Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
A&W-rapport 1557
in opdracht van
Enno Zuidema Stedebouw
Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
A&W-rapport 1757
R.M.G. van der Hut E. van der Heijden
©
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Overname van gegevens uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding.
Foto Voorplaat Zicht op de huidige campuslocatie (foto A&W, 22 mei 2012)
R.M.G. van der Hut & E. van der Heijden 2012 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling. A&W-rapport 1757 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden
Opdrachtgevers Enno Zuidema Stedebouw Schiedamsevest 93D 3012 BG Rotterdam Telefoon 010-4048289
Uitvoerder Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Postbus 32 9269 ZR Feanwâlden Telefoon 0511 47 47 64 Fax 0511 47 27 40
[email protected] www.altwym.nl
Projectnummer 1846tel
Projectleider R.M.G. van der Hut
Status Definitief
Autorisatie Goedgekeurd
Paraaf L.W. Bruinzeel
Datum 8 juni 2012
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Inhoud 1 2
Inleiding Initiatief 2.1 Huidige situatie 2.2 Initiatief 3 Natuurwetgeving en regelgeving 3.1 Natuurbeschermingswet 3.2 Planologische Kernbeslissing Waddenzee 3.3 Flora en faunawet 3.4 Ecologische Hoofdstructuur 4 Aanwezige natuurwaarden 5 Effecten op beschermde waarden 5.1 Type effecten 5.2 Locatiespecifieke effecten 5.3 Conclusies 6 Mitigatie, compensatie en natuurontwikkeling 6.1 Type maatregelen 6.2 Compensatie van verlies aan natuurwaarden op de boslocaties Literatuur Bijlage 1 Bijlage 2
Bronbeschrijving ecologische waarden Natuurwetgeving
1 3 3 4 5 5 5 5 5 11 23 23 24 28 31 31 31 35 37 41
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
1
1
Inleiding
Achtergrond Woningstichting De Veste, de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de Gemeente Terschelling zoeken een locatie voor de uitbreiding van de campus van het Maritiem Instituut Willem Barentsz (MIWB) aan de oostzijde van West Terschelling. De woningstichting heeft Enno Zuidema Stedebouw en Veenenbos en Bosch Landschapsarchitecten verzocht een locatiestudie en ontwikkelingsvisie uit te voeren. Het zoekgebied voor de bouwlocatie ligt deels binnen de Ecologische Hoofdstructuur en grenst aan Natura 2000-gebied. Ook komen binnen dit gebied soorten voor die beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet. Het is daarom wenselijk om de beschermde natuurwaarden in kaart te brengen en deze informatie te benutten voor de locatiekeuze. Vervolgens kan beoordeeld worden of negatieve effecten op beschermde natuurwaarden op kunnen treden en zo ja, welke mogelijkheden er zijn voor mitigatie of compensatie. Wellicht zijn er ook mogelijkheden voor een "natuurplus"-programma, dat ruimte biedt voor natuurontwikkeling. Enno Zuidema Stedebouw heeft Altenburg & Wymenga verzocht ecologische onderzoek en advies uit te voeren ten behoeve van de locatiestudie en ontwikkelingsvisie. Het onderhavige rapport is een werkdocument, waarin de natuurverkenning is opgenomen en een beoordeling van mogelijke effecten op aanwezige natuurwaarden. Doelstelling De doelstelling van het ecologisch onderzoek kan in drie fasen verdeeld worden: 1) natuurverkenning, waarin natuurwet- en regelgeving, actuele en beschermde natuurwaarden, risico’s op negatieve effecten en potenties voor natuurontwikkeling in kaart worden gebracht; 2) alternatievenstudie: ecologische inbreng in de uitwerking en bespreking van alternatieven; 3) natuurtoets: ecologische beoordeling van de geselecteerde bouwlocatie. Aanpak De benoemde fasen omvatten de volgende werkzaamheden. Natuurverkenning De verkenning betreft een zogenoemde "quickscan" van natuurwaarden, effectrisico’s en natuurontwikkelingsmogelijkheden. De scan omvat de volgende onderdelen: natuurwet- en regelgeving: in kaart brengen van beschermde gebieden: natuurwetgeving en – beleid: Natuurbeschermingswet, EHS, PKB-Waddenzee, voorzien van een toelichting op de kwalificerende waarden; veldverkenning: verkennend veldbezoek aan het studiegebied, gericht op relevante beschermde soortengroepen, risico’s op effecten en mogelijkheden voor natuurontwikkeling; bronnenonderzoek: verzamelen gegevens door middel van bronnenonderzoek (publicaties), opvragen van onderzoek- en telgegevens en consultatie van gebiedsdeskundigen (terreinbeheerders, onderzoekers, tellers); natuurwaardenkaart: op kaart zetten van beschermde gebieden en verspreiding van kwalificerende en anderszins relevante natuurwaarden, voorzien van een toelichting; effectenrisicokaart: in kaart brengen van terreindelen waar risico’s aanwezig zijn op verlies van leefgebied, of verstoring van leefgebied van relevante soorten(groepen), voorzien van een toelichting; natuurpotentiekaart: in kaart brengen van terreindelen waar natuurontwikkeling mogelijk is, voorzien van een toelichting.
2
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Alternatievenstudie De natuurwaardenkaart, risicokaart en potentiekaart worden ingezet bij de uitwerking van locatiealternatieven door plankaarten en de ecologische kaarten in GIS te combineren. Ecologische consequenties worden in kaarten en tabellen (waarin de verschillen naast elkaar worden gezet), voorzien van een beknopte toelichting inzichtelijk gemaakt. Natuurtoets Na voltooiing van de alternatievenstudie is een ecologische beoordeling van de geselecteerde bouwlocatie vereist. Alle benodigde ingrediënten voor deze toets zijn in de voorgaande stappen verzameld. Eén van de aspecten die nader dient te worden onderzocht zijn de mogelijke effecten van de uitbreidingsplannen op nabijgelegen beschermde gebieden. Het gaat dan om effecten op de zogenoemde instandhoudingsdoelen, die in aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000gebieden zijn vastgelegd, regelgeving met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur en overig provinciaal beleid. Ook wordt gekeken naar de effecten op de door de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren die in het plangebied en omgeving voorkomen. De natuurtoets betreft een toetsing van het voorkeursalternatief, inclusief een mitigatie/compensatieparagraaf.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
2
Initiatief
2.1
Huidige situatie
3
Het onderzoeksgebied voor potentiële bouwlocaties ligt ten oosten van West-Terschelling. Landschappelijke eenheden in dit gebied zijn het duinbos direct ten oosten van WestTerschelling, het open duingebied 'Grootduin' ten zuiden daarvan, het aangrenzende deel van de Waddenzee (De Plaat) met het gronddepot Het Land en de westelijke rand van de Polder Terschelling, grenzend aan het bedrijventerrein (figuur 2.1).
