1
2
3
4
Een 75-jarige historie 1916-1991
5
Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg
Een 75-jarige historie 1916-1991
Ir. F.J.J. Hamer Dr.Ir. C.P.M. Sadée Ir. J.A. Wijsman A.C. Dolk C.J. Lommers
6
7
Inhoud
Voorwoord van de Commissaris der Koningin in Limburg 7 Voorwoord van de voorzitter van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg 9 Introductie 11 I De maatschappelijke en industriële situatie in ZuidLimburg bij de oprichting 13 II Oprichting en eerste decennium (1916-1927) 21 III Tussen crisis en wereldoorlogen (1927-1940) 47 IV De oorlogsjaren (1940-1945) 57 V De jaren van wederopbouw (1945-1965) 67 VI De periode van herstructurering (1965-1980) 79 VII Van 1980 - heden (1980-1991) 91 VIII Capita Selecta: 1. De Koninklijke Besluiten en Statuten 99 2. Het verloop van het ledental 104 3. De kenmerken van de leden 107 4. De financiën van de Vereniging 113 5. De contacten met zusterverenigingen 122 Besturen 133 Voordrachten 139 Excursies en jaarvergaderingen 149 Lijst van sponsors 155 Colofon 159 7
Copyright © 1991 Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg. VIZL CJP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Vereniging Van Ingenieurs in Zuid-Limburg: Een 75-jarige historie, 1916-1991 / [Teksten: A.C. Dolk, F.J.J. Hamer, C.J. Lommers, C.P.M. Sadée, J.A. Wijsman] - [s.1.]: Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, VIZL. - Ill. Jubileumuitgave VIZL. - Met register. ISBN 90-9004213-x Trefw.: Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg; geschiedenis
6
Voorwoord van de Commissaris der Koningin in de provincie Limburg
De Hoogedelgestrenge Heer Ing. E.M. Mastenbroek, Commissaris der Koningin in de provincie Limburg.
D D
Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg bestaat 75 jaar. Met dit belangrijk jubileum heeft de VIZL een werkelijk eerbiedwaardige leeftijd bereikt, waarmee ik haar van ganser harte gelukwens. Dit boek, verschenen ter gelegenheid van het jubileum, biedt de lezer een terugblik op de boeiende geschiedenis van de Vereniging en - daarin vervlochten - een interessant overzicht van de industriële ontwikkeling van Zuid-Limburg. Op een compacte wijze wordt nog eens het beeld getoond van de opkomst en de neergang van de vele verschillende sectoren van bedrijvigheid in dit gewest. De VIZL heeft op grond van haar doelstellingen en door de inzet van haar leden tussen al deze bedrijven en sectoren dwarsverbanden aangebracht en daardoor bijgedragen aan de kennisinfrastructuur in het zuidelijk deel van onze provincie. Wanneer U de boeiende 75-jarige geschiedenis van de VIZL nog eens via dit boek tot U neemt, zal het ook U frapperen hoezeer het werk van de Zuidlimburgse ingenieurs steeds een Euregionale inbedding heeft gehad. Niet alleen vanwege het feit dat naar verhouding velen van hen hun opleiding in Aken of Luik hebben genoten, maar ook omdat vele van de Zuidlimburgse bedrijven waar zij in functie traden een Belgische of Duitse achtergrond hadden. Het zal daarom niet verbazen dat de VIZL steeds veel belang heeft gehecht aan de grensoverschrijdende contacten met haar Belgische en Duitse zusterverenigingen. Waar wij vandaag de dag de internationalisering - vooral .
7
in Euregionaal verband - van Limburg hoog in het vaandel voeren is het interessant nog eens vast te stellen dat op dit terrein voor de Limburgse bedrijven er weinig nieuws onder de zon is. Dat mag een bevestiging zijn dat we in Limburg op de goede weg zijn. Ik wens de VIZL toe dat zij, tezamen met haar leden die een zo belangrijke rol vervullen in de voortdurende technologische vernieuwing in deze provincie, een goede toekomst tegemoet gaat. De Commissaris der Koningin in de provincie Limburg, Ing. E.M. Mastenbroek
8
Voorwoord van de voorzitter van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg
Ir. H.W. Schiffelers, Voorzitter van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg.
V
ijfenzeventig jaar VIZL. Een moment, een mijlpaal om bij stil te staan en achterom te blikken. Voor onze leden is dat professioneel gezien wellicht een wat vreemde ervaring. Kenmerkend voor ingenieurs is immers hun toekomstgerichtheid. Interesse, opleiding en werkzaamheden zijn over het algemeen gefocust op vooruitgang, op het nog niet ontdekte, op nieuwe technieken en perspectieven, kortom op het creëren van een andere - een hopelijk betere - wereld. Hoewel ik geenszins de indruk wil wekken dat ingenieurs geen gevoel zouden hebben voor oude waarden en tradities - het tegendeel is waar - mag op basis van het voorgaande worden verondersteld dat retrospectie niet hoog in hun vaandel staat. En als wordt teruggeblikt dan zal dat meer in grote lijnen zijn dan op historische details. 'La grande histoire véritable est celle des inventions' heeft de Franse schrijver Queneau gezegd en ongetwijfeld is dat een uitspraak die vele ingenieurs uit het hart is gegrepen en die hun blik en visie op het verleden mede bepaalt. Voor het bestuur is de historische belangstelling van de leden om die reden slechts in beperkte mate aanleiding geweest om opdracht te geven tot het optekenen van de geschiedenis van de VIZL. In de overwegingen is met name betrokken de conclusie dat de levensvatbaarheid en het bestaansrecht van de Vereniging na zovele jaren buiten kijf staan. Daarnaast hebben een rol gespeeld de achtenswaardige leeftijd - uitermate geschikt voor mémoires - en zeer zeker ook de zorg dat 9
afkomst en verleden van de VIZL naar de toekomst toe in vergetelheid zouden kunnen geraken. Hoewel eigenlijk niet verrassend, is het toch wonderlijk al lezend gewaar te worden dat de historie van de VIZL vrijwel overeenkomt met de geschiedenis van Zuid-Limburg en tevens nauw samenhangt met nationale en internationale ontwikkelingen. Was isolement op velerlei vlak een belangrijke drijfveer tot oprichting, dan mag heden ten dage worden geconstateerd dat de Vereniging erin is geslaagd zich in een centrale positie te situeren. Vanzelfsprekend hebben maatschap- pelijke veranderingen daaraan een bijdrage geleverd. Maar tevens dient onderkend te worden dat het VIZL-huis in de voorbije jaren ramen en deuren wijd heeft geopend voor nieuwe ontwikkelingen, hetgeen veelzeggend is voor de visie en voortvarendheid van de leden. Op basis hiervan, de erkenning van de VIZL in de lande en de positie die werd verworven in Euregionaal verband, ziet het bestuur de toekomst vol vertrouwen tegemoet. In het oude Rome zei men: 'Testis unus, testis nullus', ofwel de getuigenis van één is de getuigenis van geen. Het bestuur heeft met het optekenen van de VIZL-historie geen risico's willen nemen en de veelomvattende werkzaamheden toevertrouwd aan een schrijversquintet. Gaarne spreek ik tot besluit mijn waardering uit voor hun inzet en de wijze waarop zij zich van hun taak hebben gekweten. Ir. H.W. Schiffelers voorzitter
10
Introductie
I I
n dit jubileumboek van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg wordt een beeld geschetst van het wel en wee van de Vereniging in de voorbije 75 jaar. Het is uit de eerste geschriften bekend, dat einde 1915 - begin 1916 onderzocht is of er in Zuid-Limburg voor de oprichting van een dergelijke regionale vereniging voldoende belangstelling bestond. Het doel van de Vereniging werd daarbij voorlopig als volgt geformuleerd: 'bevordering van de wetenschap en de kunst van de ingenieur in de meest uitgebreide zin, door o.a. het houden van vergaderingen ter behandeling van technische vraagstukken en van administratieve, economische en sociale onderwerpen op technisch gebied. ' Kennelijk sprak dit zovelen aan, dat de Vereniging op 18 maart officieel kon worden opgericht. In de statuten werd het doel als volgt omschreven: a) het houden van vergaderingen ter bespreking van onderwerpen welke tot het gebied van de ingenieurswetenschappen behoren; b) het maken van excursies Deze statuten werden vervolgens op voordracht van de toenmalige Minister van Justitie bij Koninklijk Besluit No 34 van 2 Dec. 1916 door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina goedgekeurd. De initiatiefnemers tot oprichting van de Vereniging waren gevestigd in de regio's Maastricht en Heerlen. In het Maastrichtse waren zij vooral werkzaam in industrieën, bij overheidsinstellingen zoals Rijkswaterstaat en Provinciale Waterstaat en bij spoor- en tramwegmaatschappijen e.d. In het Heerlense stamden zij vooral uit de mijnbedrijven, die nog volop in ontwikkeling waren. Hoe verscheiden hun werkzaamheden ook waren, de initiatiefnemers en de eerste leden hadden gemeen, dat zij in Zuid-Limburg woonden en werkten in een gemeenschap met sterke streek- en tijdgebonden kenmerken. Informele onderlinge contacten in een verenigingsverband zouden dan van bijzondere persoonlijke betekenis kunnen worden. De nu volgende chronologische geschiedschrijving van de Vereniging zal dan ook aanvangen met een beschrijving van de maatschappelijke en industriële situatie in Zuid-Limburg ten tijde van de oprichting. 11
12
I De maatschappelijke en industriële situatie in Zuid-Limburg bij de oprichting De maatschappelijke situatie
D
e maatschappelijke situatie van 75 jaar geleden maakt het alleszins begrijpelijk dat er omstreeks 1915 - 1916 behoefte bestond aan het creëren van een extra band tussen de in Zuid-Limburg wonende en werkende ingenieurs naast de professionele. Van oudsher leefde men hier relatief geïsoleerd van de rest van Nederland. Dit isolement is onder andere te verklaren uit de geografische ligging van de streek, die bijvoorbeeld betere verbindingen had met België en Duitsland dan met de rest van Nederland. Immers, reeds in 1853 kwam een treinverbinding tussen Maastricht en Aken tot stand. In 1856 werd het traject Maastricht - Hasselt opengesteld, gevolgd door de aanleg van de lijn Maastricht - Eijsden in 1861, waardoor een verbinding met Luik ontstond. Ook ontstond in 1896 een verbinding tussen Maastricht en Herzogenrath. Weliswaar kwamen ook in noordelijke richting spoorbanen tot stand - Maastricht-Venlo in 1866 - die het vanaf 1870 mogelijk maakten het centrum en westen van het land via de rails te bereiken. Echter, een dergelijke onderneming vergde dan wel het grootste deel van de dag. De reistijd tussen Maastricht en Amsterdam, toen nog via Venlo, bedroeg 4 uur en 35 minuten. Er reden dagelijks 4 treinen. Nu is dit 2.30 uur en rijden er 35 intercitytreinen per dag. Na 1912 werd het reizen per trein vanuit het zuiden naar grote Hollandse steden enigszins bekort door de aanleg van de verbinding Roermond-WeertEindhoven, maar het nabije buitenland bleef toch beter en sneller bereikbaar. Als gevolg van deze situatie was de bevolking sterker georiënteerd op steden als Luik en Aken dan op de rest van Nederland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een deel van de in Zuid-Limburg opgroeiende aanstaande ingenieurs de voorkeur gaf aan een studie aan de Technische Hogescholen in bovengenoemde steden boven de ingenieursopleiding in Delft. In de periode rond de oprichting van de Vereniging begon zich bovendien op talrijke gebieden aanzienlijke technische vooruitgang af te tekenen. Hierbij moet gedacht worden aan electrificatie, telefonie, luchtvaart, weg- en waterbouwkundige werken en niet te vergeten de voor Zuid-Limburg zo belangrijke kolenmijnbouw, die snel tot ontwikkeling kwam. Het toenemend autoverkeer maakte grotere mobiliteit mogelijk. 13
De vorderingen op technisch vlak hadden tot gevolg dat het aantal in Zuid Limburg werkzame ingenieurs sterk toenam. Voor een groot deel waren zij afkomstig van buiten de provincie. Ze hadden in dit gewest weinig of geen familiebanden. Deze 'import' maakte echter wel gebruik van culturele mogelijkheden in het naburige buitenland. Toen in 1914, door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, de landsgrenzen werden gesloten en de traditionele contacten wegvielen, voelde deze groep van ingenieurs het isolement ongetwijfeld extra sterk. Langzamerhand moet ook het besef zijn ontstaan dat het oorlogsgeweld en daarmede het isolement voorlopig nog zouden voortduren: 1916 was het jaar van de grote veldslagen bij Verdun en aan de Somme en van nieuwe oorlogsverklaringen tussen Italië - Duitsland, Duitsland - Roemenië en Roemenië - Bulgarije. Het was in die periode van verstoorde culturele contacten, toenemend isolement, oorlogsdreiging, maar ook van technische vooruitgang dat het idee rijpte een regionale ingenieursvereniging op te richten. Van meet af aan heeft de Vereniging er dan ook naar gestreefd om technische, culturele en sociale elementen in een zinvol verband te combineren. Hiertoe werden onder andere tal van voordrachten en excursies georganiseerd.
14
De industriële situatie
HET MAASTRICHTSE INDUSTRIEGEBIED Van oorsprong is Zuid-Limburg een agrarisch gebied. Weliswaar werd er al sedert eeuwen steenkool gewonnen nabij de Abdij Kloosterrade (Rolduc), doch industriële bedrijvigheid op zeer beperkte en ambachtelijke schaal werd slechts aangetroffen in en rond Maastricht, voornamelijk ten behoeve van de vesting en het garnizoen. De afscheiding in 1830 van België met het reeds langer geïndustrialiseerde Wallonië - in het bijzonder het Luikse gedeelte - is ongetwijfeld van grote invloed geweest op de industriële ontwikkeling van Zuid-Limburg. Het noordelijk deel van het Koninkrijk der Nederlanden concentreerde zich meer op handel en scheepvaart en had nog weinig belangstelling voor investeringen in deze uithoek van het land. De Belgische industriëlen, kapitaalbezitters en banken toonden echter meer interesse. Het waren dan ook hoofdzakelijk Belgische initiatiefnemers en kapitaalverschaffers die in het midden van de vorige eeuw de industrialisatie in en rond Maastricht op gang brachten. Maastricht was van oudsher een belangrijke stad. Enerzijds gelegen op een kruispunt van verharde hoofdwegen - onder andere aan de weg Antwerpen-Keulen - en anderzijds met goede waterverbindingen via de Maas en de Zuid-Willemsvaart. Het is dus begrijpelijk dat Belgische ondernemers deze stad, die voor hen relatief 'dichtbij huis' was gelegen, als vestigingsplaats kozen. Bovendien heerste daar in die tijd grote werkloosheid waardoor goedkope arbeidskrachten in ruime mate aanwezig waren. Maastricht groeide hierdoor uit tot het belangrijkste industriële centrum van Nederland. De rest van ons land zou pas rond de eeuwwisseling volgen. Maastricht had dan ook sedert 1804 een Kamer van Koophandel, de eerste van Nederland. Aan de wieg van het Maastrichtse industrialisatieproces stond Petrus Regout (1801-1878). Hij was in zijn tijd de enige ondernemer en werkgever van betekenis. In 1834 startte hij reeds met een glas- en kristalfabriek en in 1836 stelde een erfenis hem in staat een aardewerkfabriek te beginnen. Succes bleef niet uit, want reeds spoedig werden zijn produkten bekroond op internationale tentoonstellingen en plaatste Koning Willem II bestellingen. Uit deze bedrijven is de huidige SPHINX voortgekomen. 15
Toen in 1850 door Belgische ondernemers de huidige KONINKLIJKE NEDERLANDSE PAPIER FABRIEKEN KNP te Maastricht werden opgericht onder de naam C.V. LHOËST-WEUSTENRAAD en CIE, behoorde Regout tot de stille vennoten. Nog vóór de fabriek op 16 mei 1852 begon te produceren, trad Regout echter uit de vennootschap en verkocht zijn aandelen. Vennoot A. Weustenraad was tijdens de oprichting verloofd met een dochter van Petrus Regout. Zij huwden op 29 april 1851. Kennelijk was de deelname van Regout in de papierfabriek als steuntje in de rug bedoeld voor zijn toekomstige schoonzoon. Naast de eerder genoemde voordelen van vestiging van industriële ondernemingen in Maastricht waren er voor de papierfabriek nog enige andere factoren van belang. In die tijd was er namelijk in Nederland een uitvoerverbod voor lompen, toentertijd vrijwel de enige grondstof voor papierfabricage. In Nederland was een ruim aanbod van geschikt materiaal, mede door het voorhanden zijn van afval van touw en zeilen uit de scheepvaart. Bij de bouw van de papierfabriek werd dan ook begonnen met de constructie van een 'lompen-opslagloods', die meteen rijkelijk kon worden gevuld. Bijkomende omstandigheden voor vestiging in Maastricht waren de goede kwaliteit van het bronwater - wat het maken van 'wit' papier mogelijk maakte en de lozing van afvalwater op de Maas. Tenslotte moet worden vermeld dat onder de aan te trekken arbeidskrachten er enkelen waren die ervaring hadden met de vervaardiging van papier. Onder andere langs de Jeker heeft een aantal kleine papiermolens gestaan die één voor één failliet gingen door de opkomst van de stoommachine als krachtbron. Kort na elkaar werd Maastricht medio 19e eeuw verrijkt met nog twee nieuwe aardewerkfabrieken. Een daarvan werd opgericht door Clermont en Chainaye in 1851. In het jaar 1853 volgde N.A. Bosch hun voorbeeld. Dit laatste bedrijf werd in 1866 door brand verwoest en verdween daarmee van het toneel. De zwagers Clermont en Chainaye leefden in onmin met Petrus Regout. Ze beoogden de porselein- en aardewerkfabricage van. Regout te ondermijnen met het stichten van een eigen fabriek. Een crisis in 1857 bracht hen echter in dusdanige moeilijkheden dat zij besloten hun bedrijf over te doen aan een gelijktijdig opgerichte commanditaire vennootschap met de fraaie naam 'Societé pour la fabrication des faiences et produits céramiques de toute espèce, sous la raison sociale Guillaume Lambert et Compagnie'. In de volksmond zou die later kortweg de Céramique gaan heten. 100 Jaar later - in 1957 - fuseerden de aartsrivalen tot S PHINX-CÉRAMIQUE. Het geslacht Regout doet in het kader van industrialisatie opnieuw van zich 16
spreken in 1883, als Hubert Gerard Louis Regout (1832-1905) een fijnporseleinfabriek sticht. Hij doet dat onder de naam Louis Regout en Zn. Heden ten dage bestaat dit bedrijf nog steeds onder de naam MOSA. Naast porselein heeft het zich inmiddels gespecialiseerd in de fabricage van tegels. In 1871 richtte de Luikse ingenieur Georges Rocour, een van de Belgische pioniers die de industrialisatie van Limburg en Zuid-Nederland in het algemeen sterk hebben bevorderd, in Eijsden een zinkwitfabriek op. In 1879 werd in Maastricht eveneens een zinkwitfabriek gevestigd. Zij stonden onder dezelfde directie, maar waren juridisch gescheiden. In 1895 werd uit deze combinatie de NV MAASTRICHTSE ZINKWITMAATSCHAPPIJ geboren, die zich ontwikkelde tot een industrie met vertakkingen in vele delen van de wereld. Inmiddels heeft dit bedrijf het predikaat Koninklijk verworven. Tussen 1916 en het begin van de twintiger jaren werden door Nederlandse ondernemers verschillende technische plannen uitgewerkt om cement te maken, op basis van de Maastrichtse mergel afkomstig van de Pietersberg. De plannen leden echter schipbreuk omdat er niet voldoende Nederlandse kapitaalverschaffers te vinden waren en regeringssteun eveneens ontbrak. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het gemis aan een eigen cementindustrie sterk gevoeld. Het waren tenslotte wederom Belgische industriëlen - en in dit geval ook een Zwitserse participant - die het mogelijk maakten dat op 15 juli 1926 de NV EERSTE NEDERLANDSE CEMENT INDUSTRIE (ENCI) werd opgericht. Aan het driehoofdige 'comité de direction' werd als vierde directeur toegevoegd de Nederlandse industrieel Ir. P.W.H. Regout. Hij had vele connecties en was bovendien voorzitter van de Kamer van Koophandel in Maastricht. De elektrische energie voor de cementindustrie werd aanvankelijk betrokken van een Belgische centrale, daar DE NV MIJ TOT VERKOOP VAN DEN ELECTRISCHEN STROOM DER STAATSMIJNEN IN LIMBURG, die in 1909 werd opgericht, toen nog niet in die extra behoefte kon voorzien. De produktie van de ENCI bedroeg 300.000 ton portlandcement per jaar, dat wil zeggen circa 40% van de Nederlandse behoefte in die tijd. In de eerste jaren had de ENCI 300 à 400 werknemers. In 1932 werd bovengenoemde 'Stroomverkoopmaatschappij' die een 100% dochter van Staatsmijnen was, geherstructureerd tot de NV PROVINCIALE LIMBURGSE ELECTRICITEITS MAATSCHAPPIJ (PLEM ), waar nu tevens de provincie in participeerde. Eerste directeur was Ir. Bellaar Spruyt, die ook in de ingenieursvereniging een voorname rol heeft gespeeld. 17
HET MIJNBOUWGEBIED ROND HEERLEN Uit boringen was reeds in het begin van de vorige eeuw bekend dat er in ZuidLimburg steenkool voorkwam. Doch alleen rond de abdij Kloosterrade (Rolduc), waar ze direct aan en onder het aardoppervlak lag, werd al sedert eeuwen steenkool gedolven. In de 2e helft van de 19e eeuw werden door de Staat der Nederlanden een relatief groot aantal concessies verleend, merendeels aan Duitse en Belgische mijnbouwondernemers. Op enkele plaatsen begonnen deze met het aanleggen van schachten. Technische moeilijkheden, in het bijzonder door waterproblemen ondergronds, vormden de reden dat deze pogingen vroegtijdig werden gestaakt. Pas nadat de waterproblematiek ondergronds beheerst werd en met de aanleg van de spoorlijn Sittard - Herzogenrath in 1896 het vervoersprobleem was opgelost, raakten de mijnbouwactiviteiten in een stroomversnelling. In 1899 brachten de gebroeders Honigmann de eerste steenkool boven uit de Oranje Nassau Mijn te Heerlen. Daarna volgde de ene particuliere mijnzetel na de andere. Ze waren alle gevestigd rond Heerlen, in de Oostelijke Mijnstreek. Tot dat tijdstip had de Nederlandse Staat zelf geen belangstelling voor de kolenwinning. De enige mijnzetel, de Domaniale Mijn te Kerkrade, werd in 1845 zelfs voor 99 jaar verpacht aan de Aken-Maastrichtse Spoorwegmaat- schappij. Omstreeks de eeuwwisseling besefte de regering echter dat zij een rol moest gaan spelen bij de ontginning van de eigen bodemschatten. Het resultaat was dat in 1902 'Staatsmijnen in Limburg' werden opgericht. Deze staatsonderneming begon met de aanleg van de Wilhelmina, gelegen in de regio Heerlen. Het gebied dat de Staatsmijnen zou gaan exploiteren, strekte zich voornamelijk westelijk en noord-westelijk van Heerlen uit tot aan de Belgische en Duitse grens. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren er 6 mijnen in exploitatie, namelijk de Staatsmijnen Wilhelmina en Emma en de Particuliere Mijnen Oranje Nassau I en II, de Laura en de Domaniale Mijn. In aanleg waren toen de Staatsmijn Hendrik te Brunssum en de Oranje Nassau III te Heerlen. Later kwamen daar nog bij de Staatsmijn Maurits te Geleen, alsmede de Julia en de Oranje Nassau IV, beide in de regio Heerlen. Vermeldenswaard is dat de steenkool die ten zuiden en zuid-oosten van Heerlen werd gewonnen vrijwel geheel uit gasarme kool (antraciet) bestond en daardoor zeer geschikt was voor huisbrand. De door Staatsmijnen gewonnen steenkool uit het zeer omvangrijke gebied ten westen en noord- westen van Heerlen was echter zeer gasrijk en niet bruikbaar voor
18
huishoudelijke doeleinden. Wel werd vastgesteld dat uit deze kool een voortreffelijke kwaliteit cokes kon worden gemaakt. In 1914 werd dan ook besloten bij Staatsmijn Emma een cokesfabriek te bouwen, die in 1918 in bedrijf kwam. In 1924 volgde een tweede bij Staatsmijn Maurits. De grote hoeveelheden gas die door deze fabrieken werden geproduceerd, werden via een uitgebreid gasnet verkocht voor huishoudelijk gebruik. Eerst in Zuid Limburg, maar later werd ook de gehele provincie Noord-Brabant van dit stookgas voorzien. Naarmate de produktie van deze 'cokeskolen' bij Staatsmijnen steeg, ontstond tegen het eind van de twintiger jaren een duidelijk overschot aan cokesovengas. Dit kon worden benut door het als grondstof te gebruiken voor een chemische industrie. Zo ontstond in 1930 het Stikstofbindingsbedrijf van Staatsmijnen, waar de uit dit cokesovengas verkregen waterstof met behulp van uit de atmosfeer gewonnen stikstof werd omgezet in ammoniak, salpeterzuur en kunstmest: het begin van de omvangrijke chemische industrie in Zuid-Limburg.
19
Verzoekschrift aan Hare Majesteit de Koningin om Koninklijke goedkeuring voor de Vereniging.
20
II Oprichting en eerste decennium (1916-1927)
H
et hoofdstuk over het begin van de Vereniging kan het best gestart worden met een kenschetsing van de leden van het eerste uur: wie waren zij, waar en aan welke faculteit hadden zij gestudeerd, waar werkten zij? Het was helaas slechts beperkt mogelijk iets over de kenmerken van de eerste leden te achterhalen: de gegevens zijn summier. Aan de hand van de presentielijsten van de eerste tien vergaderingen kon iets als een ledenlijst worden samengesteld. Van ca 75% van de leden blijkt nog iets bekend te zijn: ca 40% werkte bij de mijnen, ca 15% in de ceramiek en ca 20% bij Rijkswaterstaat en Provinciale Waterstaat. Vooral in de eerste vergaderingen waren verhoudingsgewijs veel 'buitenlanders' (studie in Aken, Luik, Bingen etc.) aanwezig: ca 35%. Wat betreft de studierichting treedt bij benadering de volgende verdeling op: 33% civiel, 30% werktuigkunde, 14% electrotechniek, 12% mijnbouwkunde en 8% scheikunde. Deze getallen lijken in het licht van de in het vorige hoofdstuk beschreven situatie in Zuid-Limburg aannemelijk, zodat bij de oprichting van de Vereniging de leden redelijk representatief waren voor het Limburgse ingenieursbestand. De vroegste annalen vermelden dat de oprichting van de 'Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg' officieel plaatsvond op 18 maart 1916. Uit de initiatoren werd een voorlopig bestuur geformeerd dat concept- statuten zou opstellen voor de nieuwe Vereniging en dat tevens de eerste ledenvergadering diende voor te bereiden. Deze werd gehouden in de foyer van de Schouwburg te Maastricht op 6 mei 1916. 35 Leden gaven daarbij acte de présence. (Zie pagina 28). Begonnen werd met de behandeling van de ontwerpstatuten, waarbij druk gediscussieerd werd over een aantal zinsneden en detailpunten. Kennelijk was het toen onmogelijk tot een initiële tekst te komen. Vandaar dat op voorstel van het lid Bellaar Spruyt met algemene stemmen werd besloten om nog enige tijd onder de 'wet der vereeniging' te leven en - hoewel dit niet in de notulen wordt vermeld - de definitieve redactie van de statuten over te laten aan het later in de vergadering gekozen bestuur. Alvorens tot deze bestuursverkiezing werd overgegaan, bracht het lid Nijhoff 21
een voorstel in stemming om een overeenkomst aan te gaan met het Technisch Tijdschrift, gevestigd in Utrecht. Hij deed dit namens het voorlopig bestuur, waarvan hij vrijwel zeker deel uitmaakte. Krachtens deze overeenkomst verplichtte het Technisch Tijdschrift zich de voordrachten te publiceren en daarbij de auteur een honorarium uit te keren en hem een aantal exemplaren gratis ter beschikking te stellen. Verder verbond het zich de leden der Vereniging het tijdschrift geregeld toe te zenden en er tegen een nader te bepalen tarief mededelingen van of namens de Vereniging in op te nemen. Tegenover deze verplichtingen van het tijdschrift zou een vergoeding staan van drie gulden per lid per jaar. De besparing aan drukkosten die deze overeenkomst met zich meebracht, had tot gevolg dat de contributie van de Vereniging met slechts ƒ 2,50 verhoogd behoefde te worden tot ƒ 7,50. Een voordeel van 50 cent dus, hetgeen in die jaren een respectabel bedrag was waar iets mee te doen viel. Hoewel enkele leden bezwaar aantekenden tegen deze binding met het Technisch Tijdschrift, werd het voorstel van het voorlopig bestuur met 20 tegen 9 stemmen aangenomen, zij het met de kanttekening dat de Vereniging zich niet voor meerdere jaren mocht verplichten. 6 Leden hebben zich daarbij, gezien het aantal van 35 aanwezigen, kennelijk van stemming onthouden.
VERKIEZING BESTUUR Tijdens de bestuursverkiezing die vervolgens aan de orde kwam, werd de heer König - met professor Van Iterson waarschijnlijk de voornaamste initiatiefnemer met 32 stemmen tot voorzitter gekozen. 'De heer König nam de benoeming aan' vermelden de eerste notulen nuchter. Bij de stemming over de functie van secretaris werden de meeste stemmen - in totaal 15 - uitgebracht op het lid Nijhoff. Deze wenste echter geen bestuursfunctie te vervullen, waarna de heer Van Rood met op één na de meeste stemmen (14) tot secretaris werd benoemd. Tenslotte werd de heer Regout met 24 stemmen tot penningmeester gekozen. Het kiezen van bestuursleden in die eerste vergadering was een relatief veel tijd vergende bezigheid. Via stembriefjes werden voor de functie van secretaris op 8 verschillende leden stemmen uitgebracht. Voor de taak van penningmeester werd zelfs op u verschillende leden gestemd. De heren moesten elkaar blijkbaar nog wat beter leren kennen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de verkiezing van 3 commissarissen i.v.m. de tijd tot een
22
volgende vergadering werd uitgesteld. Daardoor kon het lid Blankevoort in de gelegenheid worden gesteld een lezing te houden over 'Geschiedenis en Ontwikkeling van den Nederlandschen Mijnbouw'. De completering van het bestuur kwam tot stand tijdens de op ljuli 1916 gehouden tweede vergadering van de Vereniging. De heren Bellaar Spruyt, Dinger en Van Iterson werden toen tot commissaris gekozen. Het voltallige eerste bestuur bestond uit: * Ir. A.A.H.W. König Rijkswaterstaat te Maastricht
voorzitter
*·Ir. A.H. van Rood Rijkswaterstaat te Maastricht
secretaris
* Ir. P. Regout Zn.
penningmeester
Industrieel te Maastricht * Ir. J.G. Bellaar Spruyt Stroomverkoopmaatschappij te Maastricht
commissaris
* Ir. A.E. Dinger Staatsmijnen te Heerlen
commissaris
* Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson Staatsmijnen te Heerlen
commissaris
De volledige in het Technisch Tijdschrift geplaatste notulen van deze tweede vergadering worden hierna - in facsimile - afgedrukt. (Zie pagina 29).
23
Ir. A.A.H.W. König, medeoprichter en -initiatiefnemer, eerste voorzitter en erelid.
24
Ir. A.A.H.W. König was mede-oprichter en -initiatiefnemer, eerste voorzitter en erelid. In 1908 werd hij tot het ministerschap geroepen. Het tijdschrift 'De Ingenieur' vermeldde dit en gaf daarbij een levensbeschrijving. 'Tot Minister van Waterstaat is benoemd Adrianus Antonie Henri Willem König. Hij werd geboren te Maastricht 13 Februari 1867,studeerde aan de Polytechnische School te Delft, behaalde daar in 1889 het diploma van civiel ingenieur en werd 16 Mei 1890, na een vergelijkend examen, benoemd tot adspirant ingenieur van den Rijkswaterstaat, toegevoegd aan den inspecteur in de 1ste inspectie te 's-Gravenhage. In 1891 benoemd tot ingenieur 3de klasse werd hij geplaatst bij de werken tot verlegging van den Maasmond, in 1892 toegevoegd aan den arrondissements-ingenieur in het oostelijk arrondissement van Noord Brabant te Breda, daarna in het arrondissement Zutphen en vervolgens te Roermond. Intussen werd hij in 1901 benoemd tot ingenieur 2de klasse en in 1906 tot ingenieur rste klasse. Hij werd daarop geplaatst in het noordelijk arrondissement van de rode directie te Gorinchem en in 1911 als arrondissements-ingenieur in het westelijk arrondissement der 7de directie te Breda. In 1914 werd hij hoofdingenieur-directeur 2de klasse en belast met den dienst in de 8ste directie te Maastricht. In 1909 werd hij benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau. In de zaken van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs toonde hij belangstelling, zooals nog dezer dagen bleek uit zijn voorzitterschap der regelingscommissie voor de voorbereiding der vergadering te Maastricht met excursie naar Heerlen der Afdeeling Bouw- en Waterbouwkunde op 6 en 7 September 1918.' (De Ingenieur,1918, nr. 37) De heer König maakte deel uit van het eerste kabinet Ruys de Beerenbrouck van 1918-1922. Dit kabinet verrichtte belangrijk werk met o.a. een grondwetsherziening en een aantal baanbrekende sociale wetten. Na zijn ministerschap werd hij in 1922 benoemd tot Directeur-Generaal van de PTT. In 1924 keerde hij bij Rijkswaterstaat terug, vanaf 1 mei als hoofdingenieur-directeur van de Directie Grote Rivieren, en vanaf 1 augustus 1928 tot zijn pensionering in 1932 als hoofdingenieur- directeur van de Directie Limburg. In die periode gaf hij leiding aan de voor Limburg zo belangrijke werkzaamheden voor het Julianakanaal en de bijbehorende grote werken als stuwen en havens.
25
Prof. Dr. Ir. F.K.Th . van Iterson, mede-oprichter en -initiatiefnemer, erelid en erevoorzitter.
