jij dat nog? Kan niet zeggen. (lacht) Mamma Maria. Goed, Theo. Kom eens bij me. We gaan naar het bord.
Jules:
K: Anton:
K: Anton:
K: I
.1
Wie heb ik nu op het bord gezet? Mamma Maria. Daar is Jezus. Anton, hoe heet de mamma van Jezus? Mamma Maria. Kom je haar aanwijzen? Gerard, zeg eens: Mamma Maria. mmmmm ... mia. Goed. Zullen we het nu samen zeggen? Mamma Maria. Nu verder. Maria heeft iets in de hand. Zie jij het Piet? Mand. Wat zit er in de mand? Appel. Voor wie zou dat zijn? Voor Jezus. Jules, kom eens. Wat voor kleur heeft de appel? Rood. Banaan geel. En de kleur van Maria? Blauw. En Jezus? Wit. Ligt Jezus nog in de kribbe? Nee. Wat doet Jezus dan? Hij ... loopt. Jezus is geen klein kindje meer. Jezus is groter geworden. Hoe kan dat? Eten. Van wie krijgt Jezus eten? Anton, weet jij het? Mand. Mand van ... ? Mamma Maria. Help eens, Anton. Geef die plaat eens aan. Kijk, nu krijgt Jezus een appel van Maria. Hij gaat eten. Zo groeit Jezus.
71
Katechese: Jezus wordt wijs
Zullen wij een appel eten? Ik heb een mand vol uit de tuin gekregen.
'Hij ging met hen mee naar Nazaret en was aan hen onderdanig. Zijn moeder bewaarde alles wat er gebeurd was in haar hart. En met de jaren nam Jezus toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen.' (Lukas 2, 51-52)
Elke week kan één couplet van een eenvoudig lied worden geleerd. De melodie zal wel bekend zijn: 'Heb je wel gehoord .. .' Het lied van de grote Jezus (eerste couplet):
De kinderen leren Jozef kennen als werkman. Niet als het zoete heiligenbeeld, dat vroeger tussen de weckflessen werd gezet, opdat die niet zouden openspringen. Maar ze kunnen hem wel herkennen als degene die 'bemind was bij God en de mensen; hij die geheiligd werd om zijn trouw en zachtmoedigheid'. (Ecclesiasticus 45). Ze zullen niet beseffen hoe Jozef werd binnengevoerd in de wolk, de heerlijkheid van Gods nabijheid en de donkere twijfel en spanning daarvan onderging. Maar zij zien hem vandaag wel als de rechtschapene die Hem de naam Jezus gaf, d.w.z. Hem tot de mens Jezus opvoedde. Met platen op het viltbord wordt de werkplaats in Nazaret opgebouwd. De kinderen benoemen alle dingen die ze op het tableau zien. Daar is Jezus. Hij is niet klein meer. Hij is zo groot als 'de jongens. Hij kan wat de jongens kunnen: spijkers inslaan, spaanders vegen. Jezus helpt zijn pappa, pappa Jozef. Wat de groep dezer dagen in de werkplaats mocht doen, zien ze nu Jezus doen. Aan het einde van de week vindt het volgende gesprek plaats, waarin de katechese wordt gememoriseerd. Het betreft dezelfde groep jongens. Er wordt in dergelijke gesprekjes gepoogd allen erbij te betrekken. Maar niet elke jongen kan zich verbaal voldoende uiten. Die jongens zullen iets mogen doen waarbij geen woorden nodig zijn. Als anderen praten, zijn zij er vaak toch wel helemaal bij; hun gehooren opnamevermogen kan goed ontwikkeld zijn zonder dat hun spraak dat is.
Heb je wel gehoord van de grote Jezus, heb je wel gehoord van die lieve man? Heerlijk hoe Hij eten kan, een appel en een boterham: dat is Hij, dat is Hij TWEEDE WEEK Jezus wordt wijs Leerstof: Timmeren
Het is de bedoeling in dit gedeelte de kinderen vertrouwd te maken met het timmervak. Het onderwerp kan heel concreet worden geïntroduceerd. Getimmerde meubels, voorwerpen, delen van het huis worden aangewezen. 'De tafel is van hout. De stoel ook. En de deur is van hout. Zitten er spijkers in de muur? Zoek ze maar op. Ik zie ergens in de klas een hamer liggen: Otto, breng de hamer eens bij me. Wat doe je met de h81ller? Timmeren. Ferry, jij mag proberen een spijker in dit plankje te slaan, ik zal je helpen.' Allerhande gereedschap en materiaal kan worden behandeld. Een klas jongens is er graag mee bezig. Het is niet de eerste keer dat ze aan handenarbeid en knutselen doen. Het zou een hoogtepunt zijn, als ze naar de werkplaats van de inrichting mogen. Daar leidt de timmerman hen rond en toont enkele materialen en apparaten, dingen die hij gemaakt heeft of aan het repareren is. Hij laat zien hoe je met de hand zaagt en schaaft. De jongens helpen hem wat, met aanvegen en zo.
K:
Jongens, kom maar weer in een kring om me heen zitten, dicht bij het bord. Neem je stoelen mee. Wie staat daar op het bord?
73
72 ,i
II
J
Theo:
K: Theo:
K: Anton:
K: Anton:
K: Anton:
K: Joop:
K: Joop:
K: Joop:
K:
Joop:
K: Joop: K:
Joop: K:
Allen:
K:
Jofes. Goed, pappa Jozef. Van wie is Jozef pappa? Jezus. Anton, was Jozef bakker? Bakker? Geen bakker. (lacht) Slager? Ja, slager. (lacht) Nee toch! Je weet het wel ... Timmerman. Joop, we hebben een vriend. Die is ook timmerman. We zijn bij hem geweest, in de werkplaats. Hennie. Wat kan Hennie? Voetballen. Ja, dat heeft hij met ons gedaan. Maar wat doet hij in de werkplaats? Hamer. Goed. Kijk maar naar het bord. Ik zie een hamer. Wijs maar aan. Wat zie je nog meer? Jozef. Wat doet Jozef? Timmeren. Zullen we pappa Jozef nadoen? Timmer maar op je knie. Ik doe het voor. Goed. (Het gesprek wordt af en toe onderbroken door allerlei incidentjes.) Ik zie nog meer. Zaag. Kunnen jullie ook zagen? Zagen maar. We hebben er een liedje over geleerd. Zagen, zagen, wiedewiedewagen, Jezus kwam thuis om een boterham te vragen. Pappa was in huis, mamma was in huis, fijn, nu is ook Jezus thuis. Anton, ik zie Jezus nog niet. Help me eens.
Anton:
K: Anton:
K: Joop:
K: Joop:
K: Ferry:
K: Jules: K:
Jules: Ferry:
K: Joop:
K: Theo:
K: Theo:
K: Theo:
K:
74
Zet deze plaat daar op het bord. Wie is daar? Jezus. Jezus is veel groter geworden. Wat doet Jezus? Timmeren. Welnee. Dat doet Jozef. Jezus doet iets anders. Vegen. Ja. Er lagen krullen op de grond. Het was vies. Schoonmaken. Precies. Dat hebben wij ook wel eens gedaan. Wie weet dat nog? Wat hebben wij schoongemaakt, voor Kerstmis? Nieuwbouw. Ja, in de nieuwbouw. In de ka ...? In de kapel, weet je nog? Schrobber. Ja, met de schrobber. Beweeg eens met je armen: zo veeg je alles weg. Maar waar was dat nou? Kerstmis. Stro. Goed - we hebben in de kerststal het stro opgeveegd. Want wie zou in de stal komen? Schaapjes. Ja, die heb jij gedragen. Maar voor wie kwamen de schapen? Schaapjes. Voor wie, Theo? (Zegt eerst niets; het lijkt even of het meer koppigheid dan onwetendheid is). Theo: wie kwam op Kerstmis? Jezus. Ja. Toen was Jezus klein. Nu is Jezus groot. En Jezus kan al heel veel. Net als jullie kan Jezus helpen timmeren.
75 I
I
,\
DERDE WEEK
nen de kinderen tot samen-spelen worden opgevoed. Niet alleen voetbal en touwtrekken, maar ook fijnere spelopdrachten, die hogere eisen stellen en ook meer relatie teweeg brengen. We hoeven er hier niet uitvoerig op in te gaan. De leraar van de zwakzinnige kinderen is in deze veel beter op de hoogte. Zeker is dat in ons lesverband van deze week het spelmateriaal voor het samen-werken zeer op zijn plaats is. Er is misschien in deze week een intiem onderonsje mogelijk over de vriendschap. In onze jongensklas namen we dit gesprekje op:
Jezus' vrienden
K:
Het lied van de grote Jezus (tweede couplet): Heb je wel gehoord van de grote Jezus, Heb je wel gehoord van die lieve man? zie maar hoe Hij timmeren kan, kijk, Hij helpt zijn pappa als een man: dat is Hij, dat is Hij -
Leerstof: Vrienden zijn
Het gaat in deze leerstof niet meer om dingen, maar om mensen. Kunnen deze kinderen aandacht hebben voor elkaar? Hebben zij sociaal gevoel? Zoals gezegd, zien we in deze program-beschrijving af van alle theoretische, ook ontwikkelingspsychologische, beschouwingen. Op dit moment is onze praktische vraag: Hoe proberen we onze kinderen iets van vriendschap te doen beleven? We beginnen eenvoudig. De jongens noemen elkaars namen. Degene die deze naam draagt, moet worden aangewezen: Joop, Piet, Anton, Gerard, Ferry, Theo, André, Otto en Jules. Er zijn allerlei spelletjes mogelijk. Joop wordt bijvoorbeeld geblinddoekt. De anderen gaan rondom hem staan. Ze zijn doodstil. Dan gaat Joop op een van hen af en probeert tastend de jongen te herkennen. Hij voelt diens trui, hoofd, oren, haren; misschien giechelt het slachtoffer. Hij wordt ontdekt. Het is André. Die wordt nu op zijn beurt geblinddoekt. Het spel is er niet om het spel alleen, maar om de ontmoeting van de ander. Daarop moeten we bedacht zijn. Er zijn andere gemeenschapsspelletjes te bedenken. Verschillende mensen in de inrichting kunnen worden genoemd en bezocht. Foto's van bekende figuren kunnen worden opgehangen in de klas: van tv-favorieten als Swiebertje, Bromsnor, Pipo de clown en Mamalou. Met behulp van de voorhanden orthopedagogische spelmiddelen kun-
Jules:
K: Anton:
K: Jules:
K: Joop:
K: Joop: Anton:
K:
Jongens, wat hebben we fijn gespeeld. Allemaal samen. Je kunt toch niet alleen voetballen? We horen bij elkaar. Wie allemaal? MeneerP. En wie nog meer? Anton, hoe heten de jongens? PaterV. Ja, pater V. is ook onze vriend. En jullie? Paulutje. Ja, Paul is jouw vriendje. (Jules is juist thuis geweest en heeft zijn broertje weer gezien). Joop, heb jij ook een vriendje? Ferry. Jij speelt graag met Ferry. Schommel. Piet mijn vriendje. Wij zijn allemaal vrienden.
Katechese: Jezus zoekt zijn vrienden
'In die dagen ging Hij naar het gebergte om te bi~den. En Hij bracht de nacht door in gebed tot God. BIJ het aanbreken van de dag riep Hij zijn leerlingen bij Zich en koos er twaalf uit, aan wie Hij tevens de naam van apostel gaf: Simon, aan wie Hij de naam. ~etrus gaf, diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Flhppus, Bar-
77
76
1
tolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon met de bijnaam "IJveraar", Judas de broer van Jakobus en Judas Iskariot, die een verrader werd.' (Lukas 6, 12-16) Het feit dat de kinderen op school zijn als 'leerlingen', zou een goede aansluiting kunnen geven op het begrip 'leerling' zoals de apostelen in de Schrift worden genoemd. Toch hebben we deze titel niet geïntroduceerd. Allereerst is er dit negatief argument voor: De kinderen ondergaan het leven in de klas wel als leerling, maar daarmee kennen ze het begrip nog niet. Een belangrijker, positief motief is dat het vriend-zijn van Jezus veel persoonlijker en indringender is. 'Leerling' appelleert op het hoofd, 'vriend' op het hart. 'Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden, als gij doet wat Ik u gebied. Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord.' (Johannes 15, 12-15) De namen van de 'apostelen' (die term is de kinderen al helemaal vreemd) hebben we vertaald met de roepnamen die de kinderen vertrouwd zijn. Het zal niet doenlijk en niet nodig zijn alle twaalf te onthouden. Ook nu een letterlijk verslagje van een les, waaruit blijken kan hoever de kinderen het aangebodene hebben gepercipieerd.
K:
Anton: 78
Wij zijn allemaal vrienden, Joop en Ferry, Piet en Anton, meneer P., pater V., jullie allemaal. Anton, kom eens naar het bord. Deze plaat moet erop. Wie zie je? Jezus.
K: Anton:
K: Joop:
K: Allen:
K: Allen:
K: Allen:
K:
Jezus is nu heel groot geworden. Hoe groot? Meneer P. Ja, zo groot. (Gaat tegen muur staan, tekent daar zijn lengte op af.) Joop, nu deze plaat. Is dat -? Dat is een vriend van Jezus. Hij heet: Sint Jan. Zeg eens allemaal. Sint Jan. Nu nog twee vrienden. Dat is Sint Peter. Daar is Sint Simon. Sint Peter. (enkele malen herhaald) Sint Simon. Nu heb ik nog een afbeelding van een vriend: Sint Jakob. Zeg ze maar allemaal: Sint Peter, Sint Jan, Sint Simon, Sint Jakob. Nu horen wij er allemaal bij. (Er worden foto's van de jongens op het bord gezet, rondom de Jezus-figuur.)
Het lied van de grote Jezus (derde couplet): Heb je wel gehoord van de grote Jezus, heb je wel gehoord van die lieve vriend? Wij willen ook zijn vrienden zijn, daarom dansen wij en springen wij: want dat is Hij, dat is Hij -
79
VIERDE WEEK Jezus' wonderen (1) Leerstof: Feest vieren
Alvorens in deze vierde week Jezus' eerste wonder, het wijnwonder te Kana, te kunnen verkondigen, zal de ambiance daarvan weer duidelijk moeten zijn. Een bruiloft kennen deze kinderen niet of nauwelijks. Wanneer er al ooit een enkeling naar huis mocht, omdat een broer of zus trouwde, dan nog zal dit kind de zin van die gebeurtenis waarschijnlijk niet hebben begrepen. In de klas waarvoor dit katechetisch program werd opgezet, zou de 'bruiloft' van Kana dan ook niet overkomen. En in een 'wijn-wonder' zouden de kinderen niet kunnen geloven, alleen al doordat wijn hun onbekend is. Daarom zullen we in de katechese straks vertellen dat Jezus op een 'feest' water in 'ranja' heeft veranderd. Doen we hiermee de schrift geweld aan? De evangeliën willen een blijde boodschap verkondigen. Het feitenmateriaal waarin die boodschap gekleed gaat, is secundair. De rode draad met de schrift is niet dat wij alle feitelijkheden letterlijk blijven kopiëren, maar dat wij het christelijk perspectief van het geloven levend houden. Wat is een feest? Dàt worde niet met behulp van een 'leerstof' in theoretische zin duidelijk gemaakt. Een feest leer je kennen op een feest. Het zou een welkom toeval zijn, als juist deze week een van de klasgenootjes verjaarde. Er moet immers een aanleiding zijn die de feeststemming oproept. Het feest moet ergens uit geboren worden. Zomaar een feest organiseren is dikwijls onecht. Zelfs voor deze kinderen, die gemakkelijk te vinden zijn voor een kleine afwisseling. Is er voor een feest geen enkel direct motief, dan kan een verrassing worden beloofd: 'Maandag gaan we met de bus ... waarheen? Naar de speeltuin.' Het reisje wordt in het begin van de week geplaatst, opdat er nog enkele dagen overblijven om aan het uitstapje terug te kunnen denken in klasgesprekjes. Een dergelijk schoolreisje eist veel organisatie en vergt extra werk. Er moet bovendien ingrij-
80
pend afgeweken worden van het z~ noodzakelijke va~te dagpatroon op de inrichting. Om al dIe redenen zal er mISschien van moeten worden afgezien. Maar waarom zouden we hier het voorbeeld toch niet geven, als een uitdaging en inspiratie om van onze lessen zoveel mogelijk te maken en wegen te gaan die verder leiden dan van de klas naar ... de speelplaats? Dus de bus in. Laat er één centraal reIsdoel ZIJn vandaag, zodat daarover kan worden nagepraat. Misschien is de late winter of het vroege voorjaar nog te nat en te kil om al die machtige dingen in de speeltuin te gaan proberen, maar dan is er wel een droger en warmer reisdoel te vinden. Na de ontdekkingen zijn er ranja en koek. Er is genoeg. Wie wil nóg een glas? Terug op school komen de verhalen los. Waar ginge~ we naar toe? Morgen zijn de foto's klaar. We hangen ze 1D de klas. Wat hebben we onderweg gedronken en gegeten? Er was muziek in de bus. De zuster speelde op de accordeon. We hebben gedanst in het bos. Een enorm feest. Katechese: Kana
'Op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galil:~, waarbij de moeder van Jezus aan~ezig ~as. J~zus en ~IJn leerlingen waren eveneens op die brwloft mtgenodigd. Toen de wijn opraakte, zei de moeder van Jezus tot Hem: Ze hebben geen wijn meer. Jezus zei tot haar: Vrouw is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen~ Zijn moeder sprak tot de bedienden: Doe ma~ wat Hij u zeggen zal. Nu stonden daar volgens het relnigingsgebruik der joden zes stenen kruiken, el~ met een inhoud van twee of drie metreten. Jezus zeI hun: Doet die kruiken vol water. Ze vulden ze tot bovenaan toe. Daarop zei Hij hun: Schept er nu wat uit en brengt " dat aan de tafelmeester. Dat deden ze, en zodra de tafelmeester het water proefde dat in wijn veranderd was (hij wist niet waar die wijn vandaan kwam: maar de bedienden, die het water geschept hadden, Wisten het wel), riep Hij de bruidegom en zei hem: Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal ~oed gedronken heeft de mindere. Gij hebt de goede WIJn tot nu toe
81
bewaard. Zo maakte Jezus te Kana in Galilea een begin met de tekenen en openbaarde zijn heerlijkheid. En zijn leerlingen geloofden in Hem.' (Johannes 2,1-11) Het is aan exegeten, dit sobere en rijke verhaal - zo duidelijk met johanneïsche pen geschreven - te onderzoeken op historische feitelijkheid en symbolische kleur. Primair wil het verhaal echter, zoals alle goede verhalen, verder verteld worden. Omdat het een levende boodschap meedraagt: de heerlijkheid van de Heer.' De vrienden van Jezus herkennen Hem in zijn grootheid. De volgende katecheseles, als verbatim weergegeven, betrof een groep meisjes. Wij nemen geen afzonderlijke persoonsbeschrijving op. Er waren enkele van de oudere meisjes bij, over wie reeds eerder geschreven werd.
K:
Toen Jezus groot was, kreeg Hij vrienden. Hoe heetten ze? Gré: Sint Peter. K: En ... ? Lily: Sint Jan. K: Wie kent er nóg een? Jezus had nog meer vrienden. Ik zal helpen: Sint Si ... Gré: Sint Simon. K: Goed. Nu nog één. Sint Jakob, nu samen: Allen: Sint Jan, Sint Peter, Sint Simon, Sint Jakob. En hoe heette Jezus' mamma? K: Meerderen: Mamma Maria. K: Luister. Ze gingen samen naar een feest. In een mooie zaal. De zaal was versierd. Zullen we op het bord een zaal gaan maken? Mientje, kom maar helpen. Wat zien jullie? Mientje: Slingers. Marleen: Tafel.
82
Ria: Greetje: K: Marleen:
Huis. Bloemen. Ik zie veel lekkers. Vaas. K: Ja, daar staat een vaas, wijs maar aan. Wat zit erin? Marleen: Bloemen. K: Ik zie lekkers. Om te smullen. Op tafel. Marleen: Brood. K: Nog lekkerder. Marleen: Taart. K: En daar? Marleen: Appels. Bannan. K: Banáán. Goed. Nu moeten jullie opletten. Ria, wil jij me helpen? Geef maar aan. Kijk, er komen mensen op het feest. Wie zijn dat? Ria: Mensen. K: Ja. Ken je ze? Gré: Kinderen. K: En wie zijn bij de kinderen? Ietje: Pappa en mamma. K: Wie komt nu binnen? Greetje: Jezus. K: En wie zijn bij Jezus, achter Hem? Greetje: Mamma Maria. K: En Jezus' vrienden. Gré, kun je ze aanwijzen? Gré: Sint Jan. Si ... K: Sint Pe ... Gré: Peter. Ik wist het niet. Is dat erg? K: Niks hoor. Nu weet je het weer. Gré: Heeft mamma Maria wit haar? (meisje met het kam-complex) K: Mooi wit haar.
83
Gré:
K:
K: Marleen:
K: Marleen:
K:
Allen:
K: Gré:
K:
Greetje:
K:
Gré:
K: 84
Net als zuster E. Ja. Zullen wij ook met het feest meedoen? Hebben jullie de foto's meegebracht? Iedereen mag naar het feest: Marleen, lJi1y~ Marietje,. Mientje, Toos, Ria, Gré, Windy, P-étra, Agnes, Annie. Ik zie dat alle kinderen iets in de hand hebben: Glas. Wat zit er in de glazen? (zegt niets, kijkt) Ze zijn leeg. Wat erg nou. Dan is er helemaal geen feest. (geeft alle meisjes een leeg glas) Drink maar. (kinderen lachen) (doet water in de glazen). Wat is dat? Water. Ja, drink maar. Waarom drinken jullie niet? Ik lust geen water. Nee, de kinderen die bij Jezus waren, ook niet. Kijk, nu gaan ze naar Jezus. Mamma Maria ook. Ze vraagt iets. Wat vraagt ze? Dag lieve Jezus. Ja, dat zegt Maria. En dan vraagt ze iets. Ik zal het vertellen: Ze zegt: Jezus, er is alleen water, er is geen ranja voor het feest, voorde kinderen. Ranja. Lekker. Jezus brengt ranja. (kleurt de glazen op het bord rood)
Allen:
K: Gré:
K:
Wat zit er nu in alle glazen? Ranja. Heerlijk. Mogen wij ranja? Ik heb voor jullie allemaal ranja. Wat zeggen we? Grote Jezus, dank U wel. Ranja, dank U wel.
Het lied van de grote Jezus (vierde couplet): Heb je wel gehoord van de grote Jezus, heb je wel gehoord van die lieve man? Jezus heeft een feest gemaakt, Hij gaf ranja, die zo lekker smaakt: Dat doet Hij, dat doet Hij VIJFDE WEEK Jezus' wonderen (2) Leerstof: Ziek zijn
Het is de handicap van zwakzinnige kinderen dat zij altijd ziek zijn. Zij hebben hun ziekte steeds bij zich. Ze zijn hun ziekte. Het is goed dat een pastor en een katecheet hiervan niet alleen medisch en psychologisch het een en ander afweten, maar dat zij zich ook diepgaand bezinnen op de levensbeschouwelijke en gelovige vragen hieromtrent. Op dit moment maken wij echter alleen de volgende praktische notities. Dat onze kinderen 'lijden zijn', wil niet zeggen dat ze zich hierover bewust en reflexief kunnen uiten. Ze huilen van verdriet, schreeuwen van pijn, kruipen weg van angst, trappen uit agressie, maar ze kunnen die stoornissen niet als zodanig duiden en verklaren. En wij kunnen Mn er niet op aanspreken in de meeste gevallen. Er is een tweede feit in dit verband. Het lijden kan psychologisch een wapen zijn tegen het lijden. Het is nog bijna
85
een volledig geheim in hoeverre hier therapeutische mogelijkheden liggen. Zeker ten aanzien van de blijvend zwakzinnigen, zoals al onze kinderen. Elke pastor zal, zeker als hij geen geschoold psycholoog is, de uiterste behoedzaamheid moeten betrachten als hij de kinderen confronteert met het lijden. In het hier gegeven lesvoorbeeld gaan wij niet verder dan de kinderen zelf spontaan te laten vertellen wat zij van ziek-zijn weten. Dit gesprek heeft dus qua leerstof weinig inhoud. Misschien is er veel meer bereikbaar. Maar dit sobere voorbeeld wordt gegeven omwille van de voorzichtigheid.
Anton: Joop:
K: Joop: K:
Jules:
K: Jules: Anton: K: Anton: K: Joop:
K: Anton: Theo:
K: 86
Jongens, zijn we er allemaal? Wie zijn we? Hoe heten jullie? (Anton, Joop, Theo, Jules, Piet, Otto, Ferry en Gerard noemen hun namen.) We zijn er niet allemaal. Ik mis iemand. André ziek. Beetje ziek. Ligt André in bed? Bed. Is André in het ziekenhuis? Nee, bed. In zijn eigen bed. André ziek. Nieuwbouw. Daar ligt André een beetje ziek. Ik ga straks naar hem toe. Zullen we André iets brengen? Limonade. Doen we. Wie maakt Jan beter? Dokter. Ja. Wat doet de dokter? Spuit. Spuit in been. André dood. Nee, André wordt beter.
Allen:
K:
Zijn jullie ook ziek? Nee. Jullie hebben geen pijn. Gelukkig.
Katechese: Jezus geneest een jongen
'Hij ging in een boot, stak over en kwam in zijn stad. Men bracht een lamme, die op een bed lag, naar Hem toe. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: Heb goede moed, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Enkele schriftgeleerden zeiden nu bij zichzelf: Die man spreekt godslasterlijk. Maar Jezus kende hun gedachten en zei: Waarom denkt gij kwaad bij uzelf? Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden zijn vergeven: of: Sta op en loop? Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven - en nu sprak Hij tot de lamme -: Sta op, neem je bed en ga naar huis. En hij stond op en ging naar huis. Toen de menigte dit zag werd zij door ontzag bevangen en zij verheerlijkte God, die zulk een macht gegeven had aan mensen.' (Matteüs 9,1-8) Dit verslag van de genezing van de lamme is met reden gekozen. In de beweging geremd zijn, slecht ontwikkelde of misvormde ledematen hebben, spastisch zijn: onze kinderen ondergaan het aan het eigen lijf. Met een enkeling is hierover soms te praten. Het meisje Joke lijdt bewust aan haar gebrek. Ze kan zoveel niet, waarvan ze weet dat anderen het wel kunnen. Waarom ben ik zo? Wil onze lieve Heer dat? Heb ik het verdiend? Ik kan het toch niet helpen? Langdurig en intens contact met dit meisje zal een beroep kunnen doen op haar eigen innerlijke kracht en rijping. We kunnen haar helpen het blijvende en onontkoombare van haar gebrekkigheid op zich te nemen. Misschien gaat ze aanvaarden dat zij wel niet de lamme is die van het bed kan opstaan, maar dat zij in diepere zin toch genezen is. Zij leert aanvaarden en wordt zo genezen. Zij ziet haar kwaal niet meer. Daarvoor is het evangelie. Maar deze groep nauwelijks aanspreekbare jongens gaat zo ver niet. We kunnen met hen het lijden niet bespreken. 87
Het zou hen kunnen wonden. Vele van de jongens zijn vaak in het ziekenhuis geweest, behandeld, geopereerd, . opnieuw opgenomen en weer wat meer op de been geholpen. Je mag al die herinneringen niet nodeloos oproepen. We wijzen dan ook niet zozeer op het lijden als wel op de genezing. Op de vreugde van het beter worden. Ook het simpelste dialoogje daarover is nooit oppervlakkig. Hoe zal de grote Jezus voor deze lijdenden zijn? Zoals wij Hem brengen. Hoe moeten we de wonderdadige genezingen van de schrift vertellen? Exegetische kwesties aangaande de wonderverhalen stapelen zich op. De katecheten hopen op duidelijke visies~ die de schrift en de hedendaagse mens recht doen. Maar zij zullen altijd moeten blijven pogen de kinderen te doen opzien naar de Heer. Het gaat om de 'vreze Gods'. Dat is geen verlammende angst, maar een . heilige eerbied in vertrouwelijke omgang. De 'huiver Gods', de 'vreze des Heren' is geen vervreemdende, afstandelijke verslagenheid, geen overrompeling en vernietiging van de mens, maar bewonderend verlangen, bij Hem te mogen zijn. Twee gevaren zouden we graag willen vermijden. Jezus is geen wonderdokter. En centraal staat niet de lichamelijke genezing. Jezus draagt geen witte jas, geeft geen spuitjes, doet geen pijn. Jezus is veel meer. Om Hem te beschrijven, hanteert de schrift een literair genre, dat de zjn der gebeurtenissen onder woorden brengt. Het is een groot godsdienst-psychologisch en cultuur-antropologisch probleem, hoe en waarom de mensen van toen in hun 'primitiviteit' dit genre met veel meer 'begrip' hebben gelezen dan wij nu. Zij begrepen de boodschap van de genezingsverhalen onmiddellijk, zonder redeneren, al minimaliseerden zij er het eigen aandeel van de mensen en hun geschiedenis in. Zij beseften echter: alles wat onder ons mensen geschiedt aan genezing, heling, is ten laatste genadevolle schenking Gods. Dat de medicus genezing kan brengen, is genade Gods. Dit openbaart Jezus van Nazaret. Hij slaat de brug tussen het geloof van de mensen en de daden Gods. Deze overtuiging brengt ons ertoe Jezus als die middelaar tot de kinderen te brengen. Niet het letterlijke verhaal is uiteindelijk van belang, maar de intentie van de evangelist. Deze lijkt te zijn: Jezus leert ons, de Vader te danken voor het heil dat we zien gebeuren. Jezus weet dat je ziek bent. Hij ziet
88
het. Hij heeft er verdriet van. Hij komt naar je toe. Hij zegt: Wees niet ontmoedigd, kom overeind, je kunt je leed aan, vertrouw je aan je lot toe als een zoon aan zijn vader. En als je kunt! geloof dat God je niet achterlaat zoals je bent, misschien is dat de stap naar de diepste genezing. Hier is het simpele relaas van de les: K: Anton: K: Anton: K: Joop: K: Jules: Anton: Jules: K: Ferry: K: Piet: K: Piet: K: Anton: K: Jules: K: Piet: K: Jules: K:
André is nog niet terug. Ziek. Wat hebben we hem gebracht, Anton? Limonade. Fles. Kijk naar het bord. Zie je die zieke jongen? Een andere zieke jongen. Huilen. Wie huilt, zie je dat? Mamma. Waarom huilen? Huilen. Er komen nog meer mensen. Kijk maar. Dokter. Dat is de dokter. De jas van de dokter is ...? Wit. Kom eens bij me, Piet. Wie is dat? Wit. Ja, ze heeft een witte schort aan. Wie is zij? Zuster. Wat doen de dokter en de zuster? Wat doen ze? Beter maken. Wie komt daar? Jezus. Jezus gaat naar de zieke jongen. 'Ben je ziekT, vraagt Jezus. Wat vraagt Jezus? Ziek? Jezus zegt: 89
Jules:
K: Jules:
K:
Allen:
K: Anton: Jules:
K: Jules: Joop:
K: Anton:
K: Samen:
'Ik blijf bij jou.' Bij jou. Jezus zegt: 'Wil je beter worden?' Beter worden? Jezus zegt: 'Ik zal bidden, voor de zieke jongen, voor de dokter, voor de zuster.' Zullen wij bidden als Jezus? Lieve Heer in de hemel, zieke jongen, maak hem beter, André ook. Amen. Wat zie je nu? Opstaan. Jongen niet ziek. Hij gaat naar Jezus. Wie nog meer, kijk. Mamma. Zuster. En de dokter. Wat zeggen ze? Opstaan. Ja, de jongen is opgestaan, hij is beter. Ze bedanken, met Jezus. Lieve Heer in de hemel, dank U wel. Amen.
