ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918 DOOR
G. J. VAN GROL, OUD-GEZAGHEBBER.
(Slot). § 18. Zscowomz'scAtf toes&m^ ^9x5—791"$. H e t w e e r . In jaren met normale regen verdeeling, plant men in October bataten voor den uitvoer. Dan zet zich ook de yamknol. Komt tusschen Kerstmis en Februari de yamgrond vrij, dan wendt men hem bij voorkeur aan ten behoeve van bataten en andere voedingsgewassen, als mais enz. In Mei en Juni poot men yams, voor uitvoer en eigen gebruik, en verder andere kost genoeg om het orkaanseizoen (Juli-^October) door te komen. Van Mei—begin September, doch liefst zoo vroeg mogelijk, dibbeït men katoen. Alle cultures, ook het suikerriet, zijn op Sint-Eustatius seizoenbedrij ven, boekende haar hoofdinkomsten in de eerste jaarhelft. *) In de laatste jaarhelft moet dus de planter over kasgeld kunnen beschikken, ten einde zijn dagelijksche uitgaven te bestrijden en te meer naarmate de levensmiddelenvoorraad uit eigen grond geringer is, tengevolge der periodische klimaatwijzigingen, die droogte veroorzaken. Aan het riskante van het landbouwbedrijf kleeft tevens het bezwaar geleende gelden of gemaakte schulden op vasten datum terug te moeten betalen. *) De sisal maakt een uitzondering. Zij vervult elders in midden- en groot-bedrijven de rol van hulp in nood. Wanneer orkanen, droogten, plagen, misgewas van eenig ander stapelproduct tengevolge hebben, verschaft sisal het appeltje voor den dorst. Ook houdt ze de arbeiders bezig, wanneer andere cultures stil liggen.
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS 1903--1918. 199
In dat gemis en dat bezwaar lag (en ligt) een bron van inkomsten voor den enkeling en te rijker, naarmate het jaar kwader was, en zij schiepen den grondeigenaar van tweeledige positie, wiens hoofdbedrij f geldschietend koopman was. De weersgesteldheid is derhalve een der meest beslissende factoren voor den economischen toestand der bevolking van dit landbouweiland. Was 1915 over het geheel een gunstig jaar, dank zij een behoorlijke regen verdeeling en matigen wind, de eerste helft van 1916 was minder gunstig. In de tweede helft uitte het zevental stormen, dat gedurende het orkaanseizoen de nabuurschap teisterde, zich op Sint-Eustatius in ongestadig weer, grooten regenval en hooge zeeën. Het stofzout uit deze laatste vrijkomend, en niet opgevangen door het zevend houtgewas op „de wal", d. i. langs de kruin van het klif, hielp mee aan de „verbranding", welke op onderscheiden gedeelten van het eiland geschiedde. Regenerosie van beteekenis, greep slechts daar plaats, waar met de terrasseering gebroken was. October en November 1916 kenmerkten zich door kilheid, gepaard met groote vochtigheid, wat ernstige vrucht val bij de katoen veroorzaakte. In 1917 was de regenverdeeling voor de katoen gunstig, doch voor de zich zettende yams en voor de batatenrank was m. n. het laatste kwartaal fataal. Hetzelfde zonrijke weer, hetwelk de vezel uit haar hulsel dreef, belemmerde de yamknol in zijn ontwikkeling en de batatenrank in haar uitlooping. Cassave en tannia bleken sterker. Het weer van 1918 was dat van een langdurige, nukkige droogteperiode. (October '17—Augustus '18). In het midden van Mei onderbrak haar een regenval, welke, hoewel plaatselijk tot 50 m.M. uiteenloopend, niet beneden 110 m.M. ging. Daarna moest de spoedig weer dorstende bodem zich met buien, in ongelijke verdeeling, vergenoegen. In Augustus verdorde tot zelfs gras en onkruid, maar de rups gedijde. In Sep-