26
Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson, mede-oprichter en -initiatiefnemer, erelid en erevoorzitter. Geboren: 12 maart 1877 te Roermond, overleden: 12 december 1957 te 's-Gravenhage, HBS: 's-Gravenhage 1890 - 1895, Polytechnische School: Delft 1895 - 1899, diploma Werktuigkundig Ingenieur. Ingenieur bij de Maatschappij tot Exploitatie van de Laval Stoomturbine te Amsterdam Ingenieur bij de Werf Conrad te Haarlem 1900 Ingenieur bij de Gemeentewerken te 's-Gravenhage 1903 Ingenieur bij de Gasfabrieken te 's-Gravenhage 1905 Hoogleraar in de Toegepaste Mechanica aan de TH te Delft. Rede bij intreden op 1910 3 november: 'De betekenis van de leer der sterkteberekeningen bij het tot stand brengen van ijzerconstructies en haar waarde voor de vorming van den ingenieur'. Mededirecteur van de Staatsmijnen in Limburg 1913 1914 Lid van de Vereniging van Gasfabrikanten Adviseur van de Dienst der Zuiderzeewerken Mede-oprichter van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid Limburg 1916. 1927 Benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw Benoemd tot Doctor Honoris Causa in de Technische Wetenschappen door de 1930 Technische Hoogeschool te Delft Conrad-premie (Gouden Medaille) 1926 - 1931 1931 Erelid van de Vereniging van Gasfabrikanten 1933 Lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, afd. Natuurkunde 1934 Commandeur in de Orde van Leopold II van België 1938 Door de Duitse bezetter vervroegd gepensioneerd als Directeur van Staatsmijnen 1942 Voorzitter van de Bond voor Materialenkennis 1943-1945 Oprichting Tebodin Raadgevend Ingenieursbureau 1945 Doctor Honoris Causa de l'Université de Liège 1947 Voorzitter van de Commissie tot Bestudering van de Centralisatie op het gebied 1945-1950 der Gasvoorziening, 'Commissie van Iterson' Lid van de Spaanse Academie van Wetenschappen 1949 Toekenning van de Van Waterschoot van der Gracht-penning voor belangrijk 1951 werk op geologisch-mijnbouwkundig terrein Commandeur in de Orde van Oranje Nassau 1951 Erelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1952 1899
27
Fragment notulen van de eerste vergadering van de Vereniging op 6 mei 1916 in Maastricht.
28
Notulen tweede vergadering uit het Technisch Tijdschrift.
29
Niet alleen de bloemrijke taal waarin de secretaris in deze notulen het bezoek aan de ondergrondse werken van Staatsmijnen beschrijft, is opvallend. Evenzeer valt op dat, met de traditie om tenminste éénmaal per verenigingsjaar een gemeenschappelijk diner te houden, toen reeds werd begonnen. Nog meer in het oog springend is het feit - zeker voor die Jaren - dat zich onder de aanwezigen op de 2e vergadering twee dames bevonden, te weten mevrouw Schouten en juffrouw Van Stolk.
KONINKLIJK BESLUIT In september werd aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden het eerbiedig verzoek gericht de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg als zodanig te willen erkennen, zodat als rechtspersoon kon worden opgetreden. Met voortvarendheid werd dit verzoek door de normaal bij dit soort zaken betrokken Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie behandeld. Op 15 november 1916 verzocht de Minister van Justitie de secretaris van de Vereniging nog een tweetal aanvullingen in de statuten aan te brengen. Op 21 november 1916 zond de secretaris de aldus aangevulde statuten aan de Minister van Justitie terug. Op 2 december 1916 verscheen het Koninklijk Besluit, ondertekend door Koningin Wilhelmina, waarin de erkenning van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg werd vastgelegd. In dit Koninklijk Besluit werden in totaal 30 verenigingen erkend, waardoor een interessant tijdsbeeld ontstaat. De Vereniging blijkt zich in gezelschap te bevinden van bijvoorbeeld: - de Vereniging tot verbetering van het geitenras 'Ons Aller Belang', gevestigd te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer; - de Vereniging van geaffecteerden van Brandspuit 49 onder de zinspreuk 'Het Nieuwe Westen', gevestigd te Rotterdam; - de Vereniging 'Bond van Eierkalkers in Nederland', gevestigd te Amsterdam.
VOORDRACHTEN Nadat deze organisatorische en administratieve zaken afdoende waren geregeld, kon het bestuur alle aandacht concentreren op het in artikel I van de statuten omschreven doel van de Vereniging: 'het houden van vergaderingen ter bespreking van onderwerpen welke tot het gebied van de ingenieurswetenschappen behoren en het maken van excursies' 30
Advies van de Minister van Justitie aan Hare Majesteit over de Koninklijke Goedkeuring van de Vereniging
31
32
Notulen tweede vergadering uit het Technisch Tijdschrift
33
In de daarop volgende verenigingsjaren, die steeds van september tot juli liepen, werden telkens 5 of 6 vergaderingen gehouden. In deze vergaderingen werden gewoonlijk enkele huishoudelijke onderwerpen geregeld, waarna steeds door een deskundige - uit eigen kring of van 'buiten' - een inleiding over een technisch onderwerp werd gegeven. Vaak volgde daarop een levendige discussie. De gekozen onderwerpen weerspiegelen duidelijk de belangrijkste technische ontwikkelingen in die tijd, zoals: - opwekking, transport en gebruik van elektriciteit - ontwikkelingen in het telefoon- en radiotelefonisch verkeer - ontwikkelingen in de kolenmijnbouw - realisatie van belangrijke waterstaatswerken, zoals de Maaskanalisatie en de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee - ontwikkelingen in de luchtvaart.'' Ook meer theoretische onderwerpen zoals 'de vierdimensionale wereld der relativistische natuurkunde' werden niet geschuwd. De nog jonge Vereniging slaagde er zelfs in de beginjaren al in om gerenommeerde sprekers uit binnen- en buitenland aan te trekken.
ENKELE CITATEN Het zou te ver gaan om in dit gedenkboek uitgebreid in te gaan op de gehouden voordrachten. Maar een paar treffende uitspraken uit voordrachten en discussies in deze eerste periode mogen de lezer niet worden onthouden. Op de 7e vergadering van de Vereniging op 5 mei 1917 te Maastricht hield Ir. Kortlandt een lezing over: 'Bovengrondsche hoogspanningsleidingen'. In de daarop volgende discussie werd opgemerkt dat door een combinatie van corrosie en belasting door ijzel de draden wel eens zouden kunnen breken, zodat het aanbeveling verdiende vangnetten onder de hoogspanningsleidingen aan te brengen. Citaat uit het antwoord door of namens de spreker: ". verklaart, dat een behoorlijke inspectie van dichtbij waakt tegen ongevallen. Principieel onjuist oordeelt hij het aanbrengen van vangnetten onder stroomdraden; een normaal civiel ingenieur bouwt onder een brug immers ook niet een andere brug om de bovenste op te vangen bij eventueel doorbreken! Hij maakt zijn eerste brug voldoende sterk; evenzoo wil hij zijn stroomdraden voldoende sterk maken'.
*
een volledige lijst van gehouden voordrachten is elders in dit boek opgenomen.
34
Tijdens de 8ste vergadering op 2 juni 1917 te Maastricht sprak de architect Ir. Jos Cuypers over 'Stedenbouw'. Blijkens de notulen werden na afloop van de voordracht aan de spreker onder andere de volgende vragen gesteld: 'Het lid Koster vraagt, nadat de heer Cuypers geëindigd heeft, waarom in veel groote steden de gegoede buurten in het westeinde gelegen zijn. De heer Cuypers meent 'omdat de bewoners dan den frisschen westenwind genieten, welke dan nog niet door industrieluchtjes bedorven is. In het grootste deel van West-Europa is immers de westenwind het meest heerschend'. De invité Hagdorn vindt het 'ongewenscht om afzonderlijke buurten voor arbeiders en meer gegoeden te maken; dat komt hem weinig christelijk voor'. De heer Cuypers beaamt dit laatste maar wijst op ernstige bezwaren van economische aard: 'depercelen voor goedkoope woningen zijn minder diep dan die voor duurdere, dus de afstand der wegen moet voor arbeiderswoningen kleiner zijn dan voor duurdere soorten'. Bovendien blijkt in de praktijk dat soort bij soort wil wonen, onder andere reeds omdat groenteboeren e.d. andere prijzen rekenen in de Jordaan dan op de Heerengracht'. Tijdens de l6e vergadering op 2 november 1918 in Maastricht hield Ir. Bellaar Spruyt een voordracht over elektriciteitsvoorziening, ook toen reeds een hoogst actueel onderwerp. In deze voordracht vermeldde de spreker, dat in 1886 in de stad Rotterdam de ingezetenen voor het eerst de gelegenheid kregen 'zich electrisch te verlichten'. Dit werd mogelijk gemaakt door een accumulatorenbatterij op een schuit. Deze schuit werd iedere dag naar de dynamo gevaren om de batterij weer op te laden. Blijkens de notulen voegde de heer Bellaar Spruyt aan deze mededeling toe: 'hoe vreemd ons dit heden ten dage ook moge schijnen, toch zoude 't, mocht het volgend jaar de lichtnood nog blijven bestaan of verergeren, een punt van overweging zijn, hoofdzakelijk voor de dorpen, om aldus verlichting te krijgen'. Tijdens de op de lezing volgende discussie ontspon zich een voor hedendaagse begrippen curieuze discussie over de voor- en nadelen van elektrische versus gasverlichting. In de notulen lezen we hierover: 'Dat door verbetering van de lampen de electrische verlichting het goedkoopst is, werd door prof van Iterson en de heer Bauduin betwist daar met cokesovengas de verlichting beslist goedkoper wordt, aangezien het rendement beter is. De heer Bellaar Spruyt meent dat voor kookdoeleinden gas goedkooper is en vreest, dat wegens onregelmatigheid van het mengsel van het gas de verlichting lijden zal, hetgeen echter door Prof van Iterson wordt betwist. Hij merkt op dat electrische verlichting de slechte eigenschap heeft tefel licht te geven. De heer Bellaar Spruyt zegt dat die eigenschap alleen last kan geven als men geen doelmatige ornamenten gebruikt'. 35
WENSEN VAN HET BESTUUR Het eerste jaarverslag, over het verenigingsjaar 1918-1919, is gedateerd 3 mei 1919 te Maastricht. Heden gaan wij het 4e jaar in van het bestaan der Vereeniging' zo begint het. Het ledental is op 76 gelijk gebleven. Het verslagjaar werd afgesloten met een voordelig saldo van 84 gulden en 8 cent. Met het bezoek aan de vergaderingen, die om de 2 maanden werden gehouden, was het bestuur minder tevreden. Het zag zich verplicht een ernstig woord tot de leden te richten 'met het oog op de slechte opkomst ter vergadering'. 'Kon tot nu toe de slechte verbinding tussen Heerlen en Maastricht als eene verontschuldiging gelden, zoo hopen wi; dat nu weldra hierin verbetering zal gebracht worden zoodat de leden in groter getal ter vergadering zullen verschijnen'. Deze aansporing heeft succes gehad want in het verslag over het jaar daarna kon worden geconstateerd dat de opkomst groter was geweest. Een andere bestuurlijke wens ging m"inder snel in vervulling. Die hield in dat de leden zelf meer 'mededeelingen' zouden doen. Bedoeld werd 'voordrachten zouden houden'.Om dat te bereiken 'werd een proef genomen door op meer gemoedelijke wijze om een tafel geschaard, de leden gelegenheid te geven over een of ander technisch onderwerp eene mededeeling te doen, hetgeen uitstekend slaagde. Het bestuur koestert dan ook de hoop dat in het nieuwe vereenigingsjaar door de leden een veelvuldig gebruik van deze wijze van voordracht gemaakt zal worden en dat zodoende lezingen door outsiders tot de uitzonderingen behoren'. In het verslag van het jaar daarop staat opgetekend: 'te betreuren is het echter nog, dat het bestuur er niet in geslaagd is meer leden te vinden die zich bereid verklaarden lezingen of causerieën te houden. Daarom meent het bestuur van deze gelegenheid nogmaals gebruik te moeten maken om de leden aan te sporen in het volgend vereenigingsjaar van hun opgedane kennis en ervaring door specialisering hunne medeleden te laten profiteren'. Inmiddels was de Eerste Wereldoorlog ten einde met een vredesverdrag dat al meteen de kiemen van een Tweede Wereldoorlog in zich sloot. In Rusland had de revolutie van 1917 een totale omwenteling teweeg gebracht, waarvan de gevolgen tot in deze tijd zichtbaar zijn. En in 1919 vormde Mussolini in Italië reeds de eerste knokploegen, waarmee hij de grondslag legde voor het later zozeer verfoeide fascisme. Nederland heeft hier met uitzondering van een mislukte revolutiepoging in november 1918, weinig van gemerkt.
36
EXCURSIES
In het jaarverslag 1919-1920 werd medegedeeld dat er naar zou worden gestreefd meer excursies te organiseren, vooral in de zomermaanden. Slechts één excursie is als gevolg van internationale politiek mislukt. Kort na afloop van de Eerste Wereldoorlog heeft de Vereniging getracht contacten te leggen met het naburige Belgische gebied, in het bijzonder het Luikse, waar meerdere leden hun technische opleiding hadden genoten. In de annalen wordt hierover vermeld dat voor de maandvergadering van juli 1919 een excursie op touw was gezet naar het Luikse industriegebied, om aldaar een denkbeeld te krijgen van de verwoestingen die moedwillig in de Belgische grootindustrie door de Duitsers werden aangericht. Welwillend had zich de 'Association des Ingénieurs sortis de l'Ecole de Liège' ter beschikking gesteld om deze excursie te leiden en te doen slagen. Door de toen 'heersende gespannen toestand ' tussen België en Holland (bedoeld is Nederland) hebben de besturen van de 2 verenigingen nog op het laatste ogenblik van de excursie afgezien en de reden ervan aldus gemotiveerd: 'Les deux Associations se sont mises d'accord pour postponer la visite projetée jusqu 'au moment ou les questions pendantes entre les deux pays auront reçu une solution; elles craindraient que cette visite et son but ne soient, pour le moment, mal interprêtés par l'opinion publique des deux pays. Liège, le 20 Juin 1919 '. Bovenstaande motivatie vraagt om enige toelichting. Tijdens de Vredesconferentie in 1919 van de bij de Eerste Wereldoorlog betrokken mogendheden, eiste België van het non-belligerente Nederland niet alleen inlijving van ZeeuwsVlaanderen bij België in verband met de soevereiniteit over de economische verbindingswegen zoals de Westerschelde en het kanaal Gent-Terneuzen, doch tevens inlijving van Zuid-Limburg tot benoorden Venlo, in relatie met een te maken kanaalverbinding tussen Antwerpen en de Rijn. Annexatie van beide gebieden was ook uit militair-strategisch oogpunt voor België van belang. Nederland werd uitgenodigd zijn inzichten hieromtrent op de Vredesconferentie te komen ontvouwen. De Minister van Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, liet de Tweede Kamer op 6 juni 1919 weten, dat er geen sprake van was dat Zeeuws-Vlaanderen en een deel van Zuid-Limburg Belgisch bezit zÖuden worden. De Nederlandse regering liet de onderhandelende mogendheden weten dat Nederland bereid was te verschijnen, maar niet voor een orgaan van een Vredesconferentie waaraan het geen deel nam. Bovendien werd de voorwaarde gesteld dat er geen sprake zou zijn van verandering in 'territoriale souvereiniteit' noch van het vestigen van 'internationale servituten'. Voordat er tot een conferentie over dit onderwerp werd besloten, hadden
37
Verslag over een briefwisseling met de 'Association des Ingenieurs sortis de l'Ecole de Liège' met negatief resultaat .
38
de annexatieplannen van België, die werden gesteund door Frankrijk, reeds een échec geleden. In de Raad van Vier hadden Wilson van de Verenigde Staten en Lloyd George van Groot-Brittannië zich krachtig verzet tegen enige gebiedsoverdracht door Nederland. Omdat België toen nog teveel bleef eisen, onder andere soevereiniteit over De Wielingen alsmede aansluiting van Nederland bij het Frans-Belgisch militair verbond - hetgeen door Nederland resoluut werd afgewezen - werden de onderhandelingen tussen Nederland en België in 1920 afgebroken. Zonder op verdere details in te gaan, kan nog worden vermeld dat in 1925 door de Nederlandse regering een tractaat werd getekend, waarin aan enkele Belgische wensen werd voldaan. Het werd in 1926 door de Tweede Kamer geratificeerd, maar in 1929 door de Eerste Kamer verworpen. Pas kort voor en direct na de Tweede Wereldoorlog werd de verhouding tussen België en Nederland meer ontspannen. Een definitieve regeling van deze voor de Zuidlimburgse gemeenschap zo belangrijke kwestie kwam echter pas in 1959· Na talloze versies werd toen een geheel nieuw verdrag, waarin alles goed werd geregeld, bekrachtigd.
STEENKOOL Was de zogenaamde 'Belgische kwestie' een probleem van lange adem, een direct en actueel probleem vormde de afzet van de in Limburg gedolven kolen. Steenkool was tijdens de Eerste Wereldoorlog een schaars artikel geweest. Dit bleef zo tot twee jaar na het einde van de wereldoorlog. In 1921 sloeg de conjunctuur op de steenkoolmarkt geheel om. De schaarste veranderde in een overschot en de prijzen kelderden, met als gevolg de eerste kolencrisis van grotere omvang in de Limburgse mijnen. Beïnvloedde deze situatie de voordracht die Prof. Van Iterson tijdens de 26e vergadering op 22 januari 1921 in Maastricht hield? Het onderwerp daarvan was: 'Economische en politieke beschouwingen over de steenkool'. In de notulen werd slechts een summiere samenvatting van deze voordracht opgenomen. De notulist eindigde het verslag met de mededeling: 'nadat de aanwezigen met eenferm applaus hunne ingenomenheid met spreker's voordracht hadden te kennen gegeven, stelden meerdere leden nog vragen aan spreker, welke door hem werden beantwoord '. Een der vragenstellers wilde weten of er na een periode waarin de kolen de wereldmacht hadden, nu wellicht een periode zou beginnen, waarin de landbouw de grote macht zou krijgen. 39
Prof. Van Iterson liet weten dat de steenkool de macht nog had en dat dit volgens hem voorlopig nog wel zo zou blijven. Over de vraag op welke wijze de Staatsmijnen door 'de tegenwoordige crisis' zouden komen, was de heer Van Iterson nogal optimistisch toen hij aannam dat de regering afdoende maatregelen zou nemen. Hij zou het betreuren als er een extra belasting op het produkt zou worden gelegd, waardoor de buitenlandse kolen boven het nationaal produkt zouden worden bevoorrecht. Deze hoop is - voorzichtig gezegd - bepaald niet in vervulling gegaan. Opvallend in de hele discussie is dat, in een tijd waarin de mechanisatie stormachtig tot ontwikkeling kwam, niemand over aardolie en de daarvan afgeleide producten sprak. Te denken valt hierbij aan de snelle toename van het aantal auto's, van gemechaniseerde landbouwmachines en aan de ontwikkelingen in de luchtvaart. Met steenkool gestookte stoomschepen werden in die tijd nauwelijks meer gebouwd. Het totale verbruik van aardolieprodukten zal in 1921 waarschijnlijk nog relatief gering zijn geweest. Het verbruik op velerlei gebied, waar steenkool geen redelijk alternatief kon bieden, nam echter zo sterk toe, dat minder dan 20 jaar later het gebrek aan olie zowel voor Duitsland als Japan waarschijnlijk één van de redenen is geweest om de Tweede Wereldoorlog te beginnen.
DE VERENIGING OP DE BRES' Dat de Vereniging zich niet alleen de materiële en financiële zorgen in Zuid Limburg aantrok, maar ook die van culturele en historische aard, blijkt eveneens uit de notulen. In een vergadering die begin 1921 werd gehouden, werd gesignaleerd dat in een regeringsontwerp voor de kanalisatie van de Maas een vrij vergaande verbouwing van de aloude Maasbrug te Maastricht was opgenomen. Dit riep bij vele leden weerstand op. Op de vergadering van 19 april 1921 te Maastricht, hield architect Van der Sant een voordracht getiteld: 'De Maasbrug in verband met de Maaskanalisatie'. Daarin deelde hij mede dat het regeringsontwerp voor deze kanalisatie met spoed werd opgemaakt, vooral om de Belgen te laten zien dat 'wij ook zonder hen naar Maastricht kunnen varen'. Door deze spoed werden geen alternatieve plannen uitgewerkt waarin een ingrijpende verbouwing van de Maasbrug kon worden vermeden. De bedoeling van dit wetsontwerp behoeft enige toelichting. Scheepvaart vanaf Maastricht in noordelijke richting was met de gebruikelijke schepen alleen mogelijk via de in 1826 gereedgekomen Zuid-Willemsvaart. Dit kanaal ligt voor een groot deel, namelijk tot de omgeving van Weert, op Belgisch gebied. 40
Een Nederlands-Belgische commissie werd het in 1912 eens over de kanalisatie van de Maas vanaf Visé tot beneden Venlo. Hoofdzakelijk ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog kon niet met de uitvoering van dit plan worden aangevangen. In 1915 besloot Nederland alvast op eigen houtje te beginnen en wel met de kanalisatie ten noorden van Roermond, inclusief de aanleg van het Maas-Waalkanaal en het kanaal van Wessem naar Nederweert.
Verzoek een projectielamp bij de HBS te mogen lenen. Dit was toentertijd een schaars hulpmiddel bij lezingen.
41
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog kon met België geen overeenstemming worden bereikt over kanalisatie van het gemeenschappelijke deel van de Maas. De gespannen verhouding tussen ons land en België, waarover reeds eerder in dit gedenkboek is geschreven, was één van de hoofdoorzaken van het mislukken van dit overleg. Het wetsontwerp van 1921 voorzag daarom in de aanleg van het Juliana- kanaal, een belangrijk kortere en goedkopere verbinding die geheel op Nederlands gebied zou liggen en dus vrij zou zijn van Belgische invloed. Dit plan hield tevens in de aanleg van een stuw in de Maas bij Borgharen om voldoende waterniveau in het nieuwe kanaal te krijgen. De consequentie hiervan was dat het peil van de Maas in Maastricht zou stijgen en de scheepvaart onder de overspanningen van de St. Servaasbrug bezwaarlijk, zo niet onmogelijk zou worden. Door de gemeenteraad van Maastricht werd zelfs overwogen de gehele brug af te breken. Gelukkig is dit voornemen niet uitgevoerd. Uit de notulen van bovengenoemde vergadering van 19 april 1921 nemen wij over dat - met tien stemmen vóór en vijf tegen - wordt besloten het navolgende adres aan de leden der Tweede kamer der Staten-Generaal te zenden.
Maastricht, 25 Maart 1921 Aan de leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal te 's Gravenhage
Hoog Edelgestrenge Heeren! De Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit dd 2 December 1916 nr. 34, kennis genomen hebbende van het wetsontwerp van 7 Februari 1921, nr. 1, waarbij door de Regeering, in verband met den aanleg van een kanaal tusschen Born en Maastricht, wordt voorgesteld de Maasbrug te Maastricht te verbouwen, neemt bij deze de vrijheid onder Uwe zeer ernstige aandacht te brengen, dat de voorgestelde verbouwing door zeer velen zeer ernstig zou worden betreurd, omdat daardoor een der schoonste bouwwerken van ons land zou worden vernield. Op hare vergadering van 19 Maart 1921, waarbij behalve hare leden ook tegenwoordig waren afgevaardigden van: de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, de Bond van Architecten, afdeling Limburg, het Provinciaal
42
Oudheidkundig Genootschap in Limburg, werd besloten dat onze Vereeniging zeer ernstig bij U erop zou aandringen, dat het ingezonden wetsontwerp niet ongewijzigd wordt goedgekeurd en toch vooral alle middelen aan te wenden om dit te voorkomen. De meerderheid der aanwezigen was van oordeel dat de Maasbrug als architectonisch werk in haar geheel moet worden bewaard en hoewel zij het van het grootste belang voor de Gemeente Maastricht achtte, dat een goede waterweg spoedig tot stand komt, meende zij toch U, Hoog EdelGestr. Heeren, in overweging te moeten geven bij de Regeering aan te dringen op eene zoodanige wijziging van het ingezonden wetsontwerp, dat eene verbouwing der Maasbrug niet noodig is. Namens de Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, De secretaris, De voorzitter w.g. Quarles van Ulford w.g. Bauduin
In hoeverre dit bezwaarschrift de besluitvorming heeft beïnvloed is moeilijk te achterhalen. Wel werden in 1932 in verband met de scheepvaart aan de kant van Wijck twee bogen van de brug afgebroken en vervangen door een beweegbare ijzeren overspanning. De Vereniging kon zich toen slechts troosten met het feit dat haar vignet niet behoefde te worden vervangen. Tenslotte kan in dit verband worden vermeld dat het Julianakanaal, met 2 havens voor de Zuidlimburgse industrie, namelijk die in Stein voor Staatsmijnen en die in Born voor de particuliere mijnen, in 1934 gereed kwam. Tot slot van deze bloemlezing uit de notulen van het eerste decennium nog een aardig citaat over een actueel onderwerp, waaruit tevens de tactische wendbaarheid van de voorzitter blijkt. Deze verzocht de leden tijdens de 42e vergadering op 17 november 1923 om gedurende het houden van voordrachten in het vervolg niet meer te roken 'daar dit voor de spreker hinderlijk is'. Bij nader inzien was men blijkbaar toch een beetje van een dergelijke voortvarendheid geschrokken, want pas bij het voorlezen van de notulen aan het begin van de 43e vergadering op 12 januari 1924 vroeg de heer Ross van Lennep het woord. Hij achtte het niet gewenst om het roken gedurende de vergaderingen te verbieden. De heer König voegde eraan toe dat het bezoek aan de vergaderingen beïnvloed zou kunnen worden als er niet mocht worden gerookt. De voorzitter had een tussenoplossing. Hij stelde voor het roken toe te laten, tenzij dit voor de spreker hinderlijk mocht zijn.
43
ONTWIKKELINGEN BINNEN DE VERENIGING Ten slotte nog enkele aantekeningen over zaken van meer algemene aard, die de Vereniging direct betreffen. Uit jaarlijks uitgebrachte verslagen van secretaris en van penningmeester, blijkt dat de Vereniging zich in het eerste decennium van haar bestaan gunstig heeft ontwikkeld. Het ledental, dat bij de oprichting in 1916 ongeveer 75 bedroeg, steeg in de eerste tien jaar tot 100, ondanks het feit dat er tussentijds ook enig ledenverlies plaatsvond. Dit laatste werd veroorzaakt door overplaatsingen, bijvoorbeeld bij Waterstaat en Spoorwegen. Ook financieel ging het de Vereniging goed. Het eerste jaar eindigde weliswaar met een negatief saldo van circa ƒ 7, doch een jaar later was het saldo reeds positief (circa ƒ 8). De financiële positie van de Vereniging werd daarna steeds sterker. Bij het 10-jarig bestaan was er een batig saldo van bijna ƒ 800, hetgeen rekening houdend met de geldwaarde in die tijd zeer bevredigend kan worden genoemd. Gedurende deze periode bleef de contributie ongewijzigd, te weten ƒ7,50 per jaar. Het bestuur, waarin de leden als regel voor een periode van 3 jaar werden gekozen, heeft altijd zeer eensgezind samengewerkt. Tussentijds aftreden van bestuursleden kwam niet voor, tenzij door vertrek uit Limburg of door overlijden. In dit verband moet worden gememoreerd dat één van de initiatiefnemers, tevens eerste voorzitter, Ir. A.A.H.W. König in de zomermaanden van 1918 zijn bestuursfunctie voortijdig heeft moeten beëindigen in verband met zijn benoeming tot Minister van Waterstaat en de daarmee verband houdende verhuizing naar Den Haag. Tijdens de 15e vergadering van de Vereniging op 14 september 1918 werd dit de leden medegedeeld. Ir. König werd toen met algemene stemmen tot het eerste ere- lid benoemd. Deze onderscheiding werd gevierd met een diner dat hem op een later tijdstip werd aangeboden. Ondanks het feit dat de Vereniging zich gunstig ontwikkelde, blijkt uit de jaarverslagen, dat het bestuur niet erg tevreden was met de over het algemeen lage opkomst bij de vergaderingen. Gemiddeld waren er ongeveer 30 leden aanwezig. Een andere klacht was dat te weinig sprekers uit eigen kring zich bereid verklaarden om een voordracht over hun technische specialiteit te houden, zodat teveel externe sprekers moesten worden aangetrokken. Een gunstige uitzondering hierop vormde Prof. Van Iterson, op wie zelden tevergeefs een beroep werd gedaan om iets vanuit zijn brede en diepe technische kennis en ervaring te vertellen. 44
De slechte opkomst bij de vergaderingen dient voor een groot deel te worden toegeschreven aan het feit dat de leden in 2 regio's woonden, te weten Maastricht en de Oostelijke Mijnstreek met Heerlen als centrum. De vergaderingen werden om die reden in Maastricht of in Heerlen gehouden, doch het meest in eerstgenoemde stad. De verbinding per openbaar vervoer tussen beide steden liet nog te wensen over en het bezit van een eigen auto was in die tijd een zeldzaamheid. Ook bestaat de indruk dat sprake was van een zekere rivaliteit tussen de groep Maastricht - hoofdzakelijk overheidsingenieurs en industriëlen - en de bij de kolenmijnbouw betrokken ingenieurs uit Heerlen en omgeving. Volgens de overlevering zorgde de energieke Prof. Van Iterson, directeur van Staatsmijnen, er door persoonlijke contacten voor dat de vaak jongere, aan het mijnbedrijf verbonden ingenieurs acte de présence gaven bij de in Maastricht gehouden vergaderingen. De regio Maastricht bezat blijkbaar niet zo'n invloedrijke stuwende kracht om de leden aan te sporen de vergaderingen in Heerlen te bezoeken. Hoewel dit niet als doelstelling in de statuten is vermeld, blijkt het streven van de Vereniging er ook duidelijk op gericht te zijn de onderlinge band tussen de leden te versterken. Een van de gehanteerde middelen was het tenminste eenmaal per jaar organiseren van een gezamenlijk diner of souper, vrijwel altijd na een vergadering of een excursie. Soms waren hierbij de dames van de leden vertegenwoordigd, doch meestal niet. Traditioneel werd het jaardiner door de Vereniging aangeboden. De dranken waren vrijwel altijd voor eigen rekening. In dit verband rijst de vraag hoe een bestuur - met name de penningmeester ervoor kon zorgen dat bij een contributie van ƒ 7,50 per jaar, ondanks de gratis aangeboden maaltijden, toch een groeiend batig saldo kon verwezenlijken. Daarbij moet worden bedacht dat in die tijd een zeer goed diner in een gerenommeerd restaurant voor ƒ 3 tot ƒ 3,50 op de kaart stond. Bovendien bleek in de praktijk gemiddeld niet meer dan 50% van de leden deel te nemen. Te late aanmelding werd gewoonlijk bestraft met 'deelneming op eigen kosten'. De jaardiners verliepen zeer geanimeerd. Helaas - doch begrijpelijk - werd het verloop van dergelijke festiviteiten niet in extenso in de annalen vastgelegd. Aangenomen mag worden dat het geen stijve, deftige bijeenkomsten waren. Veeleer was sprake van een studentikoos samenzijn, waarbij tafelspeeches werden gehouden, die tegenwoordig als ludiek zouden worden betiteld. Ter illustratie volgt hier een passage uit de notulen van de l8e vergadering op l maart 1919 te Maastricht, waar Ir. A.J. ter Linden een voordracht hield over 'Economisch Stoken': 45
'Na den heer Ter Linden voor zijne interessante voordracht onder luiden bijval der aanwezigen te hebben bedankt, sloot de voorzitter het officiële gedeelte der vergadering, waarna men zich met veel introducés verenigde aan een souper, waarbij zich een gezelschap dames en heren van Maastricht had aangesloten. Het daarop volgend gezellig samenzijn ontwikkelde zich tot een geanimeerd bal, waarmede het aanstaande feest van Carnaval op prettige wijze werd ingeluid. Toen de laatste gasten huiswaarts keerden, bewoog zich hier en daar reeds een vroege wandelaar door de oude stad '.
46
IIII Tussen crisis en wereldoorlog (1927-1940)
V
oor de in het vorige hoofdstuk gegeven beschrijving van het eerste decennium van de Vereniging, kon ruimschoots worden geput uit de volledig bijgehouden notulen. Helaas is daarna zeer weinig van het wel en wee van de Vereniging meer vastgelegd. Een verklaring voor de na het verenigingsjaar 1917/19128 vrij plotseling versoberde verslaglegging is niet gevonden. Zelfs de jaarverslagen van de secretaris zijn vanaf dat moment zeer summier. Wat betreft de voordrachten wordt gedurende een bepaalde periode min of meer in het duister getast. Van de verenigingsjaren 1927/1928 en 1918/1929 wordt slechts het aantal voordrachten vermeld, dus zonder titels en zonder namen van de sprekers. Van 1929/1930 tot en met het verenigingsjaar 1934/1935 staan naast het aantal voordrachten ook de sprekers te boek. Geraden moet echter worden welke onderwerpen aan de orde kwamen. Na 1935 ontstaat gelukkig weer een vollediger beeld. .
KOPEREN JUBILEUM Hoewel de annalen in het algemeen weinig houvast bieden voor de geschiedschrijving over dit tijdvak, is er wel iets bekend over de eerste jubileumviering in de historie van de Vereniging. Op zondag 16 september 1928 werd het koperen jubileum op passende wijze gevierd. Dit gebeurde in de Grote Sociëteit te Maastricht. In de geschriften wordt hierover vermeld dat de bestuursleden ter herinnering aan dit jubileum een insigne werd aangeboden. Oud-bestuurderen ontvingen een herinnerings- speld met daarop een afbeelding van de Maasbrug. Het jubileum werd gevierd met een receptie die werd bezocht door talrijke gemeentelijke, rechterlijke, civiele en militaire autoriteiten. Na afloop ontmoetten de leden elkaar aan een officiële maaltijd. Gedurende deze dis brachten twee muziekkorpsen een serenade. De directie van de Sphinx zorgde voor een aardige attentie, door de leden bij gelegenheid van dit jubileum een fraai uitgevoerde tegel te schenken.
47
Gedenktegel bij het 120-jarig bestaan in september 1928. (Ontwerp: Willem Jacob Rozendaal.)
48
Herinneringsspeld voor oudbestuursleden, 1928.
Ambtsketen voor zittende bestuursleden, 1928.