Het lied van de grote Jezus (vijfde couplet): Heb je wel gehoord van de grote Jezus, heb je wel gehoord van die lieve man? Zieke jongen beter gemaakt en de tranen weggemaakt: dat doet Hij, dat doet Hij. -
90
ZESDE WEEK
Jezus' wonderen (3) Leerstof: Brood Arme mensen vragen om wonderen. Wij zijn allemaal arm. Er is geen familie zonder ziekte, geen huis zonder hongerig verlangen. Zouden wij rijker worden als die wonderen gebeurden? Of zouden wij ook rijker kunnen worden door het besef dat de wonderen niet hoeven te gebeuren? Omdat het wonder overal om ons heen is. Het gewone is het meest ongewoon. Voor wie er oog voor heeft. Wat vlak bij de hand is, grijpbaar op de minuut, alledaags en allereenvoudigst, daar is het geheimvolle. Zon, aarde, regen, boom, plant, steen, weg, hand, oog, stem. Wie altijd in de verte staat te turen, zonder te zien wat vlak voor zijn voeten is, kan onmogelijk een gelovige heten. Deze week is er een katechese voorbereid aangaande het brood. Het gewone genadige brood. 5 We maken er een zeer concrete les van. Dat kan zeker in de meisjesklas. Als er op de school een lokaal ingericht is voor enig huishoudelijk werk en keukenactiviteit, is het aan te bevelen, de meisjes te laten zien hoe brood wordt gemaakt. Ze mogen het zelf bakken. Waarom trouwens de jongens niet? Eerst moet er meel komen. Uit de winkel. Nog mooier zou het zijn als ze op de boerderij graan zouden kunnen halen om het zelf te malen. Dan wordt het deeg bereid. De oven is warm. Als de broodvorm naar binnen is geschoven, wordt op het bord geschetst hoe het deeg gaat rijzen. Met foto's kan het gehele proces in beeld worden gebracht: van korenveld tot eettafel. Er kan een gebedje gezegd worden om de lieve gever te danken. In spanning wordt het moment afgewacht waarop de klep van de oven even open mag: ja, het deeg is omhoog gekomen. Prikken met de naald: het wordt al hard, het is al brood. Nog enkele minuten. Het brood staat op tafel, warm en dampend. Zelf gemaakt. Kan dit allemaal niet op school gebeuren, dan is een bezoek aan een 'warme bakker' even indrukwekkend.
91
Als deze huishoudelijke onderneming of de excursie naar de bakkerij in het begin van de week heeft plaatsgevonden, resteren er enkele dagen om te bespreken wat brood is. Het is niet zomaar graan, tot meel gemalen, tot deeg gemaakt, tot brood gebakken. Het is meer. Het is je leven. (Cf. de stof van de eerste week in deze cyclus.) Het wordt je vlees en bloed. Goddank dat we elke dag brood hebben en zoveel ander heerlijk eten. Katechese: Jezus voedt de hongerigen
'Toen het al laat was geworden kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: Deze plek is eenzaam en het is al laat. Stuur hen weg om naar de hoeven en dorpen in de omtrek te gaan en daar eten te kopen. Maar Hij gaf hun ten antwoord: Geef gij hun maar te eten. Zij zeiden Hem daarop: Moeten wij dan voor tweehonderd denariën brood gaan kopen om hun te eten te geven? Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt ge? Laat eens kijken. Na zich op de hoogte gesteld te hebben, zeiden ze: Vijf, en twee vissen. Nu gaf Hij hun opdracht te zeggen dat allen zich groepsgewijze zouden neerzetten op het groene gras. Zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen voor te zetten; ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen. Allen aten tot zij verzadigd waren.' (Markus 6, 35-42) Het wonder is dat de mensen te eten hebben. Dat álle mensen te eten hebben. Dat ze het met elkaar 'groepsgewijze' eten. Wij hebben reeds gezegd welk niveau in deze schriftverslagen voor onze katechese primair gekozen werd. Dat betekent ten aanzien van deze berichten: Is niet de diepste zin van deze verhalen, in de synoptische tradities, dat wij wel kunnen zaaien en planten, maar dat het de Heer is die wasdom geeft? En is het tweede daaruit volgende motief dan niet dat het niet mijn eigen brood is, maar bezit voor ons allen? Dat het is om te breken. Dat je, zelfs als je maar twee broden en vijf vissen hebt en er zijn vijfduizend man, je niet alleen gaat zitten peuzelen? Als er maar één 92
boterham in huis zou zijn, dan zal de zwerver ~ie eten. Is dat niet de betekenis van deze taal? 'Zouden met alle~ die honger hebben tot verzadigens toe kunnen eten, als ~lJ allemaal het verhaal van de wonderbare broo~vermem? vuldiging gingen verstaan in zijn simpele begnJpbaarheld en er toe zouden komen alles samen te dèlen en dan te reiken aan hen die het nodig hebben? Het wonder van Jezus zit 'm niet in zijn handen, maar in zijn hart.'6 Dat proberen we de kinderen te zeggen. K:
Allen:
K: André: K:
Allen: K:
Allen:
K:
Allen:
K: Theo:
K:
Anton:
K: Allen:
Jongens, kom eens om me heen zitten. Ik heb een reep chocolade gekregen. Ik ga hem alleen opeten. Jullie houden er niet van. Welles. Ik wil alles alleen hebben. Zal ik jullie maar niets geven? Wel geven. Zal ik de hele reep aan Jules geven? Nee. Hoe dan? Delen? Ja. Ik breek de reep, voor elk een stuk. Kom maar halen. Wat zeg je? Dank u wel. Let op. Ik zet iets op het bord. Jezus. Wie zijn bij Jezus? zijn vrienden Sint ...? Jan. Sint Jan, en ...? Zeg maar na: Sint Peter, Sint Simon,
93
K: Joop:
K:
Allen:
K: Allen:
K:
Allen:
K: Anton:
Sint Jakob. Wat zie ik nu? Kinderen. En pappa's en mamma's. Ze hebben de handen omhoog. Doe maar na. Ze wrijven over hun buik: honger. Laat eens zien dat jullie ook honger hebben. Ze roepen iets. ' Roep maar mee: Jezus, honger. Jezus bidt. Zullen we meebidden? Lieve Heer, geef eten, lekker brood, voor allemaal, eerst mijn vriendje, dan ik. Amen. Kijk, daar zijn manden vol. Sint Jan deelt ze uit, de broden. En de andere vrienden helpen. Ik heb koek. We bidden: Dank U, Jezus, lekkere koek. Klappen voor Jezus. Allemaal klappen.
Liturgie: De maaltijd des Heren
'Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij. Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd terwijl Hij sprak: Deze beker is het Nieuwe Verbond
94
in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten.' (Lukas 22, 19-20)7 Wij geven in het volgende weer hoe in deze zesde week de zondagsliturgie werd gevierd als afsluiting van de verkondiging. Daarna volgt een commentaar. Het is op deze ochtend zonnig lenteweer. Achter het terrein van de inrichting strekt zich een groot heideveld uit. Tussen jonge berken en dennebomen ligt een ven in de heide. De katecheseklas en een groep andere kinderen tussen de jongens in trekken naar de heuvels. Als het kan is er tevoren niet ontbeten. De katecheet en de verpleegsters gaan met de kinderen zitten op de oever van het ven. Er wordt gezongen, bijvoorbeeld het eerder vermelde lied 'Bij het water .. .'. Ineens zien ze aan de overkant het roeibootje aankomen. De priester zit erin. Twee jongens van de klas, Joop en Anton, aan de roeispanen. Tijdens de overtocht tracht de katecheet de kinderen de gelijkenis te doen ontdekken. 'Daar komt Jezus met zijn vrienden. Roep maar: Dag Jezus, Sint Jan, Sint Peter.' De boot ligt stil. De priester praat met de kinderen. De vrienden dragen een kleine mand hostiebrood en er is in de boot nog een grote mand broodjes en een fles ranja. De priester zegt: 'Zal ik als Jezus zijn vandaag? Met jullie bidden en jullie te eten geven?' De kinderen roepen: 'Honger, honger .. .' De priester zegt: 'Alle lekkere brood is van de hemel. Strek je armen naar boven. Kijk naar de hemel. En zeg: Dank U wel, Lieve Heer.' De stoet trekt naar de kapel. Af en toe zet de katecheet onderweg het skanderende 'honger, honger' in. In de kapel is muziek. Er is even tijd om op adem te komen. De manden en de fles worden op de altaartafel geplaatst. De kaarsen kunnen de kinderen zelf aansteken. Er is een tableau . opgesteld, waarop de wonderbare spijziging is afgebeeld, zoals de jongens die in de klas zagen. De katecheet laat enkelen van zijn groep naar voren komen en vraagt hun, aan de andere aanwezigen heel simpel iets uit te leggen: 'Dat is Jezus, daar allemaal kinderen, pappa's en mamma's. Ze hebben honger. Jezus bidt. Dan geeft Hij allemaal te eten.' De celebrant heeft zich gekleed en richt zich bij het
95
altaar tot de kinderen: Zullen we samen bidden? \
Lieve Heer, dag lieve Heer. Hier zijn we. Hoort U ons? Luister eens. We hebben honger, onze maag is leeg. Heeft u eten? Voor allemaal? voor de pater, voor de dokter, voor de zusters (aanwezigen kunnen met name genoemd worden; een voor allemaal, een enkel kind zal in staat zijn zelf namen te noemen) eten. Fijn, dank Uwe!. Amen. Het 'Lied van de grote Jezus', waarvan week na week een couplet werd geleerd, wordt nu gezongen door de katechesegroep, die daarvoor rond het· altaar mag komèn. De priester bidt dan met de kinderen: Wat geeft Jezus? Zacht brood, zoete ranja. Jezus zegt: Eet maar, drink maar. Het is van Mij. Denk aan Mij, aan Jezus. Houd je van Mij? De kinderen komen naar voren. Zij eten rustig van het zachte brood, het mag ook beter eetbare koek zijn. De zusters helpen degenen die het nodig hebben. Dan gaat de
96
beker rond. Misschien zijn er meerdere bekers ranja nodig. Als een kind gedronken heeft, zegt het hardop: 'Dank U, Jezus.' Tijdens deze communie is er op de achtergrond muziek. Daarna is het een ogenblik helemaal stil. De kinderen zien de priester staan met gevouwen handen, gesloten ogen, gebogen hoofd. Sommigen doen als hij. Het laatste gemeenschappelijke gebed luidt: Dat was van Jezus, eten en drinken uit de hemel. Heerlijk. Dank U wel. Amen. Een enthousiast lied besluit de viering. De manden broodjes gaan mee naar de zaal, waar gezamenlijk verder gegeten wordt. Intussen geven Wij een verantwoording voor het feit dat zo ingrijpend van het traditionele patroon van de liturgie werd afgeweken. Het zal wellicht vooral bezinning vragen waarom de 'materialia' zo gemakkelijk veranderd werden, waarom voor brood en wijn koek en ranja gekozen werd. Een theologisch wetenschappelijke motivatie zal moeten steunen op gegevens van de gedragswetenschappen om van die zijde het menselijk 'waarom' te vernemen. Wij beschouwen de duidelijkheid van deze noodzaak als een voorgegeven en gaan direct over op de korte theologische reflectie. Eucharistie wordt gevierd door mensen. Het ritueel is er voor hen, niet omgekeerd. De liturgie leert de mens, maar de mens heeft ook steeds weer de liturgie te leren. In ons geval is die mens het zwakzinnige kind, voor wie een onaangepaste liturgie 'het Rijk der hemelen zou afsluiten'.· (Mt. 23, 13) Een aangepaste liturgie daarentegen biedt onvermoede kansen. Laat die liturgie naar de kinderen toekomen. 'Vraagt iemand u duizend schreden met hem te gaan, leg er tweeduizend met hem af.' Laat de eucharistie geen 'omhaal van woorden' (Mt. 6,7) zijn, maar laat er werkelijk aanleiding zijn tot dankzegging. De huidige theologie ziet de liturgie niet als een sacrale 97
zelfstandigheid, niet als een gebeuren dat zich los van de mensen voltrekt. Liturgie biedt aan de verzamelde gemeenschap de ruimte om een verhouding aan te gaan met Degene die zich aanbiedt van Godswege.8 De bakermat van het heilige is het hart van de mens, dat ernaar verlangt vernieuwd te worden (Jer. 31,34).9 Het sacrament van de eucharistie dient in dit verband opnieuw te worden bezien in de brede context van de verbondstheologie, gesteund door een hedendaagse antropologie. 'Ubi caritas et amor, Deus ibi est.' Schillebeeckx heeft uiteengezet - en met hem ten onzent onder anderen Schoonenberg en Smits - hoe het sacramentsdenken zich niet meer bevindt in een natuurfilosofisch, kosmologisch klimaat, maar een antropologische benadering beproeft. lo Bij de viering van het avondmaal lag en ligt de nadruk op de persoonlijke verhouding tot Jezus. Centraal staat de zelfgave van de Heer aan de zijnen. De gelovigen samen zijn de gemeenschap van de gestorven en verrezen Heer. Zij vormen zo 'één lichaam' (1 Kor. 10, 17). Dat zal niet voor alle christenen een zelfde ervaring zijn. Zij beleven Christus naar gelang zij zelf zijn. Zij zuTIen die beleving vorm geven naar hUn mogelijkheden .. En dat is legitiem wanneer zij daardoor de Heer van het evangelie willen ontmoeten en verkondigen. Zwakzinnige kinderen zullen weinig van de Christus weten; wanneer en waar Hij leefde, wat Hij zei en deed, wie Hij was, dat alles ontsnapt voor een groot deel aan hun bevattingsvermogen. Maar ze kennen Hem en houden van Hem. Ze kunnen Hem ook herkennen aan het breken, aan het delen van het brood. En hun vreugde zal volkomen zijn. Het zal hen echter 'tegen de borst stuiten' (Jo. 6,60), dat het in de eucharistie gaat om het lichaam en bloed van zijn kruisdood. Bloed is bloed voor hen. En vlees vlees. Ze nemen je op je woord. Zij kunnen alleen direct denken en' geen symbolische verbanden leggen, die niet onmiddellijk gegeven zijn. Johannes dacht in zijn zesde hoofdstuk over het brood des Hemels zeker veel minder materieel en vleselijk. Hij wil spreken van de verheerlijking, van de Heerlijke Heer. Dat kan ook onze kinderen vertrouwd zijn. Jezus' glorie is hun geluk. We raken in dit verband nog één wezenlijk aspect aan. Dat
98
van de 'realis presentia'. Opgemerkt werd al dat de theologie een personalistische en geen 'dingliche' sacramentaliteit poogt te formuleren. Wij zijn samen het lichaam van Christus. Hij is het hoofd. Christus is reëel tegenwoordig in de gelovige mens en in het samenzijn van de geloofsgemeenschap, die van Hem hoort, aan Hem denkt, tot Hem bidt, van Hem zingt, van Hem eet en drinkt, kortom: Hem viert. Dat doende veranderen de mensen. Zij worden geconsacreerd. En alles wat zich in dit diepzinnigste, heilige spel laat betrekken, wordt tussen de mensen geheiligd. Als de Heer zich aan die mensen verbindt, brood te eten gevend en wijn te drinken, dan zijn die gaven van dat moment niet meer los van Hem te denken. Ze zeggen wie Hij voor ons heeft willen zijn en ervan nemende, brengen wij ons zijn offer te binnen. Deze 'materia' wordt verdicht tot sacrament, omdat de Heer daartoe het initiatief nam. De 'consecratie' geschiedt dan niet in die gaven van de maaltijd, maar in de gelovige gemeenschap, die eet van dit brood en drinkt van deze wijn. Wanneer die gemeenschap er niet is, er niet bij is, mentaal afwezig blijft, zit te slapen, zich verveelt, gebeurt er geen consecratie, zou men willen zeggen. Het blijft bij het niet ontvangen aanbod. Wanneer onze zwakzinnige kinderen een 'duistere' liturgie krijgen aangeboden, die ze niet kunnen verstaan, waaraan ze niet kunnen participeren, dan is er geen eucharistie. Dan leven ze niet van de liturgie op, maar gaan ze eraan dood. Ze blijven onverlost. Men behoeft geen theologisch helderziende te wezen om dat te onderkennen. Onze trouw aan het ritueel was - hoe ernstig ook opgevat - wellicht ontrouw aan deze kinderen Gods. Maar men zal geneigd zijn nu opnieuw te vragen of dan koek en ranja het eucharistisch gegeven niet toch verminken. Schillebeeckx maant de theologie bescheidenheid ten aanzien van de 'materie' van de eucharistie. l l Hij zegt: 'Het' brood dat Jezus dagelijks gebruikte, heeft volgens historicivan-de-biologie weinig te maken met het tarwebrood dat de westerse wereld pas sinds de zestiende eeuw leerde kennen; en plantkundig is wijn niet meer of minder dan bessensap. . . Is het gebruik van brood en wijn van dogmatische betekenis voor de concrete eucharistieviering alleen omdat Christus nu eenmaal brood en wijn gebruikt heeft?'
99
Schriftuurlijk lijkt er al een pluriforme eucharistische mate.,. ria geweest te zijn; er wordt gesproken van honing en vis die Jezus eet. 1! Geeft men primauteit aan de eucharistische gemeenschap, dan is het voedsel· dat daar van mond tot mond gaat, inderdaad secundair, in functie van die gemeenschap. Aldus kan het variëren. Langs· deze denkweg ontvangen we onze onbevangenheid terug, ook in deze zo heilige zaken. Van Ruler schreef: 'Alle voedsel is genade. Alle dingen kunnen voor de gelovige mens openbaring Gods zijn. De snee roggebrood met spek: die smaakt mij goed, en ik gedij ervan. Ik dank de Heer daarvoor.;13
100
DE VEERTIGDAGENTIJD
Inleiding
De carnavalsdagen geven ook aan zwakzinnige kinderen de kans zich helemaal uit te leven. Ze kunnen soms een moment door hun handicaps heen breken. Het feest der 'zotten' maakt hen tot mensen van wie het 'dwaze' een ogenblik afvalt. Want in hun uitgelatenheid dragen ze het hart op de zingende tong, de vreugde in de schitterende ogen, de levensmoed in de zwaaiende armen, de vitaliteit in hun springende benen. En de zwarigheden laten zich overwinnen in de optocht, de dans, de smulpartij. In elke inrichting zal geen moeite te veel zijn om deze dagen aan de mutsen en de toeters te wijden. En Prins zus-en-zo-de-zoveelste van de naburige carnavalsvereniging zal met zijn gevolg de kinderen graag willen betoveren. Dat is eigenlijk op dit moment een heel raak woord: 'betoveren'. Daar komt geen bezwering of magische formule bij te pas, alleen die oergezonde roes van blijheid en enthousiasme, als de prins 'verschijnt' en alles 'van je afvalt'. Is vastenavond voorbij en worden de kinderen wakker op aswoensdag, dan zal de rust nog niet volledig zijn teruggekeerd. Alles is nog in opschudding. De verhalen moeten nog verteld worden. De opwinding neemt pas geleidelijk af. Je ziet dan hoe de onvermijdelijke weerbars.tigheid van het leven als het ware opnieuw bezit neemt van de kinderen. Hun gezicht verstrakt, hun benen gaan weer moei~ zamer. We willen de stemming van de kinderen niet direct nog meer verzwaren door ze te dompelen in de sfeer van aswoensdag: 'Gedenk mens .. .' Zoals eerder gezegd, vraagt de confrontatie met de doodsgedachte toch al de grootst mogelijke omzichtigheid en prudentie. We vermijden dus het contrast tussen de levensvreugde van carnaval en de
101
donkere bezinning van de vasten. Pas na de eerste zondag van de veertigdagentijd beginnen we het program dat ons naar Pasen zal brengen. Daarvoor zijn dus zes weken beschikbaar. De indeling van die termijn kan als volgt worden gedacht: De eerste helft van de vasten wordt gewijd aan de bergrede. Zoals de evangeliën zijn gecomponeerd op de spanningsboog van de daden en de 'logia' des Heren (cf. de vijf series van Matteüs), zo laten we op de 'dadentijd' van Epifanie nu Jezus' verdiepende en verklarende woorden volgen. Maar hierbij leggen de geringe intellectuele vermogens van de kinderen ons wel bijzondere beperkingen op. Juist omdat de grote inleiding van de bergrede hen zelf betreft, is het onmogelijk de kinderen uit te leggen wat het betekent: 'armen van geest', 'zachtmoedigen', of 'wenenden' te zijn.! Het kan er niet om te doen zijn voor hen de bergrede te verklaren, we moeten die verwerkelijken bij de kinderen. Wat een tehuis biedt aan hartelijke opvang, veilige verzorging, goede therapie en doorleefde religie, dat is de kinderen brengen naar het 'Rijk der hemelen', hen 'het Land doen bezitten', hen 'troosten' (Mt. 5, 1-12). In deze eerste drie weken van de vasten staat ons voor ogen: het centrale gedeelte van de bergrede (Mt. 6, 9), waarin Jezus ons het onzevader leert bidden, te introduceren. Zijn niet zij die leven van het echte gebed, de 'zuiveren van hart'? aan wie de bergrede belooft dat ze 'God zullen zien'? (Mt. 5, 8) Er komt, tussen haakjes, een opmerking van Christus in gedachten, die tegenover carnaval niet de ascetische onthouding, maar juist het gebed plaatst: 'Let op uzelf. Laten uw harten niet worden bezwaard door brasserij, dronkenschap en de zorgen des levens; en laat die dag u niet onverhoeds overvallen, als een strik. Want hij zal komen over allen, die de ganse aarde bewonen. Waakt dus, en blijft altijd bidden, opdat gij ontkomen moogt aan dat alles, wat er gebeuren gaat; en opdat gij stand moogt houden voor het aanschijn van de Mensenzoon.' (Lukas 21, 34-36) In drie weken van leerstof en katechese wordt geprobeerd het 'gebed des Heren' over te dragen. In een liturgische viering op half-vasten, zondag Laetare, kan dit gebed dan voor het eerst gezegd worden tot de Vader, 'zonder stort102
vloed van woorden', 'want de Vader weet, wat gij nodig hebt, vóórdat gij er Hem om vraagt.' (Mt. 6, 8) Het is niet toevallig dat voor dit tijdstip het onzevader gekozen werd. In deze jaarcyclus-katechese willen wij de kinderen vooruit helpen op de weg die Christus zelf - op zijn unieke wijze - is gegaan in zijn groeiend zendingsbewustzijn. Naarmate Jezus het beslissende moment in zijn leven nadert, raakt Hij meer vervuld van het besef dat het de Vader is, omwille van wie Hij zijn taak volbrengt: 'Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel' (Mt. 6, 10), ' ... niet zoals Ik wil, maar zoals Gij het wilt' (Mt. 26,39; zie ook Jo. 14,31 en Jo. 4,31-34). Op alle centrale momenten is Jezus daarom in gebed. Niet louter omwille van een innerlijke verzameling van krachten, maar vanuit de erkenning dat zijn gedrevenheid voortkomt van de Vader, van Wie Hij is 'uitgegaan'. (Jo. 16,28) Hebben we in de tijd van Kerstmis en Epifanie alle aandacht op Jezus gericht, nu laten we de kinderen - als dat mogelijk mocht zijn - door Hem naar de Vader brengen. 'Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Daar gij nu Mij hebt gekend, zult gij ook de Vader kennen.' (Jo. 14, 6-7) 'Niemand heeft ooit God gezien.' (Jo. 1,18) Niemand zal Hem dus afbeelden. Onze katechese dient nu dan ook heel sober te werk te gaan. Het gebed tot de Vader voltrekt zich niet in zoetigheden, maar dikwijls in de meest onherbergzame hoeken van het eigen gemoed, zoals Jezus het nachtelijk gebergte in moet (Lk. 6). We willen proberen de kinderen de inhoud van het onzevader te doen beseffen. Daarbij groeit het godsbesef mee. Hoe weinig ook over hun innerlijke bewegingen te zeggen valt, wie een groepje zwakzinnige kinderen ziet bidden: geknield, de vingers moeizaam, maar vastbesloten gevouwen, de ogen stijf toegeknepen, en hen hun eigen woorden, van de priester vernomen, hoort spreken, weet dat ze geen man met baard, wolkentroon of alziend oog nodig hebben. 2
103
de zwakzinnige kinderen, tot hen doordringen? We trachten te wijzen op het ongelofelijke, dat een mens spreken kan. 'Heeft de kast een mond? Kan de deur praten? Zegt de bank "dag"? Vertellen de bloemen iets?' De kinderen beginnen te lachen als je ze dit vraagt. Maar er klinkt misschien ook iets van verwondering door: vreemd, die vanzelfsprekendheid. 'Ik weet wie wel iets kan zeggen. Als iedereen stil is, gaat de kanarie zingen. Hij kan mooier fluiten dan één van ons. En kijk naar de eendenkooi achter de speelplaats: hoor je ze kwekken? En de kip die net een ei heeft gelegd: ze kakelt. - Maar wat zeggen ze? Zéggen ze iets? "Goeie morgen"? of: "Ik ben blij"? of: "Ik heb pijn"? of: "Mag ik eten"? Nee, ze fluiten en kwekken en kakelen alleen maar. Ze weten zelf niet wat ze bedoelen. Zoals de hond "waf" zegt en de poes "miauw" en de koe "boe". Maar ze kunnen met z'n allen niet wat wij kunnen. Wij kunnen praten. Zal ik iets zeggen? Ik noem jullie namen. En wie ik roep, mag bij me komen: Anton, Joop, André, Jules, Theo, Gerard. Kom bij me. Nu wijs ik dingen aan, die kunnen we een naam geven: hand, oor, mond, oog, voet, knie.' 'Nu het moeilijkste: ieder van jullie mag zelf iets zeggen, wat je maar wilt. Zeg maar daag, hallo, ik ben groot, ik ben tien, het is mooi weer, ik heb honger. Verzin maar iets.' Het is er niet om begonnen spreek-les te geven. De kinderen hoeven geen woorden te leren, ze moeten beseffen dat ze woorden hebben. Pedagogen zullen beter dan een katecheet mogelijkheden kunnen vinden die in dit opzicht meer resultaat boeken. We doen nog één - even onbevangen als ondeskundige poging, de kinderen het sámen spreken bewust te doen worden. Met z'n allen gaan we naar buiten en wandelen, het bos in. We gaan zitten op een plek tussen hoge bomen. 'Jongens, wees eens heel stil. Wat hoor je? De wind, een vogel, de bladeren. - Luister nog eens. Praten de bomen met elkaar? Ze staan zo dicht naast elkaar. Altijd voor, naast en achter elkaar. Maar nooit kunnen ze elkaar "goeiendag" wensen. Nooit kunnen ze zeggen "hai" of: "Ik heb 't koud", of: "Er zit een kraai op mijn tak, die kittelt me." , 'Anton, ga eens naar die dikke boom. Zeg maar: "Hallo
EERSTE WEEK
Onze Vader Leerstof: Praten
Een woord kunnen zeggen: dát maakt je tot mens. Hier hoeft geen taalfilosofie gegeven te worden3, slechts één citaat, van Huub Oosterhuis: 'Woorden "betekenen" en bevestigen wat mensen zijn voor elkaar. In het woord verschijnt de betekenis, de dimensie van het gebeuren. Woorden maken de feiten beleefbaar, belangrijk; geven er richting aan. Hans Andreus zegt: "En luistert niet de mens gespannen en beangstigd met één oor in de lucht naar al de stemmen van de mens en van zijn toekomst?" En Gerrit Kouwenaar: "Er is geen wanhoop dan de onuitgesproken mens." Er zijn twee talen in de taal, twee manieren van spreken, twee niveaus van taalgebruik. Er is een taal van klare waarheden, begrippen, formules. De taal van de heldere logica, de objectieve informatie, de exacte wetenschap. En er is een tweede taal, die onder de eerste, of wijd om de eerste heen; "tweede" in aandacht en waardering; en ook weerlozer en bescheidener dan de eerste. De taal van wat eigenlijk niet te zeggen is. Die je spreekt om niet helemaal te hoeven zwijgen. De taal van de ontroering en de extase. Als het even ergens over gaat, over mooi of lelijk, fijn of ellendig, proberen en stotteren wij die taal; dan vallen redeneringen, definities en dogma's uit onze handen en zoeken wij naar beelden, brokstukken visioen, flarden van dromen en intuïties, kreten, aanroepingen: jij-mens, jij-god, jij-dood.'4 Bij die tweede taal begint de mens te spreken. Het is de taal van het kind. Maar kan het wonder van de taal, nauwelijks eigendom van
105
104 ~O~~~~
__
~
____________________________________________
~
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __ _ _ _ _ _. . . . .
eik." Geeft hij antwoord? Waarom niet? Hij kan niet. De boom is zo geweldig groot, maar praten kan hij niet. Wij wel. Wij zijn veel meer dan die boom. Wij kunnen veel meer. Wij zijn mensen. Joop, kom maar bij me. Zal ik iets tegen jou zeggen? Zeg je dan iets terug? Of ben je een boom? Ik zeg: "Joop, ik ben jouw vriend." Wat zeg je nu? Dat je ook mijn vriend bent. Dank je wel.' 'Jongens, we gaan tegenover elkaar staan. Wij kunnen wat die bomen niet kunnen. We geven elkaar een hand. We zeggen de naam van onze overbuurman en zeggen: "Jij bent mijn vriend".'
door we roepen: "Abba, Vader".' (Rom. 8, 15)5 'Zie je, hoe Jezus naar de hemel wijst? Strek je armen maar omhoog, zoals ik doe. Kijk naar de hemel. Jezus zegt: Daar is de hemel. Daar is mijn Pappa, mijn Vader. Hij is onze God. Heilige Pappa. Heilige Vader.' 'Jezus zegt: "Ik wil altijd graag met mijn Pappa in de hemel praten." Weet je hoe dat heet? Dat is bidden. Praten met onze lieve Heer in de hemel. Roep maar: "Dag lieve Heer, dag lieve Heer .. ." , 'Je mag het ook anders doen. Je mag knielen, je hoofd buigen, je ogen sluiten, je handen vouwen. Zullen we het hier doen, in de hei? Stil is het nu. Bid maar met mij:
Katechese: Praten met God
'Maar aan allen, die Hem ontvingen, gaf Hij de macht Gods kinderen te worden: aan allen, die in zijn Naam geloven, die niet uit bloed, noch uit de wil van vlees of man, maar die uit God zijn geboren.' (Johannes 1,"12-13) 'Wat de bloemen niet kunnen, de bomen niet, de vissen en de vogels niet, dat kunnen jullie: praten. Met mij kun je praten, met je vriendjes, met de zuster, met iedereen. En met jezelf kun je praten. Zeg maar tegen jezelf: "Dag, Joop; dag Jules .. ." , 'Je kunt ook met onze lieve Heer praten. Hij is in de hemel. Dat lijkt ver weg. Kom mee naar buiten: hoog is de hemel. Maar omdat onze lieve Heer van je houdt, kent Hij je goed en denkt Hij altijd aan je. Hij luistert als je met Hem praten wilt. Ik zal platen op het bord zetten. Dat is Jezus. Jezus heeft zijn vrienden bij zich. Nog meer mensen zie ik. Veel mensen. Ze willen bij Jezus zijn. Ze willen met Hem praten. Jezus staat heel hoog. Zie je dat? Hij staat op een berg. Weten jullie op de hei onze berg? Ga er maar heen. Kijk wie je er vindt.' De priester wacht op de heuvel de kinderen op. Het viltbord is door de katecheet meegebracht. Jezus staat op de berg en wijst naar boven. De priester wil de kinderen duidelijk maken wat Paulus bedoelt in de brief aan de Romeinen: 'Gij hebt geen geest van slavernij ontvangen, om terug te vallen in de vrees, maar de geest van kip,dschap, waar-
106
Dag, lieve Heer, dag, U bent onze vriend. U houdt van ons. Wij zijn dicht bij U, altijd. Amen. Vind je het fijn om te doen? Bid nog eens tot Hem. We doen het weer staande, de armen in de lucht. Kijk naar het bord. Jezus leerde zijn vrienden bidden, Hij bad voor: OnzeVader, die in de hemel zijt, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome, Uw wil geschiede, op aarde, zoals in de heme1. Tot zover bidden wij vandaag. De meeste kinderen zullen het gebed des Heren allang uit het hoofd kennen. Ze zullen wellicht al jaren in de dreun gevallen zijn. Het zou goed kunnen zijn, dan het gebed om te zetten, mits het ze niet in de war brengt. Zo is het in elk geval eenvoudiger: Lieve Vader, in de hemel,
107
U heet Vader, goed bent u. Wij zijn van U, allemaal, hier op aarde en in de hemel. Het bidden van het kind begint bij vertrouwen. Als onze kinderen met hun handen naar de hemel grijpen alsof ze er de hand van de Heer mogen pakken, komt er toch iets als geluk in hen. Dit gevoel is belangrijker dan het kunnen zeggen van de tekst en het begrijpen ervan. Kinderen zeggen geen gebed, ze zijn hun gebed. Zoals wij allen.6 'Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, hij is het die Mij liefheeft; maar wie Mij liefheeft, zal door mij~ Vader worden bemind, en ook Ik zelf zal hem beminnen en Mij aan hem openbaren.' (Johannes 14,21) 'En Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u zal vragen, want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad, en omdat gij geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan.' (Johannes 16,26-27)
'Joop, kom eens bij me. Ik vraag je iets raars: Trek je schoenen en sokken eens uit. Nu gaan we naar buiten, op de stenen. Dat is koud, voel je het? Je kunt niet zonder sokken en schoenen. Je hebt ze nodig. Ik zet ze op het bord; een plaat van sokken en schoenen. Wat hebben we nog meer nodig? Een trui. Voor de warmte. En een bed, anders kun je niet slapen. Ga allemaal maar op de grond liggen. Kun je zo in slaap komen? En een huis. We gaan buiten in het gras liggen. Stel je voor: Als het donker wordt en het regent en we hebben ons paviljoen niet! Wat hebben we nog meer nodig? Een bal, om te voetballen. Ik zet alles op het bord. Het hele bord komt vol. Kun je alléén voetballen? Nee, daar is niets aan. Dat doe je met vrienden. Vrienden heb je nodig. Je kunt Gerard, Jules, Theo en Anton niet missen. En zuster M. en mijnheer P. En wat heb je nóg meer nodig? Water tegen de dorst. Brood op je bord.' De kinderen vinden zelf een heleboel. Van belang is, het niet bij het noemen en afbeelden te laten, maar duidelijk te maken wat het betekent dat je dat alles nodig hebt. Ze moeten het niet weten, maar voelen; dat kan worden bereikt, door ze een gemis te laten ondergaan, door op de grond te liggen, alleen te zijn, in het donker te zitten, op blote voeten te staan. Er mag natuurlijk geen angst bij ontstaan.