200
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
tember en volgende maanden vielen maandelij ksche buien, doch de frissche dagen en koele nachten bevorderden de doelmatigheid van dien val, terwijl de wind weinig uitdrogend werkte. Het eigendommelijk karakter der verschillende „kwartieren" of „hoeken ' van het eiland, wier ligging en bodemstructuur, naar hun wijze, op de hun toegemeten regen reageerde, kwam sprekend uit. Het Oosten van het eiland, Achter-den-Berg, gaf prachtige katoen, doch geen bataat; het Noorden, de-Kleine-Bergen, schrale katoen, doch uitstekende bataten. Terwijl het Engelsche Kwartier een rijken oogst van yams voorspelde en dien ook kreeg, moest Schotsenhoek aan het tegenovergestelde eind der Cultuurvlakte gelegen, misgewas daarvan boeken. De droogteperiode had eensdeels tengevolge misoogst van yams en bataten, anderdeels een bevredigende pluk van katoen. Zij maakte het schier onmogelijk snelgroeiende kost te teelen (bataten, mais, pompoen enz.). Zij deed den veestapel voor wat het melken slachtvee betreft, met 40 % achteruitgaan. Zij belemmerde den natuurlijken aangroei en richtte onder het half verwilderde vee van het grootgrondbezit, groote sterfte aan. Bovendien greep m. n. onder het vee van den kleinen man noodslachting plaats en moest er tot nooduitvoer overgegaan worden, teneinde het voedselgebrek te ondervangen. Ook de kippenfokkerij ontgold het. Tot behoud van den yambouw verstrekte het Gouvernement in Mei en Juni aan 152 planters, het plantmateriaal voor 19 H.A. of 336 vaten van de bereids in bezit genomen yams of 80 % van den geheelen voorraad a ƒ5500.—. Met het ten einde loopen der katoencampagne 17—18, (Mei) raakte de planter buiten contanten. De nieuwe katoenoogst kwam echter voor sommige gedeelten van het eiland reeds in Augustus en voor het overige, van eind October af, aan het heerschend geldgebrek tegemoet.
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
201
Evenwel de gezondheidstoestand was vrij ongunstig geworden. De natuurlijke zuiveraar van het, tegen een sterke helling gelegen Oranjestad, was ook in dezen in gebreke gebleven en de schaarschte aan groen gewas, melk, eieren en goed vleesch, waartegen de ongewone, eenzijdige meelvoeding niet kon opwegen, eischte zijn slachtoffers. Het sterftecijfer (64) beliep in 1918 het dubbele van het gemiddelde over de zeven voorafgaande jaren. De dood greep m. n. de zuigelingen en de ouden van dagen aan. In December kon men eindelijk weer uit eigen grond gaan eten, terwijl de yamoogst in Februari d. a. v. bevredigend bleek. De bataten-opbrengst beantwoordde echter niet aan de middelmatige verwachting voor den uitvoer. D e o o r l o g s t o e s t a n d . Sint-Eustatius vindt zijn voornaamste aanknoopingspunt met de buitenwereld in het Engelsche eiland St.-Kitts met zijn stoomboot- en kabelverbinding en overschepings-haven te Basseterre (36 K.M. Z. O. van de Oranjebaai). Zijn verbruikshandel ontvangt over en door die plaats zijn waren uit Canada en New-York, als: tarwe- en maismeel, kleedingsstoffen, bouwmateriaal, genotmiddelen enz. Bovendien is Basseterre een gewild emporium voor den Statiaan als correctief der locale prijzen. St.