49
CRISIS Ruim een jaar later vond in New York de beruchte 'beurskrach' plaats, waarna een periode volgde die gewoonlijk als 'de crisistijd' wordt aangeduid. De steenkoolwinning, min of meer bepalend voor het economisch welzijn van de regio, draaide uitstekend. Bijna 40.000 mijnwerkers, van wie meer dan een derde buitenlanders, verdienden hier hun brood. De Nederlandse mijnen waren in vergelijking met veel andere mijnen in West-Europa relatief modern. Daar ook de produktiemethoden 'up to date' waren, was de Nederlandse steenkool in het algemeen goedkoper dan die uit het buitenland. De verkoop leverde om die reden weinig problemen op. In 1931 en 1932 echter sloten veel van de ons omringende landen hun grenzen af ter bescherming van de eigen steenkoolproduktie. Daar de Nederlandse regering dergelijke beschermende maatregelen niet wilde invoeren, kwamen ook onze mijnbouwondernemingen omstreeks 1932 in grote moeilijkheden, zodat er stagnatie kwam in de verkoop. Er werden circa 11.000 buitenlandse werkkrachten, die allen op basis van een jaarcontract - met eventuele verlenging - waren aangenomen, ontslagen en naar hun land van herkomst teruggezonden. Een uitzondering werd gemaakt voor degenen die met een Nederlandse vrouw waren gehuwd. Ook een flink aantal ongehuwde Nederlanders - die niet de status van kostwinner hadden - werd ontslagen. De andere industrieën in Zuid-Limburg ontkwamen evenmin aan de gevolgen van de depressie. Van de in de regio Maastricht gevestigde grote bedrijven zoals KNP en ENCI is bekend, dat zij zeer zware en soms catastrofale verliezen leden. Forse loonsverlagingen, beperking van de produktie en reductie van het personeelsbestand, soms tot bijna 50%, waren het gevolg. De werkeloosheid steeg daardoor ontstellend. Inmiddels was in 1932 met de aanleg van het Julianakanaal begonnen. Dit geschiedde in het kader van de verbetering van de bevaarbaarheid van de Maas. Alleen het traject Limmel-Maasbracht, ca 62 km lang, resteerde nog. Samen met de aanleg van de binnenhavens Born en Stein en de bouw van de stuw bij Borgharen en de sluizen bij Born en Maasbracht was dit een reusachtig werkgelegenheidsproject voor Limburg. Omstreeks 1937-1938 was het ergste leed van de grote crisis wel geleden: er werd weer personeel aangenomen, salarisverlagingen werden teruggedraaid en de bedrijven begonnen weer te investeren in de modernisering van hun produktie-apparaat. De consequenties van de crisis zullen voor de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg en haar leden van relatief geringe betekenis zijn geweest. Velen 50
waren werkzaam in sleutelposities bij overheidsinstellingen en in de kolenmijnbouw. Wel zal voor de meesten een - tijdelijke - salarisverlaging van 5 of 10% hebben gegolden. Daarbij moet wel worden bedacht dat de prijzen en de kosten van levensonderhoud ook op een lager niveau waren komen te liggen. In de crisisjaren gingen de voordrachten en excursies van de Vereniging normaal door. Uit de archieven blijkt ook dat er geen ledenverlies optrad. Integendeel, het aantal leden steeg in deze periode van circa 130 naar ongeveer 180. Het bleef vervolgens enige jaren constant en nam daarna weer verder toe. Het areaal waaruit leden konden worden geput was toen namelijk sterk vergroot. Dit had te maken met het initiatief van professor Van Iterson en Ir. Ross van Lennep in het jaar 1927 om een chemisch bedrijf op te zetten.
TOENEMEND BELANG VAN DE CHEMIE In het begin vormde de kunstmestproduktie in de vorm van zwavelzure ammoniak de hoofdzaak. Dit leidde tot een veelheid van kunstmestsoorten, die het Stikstofbindingsbedrijf reeds in 1937 tot het hoofdnevenbedrijf van Staatsmijnen maakte. Toen na de Tweede Wereldoorlog steenkool uiteindelijk de ongelijke strijd tegen olie en aardgas moest opgeven, was dit chemisch bedrijf zodanig gegroeid, dat het de functie van hoofdmotor van de Zuidlimburgse industrie kon overnemen.
VERENIGINGSLEVEN Terugkerend naar de crisisjaren kan worden vastgesteld dat in 1935/1936 de jaarlijkse contributie van 6 naar 5 gulden werd verlaagd. Niet duidelijk is of dit te maken had met de algemene depressie. Het is mogelijk dat ook het toenemend batig saldo van de penningmeester hierbij een rol heeft gespeeld. De VIZL heeft nooit de ambitie gehad kapitaalkrachtig te worden. De contributieverlaging kwam aan de orde tijdens de algemene vergadering op zaterdag 6 juli 1935.·In feite was het meer dan een algemene vergadering, want er was een programma opgesteld van de vroege morgen tot de late avond, waarin het nuttige royaal met het aangename samenging. In de ochtenduren werden bezoeken gebracht aan de kolenverlaad- inrichtingen der Nederlandse Spoorwegen, aan de pompinstallatie van het Julianakanaal en de haven en sluis, alle te Born. De tocht eindigde in het 51
Casino van Staatsmijn Maurits, waar Staatsmijnen de deelnemers een koffiemaaltijd aanboden. Na de maaltijd werd de vergaderagenda in drie kwartier afgewerkt en vervolgens luisterden de leden naar een voordracht van erelid Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson over de haven en verlaadinrichtingen van Staatsmijnen in Stein, die daarna werden bezichtigd. Een programma dus met allure en voldoende genoeglijke mogelijkheden. Op het moment dat tot contributieverlaging werd besloten, bedroeg het batig saldo ruim ƒ 1.000, hetgeen in die jaren ongeveer het jaarinkomen was van een arbeider. Door verdere groei van het aantal leden, ondermeer door de zich uitbreidende activiteiten van Staatsmijnen onder andere in haar reeds genoemde chemische bedrijven, 'dreigde' het batig saldo nog verder toe te nemen. Ondanks die contributieverlaging werd tegen het eind van de dertiger jaren, toen het ledental inmiddels de 200 was gepasseerd, toch een batig saldo van ongeveer ƒ 2.000 geboekt. Het was een prettig toeval - of was het juist geen toeval - dat Ir. Brand van Brand's Bierbrouwerij te Wijlre in het verenigingsjaar 1938/1939 als 200e lid werd ingeschreven. Het is niet verwonderlijk, dat na afloop van de vergadering, waarin Ir. Brand welkom werd geheten, de viering van deze mijlpaal werd voortgezet in het pas geopende 'Kelderke' van die brouwerij.
OPKOMST Waren de financiën uitgesproken florissant, met een ander belangrijk aspect van het verenigingsleven was dat niet het geval. Evenals voorheen was het bestuur in het 2e decennium niet erg content over de opkomst van de leden bij de vergaderingen. De voordrachten werden nog steeds vooral in Maastricht gehouden en in mindere mate in Heerlen. In het verenigingsjaar 1934/1935 besloot het bestuur dat er meer bijeenkomsten in Heerlen dienden plaats te vinden. Hierover vermeldt de secretaris in zijn jaarverslag: 'Het vergaderen in Heerlen was een succes en de opkomst aldaar over het algemeen beter dan in Maastricht. Helaas mislukte de poging om door het beschikbaar stellen van een speciale autobus vele Maastrichtse leden te bewegen ook de vergaderingen te Heerlen te bezoeken. De tweede maal vertrole de bus zelfs niet omdat niemand zich had gemeld. In het komende jaar worden opnieuw enkele vergaderingen in Heerlen gehouden en ik spreek de hoop uit dat de leden voor de vergaderingen buiten hun woonplaats ook belangstelling willen tonen' . 52
Gedurende een korte periode werd dit fraaie bewijs van lidmaatschap uitgereikt.
ZUSTERVERENIGING Op 19 maart 1937 was de VlZL betrokken bij de voorjaarsbijeenkomst van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, waarvoor Zuid-Limburg was uitgekozen. Staatsmijnen en de ceramische industrie vormden het trefpunt van deze bijeenkomst. Voor Zuid-Limburg en vooral voor de Vereniging was dit een niet onbelangrijke gebeurtenis. De Zuidlimburgse Vereniging was een andersoortige dan het Koninklijk Instituut, dat alleen in Delft opgeleide ingenieurs als lid aannam, terwijl de VlZL een ruimer aannamebeleid voerde. De voornaamste voordracht werd gehouden door Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson met als onderwerp: 'Scheiden door schuimen en de wis- en scheikundige grondslagen van dit procédé'. Van Iterson sprak zijn rede uit op vrijdag 19 maart 1937 in de Redoutezalen in Maastricht. 53
Voorzittershamer; geschenk van oud-bestuursleden t.g.v. de honderdste algemene vergader ing, 1932.
Oorkonde, behorende bij de geschonken voorzittershamer.
54
Afgezien van enige gezonde rivaliteit was de verhouding tussen beide ingenieursverenigingen goed. Althans dat menen wij te mogen afleiden uit de Limburger Koerier, die op 20 maart 1937 over genoemde vergadering schreef: 'De zeer druk bezochte bijeenkomst werd geopend door den plaatsvervangenden voorzitter, Ir. Damme, directeur-generaal der PTT. In zijn inleiding heette de spreker in de eerste plaats welkom de burgemeester van Maastricht, Mr. van Oppen en voorts de leden van de Limburgsche Ingenieursvereniging, waarmee de relatie op hoogen prijs wordt gesteld ten nutte van de gemeenschappelijke belangen der ingenieurs '. Ter gelegenheid van deze gebeurtenis en naar aanleiding van het bezoek aan de bovengrondse werken van de Maurits schreef Ir. A.E. Dinger, lid van de VIZL , in het tijdschrift van het Koninklijk Instituut ' De Ingenieur', een artikel over 'enige werken in gewapend beton op de Staatsmijn Maurits'. Later in het jaar 1937 werd in Den Haag het 90-jarig bestaan herdacht van het Koninklijk Instituut. De president van de Raad van Bestuur, prof. L.A. van Royen, sprak bij die gelegenheid een herdenkingsrede uit waarin hij diverse belangrijke Nederlandse industrieën en het werk van ingenieurs daarin, betrok. Blijkens een verslag op 2 september 1937 in het Limburgs Dagblad zei hij over de mijnindustrie: 'In den kolenbouw zien wij belangrijke wijzigingen zich voltrekken in de ontginningsmethoden door invoering van doelmatige transportmiddelen langs het kolenfront en de mechanisering van het vervoer door de hele mijn. De bedrijfscontrole en het uitwerken van bedrijfsplannen voor meerdere jaren treden daardoor meer op de voorgrond en geven den mijningenieur een belangrijker plaats in het ondergronds bedrijf Een zo gecompliceerd bedrijf als dit heeft voor zijn ontwikkeling de eendrachtige samenwerking nodig van ingenieurs van verschillende richting. Onder een krachtige en deskundige leiding heeft deze veelzijdige arbeid onze Staatsmijnen gemaakt tot een nationale inrichting op welke wij trots kunnen zijn'. Tijdens dezelfde bijeenkomst hield Ir. W. Krul, directeur van het Rijksbureau voor de drinkwatervoorziening, een rede over 'de Nederlandse ingenieur vandaag en morgen'. Uit dezelfde krant citeren wij: 'Spreker ging vervolgens uitvoerig de positie van den ingenieur in verleden en heden na. Hij gaf een overzicht van de grootsche ontwikkeling van wetenschap en techniek in de loop der twintigste eeuw, waarbij ons land een vooraanstaande plaats is gaan innemen, hoger dan met oppervlakte of bevolkingsaantal overeenkomt. De moderne ingenieur zal, behalve een grote mate van vakkennis, een hoge opvatting van zijn taak en een juist inzicht in de betekenis daarvan voor de maatschappij moeten bezitten. Maar tevens zal het nodig zijn dat de Nederlandse samenleving op de juiste wijze partij weet te trekken uit de kundigheid van den ingenieur'. 55
ROUW
Zoals in het dagelijkse leven wisselen ook in het verenigingsleven feestelijke en droevige gebeurtenissen elkaar af. In het verenigingsjaar 1939-1940 moet het overlijden van de zittende voorzitter Ir. H.A.H. de Ronde worden gemeld. Deze was in 1937 Ir. Ross van Lennep als voorzitter opgevolgd. De heer De Ronde was ingenieur van Provinciale Waterstaat en laatstelijk directeur van deze overheidsdienst. Hij behoorde in 1916 tot de leden van het eerste uur en hij heeft onze Vereniging in verschillende functies gediend. Beroepsmatig was hij reeds lang actief betrokken bij plannen voor de aanleg van een vliegveld in Zuid-Limburg.
OORLOGSDREIGING
In het verenigingsjaar dat op 30 juni 1940 zou eindigen, was het ledental ondanks de mobilisatie toegenomen en werden er zes voordrachten gehouden. De zevende voordracht met excursie, de jaarvergadering en de bestuursoverdracht die reeds waren voorbereid, konden echter geen doorgang vinden. Nederland werd in mei 1940 in de maalstroom van de oorlog meegesleurd.
56
IV De oorlogsjaren (1940-1945)
T
egen beter weten in had Nederland gehoopt dat de Duitsers de Nederlandse neutraliteit zouden eerbiedigen. In de nacht en ochtend van 10 mei 1940 werd deze hoop door de Duitse inval echter wreed de bodem
ingeslagen. Deze plotselinge overval en de daarop volgende bezetting waren voor eenieder in Nederland een grote schok. In eerste instantie ging er een verdovende werking van uit. Niemand wist feitelijk nog waar hij aan toe was. Door middel van een rondschrijven werden de leden in kennis gesteld van de maatregelen die het bestuur onder druk van de omstandigheden had genomen: de activiteiten van de Vereniging werden voorlopig opgeschort en ter afsluiting van het lopende verenigingsjaar werd door het bestuur een kascommissie benoemd voor het nazien van rekeningen en décharge van de penningmeester.
HET VERENIGINGSLEVEN Toen in de tweede helft van 1940 de toestand enigszins was gestabiliseerd, vond op 24 augustus de bestuursoverdracht alsnog plaats en werd zelfs het traditionele diner in hotel Juliana te Valkenburg gehouden. Ook andere activiteiten werden in het verenigingsjaar 1940/1941 hervat, zij het met beperkingen als gevolg van de door de bezetter genomen maatregelen. Die hielden bijvoorbeeld in dat voor elke bijeenkomst toestemming moest worden gevraagd aan de Duitse autoriteiten. De voordrachten in dat verenigingsjaar, alle van sprekers die lid van de Vereniging waren, hadden een nogal neutraal karakter. Zo werd er niet ingegaan op technische beschrijvingen van industriële installaties in Zuid Limburg. Men wilde de bezetter niet méér informeren dan strikt noodzakelijk was. In een later stadium werden, zoals verderop zal blijken, alleen nog maar sprekers van buiten de Vereniging aangetrokken. 57
57
GEDENKBORD Het was begrijpelijk dat werd afgezien van een feestelijke viering van het 25jarig bestaan van de Vereniging in maart 1941. In de bezettingssituatie stonden de hoofden daar niet naar. Ook de voor juli 1941 vastgestelde jaarvergadering met excursie kon door de omstandigheden niet doorgaan. De reglementaire bestuursoverdracht vond daardoor plaats tijdens de algemene vergadering van 18 oktober 1941. Het bestuur besloot de leden een blijvende herinnering aan te bieden in de vorm van een gedenkbord. Dit gedenkbord, waarvan in dit boek een afbeelding staat, geeft een nogal provocerend beeld van de onbeschaamde bezetting van Nederland, in het bijzonder van het industriegebied in Zuid-Limburg. Omdat de bezetters aan dit gedenkbord aanstoot zouden kunnen nemen - met alle gevolgen van dien - werd het bij de leden van onze Vereniging persoonlijk thuisbezorgd. Aangenomen mag worden dat eventuele van Duitse sympathie verdachte leden werden overgeslagen. Van een reactie van de bezetter hierop is niets bekend. Het bord had een lange ontstaansgeschiedenis. Het was bedoeld om op 18-3-'41 tijdens de viering van het jubileum te worden uitgereikt. Deze viering werd echter op 22-2-'41 uitgesteld. Op 15-9-'41 werd besloten het herdenkingsbord te laten maken. Op 19-4-'42 waren drie ontwerpen gereed: n.l. 'Vrouwenfiguur', 'Maasbrug' en 'Adelaar'. Gekozen werd de Adelaar. Wie de ontwerper is, wordt waarschijnlijk vanwege het provocerend karakter, niet vermeld. Waarschijnlijk is dit de heer Levigne geweest. Bestuurslid Michel, had als directeur van de 'Ceramique' veel contact met ontwerper Levigne. Deze had nog kort te voren tot volle tevredenheid een geschenkbord voor sprekers ontworpen. In mei 1942 waren de borden gereed, ruim één jaar na het jubileum! Vanwege het voor de bezetter provocerende karakter zorgden enkele leden persoonlijk voor de distributie en bezorging. Het is niet bekend of wellicht enkele leden geen bord kregen.
58
Herdenkingsbord 25-jarig jubileum 1941. De roofzuchtige Duitse adelaar stort zich op Zuid-Limburg.
59
In het verenigingsjaar 1941/1942 werden weer zes algemene vergaderingen gehouden. In het betreffende jaarverslag lezen wij: 'Daar het wegens de voorschriften vóór en mogelijk ook van de bedrijven bezwaarlijk was om leden/sprekers over industriële onderwerpen te krijgen, waren wij in het lopende jaar aangewezen op sprekers van elders, hoofdzakelijk over wetenschappelijke onderwerpen. Zo werden er ondermeer voordrachten gehouden over: Psychotechniek door Drs. Herold; de nieuwste onderzoekingen over de straling van de zon door Prof Dr. Minnaert; over diepzee-onderzoek door de Snellius- expeditie in Nederlandsch-Indië door Dr. Ph. Keunen en over de gang van zaken bij een operatie in een ziekenhuis, met als titel: 'Onder de operatielamp' door Dr. Van den Hoff.
TERUGVAL VAN ACTIVITEITEN In het verenigingsjaar 1942/1943 liep de activiteit van de Vereniging terug als gevolg van de verslechterende omstandigheden. Het verkrijgen van een geschikte vergaderruimte werd een hele opgaaf. Het beschikken over 'licht en warmte' moest meestal apart worden bedongen. Er werden dan ook maar drie algemene vergaderingen gehouden en de sprekers waren steeds niet-leden. Opgemerkt moet worden dat, hoewel de Vereniging op een zacht pitje functioneerde, het ledental in deze jaren steeg met 5 à 10 leden per jaar. Steeds werden de jaarvergaderingen door circa 100 leden bezocht, hetgeen neerkwam op iets meer dan 40% van het totale ledenbestand. Het bestuur van de Vereniging heeft in het verenigingsjaar 1943/1944 nog kans gezien om zes algemene vergaderingen met voordrachten te organiseren. De voor 10 juni 1944 uitgeschreven 179e algemene vergadering te Sittard, waarop een voordracht zou worden gehouden door Dr. Alingh Prins, voorzitter van de Centrale Organisatie TNO, werd echter in verband met de ingrijpend veranderde oorlogsomstandigheden op het laatste momente afgelast. De invasie van de geallieerde strijdkrachten in Europa was inmiddels begonnen. Verdere activiteiten in verenigingsverband werden niet meer ondernomen. Dit hield in dat ook de verkiezing van nieuwe bestuursleden achterwege bleef. In dit verenigingsjaar overleed één van de voornaamste initiatiefnemers bij de oprichting van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg en tevens het eerste erelid, oud-minister Ir. A.A.H.W. König.
60
HET DAGELIJKS LEVEN Terwijl het verenigingsleven geleidelijk aan terugliep, kwam het dagelijks leven snel voor nieuwe en ongekende uitdagingen te staan. De ware aard en bedoelingen van de bezetters werden al snel duidelijk: begin 1941 werd de jodenvervolging ingezet, met als antwoord van de bevolking de zogenaamde Februari-staking. Deze lokte de eerste razzia's uit. In maart 1941 werden de eerste doodvonnissen geveld en uitgevoerd: 'De Achttien Doden'. Wat voor iedere Nederlander gold, namelijk de noodzaak van een principiële stellingname ten opzichte van de bezetter en zijn doelstellingen, zal zeker voor onze leden hebben gegolden. Zij immers waren veelal belast met sleutelposities in bedrijven, die voor de oorlogvoering van de bezetter van grote strategische betekenis waren. Het professionele leven tijdens de oorlog zal dan ook gekenmerkt zijn door het tegenwerken van de bezetter. Beschrijvingen en gegevens van dergelijke 'gevechten' zijn uiteraard niet te vinden in de annalen van onze Vereniging, zo zij al ergens kunnen worden aangetroffen. Er is naar gestreefd uit mondelinge overlevering iets van de oorlogsjaren in Zuid-Limburg weer te geven. De gevolgen van de Duitse bezetting voor de bedrijven in de regio Maastricht waren anders dan die voor de bedrijven in de Mijnstreek. Eerstgenoemde bedrijven waren in het algemeen minder belangrijk voor de Duitse oorlogsvoering; veel, meestal jongere werknemers werden dan ook gedwongen om in Duitsland te gaan werken. Verschillende werkgevers deden hun uiterste best om dit aantal zo klein mogelijk te houden. De ondervonden moeilijkheden waren voor deze bedrijven verschillend. Soms was het gebrek aan grondstof funest, in andere gevallen was sprake van schaarste aan energie of het wegvallen van export. ‘ZAAKWAARNEMERS' In de steenkolenmijnen deed zich echter een geheel andere situatie voor. Door de snelheid van de Duitse opmars waren alle mijnen ongeschonden gebleven. Na enige dagen stilstand kwamen ze weer op gang. De belangstelling van de bezetter voor deze industrie in Zuid-Limburg was aanvankelijk gering omdat uitgegaan werd van een snelle totaal-overwinning. De directie van de Staatsmijnen in Limburg, waarin ons erelid Prof. Van Iterson een leidende figuur was, werd voorlopig ongemoeid gelaten. De particuliere mijnen, die in Frans en Belgisch bezit waren, kregen naast de Nederlandse directeuren een Duitse zaakwaarnemer (een zgn. Verwalter). 61
De Nederlandse directies van Staats- en Particuliere mijnen hielden regelmatig contact met elkaar. Ze trokken ten opzichte van de bezetter één lijn. Volgens bestaande bronnen - zoals het gedenkboek 'Staatsmijnen 1902/1952’ - waren er van de 140 in de kolenmijnbouw werkzame ingenieurs slechts weinigen onbetrouwbaar. Ook de beambten en arbeiders waren beslist niet duitsgezind. Met steun van de leiding liep de arbeidsproduktiviteit sterk terug. Er werden 'ongunstige' kolenlagen ontgonnen om de goede lagen voor later te bewaren. Ook werd teveel onderhoud gepleegd. Toen Prof. Van Iterson, samen met zijn mededirecteur Mr. Dr. Frowein, op 31 december 1942 met pensioen ging, kregen ook Staatsmijnen een Duitse Verwalter, waardoor dat exploitatiebeleid werd bemoeilijkt. Van de oorspronkelijke directie bleef alleen Dr. Ir. Groothoff over. Het aantal personeelsleden steeg van 30.000 in 1939 tot 40.000 in de jaren 1942/1943. In de daarop volgende periode daalde de produktie met liefst 25%. En dat ondanks de verlengde zaterdag- en zondagdiensten, de extra rantsoenen en de versnaperingen voor zondagarbeid. In de gegeven situatie trokken leiding en personeel blijkbaar één lijn. Een bijkomende reden was dat veel nieuwe mijnwerkers feitelijk onderduikers waren die door werk in de mijn aan de 'arbeidsinzet' in Duitsland probeerden te ontkomen. Uit de personeelsaanwas en de produktieverlaging kan tenslotte worden afgeleid, dat de arbeidsproduktiviteit in onze moderne en efficiënte kolenmijnen tot ca 70% was gedaald.
DIRECTIE EN BEDRIJFSLEIDING ONDER DRUK Dat dit niet zonder risico's was en ook niet onopgemerkt bleef, bleek begin 1943, toen verschillende leidende figuren uit de mijnindustrie door de Duitsers werden ontslagen. In april werd Dr. Ir. Groothoff van Staatsmijnen gearresteerd en naderhand, in september van dat jaar, opgesloten in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel. In december 1943 werd hij uit zijn functie als topman van Staatsmijnen ontslagen. Vanaf die tijd werden de Staatsmijnen geleid door ons medelid Dr. Ir. Ross van Lennep. Dat leidende figuren in de verschillende industrieën, onder wie veel ingenieurs, steeds meer risico's liepen, blijkt ondermeer uit het jaarverslag 1942/1943, waarin wordt vermeld: 'Doorde afwezigheid van twee bestuursleden i.v.m. oorlogsomstandigheden werd het verenigingsleven beïnvloed en beperkt'. Of deze 'afwezigheid' betekende dat deze bestuursleden moesten onderduiken om hechtenis door de bezetter te voorkomen of erger nog, reeds in hechtenis waren, kon helaas niet worden achterhaald. 62
Controle op het verenigingsleven, 1943.
Persoonlijk risico werd over het algemeen niet geschuwd. Zo wist Dr. Ir. Ross van Lennep te voorkomen dat een plan van de bezetter om het gasnet van Staatsmijnen te koppelen aan dat van het Roergebied, werd uitgevoerd. Het voornemen was ontstaan, omdat in het Roergebied als gevolg van de aanhoudende bombardementen een gebrek aan energie dreigde te ontstaan. Niet alleen de kolenmijnen ondergingen de druk van de bezetters, maar ook
63
de chemische bedrijven van Staatsmijnen. Kort vóór de bevrijding eiste de Duitse bezetter dat de chemische bedrijven van Staatsmijnen, die over salpeterzuur- en nitraatfabrieken voor de kunstmestproduktie beschikten, zouden worden ingeschakeld bij de aanmaak van springstoffen voor de Duitse oorlogsvoering. Dit werd geweigerd en de gehele bedrijfsleiding van dit onderdeel - waaronder enige van onze leden en de voorzitter - dook 'en masse' onder. Het plan ging niet door op grond van het feit dat er toen geen deskundigen op dit gebied meer aanwezig waren.
HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN Een extreme aantasting van het maatschappelijke leven in Zuid-Limburg vond plaats op 5 oktober 1942, toen het Mauritscomplex te Geleen per abuis door de geallieerde luchtmacht werd gebombardeerd. Voor de stad Geleen was het bombardement een ware ramp. A.H. Paape schrijft hierover in zijn boek 'Donkere jaren' het volgende: '83 doden telde Geleen, 22 zwaargewonden en honderden lichtgewonden. 59 woningen werden volledig vernield, 105 zo zwaar beschadigd dat ze moesten worden gesloopt. Van de bijna 3.200 woningen die Geleen in 1942 telde, liepen er meer dan 2.500 lichte of zware schade op. Ook de Maurits werd getroffen. De produktie lag tussen 5 en 11 oktober volledig stil, daarna kwam ze weer op gang. Maar het duurde meer dan 8 maanden - tot half juni 1943 - voor er weer normaal kon worden geproduceerd'. De schade werd berekend op circa f 1.600.000, hetgeen nu circa f 30.000.000 zou zijn.
DE BEVRIJDING Na de bevrijding in de herfst van 1944 bleef Zuid-Limburg gedurende de winter van 1944 op 1945 nog lang frontgebied. De voedselvoorziening liet nog veel te wensen over. Veel werknemers uit de regio gingen als vrijwilliger in militaire dienst om de rest van Nederland en later ook Nederlands-Indië te bevrijden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerstvolgende vergadering van onze Vereniging pas een jaar later plaatsvond. Op die eerste vergadering na de oorlog hield de toenmalige voorzitter, Ir. Wichers, een bewogen toespraak die als historisch document in zijn geheel is opgenomen. Historisch omdat 64
het iets van de gedachtengang uit die tijd weergeeft, gemengd met de vreugde over de bevrijding. Het was als het ware een menselijk beginnen met een schone lei. Het taalgebruik, de enigszins verheven zinsbouw en de loskomende emotie na een periode van 5 jaar onderdrukking door een meedogenloze bezetter, dienen hier in de juiste context geplaatst te worden.
'Mijne Heeren, leden van de Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg'. Na 5jaar terreur ontmoeten wij elkaar hier voor het eerst weer als vrije Nederlanders en hoe verschillend wellicht onze instelling tegenover de toekomstige gesteldheid van de Maatschappij moge zijn, hoe weinig klaarheid er nog moge wezen omtrent de wegen die wij elk voor ons en allen samen hebben te gaan, één ding is zeker, dat ons aller doel behoort te zijn het streven naar het maximum geluk voor ons volk in al zijn geledingen. Dit hooge doel kan en zal ons, mits het ernstig wordt nagestreefd, meer dan ooit te voren samen binden. Zoo goed als ieder die de knechting door de Hunnen haatte, respect en waardeering kon hebben voor wat geheel verschillend geaarden op de meest verschillende wijzen verrichtten, om daaraan paal en perk te stellen en tenslotte het juk te breken. Zo goed zullen wij zoo respect en waardeering kunnen hebben voor wat nu langs de meest verschillende wegen wordt getracht te doen, om ons volk op te heffen tot een betere en gelukkiger toekomst. Maar wij zouden geen ingenieurs zijn als wij met het uitspreken van waardeering gingen volstaan. Wij willen en moeten, krachtens onze roeping, mede werken aan die betere toekomst. De tallooze goedgemeende en daardoor te respecteeren maar soms te tegengesteld en averechts werkende krachten zien wij gaarne samengebundeld en gericht op het doel, op efficiënte wijze toegepast, zonder onnoodige schokken en zonder onnoodige verspilling van tijd. Wij ingenieurs hebben daarbij nog een bijzondere taak..Aan ons is de plicht de reconstructie technisch tot stand te brengen. En wij weten als Nederlanders dat niet de macht van slavendrijvers of de sluwheid van gewiekste propagandisten ons daartoe helpen kunnen. Noch geperfectioneerde technische middelen, noch royale kapitaalverstrekkingen, noch de voorziening met grondstoffen op groote schaal zullen tot het doel voeren als daar niet is de ware geest van samenwerking tusschen collega's onderling en tussen chefs en ondergeschikten. Een geest van samenwerking die steunt op eerlijke, openhartige standvastige karakters van hen die de leiding zullen hebben. Op mannen die weten dat in tegenstelling tot wat de Nazi's ons te zien gaven niet hardheid maar zachtmoedigheid; niet macht maar gerechtigheid; niet haat maar liefde; niet persoonlijke ijdelheid maar 65
bescheidenheid onze richtsnoeren moeten zijn. Niet het eigenbelang of het belang van één groep ten koste van den buurman, maar het geluk van geheel de natie is het doel waarvoor wij werken en strijden moeten. En het eerlijk streven naar geluk van den één kan nooit gepaard gaan met het streven naar den ondergang van den ander. Wij zullen bij onderhandelingen en besprekingen moeten toonen dat wij begrip hebben voor wat anderen meenen, maar tegelijkertijd met kracht en vastheid van karakter de goede normen moeten handhaven die noodig zijn voor een geestelijken wederopbouw. Zij die de woorden 'vernieuwing van geest' als ijdele leus hanteeren zullen hoogstens ijdele successen boeken en des te dieper teleurgesteld worden naarmate hun innerlijke gesteldheid verder van hun leuze af ligt. De harde techniek maakte de oorlog verschrikkelijk, de harde techniek deed de oorlog beëindigen. De technici moeten nu tot zich zelf inkeeren en trachten door een hooge levensopvatting hun technisch kunnen dienstbaar te maken aan het winnen van de vrede. De geestesgesteldheid zal daarbij niet minder belangrijk zijn dan ons technisch kunnen. Op ons allen wacht een taak bij den wederopbouw van onze provincie, ons land, onze volkshuishouding. De grootste daad die wij kunnen stellen is, dat wij onszelf geven voor het doel door onszelf te geven aan de taak die ons in onze dagelijkschen arbeid is toebedeeld. Maar ". ten volle, getrouw en met den inzet van onze geheele persoonlijkheid, ons particulier belang opzij zettend telkens als het algemeen belang dat van ons vraagt. Laat ik besluiten met den wensch dat het onder Gods zegen ons Vorstenhuis, ons Vaderland en ons Volk wél mooge gaan'. Met deze toespraak van de voorzitter, Ir. Wichers tijdens de vergadering van september 1945, werd de oorlogsperiode voor de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg afgesloten. Met de in de toespraak opgenomen hooggestemde bedoelingen betekende deze tevens een dringende oproep om de maatschappelijke en economische wederopbouw van Nederland en met name van Zuid-Limburg met nieuw elan aan te pakken.
66
V De jaren van wederopbouw (1945-1965)
N
adat de Duitsers zich hadden overgegeven, bleef een geplunderd en verwoest land en een ontwrichte economie achter. De bevolking in het westen van het land was zo goed als uitgehongerd. Er waren dusdanige vernielingen aangericht, dat het verkeer over de weg en per trein bijna onmogelijk was. Tal van gebouwen en vooral veel woningen waren vernield. De volkshuisvesting was dan ook een probleem van de eerste orde en zou dat nog jaren blijven. De herwonnen vrijheid schiep echter nieuwe hoop. En die hoop kreeg gestalte door de enorme inzet van allen. Het was alsof de in het vorige hoofdstuk vermelde rede van de voorzitter e.en veel wijdere weerklank vond. Zowel op maatschappelijk als op industrieel en economisch gebied werden eind 1944 reeds initiatieven voor vernieuwing ontplooid, die van grote regionale betekenis waren. Deze initiatieven werden veelal reeds tijdens de bezetting voorbereid.
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN Reeds tijdens de oorlog waren ideeën ontstaan over een menswaardiger organisatie van de arbeid. De gedachten gingen daarbij uit van een doorbreking van de strikt hiërarchische gezagsstructuur, door invoering van meer medezeggenschap op alle niveaus. Deze zogenaamde 'Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie in de Steenkolenmijnindustrie' komt reeds in 1945 tot stand, vijf jaar voordat in Nederland de betreffende 'Wet op de Bedrijfsorganisatie' wordt aangenomen. Het was Ir. F.C.M. Wijffels, lid van de Vereniging, die zich als Minister van Sociale Zaken in het Tweede Kabinet-Gerbrandy hiervoor bijzonder had ingezet. Genoemd kabinet was in februari 1945 in het reeds bevrijde zuiden van het land gevormd. Het is het begin van een lange reeks ontwikkelingen, die via het 'Mijnstatuut' en het openbaar lichaam de 'Mijnindustrieraad' onder andere naar een optimale inspraak op alle niveaus in de onderneming voert. Het interne sociale beleid van Staats- en Particuliere mijnen ontwikkelt zich 67
na 1945 tot een indrukwekkend stelsel van sociale voorzieningen. De in 1950 opgerichte vereniging 'De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg' harmoniseert deze. In het kader van deze vereniging worden ook het 'Instituut voor Longonderzoek', het 'Stofinstituut ' en de 'Geneeskundige Dienst der Nederlandse Steenkolenmijnen' opgericht, de beide eersten voor de bestrijding van silicose, de laatste voor de bevordering van de bedrijfshygiëne en de bestrijding van ongevallen en hun gevolgen.