TWEEDE WEEK Katechese: Ons dagelijks brood Geef ons heden Leerstof: Wat hebben wij nodig?
'En Ik die bij Mijzelve zei: Och, 'k stel u aan tot kinderen, Ik geef een land u van geneugten, een erfdeel, 't prachtigste der volken. Ik dacht maar: noemen zult gij Mij: "Mijn Vader" en nimmer zult gij Mij verlaten.' (Jeremia 3,19) 'De kinderen vroegen om brood, maar niemand die het hun brak.' (Klaagl. 4,4; cf. Ex. 2,20; Gen. 47, 15) 108
'Zo zeg Ik ook u: Vraagt en men zal u geven; zoekt en gij zult vinden; klopt en men zal u opendoen. Want wie vraagt, ontvangt; wie zoekt, vindt; wie klopt, hem doet men open. Welke vader is er onder u, die aan zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt.' (Lukas 11, 9-11) 'En dit is het vertrouwen, dat wij op Hem stellen: Wanneer we iets vragen overeenkomstig zijn wil, dan luistert Hij naar ons. En wanneer we weten, dat Hij naar ons luistert, wat we ook vragen, dan weten we ook, dat we verkrijgen, wat we Hem hebben gevraagd.' (1 Johannes 5, 14-15) 109
'Gij roept het graan uit de aarde te voorschijn, de wijn die het hart van de mensen verheugt, olie om glans aan 't gelaat te verlenen, en brood dat het hart van de mens versterkt.' (Psalm 104, 14, 15)7
'Er staat nog op het bord wat we allemaal nodig hebben. Kunnen jullie alles nog eens opnoemen? Nu zetten we er andere platen naast. Van Jezus, die aan het vertellen is op die hoge berg. Hij zegt: "Onze Vader is in de hemel. Hij zorgt voor ons. Hij geeft alles." (Mt. 6,32) Jezus zegt: "Vraag alles maar aan onze Vader. Vraag dat je iedere dag je boterham mag krijgen." Toen deed Jezus voor hoe je dat vragen moet:
Tenslotte een samenvatting van dit alles in een laat joods tafelgebed: .
'Geef ons heden ons dagelijks brood.' Zo kort en eenvoudig moet onze katechese zijn. Misschien gaat het nog over de kinderen heen. We zouden nog directer, nog 'handtastelijker', nog materiëler te werk wi1len gaan. Er moet verder gezocht worden naar mogelijkheden. Intussen dienen we ons zelf wel te bezinnen op wat we willen zeggen. Daarom zij hier nog aangehaald, wat de exegeet Van den Bussche aan commentaar geeft op Oeze zin in het onzevader: 'Brood. Onverwacht staat het woord vooraan in de Griekse zin. Overal elders komt het werkwoord eerst. Zo markeert het naamwoord een keerpunt in de gebedsrichting. Zoals de uitgestoken hand van de bedelaar zich ongepast indringt· tussen de rijen van de feeststoet, zo breekt de broodbede de plechtige gelijkmatigheid en het ritme van de zinnen. En men ontkomt niet aan de indruk dat in het vervolg de cadans niet meer teruggevonden wordt. De zinnen worden langer en zijn onderling verbonden door het voegwoord. De noodsituatie van de mens lijkt een kluwen waaruit hij moeilijk los komt: en vergeef. .. en leid... en verlos ons... Het dominerende voornaamwoord is niet meer "uw", maar "ons" ... : het uitzicht op de definitieve verwezenlijking van Gods lieerschappij versombert door de zorg om de menselijke nood. Brood dekt de hele lading van 's mensen stoffelijke nood. Zowel het Hebreeuwse "lechem" als het Aramese "lachma" zijn ruimer van betekenis dan "brood". Zij duiden op alles wat nodig is voor het leven. Het brood is "brood des levens". (Jo. 6,35) - De bijbelse mens weet nog dat al wat hij heeft of verwerft, ten langen laatste gave van God is: "Jahweh gaf, Jahweh nam, gezegend de naam van Jahweh".' (Job 1,21) God zorgt voor het levensonderhoud van mens en dier: 110
C
'Geprezen zijt Gij, onze God, Koning van de wereld, die de hele wereld spijst door uw goedheid. In genade, liefde en erbarmen geeft Hij brood aan alle vlees, want zijn genade blijft altijd. Om zijn grote bestendige goedheid liet Hij het ons aan niets ontbreken. . . Hij spijst en verzorgt en bewijst alle goed en bereidt voedsel voor al zijn schepselen. Geprezen zijt Gij, Heer, die allen spijst.' (Beraköt 7, 11a)
DERDE WEEK
En vergeef ons Leerstof· Stout zijn Schuld zullen we de kinderen niet aanpraten. Door hun stemmingen en toevallen 'overkomt' hun het boze, als een vreemde macht, die zij niet in de hand hebben. Daar is maar weinig eigen vrije wil bij. Ze zijn er niet de schuld, maar de dupe van. De dreiging van een boze God zou het omgekeerde zijn van het begripvolle: 'Vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.' 'Vandaag moet ik jullie platen laten zien die niet zo fijn zijn. Het is een beetje verdrietig wat eröp staat. Daar is een jongen die een bloempot op de grond heeft gegooid. Ik zal doen als die jongen.' De katecheet gooit onverhoeds een bloempot op de grond. Hij doet het zo dat de kinderen er niet van schrikken. Het resultaat alleen doet genoeg. De grond, de kapotte pot, de zielige plant. Dat is erg. Zoiets doe je niet. Er is een ander voorbeeld. Een jongen zit achter de een111
den aan. Hij jaagt ze op. Ze zijn bang. Er is nóg iets ergers: Een jongen die zijn vriendje schopt. De jongen huilt. Het doet pijn. 'Zie je wat er nu gebeurt? De jongen die geschopt heeft, vind het ook erg. Hij gaat naar zijn vriendje toe: "Doet het pijn?" - "Huil niet. Ik heb drop voor je. Hier. Ben je boos?" Zijn vriendje lacht. Op deze plaat zie je dat ze samen weggaan, ze spelen al weer met elkaar.' Katechese: Schuld vergeven
'Want zo gij aàn de mensen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar vergeeft gij aan de mensen niet, dan zal ook uw Vader uw fouten niet vergeven.' (Matteüs 6, 14-15)
i
'Dat is erg, als je vriendje huilt, als je hem pijn gedaan hebt. Joop en Anton, kom hier eens tegenover elkaar staan. Geef je elkaar liever een hand of een klap? Wil je elkaar pijn doen? Ik zie dat je dat niet wilt. Je geeft elkaar liever een hand.' 'Jezus staat nog op de berg. Van al die mensen hebben er twee ruzie. Kijk maar. Het gaat er hard toe. Wat zou er zijn? Jezus gaat tussen hen in staan. Zie je? Jezus zegt: "Niet doen. Geef elkaar de hand." ("Ga u eerst met uw broeder verzoenen". Mt. 5, 24) Jongens, we gaan in de kring staan. Geef elkander de hand. Zo willen we zijn. Ga nu tegenover elkaar staan met gebalde vuisten. Als boksers. Meen je het? Nee. Arm in arm bidden we; Jezus heeft het ons voorgedaan: 'En vergeef ons onze schuld, zoals wij aan anderen hun schuld vergeven.' (
Eerder gaven wij verslag van een klein boeteuur met oudere meisjes, waarbij ze zelf van hun foutjes vertelden. De jongens van onze leerklas achtten wij daartoe niet in staat. Liturgie: Zo zult gij dus bidden: Onze Vader -
Het is zondag Laetare. Hoe zal onze liturgie vandaag zijn? Wat geldt voor leerstof en katechese, benadrukken we ook 112
voor deze liturgie: de voorbeelden zoals ze hier beschreven staan, kunnen nooit letterlijk worden nagebootst. Als we toch een volledige viering weergeven, dan alleen om de sfeer te doen voelen, de fantasie op gang te brengen, mogelijkheden zicht~.aar te maken. Ook zelf hebben w.~ nooit een dienst letterlIjk over gedaan. Wel wordt een lIJn, een kader gevonden, maar dit schept eerder vrijheid dan gebondenheid. Alles is afhankelijk van de sfeer van het moment, de creativiteit van de leidende voorgangers (katecheet en priester) en vooral de spontane reacties van de kinderen. Er kan zich in de eerste vijf minuten van de dienst iets voordoen waardoor het gehele volgende halfuur anders wordt. Dat maakt planning niet overbodig, integendeel; die voorbereidingen moeten zo iets verdisconteren. We zullen ons nu beperken tot de 'ordo', het voorziene aanbod, zoals we het ons denken voor een liturgie, die deze katechese van drie weken over het onzevader afrondt. De priester verwelkomt de kinderen en vraagt waarom zij vanmorgen in de kapel gekomen zijn. Er zijn allerhande antwoorden. Dat duurt zo'n vijf minuten. Dan vangt de katecheet de kinderen op door bij hen de kemboodschap van de katechese op te roepen. 'Jezus heeft zijn vrienden en ons leren bidden. Dat mogen we vandaag doen. Wij gaan bidden tot de Vader, de Pappa van Jezus in de hemel.' Natuurlijk wordt dit niet letterlijk zo gezegd; er wordt geprobeerd dit met de kinderen bewust te worden. Er wordt eerst een lied gezongen. Het is een moeilijke tekst. We hebben gezien, hoe een leraar op een b.l.o.-school het aan 250 jongens en meisjes leerde; ze zongen het met groot enthousiasme en volkomen uit hun hoofd. Dat de tekst mechanisch gereproduceerd wordt is daarbij minder erg. Muziekpsychologen zouden eens moeten duidelijk maken hoe een tekst In de melodie zit en aldus overkomt, doordringt tot het innerlijk. Wat verstaan volwassen, gezonde· mensen van de teksten die ze zingen of horen zingen? Hoe dit zij, als onze kinderen, die onmogelijk ingewikkelde zinnen met vreemde woorden uit het hoofd kunnen leren, alleen maar mee-neuriën en met hun slagwerk het ritme begeleiden, is van hun gezichten te lezen dat ze het lied ondergaan. De katecheet of een klein koor kan voorzingen. (melodie: 'Sloop John B')
113
°
tekens aan zon en maan, wie zal U levend bestaan? De zee bespringt het land metterhand. Regen en vuur, - ge kent dag noch uur. Heer, ontferm U onzer, - 0, breng ons naar huis.
°
Koning, gezalfde Gods, Priester en knecht van God, Wijs ons een weg te gaan, breng ons naar huis; breng ons naar huis, het vaderlijk huis, Heer, ontferm U onzer, 0, breng ons naar huis. 0, Licht in de duisternis, 0, Licht, dat verschenen is, verlicht ons gezicht, 0 verlicht het in de nacht. Aarde en brood - en voedsel in nood, Heer ontferm U onzer, - 0, breng ons naar huis. 0, bid wat je bidden kunt, met handen, hart en mond. 0, bid, tot je werkelijk niet meer kunt. Breng ons naar huis, - ja, breng ons naar huis. Heer ontferm U onzer, - 0, breng ons naar huis.
Eén element moeten we bij zo'n moeilijke keuze niet vergeten. Als een tekst de oudere mensen iets doet, blijkt ~at op de een of andere manier óók op de kinderen van mvloed te zijn, hoewel ze zelf nauwelijks mee kunnen doe~: De priester verlaat nu met enkele kinderen de kapel. Z1J zijn tevoren bijeengebracht om te kunnen oefenen. Er worden vier grote platen gehaald: één tekening en drie sterk vergrote foto's, die samen de hoofdthema's van het 'gebed des Heren' zichtbaar maken. I~ proce~sie ~ordt de eerste plaat naar voren gedragen en m het liturgisch centrum in het midden opgesteld op een hoge 'ezel'. De kinderen zien Jezus op een berg, sprekend tot de vrienden. Het is geen zoetelijke tekening. De sobere lijnen zijn voor de kinderen goed herkenbaar. Dergelijke voorbeelden zijn
114
te vinden in de hedendaagse bijbeluitgaven voor kinderen. Ook de illustraties, zoals ze op het tv-scherm gebracht worden in bijbelvertellingen voor de jeugd, doen precies wat we bedoelen. 8 Het moeten geen kleine, pietepeuterige plaatjes zijn, die in de kapel verdwijnen. De borden moeten kunnen zeggen wat ze afbeelden, ze moeten alle kinderen om zich heen trekken. Zoals vroeger (en waarom nu niet?) grote beelden en kruiswegstaties het geloof levend maakten. Bij deze eerste plaat behoeft niets gezegd of gedaan te worden. Alleen buigt de priester voor de heer Jezus op de berg en zegt met de kinderen: 'Dag, Jezus op de berg.' Dan wordt de eerste fotoplaat binnengedragen. Ook deze wordt hoog geplaatst. De kindéren die het bord droegen, blijven erbij staan. Als iedereen de afbeelding rustig in zich heeft kunnen opnemen en heeft gezien dat het een menigte biddende mensen (mensen-van-nu) is, zeggen de beide dragers luid: 'Onze Vader, die in de hemel zijt, uw Naam worde geheiligd.' De kapel herhaalt de gebeds-roep. Een tussentijdse opmerking: Wij dachten erover foto's te laten maken van voor de kinderen bekende personen om de kracht van de plaat groter te maken. Maar het gevaar bestaat dat de herkenning sterker is dan de boodschap, dat de kinderen meer gaan zoeken naar de personen dan naar wat die willen uitdrukken in hun houding. De tweede plaat wordt binnengebracht: kinderen die met elkaar het brood delen. Na enige tijd bidden de beide dragers voor: 'Geel ons heden ons dagelijks brood.' De derde afbeelding betreft de schuld, bijvoorbeeld een huilend kind bij een gebroken ruit, die het heeft ingeslagen; het kind wordt getroost. De tekst: 'En vergeef ons onze schuld.' Om alle kinderen tot de daad van persoonlijk gebed te brengen, kunnen we ze bank voor bank met de priester langs de platen laten gaan en telkens het betreffende gebedsgedeelte doen zeggen. Intussen kan muziek klinken. Hiermee wordt de 'dienst van het woord' besloten. Er ligt echter geen cesuur tussen dit eerste gedeelte van de liturgie en het nu volgende eucharistische maal. De verkondiging wordt gedáán. Als volgt. Een kleine tafel wordt klaargezet. Kinderen helpen bij het dekken met wit linnen. Een kaars en wat bloemen zetten
115
ze neer. Dan wordt een kleine beker wijn (alleen vandaag, voor enkele volwassen aanwezigen bedoeld) ger~edgemaakt en een schaal grote hosties of sneden brood, die later gedeeld worden. Het volgende lied van verlangen kan eerst gezongen worden. (melodie: 'We shall overcome') Kom, Heer Jezus, kom, kom, Heer Jezus, kom, kom, Heer Jezus, kom voorgoed. 0, diep in mijn hart bid ik tot U: Kom, Heer Jezus, kom voorgoed. Breng ons tot elkaar, breng ons tot elkaar, breng ons tot elkaar voorgoed. 0, diep in mijn hart bid ik tot U: Breng ons tot elkaar voorgoed. Dank U, dat Gij komt, dank U, dat Gij komt, dank U, dat Gij komt voorgoed. 0, diep in mijn hart bid ik tot U: Dank U, dat Gij komt voorgoed. De priester begeeft zich naar de plaats van de schuldbelijdenis. Hij neemt enkele kinderen met zich mee of, ~s de groep klein is, allen. Wat op de foto staat, do~n WlJ n~. Wij vergeven elkaar. De priester wi~~t naar de Jonge~ die door zijn moeder omhelsd wordt. Hij vormt met de kinderen een kring, ze geven elkaar de hand, omarmen elkaar; zusters helpen de kinderen de kring rond te gaan. Nu komen allen bij de tafel. De priester bidt met hen: Lieve Vader, Lieve Pappa in de hemel. Jezus bidt (allen wijzen naar de Jezus van de bergrede) Wij bidden. Praten met U. Fijn. Wij zijn vrienden.
De priester neemt de kinderen mee naar de plaat waarop is afgebeeld hoe een meisje en een jongetje brood met elkaar delen. De celebrant houdt de schaal brood voor; enkele kinderen breken de grote hosties of de sneden brood. Ze leggen de stukken terug op de schaal. ~llen gaan terug naar de tafel. Daar wordt gebeden: Jezus geeft brood, dagelijks brood. Wij delen, delen alles. leder mag eten. Jezus zegt: Kom, eet maar. De kinderen nemen elk een stuk brood van de schaal. Als het nodig is, helpen zusters bij het eten. Wat geeft het als er gemorst wordt. Het is even helemaal stil. De ouderen communiceren eveneens, zij drinken ook uit de beker, waarbij de priester tevoren alleen zegt: Dit is het Bloed der Heren, van Hem die het Nieuwe Verbond sticht. Drink en denk aan Hem. Dit lied zingt wat de bergrede zegt: (melodie: 'Go teIl it on the mountains') Ga, maak dat allen weten, jij bent genodigd, alles staat klaar, nooit wordt er een vergeten, wat Hij gezegd heeft, is waar. Jezus is gekomen tot heil van ieder mens, Hij laat die doof zijn horen, als ik het goede wens, ja ... Ga naar alle straten en zeg: Het brood staat klaar, de vroegen en de laten, 117
116
kom, haal ze bij elkaar, ja ... Zeg het aan de doven en help de lammen gaan, kijk niet met koude ogen, maar steek de lampen aan, ja ... Kom toch allen binnen, er is nog plaats voor meer, eens zal het gaan beginnen, het feestmaal van de Heer, ja ... Het gaat ons erg ter harte dat alle volwassenen die met de zwakzinnige patiënten omgaan, niet alleen voldoening hebben aan de geloofsbeleving van de kinderen, maar ook zelf de kans krijgen tot belevingen naar eigen maat. Daarvoor kunnen aparte bijeenkomsten in de inrichting worden georganiseerd, er kunnen ook in de liturgie van de kinderen momenten worden ingevoegd die speciaal voor de zusters, verpleegsters en dokters bestemd zijn. Zoekend naar een mogelijkheid om hen vandaag het onzevader als nieuw te doen beleven, vonden we de meditatie van Charles Péguy over het 'Gebed des Heren'. Het kan misschien in deze dagen ter meditatie worden aangeboden, een gedeelte zou ook kunnen worden gezegd in de liturgie.9 Het Onze Vader Onze Vader die in de hemel zijt. Mijn zoon heeft hun dit gebed geleerd. Sic ergo vos orabitis. Zo zult gij bidden. Onze Vader die in de hemel zijt. Hij heeft heel goed geweten wat hij deed die dag, mijn zoon die zoveel van hen hield. Die onder hen geleefd heeft, die was zoals zij. Die liep als zij, die sprak als zij, die leefde als zij. Die leed. Die leed als zij, die stierf als zij. En die zoveel van hen houdt, omdat hij hen zo goed gekend heeft. 118
Die naar de hemel heeft meegebracht een zeker gevoel voor de mens, een zeker gevoel voor de aarde. Mijn zoon die zoveel van hen gehouden heeft, die voor altijd van hen houdt in de hemel. Hij heeft heel goed geweten die dag, mijn zoon die zoveel van hen houdt, toen hij die versperring heeft opgeworpen tussen hen en mij. Onze Vader die in de hemel zijt, die drie of vier woorden. Die versperring die mijn toorn en wellicht ook mijn rechtvaardigheid nooit zullen overschrijden. Gelukkig hij die inslaapt onder de beschutting van die vooruitgeschoven post, van die drie of vier woorden. Die woorden die voorafgaan aan ieder gebed, zoals de handen van een smekeling voorafgaan aan zijn gelaat. Zoals de twee gevouwen handen van een smekeling voorafgaan aan zijn gelaat en aan de tranen van zijn gelaat. Die drie of vier woorden die mij overwinnen, mij de onoverwinnelijke. En die zij doen voorafgaan aan hun nood als twee onoverwinnelijke gevouwen handen. De drie of vier woorden die voorafgaan als een fraaie scheepsram voorop een armzalig schip. En die de golf breken van mijn toorn. En als de scheepsram gepasseerd is, passeert het schip en heel de vloot daarachter. Op dit ogenblik, zegt God, zie ik ze aldus; En heel mijn eeuwigheid, voor altijd, zegt God. Door die vinding van mijn zoon moet ik hen zó zien voor eeuwig. (En moet ik hen zó oordelen. Hoe wilt gij dat ik hen na dat alles anders zou oordelen op dit moment?) Onze Vader die in de hemel zijt. Mijn zoon heeft heel goed geweten hoe hij het aan moest leggen. Om de armen van mijn rechtvaardigheid te binden en om de armen van mijn barmhartigheid te ontbinden. (Ik spreek niet van mijn toorn, die altijd één geweest is met mijn rechtvaardigheid en soms één met mijn liefde.) En nu moet ik hen oordelen als een vader. Voorzover een vader kán oordelen. Zeker iemand had twee zonen. 119
Voorzover een vader in staat is om te oordelen. Zeker iemand had twee zonen. Je weet voldoende hoe een vader oordeelt. Er is een heel bekend voorbeeld van. Je weet voldoende hoe de vader de zoon heeft geoordeeld die vertrokken was en is teruggekeerd. Het was de vader die het meest geweend heeft. Dat is het wat mijn zoon hun verteld heeft. Mijn zoon heeft hun uitgeleverd het geheim van het oordeel zelf. En zo is het dan dat zij op dit ogenblik voor mij verschijnen; zo is het dat ik ze zie; zo is het dat ik gedwongen word ze te zien. Zoals het kielzog van een schip zich steeds verbreedt totdat het verdwijnt en zich verliest in de verte, maar begint bij een punt, die de punt zelf is van het schip, zo verbreedt zich het onmetelijke kielzog van de zondaars totdat het verdwijnt en zich in de verte verliest, maar het begint bij een punt, en juist die punt komt naar mij toe, is naar mij toegekeerd. Het begint bij een punt, die de punt zelf is van het schip. En het schip is mijn eigen zoon, belast met alle zonde der wereld. En de punt van het schip zijn de twee gevouwen handen van mijn zoon. En voor de blik van mijn toorn en voor de blik van mijn rechtvaardigheid hebben zij zich allen achter hem verscholen. En heel die onmetelijke stoet van gebeden, heel dat onmetelijke kielzog verbreedt zich zozeer dat hèt verdwijnt en zich in de verte verliest. Maar het begint bij een punt en die punt is naar mij toegekeerd, is op weg naar mij toe. En die punt wordt gevormd door die drie of vier woorden: Onze Vader die in de hemel zijt; mijn zoon wist in waarheid wat hij deed. En ieder gebed stijgt tot mij op verscholen achter die drie of vier woorden. En er is een spits aan die punt. Het is dat gebed zelf, doch niet meer alleen naar zijn tekst,
120
maar naar zijn vondst. Die eerste keer dat het werkelijk werd uitgesproken in de tijd, die eerste keer dat mijn zoon het uitsprak, niet meer alleen naar zijn tekst, naar zijn uiteindelijke verwoording, maar naar zijn vondst en naar zijn diepste bron en naar zijn innerlijke kracht. Toen het zelf een wording van gebed werd, een belichaming en een wording van gebed. Een verwachting. Het worden van een verwachting. Een wordend woord. Een tak en een kiem en een knop en een blad en een bloem en een vrucht van een woord. Een zaad, een ontstaan van gebed. Een woord onder woorden. Die eerste keer dat het aan het lichaam en aan de tijd gebonden van de mensenlippen kwam van mijn zoon. En in de spits van de punt, in die spits zelf bevond zich een spits. En dat waren die drie of vier woorden, Onze Vader die in de hemel zijt, niet meer alleen als een tekst, niet meer alleen in hun verwoording, maar in hun bron zelf, in hun vondst en in hun eerste wording. De eerste maal dat mijn zoon ze uitsprak op die berg, ze uitsprak, ze liet komen over zijn mensenlippen. De eerste maal dat ze in werkelijkheid, aan het lichaam en aan de tijd gebonden over de lippen vol tederheid kwamen. En hij stond rechtop op die berg die beroemd zal zijn in de eeuwen der eeuwen. Op die berg van de wereld der mensen boven die hellende vallei. Onze Vader die in de hemel zijt. Hij heeft dat gevonden. Hij was met hen, hij was zoals zij, hij was een van hen. Onze Vader. Als een man die een grote mantel om zijn schouders werpt, naar mij gekeerd heeft hij zich bekleed, hij heeft om zijn schouders geworpen de mantel van de zonden der wereld. Onze Vader die in de hemel zijt. En achter hem verbergt de zondaar zich nu voor mijn gelaat. En zo zie ik hen,
121
zo ben ik gedwongen hen te zien, Zo stel ik mij die stoet voor. Alles vertrekt bij een punt die naar mij gekeerd staat, van de uiterste spits van die punt. En die spits van de punt zijn die drie of vier woorden zoals zij bedacht werden, zoals zij binnengeleid werden in de schepping van de wereld. Zoals zij voor de eerste maal. werden uitgesproken door mijn eigen zoon. Onze Vader die in de hemel zijt. En achter dat begin komt de punt zelf naar voren, dat is: het gehele gebed. Zoals het daar die eerste maal werd uitgesproken, en erachter verbreedt zich totdat het verdwijnt en zich in de verte verliest het kielzog van ontelbare gebeden, zoals zij in hun tekst zijn uitgesproken in ontelbare dagen door ontelbare mensen, (door de gewone mensen, zijn broeders). ~orgengebeden,avondgebeden;
(gebeden uitgesproken bij alle ándere gelegenheden), zoveel andere keren in ontelbare dagen; gebeden in de middag en gedurende heel de dag; gebeden van de monniken voor alle uren van de dag, en voor de uren van de nacht; gebeden van leken en gebeden van geestelijken zoals zij werden uitgesproken ontelbare malen in ontelbare dagen. (Hij sprak als zij, hij sprak met hen, hij sprak als een van hen). Heel die onmetelijke vloot van gebeden belast met de zonden der wereld. Heel die onmetelijke vloot· van gebeden en van boetedoeningen valt mij aan met de scheepsram die ge kent, is op weg naar mij met de scheepsram die ge kent. Het is een vrachtvloot, classis oneraria. En het is een troepenvloot, een gevechtsvloot, als een schone vloot uit de oudheid, als een vloot van galeien, die uitvaart tot een aanval op de koning.