-Kitts levert ook de muscovado-suiker, gewichtiger volks voedsel dan brood. Met het uitbreken van den oorlog trad schier onmiddelijk prijs- en loonstijging op. De klein-handelsprijs van 100 in 1913, was einde 1917 gestegen voor grondkost (yams en bataten) tot 215, voor muscovadosuiker tot 190, voor tarmemeel tot 325, voor vetwaren (reuzel en margarine) tot 183, voor geslacht tot 132, voor gezouten vleesch tot 164, voor versche en gezouten visch tot 150. De loonstandaard voor veldarbeid steeg van 100 tot 150 voor vrouwen, tot 166 voor mannen, die voor het ambacht tot 125. Den Rijksdaalder weigerde men in St.-Kitts, terwijl de wissel der Curacaosche Bank, wegens de wissel-
202
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
valligheid van den wisselhandel niet meer ter plaatse verhandeld werd, wat eensdeels den aankoop van levensmiddelen verzwaarde, anderdeels verzilvering in Engelsch geld uitsloot. Ook bracht (1915) de katoen in magazijn gehouden geen shillings binnen (gedrukte markt in verband met België, hooge vracht, oorlogsrisico). Zij ging echter in 1916, alsmede die van het oogstjaar 1915—16, in het geheel 38 balen, terwijl op het einde van het jaar zich een vaste en hooge markt aankondigde (luchtscheepvaart). De katoen 1916—17 won dan ook zeer goede prijzen, ondanks zij te Nevis, aan een tusschenhand verkocht werd en de bedrijfskosten van 100 in 1913 tot 155 gestegen waren. Het netto-provenu van de katoen van 183 personen en waarop ƒ12300.— voorschot verstrekt was (52 balen van pl.m. 100 K.G.) bedroeg ruim ƒ20100.—, vallende dat per K.G. van ƒ3,94 tot ƒ4.06. Inmiddels drukte de stoornis in het goederenvervoer meer en meer (1917) op den handel in winkelwaren, zoowel als op den invoer van grondstoffen (timmerhout) en van landbouwgereedschappen (o. m. zelfs van den houw, tó werktuig van den landman). Die stoornis bereikte haar toppunt, toen St.-Kitts, welk eiland in October 1917 reeds den uitvoer van muscovado had verboden, tenslotte rechtstreeks in zijn scheepsruim te en voeding getroffen werd (Januari 1918) en embargo op meel enz. ging leggen. Dit embargo mocht geen uitzondering, op grond der goede nabuurschap meer toelaten, toen bleek, dat goedgunstig verstrekt meel aan St.-Martijn, uit winstbejag naar elders vervoerd was. Onderwijl deed zich het gemis aan een circulatiebank, die voorzag in de insulaire credietbehoeften, nijpender gevoelen. Het koloniale zilvergeld tot het pasmunt toe, verdween via Curacao uit de circulatie. Hiertegenover stond de toevloeiïng van onwettige Engelsche en Amerikaansche betaalmiddelen door den katoenverkoop en de verzilvering van wissels der
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
203
Cultuur-Maatschappij te St.-Kitts. Ondanks de zendingen van m. n. koloniaal papier uit Curacao, bleef het vreemde geld in de overgroote meerderheid, daar het niet als vroeger naar St.-Kitts terug kon vloeien. C r i s i s m a a t r e g e l e n . Had het plaatselijk Bestuur als belangloos commissionnair in 1917 den winkelstand van gezouten visch, boonen enz. van de Benedenwinden geholpen en hen ook van Gouvernementssuiker voorzien, deze wijze van voedselvoorziening kreeg onder en na de sluiting van St.