ECONOMISCHE EN TECHNISCHE ONTWIKKELINGEN Direct na de bevrijding van Zuid-Limburg werd een dringend beroep op de Nederlandse kolenmijnen gedaan om weer snel en veel steenkool te leveren. Wat betreft de energievoorziening stond Nederland er slecht voor. Op steenkoolleveranties uit de omringende landen, die vóór de oorlog mogelijk waren, hoefde niet te worden gerekend. Alleen uit de Verenigde Staten kon worden geïmporteerd. De Limburgse mijnen waren dankzij de snelle geallieerde opmars naar Aken vrijwel ongeschonden uit de oorlog tevoorschijn gekomen. Ze hadden echter, direct na de bevrijding, te kampen met een tekort aan personeel. Zoals opgemerkt waren in de oorlogsjaren veel Nederlandse jongeren als 'mijnwerker' ondergedoken om gedwongen arbeid in Duitsland te ontlopen. Na de bevrijding verdwenen deze 'amateur-mijnwerkers' vanzelfsprekend. Het aantal werkkrachten in de kolenmijnbouw werd uitgedund doordat velen vrijwillig de wapenrok aantrokken om de oorlog in Duitsland sneller te beëindigen. Later werden jonge mannen opgeroepen voor de strijd in het toenmalig Nederlands-Indië. Voor de geallieerde bezettingsactiviteiten in Duitsland tenslotte, werden Nederlandse mijningenieurs als toezichthouders bij Duitse mijnen aangesteld. De directies van de mijnbedrijven hebben in die tijd getracht de kolenproduktie per ondergrondse arbeider op alle mogelijke manieren te verhogen door stimulerende leuzen, extra premies en ook wel door harde maatregelen, zoals extra diensten. Teneinde de kolenproduktie te verhogen en tevens de kostprijs te verlagen, besteedden de mijndirecties in die na-oorlogse jaren ook veel aandacht aan de technische verbetering van de winmethoden, dat wil zeggen aan de ontwikkeling van de ondergrondse mechanisatie en verhoging van efficiency bij de verdere verwerking van de steenkool. Staatsmijnen beschikten daarbij over een research-instituut, het zogenaamde
68
Centraal Proefstation. Dit werd in de loop van de na-oorlogse jaren sterk uitgebreid. Onze mijnen onderzochten naarstig de mogelijkheden om tot verbreding van hun economische fundament te komen. Voor de particuliere bedrijven was dat niet eenvoudig. Voor Staatsmijnen bestonden er meer mogelijkheden voor expansie buiten de steenkoolwinning. Reeds sedert 1930 beschikten Staatsmijnen over een - nog bescheiden chemische industrie op basis van het cokesovengas. Het produktenpakket in deze sector was nogal eenzijdig. Er werden hoofdzakelijk enige kunstmestsoorten geproduceerd. Daarnaast werden enkele bij de cokesbereiding vrijkomende 'afvalprodukten' verder verwerkt. Reeds voor de oorlog bestonden bij Staatsmijnen plannen om ook organische produkten te gaan maken. Gedurende de bezetting zijn deze plannen evenwel in de ijskast gezet. Kort na de bevrijding werd een verdere expansie van de chemische activiteiten krachtig aangepakt. Omstreeks 1950 al werd caprolactam geproduceerd, de grondstof voor nylon. Bovendien werd het research- en ontwikkelingslaboratorium sterk uitgebreid en werd onder de naam Chemiebouw een eigen ingenieursbureau gesticht. Ook de in en om Maastricht gevestigde bedrijven expandeerden en moderniseerden sterk in deze periode. De plannen daartoe waren veelal ook reeds tijdens de oorlog ontstaan. De wederopbouw in Nederland vereiste meer cement dan bij de ENCI werd geproduceerd. Het was dus logisch, dat dit bedrijf de capaciteit flink uitbreidde door de installatie van nieuwe en moderne ovens, cementmolens en andere apparatuur. Ook het transport van grondstof en gereed produkt werd gemoderniseerd. Een eigen laboratorium voor research en kwaliteitscontrole werd al direct na afloop van de oorlog opgericht. Waarschijnlijk nog groter was de drang tot vernieuwing bij de papier- industrie. In de jaren 1950 en 1951 werd geavanceerde apparatuur aangeschaft, waardoor een produktieverhoging kon worden gerealiseerd. In 1952 werd hierop voor het eerst in Europa het zogenaamde 'gestreken' papier gemaakt. Het strijken of coaten van papier heeft tot doel het papier gladder en beter bedrukbaar te maken. De KNP verwierf met deze moderne techniek op haar terrein in WestEuropa een vooraanstaande plaats, die zij töt op heden heeft weten te behouden.
69
DE VERENIGING De technische en industriële ontwikkelingen tijdens de wederopbouw brachten met zich mee dat het aantal ingenieurs, fysici en chemici in Zuid-Limburg aanzienlijk toenam. Als voorbeeld moge dienen het aantal ingenieurs in dienst van Provinciale Waterstaat. Kort voor de oorlog (1936), tijdens en direct na de oorlog (1946) waren dat er 4. In 1964 was hun aantal geleidelijk aan uitgegroeid tot 12. De toename van het aantal leden van de Vereniging bleef echter relatief achter. Van de potentiële leden die zich in de vijftiger jaren in Zuid-Limburg vestigden, waren de meesten chemici en fysici. Deze groep voelde zich waarschijnlijk in het algemeen meer aangetrokken tot de activiteiten van de 'Chemische Kring Limburg' en van de 'Natuurkundige kring Limburg', die ook voordrachten op hun respectievelijke vakgebieden organiseerden. Bovendien moet geconstateerd worden dat onze Vereniging slechts bij vlagen propaganda maakte onder nieuwkomers. De groei van de Vereniging had dan ook een sterk wisselend karakter. Uit de verslagen van de vijftiger jaren blijkt dat elk jaar een flink aantal algemene vergaderingen met belangwekkende voordrachten werd gehouden. Een steeds wederkerende klacht van het bestuur betrof ook toen de opkomst bij de vergaderingen die over het algemeen als slecht wordt gekwalificeerd. De aanwezigheid varieerde van 8 tot 80 leden. Een dieptepunt vormde de op 8 maart 1957 te Heerlen gehouden huishoudelijke vergadering, waarop behalve het bestuur slechts 2 van de ongeveer 260 leden aanwezig waren. Op deze vergadering werd het voorstel om de contributie te verhogen van ƒ 8 tot ƒ 12 per jaar 'met algemene stemmen' goedgekeurd. Zoekend naar de oorzaken van dit tegenvallend bezoek - gemiddeld circa 40 leden - kwam het bestuur tot de conclusie dat er een voorkeur bestond voor voordrachten over algemene takken van wetenschap en techniek. Het diepgaand behandelen van afgebakende en gespecialiseerde onderwerpen bleek voor niet-ingewijden onvoldoende interessant, terwijl ingewijden er waarschijnlijk weinig nieuws hoorden. Een tweede conclusie was dat voordrachten over onderwerpen waarvoor ook de dames belangstelling hadden, op een grotere opkomst konden rekenen. Het bestuur nam zich voor hiermee in de toekomst rekening te houden. Een andere steeds terugkerende vraag van het bestuur was of eigen leden bereid waren een voordracht voor de Vereniging te houden. Er moest vaak een beroep worden gedaan op sprekers van buiten. De naweeën van de oorlog waren nog lang·voelbaar. Dit blijkt uit het feit dat in 1947 bij een excursie naar de Heimansgroeve te Epen een vergunning nodig was voor het verblijf in de 500-meterzone, die na de oorlog langs de 70
grens met België was ingesteld. Wel bleek uit de gevoerde correspondentie dat het verbod niet zo strak meer werd gehanteerd. Op de door de secretaris schriftelijk ingediende aanvraag liet de 'dienstgeleider' in Epen weten wat de eenvoudigste manier was om met een gezelschap in de verboden strook te verblijven. Een lijst met de namen der deelnemers diende hem enkele dagen voor de excursie in duplo te worden toegezonden. Op de verkregen vergunning was te lezen dat de deelnemers aan de excursie op 12 juli 1947 van 4.00 tot 23.00 uur in de verboden zone mochten verblijven. De excursies waren hoogtepunten in een verenigingsjaar. Andere markante momenten in deze periode waren de 200-ste vergadering en vooral het 40-jarig jubileum van de Vereniging. Beperkende maatregelen in de grensstrook, als gevolg van de oorlog.
71
Onder voorzitterschap van Ir. C. Raedts, directeur der Oranje Nassau Mijnen, werd in 1948 voor de 200e maal vergaderd. Bij het diner dat aansluitend aan de vergadering plaatsvond, werd een telegram gestuurd aan de Koningin met de tekst: 'De Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, samengekomen te Heerlen ter 200e vergadering geeft zich met grote dankbaarheid rekenschap van de grote ontwikkeling van het industriële leven in dit gewest onder de gezegende regering van Uwe Majesteit en wil getuigenis afleggen van haar trouw en verknochtheid aan Uwe Majesteit en aan het Koninklijk Huis. Raedts, voorzitter'. Ontwerp en uitvoering van een telegram aan Hare Majesteit Koningin Wilhelmina t .g.v. de 200-ste vergadering van de Vereniging.
72
Prompt kwam een telegrafisch antwoord van M. Kohnstam, particulier secretaris van Hare Majesteit de Koningin, dat luidde: 'In opdracht der Koningin zeg ik de Vereniging van Ingenieurs in Zuid Limburg dank voor gevoelens waaraan jegens Haar en Haar Huis ter gelegenheid van de 200e vergadering uitdrukking werd gegeven'.
40 JAAR VIZL Op 26 mei 1956 werd het 40-jarig bestaan van onze Vereniging onder grote belangstelling gevierd. Ter gelegenheid hiervan werd in het Staargebouw te Maastricht een feestvergadering belegd. Daarop werd het woord gevoerd door Ir. Raedts, oud-voorzitter en door Ir. Wichers, eveneens oud-voorzitter, namens de Vereniging van Delftse Ingenieurs. De feestrede werd uitgesproken door Prof. De Boer, die als onderwerp 'De energiebronnen in de loop der tijden' had gekozen.
73
In het stadhuis te Maastricht werd vervolgens een receptie gehouden. Vermeldenswaard is nog dat deelname aan het diner voor de leden gratis was, maar dat introducés ƒ 7,50 moesten betalen. De jubileumfestiviteiten werden besloten met èen buitenlandse excursie naar de Mannesmann Werke in Düsseldorf, waar tevens de jaarvergadering werd gehouden.
ERELID PROFESSOR DR IR VAN ITERSON Natuurlijk werd onze Vereniging niet gespaard voor minder prettige gebeurtenissen. Het werd als een verlies beschouwd dat Professor Van Iterson, een van de meest prominente oprichters van de Vereniging - en ere-lid sedert 1931 - ons gewest kort na de bevrijding van Nederland ging verlaten in verband met werkzaamheden in het westen van het land. Professor Van Iterson heeft door zijn vele initiatieven in de eerste 25 jaar een duidelijk stempel gedrukt op de Vereniging. Nooit werd vergeefs een beroep op hem gedaan om een voordracht te houden. In dit opzicht heeft hij een record gevestigd dat hij waarschijnlijk altijd zal behouden. Het was een gewoonte van hem om 'zijn' ingenieurs bij Staatsmijnen steeds persoonlijk aan te moedigen de bijeenkomsten te bezoeken. Zeer speciaal wanneer hijzelf een voordracht hield. Zij waren aanwezig wanneer hun 74
specifieke kennis tijdens de discussie nodig was. Wat hij voor de Vereniging en de Zuidlimburgse ingenieurs betekende, werd duidelijk onder woorden gebracht in een dankwoord door voorzitter Ir. Wichers aan het einde van een voordracht, die Professor Van Iterson bij gelegenheid van 30 jaar VIZL had gehouden. 'Zo ongemerkt ', aldus de voorzitter, 'hebben mijn woorden toch de klank gekregen van een afscheidsrede en dat komt omdat het mij vreemd te moede is, dat gij, Professor Van lterson straks niet meer tussen ons woont, dat wij de mogelijkheid zullen missen indien wij goede raad nodig hebben, even bij U aan te lopen om dan, over welk technisch onderwerp ook, de meest recente, meest uitgebreide inlichtingen te verkrijgen. Nooit keerden wij van een bezoek aan U naar huis zonder nieuwe inzichten en altijd met een dankbaar hart en met het gevoel van een wélbestede middag of avond. En dat is nu voorbij. Zoals ook de tijd voorbij is, dat U elk aankomend adjunct bij de Staatsmijnen persoonlijk vormde tot een ingenieur die belangstelling had voor de bedrijfstechnische en commerciële details, maar die daarnaast vooral de wetenschappelijke kant van alle vraagstukken niet verwaarloosde. Gij leerde ons rekenen en meten, denken en handelen zoals het een ingenieur betaamt. Zeer velen van onze leden blijven U steeds dankbaar voor de technische opvoeding die zij van U genoten hebben. Toch zie ik bij Uw vertrek uit Limburg voor ons nog een lichtpunt. Die U kennen, weten hoe gaarne gij reist en hoe Uw rusteloos streven om overal techniek en welvaart vooruit te brengen en contacten met de technische wereld te onderhouden U steeds maar weer noopt op reis te gaan. Was U, hier wonende soms een gehele week in andere centra van ons land en voor ons de laatste tijd alleen in de weekends met enige zekerheid te treffen, we hopen als U in Den Haag woont, dat diezelfde reislust U vaak naar Limburg zal drijven waar, hoe kan het anders, Uw hart zal blijven tussen de door U gebouwde grootse bedrijven met hun sierlijke koeltorens en moderne schachtbokken, tussen de talrijke vrienden en collega's die voor U zo'n buitengewone waardering hebben. Maar hoe zeker wij ook weten dat U ons niet vergeet, toch hebben wi; als het ware als extra beveiliging, gemeend U een blijvende herinnering aan onze vereeniging te mogen aanbieden in de vorm van een herinneringsbord. Wij verzoeken U dit wel te willen aanvaarden als dank voor het feit dat U heden voor ons voor de 10e maal gedurende het leven onzer vereeniging een lezing hebt willen houden. Geen lid kan op een dergelijk record bogen. Merkwaardig is het, dat de lijst van Uw lezingen onderwerpen vermeldt van de meest uiteenlopende aard. 75
Ik citeer de lijst: 1 juli 1916 22 januarz 1921 6 maart 1926 23 februari 1928
De Staatsmijnen in Limburg. Economische en politieke beschouwingen over de steenkool. Theorie van den stoomketel. Het draagvermogen van bouwgrond. Theorie van de fundeering op staal. 8 april 1929 Gaslevering op grooten afstand. 6 juli 1935 De haven en de verlaadinrichtingen der Staatsmijnen 24 maart 1936 te Stein. Cavitatie en oppervlakte-spanning. 26 november 1937 Het klaren van afvalwater. 19 april 1941 Plasticiteit en gronddruk. 29 maart 1946 Uit mijn advies aan de Indische Regeering in 1939· Ik meen met het voorlezen van deze lijst bewezen te hebben wat ik in den aanvang beweerd heb over de verhouding tusschen U en onze vereeniging en tevens over Uw belangstelling voor de techniek en de wetenschap in al hun geledingen. Vele malen langer zou een lijst zijn van de avonden waarop gij de discussie hebt geopend of geleid over door anderen beha.ndelde onderwerpen. Gij wist daarmee steeds de bespreking der behandelde zaken op een hoog wetenschappelijk peil te brengen of te houden. Soms waren de beraadslagingen daardoor zelfs belangwekkender dan de lezingen zelf Nogmaals dank, Professor Van Iterson, voor Uw boeiende lezing en voor alles wat Ge voor onze Vereeniging in de afgeloopen 30 jaar hebt gedaan '. Tot zover de woorden van de voorzitter. In 1951 werd Professor Van Iterson tot ere-voorzitter benoemd. Hij overleed in 1957 op tachtigjarige leeftijd. Een andere mede-oprichter van de Vereniging en ere-lid sedert 1951, Ing. Bonemeyer, overleed in het verenigingsjaar l958/I959 na een lidmaatschap van rmm 40 par.
ANDERE ENERGIEBRONNEN; MIJNSLUITING EN HERSTRUCTURERING Bij de directies der mijnondernemingen moet al spoedig na afloop van de oorlog en zeker in het begin van de vijftiger jaren het besef zijn gegroeid dat 76
steenkoolprodukten het in economisch opzicht in de toekomst erg moeilijk zouden krijgen. Er werd nog niet of nauwelijks gesproken over aardgasreserves in de Nederlandse bodem en kernenergie stond nog in de kinderschoenen. Wel werd beseft, dat de kostprijs van de Nederlandse steenkool relatief hoog was of zou worden. De prijs van aardolie - als energiebron eenvoudiger hanteerbaar dan vaste brandstof - daalde namelijk vrij sterk. De op gang gekomen steenkoolproduktie in andere Europese landen werd sterk gesubsidieerd, hetgeen de Nederlandse regering geenszins van plan was. Bovendien moet onderkend worden dat de onder Limburg voorkomende kolenlagen wat dikte en ligging betreft ongunstig afstaken bij die in het buitenland in het algemeen en in het bijzonder bij die in de Verenigde Staten. De kostprijs van de Nederlandse steenkool zou om die reden altijd relatief hoog zijn, ondanks alle intensieve en inventieve inspanningen. Niet alleen bleek aardolie als energiebron goedkoper te worden dan de in Nederland gewonnen vaste brandstof, maar ze was zowel voor grote als kleine installaties schoner en makkelijker in het gebruik. In december 1965, toen reeds voorbereidingen werden getroffen voor een gepaste viering van het gouden jubileum in 1966, kwam Minister Den Uyl naar Heerlen met de mededeling dat de mijnen in Zuid-Limburg successievelijk zouden worden gesloten. Deze bekendmaking zou het maatschappelijk en economisch leven in onze regio in het volgende decennium sterk beïnvloeden.
77
Geschenkbord voor sprekers en andere voor de Vereniging verdienstelijke personen.
78
VI De periode van herstructurering (1965-1980)
D D
e regering beloofde, dat tijdens de geleidelijke afbouw van de mijnindustrie zou worden gezorgd voor vervangende werkgelegenheid. Hiermede begon in Zuid-Limburg een proces van herstructurering dat in ons land zijn weerga niet kent. Ondanks de door de regering toegezegde - hoofdzakelijk financiële - steun bij het creëren van vervangende werkgelegenheid, ontstond in Limburg begrijpelijk onrust. Wat zou de toekomst brengen? In totaal moesten 46.000 mensen afvloeien, worden overbrugd of aan ander werk worden geholpen. Die onrust manifesteerde zich op allerlei gebied, mede in verband met repercussies op andere bedrijfstakken, te beginnen op toeleveringsbedrijven, maar met name ook op de Nederlandse Spoorwegen, die met het verdwijnen van het kolentransport een stevige pijler onder het goederenvervoer zouden gaan missen. Geschat werd dat nog eens 30.000 mensen deze invloeden zouden ondervinden. Staatsmijnen waren reeds vanaf 1950 begonnen met de expansie van de chemische bedrijven. Dit beleid werd met het oog op vervangende werkgelegenheid krachtig voortgezet. Bij de particuliere ondernemingen, waarin vrijwel uitsluitend buitenlands kapitaal was geïnvesteerd, waren de mogelijkheden echter beperkter. Daar kon slechts op kleinere schaal aan nieuwe activiteiten worden gedacht. Na 1965 ontstond een dusdanige onrust, vooral onder de jongere ingenieurs, dat velen uitkeken naar functies elders, al of niet in Nederland. Voor de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg had dit tot gevolg dat vanaf 1966 het ledental vrij drastisch terugliep. Inmiddels werden in het kader van werkgelegenheid alle beschikbare krachten gemobiliseerd. Deze richtten zich op een veelheid van activiteiten, lopend van omscholing en bemiddeling van personeel op grote schaal via een versnelde uitbouw van de chemische sector van Staatsmijnen tot het aantrekken van en participeren in nieuwe industrieën. De financiële middelen werden door de centrale overheid en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de EGKS, ter beschikking gesteld. Staatsmijnen verwierven tevens fondsen uit de deelneming aan de exploitatie van het Groningse aardgas. 79
Terugblikkend op het verloop van de herstructurering van Zuid-Limburg moet geconstateerd worden, dat de door de regering toegezegde steun bij het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen niet van de ene op de andere dag tot resultaten heeft geleid. Het valt buiten de opzet van dit jubileumboek om in te gaan op het verloop en de resultaten van deze ondersteuning. Een korte vermelding van enige realisaties op dit gebied en de invloed daarvan op het wel en wee van onze ingenieursvereniging is echter op zijn plaats. Als belangrijkste resultaten kunnen worden genoemd: - de vestiging van een fabriek van 'Van Doorne's Automobielfabrieken' (DAF) in Born; - een kunststofverwerkende fabriek van Curver in Brunssum; - een tapijtenfabriek van Hatéma in Sittard. Deze vestigingen leverden weliswaar een flink aantal arbeidsplaatsen op - hoewel in enige gevallen duidelijk minder dan werd verwacht - maar het aantal hierbij betrokken ingenieurs was relatief gering, daar topleiding en ontwerpbureau van genoemde ondernemingen buiten Zuid-Limburg waren gevestigd. De door de regering voorgeschreven overplaatsingen van overheidsinstellingen als het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar Heerlen betekenden wel een hoeveelheid nieuwe, hoofdzakelijk administratieve, arbeidsplaatsen maar ze brachten evenmin veel aanwas van hoger opgeleide technici mee. Op Imei 1975 werden alle instellingen, die actief waren bij het herstructureringsproces in Zuid-Limburg vervangen door één orgaan: de ' N.V. Industriebank LIOF ' (Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering). Dit instituut heeft zich zeer actief ingezet voor het stimuleren van de economische ontwikkeling van de gehele provincie doch in het bijzonder van Zuid-Limburg. Omdat in de tweede helft van de zeventiger jaren de nationale economische toestand in het algemeen verre van rooskleurig was, moesten veel van de voorgestelde projecten als niet haalbaar worden geschrapt. Toch is het LIOF er in geslaagd een flink aantal bedrijven aan te trekken - waaronder ook buitenlandse ondernemingen - en behulpzaam te zijn bij het uitbreiden van bestaande ondernemingen. Hiertoe behoorden een aantal sterk op innovatie gerichte bedrijven wàarbij verhoudingsgewijs meer hogere technici - en dus potentiële leden voor onze ingenieursvereniging - waren betrokken. De grote Maastrichtse industrieën lieten zich in de beschreven periode evenmin onbetuigd. Niet alleen kwamen produktieverhogingen tot stand, maar waar mogelijk werden automatisering en computerbesturing van 80
80
apparatuur toegepast. Dit bracht weliswaar een vermindering van lager geschoold bedieningspersoneel met zich mee maar ook een aanwas van hoger technisch personeel. Ook begonnen in het midden van de zeventiger jaren een aantal bedrijven meer aandacht te schenken aan het milieu. Als voorbeeld kan worden genoemd de KNP, die in 1974 een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie in bedrijf stelde ter grootte van 120.000 inwoner-equivalenten. De door deze papierindustrie op de Maas geloosde verontreiniging werd hierdoor met 90% verminderd. Belangrijk voor het aantal in Zuid-Limburg gevestigde ingenieurs was de stichting van de Rijksuniversiteit Limburg in 1976, met name de medische faculteit. De vooral na de Tweede Wereldoorlog begonnen samenwerking tussen medici en technici bracht met zich mee dat aan deze medische faculteit en de daaraan verbonden academische ziekenhuizen meerdere ingenieurs een functie kregen. Tenslotte moet worden vermeld, dat in 1975 de DAF-automobielfabrieken in Born door het Volvo-concern werden overgenomen. In de nieuwe structuur kwam deze industrie tot verdere bloei. Het aantal arbeidsplaatsen werd sterk uitgebreid.
DE VERENIGING De invloed van mijnsluitingen en herstructurering op de Vereniging komt het duidelijkst naar voren in het verloop van het ledental; in 1964 was dit nog 340 en in 1978 daalde het tot 250. Deze drastische daling van 90 leden of 26% heeft, zoals later nog zal worden beschreven, voornamelijk bij de jongere leden plaatsgevonden. Deze waren uiteraard flexibeler wat betreft aard en lokatie van hun arbeidsplaats dan de ouderen. De snelle groei van het aantal technologen en natuurkundigen in de chemische sector van Staatsmijnen betekende een groei van potentiële leden voor de Vereniging. Het bestuur heeft in die tijd meerdere malen wervingsacties ondernomen. Daar het vertrek van leden nog doorzette, had de toevloed van nieuwe leden nog nauwelijks positief resultaat. Pas in 1978/1979 had een dergelijke actie succes en werd opnieuw een continue stijging van ca 5 nieuwe leden per jaar bereikt. De arbeidsmarkt voor hoger opgeleide technici had zich toen duidelijk gewijzigd. Inmiddels waren ook andere acties ondernomen, als vervolg op een tweetal besprekingen. De eerste werd in 1964 gehouden met een tiental bij DSM werkende jongere leden. Hierbij werd geconcludeerd dat het voortbestaan van de Vereniging zeker gewenst was, maar dat er wel enkele koerswijzigingen dienden 81
te worden aangebracht. Voorgesteld werd onder andere verbetering van onderlinge contacten en het houden van ook voor echtgenotes interessante voordrachten. Bovendien werd vastgesteld dat de samenwerking met de plaatselijke Kring van de Natuurkundige Vereniging, waarmee sedert 1946 al contact werd onderhouden, alsmede met de Chemische Vereniging kon worden verbeterd. Daartoe werd uit de besturen van genoemde verenigingen en van de VIZL een programmacommissie gevormd, die de bijeenkomsten beter op elkaar moest afstemmen. Later, vanaf 1979, werden bewust ook jongeren in het bestuur opgenomen.
50-JARIG JUBILEUM Ondanks de weinig florissante omstandigheden, zowel voor onze streek als economisch geheel als voor onze Vereniging in het bijzonder, werden de reeds eind 1965 ingezette voorbereidingen voor de viering van het 50-jarig bestaan van onze Vereniging met veel enthousiasme voortgezet. Dat het elan van de Vereniging ondanks de onzekere situatie groot was, blijkt onder meer uit de opkomst bij de verschillende bijeenkomsten in het kader van dit jubileum. De viering van dit jubileum begon in de middag van 22 april 1966 met een feestvergadering in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Prof. Ir. H. le Clercq, de toenmalige voorzitter, gaf een overzicht van het reilen en zeilen van de Vereniging sedert de oprichting. Prof. Ir.J.J. Broeze van de Technische Hogeschool in Delft hield vervolgens een feestrede met als titel: 'Het grote avontuur der verandering'. Hierin ontvouwde hij zijn filosofische visie op de technische en maatschappelijke ontwikkelingen tot in de verre toekomst, die ook voor de ontwikkelings- landen van groot belang zouden zijn. Voor de toehoorders, die allen direct of indirect bij de economische en maatschappelijke herstructurering van Zuid-Limburg waren betrokken, moet dit een fascinerende ervaring zijn geweest. 1) Aansluitend vond in het stadhuis een ontvangst plaats door burgemeester en wethouders van Maastricht, die belangstellenden gaarne in de gelegenheid stelden het bestuur van onze Vereniging, die toen 350 leden telde, te feliciteren. De medewerking van de gemeente Maastricht was zelfs zo voorbeeldig, 1)
In 'De Ingenieur' van 26 juli 1968 pag A 413 t/m 421 verscheen een artikel van Broeze in dezelfde geest: 'Oorzaken, voortgang en toekomst van de technische omwikkeling'.
82
dat de politie ervoor zorgde, dat ten behoeve van onze leden en de gasten parkeergelegenheid werd gereserveerd. De dag werd besloten met een feestdiner voor de leden en hun dames en voor genodigden in de kleine zaal van het Maastrichtse Staargebouw. Tot de genodigden behoorden onder andere: - de Commissaris van de Koningin in Limburg, Mr. Dr. Ch.J.A.M . van Rooy; - de burgemeesters van Maastricht en Valkenburg; vertegenwoordigers van de directies van de Mosa N V , de N V Koninklijke Sphinx-Céramique, de ENCI , de PLEM , de Bataafse Rubberindustrie Radium NV , de KNP NV , Staatsmijnen, Oranje Nassaumijnen, de Willem Sophie, de Domaniale Mijnmaatschappij, de Laura en Vereniging; - afgevaardigden van bevriende verenigingen zoals de Chemische Kring Limburg, de Natuurkundige Kring Limburg, de Verein Deutscher Ingenieure (Bezirk Aachen), l'Association des Ingénieurs diplomés par l'Université de Liège, alsmede van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs . Met de zeer geslaagde festiviteiten op 22 april 1966 waren de feestelijkheden rond het 50-jarig bestaan nog niet ten einde. Op 13 en 14 mei 1966 werd tot besluit van de viering een tweedaagse excursie naar Duitsland gemaakt .
50-jarig jubileum. Feestrede van de voorzitter, Prof.Ir. H. le Clercq.
83
Aan het eind van de ochtend op vrijdag 13 mei arriveerde een 50-tal leden per bus bij de optische industrie 'Ernst Leitz GmbH' te Wetzlar. Na een korte inleiding werd onze leden door de gastheren een lunch aangeboden, waarna een bezoek aan de werkplaatsen en een demonstratie van de produkten plaatsvond. Vanuit Wetzlar ging de reis per bus naar Limburg an der Lahn, waar in het Domhotel werd gedineerd en overnacht. De volgende dag, 14 mei, reed het gezelschap naar Bacharach, waar de deelnemers zich inscheepten op een van de passagiersschepen van de Köln-Düsseldorfer Rheindampfschiffahrt. Aan boord werd de jaarvergadering gehouden en de lunch gebruikt. In Andernach stond de autobus weer klaar om het gezelschap naar huis te brengen. De deelnemers konden terugblikken op een zeer geslaagde jaar- en jubileumexcursie.
50-jarig jubileum. Boottocht op de Rijn, tijdens excursie in Duitsland.
84
Tot slot kan nog worden vermeld dat alle leden werden bedacht met een herinneringsschaaltje, vervaardigd en aangeboden door de NV Porselein- en Tegelfabriek Mosa.
Gedenkschaaltje t.g.v . het 50-jarig jubil eum.
85
60-JARIG JUBILEUM Markeerde het 50-jarig jubileum het begin van de periode van mijnsluitingen en herstructurering, het 60-jarig jubileum leidde het begin in van een nieuw industrieel tijdperk. Op 23 april 1976 werd in het kader van deze jubileumviering een studiedag gehouden met als zeer actueel thema: 'De plaats van de ingenieur in een veranderende samenleving'. Deze studiedag was met zorg voorbereid. Als inleiders waren uitgenodigd Prof. Ir. C.W.J. van Koppen van de Technische Hogeschool te Eindhoven, voormalig ingenieur bij het Centraal Proefstation en Dr. Ir. A.P. Oele, voormalig ingenieur bij de chemische bedrijven van Staatsmijnen, ten tijde van de studiedag burgemeester van Delft, later Commissaris van de Koningin in Drente. Beide heren hadden een aantal stellingen ingezonden als basis voor de discussie. Deze stellingen hebben in de afgelopen jaren nog weinig aan actualiteit ingeboet, reden waarom er iets nader op wordt ingegaan. Beide inleiders betoogden dat de functie van ingenieur weliswaar een accentverschuiving naar maatschappelijke vaardigheden zou ondergaan, maar dat vakkennis en deskundigheid voorop moeten blijven staan. Tegenover de gedaalde waardering als gevolg van gevoelens van oververzadiging en het zich bewust worden van de grenzen van de groei staat de wens de voordelen die de technologische ontwikkeling voor de maatschappij heeft opgeleverd, te behouden. 'Voor landen van de derde wereld is de introductie van een aangepaste vorm van technologie zelfs noodzakelijk om de huidige ontberingen te ontstijgen', zo betoogde professor Van Koppen. 'Om in de veranderende maatschappij te kunnen functioneren', zo stelde hij in een van zijn stellingen vast, 'zal de ingenieur op de eerste plaats een goed vakman moeten zijn en blijven. Daarnaast zal hij echter veel meer dan voorheen moeten leren in te spelen op kritiek en verwachtingen die de maatschappij thans ten opzichte van hem heeft. Zowel bij de opleiding van ingenieurs aan de Technische Hogescholen als bij het postacademiale onderwijs zullen sociale vaardigheden in de ruime zin van het woord, grotere aandacht moeten krijgen'. Tot de kennisgebieden die met name de moeite van grondige studie waard zijn, behoren volgens professor Van Koppen: - geschiedenis en politicologie - sociologie en psychologie - informatica en systeemleer 'Om deze kennis operationeel te maken zal de ingenieur zich tevens moeten 86
oefenen in communicatietechnieken, multidiciplinaire besluitvorming en voorlichtingskunde '. Dr. Ir. Oele sloot hier nauw bij aan toen hij als grootste gemene deler van de uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen noemde: 'de behoefte aan informatie en medezeggenschap. De voor deze tijd benodigde sociale vaardigheid mag ons de ogen niet doen sluiten voor de blijvende eis van vakkennis en deskundigheid'. 'Maatschappelijk engagement kan en mag geen alibi zijn voor oppervlakkigheid. De instandhouding en verdere uitbouw van de verworvenheden van de industriële maatschappij zal slechts mogelijk zijn indien vakbekwame ingenieurs daaraan hun steentje bijdragen'. Dr. Ir. Oele sprak in het kader van het opkomend milieubewustzijn al van een milieu-effectrapportage. Hij schreef in een der stellingen: 'De Nederlandse wetgeving, zoals die nu met name op het terrein van het milieubeheer is, biedt bepaalde mogelijkheden van inspraak en beroep. Vele, vooral jonge technici hebben reeds gebruik gemaakt om te reageren op bepaalde voornemens van overheid en bedrijfsleven. Deze inspraak staat enigszins tegenover de uitingsmogelijkheden die technische en industriële plannen te signaleren en te omschrijven. In de Verenigde Staten wordt getracht om op pragmatische wijze de kennis van de initiatiefnemers en van de critici te bundelen in een zogenaamd milieu-effectrapport. Samenstelling van de definitieve tekst van een milieurapport, waarvoor vaak grote technische deskundigheid vereist is, biedt een zeer praktische mogelijkheid tot constructieve medewerking aan de verzoening van technische ontwikkeling en maatschappelijke verlangens in een milieubewuste samenleving '. Hij voegde er nog aan toe dat de Nederlandse regering deze werkwijze zo interessant achtte dat zij advies had gevraagd over de toepassing ervan in de Nederlandse verhoudingen. Thans wordt de milieu-effectrapportage algemeen toegepast. De heer Oele kon het natuurlijk niet laten ook de politiek in zijn stellingen te betrekken. 'Actieve deelname aan het werk van politieke partijen en andere belangengroeperingen', schreef hij, 'kost veel tijd. Echter mag niet uit het oog worden verloren dat het rendement in extra invloed, vergeleken bij de daarvoor extra nodige tijd, vooralsnog disproportioneel groot is. Er is behoefte aan maatschappelijk geëngageerde technici en inventievelingen. Mede daardoor kan men vaak verrassend veel bereiken. Wil men dat niet slechts de tomeloze ijver en ambitie van politici de doorslag geven, maar ook de kennis van zaken, dan zal men daar zelf wat aan moeten doen'. De studiedag, waaraan ongeveer 60 leden deelnamen, vond plaats in de aula van de PLEM. De opening werd verricht door Mr. A.M.I.H. Baeten, burgemeester van Maastricht. Discussieleider was Ir. M.A.Th.H. de Wit, 87
toentertijd adjunct directeur van de HTS, thans Technische Hogeschool te Heerlen. Nadat Prof. Ir. Van Koppen en Dr. Ir. Oele hun stellingen hadden toegelicht, vonden er met medewerking van de kadervormingsafdelingen van DSM, ENCI, HTS en KNP groepsdiscussies plaats. De plenaire zitting daarna stond onder leiding van Ir. De Wit. Aan het eind van de middag konden de beide inleiders geen algemene conclusie formuleren, vermoedelijk omdat het onderwerp te breed van opzet was en met de inleiders was afgesproken dat zij hun eigen inbreng zouden minimaliseren. Uit de enthousiaste deelname aan deze studiedag kan echter worden afgeleid dat de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg ondanks de leeftijd van 60 jaar nog springlevend was.