Figuur 2-1- Onderzoeksgebied met potentiële bouwlocaties en begrenzing van Natura 200-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur. Bron ondergrond: Google Earth. 1 Huidige locatie, 2 Dellewal, 3 Boslocatie Europa, 4 In het bos, 5 Hoek Hoofdweg / Melkweg.
In het duinbos zijn drie potentiële bouwlocaties gelegen. Het westelijk deel, wordt door bewoners gebruikt als uitloopgebied. In het oostelijk deel is een bunkercomplex aanwezig (de Tiger). In en aan het open duingebied 'Grootduin' tussen het bos en de Waddenzee liggen eveneens drie potentiële bouwlocaties en de huidige campuslocatie. Buitendijks aangrenzend ligt Het Land met een gronddepot en wad. De huidige campus kijkt uit op De Plaat, onderdeel van de Waddenzee. De Plaat wordt recreatief gebruikt door surfers, kitesurfers, zeilers, pierenstekers en mosselrapers. Ook worden er visfuiken gezet. Ten oosten van de Nieuwe Dijk is het bedrijventerrein gelegen met één potentiële bouwlocatie, grenzend aan het weidegebied van de Polder Terschelling.
4
2.2
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Initiatief
Het initiatief betreft de realisatie van 200 woningen, in vijf blokvormige gebouwen om en om gesitueerd langs een centrale galerij. Er zijn twee varianten: een lage variant met drie tot vier verdiepingen, maximaal 15 m hoog en een hoge variant of vijf lagen per gebouw heeft een hoogte van maximaal 19,5 m (figuur 2.2). In de buitenruimte zijn parkeerruimte en recreatieve voorzieningen opgenomen. Na het vaststellen van de locatie wordt de vorm van het gebouw en de landschappelijke inpassing nader bepaald. Er komt geen omheining om het gebouw. Mogelijk wordt een openbare wandelroute over de campus gerealiseerd. De volgende potentiële locaties zijn onderscheiden (figuur 2.1): 1 Huidige campuslocatie: grasland, direct achter de primaire waterkering gelegen; 2 Dellewal: open duingebied naast Hotel Schylge, tussen de Dellewal en de Burgemeester van Heusdenweg; 3 Boslocatie Europa: in het bos direct grenzend aan bebouwing van West-Terschelling (West-Aletalaan en Jan Cupidolaan); 4 Boslocatie in het bos: ten oosten van Boslocatie-Europa, meer centraal in het bos gelegen; 5 4b Boslocatie Zuid - in het bos: zuidelijker in het duinbos, overlappend met locatie 3 en 4; 6 Hoek Hoofdweg / Melkweg: graslandgebied, gelegen tussen het bedrijventerrein en de Hoofdweg, omgeven door een houtsingel; 7 In de duinen: in het Grootduin; 8 De Tiger: duinbos ter hoogte van het bunkercomplex.
Figuur 2-2-Massa studie van het wooncomplex in twee varianten: laagbouw (links) en hoogbouw (rechts). Bron: Zuidema et al. 2012.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
3
Natuurwetgeving en regelgeving
3.1
Natuurbeschermingswet
5
Het onderzoeksgebied grenst aan het Natura 2000-gebied Waddenzee (figuur 2.1). De instandhoudingsdoelen conform het aanwijzingsbesluit zijn opgenomen in tabel 3.1 en 3.2. In het aangrenzende deel (De Plaat) komen watervogels met instandhoudingsdoelen voor (Wiersma & Van Roomen 2010). Het duinbos grenst noordelijk aan het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling. De instandhoudingsdoelen conform het aanwijzingsbesluit zijn eveneens opgenomen in tabel 3.1. en 3.3. In het aangrenzende gedeelte komt het habitattype "droog duinbos" voor.
3.2
Planologische Kernbeslissing Waddenzee
In de PKB Derde Nota Waddenzee is het rijksbeleid voor de Waddenzee voor tien jaar vastgelegd. De hoofddoelstelling is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en daar waar het gaat om bebouwing in het buitengebied te passen bij de aard van het landschap
3.3
Flora en faunawet
Uit onderzoek naar vegetatie, reptielen, amfibieën, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, dagvlinders en libellen blijkt dat verschillende middelzwaar of zwaar beschermde soorten in het onderzoeksgebied voorkomen, namelijk de Dennenorchis en Kleine keverorchis (categorie 2) en drie soorten vleermuizen (categorie 3). Daarnaast is het mogelijk dat vogels met jaarrond beschermde soorten aanwezig zijn. De aanwezigheid van deze soorten wordt nader besproken in hoofdstuk 4.
3.4
Ecologische Hoofdstructuur
De genoemde Natura 2000-gebieden, het bosgebied en het aangrenzende weidegebied maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2012) is vastgelegd dat binnen de EHS nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet zijn toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. In het beleidskader Spelregels EHS is de flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan uitgewerkt. Deze spelregels gaan in op het 'salderen' van verlies aan natuurwaarden, het herbegrenzen van de EHS en compensatie. De provincie Fryslân heeft in het streekplan en de Verordening Romte Fryslan richtlijnen met betrekking tot compensatie vastgelegd. Hierin zijn voor de Waddeneilanden specifiek richtlijnen opgenomen (zie hoofdstuk 5). Het zogenoemde ‘nee tenzij principe’ is niet van toepassing op beheergebieden. In het Streekplan Fryslân (2006) is wel vastgelegd dat goede weidevogelgebieden, gelegen in beheersgebied, die door ruimtelijke ingrepen verloren gaan, gecompenseerd dienen te worden. In de besluitvorming rond ruimtelijke inrichting dient de waarde voor weidevogels als zelfstandig belang te worden meegenomen. Hiervoor dienen gemeenten en/of initiatiefnemers zorg te dra-
6
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
gen. Belangrijke weidevogelgebieden zijn door de provincie gedefinieerd als gebieden met openheid en rust, op kaart aangeduid en in het streekplan vastgesteld. In de gebiedsdelen met gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur) zijn beheerstypen vastgesteld. Binnen het onderzoeksgebied betreft het weidevogelgebied, duinbos (Ecologische Hoofdstructuur) en zee en wad (figuur 3.2).