-Kitts en door de droogte het karakter van voedselverstrekking tegen kostprijs. Een billijke en zoo algemeen mogelijke verdeeling vorderde, dat de Gezaghebber den wederverkoop van Gouvernementswaren (muscovado, meel, mais en rijst) zelf ter hand nam en dat hij voor particulieren de leiding en verantwoording aanvaardde van coöperatieve bestellingen bij Curacaosche firma's. Aan Gouvernementeele voedingsmiddelen werd van November 1917—Februari 1918 voor een waarde van ƒ37700.— ingevoerd en aan andere levensbehoeften uit Curacao voor een som van ƒ 7500.— De distributie geschiedde maandelijks. Evenwijdig aan deze crisismaatregelen werkten de katoenvoorschotten. Niet minder dan 345 katoenplanters ontvingen in 2070 voorschotten een totaal van ƒ 20600.— (Op 111 baal vezel naar reden van ƒ0.60 per K.G. ruwe katoen of ƒ2,40 per K.G. vezel). Bij het einde der katoencampagne (April 1919) bleek het gemiddelde netto-provenu ƒ3,64 per K.G. te zijn. Gelijk St.-Kitts in 1917, hielp Barbados in 1918 het katoenhuis aan de materialen, welke noch uit Engeland, noch uit Duitschland verkregen konden worden. In het geheel bewerkte het 178 balen, terwijl de geheele oogst op 210 balen gesteld mag worden. De Cultuur-Maatschappij stelde in haar winkel voor haar werklieden (150) levensbehoeften tegen den billijksten prijs beschikbaar. Ten behoeve der algemeene
204
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
voedselvoorziening behoefde haar cassave-meel echter niet aangesproken te worden. D e e c o n o m i s c h e t o e s t a n d . Gedurende de oorlogsjaren wierp derhalve de coöperatie tusschen het Bestuur en de landbouwende bevolking, die haar werkplicht, ook inzake de voedselproductie begreep, haar vruchten af. Geen bedeeling, geen bot leunen op het Gouvernement, geen wantrouwende, veeleischende baliekluivers meer aan den Kop van het Baaipad, turende in de zee. Doch werklust: in 1918 vermeerderde het getal landbouwers nog met een dertigtal en de spierkracht van den kleinen man ontgon 40 H.A. nieuwen grond, wat gekapitaliseerd op ƒ150.— per eenheid kwam. Het aantal grondjes steeg met 40. De coöperatie bracht, eensdeels door de katoenvoorschotten, het arbeidsloon nader tot de arbeidsvrucht uit eigen grond, ook indirect van ander gewas, anderdeels verlichtte zij den druk der hooge winkelprijzen, gingen deze althans, niet 25 tot 50 % boven den Gouvernementsprijs of den Curacaoschen winkelprijs. Hierdoor zag zich, zoowel als door den winkel der Maatschappij, het bijzonder belang van den Statiaanschen koopman getroffen of beter gezegd, ontgingen hem grootendeels de buitengewone voordeden van ongewone omstandigheden. Voor 't overige maakte hij zijn rekening wel onder de Gouvernementeele hulp aan de werkende klasse, zooals de „stores" getuigden, die de winkels vervingen. Ondanks het voorschot concurreerde met den opkoopprijs, kochten nog een viertal personen een voorraad katoen op, die minstens 80 balen vulde. Niet alleen dat daardoor aan het planterdom minstens ƒ10.000.— aan inkomsten uit eigen arbeid ontging, doch ook bevorderde die opkoop den diefstal in eigen kring. De Statiaansche bevolking had een veel minder hard leven, dan die van het Moederland, afgezien nog van het winterleed. Een regelmatige stijging van het geslacht-accijns greep plaats, al stond dit in 1918 gedeeltelijk in het
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
205