Bezoek aan Thorn, 1975.
88
Dat de Vereniging ook buiten eigen kring waardering en aanzien genoot valt op te maken uit het feit dat het Provinciaal Bestuur het op prijs had gesteld de Vereniging in het Gouvernementsgebouw officieel te ontvangen. Bij deze gelegenheid hield Mr. Dr. Ch.J.M.A. van Rooy, Gouverneur van Limburg, een vriendelijke toespraak die door voorzitter Ir. J.J.J. Crul hoffelijk werd beantwoord. De jubileumdag werd besloten met een avondfeest in het Maaspaviljoen met muziek, dans, cabaret en een lopend buffet. Op 29 april was sprake van een feestelijke afsluiting in de vorm van de jaarvergadering met excursie. Het doel van de excursie was het bezoeken van de grindwinning en herstructurering in Midden-Limburg en van de overslaginstallaties voor mijnsteen, afkomstig van de steenberg Maurits. De excursie werd gemaakt per boot. Tijdens de tocht vond de jaarvergadering plaats.
Avondfeest in het Maaspaviljoen ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum.
89
Het Bestuur, 1976.
90
VII Van 1980 tot heden (1980 - 1991)
H
et bleek niet eenvoudig om karakteristieke wetenswaardigheden of gebeurtenissen uit de laatste tien jaren van de 75-jarige Vereniging te vinden. Niet alleen was deze periode relatief kort, maar ook vonden markante of invloedrijke ontwikkelingen zoals crisis, oorlog en mijnsluiting in onze omgeving gelukkig niet plaats. Het dagelijks leven speelde zich af in een stabiele tijd, waarin hard werd gewerkt aan verdere herindustrialisering. Dat deze succesvol verliep, bleek uit de werkloosheidscijfers voor Zuid-Limburg, die langzaam maar zeker terugliepen en het landelijk gemiddelde benaderden. Een belangrijk aspect hierbij is dat de zogenaamde herindustrialisering in feite een verdere industrialisering was. Hierbij ontstond een grotere verscheidenheid aan moderne, vaak ook milieuvriendelijker industrieën dan de streek ooit heeft gekend. De groeiende welvaart en de bezorgdheid om de werkloosheid bij de jeugd had indirect ook invloed op de Vereniging. Met name de mogelijkheid om, veelal op 60-jarige leeftijd, vervroegd uit te treden, werkte bevorderend op de vergrijzing van de Vereniging. Oudere leden kwamen in grotere getale en frequenter naar de bijeenkomsten om elkaar te ontmoeten en er extra gezelligheid en afwisseling te vinden. Het bestuur heeft op dit effect van vergrijzing gereageerd door bijzondere aandacht te schenken aan de werving en opvang van jonge leden. Er werd voor deze categorie een meer prominente positie gerealiseerd door jongeren op te nemen in het bestuur en een aparte jongerengroep in het leven te roepen, die tot taak kreeg propaganda voor het lidmaatschap onder collega's te maken en evenementen te organiseren die speciaal hen zouden aanspreken. Dat dit succes heeft blijkt uit de in één van de capita selecta behandelde leeftijdsverdeling binnen de Vereniging: het aantal leden jonger dan veertig jaar was in 1965 circa 32%, in 1977 gezakt tot 14%, maar steeg daarna weer, en wel tot 20% in 1989. In de periode 1977 - 1991 steeg het totaal aantal leden van 262 tot 360. Begin tachtiger jaren heeft het bestuur het maatschappelijke en het gezelligheidsaspect in de Vereniging sterk bevorderd. Bij het samenstellen van het programma van lezingen werd tevens gelet op veelzijdigheid.
H
91
De lezingen werden meer en meer gegeven bij de bedrijven en instituten zelf, waarbij ook meer aandacht werd geschonken aan het sociaal samenzijn na de lezing. Het traditionele jaardiner, dat al enige jaren 'gemengd' was, werd vaak een diner-dansant, waarbij de jongeren meer acte de présence gaven en ook een groot deel van de ouderen zich uitstekend vermaakte. Met deze verandering is het gezelligheidsaspect sterk bevorderd en werden de dames ook meer bij het verenigingsleven betrokken, want een deel van de lezingen en excursies werd ook voor hen interessant. Ook is het gewoonte geworden om in het jaarprogramma twee à drie culturele evenementen op te nemen: een excursie op de middag vóór het jaardiner en een activiteit aansluitend op de korte jaarvergadering. Bij deze laatste gelegenheid wordt ook een goed glas wijn met kaas geserveerd.
70-JARIG BESTAAN In deze periode werd op 10 mei 1986 het 70-jarig bestaan van de Vereniging op bescheiden wijze gevierd. Tijdens een druk bezochte receptie op Kasteel Vaalsbroek kwamen veel leden en ook delegaties van bevriende zusterverenigingen uit Aken, Luik, Hasselt, Heerlen en Maastricht het bestuur gelukwensen.
SAMENWERKING KIVI EN DIK Op 26 mei 1988 kwam een nauwere samenwerking met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) tot stand. Hierdoor kregen KIVI-leden in ZuidLimburg toegang tot de algemene lezingen en excursies van de VIZL. Deze worden daartoe aangekondigd in het KIVI-nieuws. Verder vindt informatieuitwisseling plaats, neemt de VIZL voortaan deel aan het KIVI convent en wordt door KIVI een financiële bijdrage geleverd aan de extra kosten. Het bestuur heeft zich de laatste jaren veel moeite getroost om het contact met zusterverenigingen in de Euregio, zoals geformaliseerd in het Drielanden Ingenieurs Kontakt (DIK), te onderhouden. Naast de periodieke congressen (om de 3 jaar) organiseren de besturen van de aangesloten verenigingen jaarlijks een contactdag en wordt geleidelijk aan getracht een hechte ingenieursband in de Euregio tot stand te brengen. Aan het contact met genoemde zusterverenigingen is een van de capita selecta gewijd.
92
ACTIVITEITEN VIZL Bovengenoemde ontwikkelingen in de richting van een grotere diversiteit en socialisering van onderwerpen leidden tot jaarprogramma' s waarvan de evenementen zich mochten verheugen in een aanzienlijke toename van de opkomst. Bijeenkomsten met 80-100 aanwezigen (meestal circa 60% eigen leden) waren geen uitzondering. Om de verscheidenheid in onderwerpen en activiteiten te tonen volgt hieronder een korte omschrijving. Enkele projecten van wereldformaat zoals de Deltawerken, de Bahrein Causeway, olieproduktieplatforms en de spectaculaire berging van olietankers waren onderwerp van lezingen, terwijl een tweetal excursies naar de Deltawerken plaatsvonden. Ook niet direct technische onderwerpen konden zich verheugen in een grote belangstelling van de leden zoals: - acupunctuur; - de elektrische activering van het hart; - edelstenen; - antieke klokken; - volkskunde in Limburg; - de beleggingswereld; - de Nederlandse journalistiek; - kastelen in Zuid-Limburg. In de 80-er jaren is de ontwikkeling en toepassing van nieuwe materialen en composieten sterk versneld. Veel van deze materialen hebben zeer specifieke eigenschappen en toepassingen. D S M heeft verscheidene keren lezingen met tentoonstelling van produkten en met demonstraties voor de VIZL georganiseerd. Ook energie heeft in dit decennium een warme belangstelling ondervonden van maatschappij en industrie. Keuze tussen energievormen, met onder andere veiligheids- en milieutechnische aspecten als kriteria en optimalisering, waren aan de orde in lezingen en excursies. Lezingen over elektrische energie uit de Maas, opslag van elektrische energie door middel van een ondergrondse pompaccumulatie-centrale (OPAC), de pompbufferinstallatie in Cao, warmte-krachtkoppeling, energie-opslag in de Markerwaard en brandstofcellen boden informatie over alternatieve energiebronnen. Lezingen als: '20 jaar Gasunie' en excursies naar de Clauscentrale en de kerncentrale van Tihange brachten de discussie over de keuze op gang. Tweemaal werd een bezoek gebracht aan de Lucas-Stichting voor revalidatie en aan het Audiologisch Centrum, beide te Hoensbroek. Er bestond in beide 93
gevallen grote belangstelling voor deze activiteiten, waarbij de techniek een grote medische toepassing vindt. Ook de Rijksuniversiteit Limburg (RL) toonde ons haar technische ontwikkelingen bij het onderzoek naar hart- en vaatziekten. Vervolgens was het Kruithuis op het terrein van de Universiteit menigmaal een uitstekende plaats voor een informele borrel. Het is een goed gebruik geworden om na de jaarvergadering in september/ oktober een activiteit - misschien is het beter te spreken van een happening - te organiseren, waarbij soms ook een beroep wordt gedaan op de zelfwerkzaamheid en soms op de creativiteit van de deelnemers. Zo werd op de avond
Excursie naar de stormvloedkering in de Oosterschelde, 1980.
'Spelen met muziek' een orkest gevormd uit alle aanwezigen en werd gamelanachtige muziek ten gehore gebracht. Op een andere avond, met als hoofdonderwerp tekenen, werd in groepen van viér - waarbij een intensieve samenwerking geboden was - 'non-figuratieve kunst' gecreëerd. Met verbazing kon geconstateerd worden hoeveel verborgen talent onder de VIZL-leden en hun partners schuil gaat. 94
Herinnering aan de excursie naar FSI.
Weer een andere keer werd door een astrologe het geluid en het belang van kosmische klanken besproken. Voor hen die hierin geloven, was haar vioolspel een bron van inspiratie en meditatie. Al tekenend en improviserend heeft tenslotte een vooraanstaand tekenaar ons kennis laten maken met de wereld van tekenen en schrift. In dit decennium vond de restauratie plaats van de St. Servaaskerk te Maastricht. Dit vormde aanleiding tot nogal heftige discussies over de uiteindelijke afwerking van het interieur van de kerk. De VIZL heeft zich met een excursie en in de vorm van een tweetal lezingen op de hoogte gehouden van de voortga ng en de spectaculaire vondsten bij deze restauratie. Daarnaast vonden excursies plaats naar de Dom van Aken (geholpen door onze zustervereniging aldaar), de Munsterkerk en Kathedraal te Roermond, de Stiftkerk in Thorn, de gerestaureerde Abdij van Rolduc en het eveneens gerestaureerde Kasteel Alden Biesen. Waarlijk een uitgebreid kunstprogramma! Ook werd via lezingen en door middel van excursies aandacht besteed aan moderne civiele architectuur. Daarnaast werden bezoeken afgelegd aan Louvain la Neuve (franstalige deel Leuvense universiteit), het hoofdkantoor van DSM en het Divac-project in Geldrop. Aan het einde van het beschreven decennium blijkt, dat achtereenvolgende actieve en inventieve besturen met succes belangrijke initiatieven hebben ontplooid . Intern werd zowel passief als actief een wervend beleid gevoerd. Middelen daarbij waren de keuze van de onderwerpen voor lezingen en excursies, het actief werven van jongeren en het verlenen van bestuursfuncties of andere functies aan deze categorie en tenslotte het meer betrekken van de dames der leden bij het verenigingsleven . 95
De bestuursleden met hun dames op stap in Vaals.
70-jarig jubileu m 1986. Het bestuur. ontvangt op Kasteel Vaalsbroek.
96
Het bestuur ter gelegenheid van het 70-jarig jubileum. 1986.
Dit beleid bleek zicht op succes te bieden, want het ledental begon toe te nemen, waarbij het percentage jongere leden relatief groeide. Extern werden door de Vereniging belangrijke relaties aangeknoopt met zusterverenigingen in binnen- en buitenland. Een overeenkomst met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, het KIVI, leidde tot betere contacten met andere Nederlandse ingenieurs en vooral met de circa 300 KIVI-leden in Zuid-Limburg, die geen VIZL-lid zijn. Zij hebben een permanente uitnodiging voor onze lezingen en excursies. Een actieve rol bij de oprichting en het reilen en zeilen van het Drielanden Ingenieurs Kontakt (DIK) geeft de Vereniging goed geregelde en intensieve contacten met Belgische en Duitse ingenieursverenigingen met in totaal circa ro.ooo leden. Deze contacten zijn van grote betekenis in de Euregio bij het oplossen van gemeenschappelijke problemen. In het jaar van haar 75-jarig bestaan geeft dit het beeld van een actieve en alerte vereniging, die 'ramen en deuren' wijd heeft opengezet: open naar het nieuwe Europa zonder grenzen aan het economisch verkeer, open voor nieuwe en vooral jonge leden en mentaal klaar voor een uitdagende toekomst.
97
Verzoek aan Hare Majesteit de Koningin om goedkeuring op de wijziging van het Reglement.
98
VIII Capita Selecta
H H
et is verleidelijk en ook nuttig om vanuit bepaalde invalshoeken in de 'Spieghel Historiael' der Vereniging te kijken: speciale aspecten kunnen daardoor zichtbaar worden, elders reeds behandelde onderwerpen tonen wellicht een onverwachte kant en nog niet eerder behandelde wetenswaardigheden kunnen alsnog een plaats krijgen. De volgende aspecten van de Vereniging zullen daarom nu nader worden belicht: 1. De Koninklijke Besluiten bij oprichting en continuering van de Vereniging; statuten en reglementen; 2. Het verloop van het ledental over de jaren; 3. 4. 5.
De belangrijkste kenmerken der leden; De financiën van de Vereniging; De contacten van de Vereniging met zusterverenigingen in binnen- en buitenland.
1. De Koninklijke Besluiten bij oprichting en continuering van de Vereniging; de statuten en reglementen Een vereniging moet in de zin der wet 'Vereniging en Vergadering' van 1855 als een zogenaamde rechtspersoon kunnen optreden: zij verwerft eigendom, beheert gelden en sluit overeenkomsten: de bestuurders moeten daarbij van hoofdelijke aansprakelijkheid worden gevrijwaard. De status van rechtspersoon werd tot voor kort verkregen bij Koninklijk Besluit. Daartoe wordt een verzoek aan het staatshoofd gericht, onder overlegging van de statuten der Vereniging. In deze statuten worden de doelstellingen van de vereniging, de methoden en middelen om deze te bereiken en de aard van haar leden beschreven. Het verzoek tot erkenning bereikt het staatshoofd via de Minister van Justitie, die daaraan eventueel na raadpleging van collega-ministers en na ruggespraak met de betreffende vereniging daaraan zijn goedkeuring hecht. Sinds 26 juli 1979, bij de invoering van het 'Nieuwe Burgerlijke Wetboek' geldt een andere regeling, waarbij uitsluitend een notariële acte wordt 99
opgemaakt en waarbij de vereniging en haar bestuursleden met naam en toenaam worden ingeschreven in het 'Verenigingen- en Stichtingsregister' van de Kamer van Koophandel van de plaats waar de vereniging volgens haar statuten haar zetel heeft. Volgens de oude regeling had de Koninklijke Goedkeuring een geldigheidsduur van 30 jaar minus l maand. Daarna was de zogenaamde 'duurverlenging' noodzakelijk, via wederom een verzoek aan het staatshoofd. Ook als veranderingen in de statuten nodig waren, was opnieuw aanvragen van Koninklijke Goedkeuring noodzakelijk. In de loop van 75 jaar zijn zodoende een vijftal Koninklijke Besluiten aan onze Vereniging gewijd en wel in: 1916 bij de oprichting, 1932 bij statutenwijziging, 1955 bij duurverlenging, 1958 bij statutenwijziging, 1974 bij statutenwijziging. In 1974 werd, waarschijnlijk met het oog op de nieuwe regeling ingaande 1979, reeds vooruitgelopen op de in 1976 noodzakelijke duurverlenging en de geldigheidsduur gesteld tot het jaar 2004. Dit laatste betekent, dat onze Vereniging nooit in het bezit zal komen van de Koninklijke Besluiten van Nederlands 'drie opeenvolgende Vorstinnen'. Het bestuur heeft direct bij de oprichting van de Vereniging de noodzakelijke stappen ondernomen om Koninklijke Goedkeuring te verkrijgen. Reeds in de eerste vergadering van 6 mei 1916 werd daartoe een ontwerp van statuten besproken. De notulen van deze vergadering werden in hoofdstuk 2 in facsimile gegeven. De goedkeuring door de leden vond reeds vóór september 1916 plaats, want in deze maand ging het 'eerbiedig verzoek' aan Hare Majesteit de Koningin uit om tot goedkeuring over te gaan. De Minister van Justitie dient Haar daarbij van advies, na eerst zelf advies te hebben gevraagd aan zijn collega van Binnenlandse Zaken. Zowel ons verzoek aan de Koningin als het volledige Koninklijke Besluit werden in Hoofdstuk 2 gegeven. Hét bezit van alle Koninklijke Besluiten en de daarbij behorende statuten van de Vereniging stelt ons in staat de geschiedenis van onze Vereniging op een drietal belangrijke punten na te gaan. Deze zijn: - de doelstellingen van de Vereniging; - de methoden waarmede getracht wordt deze doelstellingen te bereiken; de toelatingseisen te stellen aan nieuwe leden.
Bij de oprichting in 1916 werd als doel omschreven: 100
- het houden van vergaderingen ter bespreking van onderwerpen welke tot het gebied van de ingenieurswetenschappen behoren; - het maken van excursies. Als gewone leden kunnen worden aangenomen: alle personen, die aan eene binnen- of buitenlandsche inrichting van technisch hooger onderwijs, op grond van een door hen afgelegd examen, den titel van ingenieur hebben verworven; - personen, die door hunne technische verrichtingen de positie van ingenieur innemen of hebben ingenomen. Na een verzoek aan Hare Majesteit (zie betreffende brief ), wordt in 1932 na een wijziging van de statuten opnieuw Koninklijke Goedkeuring verkregen. Het doel van de Vereniging wordt nu als volgt beschreven: - De bevordering van de wetenschap en de kunst van den Ingenieur in den meest uitgestrekten zin; De Vereniging zoekt, voor zooveel nodig in samenwerking met andere lichamen en verenigingen, dit doel te bereiken langs wettigen weg en wel door: het houden van vergaderingen ter behandeling van technische vraagstukken en van administratieve, economische en sociale onderwerpen op technisch gebied; het uitgeven, doen uitgeven of het ondersteunen van het uitgeven van tijdschriften; het bezoeken van openbare werken en nijverheidsinrichtingen; andere wettige middelen, die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. Als gewone leden kunnen worden aangenomen personen die: na een voltooide opleiding aan eene Inrichting van Hoger Onderwijs, het vak van Ingenieur, de aanverwante vakken of de daarop betrekking hebbende wetenschappen beoefenen; - eene leidende positie bekleeden in een technisch bedrijf of een zelfstandig ingenieursberoep uitoefenen. Bij vergelijking van de oude en de nieuwe doelstellingen blijkt, dat deze in 1932 veel uitgebreider worden beschreven dan in 1916. Nieuwe elementen zijn de mogelijkheid de doelstellingen te verwezenlijken samen met anderen en de mogelijkheid een tijdschrift, eventueel met anderen, uit te geven. Het samenwerken met andere verenigingen duidt op de relaties met Universiteiten en Hoge Scholen in de aangrenzende landen: een aantal van onze leden is immers afkomstig van deze instituten. 101
Koninklijke Goedkeuring van de gewijzigde statuten.
102
De mogelijkheid van uitgifte van een tijdschrift ligt in de lijn van de al oude wens om de binnen de Vereniging gehouden voordrachten te publiceren. In de eerste jaren vond publicatie plaats in: Het Technisch Tijdschrift en werden de gehouden voordrachten nog zeer zorgvuldig, klaar voor publicatie, met de hand in het notulenboek ingeschreven. De gewijzigde omschrijving van de eisen voor toelating als lid, betekent een verruiming: ook aan het ingenieursberoep verwante beroepen kunnen worden toegelaten. De mogelijkheid om ook 'vakbroeders' die geen academische opleiding hebben genoten op grond van hun positie in het bedrijfsleven toe te laten, blijft gehandhaafd. In 1946 moet volgens de regel 'duurverlenging' worden aangevraagd. Ondanks een desbetreffend besluit op de jaarvergadering duurt het nog tot 1955 voordat dit daadwerkelijk geschiedt. De Minister van Justitie besluit dan tot duurverlenging over te gaan, echter pas nadat het bestuur desgevraagd verklaarde, dat 'de Vereniging noch tijdens de Duitse bezetting, noch daarna in liquidatie is getreden en dat tegen duurverlenging geen bezwaren naar voren zijn gebracht'. Dit lange uitstel en deze merkwaardige verklaring moeten wellicht worden gezien in het kader van de gigantische operaties van de 'zuivering', de 'bijzondere rechtspleging' en het 'rechtsherstel', waarmede vooral de Ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Financiën na de oorlog jarenlang zijn belast. Volgens het 'Besluit' wordt verlenging verkregen tot januari 1976, onder verwijzing naar het Koninklijk Besluit van 30 maart 1932. Een nieuw Koninklijk Besluit werd niet verstrekt; in de doelstellingen, methoden en toelatingseisen waren ten opzichte van 1932 geen wijzigingen aangebracht. In 1958 wordt nogmaals Koninklijke Goedkeuring aangevraagd van 'volgens besluit van de ledenvergadering VIZL d.d. 25 Juni 1955' gewijzigde statuten. In de doelstellingen is nu 'het uitgeven et cetera van een tijdschrift' vervallen en is ten aanzien van de leden gesteld, dat zij in de provincie Limburg moeten wonen of gewoond moeten hebben. Een wijziging in de statuten maakt in 1974 opnieuw een Koninklijke Goedkeuring noodzakelijk. Een facsimile-afdruk van dit Koninklijk Besluit van Hare Majesteit Koningin Juliana is opgenomen. De voornaamste wijziging betreft artikel 5 'de leden'. De wijziging van 1958 ten aanzien van de noodzakelijke woonplaats in Limburg vervalt nu weer. Verder wordt over een ' inrichting van Wetenschappelijk Onderwijs' gesproken in plaats van 'Hoger Onderwijs'. Terwijl vroeger gesproken werd van 'een leidende positie in een technisch 103
bedrijf' is nu sprake van 'een leidende technische functie in een bedrijf of dienst of zelfstandig het ingenieursberoep uitoefenen'. Op last van de Minister werd tenslotte nog de volgende zinsnede in de statuten opgenomen: 'Bij het verstrijken van de hiervoor bepaalde tijd wordt de duur der Vereniging andermaal verlengd voor een tijd van 28 jaar, zodat deze eindigt op 17 januari 2004 '. De Minister geeft de Vereniging hiermede ongevraagd en onnodig duurverlenging. Deze zou pas in 1976 weer actueel worden. Het is aannemelijk, dat de Minister met het oog op de invoering van het zogenaamde Nieuwe Burgerlijk Wetboek op 26 juli 1979 alvast 'schoon schip' maakt waar de gelegenheid zich voordoet. In oktober 1976 wordt de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg in het kader van een overgangsregeling tot 26 juli 1979 ingeschreven in het 'Verenigingen- en Stichtingenregister van de Kamer van Koophandel te Maastricht'. De ontwikkelingen en mutaties van de doelstellingen en de toelatingseisen in 75 jaar overziend, kan gesteld worden dat deze werden ingegeven door een bijzonder kenmerk van onze Vereniging. Haar leden waren namelijk niet uitsluitend afkomstig van de T.U.-Delft, later ook van Eindhoven en Twente: in het betrekkelijk kleine bestand van potentiële leden bevonden zich verhoudingsgewijs veel afgestudeerden van buitenlandse Universiteiten en Hoge Scholen, met een grote verscheidenheid aan faculteiten. De Vereniging heeft zich, zeker tot haar voordeel, een liberaal toelatingsbeleid kunnen veroorloven. De statuten geven haar de mogelijkheid dit beleid in de toekomst voort te zetten. In het algemeen kan worden geconcludeerd, dat de Vereniging ondanks geregelde aanpassingen van haar statuten, haar karakter gedurende 75 jaar heeft behouden.
2. Het verloop van het ledental over de jaren In figuur 2.1. wordt het verloop van het ledental over de jaren weergegeven. Ongetwijfeld door de wervende kracht der oprichters en door de in Zuid Limburg gevoelde behoefte aan een regionale vereniging, kon in 1916 worden gestart met 75 leden. Na een periode van aarzeling treedt een ledenstijging op van gemiddeld 5 leden per jaar. Een voorlopig maximum van ca. 340 leden wordt na 50 jaar in het verenigingsjaar 1963 - 1964 bereikt. Deze langdurige en regelmatige stijging is zonder twijfel mogelijk geweest door de sterke uitbreiding van de koolwinningsbedrijven, later gevolgd door de ontplooiing van de chemische activiteiten bij Staatsmijnen.
104
Figuur 2.1 Het verloop van het ledental over de jaren.
105
Ook de uitvoering van grote waterstaatkundige werken zoals de aanleg van het Julianakanaal en de regulering van de Maas alsmede ontwikkelingen in de Maastrichtse industrie hebben aan die stijging bijgedragen. Deze periode van grote en regelmatige groei wordt afgesloten met een abrupte omslag in 1964. Er volgt dan een periode van 14 jaar, waarin de Vereniging gemiddeld 6 leden per jaar verliest, in totaal 85 leden, gelijk aan ca. 25% van haar ledental. Het begin van de periode wordt gemarkeerd door het rapport van de adviescommissie van Berkum, dat einde 1963 verschijnt en de Minister van Economische Zaken Andriessen moet adviseren over eventuele overheidssubsidiëring van de steenkolenmijnbouw. 'Onthutst en verbitterd is de mijnindustrie, niet alleen over de foutieve berekeningen van de concurrentievervalsende factoren binnen de EGKS, maar vooral ook over de bagatellisering ervan'. 1) Desalniettemin dient de Minister op basis van dit advies begin 1964 een wetsontwerp in ter regeling van de steunmaatregelen voor afvloeiing van mijnpersoneel. Dit wordt door de Kamer aanvaard. Volgens een rapportage van wijlen Mr. S.J.H. Huyben aan de Hoofddirectie van Staatsmijnen, één dag na de steuntoezegging van Minister Andriessen, blijkt dat de 'sauve qui peut'-mentaliteit onder het leidinggevend personeel wijdverbreid is. Het kader is de laatste twee jaar met 16% verminderd en vooral academici en HTS-ers zoeken hun heil elders. In de volgende jaren vinden de mijnsluitingen volgens plan plaats: eind 1969 zijn reeds 28.000 mensen afgevloeid. Dit is ook het jaar waarin binnen het bestuur van de VIZL de vraag wordt gesteld of de Vereniging nog reden van bestaan heeft. In het verenigingsjaar 1970/1971 wordt dienaangaande een enquête onder de leden gehouden, terwijl tevens een forumdiscussie plaatsvindt. De conclusie is duidelijk: 'het voortbestaan van de Vereniging moet worden gewaarborgd, het bestuur zal activiteiten stimuleren '. In 1971/1972 wordt een wervingsactie aangezet; het resultaat is een tijdelijke stabilisering en een toename van drie leden over twee jaar. In feite laat de actie nauwelijks een spoor na. Wijst dit op zich reeds op een ongunstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt; de feiten bewijzen het. Tussen alle partijen die bij de mijnsluitingen waren betrokken bestond overeenstemming over het principe: 'geen mijnsluitingen zonder vervangende werkgelegenheid'. Het bleek echter buitengewoon moeilijk om deze twee 1) Feitelijke gegevens over de mijnsluitingen en de herstructurering zijn gebaseerd op de studie van Dr. F.A.M. Messing 'De mijnsluiting in Limburg', Leiden: Nijhoff 1988, in opdracht van DSM Heerlen. Tekstdelen tussen aanhalingstekens zijn letterlijke citaten uit deze studie.
106
processen (mijnsluiting en stichting van nieuwe bedrijven) met elkaar in de pas te laten lopen. Begin jaren 1970 moet dan ook, ondanks de genomen overheidsmaatregelen, een onrustbarende stijging van het tekort aan arbeidsplaatsen worden vastgesteld. Zelfs in 1977 constateert het Gewestelijk Arbeidsbureau Oostelijke Mijnstreek nog 'voor nagenoeg alle gemeenten in zijn rayon een groot tekort aan arbeidsplaatsen; het ziet de toekomst van de streek zeer donker in'. De laatste mijnen, Staatsmijn Emma-Hendrik en de particuliere mijnen Laura en Julia waren toen in 1973 respectievelijk 1974 reeds gesloten. Het ledental blijft ook in deze jaren evenals voorheen met gemiddeld 6 per jaar dalen. In 1978/1979 wordt wederom een door het bestuur geïnitieerde actie tot werving van leden gehouden, die de eerstvolgende jaren geregeld wordt herhaald. De arbeidsmarkt voor hoger opgeleide technici moet zich inmiddels sterk hebben verbeterd, want wat in 1971 niet lukte, slaagt nu wel. De omslag ten goede is zonneklaar. Het is bovendien verbazingwekkend dat de gemiddelde stijging van 5 leden per jaar gelijk is aan die van de eerste 50jaar. In het jubileumjaar 1991 zal het ledental gelijk zijn aan het hoogste ooit gehaald in 1963. Met recht kan worden gesteld dat de 75-jarige Vereniging na de sombere jaren van mijnsluitingen en herstructurering, het jeugdig elan van de eerste vijftig jaar heeft hervonden.
3. De belangrijkste kenmerken der leden De voor een vereniging als de onze belangrijke kenmerken van de leden, zoals leeftijd en studierichting zullen in dit hoofdstuk nader worden onderzocht. Alvorens dat te doen zullen echter eerst twee zeer bijzondere groepen van leden worden belicht: vrouwelijke leden en de groep leden met bijzondere verdiensten voor de Vereniging, de ereleden. Het is opmerkelijk, dat reeds bij de oprichting van de Vereniging een drietal vrouwen lid waren, terwijl vrouwelijke leden in later jaren slechts sporadisch voorkwamen. Van die eerste vrouwen is helaas bijna niets te achterhalen. Het is slechts bekend dat één van hen in 1910 in Delft is afgestudeerd als technologe. Uit de annalen blijkt niet dat zij enige rol in het verenigingsleven hebben gespeeld. Na enkele jaren verdwijnen hun namen uit het ledenbestand. De tweede - betrekkelijk kleine - categorie met buitengewone verdiensten, is die van de ereleden. In een vereniging die gedurende lange tijd goed functioneert volgens de in de statuten omschreven doelstellingen, is het 107
een goed gebruik om leden die zich, hetzij door bijzondere verdiensten, hetzij door bijzondere trouw aan de Vereniging hebben onderscheiden, tot ereleden te benoemen. Zo werden de voornaamste initiatiefnemers bij de oprichting van de VIZL , Ir König en Prof. Van Iterson als eersten tot erelid bevorderd, respectievelijk in 1918 en 1931. Ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de Vereniging in 1951 werd aan alle toen nog levende leden, die reeds vanaf de oprichting in 1916 onafgebroken lid waren, eveneens het erelidmaatschap toegekend. De meesten hadden zich niet alleen onderscheiden in bijzondere trouw aan de Vereniging. Zij hadden ook veelal verschillende bestuursfuncties uitgeoefend. De volledige lijst van de 14 ereleden ziet er als volgt uit: Ereleden van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg Jaar van benoeming
Naam
Bijzonderheden
Overleden
1918 1930
Ir. A.A.H.W. König Prof.Dr.Ir. F.K.Th. van Iterson
1944 1957
1950 1950 1950 1950 1950 1950 1950 1950
Ing. V.R.P.J. Blom Ing. A.L.J.H.W. Bonemeijer Ir. H.J.H. Dresen Ir. A.E. Dinger Ir. J.W. Kleinbentink Ir. H.C.A. Kortlandt Ing. E. Michel Ir. P.W.H. Regout
Bestuurslid Bestuurslid en Erevoorzitter 1951 Bestuurslid Bestuurslid Bestuurslid
vóór 1955 1969 1972 Na 1966 1967
1950 1950 1950 1956
Ir. N. van Spanje Ir. R. van Vloten Dr. Ir. P.J.M.E. Wintgens Ir. C.E.P.M. Raedts
Bestuurslid Bestuurslid Bestuurslid en ErevoorZitter 1956 Bestuurslid Bestuurslid
1971 1958/1959 1967
na 1 966 1955/1956 1977/1978 1983
Tenslotte zij vermeld dat twee van onze leden Hare Majesteit de Koningin als Minister en één als Haar Commissaris van een provincie hebben gediend en dat ruim 20 van onze leden in deze 75 jaar tot het hoogleraarschap zijn geroepen. 108
De grootste categorie is die van de overige leden. Zij zullen de doelstellingen van de Vereniging moeten realiseren. In de statuten wordt het doel van de Vereniging als volgt omschreven: 'de bevordering van de wetenschap en de kunst van de ingenieur in de meest uitgebreide zin, door onder andere het houden van vergaderingen ter behandeling van technische vraagstukken en van administratieve, economische en sociale onderwerpen op technisch gebied'. In het kader van deze doelstellingen zijn de afstudeerrichting en de leeftijd van de leden belangrijke kenmerken: een breed scala van studierichtingen en een evenwichtige verdeling in verschillende leeftijdsklassen bevorderen immers een onderlinge uitwisseling van brede kennis en ervaring. Daarbij zal de 'bijde-tijdse' kennis vooral bij de jongere en de ervaring vooral bij de oudere leden liggen. Het opstellen en analyseren van frequentieverdelingen van afstudeerrichtingen en leeftijdsklassen kunnen een indruk geven van de situatie daaromtrent binnen de Vereniging. In principe kan de kennis- en leeftijdsverdeling worden gestuurd door een bewust gevoerd wervings- en aannamebeleid. Het gevaar ontstaat dan echter, dat de samenstelling van de Vereniging niet meer overeenkomt met de actuele situatie in de regio, terwijl dit ten behoeve van de verwezenlijking van de doelstellingen toch het geval zou moeten zijn. Worden de genoemde frequentieverdelingen opgesteld voor een aantal peildata gespreid over de afgelopen 75 jaar, dan zouden zij meer kunnen worden dan een aantal losse momentopnames en zouden zij in zekere zin de geschiedenis van de regio en van de Vereniging kunnen weerspiegelen. Hierna worden de frequentieverdelingen besproken van een aantal leeftijdsgroepen en studierichtingen voor een aantal peildata. Deze peildata werden zó gekozen, dat zij typische perioden in de geschiedenis van Zuid Limburg markeren. Zij zijn: 1917: een zekere stabilisering na een snelle groei tot ca 75 leden is ingetreden; 1938: omslag van crisistijd tot oorlogstijd; 1946: begin wederopbouw en uitbreiding van de chemie; 1965: begin mijnsluitings- en herstructureringsoperaties; 1977: einde mijnsluitingsoperaties, begin van een nieuwe bloeiperiode van de Vereniging; 1989: status quo. Bij het opstellen van de frequentieverdelingen werd gebruik gemaakt van de ledenlijsten van de Vereniging en van de naamlijsten van het Koninklijk 109
Instituut van Ingenieurs van alle in Nederland afgestudeerde ingenieurs. Gemiddeld werd een opsporingspercentage van 80 behaald. Dit percentage is zondermeer representatief voor alle V I Z L-leden te noemen.