Figuur 3-2- Beheertypen in het onderzoeksgebied.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
7
Tabel 3-1 - Kernopgaven voor het Natura 2000-gebied Waddenzee (boven) en Duinen Terschelling (onder) op basis van het definitieve aanwijzingsbesluit. Essentietabel Natura 2000-gebied 001. Waddenzee Kernopgaven Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Noordzee, Waddenzee en Delta)
Behoud of herstel ruimtelijke samenhang diep water, kreken, geulen, ondiep water, platen, kwelders of schorren, stranden en bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen. Behoud openheid, rust en donkerte. Voor vogels betekent dit voldoende rust en ruimte om te foerageren en voldoende rustige hoogwatervluchtplaatsen op korte afstand van foerageergebieden in het intergetijdengebied.
1.03
Overstroomde zandbanken & biogene structuren
Verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) H110_A o.a. met biogene structuren met mossels. Tevens van belang als leefgebied voor eider A063 en zwarte zeeeend A065 en als kraamkamer voor vis.
1.07
Zoet-zout overgangen Waddengebied
Herstel zoet-zout overgangen (bijvoorbeeld via spuiregime en vistrappen) i.h.b. visintrek Afsluitdijk, Westerwoldse Aa en Lauwersmeer/ Reitdiep in relatie tot Drentsche Aa (rivierprik H1099)
1.09
Achterland fint
Behoud van verbinding met Schelde en Eems ten behoeve van paaifunctie voor fint H1103 in België en Duitsland.
1.11
Rust- en foerageergebieden
Behoud slikken en platen voor rustende en foeragerende niet-broedvogels zoals voor bonte strandloper A149, rosse grutto A157, scholekster A130, kanoet A143, steenloper A169 en eider A063 en rustgebieden voor gewone zeehond H1365 en grijze zeehond H1364.
1.13
Voortplantingshabitat
Behoud ongestoorde rustplaatsen en optimaal voortplantingshabitat (waaronder embryonale duinen H2110) voor bontbekplevier A137, strandplevier A138, kluut A132, grote stern A191 en dwergstern A195, visdief A193 en grijze zeehond H1364.
1.16
Diversiteit schorren en kwelders
Behoud (Waddenzee) en herstel (Delta) van schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330_A met alle successiestadia, zoet-zout overgangen, verscheidenheid in substraat en getijregime en mede als hoogwatervluchtplaats.
Essentietabel Natura 2000-gebied 004. Duinen Terschelling Kernopgaven Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Duinen)
Samenhangend landschap met aantal gradiënten en mozaïeken door versterken van noordzuid gradiënt en samenhang daarbinnen, herstel gradiënt van zeereep-binnenduinrand: droognat, meer of minder wind, meer of minder zout, jong-oud, 3) behoud en herstel van mozaïeken: open-dicht, hoog-laag, behoud en herstel van rust en donker voor fauna en het versterken samenhang met Noordzee, Wadden en Delta én met Meren en Moerassen.
2.01
Witte duinen en embryonale duinen
Ruimte voor natuurlijke verstuiving: witte duinen H2120 en embryonale duinen H2110 o.m. van belang als habitat voor kleine mantelmeeuw A183, dwergstern A195, bontbekplevier A137 en strandplevier A138.
2.02
Grijze duinen
Uitbreiding en herstel kwaliteit van grijze duinen *H2130, ook als habitat van tapuit A277, velduil A222 en blauwe kiekendief A082, door tegengaan vergrassing en verstruweling.
2.03
Duinheiden
Behoud oppervlakte en kwaliteit duinheiden met kraaihei *H2140 en duinheiden met struikhei *H2150.
2.05
Open vochtige duinvalleien (incl. vochtige Behoud oppervlakte en herstel kwaliteit van vochtige duinvalleien (kalkrijk) H2190_B. Behoud duinbossen) vochtige duinvalleien H2190 als habitat van roerdomp A021, lepelaar A034, blauwe kiekendief A082, velduil A222, noordse woelmuis *H1340, nauwe korfslak H1014 en groenknolorchis H1903 (vergroting oppervlakte is vrijwel overal gedaan). Op Terschelling en Schiermonnikoog meer ruimte voor duinbossen (vochtig) H2180_B.
2.08
Gradiënt binnenduinrand
Herstel hydrologie/vochtgradiënt duinbossen (binnenduinrand) H2180_C, heischrale graslanden *H6230 en blauwgraslanden H6410 (Schouwen, Texel, Terschelling, Schiermonnikoog, langs vastelandskust én Goerree en Voorne). Op Texel mede t.b.v. noordse woelmuis *H1340.
8
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Tabel 3-2 - Instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee op basis van het definitieve aanwijzingsbesluit Instandhoudingsdoelstellingen SVI Doelst. Doelst. Doelst. Draagkracht Draagkracht Landelijk Opp.vl. Kwal. Pop. aantal vogels aantal paren Habitattypen H1110A H1140A H1310A H1310B H1320 H1330A H1330B
.
Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) Slik- en zandplaten (getijdengebied) Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) Slijkgrasvelden Schorren en zilte graslanden (buitendijks) Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
Kernopgaven
-
=
>
1.03,W
+ --
= = = = = =
> = = = > =
1.10,W
= = = > = =
1.13
1.16,W
H2110 H2120 H2130A H2130B H2160 H2190B Habitatsoorten H1014 H1095 H1099 H1103 H1364 H1365 Broedvogels A034 A063 A081 A082 A132 A137 A138 A183 A191 A193 A194 A195 A222 Niet-broedvogels A005 A017 A034 A037 A039b A043 A045 A046 A048 A050 A051 A052 A053 A054 A056 A062 A063
Embryonale duinen Witte duinen *Grijze duinen (kalkrijk) *Grijze duinen (kalkarm) Duindoornstruwelen Vochtige duinvalleien (kalkrijk)
+ -+ -
= = = = = =
Nauwe korfslak Zeeprik Rivierprik Fint Grijze zeehond Gewone zeehond
-+
= = = = = =
= = = = = =
Lepelaar Eider Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Kluut Bontbekplevier Strandplevier Kleine Mantelmeeuw Grote stern Visdief Noordse Stern Dwergstern Velduil
+ -+ --+ -+ ---
= = = = = = > = = = = > =
= > = = > = > = = = = > =
Fuut Aalscholver Lepelaar Kleine Zwaan Toendrarietgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde eend Pijlstaart Slobeend Toppereend Eider
+ + + + + + + + + + ---
= = = = = = = = = = = = = = = = =
= = = = = = = = = = = = = = = > >
A067 A069 A070 A103 A130
Brilduiker Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Slechtvalk Scholekster
+ + -+ --
= = = = =
= = = = >
A132 A137 A140 A141 A142 A143 A144 A147 A149 A156 A157 A160 A161 A162 A164 A169 A197
Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Krombekstrandloper Bonte strandloper Grutto Rosse grutto Wulp Zwarte ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Zwarte Stern
+ -+ + + -+ + + + ---
= = = = = = = = = = = = = = = = =
= = = = = > = = = = = = = = = > =
Legenda W % % SVI landelijk = > =(<)
deze tabel is gebaseerd op het definitief aanwijzingsbesluit Gebruik deze essentietabel in combinatie met de leeswijzer Kernopgave met wateropgave Sense of urgency: beheeropgave Sense of urgency opgave m.b.t. watercondities Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) Behoudsdoelstelling Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering
= > > > = >
1.07,W 1.09,W 1.11 1.11 430 5000 30 3 3800 60 50 19000 16000 5300 1500 200 5 310 4200 520 1600 geen 7000 36800 26400 38400 33100 320 5000 25400 5900 750 3100 90000115000 100 150 70 40 140000160000 6700 1800 19200 22300 10800 44400 3700 2000 206000 1100 54400 96200 1200 16500 1900 2300-3000 23000
1.13
1.03,W
1.13 1.13 1.13 1.13 1.13 1.13
1.11
1.11 1.13 1.13
1.11
1.11 1.11
1.11
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
9
Tabel 3-3 - Instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling op basis van het definitieve aanwijzingsbesluit. Instandhoudingsdoelstellingen SVI Doelst. Doelst. Doelst. Draagkracht Draagkracht Landelijk Opp.vl. Kwal. Pop. aantal vogels aantal paren Habitattypen H1310A H1310B H1330A H2110 H2120 H2130A H2130B H2130C H2140A H2140B H2150 H2160 H2170 H2180A H2180B H2180C H2190A H2190B H2190C H2190D H6230 Habitatsoorten H1831 H1903 Broedvogels A004 A081 A082 A137 A138 A195 A222 A275 A277 A295
Legenda W % % SVI landelijk = > =(<)
Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) Schorren en zilte graslanden (buitendijks) Embryonale duinen Witte duinen *Grijze duinen (kalkrijk) *Grijze duinen (kalkarm) *Grijze duinen (heischraal) *Duinheiden met kraaihei (vochtig) *Duinheiden met kraaihei (droog) *Duinheiden met struikhei Duindoornstruwelen Kruipwilgstruwelen Duinbossen (droog) Duinbossen (vochtig) Duinbossen (binnenduinrand) Vochtige duinvalleien (open water) Vochtige duinvalleien (kalkrijk) Vochtige duinvalleien (ontkalkt) Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) *Heischrale graslanden
+ + -
-
= = = = = = > > = = = = = (<) > > = > > > =
= = = = = = > > > > = = = > > = > = > =
--
>
>
Drijvende waterweegbree Groenknolorchis
--
= =
= =
Dodaars Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Bontbekplevier Strandplevier Dwergstern Velduil Paapje Tapuit Rietzanger
+ + -------
= = > > > > > > > =
= = > > > > > > > =
--+ + + + -
Kernopgaven
2.01 2.01 2.02,% 2.02,% 2.02,% 2.03 2.03 2.03
2.05,W 2.08,W 2.05,W 2.05,W 2.05,W 2.05,W 2.08,W = =
2.05,W 20 45 40 10 10 20 10 25 100 120
2.02,% 2.01 2.01 2.01 2.02,%
2.05,W
2.05,W
2.02,%
deze tabel is gebaseerd op het definitief aanwijzingsbesluit Gebruik deze essentietabel in combinatie met de leeswijzer Kernopgave met wateropgave Sense of urgency: beheeropgave Sense of urgency opgave m.b.t. watercondities Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) Behoudsdoelstelling Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering
10
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
4
11
Aanwezige natuurwaarden
Op basis van beschikbare publicaties, gegevensbronnen, informatie van gebiedsdeskundigen en verkennende terreinbezoeken (op 1 februari en 22 mei 2012) zijn de natuurwaarden van het onderzoeksgebied beschreven. De focus in deze beschrijving ligt op de potentiële bouwlocaties en op de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden. De volgende gegevensbronnen voor flora en fauna van Terschelling zijn geraadpleegd: Flora van Terschelling 2001 (Koopman & Stouthamer 2001) Inventarisatie van indicatieve plantensoorten op Terschelling (Zumkehr 1997) Broedvogelmonitoring Waddeneilanden 2000 (Dijksen & Koks 2001) Broedvogelinventarisatie Terschelling 2006 (SOVON 2006) Weidevogelinventarisatie Terschellinger Polder 1995 (Oranjewoud 1996) Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000 (Hustings & Vergeer 2002) Hoogwatervluchtplaatsen van Terschelling (Wiersma & Van Roomen 2009) Dagvlinders van Terschelling (Zumkehr 1994) Voortoets bestemmingsplan Terschelling-West Natura 2000 en Flora en faunawet (Zumkehr 2011) Naast deze bronnen zijn recente regionale en nationale verspreidingsatlassen en waarnemingenoverzichten van relevante soortengroepen geraadpleegd. Vegetatie Het duinbos grenzend aan West-Terschelling bestaat uit soortenarm dennenbos, waarin populaties van de middelzwaar beschermde Kleine keverorchis en Dennenorchis voorkomen (Floraen faunawet categorie 2). Het bos bestaat voornamelijk uit Oostenrijkse den met een leeftijd van ca. 90 jaar en een hoogte van maximaal 20 meter. Het bos is soortenarm, een struiklaag is aanwezig in het westelijke deel direct grenzend aan West-Terschelling (zie foto 2.3), in de zuidelijke rand en in het gedeelte ter hoogte van het bunkercomplex (zie foto 2.7). Hier zijn Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogelkers, Zomereik en Zachte berk aanwezig. De buitenrand van het bos, grenzend aan West-Terschelling, is soortenrijk door vestiging van plantensoorten uit omringende tuinen. De kruidlaag is slecht ontwikkeld; hier komen eikvaren, zandzegge, duinriet en gewoon struisgras voor. Verspreid komen Dennenorchis en Kleine keverorchis voor op open, mosrijke plekken, met name waar dennen zijn gekapt (zie foto 2.4, 2.5). In het westelijk deel direct grenzend aan West-Terschelling komen de orchideeën niet of nauwelijks