122
En ik, wat wilt ge dat ik doen zal: ik ben aangevallen, en in die vloot, in die vloot van ontelbare schepen is ieder Onze Vader als een hoogrijzend schip dat zelf zijn eigen scheepsram heeft die naar mij is toegekeerd, Onze Vader die inde hemel zijt, en dat op weg is achter die eigen scheepsram. Onze Vader die in de hemel zijt, dat is niet verkeerd. Zonder twijfel, als een mens dàt zegt, kan hij zich erachter verbergen. Nog dit. Bidden hoort bij geloven als water bij de zee. Maar er zijn ook in een team van leerkrachten wel eerst de heftigste discussies, als we deze katechese over het gebed voorbereiden. Wij gaan niet zo gemakkelijk met de ogen gesloten. Want dat is stom: je kunt tegen een muur dreunen, of in het water terecht komen, of onder de voet gelopen worden. En toch was ik jaloers op de jongen die de Papegaai in de Kalverstraat binnenging en op de knieën wou, omdat hij in de knoop zat of zomaar. Waarom? Omdat de mens klaagt tot God: 'God, waar was U, toen U er niet was?' Dan antwoordt God: '~ens, Ik was in u, maar u was daar niet.' (AugustinuS)10
123
DE GOEDE WEEK
PALMZONDAG Voorbereiding
'Toen nu de tijd van zijn hemelvaart begon te naderen, besloot Hij, naar Jerusalem te gaan.' (Lukas 9, 51) 'Zij waren nu op weg naar Jerusalem; Jesus ging voor hen uit, en zij volgden Hem, ontsteld en bevreesd. Hij nam de twaalf weer om Zich heen, en begon hun te zeggen, wat er met Hem zou gebeuren. Ziet, wij gaan naar J erusalem op, en de Mensenzoon zal worden overgeleverd aan de opperpriesters en schriftgeleerden; en ze zullen Hem ter dood veroordelen. Zij zullen Hem overleveren aan de heidenen; men zal Hem bespotten, bespuwen, geselen en· doden; maar na drie dagen zal Hij verrijzen.' (Markus 10, 32-34) Er zal in de laatste periode van de veertigdagentijd niet zoveel gelegenheid meer zijn een uitgebreide voorbereiding aan de· kinderen te geven alvorens het Pasen is. De school sluit al spoedig. We beperken ons tot het maken van benodigdheden voor de vieringen. In de liturgie zelf zullen we moeite moeten doen de kinderen bij de Heer te brengen, nu het 'uur' (Jo. 2,23) gekomen is van zijn 'uittocht' (Lk. 9,31), 'verheffing' (Lk. 9,51), 'voltooüng' (Lk. 13,32) en 'verheerlijking' (Jo. 13,31). In de volgende beschrijving is het ons ook weer niet te doen om een dwingend ritueel of een optimaal voorbeeld, doch slechts om een poging de heilsgeschiedenis met de kinderen vierend binnen te gaan, met Hem die 'zijn leven geeft voor zijn vrienden'. (Jo. 15, 13)
124
'Maar op het einde der tijden zal de Berg van Jahwehs tempel boven de toppen der bergen staan, zich verheffen boven de heuvels; alle volken stromen erheen, Komt, zeggen ze, trekken we naar de Berg van Jahweh, naar het huis van Jakobs God: Hij zal ons zijn wegen doen kennen, wij zullen zijn paden betreden. Op, huis van Jakob, laat ons wandelen in Jakobs licht.' (Jesajah 2, 2-3; 5) De school zal in de laatste dagen vóór de vakantie hopelijk wat ruimte open kunnen houden om de kinderen aan het werk te zetten voor wat komen gaat. De katecheet vertelt alleen: 'Pasen is dichtbij. Dan zullen we Jezus zien, zo mooi als we Hem nog nooit gezien hebben.' Er worden vlaggen van papier gemaakt om er straks mee te kunnen zwaaien. Er moet een wagen versierd worden: 'Je zult wel merken voor Wie .. .' We gaan de paden mooi maken met eenvoudige figuren van bloemen, bladeren en gekleurd zaagsel. In de kapel komt een troon, van gekleurd papier en bloemen. Er wordt een grote versierde bak wit zand voorgezet. We oefenen liederen, die we zondag willen zingen, feestelijke muziek. Intussen wordt er ook 'achter de schermen' gewerkt. Het eerste jaar waarin men tot deze vieringen overgaat, zal er ontzaglijk veel arbeid, overleg en organisatie nodig zijn. Daarna gaat alles gemakkelijker. Het hoeft trouwens niet allemaal ineens. Wat hier geschetst en gevraagd wordt, is gedacht vanuit een vergevorderd stadium, niet vanuit het startpunt. Nu dan: Op palmzondag willen we voor het eerst het beeld van de Heer introduceren. Tot nu was er alleen sprake van tekeningen. Waarom nu eerst het beeld? Als Jezus zijn heerlijkheid binnengaat, zijn de mensen aangewezen op hun geloof, 'een vaste grond voor wat men hoopt, een ove~ tuiging over dingen, die men niet ziet.' (Hebr. 11,1) 'ZalIg 125
die niet zien en toch geloofd hebben.' (Jo. 20,29) Wij ken,. nen de Heer vanaf Pasen door zijn levensverhaal, de prediking (Lk. 11, 30), zijn verrijzenis (Mt. 12, 40) in die prediking. Maar voor zwakzinnige kinderen is verkondiging alleen mogelijk door zichtbaarmaking. We waren zo gelukkig op onze inrichting een zuster te hebben die zeer vaardig was op het gebied van kunstnijverheid. Zij maakte van draad en papier-maché een groot Christusbeeld, eenvoudig en mannelijk gekleed in lang gewaad. Geen pronkerige kitsch-pop. Aan de smaak moeten de hoogste eisen worden gesteld. Op palmzondag is de kleur van zijn kleed rood, op Pasen zal het helder wit zijn. Ook de apostelfiguren hebben we uitgebeeld. Niet alle twaalf, maar het viertal waarvan het meest sprake was: Sint Jan, Sint Peter, Sint Simon en Sint Jakob. En er komt nu een vijfde figuur bij: Judas. Belangrijk is dat deze beelden ongeveer een hoofd kleiner zijn dan het Christusbeeld, zonder tot dwergen te verschrompelen. Op palmzondag zijn 's morgens vroeg wimpels en vlaggen in allerlei kleuren aangebracht, vooral bij de kapel. De klokken luiden. De kinderen horen het en worden enthousiast. Het jongetje Jules begint dan altijd in zijn hanaen te klappen, hij zit in het paviljoen op zijn stoel te wippen om naar buiten te mogen. Liturgie: De blijde intocht
'Nu spreidde het talrijke volk zijn mantels uit over de weg; anderen sneden takken van de bomen, en strooiden ze over de weg. En de scharen, die voorop gingen en volgden, riepen uit: Hosanna de Zoon van David; Gezegend die komt in de naam des Heren; Hosanna in den hoge. En er kwamen blinden en kreupelen in de tempel naar Hem toe, en Hij genas ze. Toen de opperpriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij verrichtte, en de knapen die in de tempel riepen: "Hosanna de Zoon van David", werden ze verontwaardigd. Ze zeiden tot Hem: Hoort Gij niet wat ze roepen? Jezus antwoord126
de hun: Zeker; hebt gij nooit gelezen: "Uit de mond van kind en zuigeling stemt Gij U een loflied aan?" , (Matteüs 21,8-9; 14-16) De laatste weken hebben de kinderen Jezus leren kennen op de Berg. Daar gaf Hij hun te bidden. We trekken nu naar die berg op de heide achter de inrichting, langs een andere weg dan het versierde pad dat ons straks naar de kapel zal voeren. Op de berg staat de priester. Hij draagt het Christusbeeld. Van verre zien de kinderen het. Zij rennen omhoog. De kinderen die niet kunnen lopen, zijn eerder naar de berg gebracht. Naast de priester staan enkele leden van de staf, zusters en leerkrachten, die de apostelfiguren dragen. De kinderen gaan rond deze groep staan en zingen het Hosanna in den hoge. Hiervoor kan een eenvoudige melodie gemaakt worden, bijvoorbeeld die van H. in 't Veldt op deze tekst: Wij zingen Hosanna de Koning ter eer; gezegend die komt in de naam van de Heer.! Is dit te moeilijk, waarom zou dan niet gezongen worden: 'Lang zal Hij leven - in de gloria.'2 Van terzijde wordt de versierde troonwagen aangereden, aan de voet van de heuvel. De priester plaatst het Christusbeeld op de wagen; rondom worden de vrienden gegroepeerd. Jongens trekken de wagen. Andere kinderen houden de afhangende linten vast. Op onze inrichting waren wel ezels aanwezig. Maar de kinderen kennen ze alleen achter de afrastering. Het zou te veel afleiding en ook hilariteit teweegbrengen, als nu de ezel, die 'nederige' (Gen. 49, 11; Re. 5, 9; 1 Ko. 1, 38) gebruikt zou worden voor deze tocht. De kinderen dragen trommels en zo mee. Onderweg wordt gezongen: 'Heb je wel gehoord van die grote Jezus'. En voor dit lied wordt halfweg halt gehouden, zodat de kinderen rondom de wagen zingen en naar het beeld kunnen wijzen: 'dat is Hij - ' We bereiken de kapel, de 'tempel' (Jes. 2; Mt. 21). Men zou eerst iets als een tempelreiniging kunnen verrichten, 127
door de kinderen de ruimte te laten inrichten en dingen . die er niet horen, te doen verwijderen, opdat het huis zal heten 'een huis van gebed' (Is. 56,7) en geen 'rovershol'. (Mt. 21, 13). Misschien is het zelfs een suggestie, grote platen te laten verwijderen, waarop de 'tafels van de wisselaars en de stoelen der duivenverkopers' (Mt. 21, 12) in hedendaagse taferelen of in bijbelse tekeningen staan afgebeeld. Ze moeten dan wel tevoren zijn gekatechetiseerd. De kinderen komen dan met de koning3 de tempel binnen. De nieuwe katechismus schrijft: 'De kinderen lopen nog na te juichen in de tempel, tot ergernis van de farizeeën. Zo heeft Jerusalem toch enigszins gereageerd_op Jesus' aankomst en het begin van het Koninkrijk.'4 Aanvankelijk zijn onze kinderen intussen nog stil. Ze zijn in de banken gaan zitten, horen zachte muziek en zien hoe de priester het Christusbeeld naar voren draagt en plaatst op de troon. Daar staat het omgeven door de apostelbeelden. De priester laat een schaal wierook branden, kaarsen worden aangestoken. Toevallig liet een meisje ons enkele dagen voor palmzondag een cadeautje zien dat ze pas gekregen had: een speeldoos. Een bekende melodie, waarop alle kinderen gek waren. Natuurlijk mocht ze het laten horen in de dienst. We maakten er gauw een tekst voor haar bij: 'Als we nu zingen met een boel plezier, boel plezier, boel plezier, als we nu zingen met een boel plezier, is de hemel hier.' Er was natuurlijk gelach toen de speeldoos te voorschijn getoverd werd, maar in een oogwenk keerde daarna de eerbiedige aandacht terug. Dat kunnen deze kinderen als geen andere. De priester bidt, geknield voor het Jezusbeeld: Dag Jezus, fijn: U bent hier. Hosanna, gezegend, 128
U kwam, voor uw Pappa, in de hemel. Mooi bent U. Dank U wel. We hebben iets, voor U, zelfgemaakt: vlaggen. Amen. De kinderen komen naai voren, ze kussen de zoom van het kleed en zeggen: 'Hosanna'. Dan steken ze hun vlag in de grote bak wit zand, buigen en gaan terug. Muziek houdt hen intussen bezig. Naar onze mening dient niet alsnog eucharistie gevierd te worden. Ten eerste vanwege de frequentie, vervolgens vanwege de overdaad op deze dag, maar vooral omdat Witte Donderdag nadert. Wenst men het wel te doen - wat ook te begrijpen valt - dan zou de eucharistie er niet zonder meer achtergeplakt moeten worden; men legge een duidelijke band, bijvoorbeeld door brood en wijn bij het Christusbeeld te plaatsen. Er kan voor de ouderen een goed lied in deze dienst worden ingevoegd: De kind'ren van Jerusalem loven de Heer met blijde stem, en zingen juichend keer op keer: Geloofd zij onze God en Heer. (refr.) Van de Heer is de aarde en haar inhoud, de wereld en die daar op woont. Hij heeft op de zeeën haar gegrondvest, haar vast op de vloeden gebouwd. Wie klimt op de berg van de Heer, en wie komt in zijn heilige woning? Die rein is van handen en zuiver van hart, zich niet keert tot bedrog, noch bedriegelijk zweert: vanwege de Heer krijgt hij zegen mee, 129
alle goeds van de Heer, zijn Heil. Verheft dan, poprten, uw hoofd, verhoogt u, deuren aloud: hier komt de Koning der eer. 'Wie is de Koning der eer?' De Heer, zo machtig en groot, de Heer, zo groot in de strijd. Verheft dan, poorten, uw hoofd, verhoogt u, deuren aloud: hier komt de Koning der eer. 'Wie is de Koning der eer?' De Heer der heerscharen zelf, Hij is de Koning der eer. (Psalm 24) Of dit gedicht6 kan gezegd worden: Palmzondag Bij de vleespotten was het stukken beter zeiden de kinderen. Was het er beter dan nu? Ja, we aten zoveel als we zelf wel wilden. Een Mozes heeft zijn staf ten hemel opgeheven voor de vreugde van hun leven. Het regende dagen brood. Doe het in korven, kinderen en breng het naar de offertafel. Hosannah, met bloemen en met onze mantels halen wij het Lam ter slachtbank in.
130
DE DRIE DAGEN 'Het was nu daags voor het paasfeest. Jezus wist, dat zijn uur was gekomen om uit deze wereld naar de Vader te gaan. Had Hij de zijnen liefgehad, die in de wereld waren, thans had Hij hen lief ten einde toe.' (Johannes 13, 1) Regelmatige schooldagen zijn er na palmzondag bijna niet meer. Echte leerstof bedoelen we dan ook niet te geven; toch is er enige voorbereiding nodig voor de viering van het afscheidsmaal op witte donderdag. We zien die aldus. Leerstof: Afscheid
Het woord 'leerstof' moet hier eigenlijk helemaal niet meer gebezigd worden. Wat nu gebeuren gaat, valt niet te leren. Alleen te voelen. Maar je moet 'leren voelen'. We doen daarom toch weloverwogen en systematisch moeite het afscheid voor de kinderen tot een feit te maken. 'Kindertjes, nog slechts een korte tijd ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en zoals Ik tot de joden gezegd heb, zo zeg Ik het thans ook tot U: Waarheen Ik ga, kunt gij niet komen. Een nieuw gebod geef ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook elkander beminnen. Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, wanneer gij elkander liefhebt.' (Johannes 13, 33-35) Hoe kan het besef van het 'weg-gaan' worden overgebracht? Als een vertrouwd iemand van de inrichting onlangs vertrokken is, valt daaraan te herinneren. Wie erop voorbereid is geweest, kan van zo'n afscheid foto's hebben gemaakt, die niet alleen de gebeurtenis weer in gedachten roepen, maar ook de kans bieden op uiterlijk zichtbare karakteristieken te wijzen. De vertrekkende wordt dank gebracht, handen worden geschud, er zijn geschenken, kinderen ontvangen een afscheidskus, tenslotte is er het nawuiven, en ook de spijt op de gezichten der achterblijvers. Dat kan in een reportage zijn vastgelegd. De kinderen zul-
131
len zich dan wel iets van dat afscheid herinneren. Of van het afscheid van hun ouders, toen die op bezoek waren. Ook dat kan gefotografeerd zijn. Of het vertrek van thuis na een paar vakantiedagen. Als de herinnering maar niet .. pijnlijk is. In de klas kan een afscheid worden geënsceneerd, biJvoorbeeld aan het slot van een schooldag. De kinderen gaan weg, de leerkracht wijst daar bij deze gelegenheid nadrukkelijk op. Hij bereidt het vertrek voor: 'We geven elkaar allemaal een hand en zeggen: Tot ziens.' De meeste indruk zal het wel maken als de leerkracht vandaag, tegen de gewoonte in, zelf het eerst de klas verlaat, wellicht iets vóór de tijd. De kinderen blijven alleen acht~r. Als ver.weesd zitten ze als het ware bij elkaar, onmachtig, onwenrug. De zusters die hen komen halen, vragen waar de meneer is. 'Hij is weg, weggegaan.' . . .. Als de kinderen met behulp van deze realia m staat Zijn de kenmerken van een afscheid te ervaren, kan met behulp van illustraties die een objectief afscheid registreren, de moeilijker opgave gesteld worden de.ze aan te ..wijzen, ~ij voorbeeld bij een afscheid op een vliegveld, bIJ een schiP· Kunnen ze zelf wijzen op de wuivende armen, het handen schudden, de langzaam groeiende afstand tussen ,,:~l en schip? De open gebleven plaats ~nder de achterbliJv~rs; de lege stoel in de kamer? Of zal dIt te veel gevraagd Z1Jn. We mogen niet te veel willen, temeer daar er in deze week maar heel weinig tijd beschikbaar is. Katechese: Nog slechts een korte tijd
Iemand van onze katechesewerkgroep zei, toen we witte donderdag aan het voorbereiden waren: 'Laten we het nu eens gewoon doen, zonder alle poespas.' Er diep~r op i~ gaand, kwamen we tot deze verlangens: De gehe.imen die deze dagen in de kerk worden herdacht, brengen Je aan de wortels van je bestaan, maar die willen we in de liturgie dan ook uitgraven. Wij hebben duidelijk de bekoring én het gevaar ondervonden van deze vieringen met de kinderen dat ze meerderen veel intenser aanspraken dan de rou'tine-missen die overal worden aangetroffen. 'Het is of je nu pas liturgie beleeft,' was vaak de reactie.
132
Hierin steekt iets positiefs; het probleem is echter dat we geen distantie mogen creëren van de nu eenmaal weerbarstiger werkende gróte kerk. Maar er dreigt ook een gevaar tegenover de kinderen zelf: we mogen hen niet opofferen aan onze privé behoeften. Als je de werkelijkheden van de goede week heel diep en wezenlijk gaat beseffen, vreet het je aan. Zoals Robinson zegt: 'Christus stierf niet tussen twee kandelaars, maar tussen twee moordenaars.' Niet op een wit altaar tussen bloemen, tussen mensen in hun beste pak, maar in het barre milieu van de haat. Als de liturgie te mooi wordt, dringt dat niet meer tot je door. Er zijn steeds meer mensen die het niet om de esthetiek te doen is, maar om de realiteit daaronder. De Mattheüs-Passion vinden ze wel prachtig, maar niet waar. De liturgie mag voor hen geen gladde verf zijn, gesmeerd over wrak hout. Ik schrijf hierover om recht te doen aan degenen die "voor de zwakzinnigen werken en die deze gevoelens hebben. Maar ik plaats er nu onmiddellijk deze opmerking bij, die het boven gesignaleerde gevaar ten aanzien van de kinderen verklaart: Vanwege hun hevige gevoeligheid en de kans op pathologische reacties, moeten we voorkomen dat onze patiëntjes 'ontdaan' (Lk. 10,32) en 'bevreesd' raken. We kunnen hen niet realistisch 'ter zijde nemen' (Lk. 10, 32), zoals Jezus zijn leerlingen met het op handen zijnde confronteerde en zoals wij er zelf op in willen gaan. De liturgie moet onze kinderen beschermen, moet het harde ritueel afdekken. We kunnen niet spreken over lijden en dood. Het afscheidsmaal legt de nadruk niet op ónze tranen, maar op zijn trouw. Daarom zullen we er een feest van mogen maken, zonder 'ontsteltenis' (Jo. 14, 1). Alle nadruk zal vallen op het 'gaan naar de Vader'. 'Vrede laat Ik u na, mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart zij ontsteld, noch bevreesd. Gij hebt gehoord, dat Ik u zeide: Ik ga heen, maar Ik kom tot u terug. Zo gij Mij liefhadt, zoudt gij u verheugen, dat Ik naar de Vader ga; want de Vader is groter dan Ik. En nu, eer het geschiedt, heb Ik het u gezegd; opdat gij moogt geloven, wanneer het geschiedt. Ik zal niet veel meer met u spreken; want de vorst van de wereld is op komst. Zeker, hij vermag niets tegen
133
Mij; maar de wereld moet weten, dat Ik de Vader bemin, en dat Ik volbreng, wat de Vader Mij bevolen heeft. Staat op; laat ons heengaan.' (Johannes 14, 27-31) Op de boven aangegeven materie zou veel dieper moeten worden ingegaan; die paar zinnen mogen echter relevant zijn om aan te geven vanuit welke grondgedachten we aan het werk gingen voor onze kinderen. De katecheet zet met het hem ter beschikking staande materiaal op het bord de 'afscheidsrede' in scène. Rondom Jezus zijn zijn vrienden. Hij zegt: 'Kom dicht bij me.' De kinderen schuiven de figuren op het bord naderbij, alsof zij zelf zich om Jezus verdringen. Op een tafel zou het tafereel met vaardig en artistiek gemaakte kleibeeldjes nog beweeglijker zichtbaar kunnen worden gemaakt. We menen intussen dat het in de klas in geen geval mag gedaan worden met de beelden uit de kapel. Dat is geen gebruiksmateriaal, het zijn levende gestalten; ze leggen niet iets uit, je zietemaar op. Je moet de les niet opschroeven tot liturgie, zo min als je' de liturgie niet mag ontluisteren tot lesuur. Jezus zegt: 'Ik wil graag naar de Vader gaan.' De kinderen Wijzen naar de hemel. 'Kennen jullie nog het gebed tot de Vader?' Het onzevader wordt gezegd. De kinderen zien nu op het tableau hoe Jezus zich langzamerhand verwijdert van zijn vrienden. Hij gaat een berg op, steeds dichter bij de hemel. Een wolk hangt boven Hem. Het hoeft niet te worden uitgelegd. De kinderen beseffen, evenals de joden, dat de wolk de drempel is naar het huis van God. De gevoelens van de leerlingen worden opgeroepen. 'Kijk, Jezus gaat weg. De vrienden zijn alleen. Ze vinden het erg. Ze kunnen Hem niet meer zien. Ze houden de handen boven de ogen: in de verte, in de hoogte is Jezus. Maar in hun midden is een lege plaats.' De disgenoten
Uit tranen en uit pijn dit samenzijn verkregen: bij sober brood de zegen twee in Uw naam te zijn. Waar aan de witte dis Uw teken wordt beleden verschijnt Gij - : 'U zij vrede'. gij Brood - gij Wijn - gij Vis. Ida G. M. Gerhardt Als men zegt: heil en onheil spelen zich af in het leven, niet in de liturgie, wordt er - terecht - gewezen op de parabel van de barmhartige Samaritaan. Daarmee legt Jezus een bom onder de tempelcultus. Hij identificeert zich niet met de priester noch met de leviet, die niet op- of omzien; met oogkleppen, waarbij nonnekappen in het niet vallen, stevenden die op de tempel af. Jezus is de buitenkerkelijke Samaritaan. Nazaret ligt in Samaria; voor de joden kan daar niets goeds vandaan komen, omdat ze daar niet religieus zijn. Maar ze staan daar midden in het leven; de nood van de man langs de weg maakt er de dienst uit, niet de cultus. . Maar als deze bom is ontploft, is er dan geen liturgie meer over? Jezus vervloekte het overbodige ritualisme, niet het hoogst nodige ritueel. Je wilt toch je beleving vorm geven! Je zoekt een woord, een gebaar, een geschenk. Voor je het weet, is er liturgie, is er avondmaal. Niet omdat het daarin gebeurt, maar opdat je er tegen zult kunnen, als het 1ergens gebeurt: het leven geven. We hebben geprobeerd ten bate van onze kinderen - en omwille van onszelf - de liturgie van witte donderdag wat minder priesterlijk en levitisch, daardoor misschien wat meer samaritaans te maken.
Het simpele gerei, het brood, dat is gesneden, de stilte, de gebeden want de avond is nabij.
134
135
WITTE DONDERDAG Liturgie: Het afscheid
'Toen nu de dag der ongedesemde broden was gekomen, waarop het Pascha moest worden geofferd, stuurde Hij Petrus en Johannes heen, en zeide: Gaat voor ons het paasmaal bereiden, opdat we het eten. Ze zeiden Hem: Waar wilt Gij, dat we het bereiden? Hij zei hun: Ziet, als gij de stad binnengaat, zult gij een man tegenkomen, die een kruik water draagt; volgt hem in het huis, waar hij ingaat, en zegt tot de heer des huizes: De Meester zegt u: Waar is de zaal, waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? En hij zal u een grote opperzaal aanwijzen, van alles voorzien; maakt daar alles gereed. Ze gingen heen, en vonden het, zoals Hij het hun gezegd had; en ze maakten het paasmaal gereed.' (Lukas 22, 7-13) Ook onze kinderen zijn als de leerlingen druk, om de zaal te vinden en de benodigdheden gereed te maken. 's Avonds voor het slapen gaan - woensdagavond dus, dat zou ideaal zijn, maar als het organisatorisch onmogelijk of vanwege de kinderen niet raadzaam is, kan het ook donderdagochtend - komen de kinderen bijeen in de hal van de school. Daar is ruimte voor velen; ook kinderen die niet tot de leer klas behoren, zullen er waarschijnlijk bij zijn. Op een met zorg en niet provisorisch vervaardigd verhoog staan de beelden van Christus en zijn leerlingen. In een hoek hangen de grote foto's van de les over het afscheid. De kinderen doen nog eenmaal de gebaren na ter memorisatie. Dan verplaatst de katecheet de aandacht naar de Christusgroep. 'Jezus wijst naar buiten. Hij wil hier niet blijven. Voor Hij weg zal gaan, naar de Vader in de hemel, wil Hij nog eenmaal bij ons zijn. Jezus zal met ons eten.' Sint Peter en Sint Jan worden vooruit gezonden. Twee jongens mogen de beelden naar de kapel dragen. Op de plaats waar de beeldengroep zal worden opgesteld is een kleine erbij passende tafel klaargemaakt. Deze wordt gedekt. Naast deze tafel zijn er nog niet gedekte, grote tafels in carrévorm neergezet; daaraan zullen straks de kinderen zit136
ten in groepen. Er is plaats voor twaalf kinderen plus de celebrant. Hij zit aan één zijde alleen, zodat hij van de andere drie zijden goed kan worden gevolgd. 'Op de vastgestelde tijd ging Hij aanliggen aan tafel, en de twaalf apostelen met Hem. En Hij sprak tot hen: Vurig heb Ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u, dat Ik het niet meer zal eten. vóór het zijn vervulling bereikt in het Koninkrijk Gods. Toen nam Hij een kelk, sprak het dankgebed uit, en zeide: Neemt en verdeelt hem onder elkander. Want Ik zeg u: van nu af aan zal Ik de vrucht van de wijnstok niet meer drinken, totdat het Koninkrijk Gods is gekomen. Toen nam Hij brood, sprak een dankgebed uit, brak het, gaf het hun, en sprak: Dit is mijn lichaam, dat voor u wordt overgeleverd; doet dit tot mijn gedachtenis. Zo ook de kelk, na het avondmaal; en Hij sprak: Deze kelk is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten.' (Lukas 22, 14-20) Nu alles gereed is, gaan we gezamenlijk van het schoolgebouw naar de kapel. (Ook als de voorbereidingen, inclusief de laatste katechese, de vorige avond hebben plaatsgevonden, komen we eerst samen in de hal van de school.) Als 'armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden van de pleinen en straten in de stad' (Lk. 14,21) gaan we naar het grote feestmaal van 'zeker iemand' (Lk. 14, 16). Voor ons uit wordt het Christusbeeld gedragen door de priester. Daarachter gaan de overige apostelen. (Misschien heeft men er kans toe gezien de groep beelden uit te breiden, noodzakelijk is het niet). In de kapel worden de beelden rond de kleine tafel gegroepeerd. Sint Jan en Sint Peter aan weerszijden van de Heer. Judas - je ziet aan zijn donkere kleren en gezicht dat hij het is - op de uiterste hoek; zijn hand rust op de tafel. De katecheet laat zien hoe de leerlingen allen brood van de Heer krijgen, kleine stukken brood, die in hun handen worden gelegd. Voor hen worden kleine bekers rode wijn gezet. De priester verklaart: 'Kijk wat Jezus doet: Hij geeft brood aan allemaal. Dan 137
zegt Jezus: Ik vind het fijn met jullie te eten, voor Ik naar de hemel ga, naar de Vader. Eet maar, het is van Mij. Drink maar. Denk altijd aan Mij.' Onze kinderen hebben het voor ogen. Het evangelie is niet voorgelezen, maar zichtbaar gemaakt. Het is geen 'woorddienst', maar een 'dadendienst'. We zullen nu zelf mogen gaan doen wat ons is overgeleverd. Associëren is voor zwakzinnigen vaak uiterst moeilijk, we weten niet in hoeverre de kinderen de brug zullen slaan. Des te nadrukkelijker willen we in de volgende handeling het verband leggen. Eerst wordt de 'berakah' verricht: we zingen het zegenende lied tot de Vader: (Melodie: 'Michael rowed the boat ashore') Looft de Heer, want Hij is goed, alleluja. Goed is alles wat Hij doet, alleluja. Looft Hem om zijn grote kracht, alleluja. Hem zij alle eer gebracht, Alleluja. Looft Hem met bazuingeschal, alleluja. Looft de Heer van het heelal, alleluja. Looft Hem, laat de trommels slaan, alleluja. Looft Hem, laat trompetten gaan, alleluja. Zingt Hem lof door al wat leeft, alleluja. Looft Hem, al wat adem heeft, alleluja. Het lied wordt voorgezongen; als de kinderen het alleluja zingen, heffen ze telkens hun armen omhoog. Anderen slaan de trommels en verdere slaginstrumenten. In groepen van twaalf komen de kinderen naar de tafel. Onder hen één of zo nodig meerdere verpleegsters; ook zij nemen vanzelfsprekend deel. De eerste groep gaat naar het Christusbeeld, kust zijn uitgestoken hand, ziet hoe de priester brood en drank neemt van de tafel voor de Heer en naar onze eigen tafel brengt. De kinderen gaan op de banken zitten. De priester breekt het brood in stukken. In twaalf kleine bekers wordt rode ranja geschonken. De overige aanwezigen in de kapel kij138
ken toe tot het hun beurt is. Er is zachte muziek op de achtergrond. De twaalf vieren nu het afscheidsmaal. Eerst vouwen de priester en de kinderen hun handen. Zij bidden (naar Jesajah 6, 3): Heilig, heilig, heilig, onze God, Vader van allemaal. Glorie bij ons, overal. Dan vraagt de priester de kinderen elkaar de hand te geven. Hij neemt de schotel en zegt, de kinderen zeggen het hem na: Jezus zegt: Ik ga weg, weg, naar de hemel. Maar eet eerst, en drink, vrienden. De celebrant laat de kinderen uit de schaal nemen, dan wordt aan allen een beker gereikt. Ter afsluiting bidden de tafelgenoten: Door Jezus, met Jezus, in Jezus dank, Vader, in de hemel. Er staan grote manden bananen, appels, sinaasappelen. De kinderen nemen een stuk fruit mee en eten ervan, in hun
139
bank teruggekeerd. De volgende groep zit aan. Het ritueel moet steeds kort. zijn, anderzijds· mag het geen haastwerk ~ worden. Als allen de maaltijd gevierd hebben, is er dit lied ter afsluiting: Ga, maak dat allen weten ... De tekst werd eerder gegeven. Het mag na de rustige sfeer van de maaltijd best een enthousiast ogenblik worden, met beweeglijkheid, dansen en springen. Het ligt eraan hoe het valt. Eén woord is soms genoeg om de kinderen los te krijgen. Maar het wordt daarna weer stil. Wat is er? 'Zie: de hand van hem die Mij verraadt, is met Mij op de tafel. De Mensenzoon gaat wel heen, zoals het is vastgesteld; maar wee die mens, door wie Hij wordt verraden. Toen begonnen ze onder elkander te vragen, wie van hen het toch zijn kon, die dat zou doen.' (Lukas 22, 21-23) De katecheet houdt de kinderen nog bijeen en vestigt opnieuw de aandacht op de beeldengroep. Als de kaarsen gedoofd zijn, de lichten uit, vertelt hij zo sober mogelijk, om geen enkele schok teweeg te brengen: 'We kunnen niet meer met Jezus praten. Jezus gaat naar de hemel. Het is erg. Jezus gaat dood. Door een stoute man. Judas heet hij.' Gedeeltelijk is het oh-geroep van de kinderen misschien automatisch, bij anderen is heel goed zichtbaar, dat ze het erg vinden. 'En was het een vijand, die mij beschimpte, Ik zou het verdragen; Of was het een van mijn haters, die mij hoonde, Ik zou mij verschuilen. Maar gij, een man van mijn stam, mijn vriend en mijn makker, met wie ik vertrouwelijk omging, eendrachtig leefde in Gods huis.' (Psalm 55,13-14)
140
'Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde. en die mijn brood heeft gegeten, heft de hiel tegen Mij op.' (Psalm 41, 10)7 'De stoute vriend zit aan tafel. Wie zal het zijn? Vraag het elkaar maar. Je mag Judas aanwijzen. Zijn hand ligt op de tafel. Die is het. Je kunt het zien aan zijn donkere kleren, zijn kwaad gezicht.' Het Judasbeeld wordt opgenomen. Er wordt niets gezegd. Dan neemt de priester het Christusbeeld op. Hij toont het een laatste maal, voor zich omhoog geheven, aan de kinderen, terwijl hij luid zegt: Ik ga weg, kan niet meer spreken met jullie. De stoute man maakt mij dood. Maar Ik ga naar de Vader. Ik houd veel van de Vader. Ik ga. De priester draagt het beeld weg. De kinderen zijn gaan staan en wuiven. Dan verlaten zij ook stil de kapel. Zij brengen de fruitmand naar de bedpatiëntjes. Het is misschien in een enkel geval mogelijk naar een van hen iets v~ de schotel brood en de beker te brengen, bedpatiëntjes die goed kunnen eten en drinken. Ze behoeven niet het uitdrukkelijke besef van de maaltijd des Heren te hebben welke van onze leergroep en aanhang heeft dat wel echt? maar wel is het een voorwaarde dat men het zelf ziet als werkelijk zinvol, lettend op de reacties van het betrokken kind. (De nieuwe katechismus wijst erop8 hoe in de oudchristelijke tijd en nu nog in het Oosten baby's op moeders arm de eucharistie ontvangen; misschien heeft men daar meer gevoel dan in het wetenschappelijke Westen voor de diepe, onbewuste overdracht der menselijke en religieuze ervaringen.) Het is ook voor de kinderen die de liturgie wel meemaakten, belangrijk te beseffen dat al hun andere 141
vrienden er ook bij horen; ook dat zijn vrienden van Jezus. We geven nog een laatste, heel vrijmoedige suggestie in dit verband: De kinderen zouden de schotel en de beker naar stafleden, verpleegsters en ander personeel in kantoren, laboratorium, paviljoens kunnen brengen. Deze mensen zijn midden in hun werk, maar zij delen zó door de kinderen in het afscheidsmaal. Een kind dat over zijn woorden beschikt, zou daarbij telkens kunnen zeggen: 'Eet maar, drink maar, het is van Jezus.' Misschien hebben de ouderen vandaag hun eigen samenkomst. Of is er in de zojuist beschreven liturgie ook plaats voor hen door 'zwaardere' teksten op te nemen. 9 Consecratie oude-heilige gebaren van handen boven het brood, zoals Christus' handen waren geheven, daags voor zijn dood; zij zaten samen en aten en dronken de Nieuwe Wijn omdat Hij hen moest verlaten en toch bij hen wilde zijn. Wij hoorden de woorden zoemen die de kinderen verstaan, God heeft zijn naam horen noemen, glimlacht en komt aan. Doet dit om Mij te herdenken als Ik bij de Vader ben, kinderkens, Ik zal u drenken en voeden, zei Hij tot hen. Aandachtige God, gekomen omdat wij hebben geloofd uw onmogelijkste dromen, rijs boven het priesterhoofd, afwerende alle gevaren, schuld over het hoofd van elk, en voerende een stroom voor de aarde, genade, licht, moedermelk.
Ik voeg er nog deze opmerking aan toe: Ook reformatorische pastores en katecheten zullen met de hun toevertrouwde zwakzinnige kinderen het geloof proberen te beleven. Het zal heel belangrijk zijn ook met hen de discussie aan te gaan over de wijze waarop. Zij zullen dit experiment van katholieke huize moeten beoordelen. Tijdens gesprekken met protestantse zielzorgers in dit werk viel mij enerzijds het meezoeken r 'lar uitdrukkingsmogelijkheden op, anderzijds trof me de niet altijd geringe vooringenomenheid tegen liturgische vormen. Misschien dat we elkaar tóch vinden in de wat vrijere en minder ritualistische vormgeving die hier is gezocht. Van nog meer belang is de inhoud die wordt overgebracht. Als je laat merken dat er geen dogmatische luiken voor je ogen getimmerd zitten, krijg je soms het verwijt van naturalistische theologie. Onze kinderen zouden ons kunnen doen inzien dat dat niet niets is. Het liefst ga ik op zo'n moment geen zware theologische discussie aan, maar vertel ik eenvoudigweg van belevingen. Dan staan we misschien toch dicht bijeen. God is méns geworden. Alle menselijke ervaringen, uitingen, goede gedragspatronen zijn Hem lief. Met betrekking tot de eucharistie heb ik daarop al gewezen in een korte theologische schets aan het slot van de liturgie die de katechese over het 'gebed des Heren' afsloot. Nu zou ik reformatorische collega's heel rechtstreeks willen vragen: Beleven wij niet hetzelfde? Waar we ons verharden tot uiteenlopende theorieën, zijn we daar beide niet op zijn magerst en moeten we op datzelfde moment die theorie niet behoedzaam heel ver weg leggen om eerst de eigen beleving, de spiritualiteit weer te verstaan?