Figuur 3.1
110
In figuur 3.1 worden de frequentieverdelingen voor de verschillende peildata gegeven in procenten van het totaal aantal leden, in figuur 3.2 in absolute getallen. Analyse van deze verdelingen levert het volgende beeld van de geschiedenis van de Vereniging op.
Figuur 3.2
111
In 1917 werd gestart met een uitgesproken jong ledenbestand: - 77% was jonger dan 40 jaar; - 93% jonger dan 50 jaar; - 33% civiel ingenieur; - 30% werktuigkundig ingenieur. Het grote aantal civiele ingenieurs wijst naar de grote waterstaatkundige werken aan de Maas. De mijnbouwkundigen zijn uiteraard ook vertegenwoordigd, maar minder dan wellicht werd verwacht: grote mijnbouwkundige werken moesten immers nog komen. Een vijftal scheikundige technologen, hoofdzakelijk afkomstig van de Maastrichtse ceramische industrie, was eveneens lid. In 1938, na ruim 20 jaar, is de leeftijdsverdeling vrij 'normaal' geworden, met een top bij de 40-45 jarigen. In deze periode melden zich steeds veel jonge leden aan. Alle studierichtingen zijn in absolute zin gestegen, maar alleen de mijnbouwkundige en de chemisch-technologische ook in relatieve zin. De mijnbouwkundige activiteiten waren inmiddels tot volle omvang gegroeid en de chemische activiteiten hadden een goede start achter de rug. Al met al lijkt het erop, dat de grote werkloosheid onder de academici in Zuid-Limburg minder hard aankomt dan elders in den lande. De leeftijdsgroep van de 25-30-jarigen blijft echter duidelijk achter. In deze periode komt ook een enkele landbouwkundige, geoloog en geodeet als lid bij de Vereniging. Na 8 jaar, waarin de oorlog woedde en een begin van wederopbouw plaatsvond, blijkt in 1946 het ledental met ca 33 leden of 15% te zijn gestegen. De leeftijdsverdeling blijft normaal, al verschuift de top opnieuw naar oudere leeftijd (45-50 jaar) en blijft opnieuw de groep van 25 tot 30 jaar achter. Ditmaal zal dit te wijten zijn aan het sluiten van de Universiteiten en Hoge Scholen door de bezetter, in 1943· Wat betreft de vakgebieden blijken de civielen in absolute zin te zijn afgenomen en de werktuigbouwers en mijnbouwers zowel in relatieve zin als in absolute zin te zijn toegenomen. Een periode van 19 jaar - van 1946 tot 1965 - waarin de wederopbouw werd voltooid, de chemie zich verder ontplooide en de mijnbedrijven op topcapaciteit draaiden, wordt afgesloten met de aankondiging van de mijnsluitingen en de noodzakelijke herstructurering. Hierin begint zich duidelijk een veroudering van het ingenieursbestand af te tekenen, zij het, dat tegelijkertijd een verjonging plaatsvindt: de top is teruggeschoven naar de leeftijdsgroep van 35-40 jaar. Opmerkelijk is dat de sluiting van de Technische Hogeschool Delft in 1943 zijn sporen nog steeds achterlaat en wel in de groep van de 45-50-jarigen.
112
Wat betreft de vakgebieden blijkt het aantal werktuigbouwers in absolute zin te zijn verdubbeld, de mijnbouwers, de chemisch-technologen en de civielen zijn nagenoeg gelijk gebleven. De electrotechnici zijn evenals de werktuig- bouwers in aantal verdubbeld. Tijdens de mijnsluitingen en de herstructurering (1965-1977) verschuift de leeftijdsgroep met het hoogste aantal leden van de 35-40-jarigen naar de 50-55-jarigen. Het totaal aantal leden vermindert met een factor 1,3, waarbij de mijnbouwers met een factor 2,5, de werktuigbouwers met een factor 1,6, de electrotechnici met een factor 1,7, en de civielen met een factor 1,3. De chemisch-technologen blijven nagenoeg gelijk, terwijl de bouwkundigen met een factor 1,4 toenemen. De chemisch-technologen zijn inmiddels na de werktuigbouwers de grootste groep geworden. De 'status quo' in 1989 tenslotte vertoont de volgende kenmerken: de piek in de leeftijdsverdeling schuift nog verder naar de hogere leeftijdsgroepen, nu naar die van de 60-65-jarigen. Voor de rest van de leeftijdsgroepen boven 35 jaar is de verdeling opmerkelijk vlak geworden. Het aantal jongere leden is duidelijk toegenomen. In de vakgroepen zijn in absolute zin alleen de werktuigbouwers, de chemisch-technologen en de bouwkundigen (architecten) in aantal toegenomen en wel met een factor van respectievelijk 1,3, 1,8 en 2,9. Het aantal mijnbouwers daalde verder met een factor 1,4 en de electrotechnici met een factor 1,7, terwijl de civielen nagenoeg gelijk in aantal bleven. Het geheel nu overziend, blijkt de sociaal-economische geschiedenis van Zuid-Limburg, met zijn over relatief korte perioden sterk wisselend karakter, zich duidelijk te weerspiegelen in de samenstelling van het ledenbestand en de kwaliteiten van haar leden. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd, dat de Vereniging altijd vitaal is geweest en gebleven en dat haar doelstellingen, mores en habitus ook onder moeilijke en wisselende omstandigheden een wervend karakter hadden. De conclusie moet echter óók worden getrokken, dat de Vereniging niet ontkomt aan de algemene veroudering van de Nederlandse bevolking. Het is in dit verband verheugend, dat de reeds jaren geleden aangezette extra aandacht voor jonge leden met hun specifieke wensen en moderne opleidingen, vruchten blijkt af te werpen.
4. De financiën van de Vereniging Analyse van de financiële geschiedenis van de Vereniging kan ons inzicht geven in haar wel en wee. Deze analyse is uiteraard voornamelijk gebaseerd 113
op de jaarlijkse verslaglegging van de penningmeester en op de motieven voor de begroting van het volgend jaar. Gelukkig waren deze stukken in voldoende mate ter beschikking. In figuur 4.1 is het eerste financiële overzicht - gedateerd 4 november 1916 weergegeven . De bedoeling van deze fraai geschreven verslaglegging, ruim een half jaar na de oprichting van de Vereniging, is niet geheel duidelijk. Aangenomen mag worden dat alle leden hun contributie reeds hadden betaald, zodat dit overzicht een goed beeld van de inkomsten in het eerste verenigingsjaar geeft ƒ 652,50). Aan belangrijke uitgaven, zoals de afgesproken vergoeding aan het Technisch Tijdschrift was de penningmeester blijkbaar nog niet toegekomen, waardoor ten onrechte de indruk ontstaat dat de uitgaven slechts ca ro% van de inkomsten bedroegen. Meer houvast geeft de in figuur 4.2 opgenomen samenvatting van de financiële toestand aan het einde van het verenigingsjaar 1920-1921. De uitgaven (ca ƒ 401,-) bedroegen toen slechts 65% van de inkomsten (ca ƒ 617,--) waardoor het saldo - hei: 'reserve kapitaal' van de Vereniging - steeg tot ƒ 376,--.
Figuur 4.1.
114
Figuur 4.2.
Op deze pagina's fraaie fragmenten uit de vroegere financiële verslaglegging.
Dit wijst op een zich voorspoedig ontwikkelend verenigingsleven. Ook is het niet onmogelijk dat inmiddels de overeenkomst met het Technisch Tijdschrift te Utrecht, waarvoor ƒ 3,-- per jaar werd betaald, was beëindigd. In ieder geval leek toen de op ƒ 7,50 per jaar vastgestelde contributie te hoog. Voor die tijd was dit een vorstelijk bedrag dat, zoals later bij nadere analyse zal blijken, in guldens van 1916 nooit werd overschreden. Alle posten van de jaarrekening over de gehele levensduur van de Vereniging worden hieronder geanalyseerd, beginnend met de inkomsten uit contributie . 115
In figuur 4.3 wordt de contributie per lid over de jaren uitgezet. Met behulp van het aantal leden werd de totale contributie bepaald en in figuur 4.4 weergegeven. Opmerkelijk feit is dat de contributie per lid, eerst in 1927 werd verlaagd en vervolgens nog eens in 1935. Uit de archieven blijkt dat tevredenheid bestond met de gevormde reserves. Of de crisistijd hierbij ook nog een rol heeft gespeeld kan nergens uit worden afgeleid. Ondanks het toenemend aantal leden moest vervolgens vanaf 1946 de contributie voortdurend worden verhoogd. Als de inflatie buiten beschouwing blijft door alle bedragen naar guldens van 1916 terug te rekenen, dan blijkt de contributie per lid sinds 1935 over ruim 50 jaar nagenoeg gelijk te zijn gebleven. 1) Dit is om twee redenen een opmerkelijk feit. Op de eerste plaats blijkt hieruit dat de achtereenvolgende penningmeesters, die natuurlijk niet de beschikking hadden over de actuele inflatiecijfers, met een zuiver gevoel anticipeerden op de in de toekomst te verwachten 'lusten en lasten', waarop de inflatie directe invloed uitoefende. Op de tweede plaats kan hieruit worden afgeleid dat het financiële gedrag van de Vereniging als gevolg van een continu ongewijzigd verenigingsleven, op basis van gelijk gebleven doelstellingen, geen aanpassingen behoefde. De totale inkomsten aan contributies in actuele guldens lopen in de jaren natuurlijk sterk op (zie figuur 4.4), en het zou geen vereniging van exact opgeleiden zijn als dit verloop niet keurig zou beantwoorden aan een exponentiële functie en wel: Y = 300.e (exp. 0,054 α) (waarin Y de gemiddelde totale contributie en α het aantal verenigingsjaren zijn. Wordt de gemiddelde totale jaarcontributie inflatievrij gemaakt, dan beantwoordt zij aan een nagenoeg rechte lijn, die als gevolg van het toenemend aantal leden licht oploopt tot circa ƒ 1.500. De inkomsten zijn voor het grootste deel afkomstig uit contributies. Er zijn echter nog een tweetal bronnen van inkomsten, namelijk de rente op spaartegoeden en de opbrengsten van beleggingen. Een derde bron mag hier, ondanks het feit dat deze slechts gedurende een twaalftal jaren heeft bestaan, zeker niet onvermeld blijven: namelijk de sponsors vanuit de industrie. Door deze bronnen kon de laatste jaren het
1) Terugrekening vond plaats met behulp van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie.
116
.
Figuur 4.4
Figuur 4.3
totaalinkomen oplopen tot ongeveer anderhalf maal het inkomen uit de contributies. In figuur 4.5 worden de totale inkomsten over de jaren uitgezet. Het gemid117
Figuur 4.5.
delde verloop werd benaderd met wederom een exponentiële functie en wel: Y = 300.e (exp. 0,060 α) Ter vergelijking wordt in figuur +5 de reeds eerder bepaalde lijn voor de 118
contributie ingetekend. Tenslotte werden beide functies inflatievrij gemaakt (guldens 1916). Bij analyse van het verloop van de inkomsten blijkt het beeld tot 1959/1960 zeer rustig te verlopen met een licht stijgende tendens, in de pas met een toenemend ledental. De viering van het 120-jarig bestaan laat geen financiële sporen na. Feestelijkheden bij het 25-jarig bestaan gaan vanwege de oorlogsomstandigheden niet door. In het jaar 1958/1959 treedt een sterk verhoogd inkomen op als gevolg van de eerste verwerving van de subsidies bij industrieën in Zuid-Limburg. In de daarop volgende jaren blijven de inkomsten daardoor ook bovengemiddeld, totdat in 1985/1966 de reeds eerder beschreven sterke terugval van het ledental begint. In 1971/1972 besluit de ledenvergadering naar aanleiding van de uitslag van een enquête, de subsidie-aanvraag bij de industrie te stoppen en ter compensatie de contributie met vijf gulden te verhogen. In 1975/1977 vindt echter weer actieve fondsenwerving plaats in verband met het komende 60-jarig jubileum. Vervolgens neemt in 1978-1979 als gevolg van de goed op gang komende herstructurering van de mijnstreek, het ledental toe. Dit resulteert in een hoger niveau van inkomsten in de volgende jaren. De totale uitgaven zijn uiteraard gelimiteerd door de inkomsten, zij het, dat de reserves een zekere vrijheid toestaan. De uitgavenposten zijn door de jaren heen nagenoeg dezelfde gebleven. De belangrijkste zijn: de reis- en verblijfkosten, een enkele maal het honorarium van sprekers van buiten de Vereniging, de kosten van drukwerk zoals de convocaten van lezingen en excursies en van ledenlijsten. De kosten van excursies en diners werden gedeeltelijk aan de leden in rekening gebracht. Enkele malen werden schenkingen gedaan ten behoeve van bijzondere doelen zoals het hulpfonds van de Watersnoodramp in 1953, de vereniging De Cruquius en de Heimansgroeve. Het verloop van de totale jaarlijkse uitgaven wordt in figuur 4.6 weergegeven, samen met de lijn voor de gemiddelde inkomsten. Zoals is te verwachten bij goed beleid blijft het uitgavenbeeld ongeveer gelijk aan dat van de inkomsten: een rustige eerste veertig jaar, een eerste piek bij de aanvang van de sponsoring en een tweede grote piek bij het 60-jarig bestaan. De reserve ontstaat als de cummulatie van positieve en negatieve saldi van de jaarrekening. De rente van deze reserve draagt bij aan het inkomen van de Vereniging. De reserve wordt gebruikt voor grote uitgaven als jubilea en in geval van onverwachte kosten. Om die reden wordt ze op peil gehouden. In figuur 4.7 zijn de reserves over de jaren uitgezet. Ter vergelijking werd
119
Figuur 4.6.
tevens weer de lijn voor de gemiddelde inkomsten ingetekend. Uit deze vergelijking blijkt nu, dat door de jaren heen de reserve voor een bepaald jaar nagenoeg gelijk is aan de inkomsten voor dat jaar. 120
Figuur 4-7 -
Dit is zo duidelijk het geval dat het een van penningmeester tot penningmeester doorgegeven gouden regel zou kunnen zijn. De Vereniging heeft er altijd wél bijgevaren. De enkele toppen en dalen zijn het gevolg van het goede gebruik 121
van de reserves, namelijk het vormen van fondsen en het vervolgens aanwenden daarvan bij het 60-jarig jubileum van de Vereniging. Het geheel van de financiële geschiedenis van de Vereniging overziend is de constatering gerechtvaardigd, dat door de jaren heen sprake is geweest van een consistent en evenwichtig beleid. De noodzakelijke contributieverhogingen werden gebruikt om de inflatie op te vangen en de bij de oprichting gestelde doelen zo goed mogelijk te verwezenlijken.
5. De contacten van de Vereniging met zusterverenigingen in binnen- en buitenland Reeds bij de beschrijving van de maatschappelijke en industriële situatie in Zuid-Limburg bij de oprichting werd gewezen op de excentrische geografische ligging ten opzichte van de rest van Nederland. Mede door de slechte verbinding per trein en de nog zeer geringe persoonlijke mobiliteit per auto was een min of meer geregeld contact met de ingenieursverenigingen in het westen des lands, namelijk het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) en de Vereniging van Delftse Ingenieurs, zeer moeilijk. In minder mate gold dit ook voor de contacten met zusterverenigingen in het ons direct omringende buitenland. Ook andere belemmeringen konden een rol spelen. Zoals reeds beschreven sprong een poging om in 1919 contact te leggen met L'Association des Ingénieurs Diplomés par L'Université de Liège (AILG) af op politieke motieven. Later werd wel enkele malen hulp van Belgische en Duitse zusters verkregen bij het organiseren van buitenlandse excursies. Er was echter geen sprake van gestructureerd, geregeld contact met betrekking tot zaken van gemeenschappelijk belang. Individuele contacten van leden, afgestudeerd aan buitenlandse universiteiten, met hun 'Alma Mater' zullen zeker hebben bestaan, maar onttrekken zich aan waarneming.
RELATIE BINNEN ZUID - LIMBURG Al spoedig ontstonden relaties met niet-ingenieursverenigingen in Zuid Limburg zelf. Zij beperkten zich tot het uitwisselen van programma's en het wederzijds uitnodigen voor lezingen-avonden en een enkele maal ook voor excursies. Deze relaties waren overigens van vrijblijvende aard. Zij bleven soms steken in een eerste kennismaking, terwijl de wisselende intensiteit en duur doet vermoeden, dat zij sterk afhingen van het zittende bestuur en van persoonlijke 122
contacten met een bestuurslid dat zich daarvoor inspande. Bij een bestuurswisseling verdwenen zij dan weer. Een willekeurige en beperkte greep geeft een indruk van de aard van de desbetreffende verenigingen: - de Limburgse Kunstkring; - het Departement van Handel en Nijverheid, afd. Maastricht; -
de Chemische Kring; de Natuurkundige Kring Limburg; de afd. Beeldende Kunsten van Sociëteit Momus; het Ned. Geologisch en Mijnbouwkundig Genootschap;
- de Fabrikantenkring Maastricht; - de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, departement Zuid-Limburg. Twee ontwikkelingen in de relaties van de Vereniging met zusterverenigingen hebben in de loop der jaren een bijzondere betekenis gekregen. Zij betreffen de ontwikkeling van de contacten in het zogenaamde Drielanden Ingenieurs Kontakt (DIK ) in de zogenaamde 'Euregio Maas-Rijn' en de ontwikkeling van regelingen met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) te Den Haag. Beide zullen kort worden beschreven. HET DRIELANDEN INGENIEURS KONTAKT (DIK ) IN DE EUREGIO MAAS-RIJN Het Drielanden Ingenieurs Kontakt (DIK ) werd op 10 juni 1978 in het Romeins Thermenmuseum te Heerlen opgericht. Het is bedoeld als een Euregionaal samenwerkingsverband tussen de elf ingenieursverenigingen der vier regio's Aken, Luik, Hasselt en Maastricht. De doelstellingen zijn: 1. het leggen en onderhouden van persoonlijke contacten tussen ingenieurs in de drielandenhoek België, Duitsland en Nederland; 2. de uitwisseling van ervaringen op het gebied van onderwijs, techniek en ruimtelijke ordening in de Euregio, alsmede het onderhouden van relaties met de regionale overheden, teneinde kennis en ervaring ten dienste te kunnen stellen aan het slechten van hindernissen die er in dat gebied zijn door grenzen, wetten en regelingen. De activiteiten van DIK omvatten lezingen, excursies en éénmaal in de drie jaar een congres. Zij betreffen belangrijke aspecten van de regio. 123
De geografie van de Euregio Maas-Rijn en van het Drielanden Ingenieurscontact.
De volgende verenigingen zijn aangesloten: - Koninklijke Vlaamse Ingenieurs Vereniging (KIVI) met ca 480 leden; - Studiecentrum voor Techniek- en Ingenieurswetenschappen (STI) afd. Limburg (België), met ca 850 leden; - Vereniging van Technische en Industriële Ingenieurs (VTIH) zetel te Hasselt, met ca 800 leden; - Vereniging van Vlaamse Technische en Industriële Ingenieurs (VVTI) afd. Limburg met ca 650 leden; - Union Gramme (Association Royale des Ingenieurs Industriels) (IGLg); - Union des Ingenieurs Industriels Liegeois (U.ING.Lg); - Association des Ingenieurs Industriels Liegeois (AILG) (de franstalige verenigingen gezamenlijk met ca 3.000 leden); - Verein Deutscher Ingenieure (VDI) Aachener Bezirksverein, met ca 1.800 leden; 124
- Verband Deutscher Elektrotechniker (VDE) Bezirk Aachen, met ca 1500 leden; - Nederlandse Ingenieursvereniging (NIRIA) regio Zuid-Limburg, afd. Maastricht, Heerlen en Sittard, met ca 900 leden; - Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg (VIZL) te Maastricht, met ca 360 leden. In totaal is het DIK derhalve representant voor ongeveer ro.ooo ingenieurs uit de Euregio Maas-Rijn. In dit DIK vertegenwoordigt de VIZL de academische ingenieurs in Nederland. Gezien het Euregionale karakter van het DIK is in overleg met het KIVI besloten, dat de VIZL geacht mag worden tevens representant te zijn voor het KIVI. De oprichting van het D I K mag gezien worden als het resultaat van een in de 60-er jaren langzaam groeiende relatie tussen de ingenieursverenigingen van het Akense, Luikse, Kempische en Nederlands-Limburgse industriegebied. De reden hiervan lag in het groeiend besef, dat de vier gebieden geografisch één gebied vormen met dezelfde sociaal-economische kenmerken en problemen, zie figuur 5.1. Zuid-Limburg lag in het centrum van dit gebied en pakte als eerste de problemen voortvarend en op grote schaal aan. In 1972 reeds wordt binnen de Vereniging de mogelijkheid van samenwerking met Aken en Luik besproken. In 1973 volgt contact met het NIRIA. Weldra wordt voor het eerst de wens geuit om aan het overleg een vaste vorm te geven, een duidelijk doel te formuleren en de daartoe strekkende middelen te bepalen. Het zijn uiteindelijk de gezamenlijke besturen van het NIRIA in de regio Zuid Limburg, die in juni 1978 het voortouw nemen door een eerste algemeen contact te organiseren met de Verein Deutscher Ingenieure, afd. Aken, met de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging, afd. Limburg en de Koninklijke Vereniging van Industrieel en Technische Ingenieurs te Antwerpen. De organisatie van het DIK wordt daarbij zo opgezet, dat een college van de voorzitters der verenigingen de grote lijnen van de activiteiten bepaalt. Elk jaar is één van de leden van dit college de voorzitter. Een werkgroep van gedelegeerden uit alle verenigingen organiseert activiteiten en bereidt beslissingen voor. Tot nu toe werd het voorzitterschap driemaal door een Nederlander vervult, waarvan tweemaal door de VIZL. Hiertoe behoorde het eerste voorzitterschap van het DIK . In 1983 werd een congres georganiseerd met als thema 'Naar een hernieuwde waardering van eigen grondstoffen en energiedragers in de Euregio MaasRijn'; het aantal deelnemers was circa 400. 125
In 1986 volgde een congres over 'Transport en communicatie in de Euregio Maas-Rijn'. In 1989 tenslotte vond een congres plaats onder de titel 'Onderzoek, ontwikkeling en technologietransfer in de Euregio Maas-Rijn; Milieutechniek'. Bij deze congressen spelen de gedachten over Europese eenheid en de Europese Economische Gemeenschap een grote rol. In het daarvoor zo belangrijke jaar 1992 zal het dan te organiseren DIK-congres hieraan ongetwijfeld weer aandacht besteden.
DE RELATIES MET HET KONINKLIJK INSTITUUT VAN INGENIEURS, HET KIVI Het eerste contact tussen beide verenigingen vindt in 1919 plaats tijdens een tweedaagse excursie van het KIVI aan de bovengrondse werken van Staatsmijnen (ketelhuizen, compressoren, cokesfabriek). Onze leden werden uitgenodigd hieraan deel te nemen. Het waren ook onze leden, die de excursies en de voordrachten verzorgden. Zie de desbetreffende notulen. Voor zover nagegaan kan worden duurt het dan tot juni 1945 voordat opnieuw door het KIVI contact wordt gezocht en wel over de oprichting van een Instituutskring in Zuid-Limburg. Vanwege de feitelijke inhoud volgt hier de volledige tekst van de brief, zoals gericht aan de heer Ross van Lennep, directeur van de Staatsmijnen: Waarde heer Ross van Lennep,
22 Juni 1945
Van Ir. J. van der Waerden, een der vice-presidenten van den Raad van Bestuur, vernam ik, dat met U was overlegd betreffende de oprichting van een Instituutskring in Zuid-Limburg, omvattende het gebied Heerlen, Maastricht, Roermond, overeenkomstig het bepaalde in art. 8 der Statuten van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (welke met de Huishoudelijke Verordening hierbij worden ingesloten). De Raad van Bestuur gevoelt van ouds zeer veel voor regionale manifestaties en heeft daarvoor gaarne financiële en andere steun over. Helaas is tot dusverre van Kringen-vorming niet veel gekomen. De aangeslotenen bij den Kring zullen dan, als leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs kunnen samenk omen en werk in Instituutsstijl verrichten, hetgeen dubbel nuttig is in een tijd, dat de verkeersmiddelen niet toelaten het herleefde Instituut in ‘s-Gravenhage te bezoeken en men met elkaar gaarne contact heeft. Candidaat-leden kunnen ook toegelaten worden, zelfs gaarne, doch later zal te 's-Gravenhage beslist moeten 126
worden over hun definitieve toelating en zal moeten worden bepaald tot welk soort leden zij, volgens art. 10 der Statuten, behooren. In de praktijk is ballotage c.a. een delicaat onderwerp gebleken en het is derhalve wenschelijk, hen, die zich aanmelden, uitdrukkelijk erop te wijzen, dat, ook al wonen zij de Kringvergade- ringen bij, de ballotage niet vermeden kan worden. Teneinde zooveel mogelijk teleurstelling te voorkomen, zal het noodig zijn zoo spoedig mogelijk over volledige gegevens omtrent de betrokkenen te beschikken, zooals naam, geboortedatum, opleiding, diploma's, tegenwoordige en vroegere functies en hetgeen verder bij de beslissing i.z. ballotage van belang kan wezen. De Raad van Bestuur hoopt, dat U succes zult hebben en hem dan op de hoogte van den gang van zaken zult houden. Ten slotte de mededeeling, dat een gelijkvormig schrijven uitgaat naar collega Ir. A.A. Bienfait, te Helmond, met betrekking tot Kringvorming in NoordBrabant. Van U beiden zien wij een antwoord met spanning tegemoet. P.S.: Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs werd heropend 5 mei 1945, de Raad van Bestuur vergaderde daarop voor de eerste maal 15 juni jl. en behandelde toen ook het Zuidelijke Kringenvraagstuk. w.g. De Algemeen Secretaris
In de archieven kan niet worden achterhaald, wat het antwoord op deze uitnodiging was. Dat de genoemde ballotage een onoverkomelijke hindernis was, is vrijwel zeker: volgens onze statuten wordt namelijk niet exclusief een opleiding op academisch niveau verlangd, want ook op basis van de bereikte positie kan men als lid worden toegelaten. Bovendien had de VIZL vanaf den beginne ook leden die aan buitenlandse instituten hadden gestudeerd. Pas in 1969 wordt de draad weer opgepakt met een rondschrijven van het KIVI over een 'Werkgroep Regionale Kringen'. Hieruit blijkt, dat nog steeds wordt gedacht over nieuw op te richten kringen naast de reeds bestaande. Uit een kort verslag van een bespreking in 1976 te Eindhoven van het Academisch Genootschap, het KIVI , de Nederlandse Natuurkundige Vereniging en onze Vereniging blijkt de wens te bestaan van bezinning op de maatschappij en op de maatschappelijke veranderingen. De VIZL doet mededeling van haar voornemen ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan in 1976 een studiedag te organiseren onder de titel: 'De plaats van de ingenieur in de veranderende samenleving'. Tijdens bovengenoemde
127
bespreking wordt een stuurgroep geformeerd, waarin onder andere KIVI-Zuid i.o. is vertegenwoordigd. De VIZL doet daarin niet mee, daar inmiddels met de Belgische en Duitse collega's besprekingen worden gevoerd over een samenwerkingsverband, dat tot het Drielanden Ingenieurs Kontakt zou uitgroeien. Als voorbereiding op een gesprek van het bestuur van het KIVI met de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging, één van de partners in het DIK, vraagt de president van het KIVI in 1979 nadere inlichtingen over het Drielanden Ingenieurs Kontakt. Het is het jaar waarin de VIZL als voorzitter optreedt en waarin door de NIRIA en de VIZL gezamenlijk een in 1980 te houden drielanden-evenement wordt voorbereid, waarbij zij als gastheren zullen optreden. Het KIVI besluit daaraan een geldelijke bijdrage te leveren. Via geregelde informatie worden de contacten onderhouden en groeit de interesse. In 1982 doet het KIVI het voorstel, dat de VIZL als haar representant zal optreden, mee kan doen aan een KIVI-infomarkt en een artikel kan schrijven in het Technisch Weekblad in de rubriek KIVI-Nieuws. Onze voorzitter kwijt zich van dit laatste onder de titel 'De Ingenieur in de periferie'. Toch blijven de verhoudingen moeizaam; een duidelijk positieve ontwikkeling blijft uit. Bij bepaalde evenementen, zoals van het DIK of bij de jaarlijkse 'Scheeperslezing' van het KIVI wordt wederzijds wel acte de présence gegeven. In de herfst van 1987 wordt beiderzijds gewerkt aan een samenwerkingsovereenkomst. De VIZL is daarbij zeer waakzaam tegen mogelijk inboeten op haar zelfstandigheid. Op 26 mei 1988 kan uiteindelijk een 'Samenwerkingsovereenkomst' tussen de twee verenigingen worden gesloten. De belangrijkste grondslagen van deze overeenkomst zijn: - Op grond van deze overeenkomst zal de VIZL, waar toepasselijk, in de regio Zuid-Limburg en in de Euregio optreden voor en namens het KIVI . Anderzijds zal het KIVI geen eigen regionale organisatie in Zuid-Limburg oprichten. KIVI-leden zullen als gast toegang hebben tot VIZL-lezingen en -excursies. - Voor alle KIVI-leden in de regio betaalt het KIVI een jaarlijkse vergoeding aan de VIZL per KIVI-lid, zodat geen financieel nadeel voor de VIZL ontstaat. - De VIZL verkrijgt een zetel als waarnemer (VIZL-bestuurslid, tevens lid van het KIVI) in het KIVI-Convent van Voorzitters van Afdelingen en Regio's, dat tenminste 3x per jaar met het Hoofdbestuur van het KIVI vergadert. - De VIZL verleent steun aan de KIVI-vakafdelingen, die in Zuid-Limburg evenementen organiseren. 128
129
De voorkeur gaat uit naar een gezamenlijke organisatie. Met deze overeenkomst is een relatie ontstaan, die voor beide verenigingen speciaal met het oog op de toekomst voordelen biedt: het KIVI verkreeg een representant in de Euregio MaasRijn en de VIZL verkreeg 'ruggesteun' bij haar handel en wandel in deze Euregio.
Het eerste officiële contact met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs.
130
Tekening van de overeenkomst met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs op Kasteel Vaalsbroek.