teeken der noodslachting. In 1915 genoot zij zelfs een zekere mate van welstand. (Toenemende invoer van kramerijen en manufacturen). In 1917 leefde zij nog vrij onbezorgd (stijgende lijn van schoeneninvoer, bevredigde opbrengst van den drank-accijns, ofschoon de j ene verin voer stop zette). M. n., het meerzijdig bedrijf had geen onbevredigende uitkomsten. En voor zelfs het fatale jaar 1918 laat zich, de geheele conjunctuur in aanmerking nemend, de nooddruft der ingezetenen terugbrengen tot ontbering van groen gewas en de gevolgen daarvan. Van de nabuurschap, waar het ook droog was, kon het niet aangebracht worden. Doch nimmer was het eiland geheel buiten wittebrood en de pauper van voorheen, de kleine planter, verviel niet tot armlastigheid. Buitengewone bedeeling greep niet plaats, al liet de geregelde afbetaling der Gouvernementeele voedingsmiddelen sinds Juni, toen het katoengeld opraakte, te wenschen over. Edoch, ondanks de lust en den moed van den zwarten keuterboer tot verhooging van het produceerend vermogen van den bodem, bleven uitgestrekte complexen van landbouwgrond op het eiland ongebruikt. Niet alleen betreurenswaardig in verband met den algemeenen productieeisch, doch ook met het oog op het reeds aangestipte eigendommelijk karakter der onderscheiden deelen dezer geographische eenheid. De misoogst ware geringer, de schaarschte van groen gewas minder nijpend geweest, als b.v. de geheele Cultuurvlakte in akkerland gekeerd was. Doch behalve het grootste gedeelte dezer vlakte, inbegrepen, dat van het Engelsche Kwartier, lagen het Noorden, Oosten en Zuiden der Kleine Bergen in secundair bosch, in braak of in sa vaan. In de jaren 1908—1914 gingen van den landbouwenden eigengeërfde een bevredigende voortbrengende kracht uit. Van het katoenareaal, in die jaren tot een maximum van 192 H.A. opklimmend, nam hij 6 0 % voor zijn rekening, doch van 1915 tot 1918
206
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
verliep zijn geheele planterij tot een vijftigtal Hectaren. De landbouwende eigengeërfde, dan wel de eigengeërfde met dubbel emplooi (koopman-landbouwer) hield geen vaste arbeiders. De uitsluitende teelt der zwerf cultures, yams en bataten, leverde te weinig op, om niet te kunnen rekenen op losse krachten uit het landelijk proletariaat, hetwelk bovendien niet schuldenvrij stond. Ook nog bleven er daggelders genoeg, toen zich de zwarte boerenstand begon te vormen en al stelde zich in 1912 en '13 reeds de eisch naar werktuigen en vast personeel, de eigengeërfde kon met behulp van het handgereedschap, de houw en zonder dierlijke kracht nog wel loonende uitkomsten verkrijgen. Doch het getij verliep. De Cultuur-Maatschappij wijzigde en verscherpte den belangenstrijd tusschen den kleinen planter en het planterdom van den ouden stempel. Terwijl de eerste zich handhaafde en sterker werd, zag het laatste den daglooner meer en meer naar die onderneming met haar bedrijfsvorm, meer van dezen tijd, overgaan. Tenslotte voerden Amerikaansche potvischvaarders, welke ter aanmonstering, zelfs rechtstreeks, van New Bedford naar St. Eustatius koersten, in 1917: 57, in 1918: 20 krachtige jonge mannen, meest losse veldarbeiders, weg en het was m.n. het omdelven van den grond, het welk het meest om handen riep. De bakens werden niet verzet, hoewel het Gouvernement het zijne daar toe deed. Immers het ging in op het verzoek van het drietal eigengeërfden uit de Cultuurvlakte om ƒ12000.— voor den bouw van arbeidswoningen beschikbaar te stellen (1917). Doch bij slot van rekening, ofschoon teleurgesteld in de verwachting den motorisch gedreven ploeg der CultuurMaatschappij te gebruiken, zagen zij van het bedrag af, ondanks de werkwilligheid van menschen uit St.Kitts en St.-Barths, en de schoone vooruitzichten der katoenteelt. De Cultuur-Maatschappij en de Kleine Landbouw