GOEDE VRIJDAG 'Mijn God, mijn God, zie op mij neer; waarom hebt Gij mij verlaten? Waarom houdt Gij U ver van mijn hulp, ver van mijn jammerklachten, mijn God? Ik roep overdag, Gij antwoordt niet; des nachts, maar ik vind geen rust.
Hubert van Herreweghen
142
143
Toch troont Gij in het heiligdom, Gij, Israëls hoop. Op U hebben onze vaderen vertrouwd, Op U zich verlaten, Gij hebt hen verlost; tot U geroepen, zij werden gered, op U gerekend, zij zijn niet beschaamd. Brengt Hem ere en siddert voor Hem, alle kinderen van Israël. Want nimmer heeft Hij versmaad of veracht de ellende van de verdrukte; zijn aanschijn heeft Hij voor hem niet verborgert, maar hem verhoord, als hij Hem riep. Dit zal mijn danklied voor U zijn in de grote gemeente. Dan zal ik ook mijn belofte vervullen aan hen, die Hem vrezen: de armen zullen eten, en worden verzadigd; die Jáhweh zoeken, zullen Hem loven, en hun hart zal eeuwig worden verkwikt.' (Psalm 22,1-6; 24b-27) In de Verenigde Staten is een kleine, experimentele inrichting voor in hun gevoelsleven gestoorde kinderen, Warrendale. De K.R.O.-t.v. vertoonde hierVan in 1968 een uitvoerige documentaire, waarin de voor ons begrip bijna wrede , methoden om de gevoelens van deze kinderen, ook hun agressies, los te krijgen, zeer scherp naar voren kwame? De staf besloot het plotseling sterven van de negerkokkin van het huis aan de groep mee te delen. De reacties waren afgrijselijk. Des te sterker was het contrast toen de kinderen enkele dagen later op het kerkhof bij de begrafenis waren. Zij waren rustig en zonder angst. In een tent boven het graf voltrok de murmelende priester een heel eenvoudig ritueel. Het was alsof· die liturgie de kinderen opving, de dood voor hen aanvaardbaar maakte. Zo zal ook onze liturgie moeten zijn op Goede Vrijdag. Ze moet de kinderen dragen, ze moet meer verhullen dan blootleggen. Ik weet dat moderne gelovigen juist verlangen 144
naar een realistische liturgie. Ik ga hierop kort in, omdat wij allereerst onszelf moeten kunnen zijn, willen we iets voor de kinderen kunnen doen. Wij hebben duizenden kruisbeelden gezien, in even zovele kamers, gangen en slaapvertrekken en kerken. Welk kruis heeft wérkelijk indruk op ons gemaakt, of beter nog: Welk kruis heeft ons het ondraaglijke, onverklaarbare doen beseffen? Het was geen fraai kruis, maar een waar kruis. Ik heb maar twee maal een kruis gezien dat ik nooit zal vergeten. Het eerste staat in Tollebeek in de Noordoost-Polder. Toen dat land droogviel, heeft de latere pastoor, met lieslaarzen baggerend door de modder, een scheepswrak gevonden. Twee spanten, krom en half vergaan, heeft hij , op elkaar laten spijkeren. Dat kruis hangt nu tegen de kale muur. Met dat hout zijn mensen omgekomen. Het tweede kruis dat ik bedoel, staat in Duitsland, in Emmerich in Nieder-Rheinland. Daar werd omstreeks 1966 een merkwaardige kerk gebouwd: zes zware betonnen zuilen, die naar elkaar toebuigen, glas ertussen. Die betonkolommen zijn als bomen, waarvan de kruinen over elkaar vallen: de Kerk is een schuilplaats tegen de hitte van het leven. Maar midden in die kerk staat een gebroken altaar, een groot stuk italiaans marmer, als door de bliksem doormidden gekliefd. Die twee brokstukken symboliseren het gebroken leven. Daartussen staat het kruis, zeven meter hoog; nogmaals: geen mooi kruis, maar een waar kruis. Schroot aaneengelast. Een profetie in schroot: blokken, pijpen, buizen, stangen, platen, draden, bussen aaneengelast. Een hoop roest. Tentakels, verdikkingen, uitstulpingen. Als kankergezwellen. Alles bloed-rood gespoten. Het zegt: Het geloof is niet mierzoet. Geloven is: het leven onder ogen durven zien en nochtans de hoop bewaren. Aan de rechter zijde steekt zich in het schroot een hand af. Geen gebalde vuist, geen waarschuwende hand, maar een uitgestrekte, vragende hand. Een hand van een gestorven Heer, die leeft. Een Heer, die ons niet voor het doodgaan behoeden kan, maar zijn arm onder ons hoofd legt. Zoals een geliefde doet. Heeft deze nogal uitvoerige inleiding met katechese te maken? Wat zullen katecheten aan hun kinderen zeggen van het kruis, als zij er zelf niet onder staan?10 145
Wie zich er werkelijk van bewust is geworden dat daar op Golgotha 'waarachtig de Zoon van God' gesto~en is, raakt 'hevig geschrokken' (Mt. 27, 54). Maar heb Je dan veel woorden? Komt dan de behoefte op, het heel omstandig te vertellen of af te schilderen of liturgisch in scène te zetten? Staan we dus toch zelf ook niet dicht bij de eisen die de kinderen aan ons stellen? In de lijdensverhalen van de evangeliën worden de zinne~ korter naarmate de dood van de mensenzoon meer nabij komt. 'De kruisiging zelf berichten alle vier evangelisten in gebroken zinnen: 'Na Hem gekruisigd te hebben' (Mt. 27, 35; zo ook Markus 15, 24), 'sloegen ze Hem aan het kruis' (Lk. 23,33), 'Daar kruisigden ze hem, en .. .' (Jo. 19, 18). Alsof de waarheid wordt overgeslagen. Op het smalst van de doortocht is de snelheid het grootst. Zo sober zullen we Goede Vrijdag beleven. Er is het voorbeeld van het zwakzinnige jochie, dat in de kapel eens de plechtigheden op Goede Vrijdag had me~ gemaakt en vanaf dat moment zich telkens als de gekrmsigde op de grond wierp en op he~ kerkho~ tegen het grote kruisbeeld ging staan. Dwangmatige reacties als deze vormen een volstrekt contrast met wat het kruis wil brengen: de bevrijding. Wij proberen in onze liturgie de heerlijkheid te doen doorbreken, zoals Johannes die tot hoofdthema van Jezus' afscheidsreden heeft gemaakt. In die geest gaan we met de kinderen het kruis vereren en daarna bidden, zoals Jezus gebeden heeft in het hogeprie~terlijk gebed. . In de klas kan er vandaag geen katechetlsche voorberelding meer zijn. Het is de laatste schooldag en het eni~e dat wellicht nog in schoolverband gedaan kan worden iS ~m drie uur met de hele groep naar de kapel te gaan. De ~n deren voor wie we ondanks de in acht genomen voorZichtigheid gevaren vrezen, worden eerst naar hun paviljoen gebracht. Liturgie: De glorie van het kruis
'Maar hoe ook geplaagd en bedroefd, Uw hulp, 0 God, zal mij redden. .. Dan zal ik de Naam van God in liederen pnJzen, en Hem loven en danken. 146
Dit zal Jahweh meer aangenaam zijn dan stieren, meer dan varren met horens en hoeven. Verheugt u, ongelukkigen, wanneer gij dit ziet, zoekt naar God, en uw hart leeft weer op. Want Jahweh hoort de behoeftigen aan, en versmaadt de geknevelden niet.' (psalm 69,30-34) De kinderen gaan samen naar de kapel. Daar is het kaal. Er is geen muziek. De beeldengroep is weg. Er zijn geen tafels meer. Er is alleen afwezigheid. De katecheet leidt de gedachtenis met enkele woorden in: 'Jezus is weg. Hij is naar zijn Pappa (Mk. 14,36: Abba).' Er wordt niet uitdrukkelijk over de kruisdood gesproken. De kinderen die dit wel aankunnen, zijn van tevoren van de gebeurtenis op de Calvarie op de hoogte gebracht, of weten het al jaren door hun oudere leeftijd. Als muziek voor deze dienst biedt de Matthäus-Passion vele mogelijkheden.1 2 We kiezen voor de opening het inleidingskoor: 'Kommt ihr Töchter, helft mir klagen.' Het zal goed zijn als de kinderen nu eerst een korte tijd rustig luisteren. Dan treedt de priester binnen, gekleed in paars gewaad. Hij draagt een groot kruis. Als hierop een corpus is aangebracht, dient het niet alleen kunstvaardig, eenvoudig en zuiver te zijn, het dient de verheerlijkte Heer af te beelden. In het centrum van de liturgische ruimte wordt het kruis voor iedereen goed zichtbaar opgericht. Dan wordt een lied gezongen, waarvan de tekst misschien grotendeels onbegrepen blijft, maar waarvan de sfeer overkomt.1 3 Het beklag van God Mijn volk, wat heb Ik u gedaan of waarmee heb Ik u bedroefd. Antwoord mij. Ik heb u uit Egypte weggeroepen. Gij hebt geroepen: 'Aan 't kruis met Hem'.
147
Hagios 0 Theos, Sanctus Deus, Heilige God. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. Ik heb voor u het water uit de rots doen stromen. Gij hebt Mij gal en azijn te drinken gegeven. Ik heb om uwentwil uw vijanden geslagen, maar gij hebt Mij gegeseld en gehoond. Ik heb u groot gemaakt, met heerlijkheid gekroond, maar gij hebt voor Mij een doornenkroon gevlochten. Wat heb Ik nog meer voor u moeten doen. Ik heb u binnengevoerd in mijn land, in mijn vrede. Maar gij, gij hebt uw Redder aan het kruis geslagen. Er is een andere keuze mogelijk. Een lied als '0 hoofd vol bloed en wonden' zal gemakkelijker door de kinderen meegezongen kunnen worden, omdat ze het veel vaker hoorden, maar is de tekst niet te 'vlezig'? Realistische woorden zouden onverwacht diep kunnen insnijden. 'Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder, de zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria Magdalena. Jezus zag zijn moeder staan, en naast haar de leerling, die Hij beminde. En Hij sprak tot zijn moeder: Vrouw, ziedaar uw zoon. Daarna sprak Hij tot de leerling: Ziedaar uw moeder. En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op.' (Johannes 19, 25-27) Twee kinderen dragen de beelden van Sint Jan en Maria tot bij het kruis. De kinderen zien hier het beeld van Maria etrug na de lange tijd die verlopen is sinds kerstmis. Heel zacht klinkt de sopraanaria: 'Blute nur, du liebes Herz.' De katecheet vraagt of wij niet mét Maria en Sint Jan naar het kruis zullen komen om het te vereren. 'Want Hij verscheurt, maar Hij zal ons genezen, Hij slaat, maar Hij zal ons verbinden; Na twee dagen zal Hij ons doen herleven, de derde dag ons doen herrijzen, opdat wij leven voor zijn aanschijn.
148
Laat ons Jahweh kennen, Hem ijverig zoeken. Zodra wij Hem zoeken, vinden wij Hem: Dan komt Hij tot ons als een milde regen, als een lentebui, die de aarde drenkt.' (Hosea 6, 1-3) De afgekapte tronk van Jesse zal opnieuw uitbotten. Het water w~s gestegen tot .de lippen, maar als het avond geworden IS, komt de duif aanvliegen met de frisse olijftak (Gen. 8, 11), zoals in de laatste aria van de Matthäus-Passion wordt gezongen door de bas. Golgotha is Ararat. Zolang. de aarde bestaat, zal er zaai- en oogsttijd blijven. NOOIt houden ze op (Gen. 8, 22). Daarom komen de kinderen nu met bossen narcissen en andere voorjaarsbloemen naar voren. Zij kussen het kruis en leggen de bloemen rondom. Ook hierbij is een keuze uit Bachs Matthäus niet moeilijk: de sopraan zingt, begeleid door de oboi d'amore, 'Ich will dir mein Herze schenken'. Als de stoet die het kruis vereert, lang is, volgt hierop het koraal 'Erkenne mich, mein Hüter.'14 'En God sprak: Dit is het teken van het verbond, dat Ik sluit voor alle geslachten, die komen: tussen Mij en tussen u, en alle levende wezens, die bij u zijn. Mijn boog zet ik in de wolken, als een teken van het verbond tussen Mij en de aarde. Wanneer Ik op de aarde de wolken samenpak, en de boog verschijnt in de wolken, dan zal Ik mijn verbond gedenken tussen Mij en u en alle levende wezens _ ' (Genesis 9, 12-15a) Het kan nooit. ~e bedoeling zijn een spektakelstuk op te voeren, anderZijds mogen we de beelden-rijkdom van de schrift de kinderen zo direct mogelijk zichtbaar maken. Zou het denkbaar zijn dat nu achter het kruis een groot rood gordijn naar weerszijden wijkt ('En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot onder', ~. 15,38) en er tegen de hemel een grote regenboog Zichtbaar wordt? (Een kleurenopname van donkere wol-
149
ken, waartegen de regenboog afgetekend staat; geen bont geschilderd plaatwerk.) Het laatste gedeelte van de Goede Vrijdag-viering kan bestaan uit de voorbeden. Wij hoorden kinderen van een b.l.o.-school hiervoor het volgende lied zingen: Vader, luister, ook als wij zondaars zijn, Vader, luister, God hoor ons gebed. (refr.) Met aandacht volgden wij Uw woord Nu bid ik dat Gij ons aanhoort - God hoor ons gebed. Wij bidden voor de vrede Heer Wij willen nimmer oorlog meer
- God hoor ons gebed - God hoor ons gebed.
Ik bid voor de regeringen dat zij zich gaan verenigen
- God hoor ons gebed - God hoor ons gebed.
die Gij Hem gegeven hebt. Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enig waarachtige God, en Hem, die Gij gezonden hebt, Jezus Christus.' (Johannes 17, 1-3) De priester knielt voor het kruis. Slechts een kleine groep kinderen zal waarschijnlijk deze viering kunnen bijwonen; de groep kan dan eveneens rond het kruis komen knielen. De priester bidt met de kinderen: Pappa, Onze Vader in de hemel, luister, luister goed. Is Jezus bij U? in de hemel? Heerlijk. Dank U.
Beëindig Heer de rassenhaat - God hoor ons gebed verlos niet-blanken van dit kwaad - God hoor ons gebed.
Er is even stilte, misschien is heel rustige muziek hoorbaar, bijvoorbeeld het Adagio voor orgel en orkest van Albinoni.
Ik bid voor wie verkering heeft dat hij dit vol respect beleeft
- God hoor ons gebed - God hoor ons gebed.
Wij bidden voor wie is gehuwd dat in hen nooit de liefde luwt
- God hoor ons gebed. - God hoor ons gebed
'Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt; opdat ze één mogen zijn, zoals Wij. Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik ze in uw Naam, die Gij Mij hebt gegeven; Ik heb gewaakt over hen, en niemand van hen ging verloren dan de zoon van verderf; opdat de schrift. zou worden vervuld. Maar nu kom Ik tot U. Terwijl Ik nog in de wereld ben, zeg Ik dit alles, opdat ze mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.' (Johannes 17, llb-13)
Wij bidden voor wie eenzaam lijdt - God hoor ons gebed dat hij van iemand liefde krijgt - God hoor ons gebed. Zo goed als de intentie is, zo slecht de tekst van dit lied. Wij namen het over, omdat we het debiele kinderen met zoveel enthousiasme hoorden zingen. De melodie is zeer goed. De tekst reproduceerden de kinderen waarschijnlijk grotendeels mechanisch. 'Toen sloeg Hij zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, het uur is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke. Want Gij hebt Hem macht gegeven over alle vlees, om het eeuwige leven te schenken aan allen, 150
Dit tweede gedeelte uit het hogepriesterlijk gebed doet de priester nu als tweede voorbede formuleren: Pappa, heilige Vader, . wij zijn vrienden van Jezus. Wij zijn uw kinderen. Samen, hand in hand, uw vrienden. 151
Het 'hand-in-hand' kan hierbij gedáán worden, zoals er meerdere gebaren aan te bevelen zijn. 'Ik bid niet voor hen alleen, maar ook voor allen, die door hun woord in Mij geloven. Mogen ze allen één zijn, gelijk Gij, Vader, het zijt in Mij, en Ik in U; mogen ze ook één zijn in ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de glorie, die Gij Mij hebt gegeven, heb ook Ik aan hen gegeven, opdat ze één zouden zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen, en Gij in Mij. Mogen ze volmaakte eenheid bezitten, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij hebt gezonden, en dat Gij hen hebt bemind, gelijk Gij Mij hebt liefgehad. Vader, Ik wil, dat zij, die Gij Mij hebt gegeven, met Mij mogen zijn, waar Ik zelf ben; dat ze mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij hebt gegeven - '(Johannes 17, 20-24) De kinderen staan op en bidden deze laatste voorbede: Pappa, Vader in de hemel, luister nog even: alle mensen moeten lief zijn, allemaal, overal, samen: goed zijn. Pappa, mogen wij bij U komen, in de hemel, later? Graag. Amen.
kunnen ze in het tweede gebed elk hun eigen naam noemen en in het slotgebed namen van mensen met wie ze verbonden zijn. Maar wie weet komen ze met veel 'origine_ ler' uitingen. Ter afsluiting van dit kruisuur wordt hier het volgende lied als suggestie aangegeven (melodie: 'All night, all day'): Dag en nacht, Heer, waakt Gij als een herder over mij; dag en nacht, Heer, veilig kan ik met U zijn. (refr.) Als de dag opnieuw begint, waakt Gij als een herder over mij, als een vader voor zijn kind, veilig kan ik met U zijn. In de avondschemering waakt Gij als een herder over mij, ik ben uw beschermeling, veilig kan ik met U zijn. In het duister van de nacht waakt Gij als een herder over mij, Gij, mijn toevlucht, steun en kracht, veilig kan ik met U zijn. De kinderen verlaten de kapel. Het kruis blijft staan. Wij willen nog waarschuwen voorzichtig te zijn met het houden van een kruisweg. In sommige kapellen hangen nog zeer 'lijfelijke' kruiswegstaties, die de kinderen alleen maar het uitwendige doen zien, niet het mysterie. Als heel sobere tekeningen aanwezig zijn, zou een even summiere tekst gezegd kunnen worden voor de kinderen die dat verstaan. 15 PAASZATERDAG
Wat in deze liturgische handreiking steeds te welmg gebeurt: de kinderen geheel uit zichzelf - eventueel erop voorbereid - iets laten zeggen en doen. Daartoe zouden ze misschien vanmiddag kunnen worden opgeroepen, temeer daar vandaag alleen de beste patiënten aanwezig zijn. Zo
152
Zoals de leerlingen uit Jeruzalem naar het noorden, naar Galilea zijn vertrokken (Mt. 28,16) en 'twee van hen' op weg waren 'naar buiten' (Mk. 16,12), 'naar een dorp, dat zestig stadiën van Jerusalem ligt' (Lk. 24, 13), zo zijn on-
153
ze kinderen teruggegaan naar hun woonpaviljoens. Het is daar druk. Er moet veel gedaan worden voor de komende feestdag. Enkelen gaan naar huis om daar Pasen te vieren. Wij kunnen de ouders natuurlijk niet weerhouden hun kind vóór de zondag te komen halen, maar wanneer zij op de hoogte gesteld zijn van deze vieringenhzullen ze het wellicht zelf fijn vinden als hun kind alles kan meemaken en pas in de middag van de eerste paasdag thuiskomt. Het is onmogelijk 's nachts de liturgie van de verrijzenis te vieren. De kinderen hebben hun vaste orde nodig en deze dagen zijn toch al opwindend genoeg. Bij het volgende voorstel is het daarom raadzaam er hoogstens enkele oudere kinderen in te betrekken. Als het aan het eind van deze zaterdag donker geworden is, trekt een stoet van mensen, de priester, verpleegsters die geen avonddienst hebben, de kinderen die mochten opblijven, en allen die hierbij willen zijn, in stilte naar de kapel. leder draagt een kaars in de hand. De grote paaskaars; die morgen ontstoken zal worden, wordt nog niet meegedragen. In de kapel is het liturgisch midden geheel leeg. Er is geen ander licht dan dat van de kaarsen. Het kruis staat er niet meer. Alleen het beeld van de wakende Moeder Gods bleef. Grote bakken wit zand zijn in haar omgeving gezet, hierin worden de kaarsen geplaatst. Er wordt geen paasliturgie gevierd. We komen alleen om het licht van de hoop te zien. Goed gekozen muziek kan de stilte vullen, bijvoorbeeld uit de Messiah: 'I know that my Redeemer liveth.' Nog geen triomfaal Alleluja. De priester wenst tenslotte een goede nacht en zegent allen: 'Morgen, Pasen, zullen we Jezus terugzien. Dan zal Hij verrijzen.'
154
PASEN
'Vóór alles heb ik u overgeleverd, wat ik zelf had ontvangen: Christus is voor onze zonden gestorven volgens de Schriften; Hij is begraven, de derde dag is Hij verrezen volgens de Schriften; en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalf. Vervolgens is mj verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, waarvan de meesten thans nog leven, en slechts enkelen zijn ontslapen. Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, toen aan alle apostelen. Het laatst van allen verscheen Hij aan mij als aan de misdracht.' (1 Korinte 15, 3-8) 'Aan de misgeboorte' is de Heer het laatst verschenen, zegt Paulus. 'En het liefst', mag misschien worden toegevoegd. De geboorte betekende voor onze kinderen het begin van veel gebrekkigheid. Aan hen is Pasen het best besteed. Het is ons telkens opnieuw opgevallen welke invloed de onbevangenheid van deze kinderen kan hebben op de volwassenen die om hen heen zijn. Dit onbekommerd en probleemloos geloven zuivert je. Misschien heeft het rationalisme nooit heviger gewoekerd dan vandaag. Wij piekeren en theoretiseren eindeloos over vele geloofsvragen. Dat moge onontkoombaar zijn, het mag er niet bij blijven. Je geloof kun je niet uitvissen, je kunt het uitvieren. Geloven is ten laatste het maken van een klein gebaar, het zoeken van een woord, het zingen van een lied, de handen vouwen, een kaars opsteken en staren naar een beeld. De kinderen, alle kinderen leren ons dat. Dat wil niet zeggen dat we moeten stoppen met nadenken. We hebben álles te onderzoeken om het goede te kunnen behouden. In het team van leerkrachten hebben we bij de voorbereiding van Pasen veel gesproken over de vragen rond dood en verrijzenis. Niet bewijzend, maar bevroedend. Ik geef hier alleen een kleine literatuuropgave van in Nederland 155
recent verschenen en voor ieder gemakkelijk bereikbare en leesbare publikaties.16 Ik denk weleens dat theologen op hun best zijn wanneer ze hun pen, waarmee ze bezig zijn aan hun volgende boek, neerleggen en vragen beantwoorden voor een interview. Dan komt er pas echt uit wat met zoveel studie en onderzoek werd verworven. Ik geef daarom een citaat van Schoonenberg, in 'De Nieuwe Linie' losgelaten: 'Wat kunnen Kristus' woorden: "Wie in mij gelooft, zal leven ook al is hij gestorven", anders aanduiden dan een eeuwig leven? Dit voortbestaan is iets dat voor ieder van ons van wezenlijk belang is. Voortbestaan is een wens, een hoop, een verwachting, misschien een zekerheid in ons eigen bestaan gegeven. We hebben hier dus te doen met een "existentiële boodschap". Het gaat om zijn of nietzijn. En volgens Paulus hangt onze verrijzenis onverbreekbaar vast aan de verrijzenis van Kristus. Zijn kruisdood krijgt pas betekenis, omdat er een opstanding op volgt. Ik kan er niet langs dat dit de kern is. Ik kan het niet matematisch bewijzen. Maar het is voor mij een kwestie van bestaan.'17 Ik word een lijk. Mijn dood staat vast. Mijn lichaam valt uit elkaar. De dood is een zekerheid, iets definitiefs, en toch verzet ik mij tegen de dood, ik wil goed-zijn, leven en dat voor altijd. En als ik geloof in Christus, dan zegt Hij dat God mij redt van de dood, en weet ik dat ik morgen en altijd blijf leven. Ikzelf verrijs. Verrijzenis immers brengt onsterfelijkheid mee en eeuwig leven. Mijn eeuwig leven begint bij de verrijzenis op het moment van mijn sterven, van mijn dood. Christus' verrijzenis maakt mij dit alles duidelijk en, zegt de kerk, is daarvan het bewijs, het onderpand en een voorsmaak. Is dit de betekenis van een 'verlossende dood, die aan het leven de enige waarde schenkt?'l
Ik zal niet sterven, ik zal leven, getuigen van zijn grote daden: de Heer heeft mij wel hard geslagen, maar het was niet ten dode toe. Open voor mij de deur van zijn huis. 156
Ik wil naar binnen, Hem bedanken. Deze deur staat open naar God, en wie goed is mag naar binnen. Ik dank U dat Gij mij hebt gehoord, Gij zijt mijn overwinning geworden. De steen die de metselaars niet konden gebruiken, die is de hoeksteen geworden. Zo heeft God het laten gebeuren, wij zien het maar begrijpen het niet. Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, een dag van vreugde voor ons allen. Kom ons bevrijden, Gij onze God, breng ons tot een gelukkig einde. (psalm 118, 17-25)" Liturgie: Daar kwam Jezus hen tegen
Het zal een ochtend van enthousiasme, actie, muziek, zang en dans worden. Gisteren klonk de zware, zwarte bourdon. Nu is het een helder carillon. 3 De kinderen komen op de been. 'De engel sprak tot de vrouwen: Vreest niet; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruiste. Hij is niet hier, want Hij is verrezen, zoals Hij gezegd heeft. Komt en ziet de plaats, waar Hij was neergelegd. Gaat haastig heen, en zegt aan zijn leerlingen: Hij is verrezen van de doden. En ziet, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult . Gij Hem zien. Ziet, dat kwam ik u zeggen.' (Matteüs 28, 5-7) In de hal van de kapel staat een sneeuwwitte engelgestalte. De kerkruimte was sinds gisteren het graf van de Heer. Maar zie, er is geen kruis meer, het graf is leeg. Of nee, overal zijn bloemen. Er is licht. De engel wijst ons binnen te gaan. Als iedereen gezeten is, horen we zang (men make 157
een keuze uit de volgende recitatieven, aria's en koorstukken uit The Messiah): 'Then shall the eyes of the blind be opened, and the ears of the deaf unstopped; then shall the lame man leap as a hart, and the tongue of the dumb shall sing. He shall feed His flock like a shepherd: and He shall gather the lambs with His arm, and carry them in His bosom, and gently lead those that are with young. Come unto Him, all ye that labour and are heavy laden, and He will give you rest. Take His yoke upon you, and leam of Him, for He is meek and lowly of heart, and ye shall find rest unto your souIs. His yoke is easy and His burthen is light. Lift up your heads, 0 ye gates, and be ye lift up, ye everlasting doors, and the King of Glory shall come in. Who is the King of Glory? The Lord strong and mighty, the Lord mighty in battle. Lift up your heads, 0 ye gates, and be ye lift up, ye everlastingdoors, and the King of Glory shall come in. Who is the King of Glory? The Lord of Hosts, He is the King of Glory.' Wat gaat er nu gebeuren? De katecheet geeft vandaag niet eerst een verklarende introductie. Overrompelend klinkt plotseling bazuinmuziek.4 De kinderen zijn gaan staan. Zij zien de priester binnentreden in liturgisch feestgewaad. Hij draagt het Christusbeeld, dat nu in volkomen witte kleren is gehuld. Plechtig wordt de Verrezene geïntroniseerd. Assistenten brengen de beelden van Maria en de apostelen bij de Heer. De priester buigt en wierookt. Hij ontsteekt de grote paaskaars, die tegen een donkere achtergrond is geplaatst. Allen staren naar dit 'leven', terwijl Händels 'Hallelujah' wordt ingezet: 'Hallelujah: for the Lord God Omnipotent reigneth. The Kingdom of this world is become the kingdom of our Lord, and of 158
His Christ; and He shall reign for ever and ever. King of Kings, and Lord of Lords. Hallelujah.' De kinderen kunnen zelf het Hallelujah overnemen in een simpele melodie, waarbij bijvoorbeeld psalm 150 wordt voorgezongen. Iedere beweging en spontaneïteit die ons invalt, mag worden geuit. Het is goed dat hierna de sfeer weer kalmer wordt. Ieder zoekt de zitbank op. 'En zie, daar kwam Jezus hen tegen, en sprak: Weest gegroet. Ze kwamen nader, omklemden zijn voeten, en aanbaden Hem.' (Matteüs 28, 9) De katecheet brengt de kinderen naar de Heer. Zij ontsteken hun kaars aan de paaskaars, knielen bij Jezus en kussen zijn voeten. Wie het kan, zegt daarbij: 'Dag Jezus.' Dan wordt de kaars bij de vele andere in het witte zand gezet. De geloofsbelijdenis kan en hoeft geen volledig opgezegde formule te zijn. Het gaat om de overgave van het hart, zoals Jezus dat tot drie maal toe van Petrus vroeg. (Jo. 21, 15-17) De celebrant, staande naast het Christusbeeld, richt zich tot de kinderen en vraagt: 'Wat is het vandaag? Pasen. Jezus is er. Hij leeft. Zullen we iets tegen Hem zeggen? Wie wil iets zeggen?' Er zal altijd een kind zijn dat een woord vindt, de bank uit komt en samen met de priester met Jezus gaat praten. Even maar. De anderen zien het. Nu zijn er meer die willen komen. Dan wordt gezamenlijk gebeden; de priester zegt: Jezus vraagt: Wie houdt van Mij? Wij Jezus vraagt opnieuw: Wie houdt van Mij? Zeg het harder: Wij Jezus wil het nog eens horen: 159
Wie houdt van Mij? Roep het maar: Wij Wij houden van U, van Jezus. Amen. Met tamboerijnen, castagnetten en trommels dansen de kinderen om het beeld. Er is dit lied gekozen: Komt, laat het ieder horen; zorgt dat het ook de blinden zien. Komt, laat het ieder horen: de Heer is hier bij ons. Wees bereid tot luisteren en hou je toch niet doof, want ieder die wil horen, verstaat: de Heer is hier.
het dekken en het aandragen van schotel en bekers. 'Jezus zei hun: Komt ontbijten. Niemand van de leerlingen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? Want ze wisten, dat het de Heer was:' (Jo. 21, 12) 'Eindelijk verscheen Hij aan alle elf, terwijl ze aan tafel waren.' (Lukas 16, 14) 'Nadat Hij zich met hen aan tafel had aangelegd, nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het, en reikte het hun toe. Nu gingen hun de ogen open, en herkenden ze Hem. Maar Hij verdween uit hun gezicht. Ze zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak, en ons de schriften verklaarde?' (Lukas 24, 30-32) De priester wijst naar het Christusbeeld en zegt:
Allen zijn wij mensen, wij horen bij elkaar; en wie zijn broeder liefheeft, die is de Heer nabij. Geef je brood aan arrtlen, je naaste is in nood. Zo gauw je 't hebt gegeven zal Christus bij je staan. Breng Hem alle gaven, vertrouw je aan Hem toe: zijn liefde zal ons helpen, want Hij trekt met ons mee. Luister naar zijn roepen, neem aan zijn maaltijd deel. Hij is nu verborgen, je kunt Hem nog niet zien; . maar eenmaal zal Hij komen: wees daarop voorberetd, in 't Brood dat wij hier eten komt Hij dan onder ons. Als de kinderen dit zelf niet kunnen meezingen, laten we het horen van plaat of recorder, eventueel met een foto van het uitvoerende zangkoor sterk vergroot in het liturgisch centrum. De kinderen zingen nu gauw op hun manier mee en nemen het ritme over op hun slaginstrumenten.6 Buiten adem zoekt ieder zijn plaats weer op: zelfs de priester heeft meegedaan in de kring en de zusters. De tafel voor de paaseucharistie wordt binnengebracht en dicht bij de beeldengroep geplaatst. De kinderen helpen bij 160
Jezus vraagt: Kom eten, allemaal. Wie is Hij? Zeg het maar: Jezus U bent verrezen. Pasen Jezus zegt: Ik leef, Ik ben bij jullie. Zien jullie Mij? Ja, Jezus, wij zien U. Jezus vraagt: Geloven jullie in Mij?