131
132
Besturen
133
jaar
voorzitter
1916/17 Ir. A.A.H.W. König 1917/18 Ir. A.A.H.W. König 1918/19 Ir. H.O.J.H. Bauduin 1919/20 Ir. H.O.J.H. Bauduin 1920/21 Ir. H.O.J.H. Bauduin
secretaris
penningmeester
Ir. A.H. van Rood Ir. A.H. van Rood Ir. P. Regout Ir. P. Regout Ir. A.G. Quarles v. Ufford
Ir. P. Regout Ir. F.B.J.H. Moubis Ir. F.B.J.H. Moubis Ir. F.B.J.H. Moubis Ing. A.L.J.H.W. Bonemeyer 1921/22 Ir. H.O.J.H. Bauduin Ir. A.G. Quarles v. Ufford Ing. A.L.J.H.W. Bonemeyer 1922/23 Prof. Ir.F.K.Th.v. Iterson Ir. A.G. Quarles v. Ufford Ing. A.L.J.H.W. Bonemeyer 1923/24 Prof. Ir.F.K.Th.v. Iterson Ir. A.G. Quarles v. Ufford Ir. D.J. Klink 1924/25 Prof. Ir. F.K.Th.v. Iterson Ir. A.E.MJ Hanlo Ir. D.J. Klink 1925/26 Ir. A.E. Dinger Ir. H.C.A. Kortlandt Ir. D.J. Klink 1926/27 Ir. A.E. Dinger Ir. H.C.A. Kortlandt Ir. F.I.J. Kanstein 1927/28 Ir. A.E. Dinger Ir. ing. M.G. Driessen Ir. F.I.J. Kanstein 1928/29 Ir. P. Regout Ir. ing. M.G. Driessen Ir. F.I.J. Kanstein 1929/30 Ir. P. Regout Ir. ing. M.G. Driessen Ir. J.J.H. Vos 1930/31 Ir. P. Regout Ir. J. v. Dam v. Isselt Ir. J.J.H. Vos 1931/32 Ir. U.J.F. Groenier Ir. J. v. Dam v. Isselt Ir. J.J.H. Vos 1932/33 Ir. U.J.F. Groenier Ir. J. v. Dam v. Isselt Ir. A.H.E. Lahaye 1933/34 Ir. U.J.F. Groenier Dr. Ir. F.W. v. Berckel Ir. A.H.E. Lahaye 1934/35 Ir. D.P. Ross v. Lennep Dr. Ir. F.W. v. Berckel Ir. A.H.E. Lahaye 1935/36 Ir. D.P. Ross v. Lennep Dr. Ir. F.W. v. Berckel Ir. C.F. Egelic 1936/37 Ir. D.P. Ross v. Lennep Ir. R.C.A. Franken Ir. C.F. Egelie 1937/38 Ir. H.A.H. de Ronde Ir. R.C.A Franken Ir. C.F. Egelie 1938/39 Ir. H.A.H. de Ronde * Ir. R.C.A. Franken Ir. K.J.B. de Kleermaeker Ir. D.P. Ross v. Lennep 1939/40 Ir. D.P. Ross v. Lennep Ir. O.F.H.H. v.d. Loo Ir. K.J.B. de Kleermaeker 1940/41 Ir. J. Bakker Ir. O.F.H.H. v.d. Loo Ir. K.J.B. de Kleermaeker 1941/42 Ir. J. Bakker Ir. O.F.H.H. v.d. Loo Ir. D.C. v. Schaik 1942/43 Ir. J. Bakker Ir. A.H.J. Swinkels Ir. D.C. v. Schaik 1943/44 Ir. P.C. Wichers Ir. A.H.J. Swinkels Ir. D.C. v. Schaik 1944/45 Ir. P.C. Wichers Ir. A.H.J. Swinkels Ir. P.M. Knols 1945/46 Ir. P.C. Wichers Ir. J.E.R. Telders Ir. P.M. Knols 1946/47 Ir. C.E.P.M. Raedts Ir. J.E.R. Telders Ir. P.M. Knols 1947/48 Ir. C.E.P.M. Raedts Ir. J.E.R. Telders Ir. H. Oolbekking 1948/49 Ir. C.E.P.M. Raedts Ir. J.M. Gadiot Ir. H. Oolbekking 1949/50 Ir. H.J. Itz Ir. J.M. Gadiot Ir. H. Oolbekking 1950/51 Ir. H.J. Itz Ir. J.M. Gadiot Ir. J.A.A. Bosch 1951/52 Ir. H.J. Itz Dr. G.G.H. Hamm Ir. J.A.A. Bosch 1952/53 Dr. Ir. J.M. Deenen Dr. G.G.H. Hamm Ir.J.A.A. Bosch 1953/54 Dr. Ir. J.M. Deenen Dr. G.G.H. Hamm Ir.J.D.A. Wajer 1954/55 Dr. Ir. J.M. Deenen Ir. A.P.A. Guyaux Ir. J.D.A. Wajer 1955/56 Ir. E.Ch.J. Dubois Ir. A.P.A. Guyaux Ir. J.D.A. Wajer *) Overleden 28 december 1939
134
commissaris
commissaris
commissaris
1916/17 Ir. J.G. Bellaar Spruyt 1917118 Ir. J.G. Bellaar Spruyt 1918/19 Ir. Koster 1919/20 Ir. Koster 1920/21 Ir. Koster
Prof. Ir. F.K.Th.v.Iterson Ir. A.E. Dinger Ir. H.0.J.H. Bauduin Ir. A.E. Dinger Ir. H.0.J.H. Bauduin Ir. A.E. Dinger Ir. H.0.J.H. Bauduin Ing. J.M.F.E. Wintgens Ir. R. van Vloten Ir. W.H.D. v. Goudoever de Jongh 1921/22 Ir. Koster Ir. R. van Vloten Ir. W.H.D. v. Goudoever de Jongh 1922/23 Ir. H.A.H. de Ronde Ir. R. van Vloten Ir. W.H.D. v. Goudoever de Jongh 1923/24 Ir. H.A.H. de Ronde Ir. A.H.E. Lahaye Ir. Knuttel 1924/25 Ir. H.A.H. de Ronde Ir. A.H.E. Lahaye Ir. Knuttel 1925/26 Ir. M.E.H.Ch. Bongaerts Ir. A.H.E. Lahaye Ir. Knuttel 1926/27 Ir. M.E.H.Ch. Bongaerts Ir. L.J.M. Diricks Dipl. Ing. J.F.E. Regout 1927/28 Ir. M.E.H.Ch. Bongaerts Ir. L.J.M. Diricks Dipl. Ing. J.F.E. Regout 1928/29 Ir. D.P. Ross van Lennep Ir. L.J.M. Diricks Dipl. Ing. J.F.E. Regout 1929/30 Ir. D.P. Ross van Lennep Ir. L.J.M. Diricks Ir. C.J. Damme 1930/31 Ir. D.P. Ross van Lennep Ir. U.J.F. Groenier Ir. C.J. Damme 1931/32 Ir. W. Frey Ir. J.F. Foeke Ir. C.J. Damme 1932/33 Ir. W. Frey Ir. J.F. Foeke Dr. Ir. F.W. van Berckel 1933/34 Ir. F. Volker Ir. J.F. Foeke Ir. A.A.J. Stols 1934/35 Ir. F. Volker Ir. A.F.M.H.A. Martens Ir. A.A.J. Stols 1935/36 Ir. H.O.J.H. Bauduin Ir. A.F.M.H.A. Martens Ir. A.A.J. Stols 1936/37 Ir. H.O.J.H. Bauduin Ir. A.F.M.H.A. Martens Ing. R.P.J. Blom 1937/38 Ir. H.O.J.H. Bauduin Ir. J.C. Flohil Ing. R.P.J. Blom 1938/39 Ir. P.C. Wichers Ir. J.C. Flohil Ing. R.P.J. Blom 1939/40 Ir. P.C. Wichers Ir. J.C. Flohil Ing. E. Michel 1940/41 Ir. P.C. Wichers Ir. C.E.P.M. Raedts Ing. E. Michel 1941/42 Dr. Ir. J.S.A.J.M. van Aken Ir. C.E.P.M. Raedts Ing. E. Michel 1942/43 Dr. Ir.J.S.A.J.M. van AkenIr. C.E.P.M. Raedts Ir. F.J.C. Bianchi 1943/44 Dr. Ir. J.S.A.J.M. van AkenDr. Ir. J.M. Deenen Ir. F.J.C. Bianchi 1944/45 Ir. G.L.H. v.d. Grinten Dr. Ir. J.M. Deenen Ir. F.J.C. Bianchi 1945/46 Dr. Ir. J.M. Deenen 1946/47 Dr. Ing. L.J. Ruland 1947/48 1948/49 1949/50 Dr. G. Berkhoff Dipl. Ing. A.H.M. Sauter 1950/51 1951/52 Dr. Ing. C.L. Beuken Dr. Ing. Th.O.H.J. Dorren Ir. M.J.M.G. Groutars 1952/53 Dr. Ing. C.L. Beuken Dr. Ing. Th.O.H.J. Dorren Ir. M.J.M.G. Groutars 1953/54 Dr. Ing. C.L. Beuken Dr. Ing. Th.O.H.J. Dorren Ir. H. le Clercq 1954/55 Ir. H.G. Noordman Dr. Ing. Th.O.H.J. Dorren Ir. H. le Clercq 1955/56 Ir. H.G. Noordman Dipl. Ing. J.F.J. Dreissen Ir. H. le Clercq
135
jaar
voorzitter
secretaris
penningmeester
1956/57 1957/58 1958/59 1959/60 1960/61 1961/62 1962/63 1963/64 1964/65 1965/66 1966/67
Ir. E.Ch.J. Dubois Ir. E.Ch.J. Dubois Ir. K.A.M. Stoffels Ir. K.A.M. Stoffels Ir. K.A.M. Stoffels Dr. W. de Braaf Dr. W. de Braaf Dr. W. de Braaf Ir. H. le Clercq Ir. H. le Clercq Ir. H. le Clercq
Dipl. Ing. H.W. Kibbeling Dipl. Ing. H.W. Kibbeling Dipl. Ing. H.W. Kibbeling Ir. C.J. Hoenkamp Ir. C.J. Hoenkamp Ir. C.J. Hoenkamp Ir. H.J.J. Dresen Ir. H.J.J. Dresen Ir. H.J.J. Dresen Ir. M.E. Stalman Ir. M.E. Stalman
1967/68 1968/69 1969/70 1970/71 1971/72 1972/73 1973/74 1974/75 1975/76 1976/77 1977/78 1978/79 1979/80 1980/81 1981/82
Ir. F.S. Muller Ir. F.S. Muller Ir. F.S. Muller Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M. van Duin Ir. J.M. van Duin Ir. J.M. van Duin
1982/83 1983/84 1984/85 1985/86 1986/87 1987/88 1988/89 1989/90 1990/91
Ir. J.M. van Duin Ir. J.M. van Duin Ir. J.M. van Duin Ir. J.M. van Duin Ir. H.W. Schiffelers Ir. H.W. Schiffelers Ir. H.W. Schiffelers Ir. H.W. Schiffelers Ir. H.W. Schiffelers
Ir. A.P.A. Guyaux Ir. J.W.R. Baerts Ir. J.W.R. Baerts Ir. C.E.P.M. Raedts Ir. J.L. Frima Ir. J.L. Frima Ir.J.L. Frima Ir. L.C.H. v.d. Sande Ir. L.C.H. v.d. Sande Ir. L.C.H. v.d. Sande Ir. Drs. M.J. Portegies Ir. G.H. Berenschot Ir. G.H. Berenschot Ir. G.H. Berenschot Ir. H.C. Kappelhof Ir. H.C. Kappelhof Ir. H.C. Kappelhof Ir. F.J.J. Hamer Ir. F.J.J. Hamer Ir. F.J.J. Hamer Ir. F.J.J. Hamer Ir. F.J.J. Hamer Ir. P.J.A. Kriele Ir. P.J.A. Kriele Ir. P.J.A. Kriele Ir. P.J.A. Kriele Ir. P.J.A. Kriele Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch Ir. J.P.E. van Wersch
136
Ir. M.E. Stalman Ir. A.G. Welters Ir. J.A.M. Verlaan Ir. J.A.M. Verlaan Ir.J.A.M. Verlaan Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M.J. Bots Ir. J.M.J. Bots Ir. F.A. Schijns Ir. F.A. Schijns Ir. F.A. Schijns Ir. F.A. Schijns Ir.J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat Ir. J.J.M. Braat
commissaris
commissaris
commissaris
1956/57 Ir. H.G. Noordman 1957/58 Ir. W.P.A.J. Kempen 1958/59 Ir. W.P.A.J. Kempen 1959/60 Ir. W.P.A.J. Kempen 1960/61 Ir. F.H. Smulders 1961/62 Ir. F.H. Smulders 1962/63 Ir. F.H. Smulders 1963/64 Ir. R.C. van Eyck 1964/65 Ir. R.C. van Eyck 1965/66 Ir. R.C. van Eyck 1966/67 Ir. J.P.Ch. Loomans
Dipl. Ing. J.F.J. Dreissen Ir. J.P.C. Loomans Dipl. Ing. J.F.J. Dreissen Ir. J.P.C. Loomans Dipl. Ing. Ph.M.J.L. Dirkse Ir. J.P.C. Loomans Dipl. Ing. Ph.M.J.L. Dirkse Ir. M.J.M.G. Groutars Dipl. Ing. Ph.M.J.L. Dirkse Ir. M.J.M.G. Groutars Ir. L.W. Heringa Ir. M.J.M.G. Groutars Ir. L.W. Heringa Ir. J.M.G. Henrar Ir. L.W. Heringa Ir. J.M.G. Henrar Ir. A. Wyers Ir. J.M.G. Henrar Ir. A. Wyers Ir. W.C.J. Gribnau Ir. A. Wyers Ir. W.C.J. Gribnau
1967/68 Ir. Ch.W.M.F. Stikvoort 1968/69 Ir. Ch.W.M.F. Stikvoort 1969/70 Ir. Ch.W.M.F. Stikvoort 1970/71 Ir. Ch.W.M.F. Stikvoort 1971/72 Ir. G.J.M. Prieckaerts 1972/73 Ir. G.J.M. Prieckaerts 1973/74 Ir. G.J.M. Prieckaerts 1974/75 Ir. M.J.J. Bielders 1975/76 Ir. M.J.J. Bielders 1976/77 Ir. M.J.J. Bielders 1977/78 Ir. M.J.J. Bielders 1978/79 Ir. M.J.J. Bielders 1979/80 Ir. W.A. Birkhölzer 1980/81 Ir. W.A. Birkhölzer 1981/82 Ir. W.A. Birkhölzer
Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. J.J.J. Crul Ir. H.V.J. Vliegen Ir. H.V.J. Vliegen Ir. H.V.J. Vliegen Ir. Th.L.M. Thomaes Ir. Th.L.M. Thomaes Ir. Th.L.M. Thomaes Ir. Th.L.M. Thomaes Ir. P.J.J. Trijbels Ir. P.J.J. Trijbels Ir. P.J.J. Trijbels Ir. P.J.J. Trijbels Ir. L.A.M. Bijvoet
Ir. W.C.J. Gribnau Ir. W.C.J. Gribnau Ir. J.M. Smit Ir. J.M. Smit Ir. J.M. Smit Ir. A.M. Alkemade Ir. A.M. Alkemade Ir. A.M. Alkemade Ir. A.M. Alkemade Ir. H. Brocades Zaalberg Ir. H. Brocades Zaalberg Ir. H. Brocades Zaalberg Ir. H. Brocades Zaalberg Ir. J.J.M. Haastert Ir. J.J.M. Haastert
1982/83 Ir. W.A. Birkhölzer 1983/84 Ir. W.A. Birkhölzer 1984/85 Ir. W.A. Birkhölzer 1985/86 Ir. G.A.P. Schellekens 1986/87 Ir. G.A.P. Schellekens 1987/88 Ir. G.A.P. Schellekens 1988/89 Dipl. Ing. L. Wishaupt 1989/90 Dipl. Ing. L. Wishaupt 1990/91 Dipl. Ing. L. Wishaupt
Ir. L.A.M. Bijvoet Ir. L.A.M. Bijvoet Ir. L.A.M. Bijvoet Ir. L.A.M. Bijvoet Ir. L.A.M. Bijvoet
Ir. J.J.M. Haastert Ir. J.J.M. Haastert Ir. J.J.M. Haastert Ir. J.J.M. Haastert Ir. P.C.H. Walraven Ir. P.C.H. Walraven Ir. P.C.H. Walraven Ir. P.C.H. Walraven Ir. P.C.H. Walraven
Ir. J. Bänziger Ir. J. Bänziger Ir. J. Bänziger
137
138
Voordrachten
1916/17 Ir. C. Blankevoort: 'Geschiedenis en ontwikkeling van den Nederlandschen Mijnbouw'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'De Staatsmijnen in Limburg'. Ir. Velú: 'Nieuwe telefooninrichting te Maastricht'. Ir. H.O.J.H. Bauduin: 'Het boren van de proefputten voor de nieuwe prise d'eau der waterleiding te Maastricht'. 1917/18 Ir. A.E. Dinger: 'Wegverhardingen in Zuid-Limburg'. Ir.J.H.H. Lalieu: 'Over straatklinkers'. Ir. H.C.A. Kordandt: 'Bovengrondse hoogspanningsleiding'. Ir. J.Th.J. Cuypers: 'Stedenbouw'. Dr. Ir. J.M.F.E. Wintgens: 'Enkele mededelingen over de opwekking en verbruik van energie op Staatsmijnen'. Ir. P. Haverkamp-Begemann: 'Normalisering in verband met de versimpeling van de arbeid'. 1918/19 Dr. Verhoeven: 'De vierdimensionale wereld der relativistische natuurkunde'. Ir. J. Gratama: 'Moderne architectuur'. Dr. A.A. Beekman: 'De afsluiting en droogmaking der Zuiderzee'. Dr. E. Oosterhuis: 'Fabricage en eigenschappen der elektrische gloeilampen'. Ir. J.G. Bellaar Spruyt: 'Elektriciteitsvoorziening'. 1919/20 Ir. A.H. Ingen-Housz: 'Hoogovens en staalfabrieken'. Ir. A.J. Ter Linden: 'Economisch stoken'. Ir. H.A.J. Stipriaan Luitius: 'De tramwegen in Zuid-Limburg'. Ir. R.J. Castendijk: 'Het hedendaagse vliegtuig en zijn ontwikkeling'. 1920/21 Dr. G. Holst: 'Draadloze telefonie'. C.A. Van Goudoever De Jongh: 'Bezoek aan de Staatsmijn Maurits'. Ir. U.J.F. Groenier: 'Beveiliging van het treinverkeer'. Ir. H. Bauduin jr.: 'Het stoken van poederkool'. 1921/22 Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Economische en politieke beschouwingen over de steenkool'. Ir. J.W. Kleinbentink:_'Arbeidsloon en bedrijfsorganisatie'. Van der Sant: 'De Maasbrug in verband met de Maaskanalisatie'. Ir. F.L. Schlingemann: 'Bezoek aan de werken der Maaskanalisatie'. Ir. A.E. Dinger: 'Voorzieningen tegen mijnschade aan bouwwerken'. Ir. H.J.H. Dresen: 'Voorzieningen tegen mijnschade'. 1922/23 Ir. F.J.B.M. Moubis: 'Woningbouw met rijkssteun' Ir. A.E.R. Collette: 'Radiotelegrafie en hare betekenis voor Nederland en koloniën'. Ir. P. Regout Jr.: 'Bezoek aan internationale tentoonstelling te Luik'. T. van Rummelen: 'De geologie van Zuid-Limburg'. Ir. H.H.J. Ruijten: 'De plannen en de in uitvoering zijnde werken der Limburgsche Tramweg Maatschappij'.
139
1923/24 Ir. A.E.R. Collette: 'De nieuwe vindingen welke ene directe telefoongemeenschap tusschen Nederland en Engeland hebben mogelijk gemaakt'. Ir. V.J. de Blocq van Kuffeler: 'De ontwikkeling der plannen voor de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee en de voorbereiding der uitvoering'. Ir. H.J . Itz: 'Bezoek aan de kolenwasscherij der Staatsmijn Hendrik'. Ir. J.G. Bellaar Spruyt: 'Bezichtiging van het 50.000 Volt station der SVM Maastricht'. Dr. Ir. J. Goudriaan jr.: 'Grepen uit de methoden der moderne bedrijfsleiding' Prof. Dr. Th. von Karman (Aken): 'Einflus der Aerodynamik auf Theorie und Praxis der modernen Maschinentechnik'. 1924/25 Ir. C.L. van Nes: 'Indrukken uit Amerika (een studiereis door de kolenbekkens van West-Virginia, Pensylvania en Illinois)'. Dr. E.A. Schoon: 'Bemoeiing der overheid met de elektriciteitsvoorziening van Nederland'. Ir. F.I.J. Kanstein: 'Enkele grepen uit het wegenvraagstuk'. Ir. A.E. Dinger: 'Bezoek der in aanleg zijnde bovengrondsche werken der Staatsmijn Maurits en Steenfabriek'. Ir. F.L. Schlingemann: 'Mededelingen over de in uitvoering zijnde werken der Maaskanalisatie en excursie naar de werken'. W.J. Sandhövel: 'Stedenbouw'. 1925/26 Ir. L.B. Huijgen: 'Vervoer van warmte over groote afstanden: nieuwe gezichtspunten'. Dr. Ing. Stokvis: 'Iets over de schakelinrichtingen der gelektrificeerde spoorwegen in Frankrijk'. Films: 'Armco ijzer' - 'Het Staatsmijnbedrijf' - 'Poederkoolstookinrichtingen'. Prof. Ir. Is. P. de Vooys: 'De werken der Nederlandsche Maatschappij tot Ontginning van Steenkolenvelden'. Dr. C. Lely: 'Het vraagstuk van den havenaanleg te Maastricht in verband met den aanleg van het Julianakanaal en de verbinding daarvan met het kanaal MaastrichtLuik'. 1926/27 Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Theorie van den stoomketel'. Ir. L.J.M. Dirickx: 'De in aanleg zijnde spoorlijn Schaesberg-Kerkrade-Simpelveld'. W.J. Sandhövel: 'Moderne Architectuur'. Ir. J.J.H. Vos: 'Watervoorziening voor Zuid-Limburg'. 1927/28 C.L. van Balen: 'Het aanpassen van het onderwijs aan de eischen van den modernen tijd'. Ir. G.P. Nijhoff: 'Waterbouwkundige werken in Polen'. E.C.J. Staal: 'Het hedendaagsch verkeer'. 2 voordrachten 1928/29 6 voordrachten Prof Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Het draagvermogen van bouwgrond. Theorie van de fundering 'op staal'. 1929/30 5 voordrachten van: Dr. J.E. de Quay, Ten Geusendam, Ir. Koster, Ir. Jansen en Dr. Halbertsma. Ir. J.Th. Thijsse: 'Zuiderzeewerken'. Prof Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Gaslevering op grote afstand'. 1930/31 6 voordrachten van: Prof. Keesom, Prof. Dr. A. Steger, Dr. Vossenaar, M. Houbart, Dr. Lakeman en
140
1931/32 1932/33
1933/34
1934/35
1935/36
1936/37
1937/38
1938/39
Dr. W.J. Jongmans, G. Spit: 'Vliegveld Schiphol'. 4 voordrachten van: Dr. Ir. F.W. van Berclel, Gorter, Joosting en Krol. 6 voordrachten van: Dr. Waage, Heim, Mr. Van Kreel, Vermeulen, Prof. Ir. E.C. von Pritzelwitz van der Horst en Dr. Berlage. 6 voordrachten van: Prof. D. Dresden, Prof. J. Klopper, Mr. Dr. Ing. W.A.J.M. van Watersloot Van der Gracht, Dipl. Ing. Van Genderen Stort, Dr. Hoogeveen en Dr. Ir. Bölger 6 voordrachten van: Dr. Ir. H.A.J. Pieters, Dr. Crommelin, Van Tijen, Ir. Cosijns, Van Waegeningh en Ir. Kessler, Prof Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'De haven en verlaadinrichtingen der Staatsmijnen te Stein'. Prof. Veraart: 'Industrieele en andere Economische Reconstructie politiek'. Murk Lels: 'Nederlandsche Sleepreizen en Atlantische Hulpverleeningen'. Ir. A.E. Dinger: 'De Waardering van den menschelijke arbeid in de loop der eeuwen'. Ir. Bloembergen: 'Automatiseering van de telefoon in Nederland'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Cavitatie en Oppervlakte-spanning'. Prof. Ir. E.C. Von Pritzelwitz v.d. Horst: 'De rietsuikercultuur op Java'. Prof. S.J. Wulf: 'Unser Wissen urn die Körperwelt'. Ir. M. le Cosquino de Bussy: 'Enige opmerkingen betreffende de uitvoering van het Rijkswegenplan'. Gijsb. Spit: 'Modern luchtverkeer'. Ir. G.H.M. de Groot: 'Enkele gezichtspunten met betrekking tot het onderwijs op onze ambachtscholen en Middelbare Technische Scholen'. E. Zischka: 'Wetenschap vernietigt monopolies'. Ir. H. Meyer: 'Enkele opmerkingen over lastechniek en toepassingen'. Prof. Dr. W.J. Jongmans: 'Het Carboon van Epen'. Ir. M.P.J. Peutz: 'De techniek van het bouwen'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Het klaren van afvalwater'. Ir. W. Verwey: 'De huidige stand der hoogedruk-stoomtechniek'. Dr. Ing. N.J. Wark: 'Das Eisen, seine Gewinnung und Behandlung, Einst und Heute'. Ir. A. Paulen: 'De Rally van Monte-Carlo'. Dr. G. Leysieffer: 'Synthetische Werkstoffe und ihre Bedeutung für Techniek und Wirtschaft'. Mr. R.A.H.M. Gielen: 'De industrieele ontwikkeling van Nederland en meer in het bijzonder van Limburg'. Drs. J. de Groot: 'De sociale en economische opbouw van het Bata-bedrijf. Ir. V.J.P. de Blocq van Kuffeler: 'Rondom de Zuiderzeewerken'. C. van Eesteren, B. Merckelbach, W. van Tijen: 'Causerieën over Moderne Bouwkunst'. Dr. Ing. N.A. Halbertsma: 'De nieuwere lichtbronnen'. Mr. J.D. Schepers: 'Luchtdoelartillerie'. Ir. M.G. Driessen: 'Moderne gezichtspunten omtrent kolenwasscherijen en de
141
ontwikkeling van het Staatsmijnen-löss-waschprocédé'. 1939/40 Dr. Ir. M.J.W. Roegholt: 'Technische en toeristische beschouwing over een reis naar Californië'. Prof. Dr. H.C.P. Debije: 'Het meten van afstanden in moleculen'. Prof. Dr. E. van Everdingen: 'Onweer en bliksemvorming'. Hr. C.A.J. von Freitag Drabbe: 'De geheimen onder het aard- en wateroppervlak ontsluierd door de luchtfoto'. Ir. A.H. Ingen-Housz: 'De ontwikkeling van het hoogovenbedrijf. Hr. G.A.J. Beckers: 'De opbouw der voorgeschiedenis van Zuid-Limburg'. 1940/41 Ir. D.C. van Schaick: 'Inleiding tot een bezoek aan de kasteelruïne, oude vluchtgangen en fluwelengrot te Valkenburg'. Ir. H.O.J.H. Bauduin: 'Inleiding tot een bezoek aan de elektrische centrale der mijn Julia te Eygelshoven'. Ir. R.Ch.A. Franken: 'Gas voor industrie en autotractie'. Ir. P.S. Bakels: 'Bolivia en zijn mijnindustrie'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Plasticiteit en gronddruk'. Ir. A.E. Dinger: 'Utiliteitsbouw'. Ir. D.P. Ross van Lennep: 'Chemische industrie gebaseerd op Steenkool als grondstof. 1941/42 Ps. Drs. J.L.M. Herold: 'Psychotechniek'. Ir. Forbes: 'De antieke mijnbouw'. Prof. Dr. M.G.J. Minnaert: 'De nieuwste onderzoekingen over de straling van de zon'. Prof Dr. A. Michels: 'Metingen onder hoogen druk en hare beteekenis voor de analyse van natuurkundige verschijnselen'. Dr. H.L.M. van den Hoff: 'Onder de operatielamp'. Prof Dr. E.G. Escher: 'De hypothese der afscheiding van de maan van de aarde en de consequenties voor beider ontwikkeling'. Dr. Ph. Keunen: Het diepzee-onderzoek van de Snellius-expeditie in Nederlandsch- Indië. Dipl. Ing. G. Baar: De Maastunnelbouw'. 1942/43 Pater De Kort: 'Inleiding voor de bezichtiging van de sterrewacht en bibliotheek van het Ignatius College'. Prof. Dr. C.H. Edelman: 'Klei en kleimineralen'. Prof. Dr. W.J. Jongmans: 'Natuurlijke bouwsteen in Limburg'. 1943/44 Ir. J.H. Vermeulen: 'Organisatie van Industrie Laboratoria'. Ir. L.B. Huygen: 'Bouwkunde, Biologie en Schoonheid'. Prof. Ir.J. Klopper: 'Toegepast Nat. Wetensch. Onderzoek in Nederland TNO'. Dr. L. v.d. Wolk: 'Documentatie in en voor onze bedrijven'. J. Strijbos: 'Natuurschoon en vogelleven in Nederland'. Ir. Ch. Hovestad: 'Over het ontstaan en de ontwikkeling van het toezicht op het Stoomwezen hier te lande'. 1944/45 Dr. J. Ahling Prins: 'In welke mate is octrooibescherming gewenst'. Prof. Dr. Ing. N.A. Halbertsma K. Lotsy Ned. Voetbalbond 1945/46 G.H.L. Zeegers: 'Enkele aspecten van het annexatie probleem'. Dr. H. Dijkstra: 'Krachten werkzaam in de atoomkern'. Ir. G.H.W. Lambach: 'De ontwikkeling van het vliegtuig in de laatste jaren'.
142
1946/47
1947/48
1948/49
1949/50
1950/51
1951/52
Dipl. Ing. H.W. Kibbeling: 'Met de Rotary-tegenstroom installatie op zoek naar aardolie in Oost-Nederland'. Dr. B. Vlekke (i.p.v. prof. Rutten): 'Ervaringen en indrukken opgedaan tijdens verblijf in Amerika'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Uit mijn advies aan de Indische regering in 1939'. Dr. Ir. J.M. Deenen: 'Labor-management conflicten in Amerika'. Ir. C.W.J. Groothoff: 'Betonconstructies in het mijngebied'. A. Korf: 'De ontwikkeling der automatische telefonie'. Hr. Cane: 'De 'Pluto'-leidingen waardoor de geallieerde legers na de invasie vanuit Engeland van benzine werden voorzien'. Ir. Cuperus: 'De vernieling en het herstel der Nederlandsche Spoorwegen'. Ir. H.J. Itz: 'Bedrijfskadertraining'. Ir. H.T. Hylkema: 'Radarsystemen'. Prof. Dr. J.H.F. Umbgrove: 'Oorzaken van Holland's strijd tegen de zee'. Dr. J. Veldkamp: 'Seismische resultaten van de ontploffing op Helgoland'. Dr. A. Thiadens: 'Het ontstaan van koraalriffen'. Dr. Ir. J.B. Le Poole: 'Elektronenmicroscoop'. Prof. Dr. Ir. F.K.Th. van Iterson: 'Wereldenergieproblemen'. Prof. Rutten: 'IJslandse vulkanen'. Prof. Dr. H. Bachmann (Zwitserland): 'Die Internationalen Wirtschaftkonventionen und Zoll Unionsprojecte im Lichte der Wirtschaftspolitik eines neutralen Kleinstaates'. Prof. Minnaert: 'De bouw van het heelal'. Hr. Wichers: 'Het dieselend onder water varen met onderzeeboten. 'De Schnorkel". Prof. Dr. H.C.P.Debye: 'Physische metingen aan grote moleculen'. Prof. Dr. Ir. W.T. Koiter: 'Veiligheid in de luchtvaart voor zover zij wordt bepaald door het vliegtuig'. Hr. Roggeveen: 'Elektronische meetapparaten en haar industriële toepassingen'. Ir. Th.W. Theunissen: 'Centrifugaalpompen en hoofdmijnventilatoren'. Ir. E. van der Hoek, Ir. J.P. Koster: 'Onderstations, schakelstations en bovenleidingen. De elektrische inrichting van rollend materieel'. Hr. F. Franken, Ir. Clausen: 'Plastische produkten'. Dr. F. Heybroek: 'De expeditie van de 'American Foundation' naar Zuid-Arabië'. Dr. W. Maas: 'Luchtverdelings- en koelproblemen'. Ir. J.G. Slotboom: 'Straalvliegtuigen'. Prof. W.F.J.M. Krul: 'Water'. Hr. Snel: 'Smering'. Ir. G.P. Popovici: 'Het propaan in de moderne gasindustrie'. Dr. Ir. H.J.W. Roegholtz: 'Reisindrukken in Amerika op het gebied van AsphaltVerkeers- en Wegentechniek'. Dipl. Ing. Sauter: 'Carbonisatie van steenkolen'. Prof. F. Dessauer: 'Die Menschliche Seele im Bannkreis der Technik'. Ir. J. Wajer: 'Wegenbouwkundige reisindrukken uit Amerika'. Ir. A. Jager: 'Aluminium'. Ir. J.J. Hopmans: 'Zuivering van afvalwater'. Dr. Ir. A.M. de Wild: 'Natuurwetenschappelijk onderzoek van schilderijen'. C. Sandifort: 'Uit het rijk der gouden schrijnen'. Prof. Vening Meinesz: 'Zwaartekrachtmetingen en de tocht van de 'Tijgerhaai'.
143
1952/53
1953/54
1954/55
1955/56
1956/57
1957/58
1958/59
Prof. Dr. B.G. Escher: 'Lascaux, zijn grottekeningen en hun ouderdom'. Drs. P. Braber, Ir. F.J. van Ebbenhorst Tengbergen: Technische en economische aspecten van rubber'. Dr. Ir. G.Th. Groothoff: 'De menschkundige bedrijfsvoering als onderdeel van het werk in het kolenmijnbedrijf . Ir. C. van der Poel: 'Afleiding van mechanische materiaaleigenschappen uit waarneming van trillingen'. Hr. E. Dijkhuis: 'Schapen in de woestijn'. Prof . Dr . J. van der Ploeg: De opzienbarende vondsten bij de Dode Zee in het licht der moderne wetenschap Hr. F. Jorissen (op 27 januari 1953; d.i. 4 dagen vóór de grote stormvloed): 'De St. Elizabethsvloed en het ontstaan van de Biesbosch'. Ir. H.J. de Heer: 'Beschouwingen over automatisch regelen'. Hr. J. Berger: 'Wijn '. Dr. H. Groot: 'Nieuwe onderzoeki ngen over het melkwegstelsel'. Ir. W.A.G. Weststrate: 'Van stadsvuil tot meststof; de techniek in dienst van de kringloop der natuur'. Prof . Dr. S.W. Tromp: 'De physisch-psychologische aspecten van het wichelroedevraagstuk'. Ir. F.Q. den Hollander : 'De toekomst der spoorwegen'. Ir. F. Corten : 'Luchtkartering. Het in kaart brengen van het aardoppervlak en het opsporen van grondstoffen'. Ir. J. de Vries: 'Het dichten van de zeegaten en de geschiedenis van h et Deltaplan'. Ir. H.G. Zelders: 'Corrosie'. Zijne Excellentie Minister Witte: 'Het bouwprogramma en de betekenis daarvan'. Dr. Ir. Verhagen: 'Regeltechniek en automatische machin es'. Ir. G.E. Tummers: 'Modern materiaalonderzoek'. Mr. Th. Regout: 'De wondere wereld van de Stille Zuidzee'. Prof. Dr. J.J.M. Timmers: 'Romaanse westwerken in verband met gerezen problemen omtrent de Sint Servaaskerk te Maastricht'. Prof. Dr. Ing. P. Denzel: 'Indrukken tijdens een reis door Rusland'. Prof. Dr. Ir. J. van Staveren : 'De werking van de suspensie-kernreactor in Arnhem'. Prof . C.H. Edelman : 'De inhoud van de bodemkundige wetenschap'. Prof. De Boer: 'Energiebron nen in de loop der tijden' . Feestrede bij het 40-jarig ju bileu m. Ir. H.J. de Heer: 'Enige gedachten omtrent de automatisering'. Dr. De Booy: 'Expeditie naar het Andesgebergte'. Drs. Van Dissel: 'Doel en werkwijze van de effectenbeurs'. Dr. Raimond: 'De Ruimtevaart'. Ir. C.E.P.M. Raedts: 'Iets uit de technische geschiedenis van de mijnbouw'. Hr. Rosman: 'De monetaire achtergrond van de h uidige economisc he situatie van ons land'. Hr. Tunteler: 'De verwerking en toepassing van kunststoffen'. Hr. Norbert Casteret: 'Les grottes glacées'. Prof. Boerema: 'De techniek van de Chirurgie'. Hr. De Groot: 'Het wetenschappelijk gebruik van aardsatellieten'. Prof. H. Went: 'Energiereactoren voor de naaste toekomst'. Drs. W.A.J. Bogers: 'Programmering'.