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
207
bepaalden dus in 1918 den agrarischen toestand van Sint-Eustatius. De krachtigsten uit den laatste raakten aan het klein-bedrijf van ongeveer 10 H.A. van den eenling uit het grootgrondbezit, bij wien sprake mag zijn van cultivatie. De Kleine Landbouw vond zijn bouwgrond behalve op de domeinen (de middenmoot der Kleine Bergen en tegen de Oost- en Noordhelling van den Berg) op het bezit van ruim 20 eigenaars van de kleur (het midden der Cultuurvlakte, en den Zuidrand daarvan en Achter den Berg). In het geheel bewerkte hij een oppervlak van 150 H.A., verdeeld over 210 gronden en grondjes en hield 820 stuks groot en klein vee, dat hij niet los laat loopen, maar uitsteekt. De Cultuur-Maatschappij, geldelijk gesteund door het Gouvernement (1916—17: ƒ75.000, 1919—20: ƒ100.000), bebouwde in het Westen en Zuiden van het eiland op plantages van een der vier families, bij wie het grootgrondbezit berust, 125 H.A. met 150 arbeiders (een 50 tal uit Curacao, Aruba, St. Barths en St. Kitts voor den zwaren arbeid en de rest voor lichter werk aan Statiaansche vrouwen en jongeren). In een complex „op den wal" aan het hooge einde van de Oranjebaai, bracht zij haar katoenhuis en haar fabriekjes voor cassave, suikerriet en sisal-blad bijeen. Van dit laatste verkreeg zij de eerste vezel afkomstig van de aanplant van 1915. (Eerste verscheping, groot 60 balen vond plaats in April 1919). Een touwslagerij voor insulair gebruik richtte zij tevens in. Het overige groot-grondbezit, pl.m. 1150 H.A., het eigendom van drie families, kwam slechts voor 50 H.A. aan de productie ten goede, wanneer men de aanplant van 22 H.A. creoolkatoen, tenminste niet als een ernstige bedreiging der Sea-Island katoen beschouwt. Hoe het ook zij, slechts 10 H.A. verkeerde in goeden cultuurtoestand. Het groot-grondbezit telde na den uitvoer van 51 muildieren, 570 stuks vee, hetwelk zijn voedsel grootendeels op zijn braak- en savanneland zoekt.
208
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
De volgende tabel geeft een overzicht van het bebouwde oppervlak van Sint-Eustatius, naar de gewassen in //ec/artfw tot op de eenheid afgerond voor de jaren 1914—1918 ult° December. (Vgl. verder den Staat betreffende 1908—1918). GRONDEN VAN
*
Statianen. de Cult.Mij. GEWASSEN.
1917 1918 1917 1918 1918 1917 191-6 1915 1914
Katoen
. . . .
Sisal Yams . . . . Bataten . . . Gras Suikerriet . . Tannia . . . . Cassave . . . A n d e r e gewassen Totaal *
. . . .
62 — 24 49 12 5 3 3 3 161
121 5(49)» (28)a — 91 96 1 1 23 1 44 (l)c 6 6 5 12 15 — — .—. 7 7 4 1 4 5 201
130
124
121 96 24 45 11 12 — 11 5 325
67 107b 90b 91 (73)c (27)c 26 24 25 64 49 55 11 9 18 26 15 20 — 3 3 7 17 10 9 22 8 291
242
243
50 — 14 40 19 2 — 6 30 161
a.
Katoen tusschen de sisalrijen, zoodat het aantal H.A. met katoen in 1918: 149 H.A. in 1917: 116 H.A. bedroeg. b. Resp. 82 en 65 H.A. van de Cult.Mij. c. in vereeniging met katoen en ander gewas.
De staat van den veestapel van die jaren luidt aldus: VEESTAPEL.