161
Ja, Jezus, wij geloven. Jezus zegt: kom dan bij Mij, dicht bij Mij, aan tafel. Dank Mijn Pappa Onze Vader in de hemel. Ik breek het Brood, eet maar, denk aan Mij. Terwijl dit gezamenlijk wordt gebeden, heeft de katecheet de kinderen rond de tafel gebracht. Als het er veel zijn, gebeurt het weer in groepen. Bij het bidden tot de Vader, werden de armen naar boven geheven en de ogen keken naar de hemel. Toen er werd gezegd: 'Ik breek het Brood', zagen de kinderen dat de priester het brood dat op de schotel lag, in stukken deelde. Nu ontvangen zij ervan. Een alt zingt nog eenmaal uit 'The Messiah': 'I know that my Redeemer liveth, and that He shall stand at the latter day upon the earth; and though worms destroy this body, yet in my flesh shall I see God. For now is Christ risen from the dead, the first-fruits of them that sleep.' Wij hebben zojuist geschreven dat ook de bekers gevuld naar het altaar zouden worden gedragen i dit is immers de enige bekende wijze van eucharistie vieren. Is het denkbaar dat er andere vormen zijn? In de berichten over de verrijzenis is er alleen sprake van brood, eenmaal ook van vis. Kunnen we eucharistie vieren met brood alleen? Zoals we dat misschien in de tijd van Epifanie, als het wonder in Kana gevierd wordt, uitsluitend met wijn zouden kunnen doen? De vraag of het dan werkelijk wel eucharistie is, of een dergelijke wijze van vieren eigenlijk niet 'minder' is,
162
lijkt me foutief gesteld. Ze komt uit een denkklimaat waarin in kwanta wordt gedacht en niet in relaties. De' sacramentstheologie zal ook hier historischer, personalistischer en existentiëler moeten worden. Natuurlijk is er verschil of wij de Heer gedenken die aan het begin van zijn openbaar leven de bruiloftsgangers de ogen opent, of Hem die enkele uren voor zijn kruisdood het afscheidsmaal viert. Maar is het niet goed dat deze verschillen gevierd worden? Telkens zullen we de voltooide Heer in gedachten hebben. Zoals Johannes in zijn tweede hoofdstuk zeker al een uitdrukkelijk eucharistisch verband leggen wil, maar dit nu juist implicier en onderhuids laat, zo kunnen we in onze liturgische jaarkring de progressie meer zichtbaar maken. Voordat deze paasviering eindigt, willen de kinderen nog eenmaal zingen. Zij komen rondom de Christus staan, die omgeven is door zijn leerlingen, zijn moeder, de bloemen, de kaarsen en nu door ons allemaal. Ja.; als de Heer voor altijd komt, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als de Heer voor altijd komt. En als Gods volk elkaar weer ziet, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als Gods volk elkaar weer ziet. En als zij staan rondom uw troon, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als zij staan rondom uw troon. En als het Boek geopend wordt, (biS) dan laat ook mij daarbij zijn, als het Boek geopend wordt. Ja, als men zingt: alleluja, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als men zingt: alleluja. Als God vernieuwt al wat er is, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als God vernieuwt al wat er is.
163
HEMELVAART
En als U ons met name roept, (bis) dan laat ook mij daarbij zijn, als U ons met name roept. 6 Dit was het hoogtepunt van een week die geheel gespannen stond op de boog van het geloof. Het zal4ie kinderen niet veel rust gegund hebben. Moge het hen niet geschaad, maar vervuld hebben. Voor alle medewerkers zijn het dagen van grote inspanning geweest. De kinderen komen aan het slot van deze paasviering met bosjes voorjaarsbloemen aandragen en overhandigen deze aan verpleegsters, zusters, leerkrachten en priester. Samen wordt de dag verder gevierd. De kapel, waar sommigen waarschijnlijk vanmiddag wel met hun ouders of met de zuster van de afdeling terugkomen, wordt nu verlaten. Het koor zingt de kinderen na:
'Nu ga Ik tot Hem, die Mij gezonden heeft; en toch stelt niemand van u Mij de vraag: Waar gaat Gij heen? Maar omdat Ik dit tot u heb gezegd, is uw hart van droefheid vervuld. Toch zeg Ik u de waarheid: het is goed voor u, dat Ik heenga.' (Johannes 16,5-7) Als de paasvakantie geëindigd is, resten er nog enkele weken van de veertig dagen tot Hemelvaart. Het program voorziet nu niet meer in katechetische lessen. Een pauze daarin is goed op zijn plaats. De laatste drie dagen vóór Hemelvaarts-donderdag zijn voldoende voor een korte voorbereiding. Deze zal zeer praktisch zijn. Eerder al is de lesstof van 'het afscheid' gegeven; hieraan kan worden gerefereerd. Op het viltbord beelden we nu uit dat Jezus opstijgt naar de hemel. Hij keert terug naar de Vader. Het is af te raden de oude gebruikelijke voorstellingen nog te gebruiken: geen troon boven de wolken, geen oude man, geen gevleugelde Christus. Voor de kinderen zàl het sobere bijbelse beeld, zoals Lukas het geeft, voldoende zijn: 'Een wolk onttrok Hem aan hun blikken.' (Hand. 1,9) De wolk als teken van de goddelijke presentie zal veel directer tot de kinderen spreken dan wij het ons wellicht kunnen voorstellen. 1 Als het donker weer is, kunnen we met de klas naar buiten gaan: 'Daar zijn de wolken. Onze lieve Heer is in de wolken.' De christen van nu ondergaat vaak een gespletenheid in zijn besef van de hemel. Hij voelt dat de woning Gods verheven is, maar hij weet, dit niet ruimtelijk te mogen duiden. Toch kun je alleen met gestrekte armen uitdrukken dat God boven alles en allen verheven is en zijn Zoon 'verheven heeft en Hem de Naam gegeven hoog boven alle namen.' (Fil. 2, 9) Zoals ik bij elk groot feest slechts de gedachten heb gefor-
'Worthy is the Lamb that was slain, and hath redeemed us to God by His blood, to receive power, and riches, and wisdom, and strength, and honour, and glory, and blessing. Blessing and honour, glory and power, he unto Him that sitteth upon the throne, ánd unto the Lamb, for ever and ever. Amen.'
164
165 ,
J
muleerd die bij een directe beleving opkomen en in de gesprekken bij onze voorbereidingen ter tafel kwamen, zo schrijf ik ook hier slechts enkele alinea's over de vragen die achter het onderwerp liggen, achter de wolken hangen. Wanneer men bedenkt hoe lang een kanonskogel erover doen zou om de maan te bereiken, 'so kann man sich denken mit welcher Schnelligkeit der Herr Jesus gen Himmel gefahren sei'. 2 Zo werd het in de zeventiende eeuw gezegd. Nu is de maan intussen dichterbij gekomen, en daardoor de hemel verderaf. De engelen, die 'hemelse witkielen'3 kunnen ons nog meer vertellen, maar Hij is niet dáár, daar boven. En toch. Wij zijn aardse mensen. Wij kunnen niet buiten een voorstelling van wat eigenlijk voor elke aardse verbeelding ontoegankelijk is.' Zo stellen wij ons het 'verhevene' toch als hoog voor en God in de hemel ver 'boven' ons. Wij zijn immers geïncarneerde geest: in ons rechtop-staan drukt zich onze geest uit, die weerstand biedt aan de vervlakkingstendens, die als een grondwet de zichtbare kosmos rondom ons doortrékt. Wij kunnen niet anders dan het machtige, het ver-hevene, dat wat ons 'over'schrijdt, koppelen aan de voorstelling van het hoge. Het semitische denken had dit in een bepaald wereldbeeld geconcretiseerd. God, de machtige en verhevene, woont 'in den hoge'. Wie tot Hem wil komen, moet worden 'opgenomen'. Daarmee is de voorstelling geboren van de hemelvaart: Jezus 'stijgt ten hemel op', 'wordt opgeheven'. Maar daarmee is tevens gegeven dat in onze voorstellingswereld verrijzenis en hemelvaart ietwat uiteen liggen. 'Heel het huis van Israël zij er dus van doordrongen, dat God diezelfde J ezus,die gij hebt gekruisigd, tot Heer en Christus heeft gesteld.' (Hand. 2, 36) Schillebeeckx becommentarieert dit als volgt: 'In deze tekst lezen wij een fundamentele belijdenis van de primitieve kerk: Wij hebben Jesus van Nazaret gedood, maar God heeft Hem ten leven gewekt. Het pascha is aldus onze eigenlijke verlossing, de uitdrukking van het "Ego vici mundum", Ik heb de wereld overwonnen. (Jo. 16,33) In en door de verrijzenis van Christus is in deze wereld door God zelf de "nieuwe wereld" in het leven geroepen. In deze verrijzenis, als eeuwigduurzame heilstoestand van Christus, vallen dan ook de hemelvaart, de aanstelling tot Heer, de Geestzending of de 166
actuele heerschappij van Christus, en tenslotte enigermate ook de parousie samen.'5 Heel eenvoudig samengevat: Verrijzenis, hemelvaart en zending van de Geest is in wezen één gebeurtenis, maar ze zijn ter viering uiteengelegd in Pasen, Hemelvaart en Pinksteren.' Nu wij onze gedachten bepaald hebben, kunnen we ons hopelijk onbekommerd overgeven aan de viering van Hemelvaart, even spontaan als onze kinderen de weg naar boven vinden. Bij de voorbereidingen proberen kinderen die zich enigermate met een potlood kunnen uitdrukken, de Hemelvaart in tekening te brengen. Zij hebben de beelden van de wolk en de achterblijvenden op de berg gezien. Mogelijk schetsen ze dit, misschien komt er iets geheel anders op papier. Morgen worden de tekeningen ih de viering meegenomen. Liturgie: Hemelvaart
'Ik ben van de Vader uitgegaan, en in de wereld gekomen; weer verlaat Ik de wereld, en ga naar de Vader. Zijn leerlingen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij onbewimpeld, en zegt geen gelijkenis meer. Nu zien we, dat Gij alles weet, en dat het niet nodig is, dat iemand U ondervraagt; daarom geloven we, dat Gij van God zijt uitgegaan. Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu inderdaad? Ziet, het uur komt, en het is reeds gekomen, dat gij verstrooid wordt, ieder zijns weegs, en Mij alleen laat staan. Maar Ik ben niet alleen, want met Mij is de Vader. - Dit alles heb Ik u gezegd, opdat gij vrede moogt hebben in Mij. In de wereld hebt gij verdrukking te lijden; maar schept moed: Ik heb de wereld overwonnen.' (Johannes 16, 28-33) De klokken. De kinderen weten nu dat het een grote dag is. Maar in de kapel gekomen, ondergaan ze eerst iets van teleurstelling. Er is gemis. Weliswaar horen ze mooie muziek, zien ze kaarsen branden en vinden ze de beelden van Maria en de leerlingen bijeen. Maar daartussenin is een grote open plaats. Waar anders Jezus stond, is nu die leegte. 167
Voor de entree kan deze muziek gekozen zijn: 'Die Himmel erzählen die Ehre Gottes, und seiner Hände Werk zeigt an das Firmament.'7 De katecheet laat de kinderen niet in het onzekere: 'Het is Hemelvaart. Vandaag is Jezus teruggegaan naar zijn Pappa in de hemel. Zie eens: mamma Maria en de vrienden van Jezus hebben de armen uitgestrekt naar de hemel en kijken omhoog.' Wij moeten omhoog kijken, ons hart verheffen. We zijn vandaag in de wolken. Hoe drukken we dit uit? Waarom zouden geen 'profane' hulpmiddelen benut mogen worden? De keuze ligt niet tussen heilig en heidens, maar tussen mooi en lelijk, goed en smakeloos. In die zin moet een keuze verantwoord zijn. Dagelijks horen de kinderen naast het vele waardeloze - nieuwe sfeervolle, zuivere chansons, songs en liedjes. Toen we deze liturgie voor Hemelvaart voorbereidden, liepen ze juist allemaal met Ramses Shaffy's 'Sammy' in het hoofd. 8 Met veel plezier zingen, neuriën en kloppen de kinderen met de zanger mee: 'Sammy, loop niet zo gebogen. Denk je dat ze je niet mogen? Waarom loop je zo gebogen, Sammy, met je ogen, Sammy, op de grond? Hoog, Sammy, kijk omhoog, Sammy, want daar is de blauwe lucht.' De kinderen kunnen op dit moment een grote afbeelding in de kapel zien, waarop een jongen naar de grond staat te staren, en een andere plaat, waarop dezelfde jongen het hoofd heeft opgericht. We gaan bij de eerste plaat staan en doen als de jongen: kruipen ineen van somberheid. Maar dan komen we rechts, bij de tweede, en rekken ons uit, we lopen weer vol levenslust, voel je niet? Ieder van deze kinderen is soms als Sammy, die met niemand iets te maken wil hebben en zich in zichzelf terugtrekt. Voor hen juist is het slot van de song: 'Hoog, Sammy, kijk omhoog, Sammy: er is iemand die van je houdt.' Er zijn andere mogelijkheden. Voordat wij met de kinderen . naar buiten trokken, zongen we met Boudewijn de Groot: 'Het land van Maas en Waal'.9 Voor wie het horen wil, klinkt in dit lied iets eschatologisch door: 'Want daar ach168
ter de hoge bergen' ... De joden hadden hun Kanaän aan de Jordaan, wij ons land van Maas en Waal. Moet je niet houden van je eigen land om je naar het Beloofde Land te kunnen begeven? 'Uw hart worde niet ontsteld. Gij gelooft in God; gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Wanneer dit zo niet was, dan zou Ik het u hebben gezegd; want Ik ga er juist heen, om u een plaats te bereiden. En wanneer Ik zal zijn heengegaan en u een plaats zal hebben bereid, dan kom Ik terug, en zal u tot Mij nemen; opdat ook gij moogt zijn, waar Ikzelf ben. Gij kent de weg naar de plaats, waar Ik heen ga.' (Johannes 14, 1-4) Geen ontsteltenis dus, maar een blijde uittocht. Zo trokken de kinderen vanuit de kapel de heuvels in, die gelegen zijn achter onze inrichting. Wij hadden het geluk naar een lange, glooiende helling te kunnen gaan, die uitzicht biedt tot heel ver. Ter plaatse zijn voorbereidingen getroffen. Microfoon en luidsprekers zijn onmisbaar om de grote groep kinderen te kunnen leiden. Voorts zijn manden voedsel en kannen drinken meegebracht voor een picknick. 'Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Niet een brood, als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid. Zo sprak Hij bij zijn onderrichting in de synagoge van Kafarnaüm. Velen van zijn leerlingen, die het hadden gehoord, zeiden: Dit woord is hard; wie kan naar zo iets luisteren? Maar Jezus, die wist dat zijn leerlingen daarover morden, sprak tot hen: Ergert u dit? En wanneer gij nu de Mensenzoon eens ziet opstijgen, naar waar Hij vroeger was? Het is de geest, die leven brengt; het vlees brengt niets daartoe bij. De woorden, die Ik tot u sprak, zijn geest en leven.' (Johannes 6, 58-63) Johannes heeft deze rede over het brood in verband gebracht met het opstijgen van de mensenzoon. Het gaat om geest en leven, door te eten op de dag des Heren en in zijn naam. 169
De kinderen eten broodjes, met kaas en vlees. Ze drinken ranja, melk of thee. Er zijn bananen en sinaasappelen en repen chocola. Er wordt gezongen, kinderen mogen voor de microfoon spelletjes doen. Een fijne ochtend. Als iedereen verzadigd is vraagt de priester stilte. 'Toen de Heer Jezus met hen gesproken had, is Hij opgenomen ten hemel, en is neergezeten aan de rechterhand Gods.' (Markus 16, 19) 'Toen leidde Hij hen naar Betanië, hief zijn handen op, en zegende hen. En terwijl Hij ze zegende, scheidde Hij van hen, en werd opgenomen ten hemel. Ze aanbaden Hem, en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug. En onafgebroken bleven ze God verheerlijken in de tempel.' (Lukas 24, 50-53)
kunnen de antwoordbriefjes worden uitgedeeld.) Het feest gaat door. Er is nog te drinken. Er zijn rondedansen en andere spelletjes, waarin de 'grote blijdschap' (Lk. 24, 52) beleefd wordt. Tot het tijd is om naar huis te gaan. We besluiten met het zingen van onze verwachting: 'Ja, als de Heer voor altijd komt.' Dit is wel de mooiste viering geweest in onze jaarcyclus. Misschien naar dit verslag te lezen niet de meest liturgische, en toch de meest intens doorleefde. Wat het paradijs biedt, heeft de tempel nooit overtroffen. Zoals de kinderen blijk gaven te beseffen dat de Heer de verhevene is en troont in de wolken! dat was helemaal volledig, meer kan een mens niet beleven. De volgende week zullen we weer samenkomen in de kapel, om te volharden in ons gebed. (Hand. 1,9-14)
'Jezus ging naar de hemel. Maar Hij denkt aan ons. Zullen wij met Hem praten? Dag Jezus in de hemel. Daar is de wolk, daar is de hemel, daar bent U. Help ons, zegen ons.' De kinderen gaan naar de priester, die hun de handen oplegt en zegent. Hij zegt daarbij: 'God zegene je.' Opeens verschijnen de leerkrachten en verpleegsters met grote bossen ballonnen. De kinderen zijn verrast. Voor elk een ballon. En de eigen tekening van Hemelvaart zit eraan vast. Ook de naam en het adres van iedereen. lo In een grote kring staan we in de hei. De priester zegt via de microfoon dat zijn ballon, de enige die wit is, het eerst omhoog zal gaan. Dan vliegen er al die andere achteraan, een veelkleurige wolk ballonnen. De witte kun je al haast niet meer zien. Hij verdwijnt achter al die ballonnen van de kinderen en is al heel ver weg. We wuiven. (Op Pinksteren zullen we weten of er ballonnen gevonden zijn. Dan
170
171
PINKSTEREN
'Toen riep Jezus met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. Na deze woorden gaf Hij de geest.' (Lukas 23, 46) De geest geven, dat is: je leven geven. Het leven gegeven voor de vrienden, dat is: het leven gegeven aan de Vader. Ik schrijf hierover niet vanuit de exegese en de dogmatiek, maar vanuit de spiritualiteit, de ervaring. Dat is nodig, willen we met onze kinderen een goed pinksterfeest kunnen vieren. Pinksteren, 'pentecoste', de vijftigste dag. Fortmann zegt: 'Voor ons gevoel is vijftig een nuchter telwoord (behalve in het snelverkeer). Niet zo bij de Ouden, voor wie de getallen geladen waren met diepe betekenissen. Vijftig is de heilige veertig plus tien, of, beter nog, zeven maal zeven plus een. Na zeven dagen volgt weer de rust van de zondag; na zeven maal zeven dagen is de zondag die dan volgt, de voltooiing en bekroning, geschikt om volheid en heil te verbeelden. '1 Pinksteren, we zijn er vol van. Ik denk dat deze dag voor onze zwakzinnige kinderen de grootste heilsbetekenis heeft, al zullen ze zichzelf niet bewust kunnen zijn waarom. Maar zij die proberen deze gaven van de Geest vandaag door te geven, mogen het weten. Onze iinderen zijn niet 'gevormd'. Dat zou wel kunnen, maar dan moet er een goed ritueel voor samengesteld worden, zo'n viering moet werkelijk iets te betekenen hebben. Intussen: al of niet gevormd, onze kinderen zijn hopelijk bij alle vieringen die we langzaam voortgaand in de jaarkring, samen beleefd hebben, wèl op adem gekomen. Soms was dat echt zichtbaar. Zo wanneer ze dansend met hun tamboerijnen bezig waren (cf. 1 Sam. 10), als op een bruiloft. Dat is de eerste betekenis van Pinksteren: op verhaal komen. Niet zomaar, maar vanwege
172
de bruidegom in ons midden. Als ik wil weten, hoe de Heer van ons houdt, dan kijk ik naar het gezicht van een bruidegom. En als ik wil weten, hoe ik om Hem mag geven, dan stel ik me een bruid voor die hangt aan haar man. Godsdiensthistorici hebben aangetoond dat er in het pinksterfeest drie lagen te vinden zijn: oorspronkelijk het heidense gebruik van het oogstfeest, daarna de joodse gedachtenis van de wetgeving op de Sinaï, tenslotte de christelijke viering van de nederdaling van de Geest. 2 Dat geeft Paulus deze ietwat gewaagde beeldspraak in de pen: de tien geboden werden door God met zijn vinger op de stenen tafelen geschreven, de Geest schrijft de ene en enige wet der liefde op de vlezen tafelen van het hart. (2 Kor. 3,3) De wet, datgene wat iedereen 'dondersgoed' weet omtrent goed en kwaad, is een stenen tafel; de liefde is een vlezen hart. Dat is: innerlijk nieuw worden, begeesterd raken en geestdriftig. En óf dat bij onze kinderen zo was. Moge alle wetenschappelijke verificatie, controle en methodische waarneming ons in dat opzicht nog ontbreken, enthousiasme is van elk gezicht te lezen, omdat het naar buiten wil breken. Zoals de leerlingen uit de 'opperzaal'. We wilden blijdschap wekken, geen roes, geen buitenissigheden. We wilden geen psychische infecties veroorzaken, maar daarentegen enige geestelijke zuivering helpen verwerven. En dat is wat de Geest wil, de hart-elijke relatie met de Christus, die zijn geest gaf. Daarom is ons het pinksterfeest 'uit het hart gegrepen'. Het vuur van de Geest geef je niet aan elkaar, je ontvangt het met elkander. In de heidense mythologie wordt het vuur gestolen. Prometheus neemt het van Zeus af en wekt diens haat op. Maar als in later tijden dit vuur overslaat op de christenen, hangen zij niet meer door een rauwe god vastgeklonken aan een rotspiek met verschroeide huid, maar dan is er het besef dat wij nooit meer angstig behoeven te zijn. Omdat God niet gebelgd en wij niet geboeid zullen zijn. Omdat God zelf zich liever laat hangen, als Hij ons zijn geest maar geven kan. Zo zijn Prometheus op de rots en Christus op Calvarië elkanders tegenbeeld: de een steelt het vuur en dat kan niet, de Ander geeft het vuur en zo is het.3 Ik ga hier nog op één vraag in, die reeds eerder, toen het
173
gebed aan de orde was, ter sprake kwam en die in onze groepsdiscussies met de leerkrachten telkens opnieuw opdoemde. Hoe is de verhouding tussen God en de mensen? Wat is voorzienigheid? Grijpt God in? Hoe zijn wij van Hem afhankelijk? Gebeurt er iets als wij erom bidden? Fortmann zegt in zijn artikel over Pinksteren heel lucide: 'De Schrift is niet zó naïef dat zij God uitsluitend ziet als aanvulling. Er staat, dat de Geest de aarde vervult, dat zij vol is van hem. Dat is iets anders.'4 In een liefdesverhouding worden de vragen van afhankelijkheid en onafhankelijkheid overbodig. Hoe is het tussen de Vader en zijn Zoon, de bruidegom en zijn bruid? Het zijn beelden, maar dat niet alleen. De theologie en de spiritualiteit zullen tot een veel existentiëler visie moeten komen als ze de verhouding tussen God en de mensen willen verwoorden. Naarmate wij afhankelijker durven worden, zijn wij zelfstandiger. De psychologie bevestigt dit. De christenen hebben het ten volle in Jezus van Nazaret gezien. Naarmate Hij zich meer 'gaf', 'nam' Hij de mensen meer voor zich in. De mens moet door veel heen. Onze kinderen niet minder. Wij moeten heel wat achter ons laten aan agressie, hoogmoed, ontevredenheid. Tot we onszelf vinden. Als het zover komt, vinden we ook de ander, ook God. Dat is het moment waarop de mens 'leerling' wil worden of, zoals we onze kinderen vertelden: 'vriend'. Zo is de mens die gehoor wil geven, in die zin wil gehoorzamen, vragend, gulzig opnemend, geduldig wachtend. Ik leerde van mijn moeder de boterham smeren, van mijn vader een fietsband oppompen en zo veel belangrijker dingen meer, van de instructeur chaufferen, van de trainer de spelregels, uit een boek moeilijke theorieën, in een film goede geheimen, in een gesprek eerlijke antwoorden. Wij moeten en mogen alles bekijken, beluisteren, betasten, bevoelen. Alles heeft zijn diep mysterie, alles is drachtig van geheim. De mens die zo leeft, luistert naar de Geest. Wie zo samen leven, zijn Kerk. De grondvoorwaarde in ons werk voor de zwakzinnige kinderen is de vriendschap. Die wordt gerealiseerd op de wijze van de deskundigheid, het talent, de overgave, het geduld en zo meer. Maar daarmee is ze niet afgedaan. Vriend174
schap die alleen uit deskundigheid bestaat, is al geen vriendschap meer. Alleen als dat laatste blijft, is ons werk echt, zijn we zelf echt. Zo niet, dan wordt de bloem een kunstbloem. Het lijkt erop, maar is het net niet. Ik citeer hier enkele fragmenten uit een lied van Boudewijn de Groot: 'Testament': En de leraar, die mij altijd placht te dreigen: Jongen, jij komt nog op 't verkeerde pad, kan tevreden zijn, en hoeft niets meer te krijgen, dat wil zeggen: hij heeft toch gelijk gehad. Voor mijn ouders is het album met de plaatjes, die zo vals getuigen van een blijde jeugd. Maar ze tonen niet de zouteloze praatjes, die een kind opvoeden in eer en deugd. En verder krijgen z'alle dwaze dingen terug, die ze mij teveel geleerd hebben die tijd. Ze kunnen mij tenslotte ook niet dwingen, grote woorden zonder diepe rouwen spijt. Verder niets. Er zijn alleen nog een paar dingen, die ik houd, omdat geen mens er wat aan heeft. Dat zijn mijn goede jeugdherinneringen, die neem je mee zo lang je verder leeft. 5 Een echte leraar is een openbaring. Zo was Jezus. Hij was gehoor-zaam aan die Hij 'de Vader' noemde. Uit die afhankelijkheid leeft Hij. Die relatie houdt Hem op de been. En vanuit die verbondenheid kan Hij op zijn beurt 'spreken met gezag'. En Hij verzamelt zich leerlingen, niet met harde hand, niet onder dwang, maar door de uitnodiging van zijn hart. Jezus is als rabbi degene die luistert. In zijn luisteren is Hij welsprekend. Hij, aan wie alle macht vreemd is, is alle macht gegeven. Dat bond de leerlingen aan hun Heer. Dat maakt het Verbond onverbrekelijk. De band die zo groeit, is de band van de Geest. En als Jezus die Geest heeft gegeven, door de dood is heengegaan en de leerlingen achterblijven in Jeruzalem, terugkeren naar Galilea, dan blijven zij vervuld van die Geest van Jezus. In het Nieuwe
175
Testament is 262 maal sprake van de 'emounah', de leerling. Want uit die houding leeft het geloof, bestaat de kerk. Het is een leerling-zijn in vriendschap. Deze voorbeschouwing is zo lang geworden, omdat Pinksteren de afsluiting is van de grote feesten; we vinden er het heiIs-antwoord in op ons werk voor de zwakzinnige kinderen. Op de hem eigen wijze besteedt Johannes zijn eerste, in één adem geschreven brief aan de broederschap. Het is een liefdesbrief. Acht maal schrijft hij: 'Kinderkens .. .' Dat is ?ns als een a~sporing, dit laatste feest van het kerkelijk Jaar met. de kmderen aan de liefde te wijden. Hun gemis aan begnpsvermogen staat ons niet toe uitvoerig met hen over de Kerk te spreken. Maar we kunnen met hen Kerk zijn en door deze gezamenlijke belevenis iets van de eigen. schappen leren die Paulus de 'vrucht van de Geest' noemt: 'Maar" de vrucht van de geest is: liefde, blijdschap en vrede; lankmoedigheid, welwillendheid en goedhartigt heid; betrouwbaarheid, zachtmoedigheid en gematigdheid.' (Galaten 5, 22-23)
Leerstof: JVoorden in een boek 'Toen de kinderen Israëls zich in hun steden hadden gevestigd, brak de zevende maand aan. Nu verzamelde zich het hele volk als één man op het plein vóór de Waterpoort. En men verzocht Esdras, de schriftgeleerde het boek te gaan halen van Moses' Wet, die Jahweh a~ Israël gegeven had. Esdras, de priester, legde dus de gemeente de Wet voor: aan mannen en vrouwen aan allen die ze maar konden verstaan. Het was de eer;te dag der zevende maand. En terwijl hij van de vroege morgen tot de middag op het plein voor de Waterpoort aan het voorlezen bleef aan mannen en vrouwen, aan allen, die het maar konden verstaan, bleef ook het volk een en al oor voor het boek van de Wet. Esdras, de schriftgeleerde, had een houten verhoging beklommen, die voor deze gelegenheid was opgeslagen. Toen Esdras dus het boek opende, konden allen het zien, omdat hij boven heel de menigte uitstak. Zodra hij het opende, stond heel de me-
176
nigte op. Esdras ving aan, met Jahweh te loven, de grote God;- en heel het volk antwoordde: Amen, Amen. Ze staken de handen omhoog, wierpen zich op de knieën en aanbaden Jahweh, het gelaat op de grond.' (Nehemia 8, 1-4a; 5-6) Deze week gaat een stap verder dan die gedurende de vastentijd, toen we het spreken verklaarden en in de katechese het praten met God. Kunnen we deze kinderen het geschreven woord duidelijk maken? Een heel enkele onder hen zal waarschijnlijk zelf een letter op papier kunnen zetten; lezen is bij hen eveneens een hoge uitzondering. Maar kunnen ze dan misschien toch beseffen wat ze zelf niet kunnen: dat er geschreven wordt, dat er brieven zijn, ansichten met een groet, kranten en boeken? Tenslotte: dat ook de levensgeschiedenis van Jezus werd opgeschreven, zodat wij eruit kunnen lezen en ervan kunnen horen?6 Wij doen de volgende poging. Met de kinderen die letters uit hun pen kunnen krijgen, doen we deze week schrijfoefeningen. Er kunnen ansichtkaarten geschreven worden. Het gaat niet zozeer om de technische vaardigheid als wel om het verbazingwekkende van het feit dat er iets op papier staat. Dat onze gedachten schrift geworden zijn. Dat we ons aan het papier hebben toevertrouwd. Dat een ander ons nu kan verstaan. Vader en moeder thuis. De zuster die op retraite is en die we samen een groet sturen. In onze meisjesgroep was een kind dat altijd haar tasje met ontvangen ansichten bij zich had. Die waren haar dierbaar. Het was de presentie van haar ouders en broers en zusters op de wijze van het schrijven. Wat de kinderen zelf hebben geschreven, de brieven en kaarten die ze hebben ontvangen, kunnen we misschien met een epidiascoop projecteren en de verwondering opwekken voor het schrift en wat het betekent. We kunnen de namen van de kinderen groot op het bord schrijven. Wie het zelf zou kunnen, mag het proberen. Anders schrijven ze wel met de hand van de leerkracht. Deze vertelt later uit een groot boek. Hij zit niet star voor te lezen, maar de kinderen zien dat hij wel het boek bij zijn verhaal nodig heeft, dat het daar uit komt.
177
Katechese: Het goede boek
werd gevierd. De kinderen brengen zich wellicht weer iets te binnen, al is hun geheugen vaak zo gering. Wie weet is er een die bij het zien van de foto's begint te vertellen van Kerstmis, Palmzondag, Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Pasen of Hemelvaart. Een half woord waaruit reminiscentie blijkt, is al voldoende. Behalve deze opnamen, waarop de beelden van Jezus en ook van de apostelen heel pregnant te herkennen zijn, hebben we voor de komende pinksterviering nog andere foto's nodig. De kinderen verzamelen portretjes van thuis; er kunnen groepsfoto's gemaakt worden, per paviljoen, per klas; ook foto's van verpleegsters, de staf, de directie. Heel belangrijk zijn ook foto's van bedpatiëntjes, die erbij horen. Allerlei andere afbeeldingen mogen zondag mee naar de kapel genomen worden.