voor, evenals het oostelijker,deel ter hoogte van het bunkercomplex, waar een grasrijke onderlaag aanwezig is. Meer centraal in het bos komen op verschillende plekken aanzienlijke orchideeënpopulaties voor. Deze soorten hebben zich in het bos gevestigd in de jaren negentig en hebben zich vervolgens uitgebreid als gevolg van afname van de struiklaag en ontwikkeling van de moslaag. De beschikbare vegetatiekartering is verouderd en in figuur 3.1 zijn de belangrijkste bekende groeiplaatsen weergegeven. In 2012 wordt een nieuwe kartering uitgevoerd. I n mei 2012 werden vele tientallen bloeiende Kleine keverorchissen en (nog niet bloeiende) Dennenorchissen aangetroffen. Een uitgebreide beschrijving van de vegetatie van het bosgebied grenzend aan West-Terschelling (ter hoogte van de Boslocatie-Europa) is opgenomen in bijlage 1. Het open duingebied "Grootduin", waar de locaties "Dellewal" en " In de duinen" gelegen zijn, is landschappelijk waardevol door de aanwezigheid van het habitattype grijze duinen (zie foto 2.2, 2.6). De vegetatie bestaat uit open, deels met struiken (bramen) dichtgegroeid en sterk geaccidenteerd duin begroeid met Buntgras (Zumkehr 2011). Dit type vegetatie is als habitattype
12
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
aangewezen voor het Natura 2000-gebied Terschellinger Duinen. Het deelgebied Grootduin maakt echter geen deel uit van dit Natura 2000-gebied. Zuidelijk grenzend aan de campuslocatie ligt een gronddepot en een stuk wad (zie foto 2.1). De campuslocatie grenst aan Het graslandperceel noordelijk grenzend aan de huidige campuslocatie is een droog schraalland, dat incidenteel begraasd wordt door paarden en incidenteel gemaaid wordt. De vegetatie is soortenrijk en bestaat uit grassen en kruiden, met enkele ruigtesoorten. De kronkelende sloot wordt gevoed wordt door ijzerhoudend kwelwater uit het duingebied. De zuidelijke randzone bestaat uit een rietstrook een met riet dichtgegroeid poeltje. Een uitgebreide beschrijving van dit deelgebied is opgenomen in bijlage 1. In het aangrenzende waddengebied komt op de Plaat het habitattype "slik- en zandplaten (getijdengebied)" voor. Dit habitattype is aangewezen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Figuur 3-1- Aanwezigheid van soorten, middelzwaar of zwaar beschermd volgens de Flora- en faunawet. Weergegeven is de globale verspreiding van soorten en soortgroepen. N.B.: Dennenorchis en Kleine keverorchis komen buiten de aangegeven deelgebieden verspreid voor in het duinbos. Bij vleermuizen zijn verblijfplaatsen aangegeven. Voedselvluchten worden in de omgeving daarvan uitgevoerd.
Broedvogels Het duinbos is zeer arm aan broedvogels. Tijdens de broedvogelinventarisatie in 2006 werden op de boslocatie "Europa" negen broedvogelsoorten vastgesteld, met één of twee paren per soort: Boomkruiper, Koolmees, Fitis, Zwartkop, Merel, Houtduif, Turkse Tortel, Groenling en Vink. In de aangrenzende boslocatie "in het bos" werden zeven broedvogelsoorten vastgesteld met eveneens één of twee paren per soort: Koolmees, Goudhaan, Pimpelmees, Merel, Winterkoning, Houtduif en Vink (SOVON 2006). Naast deze soorten worden Heggenmus en Ekster als broedvogel genoemd in het duinbos ten oosten van West-Terschelling (Zumkehr 2011). Tijdens het veldbezoek in 2012 viel op dat het dennenbos zeer soortenarm is, met vrijwel uitsluitend Vinken als broedvogel, en daarnaast een enkele Turkse tortel. In de oostrand, gren-
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
13
zend aan West-Terschelling en ter hoogte van het bunkercomplex, waar loofhout en een struiklaag aanwezig is, bleken ook andere soorten aanwezig, namelijk Grote Bonte specht, Houtduif, Fitis, Tjiftjaf, Merel, Winterkoning, Grasmus, Zwartkop, Groenling, Boomkruiper en Ekster. Relevant voor de Flora- en faunawet is of er soorten met jaarrond beschermde nesten broeden. Op van het landschappelijke kenmerken zou het hier kunnen gaan om Buizerd, Havik, Sperwer en Ransuil. De Atlas van de Nederlandse Broedvogels (Hustings & Vergeer 20002) laat voor de situatie 1998-2000 zien dat in het 5 x 5 kilometerhok, waarbinnen het onderzoeksgebied valt, Buizerd, Sperwer en Ransuil als broedvogel zijn vastgesteld. In het duinbos komen Sperwer en Ransuil, evenals Havik echter recentelijk niet voor (med. F. Zwart, Staatsbosbeheer). Tijdens het bezoek in mei 2012 zijn roofvogels en uilen zijn niet waargenomen in het duinbos; geschikte nestlocaties zijn niet aanwezig. In het Grootduin broeden in open duinstruweel onder meer Winterkoning, Heggenmus, Roodborst, Fitis, Tjiftjaf, Tuinfluiter, Spotvogel, Merel, Vink, Kneu en incidenteel Nachtegaal (Zumkehr 2011). Deze soorten kunnen voorkomen op de locaties "Dellewal" en " In de duinen". In het graslandperceel grenzend aan de huidige Campus broeden enkele rietgebonden soorten als Kleine karekiet, Rietgors, Waterhoen en Meerkoet in de rietstrook. Op het grasland zelf wordt incidenteel gebroed door Scholekster en Graspieper (Zumkehr 2011). Het is mogelijk dat in het grasland van de huidige locatie incidenteel de genoemde weidevogels broeden. In de oostelijk aangrenzende Polder Terschelling broeden weidevogels. De locatie "Hoek Hoofdweg / Melkweg" is onderdeel van weidevogelgebied. Het lijkt echter uitgesloten dat hier weidevogels broeden, aangezien het perceel omgeven wordt door elzensingels en direct grenst aan het bedrijventerrein en bewoond gebied. Tijdens de weidevogelinventarisatie in 1995 werden hier geen weidevogels vastgesteld. Tijdens het bezoek in mei 2012 werden alleen twee foeragerende Schokeksters waargenomen. In de aangrenzende percelen kwamen Bergend, Grutto, Kievit, Scholekster, Tureluur, Veldleeuwerik, Wilde eend en Waterhoen voor in 1996 (Oranjewoud 1996). Tijdens het veldbezoek in mei waren in de direct aangrenzende percelen Scholekster, Kievit en Tureluur aanwezig. Niet-broedvogels In de aan het onderzoeksgebied grenzende kustzone (De Plaat) komen wad- en watervogels met instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee voor (Wiersma & Van Roomen 2010). Het betreft de volgende soorten (met tussen haakjes afgeronde gemiddelde seizoensmaxima 1998/99 - 2008/2009): Bergeend (25), Bontbekplevier (25), Bonte Strandloper (225), Groenpootruiter (25), Kanoet (300), Kluut (20), Rosse Grutto (1200), Rotgans (400), Scholekster (1200), Smient (500), Steenloper (35), Tureluur (110) en Wulp (150). Op het oostelijke deel van de Plaat nabij de Nieuwe Dijk wordt een deel van het waddengebied gebruikt als hoogwatervluchtplaats (hvp). De hvp ligt echter bij extreem hoog water binnendijks ten oosten van het bedrijventerrein. Tijdens het bezoek in mei 2012 bleek dit gebied door Rotganzen gebruikt te worden als foerageergebied. Het aangrenzende wad is een belangrijke hoogwatervluchtplaats voor steltlopers (in het bijzonder de Rosse Grutto, Scholekster en Steenloper) en mogelijk ook voor de Rotgans (figuur 3.2). Vissen Vissoorten ontbreken waarschijnlijk in het onderzoeksgebied, met mogelijk de Driedoornige stekelbaars als uitzondering in slootjes in de aangrenzende Polder Terschelling (Van Delft & De Bruin 2010).