Paarden Ezels Muildieren Runderen Geiten Schapen Varkens
Totaal
1918
1917
1916
1915
1914
71 286 4 394 385 35 180
72 278 63 588 604 82 242
71 273 60 587 589 62 277
56 238 47 542 346 63 242
57 243 31 467 287 87 279
1355
1929
2219
1534
1451
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
209
De bevolking van Sint-Eustatius — met inbegrip der vlottende pi. m. 1400 of 600 m. en 800 vr. — is als volgt in beroepen samen te vatten: Landbouw 350, Handel 10, Nijverheid 90, Zeevaart 150, Liberale beroepen en ambten 20, Onderwijzers en leerlingen 180, Dienstboden 70, Zonder beroep 530. Niet alleen vrouwen, doch ook ambachtslieden en de plaatselijke zeelieden en visschers behartigen min of meer den landbouw. Ambacht en visscherij gingen daardoor achteruit. Bij de Cultuur-Maatschappij vinden echter enkelen een goede leerschool in het ambacht. De potvischvaart strekt weliswaar ten voordeele van achtergebleven betrekkingen of tot het bijeenbrengen van een rond sommetje (een 14 jarige jongen maakte b.v. in 1913 binnen het jaar ƒ200.— schoon geld, als aandeel in de vangst), doch van den anderen kant benadeelt ze het landbouwbedrijf en het ambacht en bevordert de landverhuizing. Het gekleurde element vormt de overgroote meerderheid der bevolking (pi. m. 1300) het blanke blijft, zoowel betrekkelijk als volstrekt, verminderen (sterfte, geen blijvende aanvulling van elders, wegzenden der kinderen enz.). Elimineert men het dertigtal trekkende blanken (ambtenaren en andere tijdelijk vertoe venden) dan resten nog slechts pl.m. 45 Creolen, welk aantal, als men de quarteronen er toe rekent, tot pl.m. 60 klimt. Zij vormen een twintigtal gezinnen, verdeeld over een achttal families, die min of meer het majoraatsbegrip voorstaan. In den beroepsstaat nemen haar leden een zeer bescheiden plaats in, terwijl het % gedeelte onder „zonder beroep" valt. Evenwel, als gezegd, bij vier families berust nog het groot-grondbezit. Was de doodsoorzaak der muscovado-fabricatie in de jaren na 1871, niet het minst gelegen in het verzuim, de zeer primitieve fabriekjes, waarin men slechts de helft van het sap uit het riet perste, door meer moderne te vervangen, de recente inzinking van het 14
210
ECONOMISCHE ARBEID OP SINT-EUSTATIUS
weder opgeleefd plantagebedrij f van! het tweetal eigengeërfden — eigenaardig genoeg stammend uit Saba — vindt evenzeer zijn oorzaak in het blijven bij den ouden bedrij fsvorm, die eenigszins kostbare verbeteringen, m. n. die op tijd werken, niet kent (o.a. aanvoer van werkkrachten uit onze Bovenwinden, of uit de nabuurschap, annex met woningbouw, — een intensief en beter gedreven cultuur). Terugbrenging tot het domein is misschien de eenige oplossing om de uitgestrekte complexen van ongebruikten grond tot hun sociale roeping te voeren. Ondanks het eiland om immigranten roept (de bevolking zou met 400 arbeidende gezinnen van vier met vrucht aangevuld kunnen worden), bleef (en blijft) emigratie voor Sint-Eustatius een dreigend spook, zoowel als voor alle eilanden in zijn nabijheid. (Vereenigde Staten, San Domingo, Cuba). De verkeersbelemmeringen hielden deze voor SintEustatius in 1918 tegen, doch in voorafgaande jaren trokken de hooge loonen voor dienstboden, winkelbedienden, kelners en de bekoringen van het groote stadsleven, na een stagnatie, weer bijzonder. Het eenzijdig voorstaan van de belangen van een categorie (koopman — hypotheekhouder — planter) verhaastte het vertrek van menigen blanken proletariër (1830—1850), de onwil den gewezen slaaf kostgrond te geven, dreef hem weg (1863—1870), de Statiaansche neger van heden gevoelt weinig meer voor een haciendaleven, 't welk vaak lastiger wordt, dan dat van een slaaf. De vrij heidsgedachte van den tegenwoordigen neger, rondom hem, neemt geen genoegen meer met het axioma, dat hij, als weleer de blanke economische zwakkeling, onder den duim gehouden moest worden tot handhaving der machtspositie van enkelen. Op het suikerland St.-Croix kwam hij in opstand, een paar jaar geleden op St.-Kitts, eveneens een suikereiland, vereenigde hij zich tot een bond, die de werkgevers met zorg vervulde en trok hij reeds in 1918 weg naar San Domingo.