'Toen Hij opstond, om de voorlezing te houden, reikte men Hem het boek van de profeet Jesajah over. Hij rolde het boek open, en trof de plaats waar geschreven staat: "De Geest des Heren rust op Mij; want Hij heeft Mij gezalfd, om aan armen de blijde boodschap te brengen. Hij heeft Mij gezonden, om aan gevangenen verlossing, aan blinden genezing te verkondigen; om verdrukten in vrijheid te stellen, om aan te kondigen het genadejaar van de Heer." , (Lukas 4, 16b-19) 'Alles toch wat vroeger geschreven werd, is tot onze onderrichting geschreven, opdat we de hoop zouden verkrijgen door het geduld en de vertroosting, die de Schriften ons bieden.' (Romeinen 15,4)
Liturgie: De dag van het Pinksterfeest
'Wat van de aanvang af bestond, wat wij hebben gehoord, wat wij met onze ogen hebben gezien, wat we mochten aanschouwen en onze handen mochten betasten met betrekking tot het Woord des Levens; ja waar- . lijk, het Leven is verschenen en wij hebben het gezien; en wij leggen getuigenis af en brengen u de boodschap van het eeuwig Leven, dat bij de Vader was en aan ons is verschenen; - wat wij dan hebben gezien en gehoord, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons: en ónze gemeenschap is met de Vader, en met Jezus Christus, zijn Zoon. En we schrijven hierover, opdat onze vreugde volkomen mag worden. En dit is de boodschap, die we van. Hem hebben gehoord, en die we u verkondigen gaan: God is Licht; en in Hem is geen spoor van duisternis.' (1 Johannes 1, 1-5) Hopelijk kan het tot enkele kinderen doordringen dat wij de geschiedenis van Jezus uit het goede boek vernomen hebben. In de klas wordt een grote bijbel op een ereplaats neergelegd. 7 Als van alle grote gebeurtenissen die we dit jaar gevierd hebben, foto-opnamen zijn gemaakt, kunnen we die nu _ vergroot - rond het boek hangen. We hangen linten van de foto naar het bijbehorende schriftgedeelte, dat toen
'Toen de dag van het Pinksterfeest was aangebroken, waren ze allen op één plaats bijeen. Eensklaps kwam er een geruis uit de hemel als van een hevige windvlaag, en vulde het hele huis, waar ze waren vergaderd. Vurige tongen verschenen hun, spreidden zich rond, en zetten zich op ieder van hen neer. Allen werden vervuld van de Heilige Geest - ' (Handelingen 2, 1-4a) De klokken brengen de kinderen naar de kerk. De muziek maakt van de nog kale kapel een ruimte voor mensen. De katecheet en de priester wensen iedereen een geestdriftig 'goeiemorgen'. Er ontstaat geroezemoes en gesprek. De kinderen blijken hier gekomen te zijn om Pinksteren te vieren. Wat gaan we doen? Een goede stemming maken. Samen. We beginnen met een dans. De slagwerkers stellen zich op. Een groep meisjes heeft een simpele dans ingestudeerd op de eerst rustige, maar dan ineens heel levendige muziek van de 'Drinamars'.8 Als de muziek zo fel wordt, moet je er wel bij in je handen klappen, of je wilt of niet. 'God heeft Hem opgewekt, en verbroken de strikken van de dood; daar het niet mogelijk was, dat deze Hem vasthield. Want David zeide van Hem: De Heer hield Ik altijd voor ogen; want Hij staat mij terzijde, opdat Ik
178
1
179
niet wankele. Daarom verheugt zich mijn hart, en jubelt mijn tong; ook mijn vlees zal rusten vol hoop, want Gij laat mijn ziel niet in het dodenrijk achter. Uw Heilige laat Gij het bederf niet aanschouwen, Gij hebt Mij de wegen van het leven getoond; Gij zult Mij van vreugde vervullen door uw aanschijn.' (Handelingen 2,24-28) Achter de altaartafel, die vandaag dicht bij de achterwand werd geplaatst, is een zeer groot tableau van hardbord opgesteld. Het neemt de volle breedte van de muur in beslag. Hierop zal nu de gemeenschap van de Kerk in beeld worden gebracht. De kinderen brengen de foto's en platen aan, die ze op het bord willen bevestigen. Zusters helpen. Zij maken er één compositie van. Over het hele 'veld' verdeeld platen van bergen, weiden, bloemen, de zee, vissen, de zon, vogels, een paard, schapen. Alles wat behoort bij de schepping Gods. Alles wat geschapen is 'naar het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de Schepping'. (Kol. 1, 15) Midden in deze tuin komen de mensen, beeld van God, herschapen, vernieuwd: begeesterd door de mensenzoon. Van nu af weten we: Kijk naar iemand onder de mensen en je zult zien hoe God voor ons wil zijn. De kinderen brengen dus de portretten van henzelf, hun ouders, foto's van hun paviljoen-gezin, de klas, zusters, leerkrachten, katecheet, priester enzovoort. Oók zij die niet dagelijks bij de vieringen betrokken konden zijn: de staf en de directie vanwege hun werk, de bedpatiëntjes vanwege hun ziekten. Er mogen ook andere figuren in de kring gehaald worden. De kinderen zullen misschien platen van, boven hun bed hebben meegebracht: hun favorieten, als the ~eatles, Pipo, Bromsnor en Swiebertje, Kennedy, koningin Juliana, de baby van prinses Beatrix en prins Claus, paus Paulus, paus Joannes, kardinaal Alfrink, bisschop Bekkers. Steen voor steen wordt de kerk opgebouwd. Maar in het midden is ruimte vrijgelaten. Daar worden nu de platen aangebracht die herinneren aan de voorbije grote feesten. Jezus, zoals Hij door ons midden is gegaan. Van Betlehem tot Jeruzalem. Duidelijk is zijn beeltenis op al die momenten te zien: Jezus in de kribbe, zijn groei, zijn intocht, het afscheidsmaal, zijn kruis, de verrezene, de Hemelvaart, buiten gevierd 180
De kinderen hebben geholpen dit 'Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is' op te bouwen. Nu zijn ze weer in hun banken gaan zitten en kijken ernaar. 'Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde wàren verdwenen, ook de zee bestond niet meer. En de heilige Stad, het Nieuw-Jeruzalem, zag ik neerdalen van God uit de hemel, toegerust als een bruid, die voor haar man is getooid. En ik hoorde van de Troon een machtige stem, en ze sprak: Zie, de Woonstede Gods bij de mensen: Hij zal zijn Tent bij hen spannen. Zij zullen zijn volk zijn, Hij: God met hen. Elke traan wist Hij weg uit hun ogen; en nooit zal de dood er meer zijn, geen rouw, geen geween en geen smart; want het vroegere is voorbij. En Die op de Troon is gezeten, sprak: Zie, Ik maak alles nieuw. En Hij vervolgde: Schrijf op. Want deze woorden zijn trouwen waarachtig. En Hij sprak tot Mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega; het Begin en het Einde. De dorstige zal Ik te drinken geven uit de bron des eeuwigen Levens, om niet. Die overwint, zal dit alles beërven; Ik zal hem tot God zijn, hij Mij tot zoon.' (Apokalyps 21, 1-7) Hoogtepunt in deze pinksterviering is het moment waarop de priester 'het goede boek' binnendraagt. Hij brengt het naar het altaar en legt 'het open. Assistenten dragen de beelden van Maria en de leerlingen binnen en plaatsen ze aan weerszijden van de H. Schrift. Door kleurige linten worden de beelden. en de taferelen met het boek verbonden. Het is een eschatologisch visioen. De Kerk, de bruid van Christus, door wie 'alles in de hemel en op de aarde is verzoend'. (Kol. 1,20) De kinderen hebben hun Jeruzalem voor ogen, de stad die zij samen zijn. Tijdens de intronisatie van het goede boek hebben ze horen zingen van Adams 'The holy City'·: 'Last night I lay asleeping, there came a dream sofar. I stood in old Jerusalem besides the Tempel there. I heard the children singing .. .' Wat zingen de kinderen? Wij wisten op dat moment geen betere keuze dan: 'Lang zullen we leven - in de gloria.' 181
'Iedere dag bezochten ze eendrachtig de tempel, en thuis braken ze het brood. Ze genoten hun voedsel in opgeruimdheid en eenvoud van hart.' (Handelingen 2,46) Bij het goede boek worden nu de gevulde schaal en de bekers klaargezet. Een laatste, wit lint brengt de katecheet aan. Het verbindt het goede boek met het tafereel van het laatste avondmaal. De priester zegt dan: We zijn opgewekt, samen. We zijn blij. We denken aan Jezus. Hij aan ons. Hij schreef ons, een boek. Hij schreef: Eet samen, drink samen, van Mij. Denk aan Mij, altijd. De katecheet heeft het boek opgenomen, waaruit de celebrant gelezen heeft. De kinderen komen nu naar voren. Ze kussen het boek, eten en drinken. Ze horen: 'Jesu, joy of man's desiring'. Hiermee wordt de viering besloten. Lu~as bericht, onmiddellijk na het pinksterverhaal, de genezmg van een man in de tempel. Hij was 'verlamd van de schoot van zijn moeder af'. (Hand. 3,2) Petrus richtte hem op in de naam van Jezus Christus van N azaret. Er kwam terstond kracht in zijn voeten en enkels. Wij zijn Petrus niet, onze kinderen niet die man. De gebrekkigheden waarmee o~ze zwakzinnigen vanaf hun geboorte leven, zijn bijna altIjd vol~omen ongeneeslijk. Medici, psychologen, pedagogen, socIaal werksters, verpleegsters doen wat ze kunnen om de kinderen zo veel mogelijk 'op te richten'. Maar moge genezing niet mogelijk zijn, wij hebben aan onze belevenissen gedurende dit jaar gezien hoe ook zwakzinnigen God 'stappend en springend verheerlijken'. (Hand. 3, 8)
182
'Kinderkens, blijft thans in Hem, opdat we vertrouwen mogen hebben, als Hij verschijnt, en niet voor Hem beschaamd zullen staan bij zijn komst.' (1 Johannes 2, 28) De schriftteksten zijn hier in hun geheel aangehaald, opdat ze ons werk verdiepen. Misschien kan ook in deze pinksterliturgie een enkele tekst worden gelezen. Of men kieze een gedicht10, liever nog een hymne, zoals het 'Veni Creator' of het 'Veni sancte Spiritus'. Veni, sancte Spiritus, et emitte caelitus lucis tuae radium. Veni, pater pauperum; veni, dator munerum; veni, lumen cordium. Consolator optime, dulcis hospes animae, dulce refrigerium, in labore requies, in aestu temperies, in fletu solatium.
o lux beatissima, reple cordis intima tuorum fidelium. Sine tuo numine nihil est in homine, nihil est innoxium. Lava quod est sordidum, riga quod est aridum, sana quod est saucium; flecte quod est rigidum, fove quod est frigidum, rege quod est devium. Da tuis fidelibus in te confidentibus sacrum septenarium. 183
Da virtutis meritum, da salutis exiturn, da perenne gaudium. Kom 0 Geest des Heren, kom uit het hemels heiligdom, waar Gij staat voor Gods gezicht. Kom der armen troost, daal neer, kom en schenk uw gaven, Heer, kom wees in de harten licht. Kom 0 trooster, heil'ge Geest, zachtheid die de ziel geneest, kom verkwikking zoet en mild. Kom 0 vrede in de strijd, lafenis voor 't hart dat lijdt, rust die alle onrust stilt. Licht dat vol van zegen is, schijn in onze duisternis, neem de harten voor U in. Zonder uw geheime gloed is er in de mens geen goed, is de ziel niet rein van zin. Was wat vuil is en onrein, overstroom ons dor domein, heel de ziel die is gewond, maak weer zacht wat is verstard, koester het verkilde hart, leid die zelf de weg niet vond. Geef uw gaven zevenvoud ieder die op U vertrouwt, zich geheel op U verlaat. Sta ons met uw liefde bij, dat ons einde zalig zij, geef ons vreugd die niet vergaat. tl
184
DE LANGE PINKSTERTIJD
Meer dan twintig weken na Pinksteren - meer dan twintig eeuwen na Christus. Om die tijd door te komen, is een Kerk nodig. En een Geest die die Kerk leidt. Er is misschien geen mooier beeld van de verhouding tussen God en zijn volk op het pad van de geschiedenis te geven dan de parabel die Kierkegaard eens vond voor een pinksterpreek. 1 Ze luidt ongeveer aldus: De Kerk is als een postkoets die tegen de berg opgetrokken moet worden. Het einoe van de reis ligt boven. De weg loopt nu eens steil, dan weer wat vlakker, nu eens bochtig, dan weer recht toe recht aan omhoog. De koets is zwaar geladen. Alle reizigers zien uit naar het einde en genieten van de overigens niet gemakkelijke tocht. Zij vertrouwen op de voerman. Hij blijft altijd dezelfde. De paarden worden telkens verwisseld. En voort gaat de tocht. De koets mag onderweg op het steile pad niet blijven stilstaan: hij zou terugrollen. De paarden moeten blijven trekken. De voerman leidt ze rustig maar zeker. Als het nodig is, klapt hij met de zweep: bij een plotselinge bocht, bij een klimpartij, of als de paarden verslappen. Dan drukt het tuig even erg zwaar, de riemen staan strak, ze moeten het houden, ze moeten goed soepel zijn. Op een ander moment laat de voerman de paarden weer wat lucht scheppen, de weg is gemakkelijker. De koets met de reizigers: dat is het volk Gods op weg; de paarden: dat zijn de voortrekkers. De goede voerman: dat is de Geest, zegt Kierkegaard. Wat is een diligence zonder koetsier? Wat is een Kerk zonder Geest? Maar de Geest zelf kan de Kerk geen meter voorwaarts trekken. En toch komen wij ook geen stap vooruit met de koets, als de Voerman niet op de bok zit en ons de weg wijst. Via de leidsels. Die band: dat is onze gedachtenis, het besef dat we lopen aan de hand van de Heer. De teugels, dat is dat wij Hem 'vieren', Hem gedenken, tot Hem bidden.
185
•
·1 I
Ik ken geen beter beeld van de Kerk. Er is ook geen theologische theorie die mij scherper de relatie tussen de voorzienige God en de gespierde mensheid voor ogen stelt. De tijd van de Kerk is de tijd van de gezamenlijkheid. Van het span. Hoe zullen we die tijd met de kinderen doormaken? We willen niet het gevaar lopen van overvoeren. Het grote pinkstertableau van de Kerkgemeenschap mag enkele weken in de kapel blijven hangen. We komen er af en toe terug. Maar dan is het toch goed alles weg te nemen. Opdat het beeld niet doodgaat door de gewenning. De school sluit nu spoedig voor de zomervakantie. Niet voor lang, omdat de paviljoens immers onvoldoende bij machte zijn de kinderen al die tijd bezig te houden. Ook dat is een functie van de school: een dagverblijf te bieden, waar het goed is te zijn. Al gauw komen de kinderen dus terug. Ook kerkelijk gaat dan het leven door. Hoewel er zondags heel rustig een 'stille' mis kan zijn - dit is zelfs noodzakelijk, omdat zowel het aanbod van de priester als het antwoord van de kinderen hun natuurlijke beperkingen en grenzen hebben, versterkt door de gebrekkigheid van de zwakzinnigheid - kan een louter ritueel, een dode dienst toch niet meer bevredigen. Daar schuilt een gevaar in. De zondagsdienst is niet als een bioscoop, waarin elke week een nieuwe film draait, telkens spannender en geraffineerder. Liturgie is geen show. Maar ze schenkt wel leven, voldoening. Ik ga er nu niet verder op in, maar pleit voor een rustige, zij het nooit saaie pinkstertijd wat het kerkelijk leven betreft. Dit sluit niet uit dat we ook voor deze tijd ?oeken naar afwisseling in de vele pinksterweken. Ik doe hier enkele suggesties, die op gewone zondagen gerealiseerd kunnen worden. Er kan langs mechanische weg altijd een mooie, klassieke of nieuwere mis ten gehore gebracht worden in de eucharistie. Niet denkbeeldig zou het zijn, daarvoor bijvoorbeeld Mozarts 'Krönungs-Messe' te kiezen, gezongen door de Wiener Sängerknaben; waarbij we dan vóór de luidspreker een grote foto van dit knapenkoor opstellen. Waarom zal voorts een groepje .kinderen niet bij gelegenheid eens een gewone parochiekerk mogen bezoeken? Als er in de buurt
186
een parochie is waar een jeugd~oor, een goede combo de mis verzorgt, dan zullen onze kinderen daar ook van weten te genieten. Op een uitnodiging om hun ~~kk~re vrienden een groot plezier te doen door op de mnchting een dienst te komen opluisteren, zal die parochiejeugd wel ingaan. Omgekeerd kan het op een parochiegemee~schap indruk maken, als onze kinderen in hun zo~~agsnns eens met hun trommels, liederen en dans verschijnen. I~. ken een b.l.o.-school die daartoe zeer goed in staat zou Z1Jn. Voor het leven op de inrichting hebben we echter ook nog een plan voor de zomer. DE WIJNSTOK Er was een wijnstok in Egypte. Die hebt Gij uitgegraven, voorzichtig; andere volken hebt Gij verdreven om hem te planten in hun grond. Gij hebt voor hem de bodem bewerkt, zo kon hij overal wortel schieten en uitgroeien over het hele land en met zijn schaduw bedekt hij de bergen, en met zijn twijgen de goddelijke ceders; hij strekt zijn takken uit tot de zee, zijn ranken tot aan de grote Rivier. Waarom werd zijn omheining vernield? Waarom kan ieder die voorbijgaat hem zomaar leegplukken, breken de zwijnen los uit het woud om hem te vertrappen, komt het gedierte en vreet hem kaal? Zie uit uw hemel neer op deze wijnstok, zoek hem weer op, en koester het stekje dat Gij toch eigenhandig geplant hebt. Die hem als kaphout hebben verbrand, mogen verteren in het vuur van uw woede. Maar trek uw handen nooit weer af van hem die Gij hebt uitverkoren, de mens, de zoon van uW genade. 2 Met deze zo diep in het bijbelse denken verwortel~e wijnstok-symboliek begint Johannes de tweede afscheldsrede.
187
Het vraagt heel weinig of zelfs in het geheel geen didactische en katechetische preparatie om de boom des levens Ül de beleving van de kinderen te laten uitgroeien van het 'kleinste aller zaden' tot 'boom' (Mt. 13,31-32). Wat in de takken kan komen nestelen, komt niet uit de lucht vallen, maar kan het meest eigene van de kinderen zelf zijn. Op de volgende wijze stellen we ons voor de verkondiging van de wijnstok vorm te geven. 'Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wèl vrucht draagt, zuivert Hij, opdat ze nog meer vrucht mag dragen. Reeds zijt gij rein door het Woord, dat Ik tot u gesproken heb. Blijf in Mij, en Ik blijf in u. Zoals de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen, maar alleen wanneer ze aan de wijnstok blijft, zo kunt ook gij het niet, wanneer gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, en Ik in hem, hij draagt rijke vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Zo iemand in Mij niet blijft, dan wordt hij weggeworpen als de rank, en verdort; men raapt ze bijeen, werpt ze in het vuur, en verbrandt ze. Maar zo gij in Mij blijft, en mijn woorden in u blijven, vraagt dan al wat gij wilt, en gij zult het verkrijgen. Dit is het, wat mijn Vader verheerlijkt: dat gij veel vruchten draagt, en mijn leerlingen zijt.' (Johannes 15, 1-8) In het liturgische midden van de kapel staat een grote boom geplant.3 (Laat het geen denneboom zijn, die onmiddellijk aan Kerstmis zou doen denken. Niet dat de betekenis van deze boom een andere zou zijn dan het symbool van het nieuwe jaar, het nieuwe leven, maar de verwarring met Kerstmis moet voorkomen worden.) Een uitgegraven frisgroene berkeboom is heel geschikt. De stam, die hoog boven alle takken is uitgegroeid, is de Christus. Dit kan worden aangeduid door een foto van het Paasbeeld in de top te hangen, een duidelijk zichtbare afbeelding. Wij allen zijn zijtakken en twijgjes aan de stam. Een dokter, zuster, die deze liturgie ook meemaakt, is een grote tak. Een pasfoto of naamkaartje wordt aan de betreffende tak beves188
tigd. De tak heeft weer zijtakken. Elk kind, dat ~ijvo~r beeld bij deze zuster behoort, hangt een foto, tekenmget]e, ring, speld of ander kleinood aan een twijg. Welke taal dit ritueel tot de kinderen spreekt, moet aan de kracht van het beeld worden overgelaten. De kinderen kunnen de grond onder de boom nat gieten en de bladeren besproeien. Ze weten dat het levenssap door de stam naar de zijtakken gaat. Maar als er geen water is, gaan de bladeren slap hangen en sterven. De lezing van het evangelie is na deze gezamenlijke handeling uiteraard overbodig geworden. Het 'Lied van de Wijnstok' van Oosterhuis kan gezongen worden. Voordat na deze 'woord-dienst' de eucharistie plaatsvindt, laten de voorbeden zich eventueel als volgt op deze thematiek van de afscheidsrede inspireren: 'Gij zijt mijn vrienden, zo gij doet, wat Ik u gebied. Ik noem u geen dienstknechten meer, want de knecht weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik u alles bekend heb gemaakt, wat Ik van mijn Vader gehoord heb. Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren; en Ik heB u aangesteld, om vrucht te dragen, en wèl blijvende vrucht; en de Vader geve u alles, wat gij Hem· in mijn naam: zult vragen. Dit leg Ik u op: Hebt elkander lief.' (Johannes 15, 14-17) Jezus, leeft U in de hemel? Bij de Vader? Vrienden zijn wij, vanU. Wij vragen: Wees bij ons, dichtbij. U bent vriend van ons.
189
U bent de boom, de tak in het midden. Wij zijn takjes aan de stam. Amen.
me dieren met al wat over de aarde kruipt. En God zag, dat het goed was.' (Genesis 1, 11-13; 24-25)4
DE LEVENDE TUIN De boom des levens zal gauw verdord zijn. Hij hoeft maar één zondag in de kapel dienst te doen. Kunnen we later in de zomer, voor of na de vakantie, opnieuw onze aandacht richten op de natuur? We hebben nog geen gelegenheid gehad over het scheppingsverhaal te spreken. De kinderen is geen begrip bij te brengen van het historische en metahistorische oerbegin. We kunnen evenmin de fasen van de ontwikkeling op aarde en het geboortemoment van de mens op een tijdslijn zetten. Ook de vele geschiedenissen en namen van het Oude Testament moeten we laten liggen; het zou te veel zijn en slechts verwarring teweegbrengen. De geschiedenis is als een groot huis. We kunnen met onze kinderen niet in de fundamenten van de oorsprong afdalen en niet het dak van de verre toekomst beklimmen. We blijven in de woonkamer op de begane grond. Geen tractaat over Genesis dus. Maar aan de schepping als geschenk hoeven we niet voorbij te gaan. In de oogsttijd hebben we die kans. Leerstof: Planten en dieren
'God sprak: De aarde moet groene planten voortbrengen, zaaddragend gewas en vruchtbomen, die zaadvruchten dragen op aarde, elk naar zijn soort. Zo geschiedde. De aarde deed groene planten ontspruiten, zaaddragend gewas, en bomen, die zaadvruchten dragen, elk naar zijn soort. En God zag, dat het goed was. Weer werd het avond en morgen: de derde dag.' 'God sprak: Laat de aarde levende wezens voortbrengen van allerlei soort; tamme dieren, kruipende dieren en beesten in' het wild, elk naar zijn soort. Zo geschiedde. God maakte de verschillende soorten van wilde en tam-
190
In de maanden juli en augustus kan hopelijk op de school ruimte vrijgemaakt worden voor het volgende praktische leerprogram. We willen de kinderen laten zien hoeveel de aarde aan vruchten voortbrengt en wat het is waarvan wij leven. Uit de ideeën die opkwamen, kozen wij de volgende. We laten in de klas afbeeldingen - tekeningen of foto's van vruchten zien en geven deze namen. Dan kunnen we naar de boomgaard van de inrichting gaan, waar de tuinman met ons kersen, pruimen of ander rijp fruit plukt. Of we gaan naar de groentekweker en vragen of we met hem in de moestuin mogen. Daar worden aardbeien geplukt, en bessen en frambozen. Of een krop sla, een kool en wat bonen gesneden. De jongens zetten een vork in de grond, wippen hem op en zien dat er onder de struik aardappelen zitten. Meerdere jongens en meisjes zullen :in staat zijn zelf een tuintje te onderhouden. Ze zaaien bloemenzaad, verpoten de plantjes, snijden de bloemen als ze in bloei staan, verbouwen en oogsten worteltjes en misschien een grote bloemkool. In de klas kunnen ze zien hoe een gewas ontkiemt of een dier groeit. Ze zetten er zaadjes uit in een bak, begieten de grond elke ochtend en zetten de bak in de zon. Dagelijks wordt het gewas hoger. Je kunt het aanstrepen op de meetlat. Bij de school staat een volière met parkieten. Ze broeden eitjes uit. Er zijn konijnen, kippen en eenden. De kinderen zien dat ze jongen hebben en hoe die opgroeien. De boer laat de kinderen gras plukken voor de geiten. We mogen een emmer melk naar de kalveren brengen. We zagen, hoe de boer die melk van de koe kreeg. We drinken er zelf van als de melk gekookt is. Dan wandelen we het veld in en plukken rogge- en haveraren. Later op school halen we er met de vingers de zaadjes uit. DI;} meisjes kunnen er meel, deeg en brood van maken. Er komt een kistje druiven in de klas. We persen er het sap uit. Samen maken we een glas vol, druivesap.
191
--_._.~_.,~_._.----~-_~------.ollL-...
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __
Katechese: Gij laat het maar groeien
Gij doet in de dalen de bronnen ontspringen, daar wandelen de beken door het gebergte. Zij drenken alle dieren van het veld, de wilde ezel lest er zijn dorst. Daar wonen de vogels van de hemel, hoog in de takken zingen zij het uit. De bergen krijgen uit de wolken te drinken, de aarde wordt van uw regen verzadigd. Gij laat het gras maar groeien voor het vee, en groene gewassen voor de mensen om te verzorgen; en zo wint hij het graan uit de aarde, zo oogst hij de wijn die het hart verheugt, en olie om de huid te laten glanzen en brood dat hem in leven houdt. (Psalm 104, 13-16a)6 Van al die overvloed in de natuur mogen we weten dat ze van God komt. Vraag het de kinderen: 'Van wie is de zon? Wie geeft de regen? Van wie is de aarde? Wie gaf de viooltjes? De dahlia's? De zonnebloemen? De lupine? De boterbloemen? En wie laat de appels groeien aan de boom? Wie de aardappels in de grond? En wie heeft de kippen bij ons gebracht? En de pauw? En de duiven? Jezus heeft het ons geleerd. Hij heeft gezegd: Mijn Pappa in de hemel geeft alles. Als we honger hebben, mogen we een boterham vragen. Als je dorst hebt, ga je om een glas melk.' Deze katechese kan 'spelenderwijs' gegeven worden, in de klas, de tuin, de wei, in de boerderij, op de akker. Zondag komen we bijeen voor een dankdienst voor het gewas. Liturgie: De vruchten der aarde
Hij zal de redder zijn van de arme, een vriend voor hem die niemand heeft. Voor kleine mensen is hij bereikbaar, de rechtelozen geeft hij hoop. Hun bloed is kostbaar in zijn ogen, hij koopt hen vrij uit het slavenhuis.
192
Zij zullen leven, een gouden tijd, hem dag aan dag gelukkig prijzen en bidden dat het zo blijven mag: een vloed van koren, golvende velden, bomen vol vruchten, hoog op de bergen een stad rijst op uit een zee van groen. Zijn naam is tot in eeuwigheid, zolang de zon staat aan de hemel. Zijn naam gaat rond over de aarde, een woord van vrede, van mens tot mens. (Psalm 72, 14-19)6 In het land van melk en honing brachten de Israëlieten hun offers, Pinksteren was een oogstfeest. Als de zeven volle weken waren geteld, tot aan de dag na de zevende sabbat, moest het strekoffer van de eerstelingen worden gebracht. (Lev. 23, 15v.) De idee werd tot behoefte. Van de behoefte kwam het gebruik. Het gebruik werd tot voorschrift. Zo schreven de levieten definitief de mozaïsche wet: 'Jahweh sprak tot Moses: Beveel de Israëlieten, en zeg hun: Wanneer gij in het land zijt gekomen, dat Ik u geven zal, en gij zijn oogst afmaait, dan moet gij de eerste schoof van uw oogst de priester brengen. Hij moet die schoof voor het aanschijn van Jahweh als strekoffer aanbieden, opdat het u ten goede kome; daags na de sabbat moet de priester ze aanbieden.' (Lev. 23,9-11) Het boek Exodus spreekt er het eerst en het oorspronkelijkst van (Ex. 22, 28). In de wolk van de Sinaï wordt het Verbond gesloten op voorwaarde van de drie verplichte feesten, waaronder na het Pesach de beide vruchtbaarheidsfeesten. Voor de tarweoogst het feest der weken en bij de wisseling van het jaar het plukfeest. (Ex. 34, 22) Intuïtieve behoefte wordt tot starre plicht. Dan wil Jahweh de offers echter niet meer. Hij wil dan een nieuw hart. Wat zal het hart na die verstarring aanvankelijk anders kunnen zijn dan vermorzeld? De eindeloze offers en hun even zovele voorschriften zijn zinloos voor wie beseft dat geen verzoening af te kopen is door welk menselijk dwing- en dring-offer ook. De moeizame uiteenzettingen van de brief aan de Hebreeën komen 193
kernachtig tot klaarheid in enkele woorden: 'Offers noch gaven hebt Gij gewild, maar een lichaam hebt Gij Mij bereid. Brand- en zoen-offers behaagden U niet. Toen zeide Ik: Ik kom.' (Hebr. 10,5-6, naar Ps. 40,7-9) Verzoening is er alleen tussen God en de mensen rechtstreeks. Zij staan oog in oog tegenover elkaar als de Christus in het midden komt. Degene die de brief aan de Hebreeën schreef, zegt dat het niet nodig is hierover in bijzonderheden uit te weiden (Hebr. 9,5), maar doet er toch ettelijke hoofdstukken over. Zelf gingen we er ook zo uitvoerig op in om ons bewust te worden, wat we op dit oogstfeest wel en niet zouden willen doen. Geen offers aanbieden om iets af te dwingen. Als er - zeker in het milieu van deze 'onschuldige kinderen' - al geen behoefte is om verzoend te worden, dan toch om gezoend te worden; niet omdat er geboet moet worden, maar geboeid. Maria en Jozef gingen naar de tempel 'een paar tortels of twee jonge duiven' brengen (Lk. 2,24), zoals Exodus hun dat gebood (Ex. 13), maar veel meer was het hun erom te doen, hun eerstgeborene 'toe te wijden aan de Heer' (Lk. 2,23), opdat op Hem, die tot hun verbazing bestemd zou zijn tot val en opstanding van velen, Gods genade zou rusten. (Lk. 2, 40) Om ervan te leven tot onze genade: zo kunnen we altijd gaven naar het altaar brengen. Het is een liefdes-behoefte. We willen beseffen dat alles wat we in handen hebben, van Hem komt. Daarom doen onze kinderen als de kinderen van Israël: 'dat ze Mij geschenken brengen; van iedereen, wie het hart het ingeeft, zult ge geschenken aanvaarden,'· (Ex. 25,2), 'opdat Ik in hun midden kan wonen.' (Ex. 25,8) Daarom brengen we de vruchten van de aarde mee naar de kapel. In de processie kan zoveel naar de altaartafel worden gedragen als die tafel houden kan. Een bos koren, bloemen, een schotel vruchten, een mand groenten, gerust ook twee duiven, een kom goudvissen. Tenslotte brood en druivesap. Daarmee zal straks eucharistie worden gevierd. Tijdens de processie wordt gehoord:
über unser Land herab.. Lass deinen Tau die Erde wässern. Lass Regenguss die Purchen tränken. Lass deine Lüfte wehen sanft, lass deine Sonne scheinen helI. Und spriesset Oberfluss alsdann, und deiner Güte Dank und Ruhm. 7 Wanneer de kinderen hun geschenken op het altaar hebben gelegd, wierookt de priester de gaven. Daarna wordt in het gebed onder woorden gebracht wat deze vruchten der aarde hier teweeg willen brengen: dank aan de Vader in de hemel, die alle dagen voor ons zorgt. Zo is het feest van de schepping gevierd. Dat God op de zesde dag de mens schiep, daarvan is straks in de Advent sprake, als het feest van de geboorte weer op komst is.