14
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Figuur 3-2 - Verspreiding van de Rotgans en de Rosse Grutto op Terschelling. weergegeven zijn maandgemiddelden van de jaren 198/99 - 2008/2009 (Wiersma & Van Roomen 2009).
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
15
Vleermuizen Aan de rand van het dorp ter hoogte van de begraafplaats zijn verblijfplaatsen aanwezig van de Ruige dwergvleermuis, Gewone Dwergvleermuis en Laatvlieger (Zumkehr 2011, Melis 2012; figuur 3.2). Het is onduidelijk of in het bunkercomplex De Tiger vleermuizen verblijven. In het verleden was hier een verblijfplaats van de Laatvlieger aanwezig (med. P. Zumkehr). Recentelijk is een waarneming gedaan van een dwergvleermuis bij de bunkers. De betekenis als verblijfplaats is niet waarschijnlijk, aangezien de bunkers nagenoeg of geheel ontoegankelijk zijn. De genoemde soorten verblijven in boomholten of oude gebouwen of schuren (Laatvlieger alleen in gebouwen). Ze maken voedselvluchten boven bos, langs bosranden en langs houtsingels tot een afstand van ca. 3-5 km van de verblijfplaats. Vaste vliegroutes van de vleermuissoorten zijn niet bekend. De vleermuizen die verblijfplaatsen hebben in het dorp maken foerageervluchten naar de Doodemanskisten en volgen daarbij paden door het bos (med. P. Zumkehr). Droog dennenbos is nauwelijks geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, omdat het voedselaanbod laag is. Het duinbos heeft daarom een marginale betekenis voor vleermuizen. Het is mogelijk dat randen en open plekken van het bos met loofhout als foerageergebied benut worden (oostrand bij West-Terschelling, zuidelijke rand en ter hoogte van het bunkercomplex). Dat geldt ook voor de elzensingels op de locatie "Hoek Hoofdweg / Melkweg". Het open duin van de locatie "Dellewal" en het open grasland van de huidige locatie is niet of nauwelijks geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Er zijn incidentele waarnemingen bekend van andere soorten (Zumkehr 2011), maar niet duidelijk is of deze soorten in de directe omgeving van de potentiële bouwlocaties voorkomen; Het recente overzicht van Vleermuizen in Friesland vermeldt alleen de drie genoemd soorten (Melis 2012). Alle vleermuissoorten zijn zwaar beschermd volgens de Flora- en faunawet (categorie 3). Grondgebonden zoogdieren In het onderzoeksgebied komt een aantal algemene grondgebonden zoogdieren voor: Egel, Dwergspitsmuis, Haas, Konijn, Rosse Woelmuis, Veldmuis, Dwergmuis, Bosmuis, Bruine rat, Huismuis en Ree (Melis 2012). Deze soorten zijn licht beschermd volgens de Flora- en fauwet (categorie 1) en bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling. Op het aangrenzende deel van de Waddenzee komen Gewone en Grijze Zeehond voor. De Grijze zeehond is middelzwaar, de Gewone zeehond zwaar beschermd. Amfibieën en reptielen In het onderzoeksgebied komen drie soorten amfibieën voor: Bruine kikker, Kleine watersalamander en Rugstreeppad (Van Delft & De Bruin 2010). De eerste twee zijn licht beschermd; de Rugstreeppad is een zwaar beschermde soort volgens de Flora- en faunawet (categorie 3). Het betreft een kleine populatie in de uitloop van een slootje aan de westzijde van het voormalige voetbalveld bij de Nieuwe Dijk, ten oosten van de huidige Campus (figuur 3.1). Hier mogen ook Bruine kikker en Kleine watersalamander verwacht worden (Zumkehr 2011). Deze soorten komen niet voor op de potentiële bouwlocaties, maar wel direct grenzend aan de "huidige locatie". In het aangrenzende duingebied komen de Zandhagedis en Levendbarende hagedis voor in deelgebieden met open zand en heide. Dagvlinders Geschikt leefgebied voor dagvlinders is binnen het onderzoeksgebied slechts beperkt aanwezig in bloemrijke bosranden en open duin. Dit is veel meer het geval in het noordelijk gelegen open duin en de bosranden buiten het onderzoeksgebied. Binnen het 5 x 5 kilometerblok, waarbinnen het onderzoeksgebied valt zijn 31 soorten dagvlinders waargenomen: Bruin zandoogje, Eikenpage, Rouwmantel, Groot dikkopje, Koninginnenpage, Bont zandoogje, Groot
16
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Koolwitje, Klein geaderd witje, Klein koolwitje, Heideblauwtje, Gehakkelde aurelia, Icarusblauwtje, Zwartsprietdikkopje, Geelsprietdikkopje, Atalanta, Distelvlinder, Dagpauwoog, Heivlinder, Citroenvlinder, Oranje luzernevlinder, Gele luzernevlinder, Hooibeestje, Boomblauwtje, Groentje, Zilveren maan, Grote parelmoervlinder, Duinparelmoervlinder, Landkaartje, Koevinkje, Kleine vos en Oranjetip (EIS-Nederland et al. 2007). Hieronder bevindt zich één volgens de Flora- en faunawet zwaar beschermde soort, namelijk de Rouwmantel. Dit betreft echter een trekvlinder met voortplantingsgebied buiten Nederland, zonder specifieke locale binding. Zes soorten staan op de Rode Lijst: Eikenpage, Rouwmantel, Heideblauwtje, Zilveren maan, Grote parelmoervlinder en Duinparelmoervlinder (Van Swaaij 2006). Uit de