144
Hr. André Géorge: 'Einstein-Oppenheimer, le savant devant le cas de conscience'. Hr. Boost: 'Wegverkeersproblemen'. Hr. Lunshof: 'De uitdaging van Rusland aan het Westen'. Hr. Ruffin : 'Les problèmes économiques de l'Algerie et du Sahara'. Hr. van der Brugghen: 'De 'DAF' personenwagen'. 1959/60 Ir. C.J. Knoester: 'De electronische digitale rekenmachine'. Dr. Th. Regout: 'Auto- en filmexpeditie van Alaska naar Vuurland'. Dr. Ir. J.M.J. Kooy: 'Enige aspecten van de ruimtevaart'. Ir. J. Zuurdeeg: 'Scheepvaartwegen in Limburg'. Ir. P.M.E.M. v.d. Grinten: 'Enige problemen met betrekking tot de primaire energie-voorziening van West Europa'. Ir. G.J. de Vooys: 'Enige gedachten over de continentale steenkolenmijnbouw'. Ir. H.C. van Meerten: 'De ontwikkeling van de Fokker Friendship'. 1960/61 Dr. J.M.F. Mol: 'Electro-encephalografie (EEG) Ir. J.C.H. v.d. Berg: 'De Post-mechanisatie'. Prof. Dr. W. Bleeker: 'Radio-actieve stoffen in de atmospheer'. Ir. G.J. Siezen: 'Muziekregistrat ie op plaat en band'. Ir. H.P. Meyer: 'De Rotterdamse haven en Europoort'. Mr. B.L. Metcalf: 'Applied Science in the miningindustry of Britain'. Prof. Dr. Ir. T. Ph. A. Tellegen : 'Verbreding en verdieping van de Ingenieursopleiding'. 1961/62 Ir. C. Masselink: 'Moderne kantoorgebouwen in enige West-Europese landen'. Prof. D. J.F. Schouten: 'Perceptie en Informatie'. Ir. A.H. de Voogt: 'Radioastronomie'. Dr. A.E.D. v.d. Vijver: 'Anaesthesiologie'. Prof. M.J.L. Dols: 'Chemische hulpstoffen in de levensmiddelen-industrie'. Prof. Dr. Ir. R .J. Forbes: 'De smid, zijn plaats en rol in de metallurgie van de oudheid'. 1962/63 Prof. Dr. H. Freudenthal: 'Gebruik en misbruik van de statistiek'. Prof. Dr. W. Froentjes: 'Werkzaamheden van het Gerechtelijk Laboratorium'. Prof. Dr. A.G.M. van Melsen: 'De invloed van de natuurwetenschap en de techniek op de beschaving'. Dr. H.S. Nanninga: 'Cardiologie'. Ir. A.H. Schaafsma: 'De betekenis van Operations Research voor Management'. 1963/64 Prof. P. de Wolff: 'De rol die het Centraal Planbureau vervult en vervuld heeft bij de conjunctuur-politiek van de Regering'. Ir. H.C. Wentink: 'De Benelux-tunnel'. Ir. J. Bongaerts: 'Aardolie en aardgas'. Dr. J.J. Groen: 'De samenwerking der Gehoororganen'. Prof. Dr. G.H.R. von Koeningswald : 'De wereld van Teilhard de Chardin'. Ir. A. Drijver: 'Moderne staalfabrikage'. 1964/65 Prof. Dr. C. de Jager: 'De nieuwe resultaten van het Ruimte-Onderzoek'. Dipl. Ing. A.H. Kloosterman: 'De aanleg van het Neder landse aardgasnet'. Ir. P.J. Koster: 'De ontwikkeling van het vervoersapparaat der Spoorwegen'. Sidney J. van den Bergh: 'China en wij'. P.C.A. 't Hoen: 'Limburg in de toekomst'. 1965/66 C.C. van den Heuvel: 'Stichting voor onderzoek van logische vraagstukken'. 'De Oost-West-verhouding'.
145
Ir. F.S. Muller: 'De plaats van de industriële eigendom in de moderne grote onderneming'. Prof. J.E. Bongers: 'Aspecten van Romeins Limburg'. Prof. Dr. D.W. van Krevelen: 'Het AKU-concern, gemenebest van ondernemingen'. Prof Ir. R.G. Boiten: 'Enkele technische aspecten bij het ontwerpen van prothesen ten behoeve van personen zonder, of met onbruikbare, bovenste extremiteiten'. Prof. Ir. J.J. Broeze: Feestrede bij het 50-jarig jubileum: 'Het grote avontuur der verandering'. 1966/67 Dr. F. Hentschel: Flugsicherung-Kontroll Zentrale in Maastricht-Beek'. Mr. J.R.H. van Schaik: 'Enkele actuele aspecten van de olie-industrie'. Ing. J.J. de Jong: 'Toepassingen van de computer in de olie industrie'. Prof. Dr. Ing. Mazur: 'Kybernätische Probleme des Menschlichen Denkens'. 1967/ 68 Prof. Dr. Ir. W.L.H. Schmid: 'Ingenieursstudie en Baccalaureaat'. Dr. L.J. van der Wolk: 'Moderne Documentatie'. Dr. Kok: 'Het geneesmiddel van eergisteren en overmorgen'. Dr. E.P.J. van den Heuvel: 'Ontstaan en evolutie der sterren'. Ir. H.C. van Meerten: 'Vliegtuigbouw en Vliegtuigindustrie in Nederland'. 1968/69 Drs. van Grunsven: 'Automatisering, invloed op Management en structuur van de Organisatie'. Prof. Dr. J.F. Crul: 'De groei en het belang van Bio-Engineering in de geneeskunde'. Prof. Dr. G. Berkhoff: 'De ingenieursopleiding met verkorte studieduur'. Ir. G.D.A. Klijnstra: 'De wisselende organisatievorm van een Internationaal Bedrijf'. 1969/70 Drs. P. Boender: 'Spoor naar 1975’ Prof. Ir. B. van Bilderbeek: 'Toekomstig Openbaar vervoer'. Dr. F. Ullmann: 'Vormgeving en materiaal van het moderne meubel'. Mr. P.A.M. Hendrix: 'Belegging in aandelen Robeco, Rolinco en Utilico'. Selectie van fondsen. 1970/71 J.H. Wiers: 'Posterijen nu en in de toekomst'. J. van Dapperen: 'Wereldstrategie in het licht van Oost, West en Midden-relatie'. E.T.M. Zijdenbos: 'Wereldzeilreis'. Ir. H. Teerink: 'De verdere ontwikkeling van de ruimtelijke structuur in ZuidLimburg'. Ir. A.G.J. Wolfs: 'Het ondernemingsplan'. 1971/72 Ir. P.L.M. van Berkel: 'Computer en Management'. Dr. J.G.H. Tans: 'Universitaire Ontwikkeling in Limburg'. Prof. Dr. J. Tinbergen: 'Ontwikkeling en Chemie'. Ir. T. Verheul: 'De openbare Watervoorziening in Nederland tussen nu en het jaar 2000'. W.F. Luca: 'Technische vakbeurzen, medium voor marktverkenning en oriëntatie'. Ir. A.G.J. Wolfs: 'Het ondernemingsplan'. Prof. Dr. Ir. C.T. de Wit: 'Landbouw en wereldvoedselproblemen'. 1972/73 Mr. H. v. Riel: 'Desintegratie Nederlands politiek stelsel'. Dr. E. Dekker: 'Preventie en vroegtijdige behandeling van het hartinfarct'. Ing. P.J. Houter: 'Centrale afvalverwerking'. Mr. W.J.P.M. Fase: 'Ondernemingsraad in landelijk verband'. Dr. C. Krijgsman: '10 jaren Gasunie'. Ir. K. C. Zijlstra: 'Milieuhygiëne'. Prof. Dr. W. Buikhuisen: 'Drugs'.
146
1973/74 Prof. Ir. J.G. Balkestein: 'Toekomstige verhouding TH-HTs'. Drs. F.J.A.A. Alkemade, arts: 'Kreativiteit, waardoor belemmerd?'. Ing. LA. Huygen: 'Binnenklimaat en stijgende brandstofprijzen'. Drs. H. de Lange: 'Polemologie'. Prof. Ir. H. Bekkering: 'Medische Fysica'. Ing. P.P. Christiaens: 'Natuurbescherming in Limburg'. 1974/75 Mr. C.A.L.M. van Esbroeck: 'Ontwikkeling van de arbeidsmarkt voor academici'. Dr. J. Eelels: 'Wijsgerige achtergronden van het milieuprobleem'. Ir. K. Wassenaar: 'Totale energiesituatie in Nederland'. Ir. W.C.M. van Lieshout: 'Ontwikkeling van het hoger onderwijs'. K.LV.I.: 'Beroepspensioenfonds voor ingenieurs'. 1975/76 Ir. R. Meischke: 'Enige opmerkingen over de mogelijke omvang van ons toekomstig momumentenbezit'. Drs. Chriet Titulaer: Ruimtevaart, moet dat nou?'. 1976/77 Prof. Dr. H.A. Tiddens: 'Wetenschappelijk onderwijs op een andere grondslag'. Drs. H. v.d. Schalie: 'Het hoger personeel in het bedrijfsleven'. Ir. W.M. Schuiler: 'Wetsontwerp geluidshinder'. Drs. Ph. M. Bosscher: 'Industriële archeologie'. 1977/78 F.C. Kraayenhage: 'Prehistorische vuursteenmijnbouw in Rijckholt'. Dr. P.G. Meerman: 'Milieubeleid van ondernemingen'. Prof. Dr. P.M.E.M. van der Grinten: 'Toekomst-modellen; richtingswijzers voor ondernemers en ingenieurs'. Prof. Dr. H. Buntinx: 'Humanisering van de arbeid'. 1978/79 Ing. Jansz: 'Micro-processoren'. Ir. L. Huygen: 'Wat doen we met onze brandstof?'. Prof. Dr. P. Odell: 'An energy supply crisis - how soon?'. Ir. P. van Wunnik: 'Universiteitsstad Louvain - la Neuve'. 1979/80 Dipl. Ing. K. Löwenstein: 'Die Euregio Maas-Rhein'. Armand Pien: 'Weersvoorspellingen'. L. Diets: 'De auto in de jaren tachtig'. Prof. Ir. Span: 'Deltawerken Ooster-Schelde'. 1980/81 Ir. H. Slegers: 'Mogelijkheden en consequenties van industriële warmtekrachtkoppeling'. Dr. E. Meyer: 'Bio-technologie'. Ir. L. Lievense: 'Energie-opslag in de Markerwaard'. Ir. J.P.E. v. Wersch en Ir. Voghtländer: 'Olieproduktieplatform 'Dunlin A' en aanlegsteiger voor mammoettankers'. Ir. H. Lintsen: 'Maatschappelijke verantwoordelijkheid van ingenieurs'. 1981/82 Ir. M. Lodewijks: 'Milieubeleid in Limburg'. Dr. T.M. Tjen: 'Acupunctuur'. Hr. A.M. Post en Ir. S.J. Boersen: 'Windtunnelonderzoek voor lucht- en ruimtevaart'. 1982/83 Otto Dicke: 'Tekenen'. Ir. J. van Dixhoorn: 'Know-how als handelswaar'. Ir. R.C. Strato: 'Telekommunikatie'. Drs. J.P.L.G. Offermans en Dr. M.A. Allessie: 'Rijksuniversiteit Limburg'. 1983/84 Hr. Plass, Hr Bosch en Hr. Abelshausen: 'Telecommunicatie door de P.T.T.'. Pierre van Hauwe: 'Spelen met muziek'.
147
1984/85
1985/86
1986/87
1987/88
1988/89
1989/90
1989/90
1990/91
Ir. F.H.M. van Eyndhoven: 'Elektriciteit uit de Maas'. Prof. Dr. W. Albeda: 'Economie en de technologische ontwikkeling'. Ir. G. Kardaun: '20 jaar Gasunie'. Drs. G.J.W. Hamel: 'Edelstenen'. Ir. J.M. Goppel: 'Hoogwater op de Maas'. Dr. M.G.N. Poulssen: 'Revalidatiecentru m 'Hoensbroeck'. Hans Hanssen: 'Spelen met kleuren en vlak'. Ir. Repin, Ir. Verwer, Ir. Schrijver en Ir. Beekman: 'Moderne ontwikkelingen in kunststoffen'. Dr. Ir. C.P.M. Sadée: 'De ondergrondse pomp-accumulatie-centrale, OPAC'. Drs. W.A.J. Bogers: 'Lim burgia quo vadis'. Albert Laporte: 'Produktie van natu urzijde in Frankrijk . Dr. Mr. G.J. Leibbrandt: 'Open Universiteit'. Ir. J.K. Smelik: 'Antieke klokken'. De Heer H. Van den Broeck: 'Brandstofcellen'. Ir. H. van Tongeren, Dr. Ir. J. Bijen en de heer A.C. Priester: 'Bahrein Causeway'. de heren H. Walenkamp en B. Lievense: 'Sleepvaart en berging'. Ir. E.F.H. van Wouden: 'Snelle treinen voor Europa. Mevrouw J. van Gelder: 'Textiel'. Dr. H.C. Bijvoet: 'Meteorologie'. Ir. H. van Swieten: 'Hartondersteuningspomp'. Ir. H.A. de Rooij: 'Moderne materialen'. Mr. A.P. Timmermans: 'Hoofdkantoor DSM'. Drs. J.A. van Zuijlen: 'Volkskunde in Limburg'. Prof . Ir. J. Coenen: 'Architectuur'. Ir. P.J.W. de Wildt : 'Aanleg R.W. 73 Midden-Limburg'. Drs. R. Moens e.a.: 'De beleggingswereld'. Mevr. Marian Bollen: 'Kosmische klanken'. A. Glas: 'Corrosie'. Prof Dr. E.H. Adema : 'De Ozonlaag'. PLEM: 'Het waterkrachtwerk in de Maas te Linnen: lezing en excursie'. P. Huyskens: 'De ontwikkelingen in de Nederlanse journalistiek sinds 1950'. Ir. R. Nievelstein: 'Excursie en lezing: Bouwen in mergel'. Ir. M.A.G. Weyenberg: 'Fokker 50, van project tot programma'. De heer Panhuysen: 'De archeologie van de Sint Servaaskerk te Maastricht'. Ir. D.J. Venderbos: 'Milieu bescherming en de h uidige ontwikkelingen : beperking van emissies; zuivering van afvalwater'. Ir. L. Vellen : 'Het innovatiecentrum Zu id-Limburg'. Ir. J.M.J. Janssen: 'De divisie Kunststoffen van DSM'. De heer H. Salden: 'Kastelen in Lim burg'. Ir. J.J.T. Hendriks: 'Het audiologisch centru m van de Lucaskliniek' .
148
Excursies en jaarvergaderingen
1916/ 17 Excursie in drie groepen naar de ond ergrondse werken van de Staatsmijnen Wilhelmina, Emma en Hendrik. Aansluitend diner. De nieuwe telefooncentrale in de Groote Staat te Maastricht. Demonstratie na lezing door de Stroomverkoop Mij. van een groot aantal huishoudelijke elektrische toestellen. 1917/18 Excursie naar de kalkbranderijen bij de Hoeve Dael (Gemeente Voerendaal) en naar de bovengrondse werken van de Oranje Nassau-mijnen . Gemeenschappelijke maaltijd. 1918/19 Geplande excu rsie naar Luik ging niet door wegens de door de Belgen aangevoerde argumenten van de slechte relaties tussen Nederland en België. 1919/20 Excursie naar de bovengrondse werken van Staatsmijn Emma en naar Cokesfabriek Emma. Samen met het KIVI. 1920/2 1 Bezoek aan Staatsmijn Maurits. 1921/22 Bezoek aan de werken van de Maaskanalisatie te Roermond en Linne. 1922/23 Bezoek aan 'L'expostion International de l'Art de l'Ingenieu r' te Luik. Bezoek aan de in uitvoering zijnde werken van de Limburgse Tramwegmaatschappij bij Gulpen. Bezoek aan de kolenwasserij van Staatsmijn Hendrik. 1923/24 Bezoek aan het 50.000 V-schakelstation van de Maatschappij tot verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Lim bur g te Maastricht. 1924/25 Excursie naar de in aanleg zijnde bovengrondse werken der Staatsmijn Maurits en de Steenfabriek. Bezichtiging der in uitvoering zijnde werken der Maaskanalisatie te Belfeld, Roermond en Linne. Per extra trein. Excursie naar het in aanbouw zijnde viaduct over het Geuldal van de lijn Maastricht - Vaals der LTM. Bezoek aan de verwarmingsinstallaties en verdere inrichting van de Kweekschool voor Vroedvrouwen te Heerlen 1925/26 Bezoek aan de werken der Ned. Mij. tot Ontginning van Steenkolenveld en te Arsbeck - Huckelhoven. 1926/27 Bezichtiging (per elektrische tram) van de werken in de in aanleg zijnde spoorlijn Schaesberg - Kerkrade - Simpelveld. Gemeenschappelijke maaltijd in Hotel 'Prins Hendrik' te Valkenburg. 1927/28 Naar verschillende ingenieurswerken in Zuid-Limburg. 1928/29 Staatsmijn 'Maurits'. 1929/30 Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek en Eerste Nederlandsche Cement Industrie. Met diner te Valkenburg. 1930/31 Traditionele feestvergadering met diner te Valkenburg. Stikstofbindingsbedrijf der S.M. en naar de Spoorweg Schaesberg-Simpelveld met diner in Aken.
149
1931/32 De fabrieken: Canoy-Herfkens, Tiglia, Waterkrachtcentrale 't Steel en de dakpannenfabriek 'De Valk'; met diner te Valkenburg. De nieuwe 150 kV lijn Lutterade-Roermond, met voordracht van de heer Kortlandt. De nieuwe Maasbrug te Maastricht, met voordracht van de heer Volker. 1932/33 Excursie naar de TH in Aken 'Laboratorium für Werkstoffkunde' en het 'Aerodynamisches Institut'. Bezichtiging van het automatisch pompstation 'De Landens' te Mechelen en de watertoren te Schimmert. Diner te Valkenburg. 1932/33 Geen excursies vermeld. 1933/34 Geen excursies vermeld. 1934/35 Boottocht ter gelegenheid van de opening van het Albertkanaal op uitnodiging van de Vereniging tot Behartiging van de Limburgse Scheepvaart. 1935/36 Geen excursies vermeld. 1936/37 Bezoek aan de ondergrondse werken, de Cokesfabriek en het Stikstofbindingsbedrijf van Staatsmijn Maurits. De gelaste burg der NS te Nuth en gerestaureerd kasteel te Hoensbroek. Bezoek aan het Heimans Natu urmonu ment in het Geuldal bij Epen. 1937/38 Nieuwe haven van Luik (ver. behartiging Limburgsche Scheepvaartbelangen). Werken van het Albertkanaal (KIVI). Stuwdammen complex Noord-Eifel (vm Aken). Société Céramique, NV Kalkmergelmaatschappij 'St. Pietersberg' en NV Brand's Bierbrouwerij; diner te Valkenbu rg. 1938/39 Excursie naar de Internationale Tentoonstelling van het Water te Luik. Met boottocht en ontvangst door het bestuur van de Association des Ingenieurs Sorties de L'Ecole de Liège. 1939/40 Geen jaar vergadering met excursie 'wegens de inmiddels ingetreden oorlogstoestand'. 1940/41 Wegens de tijdsomstandigheden geen feestelijke herdenking van het 25-jarig bestaan op 18 maart 1941. Excursie naar de Elektriciteitscentrale van de Julia te Eygelsh oven. 1941/ 46 In deze jaren vonden geen excursies plaat s. 1946/47 Excursie naar Philips te Eindhoven . 1947/ 50 In deze jaren vonden geen excursies plaats. 1950/51 Stuwdam in de Vesdre bij Eupen (België). 1951/52 Geen excursies vermeld. 1952/ 53 Geen excursies vermeld. 1953/54 Naar de tu nnelbouw onder het Noordzeekanaal te Velzen John Cockerill te Seraing en bierbrouwerij Piedboeuf te Luik. 1954/55 Naar G.H.H. te Oberhausen, met jaarvergadering. Officieel diner aangebode n door het gemeentebestuur van Valken burg ter gelegenheid van de 25oste vergadering. 1955/56 Van Doorens Automobielfabrieken te Eindhoven. MannesmannWerke te Düsseldorf, met jaar vergadering. 1956/57 Bruinkoolbedrijf 'Zukunft' te Eschweiler, met jaarvergadering; daarna bezoek aan de Dreilägerbach Talsperre te Rötgen; diner te Geleen. 1957/58 Schiess A.G. te Düsseldorf, jaarvergadering te Aken, jaarlijks diner te Valkenburg. 1958/59 Société Métallurgique d'Esperance Longdoz, Centre Nat ional de Recherches Métallurgiques te Luik. Atoomcentrum te Mol, met jaarvergadering. Jaardiner te Valkenburg .
150
1959/60 Stop van Ternaayen en de in aanbouw zijnde sluizen te Born, met jaarvergadering. Jaardiner te Valkenburg. 1960/61 Foire Internationale de Liège. 1961/62 Machinale Administratie van de Staatsmijnen. Philips Gloeilampenfabrieken te Weert en Eindhoven , met jaarvergadering; jaardiner te Valkenburg. 1962/63 ENCI. Feiten en Guilleaume Carlswerk te Keulen, jaarvergadering te Keulen en jaardiner te Valkenburg. 1963/64 NV Porselein- en Tegelfabriek MOSA te Maastricht. General Motors Continental te Antwerpen met boottocht door de havens van die stad; jaarvergadering te Antwerpen, jaardiner te Valkenburg. 1964/65 Technische Hochschule te Aken. Ontwikkeling en organisatie advisering van archeologen in klein Azië over het gebruik van bouw- en transportmachines. Havens van Rotterdam en Verenigde Scheepswerven Verolme, Botlek; met jaarvergadering te Rotterdam; jaardiner te Valkenburg. 1965/66 Kon. Nederlandse Papierfabriek te Maastricht. 1966/67 Tweedaagse excursie naar Leitz te Wetzlar; jaarvergadering te Limburg an der Lahn; na afloop jaardiner. Excursie naar het Centraal Proefstation DSM. 1967/68 Vredestein-autobandenfabriek te Enschede; jaarvergadering tijdens busreis naar Enschede. 1968/69 Najaarsexcursie naar de DAF-fabrieken te Born. Jaarexcursie naar Fokker. 1969/70 ENCI te Maastricht. Schroefboutenfabriek Everts en v.d. Weyden NV te Heerlen. Verkeersplein te Bocholtz in de E 39 1970/71 DSM te Heerlen , met jaarvergadering. Stationspostkantoor te Rotterdam. 1971/72 Océ-Van der Grinten te Venlo, met jaarvergadering. Jaardiner en lustrumviering in het restaurant 'De Dael' te Nuth. 1972/73 Excursie naar de luchthaven van Brussel. Vanwege alarm werd uitgeweken naar het Africa-museum. Eurocontrole Beek. Jaardiner te Maastricht. 1973/74 Bezoek aan de afvalwaterzuivering in het stroomgebied van de Worm en aan het Sport- en Recreatiecentrum 'D'r Pool'. Excursie naar de staalfabriek van Cockerill te Chertal en aan het Musée du Fer et du Charbon te Luik. Samen met leden van de Luikse Ingenieursvereniging het jaardiner in het Museum. 1974/75 Excursie naar de elektriciteitscentrale en bruinkoolgroeve te Weisweiler (BRD). Jaarvergadering. Excursie naar de fabrieken van Presses Raskin te Angleur. Bezoek aan het Natuur-Historisch Museum te Maastricht, gecombineerd met jaardiner. 1975/76 Excursie naar het Reactorcentrum te Petten, gecombineerd met jaarvergadering. Bezoek aan IJzergieterij Globon te Hoensbroek. Bezoek aan Thorn, waarna aldaar jaardiner.
151
1976/77 Jaarvergadering gecombineerd met excursie naar de grindwinning en herstructurering in Midden-Limburg, de overslag van mijnsteen in Urmond en het afgraven van de steenberg Maurits. Bezoek aan de wagonfabriek Talbot te Aken . Bezoek aan Rolduc en het mijnmuseum, waarna aldaar jaardiner. 1977/78 Jaarvergaderin g gecombineerd met bezoek aan de ENCI en het plateau van Margraten. Excursie naar Volvo-Car te Born. Bezoek aan de Thermen te Heerlen, gecombineerd met jaardiner in Kasteel Erenstein. 1978/79 Jaarvergadering tijdens de excursie naar de SEP en de KEMA te Arnhem. Excursie naar de Cristalleries de Val St. Lambert. Bezoek aan de Vereinigte Glaswerke te Herzogenrath . Jaardiner bij Le Sart Tilman bij Luik. 1979/80 Jaarvergadering en excursie naar de Université Catholique de Louvain . Najaarsexcursie naar de Porselein- en Tegelfabriek 'MOSA sv' te Maastricht. Na bezoek aan de Radio-omroep Zuid jaardin er Au Comte de Mercy te Hermalle sous Argenteau met gasten van Duitse en Belgische zusterverenig ingen. 1980/81 Excu rsie naar de Stormvloedkering in de Oosterschelde. Bezoek aan de Clauscentrale te Maasbracht. Bezichtiging Munsterkerk en Kathedraal te Roermond; aansluitend jaardiner in de 'Roosterhoeve in den Hook'. 1981/82 Bezoek aan vluchtleidingscentrum Transavia en Aviodome Schiphol. Jaarvergadering op 2 oktober 1981 met een bezoek aan de wijnkelders van de firma Sauter in Maastricht. Najaarsexcursie, 6 november 1981 naar DSM te Geleen. Bezoek aan de Nafta/gasolie Kraakinstallatie (NAK 4). Dank zij de DIK-relatie was het mogelijk om op 29 januari 1982 een excursie naar de Aachener Dom te organiseren . Hieraan voorafgaan d vond op het stadhuis van Aken een ontvangst plaats door de Oberbürgermeister. Diner-dansant in het Golden Tulip Hotel te Epen. De jaarexcursie 1982, werd gehouden op 4 juni 1982 naar de haven van Antwerpen . Ook werd een rondrit met toelichting door de binnen stad gemaakt. 1982/83 Najaarsexcursie 1982, op 17 september, naar de kerncentrale van Tihange (België). Middagexcur sie naar Luik op 28 januari 198;. Het 'heren'programma bestond uit een bezoek aan de FN Fabrieken terwijl de dames een kerk, een m useu m en het raadhuis bezichtigden. Na een gemeenschappelijk bezoek aan het marionettentheater werd het jaardiner in de sfeervolle Commanderie van Ordingen (België) genoten. Jaarexcursie 1983, naar de dam in de Oosterschelde, op 17 juni 1983. Na de algemene informatie van de Deltadienst werd een uitgebreid bezoek gebracht aan de filtermattenfabri ek en h et werkeiland. 1983/84 Najaarsexcursie 1983, op 30 september, naar onder andere het Divac-project in Geldrop, in het kader van de lezingencyclus over telecommu nicatie. Middagexcursie naar de restauratie van de Sint Servaaskerk in Maastricht, op 20 januari 1984. Het jaardiner-dansant werd gegeven in het restaurant Fort St. Pieter in Maastricht. De jaarexcursie op 15 juni, bestond uit een bezoek aan een 4-tal Belgische bedrijven alwaar robotten voor diverse handelingen waren ingezet.
152
1984/85 Ontwikkeling kunststoff en op 13 oktober 1984 bij DSM te Geleen. Najaarsexcursie op 30 november 1984 naar Rockwool Lapinus in Roermond. Middagexcursie naar de Abdij Rolduc en het Mijnmuseu m in Kerkrade op 25 januari 1985. Het jaardiner-dansant werd gehouden in de 'Verloren Zoon' van de Abdij. Jaarexcursie op 7 juni 1985 naar de scheepsliften in Ronquières, StrépyBracqueguy en Canal du Centre (België). 1985/86 Maastricht Airport op lnovember 1985. Het jaardiner-dansant werd gehouden in 'De Laathof'. Bezoek aan de golfbaan 'Bru nssu mmerheide' op 24 mei 1986. De jaarexcursie op 6 ju ni 1986 was naar het Nationaal Beiaard museum in Asten. 1986/87 Stichting Fonds voor Sociale Instellingen op 24 oktober 1986. Na afloop was sprke van een gastvrije ontvangst op Kasteel Vaalsbroek. Bezoek aan Thorn op 23 jan uari 1987. Na een wandeling door het stadje en een bezoek aan de Stiftkerk en het gemeentehuis werd in restaurant 'De Grote Hegge' het jaardiner gehouden. De jaare xcursie op 12 juni 1987 bestond uit een bezoek aan Volvo Born en Brand's Brouwerij. 1987/88 NV Koninklijke Sphinx te Maastricht op 6 november 1987. Cultureelcentrum Alden Biezen (België) op 29 januari 1988. Voordracht en rondleiding over de Com manderij. Op Fort Sint Pieter in Maastricht werd het jaardiner gehouden. De jaarexcursie was 3 juni 1988 naar de stad Tilburg. Bezocht kon worden, naar keuze, Van Doorne's Transmissie, Maison du Vin (wijnmuseum), Damastweverij en het Textielmuseu m. 1988/89 Excursie naar de bouw van Thermae 2000 te Valkenburg. Excursie naar de Kon . Ned. Papierfabrieken te Lanaken. Bezoek aan de Jezuïtengrot. Jaardiner in Fort St. Pieter te Maastricht. Excursie naar Océ v .d . Grinten te Venlo met bezoek aan de kasteeltuinen te Arcen. Excursie naar de waterkrachtcentrale van de PLEM te Linne. 1989/90 Bezoek aan de tentoonstelling 'rn Telecom van dichtbij bekeken' te Maastricht . Jaarvergadering. Excursie (twee maal) naar de Mergelgroeve te Sibbe met lezing 'Bouwen in Mergel'. Jaardiner dansant in restaurant Fort St. Pieter te Maastricht. Excursie naar de nieuwe drukkerij van 'de Limburger' te Maastricht. 1990/91 Excursie naar de ENCI te Maastricht.
153
154
Lijst van sponsors
ABP, Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Heerlen Aannemingsbedrijf Martin van den Akker BV, Nuth Machinefabriek St. Antonius Bv, Maasbracht Aanneem- en Wegenbouwmij. Baars BV, Voerendaal Bakker en Versteegh, Maastricht Ballast Nedam Beton- en Waterbouw BV, Eindhoven Bates Cepro BV, Maastricht Berenschot BV, Utrecht Bouw- en Betonmaatschappij. Bobema BV, Heerlen Boma, Internationaal Transportbedrijf, Maastricht Bouwfonds Limburgse Gemeenten, BLG, Geleen Koninklijke Brand Bierbrouwerij BV, Wylre BSO Automation Technology, Eindhoven Burgers Verwarming en Airco Bv, Beek Coman BV Raadgevende Ingenieurs, Heerlen Coumans en Schepers, c & s Transport BV, Geleen Couwenbergh BV, Aannemer/Handelsonderneming, Geleen Cox Geelen BV, Eysden Dassen Group BV, Stein DHV Raadgevend Ingenieursbureau BV, Sittard Digital Equipment BV, Utrecht Wegenbouw van Doezelaar BV, Beek DSM NV, Heerlen ENCI Nederland BV, Maastricht ETIL BV, Maastricht FSI, Stichting Fonds voor Sociale Instellingen, Brunssum Ingenieursbureau Grabowsky en Poort BV, Maastricht BV Grint- en Zandexploitatiemij v/h Gebr. Smals, Roermond Grontmij N.V., Advies- en Ingenieursbureau (Grontmij Limburg) GTI Heerlen BV, Heerlen Gulpener Bierbrouwerij BV, Gulpen Hago Nederland BV, Heerlen Hak Pijpleidingen BV, Born
155
Hameleers Technisch Adviesbureau, Sittard Haskoning BV, Wijnandsrade HWZ Lim bu rg, Hollandse Wegen bouw Zanen BV, Maastricht Helios Elektrotechniek BV, Maastricht Hertel BV, Echt Van der Heyden Internationale Transporten BV, Wahlwiller-Wittem Wegenbouwmij Heijmans BV, Roermond Hobru Algemene Bouw BV Heerlen-Maastricht-Eindhoven-Hasselt (B) Hofstede, Demontage en Asbestverwerking BV, Nieuw Beijerland Holland Rail Container BV, Utrecht Huygen Maastricht Raadgevende Ingenieu rs BV, Maastricht me Bouwgroep Nederland BV, Best IGV BV, Maastricht Intercai BV, Geleen Intron BV, Sittard Jaartsveld's Wegen bouwbedrijf BV, Bru nssum Janssen en De Jong Aanneemmi j BV, Wegenbouw, Horst Bouwbedrijven Jongen BV, Landgraaf Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht en Omstreken, Maastricht Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Mijnstreek, Heerlen Bouwmaatschappij Keulen BV, Geleen Ingenieursbureau Van Kleef BV, Roermond Wim Knols Bouwmij BV, Maastricht K. Knops Aannemersbedrijf, Vastgoedservice, Maastricht KNP Maastricht BV, Maastricht Buro Kragten BV, Herten Van de Kreeke Wegenbouw NV , Nuth Laeven BV Bouwonderneming, Hoensbroek Langen Transportbedrijf BV, Geleen F. van Lanschot Bankiers NV, Maastricht Bouw- en Aannemingsmij Vic Laudy BV Laura BV, Eygelshoven Bierbrouweri j De Leeuw BV, Valken burg a/d Geul Leunissen Staalbouw BV, Simpelveld Lieben Wegenbouw BV, Maastricht Limagas NV, Landgraaf Wegenbouw Lim burg BV, Heerlen Uitgeversmij De Limburger BV, Maastricht Wegenbouwbedrijf J. Lintzen BV, Sittard Macintosh NV, Stein Managem BV, Ir. Eggers, Mechelen Medtronic BV, Kerkrade
156
Mélotte BV, Maastricht Mijnssen International Engineers BV, Geleen Moderne Wegenbouw BV, Hoensbroek Koninklijke MOSA BV, Maastricht Marcel Muyres Sittard BV, Sittard Nelissen van Egteren Bouwgroep BV, Heerlen Novem BV, Sittard Nederlandse Wegtanker Maatschappij BV, NWM Born Océ-van der Grinten NV, Venlo PDM Engineering BV, Meerssen Ad Pfennings, Schilderbedrijf, Sittard Planburo Ir Jongen Nederland BV, Heerlen Provinciale Limburgse Electriciteits Mij NV PLEM, Maastricht PTT Telecom district Maastricht Bierbrouwerij De Ridder BV, Maastr icht Roderland BV Installatiebedrijf, Kerkrade RPP Ruyters Projectmanagement en Promoting BV, Sittard Satijn Architecten Ingenieurs, Gronsveld Schwencke Bosch Van de Hoek Architecten, Maastr icht P. Smeets Bouw, Maastricht Koninklijke Sphinx NV, Maastricht Stelrad BV, Nuth Koninklijke Wegenbouw Stevin BV, Hoensbroek Straus van Mierlo Aannemersbedri jf BV, Roermond Sulzer Keuls BV, Roermond Tebodin, Consultants & Engineers, Maastricht Thissen Verwarmingsindustrie BV, Geleen Gebr. Theunissen BV Aannemingsbedrijf, Maastr icht Thomas Regout NV, Maastricht TO Offset BV, Maastricht Twijnstra Gudde Management Consultants NV, Maastricht Vepo BV Aannemingsbedrijf, Brunssum Vissers Wegenbouw en Aannemingsbedrijf BV, Maastricht Vogt Metaalbouw BV, Simpelveld Volmac Facility Centre, Heerlen Aut odivisie Volvo Car BV, Born Waterleiding Mij Limburg NV, Maastricht Wessem BV, Wessem Van der Werf en Nass Ingenieursbureau BV, Maastricht Wolter & Dros Groep, Hoensbroek
157
158
Colofon
UITGAVE Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg © VIZL 1991 TEKSTEN A.C. Dolk, Ir. F.J.J. Hamer, C.J. Lommers, Dr.Ir. C.P.M. Sadée, Ir. J.A. Wijsman VORMGEVING P. Hertoghs bno (NCIV) DRUKWERK Drukkerij Groenevelt BV, Landgraaf
Deze uitgave is gezet uit de letter Garamond in een oplage van 600 stuks. De gebruikte papiersoort voor het binnenwerk is Editor houtvrij opdikkend mat machinegestreken papier van 100 gr/m2. Voor het stofomslag is gebruik gemaakt van 130 gr/m 2 Editor houtvrij opdikkend mat machinegestreken papier. Het formaat is 170 x 240 mm.
159
160
161
162
163