Sei nun gnädig, milder Himmel. Öffne dich und träufe Segen 194
195
SLOT
Als de oogst biimengehaald is~ is het jaar rond. Wij sluiten dit overzicht af. Het was maar een poging om enige katechese en liturgie voor zwakzinnige kinderen te ontwerpen. Misschien kan het voor anderen, die in het pastorale werk voor deze kinderen staan, een kleine handreiking zijn. Dat ze dan dit program niet letterlijk nadoen, maar dat hun eigen inventiviteit loskomt. Het is heel goed mogelijk dat dit al her en der het geval is, zonder dat we het van elkaar weten. Niemand komt op dit moeilijke terrein alleen verder. Het zou aan 'de geringsten' wel besteed zijn, als voor hun pastorale begeleiding spoedig gezamenlijke initiatieven werden genomen. Hopelijk blijft het dus niet bij dit geschrift op grote afstand, maar zoeken we elkander op voor overleg en samenwerking. Zijn we in een dergelijk jaar van grote inspanningen ".~r der gekomen? Dit mag nooit een loutere nuts-vraag zlJn, ook niet in religieus opzicht. Zo in de trant van: Zijn ze nu geloviger geworden? Als we de kinderen hebben zien genieten, hebben we ze veel gegeven. Af en toe zal het zeker voelbaar en zichtbaar zijn geweest dat de kinderen iets van het Heilige hebben ervaren; misschien hebben ze de Heilige God Zelf ontmoet. Die mogelijkheid uitsluiten is even weinig realistisch als haar op voorhand veronderstellen. Alles begint bij onze toewijding en deskundigheid. De eerste is er zeker, de tweede nog bijna niet. Het is zo gevaarlijk, godzalig een program te schrijven zonder nog te bedenken voor wie ~et bestemd is: de zwakzinnige kinderen met alle weerbarstigheid die in hen is en rondom hen heen. Daarom sluit ik met een fragment uit het toneelstuk A day in the death of Joe Egg (Een dag uit de dood van verdomde Louwietje) van Peter Nichols. Heel schrijnend en heel eerlijk zegt het,
196
wat het betekent dat een kind zwakzinnig is en wat het voor ouders of verzorgenden betekent een zwakzinnig kind te hebben gekregen. 1 Riekje en Guus, de ouders van verdomde Louwietje (een meisje van 14, altijd hangend in een rolstoel, slap, apathisch, alsof ze altijd slaapt; een lief gezichtje, maar uitdrukkingsloos), houden elkaar op de been door in toneelmatige scènes hun kwellingen om hun enig kind tegen elkaar af te reageren. Dit is juist weer gebeurd. Guus is nu de kamer uitgelopen. Riekje praat met het publiek: 'Ik doe maar mee aan die grapjasserij om hem een plezier te doen. Als het hem nu helpt om met haar te kunnen leven, zie ik niet in wat voor kwaad erin steekt. U? Hij gelooft ook niet dat het ooit beter met haar zal gaan. Terwijl ik, u moet begrijpen . . . ik geloof zelf als ze zichtbaar vooruitging, dat Guus het niet zou merken. Hij begrijpt niet hoe iemand vertrouwen kan hebben. Vertrouwen hebben is niet in sprookjes geloven, het is openstaan, geestelijk openstaan voor nieuwe mogelijkheden. Ik kijk altijd uit naar een teken. Op een dag toen ze - hoe oud? - ja, twaalf maanden oud zal ze zijn geweest, lag ze op de grond met haar beentjes te spartelen, terwijl ik het huis aan het doen was. Ik had een torentje van vier gekleurde blokken gemaakt - plastic blokken - op een kleedje vlakbij haar hoofdje. Ik was aan 't afstoffen en toen ik weer keek, zag ik dat ze ze had omgegooid. Ik bouwde het torentje weer op en dit keer bleef ik kijken. Eerst moeten haar ogen, die meestal alle richtingen uitdraaiden, even een glimp van die kleurtjes, van die toren hebben opgevangen. Toen begon haar armpje - dit armpje - echte tekenen van intensiteit te vertonen - ze wilde iets en haar vuistje balde zich en ... strekte zich weer uit met grote inspanning. Haar ander armpje, dat ze zo hield, (buigt een arm tot schouderhoogte) bewoog niet. Totaal niet. Begrijpt u hoe belangrijk dit was, voor het eerst gebruikte ze één armpje, in plaats van alle twee tegelijk. Ze had iets gezien, aangeraakt en ze had gemerkt dat wanneer ze dat wat-het-ook-
197
voor-haar-was aanraakte, er iets veranderde. Dat het omviel. Toen begon haar andere, het gebogen armpje zenuwachtig te bewegen in de richting van de blokken. Dat moet haar minstens - denk ik - tien minuten gekost hebben tien minuten ingespannen arbeid - om die blokken met haar vingertjes te bereiken... toen maakte haar hand een krampachtige beweging en de toren viel om. Ik kan u niet vertellen wat het voor me betekende. Maar u kunt het zich voorstellen, hè? Kunt u het zich voorstellen? Verscheidene keren raakte ze bijna met haar hand die toren aan, maar door een stuiptrekking werd die hand weer teruggetrokken ... en ze probeerde het opnieuw. Het geweldigste was - ze had een wil - een eigen geest. Meteen toen Guus thuis kwam vertelde ik het hem. Hij zei geloof ik zoiets stompzinnigs als: Fijn, laten we haar pianoles geven. Maar toen hij het zelf met haar probeerde hij ging meteen allemaal blokken in een kring om haar héén leggen - zodat ze het met twee armen kon proberen, maar nét even buiten· haar bereik, nou, toen zag hij zelf dat het waar was. Het had misschien niet veel te betekenen - één arm die greep en iets aanraakte - en zelfs dat ging niet altijd op. Soms, als ze in slaap gevallen was, werd ze wakker en de vlammen van het haardvuur hielden haar aandacht vast. Soms kostte haar dat zoveel inspanning, dat ze weer een toevalletje kreeg. Maar het lukte vaker dan het mislukte. En een plant zou zoiets toch niet voor elkaar krijgen. Kennissen wouen het nooit geloven. Maar ze hadden het geduld niet om erop te blijven wachten. En ik was hoogst verbaasd - ik herinner me dat ik er gewoon versteld van stond - toen ik merkte dat ze dachten dat ik mezelf maar wat wijs zat te maken. Nou - als ik iets niét deed dan was het mezelf iets wijsmaken. Nee, nee, dat stond vast ... Ik maakte mezelf helemaal niets wijs ... en trouwens, wat kon ik anders doen? We gingen er iedere dag weer helemaal in op, in die spelletjes. We kochten gekleurde ballen voor haar en belletjes en zo'n duikelaartje, u weet wel, die altijd weer uit zichzelf overeind komt.
198
Toen kreeg ze een of andere infectie en werd doodziek. Ze had de ene toeval na de andere - echte toevallen, 'Ie grand mal', - niet zomaar stuipjes en ze stortte helemaal in elkaar. Toen ze er overheen was, probeerden we het weer met ~de blokken, maar ze scheen ze niet eens meer te zien. Toen heeft Guus het eigenlijk opgegeven. Had geen belangstelling meer voor haar. Ik probeer het nog wel, maar ik vertel het hem niet eens meer. Ik zal het hem wel vertellen als er weer eens iets gebeurt. Het is voor mij de gewoonste zaak van de wereld. Ze heeft het toch ééns gekund ...? Nou, waarom zou het dan niet nog eens lukken? Zolang er leven is, is er hoop. Vindt u niet? De moeder van Guus zegt altijd: 'Wat een bééldje zou het zijn als ze kon lopen en doen.' En dan bescheurt Guus zich van het lachen. Maar ik denk het ook vaak. Komt misschien doordat je een vrouw bent.'
199
NOTEN:
WATER 1. In Franse vertaling gepubliceerd door IBLA (Revue trimestrielle de ['InstUut des belles lettres Arabes), no. 82 (1958); geciteerd door L. J. M. ter Steeg, Het binnenste buiten! In: Osmose. Gedachten over leven in kerk en wereld. Utrecht 1966. p. 84. 2. o.c. p. 88. 3. Mgr. W. M. Bekkers, Gods Volk onderweg. Utrecht 1964. p.113. 4. His Master's Voice brengt een geluidsserie uit, waarin verschillende platen met watergeluiden: nr. 5 'Op het water'; nr. 11 'Regen, wind, storm en onweer'; nr. 33 'Geluiden van de zee'; m. 34 'Hevige regen'; nr. 35 'Onweersbui'. Voor films komen b.v. in aanraking: Bert Haanstra, De stem van het water; Anton van der Horst, Op hoop van zegen, en: Het schot is te boord. 5. 'Bij het water', vertaling van Ferd Veelenturf. Het originele chanson is van Guy Béart: 'l'Eau vive'. Tekst in: Robert Beauvais, Guy Béart. Serie: Poètes d'aujourd'hui, no. 131, Paris 1965. p. 184. Disques: o.a. Philips 45 T.EP 432.261; 76.434. 6. W. Barnard, Lieve Gemeente. Een jaargang Schriftuitleg. Amsterdam z.j. p. 117-118. ADVENT 1. Günter Grass, De blikken trommel. Amsterdam 1964. In Boek 3, p. 296 v., 'De Navolging van Christus'. 2. De nieuwe katechismus. Geloofsverkondiging voor volwassenen. Hilversum 1966. p. 87. (Verder aangehaald: N.K.) 3. N.K. p. 95-99. 4. Karl Rahner, Sprekend tot de Zwijgende. Breda 1961 2• p. 86v. 5. o.c. p. 19-21. 6. H. M. M. Fortmann, Hoogtijd. Gedachten over feesten en vasten. Ambo. Utrecht 1966. p. 16. 7. cf. o.c. p. 16 en 21. 8. cf. N.K. p. 101v. 9. 'Het goede boek', zo wordt door ons de H. Schrift genoemd. Deze titel is ontleend aan de musical 'Anatevka' van Sholom Aleichem. Later, na Pasen, zullen we een speciale katechese en liturgie aan de Bijbel wijden. 10. Sommige katecheten zijn er voorstander van de engelfiguur
200
11.
12.
13. 14. 15.
16.
17. 18. 19.
geheel achterwege te laten om de boodschap zo menselijk mogelijk te doen zijn: 'het besef komt niet uit de hemel vallen, het groeit in het hart.' Waarom zouden we de kinderen echter deze 'medicijn Gods' (zo noemt Bonaventura op 24 oktober de engel Raphaël) onthouden? Om de hemelse afkomst van de menselijk geboren Messias te verbeelden, willen we de suggestiviteit van de engelfiguur niet missen. 'Ook als men houdt, dat de engelen geen persoonlijke geestelijke wezens zijn, maar primitieve, eeuwig menselijke personificaties van een goddelijke aanwezigheid, dan blijven zij - voor wie het verstaat - sublieme uitdrukking van een Godservaring.' (H. M. M. Fortmann, De wankele status der engelbewaarders. In: De Volkskrant, 9 oktober 1965). Zie voor recente literatuur: Annalen van het Thijmgenootschap 1967, o.a. B. van lersel en P. Schoonenberg. Voorts: Tijdschrift voor Theologie 7 (1967) nr. 1, p. 43-62. - J. Quinlan, Engelen en duivels. Tenslotte: Van Jesus is het vermaan dat wij aan de kleinen geen ergernis mogen geven, 'want hun engelen zien steeds het aangezicht van mijn Vader' (Mt. 18, 10). Een goede volledige opname, waarvan we ook later in het jaar nog gebruik zullen maken, is die van London Records, Richmond, High Fidelity. BA 43002, een uitvoering o.l.v. Sir Adrian Boult. Psychologen die zich bezighouden met de betekenis van de kleuren, maken ons bewust wat we in de symboliek van het paars kunnen beleven: paars was vroeger de kleur van de machtigen: het paars van koningen en kardinalen. Nu blijkt het veeleer de kleur van de onmacht, van de onvolgroeide, onzekere, zoekende jonge mens, van hen die hevige verlangens koesteren. De kleur is zo ook van hen die uitzien naar Kerstmis en Pasen. Zie: Oegema van der Wal, Toegepaste kleurenpsychologie. 1968. Didascalia, uitgave Gooi & Sticht. nr. 1, Advent (G&S 0945). De N.K. benadrukt terecht dit woord (p. 89): ouders 'maken' het kind niet, maar ontvangen het. Zie onder de vele fotoboeken: Hans Reich, Die Mutter und ihr Kind. München 1963. His Master's Voice heeft een geluidsserie uitgegeven, waarin op plaat nr. 48 het huilen van een baby (7 EGH 2016). E. Janssen, Zwerven. Godsdienstig essay. Antwerpen 1961. _ A. Gros, Je suis la route. Serie: Thèmes Bibliques. Brussel 1961. - P. Drijvers, Over de Psalmen. Utrecht 1953. p. 129v.: Pelgrimspsalmen. - Bijbels Woordenboek s.v. 'Weg' c. 1845. J. A. T. Robinson, Verschuiving in de moraal? Amsterdam 1964. p. 56. Geciteerd door H. M. M. Fortmann, o.c. p. 22. Huub Oosterhuis, 'Het Lied van de Verlossing die nabij is', couplet 4 en 5. In: Didascalia I (G&S 0945). Zie dezelfde symboliek in twee verzen van dezelfde dichter: 'De Boom' in Uittocht. Amsterdam 1961. p. 44. En 'Ballade van een Men-
201
senzoon' in Groningen, en andere gedichten, Amsterdam 1962, p.39v. 20. Jules de Corte, 'Liedjes rond de Kerst' (Philips 422 490 PE). 21. Ma:halia Jackson, 'Joy to the World' (CBS 1.118). 22. Ewan Hooper and Emest Marvin, 'A man dies'. The Gospel expressed and dramatised in meaningful worship. In St. James Presbyterian Church, Lockleaze, Bristol (Columbia 33 SX 1609). Tekstboek: Barton, Longman and Todd Ltd. 23. Didascalia I (G&S 0945). 24. Enige literatuur in onze onmiddellijke nabijheid: W. J. Berger, Op weg naar empirische zielzorg. Nijmegen 1965. p. 49v. Idem, Ziekenhuis-pastoraat - In: Bulletin voor Pastorale Psychologie 2 (1967) nr. 1, p. 7-13. - H. Andriessen, De groei van het geweten. Prolegomena tot een psychologie van het kinderlijk geweten. - A. Uleyn, Pastorale psychologie en schuldervaring. Utrecht 1964. - N. Snijders-Oomen, Eerste Biecht. Hilversum 19622• - De prediking van het sacrament van boetvaardigheid. Aangeboden door de Pastorele Advies-Raad te Amsterdam. Hilversum 1964. - J. Hegge, Boete-viering en private biecht. Roermond 1964. - Waarom niet samen? Tien gesprekken rond sacramentele boete en vergeving. 1968. 25. Cf. Herderlijk schrijven van de bisschoppen van Nederland bij gelegenheid van Vasten 1967. K. A. 22 (1967) c. 275v. 26. Boven de buitendeur hadden wij bij gebrek aan een klokketoren een luidspreker aangebracht, waaruit het geluid van kerkklokken over het terrein klonk. (His Master's Voice, geluidsserie nr. 30 7 EGH 2003). 27. Werke voo Georg Friedrich Hä:ndel, Concerti per l'Organo ed altri stromenti (Archiv-Produktion des Musikhistorischen Studios der Deutsche Grammophon Gesellschaft). Voorts: W. A. Mozart, Konzert G-dur für Flöte und Orchester KV 313 (Meister der Musik MT 1019). 28. Bijvoorbeeld trompetmuziek van Purcell of Haydn. Heel geschikt, maar intussen wellicht te vaak gehoord, is ook uit Charpentiers Te Deum: introduction (indicatif van de Eurovisie) (Erato LDEV 454). 29. Zie hiervóór, noot 9. Tekstboek 'Anatevka' (Fiddler on the roof) uitg. H. J. W. Becht's Uitg. mij. N.V. Amsterdam. Langspeelplaat: RCA Victor LSP 10110. 30. Er kan ook een ander Gloria gekozen worden, bijvoorbeeld uit een klassieke mis. Onze kinderen luisterden graag naar een Tjechische barokmis: Frantisek Xaver Brixi, Missa Pastoralis (Supraphon SUA 10451). 31. Er is vanzelfsprekend ook een overvloed aan opnamen van goede fluitmuziek. Zó gebruikten wij het rondo uit het zojuist genoemde concert in G-dur van Mozart. Voorts het derde deel (allegro) uit Mozarts Konzert C-dur für Flöte und Harfe mit Orchester KV 299 (Meister der Musik Mt 1019). 32. Voorbeeld v~ rustige muziek, waarop zich gemakkelijk ritmische dansbewegingen laten uitvoeren: Schuberts Rosamun-
202
-
de; tussenspel nr. 3 in Bes (His Master's Voice 7 EPH 5008). 33. J. S. Bach, Jesu, joy of men's desiring (Philips 422 500 NE). Andere mogelijkheden: W. A. Mozart. Et incamatus est, aus der Grossen Messe c-moll KV 427 (Deutsche Grammophon Gesellschaft LPEM 19291) of idem, Laudate Dominum, aus 'Vesperae solennes de confessore' C-dur KV 339 (dezelfde plaat). EPIFANIE 1. Cf. R. Guardini, De zintuigen en het kennen van het religieuze. Hilversum 1960, p. 4Ov.: De betekenis van de liturgie als epifanie. 2. Wij !Iloemen hier slechts twee auteurs, bij wie men een uitvoerige literatuuropgave aantreft:E. Schillebeeckx, Het bewustzijnsleven van Christus. In T. v. Th. 1 (1961) nr. 3, p. 227-251. - K. Rahner, Die Christologie innerhalb einer evolutiven Weltanschauung. In: Schrifte zur Theologie. Band V. Einsiedln 1962. - Idem, Dogmatische Erwägungen über das Wissen und Selbstbewustsein Christi. In hetzelfde boek. 3. W. Shakespeare, geciteerd door G. Bekaert, In een of ander huis. Tielt 1967, p. 54. 4. Zie H. van de Bussche, Het boek der tekens. Verklaring van Johannes 1-4. Tielt 1961. p. 193-214. - J. P. Charlier, Het teken van Kana. Bilthoven 1961. 5. R. Guardini, Van heilige symbolen. Heemstede 1940. p. 51. J. A. T. Robinson, Verschuiving in de moraal? Amsterdam 1964. p. 87v., p. 143v. 6. Cf. De Bazuin 48 (1965) nr. 25, p. 3. 7. Zie voor een Nederlands Lukas-commentaar: G. Bouwman, De derde nachtwake. De wordingsgeschiedenis van het evangelie van Lukas. Tielt 1968. 8. Cf. C. Geffré, Desacralisering en heiliging. In: Concilium 2 (1966) nr. 9, p. 109-128, vooral p. 114. 9. Cf. N.K. p. 197. 10. T. v. Th. 6 (1966) p. 359v. Zie ook L. Smits, Vragen rondom de eucharistie. Roermond 1965. Op 5 mei 1965 publiceerden de bisschoppen van Nederland een brief getiteld Herderlijk schrijven over de eucharistie. 11. Schillebeeckx, o.c. p. 382. 12. N.K. p. 217. 13. Cf. A. A. van Ruler, Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome. Hilversum 1965. p. 227. DE VEERTIGDAGENTIJD 1. Enige literatuur over de bergrede: Verbum 25 (1958), p. 400405; 456-461. - Getuigenis 3 (1958) nr. 3. - A. Bertrangs, De acht zaligsprekingen. In: Hoe lees ik de Bijbel. Amsterdam 1963. Deel 2, p. 52-73. - De Bazuin 47 (1963) nr. 5. Idem 47
203
(1964) nr. 15 (speciaalnummer). - J. de Graaf, In gesprek met de Bergrede. . 2. Literatuur: K. Rahner, Theos im Neuen Testament. In: Schriften zur Theologie, Band I. Einsiedln 1961. p. 91-168. - E. Schillebeeckx, De persoonlijke openbaringsgestalte van de Vader. In: T. v. Th. 6 (1968) nr. 3 p. 274-288. - Over de vaderproblematiek van psychologische zijde: J. H. Huyts, Identifikatie met de Vader. In: Dux 33 (1966) nr. 3 p. 153v. - A. Mitscherlich, Op weg naar een vaderloze maatschappij. Arnhem 1968. 3. Enkele werken: Buytendijk e.d. Het gesprek. Utrecht 1960. H. C. Dijker, Taal en psychische werkelijkheid. Amsterdam 1946. - J. Gusdorf, La Parole. Paris 1953. - M. Heidegger, Unterwegs zur Sprache. Pfülingen 1959. - J. Ortega y Gasset, Het spreken van de mens. Den Haag 1958. - J. A. J. Peters, Over de oorsprong van het woord. In: T. P. 13 (1951) p. 163208. - H. J. Pos, Taal, mens en cultuur. Assen 1957. Zie ook de stroom publikaties vanuit de moderne taalfilosofie. 4. Huub Oosterhuis, In het voorbijgaan. Ambo. Utrecht 1968. Hoofdstuk I, De tweede taal. 5. Cf. N.K., p. 136. 6. Commentaren op het 'Gebed des Heren': E. Lohmeyer, Das Vater Unser. Göttingen 19523. - H. Schûrmann, Das Gebet des Herm. Freiburg i.B. 1957. - A. Hamman, La Prière 1, Le Nouveau Testament (Bibliothèque de Théologie). Doornik 1958. - H. van den Bussche, Het Onze Vader. Tielt 19632• 7. Aldus bij H. van den Bussche o.c. p. 71-73. 8. Cf. de tekeningen van Peter Vos in de zondagavondserie 'Woord voor woord'. 9. Charles Péguy, 'Le Pater' uit Le Mystère des Saints Innocen~~. Vertaling van Michaël Hensen. In: Tijdschrift voor. Geestel~k Leven 12 (1956) nr. Sp. 726-731. Péguy sneuvelde m 1914 m de vlakte van Villeroy. Hij pelgrimeerde - met zijn geloof dat zo persoonlijk was - naar Chartres om bij de Virgo paritura te bidden voor zijn ziek kind. Wat betreft 'Le Pater' citeer ik hier nog de vertaler: 'Typerend voor zijn manier van schrijven is het zorgvuldig noteren van de groei van een gedachte, van de groei van een beeld. Wie deze schrijfwijze langdradig en vermoeiend vindt, miskent Péguys bedoeling. Hij wil langzaam mediteren over het thema dat hem boeit, hij wil het uitspellen, van alle kanten belichten, voetje voor voetje benaderen.' 10. Zie over het gebed: N.K. p. 133-145; p. 359-376. DE GOEDE WEEK 1. Oorspronkelijk in gebruik bij de Boskapel, Nijmegen. 2. Alleen al in de evangeliën is er 35 maal sprake van 'het leven': Zie o.a. Jo. 14, 6; 6, 35 en 10, 10. 3. Zie ook B.W. c 996v. 4. Het is de vraag of het begrip 'koni!l1g' voor deze kinderen
5. 6. 7. 8. 9.
10. 11.
12. 13. 14.
15. 16.
17.
voldoende verstaanbaar is. Zij houden van het Nederlandse vorstenhuis, maar daar is een koningin, van wie ze een foto op hun kamertje hebben hangen. Wij zijn niet op het beeld van de koning ingegaan. Misschien zal de ervaring leren dat het wel kan. Behoort dit beeld tot die archetypen, waarmee elk mens a priori vertrouwd is, of is ook daarvoor leren en kunnen leren noodzakelijk? N.K. p. 192. Wam de Moor, Lijdenspoëzie. Heraut-serie nr. 11 p. 6. N.K. p. 195. N.K. p. 392. Bijvoorbeeld uit de beste nieuwe Nederlandse liturgie op dit moment: Liturgie van witte donderdag. Een oorspronkelijke dienst van de werkgroep voor volkstaalliturgie in Amsterdam. Hilversum 1968. (Langspeelplaat G&S 0559: Didascalia XI). Zie voor een exegetisch artikel: J. Kahmann, Het kruis en zijn dwaasheid. In: Theologie en Zielzorg 62 (1966) juni, p. 161174. In de moderne psychiatrie wordt het doorstaan van leed, in plaats van het ontvluchten ervan en het ervoor behoed worden, meer en meer bestudeerd op voor bepaalde patiënten positieve therapeutische mogelijkheden. De godsdienst-psychologie zal er van haar kant op in dienen te gaan, dat 'verwerping', 'kastijding' en 'bestraffing' van de kinderen Gods een existentieel noodzakelijke component is in elk integraal religieus patroon. Maar intussen zijn wij als pastores gewaarschuwd onze zwakzinnige kinderen met hun onherstelbaar letsel allereerst te beschermen en niet op naam van de religie bloot te stellen aan de gevaren van het leed. Een mtegrale uitvoering: Telefunken LT 6598/6601. Werkgroep Amsterdam. Grammofoonplaat Didascalia XI, G&S 0559. Andere voor de hand liggende keuze: een gedeelte uit Mozarts Requiem, KV 626 (Een goede uitgave: Vox GBY 12060). Of van Albinoni het Adagio for Organ and Orchestra in gmoll (Vox DL 1410). De beste kruiswegtekst ons bekend, geheel uit Bijbelcitaten opgebouwd, is die van Otmar Keel. Uitgave Benziger Verlag. Literatuur over de verrijzenis, voor pastores in ons land gemakkelijk te bereiken: St. de Wit, Verrijzenis: mythe of werkelijkheid. In: Theologie en Pastoraat 64 (1968) nr. 1, p. 1-15;, deel 2 in nr. 2, p. 83-95; deel 3 in nr. 3, p. 161-174. - Vragen rond de opstanding (bijdragen van M. de Jonge en B. van Iersei). In: Vox Theologica 38 (1968) nr. 3, p. 105-143. H. M. M. Fortmann, Waarvan waren zij getuigen? In: Geloof bij kenterend getij. Peilingen in een seculariserend christendom. Roermond 1967, p. 117-135. P. Schoonenberg, interview over dood en verrijzenis door P. Wesseling. In: De Nieuwe Linie 31 juli 1965 en 11 september 1965.
205 204
-
PASEN 1. Aldus in: D.okumentatie voor jeugdzielzorg. Uitgave Instituut v~o~ Jeugdzielzorg van het bisdom Roermond, I, 213-226' InI~I~ng. 0hP Pasen. Een goed, uit 1966 daterend literatuur~ver ZIC t ~t et Nederlands taalgebied. 2. Vertalmg Huub Oosterhuis en Michel Psalmen. Utrecht 1967, p. 65. van der Plas, Vijftig 3. Bvei~e op plaat nr. 30 van de geluidsserie van His Master's OJce (7 EGH 2003). 4. Een goede keus zou zijn: Purcells Tune and Air f T and Orchestra in D. . or rumpet 5. Dit lied is uit de 'Emmaus-mis' (mis in dixieland) van The soutb Ja~z Ba~d en het koor van de Vredeskerk in Tilbur ~er gehefd bIJ .onze kinderen. Melodie van dit lied: Go tet Jt ontbe m?unta:ns (Telstar TS 60.000 TE). 6. Eveneens UIt de Emmaus-mis'. HEMELVAART 1. Cf. Ex. 13, 21; 19, 16; 20, 21. 2. Cf. het citaat bij W. Barnard, Lieve Gemeente. Amsterdam 1962. p. 141. 3. ~et rake beeld is van Bamard, o.c. p. 143. 4. ZIe . hvoor N'het volgende: JAM . . . Weterm""' ...., D e H eme Ivaart m et leuwe Testament. In: Nederlands Katholieke Stemmen 50 (1954), p. 129-138. 5. E: Schillebeeckx, Christus sacrament van de Godsont t' BIlthoven 1959. p. 30-31. moe mg.
6. ~r ~o~ Jean Daniélou, Bible et Liturgie. Serie Lex Orandi no . ans 1958. p. 409-428. Zie ook de N.K. p 225-226 . 7. kJoseph Haydn, 'D'e Sh·· f ' . . I C op oog. Een opname van alleen d o~~gedeelten: Deutsche Grammophon Gesellschaft LPE 172; 8. PhIlIPS JF 333 600. . 9. Decca AT 10247. 10. Wi~ d~kt op di; mo~ent niet even aan Toon Hermans 'Ballon (HlS M~ter ~ ~OJce 7 EGH 177). Misschien laat iemand T oon met zIJn hedJe wel door de luidspreker bij het feest komen. PINKSTEREN 1. H. M. M. Fortmann, Pinksteren. In: Hoogtijd. Gedachten o~er fee~ten en vasten. Utrecht 1966, p. 68-78. Het lezen van dit ru:tlkel begee.stert. Er is in het volgende gebruik van gemaakt. ZIe voor enIge verdere literatuur: A. M. Henry, De Heilige J D . '1 Geest. Credo-reeks nr. 6. Amsterdam 1960 Bible et Liturgie. Serie Lex Orandi. Paris 1958 p' 42~90u, Ker~. en Geest. In: Kath. Archief 18 (1963) 646~. _ P v~ HoolJdonk, Preek over de H. Geest. In: Theologie ·Z· I zorg 62 (1966) p. 306v. - Th. C. Vriezen, De Spiritu e;an::o~
206
Bijdragen tot de leer van de Heilige Geest. Utrecht 1964. H. M. M. Fortmann, Schets van een psychologie van de Heilige Geest. In: Vriendengave, Bernardus Kardinaal Alfrink aangeboden bij gelegenheid van de veertigste verjaardag van zijn priesterwijding. Utrecht 1964. p. 58-67. W. P. ten K. Op de wijze van de Geest. In: Wending 21 (1966) p. 277-289. K. Rahner, Löscht den Geist nicht aus. In: Schriften zur Theologie. Band VII. Einsiedeln 1966, p. 77-90. Ned. vert. Blus de Geest niet uit. Hilversum 1962. - K. Rahnér, Geist über alles Leben. Idem p. 189-198. 2. Cf. H. M. M. Fortmann, o.c. p. 72. Ook P. Schoonenberg, Het geloof van ons Doopsel. Deel 111, 's-Hertogenbosch 1958. p.211. 3. Aischulos, Prometheus. Vertaling E. Straat. Utrecht 1967. 4. H. M. M. Fortmann, o.c. p. 75. 5. Boudewijn de Groot, 'Testament'. Tekst: Lennaert Nijgh (Decca AT 10247). 6. Inspirerend kan hier zijn: R. Guardici. Lofrede op het boek. Tielt-Den Haag 1964. Zie ook Karl Rahner, Het dichterlijke woord en de christen. In: Auteur en christelijk bestaan. Hilversum z.j. 7. Bijvoorbeeld de uitgave van het Nieuwe Testament van de Katholieke Bijbelstichting, bestemd voor gebruik in de eredienst. Een grote uitgave met platen of een goede kim.leruitgave in ,groot formaat is ook ,geschikt. Het mooist is wel een groot oud bijbelboek. 8. Jugoslavi Ansambl 'Branko Milenovic': 'Mars na Drinu' (Artone POS 018). 9. His Master's Voice 7 QH 120. 10. Een duif daalt neer. Gedichten over de Heilige Geest. Een bloemlezing door J. W. Schulte Nordlholt. Carillon-reeks nr. 29. Amsterdam 1964. 11. Nederlandse vertaling door J. W. SchuIte Nordholt. In: Hymnen en Liederen. Hilversum 1964. p. 135. DE LANGE PINKSTERTIJD 1. H. A. van Munster, Kierkegaards redevoeringen. Utrecht 1959, p.143v. 2. Uit Psalm 80. Vertaling Huub Oosterhuis en Michel van der Plas. In: Vijftig Psalmen. Utrecht 1967. p. 38-39. 3. Levensboom: Zie Bijbels Woordenboek. Roermond 1954-1957, c 1007-1008. 4. Literatuur over het scheppingsverhaal: Paradijs, evolutie, erfzonde. In: School en godsdienst 19 (1965) nr. 2. - H. Renckens, Israëls visie op het verleden. Den Haag 1958. - H. v. d. Bussche, De Goddelijke boodschap van de oergeschiedenis. Tielt 1959. Phoenix Bijbelpockets: deel 2, Zoals er gezegd is over het Paradijs; deel 1, Zoals er gezegd is over de Schepping. _ A. Hulsbosch, De Schepping Gods. Roermond 19644• - P. Schoonenberg, Het geloof van ons doopsel. Deel I. 's-Hertogen-
207
• bosch 1955. p. 57v. - J. Feiner, Ursprung, Urstand und Urgeschichte des Menschen. In: Fragen der Theologie heute. Einsiedeln 1958. p. 231-264. 5. Vertaling Huub Oosterhuis en Michel van der Plas, o.c. p. 54. 6. Idem p. 34. 7. Terzet en koor nr. 6 uit 'Die Jahreszeiten' van Joseph Haydn (Deutsche Grammophon Gesellschaft 18 486 A). SLOT /
1. Peter Nichols, Een dag uit de dood van verdomde Louwietje, L.R.P. 207. Amsterdam 1968, p. 215vv.
I I.
208
J