meer gedetailleerde atlas van dagvlinders van Terschelling (aanwezigheid van soorten op het niveau van vakken van 1 x 1 km, Zumkehr 1994) blijkt het voorkomen van 23 soorten in het onderzoeksgebied in de periode 1982 - 1993. Daaronder bevinden zich drie Rode Lijstsoorten, namelijk Eikenpage, Zilveren maan en Duinparelmoervlinder. De Eikenpage komt in de bossen van West-Terschelling met eikenstruweel algemeen voor aan de noordkant van het boscomplex (ter hoogte van de Helmduinweg). De Duinparelmoervlinder en de Zilveren maan komen in open duin, waaronder het Gootduin, voor met groeiplaatsen van Duinviooltje en Hondsviooltje (med. P. Zumkehr). Daarom moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van Duinparelmoervlinder en Zilveren maan op de locaties "Dellewal" en " In de duinen". Libellen Binnen het 5 x 5 kilometerblok waarbinnen het onderzoeksgebied valt zijn de volgende libellensoorten waargenomen: Grote keizerlibel, Glassnijder, Watersnuffel, Lantaarntje, Tengere grasjuffer, Zwervende pantserjuffer, Tengere pantserjuffer, Houtpantserjuffer, Noordse Witsnuitlibel, Viervlek, Gewone oeverlibel, Geelvlekheidelibel, Zwervende heidelibel en Bruinrode heidelibel (EIS-Nederland et al. 2007, Termaat & Kalkman 2011). Hieronder bevinden zich geen Rode Lijstsoorten of volgens de Flora- en faunawet middelzwaar of zwaar beschermde soorten. Geschikt leefgebied voor libellen is binnen het onderzoeksgebied slechts zeer beperkt aanwezig. Buiten het onderzoeksgebied is wel geschikt habitat voorhanden in open duin en bos met voortplantingshabitat in plassen en poelen (Kroonpolders, Griltjeplak, Groenplak, Doodemanskisten). Overige ongewervelden Andere voor het beschermingskader van de Flora- en faunawet relevante ongewervelde diersoorten zijn mieren, slakken, tweekleppigen, waterroofkevers en kreeftachtigen. Veel van deze wettelijk beschermde ongewervelde diersoorten stellen zeer specifieke eisen aan hun leefomgeving. Gezien de verspreidingsgegevens en het ontbreken van belangrijke ecologische randvoorwaarden, worden in het onderzoeksgebied geen wettelijk beschermde soorten uit deze groepen verwacht (De Bruyne 2004, Kalkman 2004, Peeters et al. 2004, www.waarneming.nl). Samenvattend overzicht Samenvattend zijn op de potentiële bouwlocatie naast de huidige Campus geen beschermde natuurwaarden aanwezig, maar wel in daaraan grenzend gebied, namelijk watervogels op de hoogwatervluchtplaats buitendijks en Rugstreeppadden ten oosten van de huidige Campus. Op de locatie "Hoek Hoofdweg / Melkweg" komen voor zover bekend geen beschermde natuurwaarden voor, mogelijk met uitzondering van foeragerende vleermuizen. De locatie maakt wel deel uit van de EHS (beheersgebied) en grenst aan weidevogelgebied, waar ook Rotganzen foerageren, die eveneens in het Natura 2000- gebied Waddenzee verblijven. De locaties "Dellewal" en "In de duinen" liggen in waardevol open duingebied (Grijze duinen), waar Duinparelmoervlinder en Zilveren maan voorkomen (Rode lijst-soorten). In de boslocaties zijn groeiplaatsen van beschermde Kleine keverorchis en Dennenorchis aanwezig. Drie beschermde vleer-
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
17
muissoorten foerageren mogelijk langs de bosranden; de betekenis van het bos zelf is marginaal voor deze groep. Tabel 3-1 - aanwezigheid van soortengroepen in het onderzoeksgebied, relevant voor natuurwetgeving en regelgeving.
Boslocatie Zuid - in het bos
In de duinen
De Tiger
aanwezigheid mogelijk (nader onderzoek vereist)
Hoek Hoofdweg / Melkweg
aanwezig in aangrenzend gebied / omgeving
?
In het bos
omg.
Boslocatie Europa
niet aanwezig
Dellewal
niet, of incidenteel aanwezig; betekenis van het gebied marginaal
-
Huidige campuslocatie
aanwezig, maar buiten begrenzing Natura 2000-gebied
(-)
Soortengroep
aanwezig
(+)
Bescher-mingskader / regelgeving
+
NB-wet/EHS NB-wet EHS EHS F&f-wet F&f-wet F&f-wet Rode Lijst
Watervogels De Plaat Habitattype Grijze duinen Broedvogels jaarrond beschermd weidevogels Kever- en Dennenorchis vleermuizen amfibieën dagvlinders
omg omg. -
omg (+) +
+/(-) -
+ (-) -
omg. omg. ? -
+ (-) -
(+) +
-
18
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Foto 2-1- Huidige campuslocatie (foto A&W, 22 mei 2012).
Foto 2-2- Dellewal met op de achtergrond Hotel Schylge (foto A&W, 22 mei 2012).
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Foto 2-3- Boslocatie Europa, westelijk deel (foto A&W, 22 mei 2012).
Foto 2-4- Kleine keverorchis (foto A&W, 22 mei 2012).
19
20
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Foto 2-5- Boslocatie - in het bos met open plek (groeilocatie Kleine keverorchis) (foto A&W, 22 mei 2012).
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Foto 2-6- Hoek Hoofdweg/Melkweg (foto A&W, 22 mei 2012).
Foto 2-7- In de duinen (foto A&W, 22 mei 2012).
21
22
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Natuurverkenning
Foto 2-8- De Tiger (foto A&W, 22 mei 2012).