VAN GOUVERNEMENTSWEGE 1903—1918.
211
Statiaansche negers stichtten te New York een „Orange Aid Society". Gezond van oordeel en geneigd zich aan autoriteit te onderwerpen, verwerpt hij meer en meer het superioriteits-geloof in de blanke kleur en wanneer zijn sterk ontwikkeld rechtsgevoel wordt beleedigd, keert hij èn den oligarchischen eigenwaan èn het eiland den rug toe. Opdat het eiland dus niet blijft zitten met geestelijk en lichamelijk minderwaardigen, ook uit het gekleurde ras, blijft de voortgaande vorming van een zwarten boerenstand uit hen, die op den grond geboren zijn en dien met toewijding bebouwen willen, een insulaire kwestie van de hoogste urgentie. Van de hervorming van de rechtspraak (1919), het leeken-ingezeten element in de kern der zaak ondervangend, in verband met de toepassing van het Nieuwe Strafwetboek (1918) mag verwacht worden, dat zij tegenover de New-Yorksche vermaken en den dollar de vrijheid en onafhankelijkheid van het insulaire boerenbestaan helpt stellen. Immers bij een Nederlandsch jurist is geen plaats voor het tweeërlei moraal begrip, berustende op het rasverschil. Bovendien de begrootingen van 1919 en 1920 handhaven niet alleen de posten tot onmiddellij ken steun van den landbouw, doch het Gouvernement was er ook op bedacht het sociabele leven meer in overeenstemming met den tijdgeest te brengen. (Petroleummotor op Taylor's put als centrale drijfkracht voor waterleiding en openbare privaten (ƒ 11.000) instelling van een reinigingsdienst (ƒ1200) enz.) Moge het Gouvernement er spoedig in slagen, van den zwarten boerenstand de ruggegraat van het toekomstige Sint-Eustatius te maken. 's-Gravenhage, 17 Maart 1920.
S T A A T , BEVATTENDE GEGEVENS OMTRENT DE BEBOUWDE OPPERVLAKTE, DEN UIT- EN INVOER VAN SINT-EUSTATIUS, 1908—1918.
KATOEN: JAAR
BEBOUWD OPPERVLAK IN H.A. OP ULTO. DEC.
Met lotaal katoen
1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918
a. b. c. d.
a 170 222 240 292 203 161 243 242 291 325
86 28 124 139 192 109 50 90 107 116c 149c
Met yams a a 6 16 15 18 14 24 26 25 24
KATOENVEZEL.
UITVOER VAN b)
ZAADKATOEN.
GEHEELE
KATOENZAAD.
TOTALE UITVOER. INVOER. WAARDE
Met Gewicht Waarde Gewicht Waarde Gewicht Waarde bataten KG. KG. KG. /• /• /•
/•
17782 9665 — 200 240 8933 11440 15780 4675 d d
1422 4408 4818 32561 35626 40515 16323 3868 27020 22090 44116
a a 50 42 57 47 40 64 55 49 45
293 1935 2361 17881 17160 18870 8498
88 2321 4627 30480 33296 35609 11926
12288 9381 11202
24330 20888 40008
1334 1907 — 75 30 2407 3139 3154 950 d d
geen opgave beschikbaar. een Kalenderjaar omvat in 't algemeen gedeelten van twee oogstjaren. resp. 49 en 28 H.A. tusschen sisalrijen. een keur verbood den uitvoer van zaadkatoen.
4304 1865 51699 45994 49973 24134 14232 20475 16913 41086
— 180 191 2006 2300 2499 1258 714 1740 1202 4108
Waarde Waarde /• /• 13222 14793 13534 46972 43419 52273 31906 10846 43407 35189 56406
34519 47515 40139 44062 52532 53901 65008 76101 63286 88420 125912