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
5
Effecten op beschermde waarden
5.1
Type effecten
23
Realisatie van nieuwe bebouwing kan negatieve effecten hebben op beschermde natuurwaarden door directe effecten en indirecte effecten. Directe effecten hebben betrekking op fysiek habitatverlies door verandering van terreingebruik, vergraving, bebouwen van natuurlijk terrein en betreding. Indirecte effecten hebben betrekking op verschillende typen verstoring van met name vogels en vleermuizen in de directe omgeving. Verstoring kan nader onderverdeeld worden in: ● zichthinder: verlies van uitzicht voor broedvogels en pleisterende vogels in open gebied door realisatie van opgaande structuren, zoals boomsingels en bebouwing; ● visuele verstoring: verstoring van broedvogels en pleisterende vogels – maar ook bijvoorbeeld grotere zoogdieren - door zichtbare menselijke activiteiten, zoals wandelen, fietsen, varen en andere recreatieve activiteiten; ● geluidshinder: verstoring van broedvogels en pleisterende vogels door geluidsbelasting van verkeer, bedrijvigheid of recreatieve activiteiten zoals muziekfestivals; ● lichtverstoring: verstoring door uitstraling van licht op broedplaatsen en slaapplaatsen van vogels en vliegroutes van vleermuizen. De gevoeligheid van vogels en vleermuizen voor verstoringsbronnen is voor een deel vastgesteld door middel van onderzoek en is voor een deel omschreven in vuistregels op basis van veldervaring (‘expert judgement’), die door onderzoekers gedeeld wordt en toegepast is in ecologische effectstudies. In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van de werking van verschillende verstoringsbronnen, verstoringsgevoelige soortengroepen en in effectstudies toegepaste verstoringsafstanden, voor zover relevant voor dit onderzoek. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar visuele verstoring als gevolg van menselijke activiteiten en lichtverstoring. Visuele verstoring De verstoringsgevoeligheid van vogels voor zichtbare menselijke activiteiten verschilt sterk per vogelsoort. Deze gevoeligheid hangt samen met het landschapstype: hoe opener het landschap, hoe groter de verstoringsafstand. Deze varieert van slechts enkele meters voor zangvogels in bos tot enkele honderden meters in open grasland en op open water. Daarnaast hangt de verstorende werking samen met de aard van de activiteit. Op het open water bijvoorbeeld hebben kitesurfers als gevolg van hun hoge snelheid en onvoorspelbare richting een rigoureus verstorend effect op watervogels. De verstorende werking hangt ook samen met frequentie. Naarmate bijvoorbeeld het aantal via wandelpaden passerende groepjes mensen hoger ligt kan de verstoring over een grotere afstand werkzaam zijn. Daarnaast is de verdeling van activiteiten over de week en het seizoen relevant. Indien de activiteiten beperkt zijn is sprake van ‘piekverstoring’. Deze kan een rigoureus effect hebben, maar doorgaans blijft het terrein benut. Breiden de activiteiten zich uit dan is sprake van ‘duurverstoring’. Deze kan ertoe leiden dat de vogels het gebied verlaten. Het terrein verliest dan zijn ecologische functie voor de desbetreffende soorten. Het verband tussen bezoekersfrequentie en verstoringsafstand is beschreven en modelmatig toegepast door Henkens (1998). Naarmate het aantal passerende groepjes mensen via een wandelpad toeneemt, neemt ook de effectafstand van verstoring toe. Voor de groep van watervogels wordt in effectstudies een verstoringsafstand gehanteerd van 200-300 m (Van Eerden et al 2005, Van der Hut et al. 2007). Voor broedende weidevogels wordt in Fryslân als vuistregel een verstoringsafstand van 50 m voor fietspaden en van 100 m voor provinciale wegen gehanteerd (Wymenga et al. 2010).
24
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Lichtverstoring Nachtelijke verlichting kan een verstorende invloed hebben. De effecten van lichtverstoring op vogels zijn echter nauwelijks kwantitatief onderzocht. Daardoor is niet bekend tot welke afstand verlichting een verstorende werking heeft, in samenhang met bijvoorbeeld lichtsterkte, hoogte van de lichtbron, kleur van het licht en begroeiingstructuren in de omgeving. Duidelijk is wel dat slaapplaatsen van watervogels (ganzen, zwanen, eenden, steltlopers) bijzonder kwetsbaar zijn. Deze soortengroepen slapen in open terrein, op open water of op land in ondiep water. Nachtelijke verlichting van slaapplaatsen maakt deze ongeschikt. Onderzoek naar de invloed van wegverlichting op het broedgedrag en –succes van Grutto’s (Molenaar et al. 2000) in open weidegebied wees uit dat wegverlichting een negatieve invloed kan hebben op de geschiktheid als broedterrein. De vogels die als eerste begonnen te nestelen, kozen hun nestplaats verder van de lichtbron dan vogels die later gingen nestelen. Dit effect lijkt zich uit te kunnen strekken tot enige honderden meters afstand van de verlichting. De verstorende werking van verlichting op vleermuizen is recentelijk aangetoond. Van de aan de Meervleermuis verwante Watervleermuis is bekend dat deze soort nadelige effecten ondervindt van verlichting (Shirley et al. 2001). Onder invloed van tijdelijke verlichting die werd aangebracht ten behoeve van een muziekfestival, verlieten de Watervleermuizen de kolonie veel later dan onder donkere omstandigheden. Het lichtmijdende gedrag dat vleermuizen vertonen, heeft vermoedelijk te maken met het vermijden van predatie (Rydell et al. 1996).
5.2
Locatiespecifieke effecten
Op basis van beschikbare gegevensbronnen en veldbezoeken is een inventarisatie uitgevoerd van mogelijke effecten op natuurwaarden als gevolg van de bouw van een nieuwe campus op verschillende locaties. Deze bespreking moet gezien worden als een risicoverkenning met een kwalitatieve of semikwantitatieve bepaling van effecten en een beoordeling van mogelijk conflicten met natuurwetgeving en regelgeving. Na het vaststellen van een voorkeurslocatie kan de omvang van mogelijke effecten nader bepaald en getoetst worden op basis van inrichtings- en gebruiksspecificaties. In deze paragraaf worden de potentiële bouwlocaties achtereenvolgens behandeld. Huidige campuslocatie De potentiële bouwlocatie naast de huidige campus maakt geen deel uit van Natura 2000gebied, noch van EHS. Op de locatie zijn geen beschermde natuurwaarden vastgesteld. In aangrenzend gebied zijn wel beschermde natuurwaarden aanwezig, namelijk watervogels buitendijkse op het wad en Rugstreeppadden ten oosten van de huidige campus. Gelet op de ligging van het Natura 2000-gebied Waddenzee op korte afstand is de vraag relevant of negatieve effecten op de Waddenzee te verwachten zijn. De aandacht gaat daarbij uit naar uitstralingseffecten via geluid, verlichting en visueel zichtbare menselijk activiteiten, en naar effecten van betreding van het wad. Daarnaast is de landschappelijke inpassing van belang, gelet op de wezenlijke waarden in de Waddenzee als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur en op randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, die zijn benoemd in de PKB Waddenzee. De nieuwbouw zou op korte afstand van de buitendijkse hoogwatervluchtplaats (hvp) komen te liggen. Het is daarom mogelijk dat de verstoringsdruk op deze hvp verhoogd wordt. Dat is mogelijk als gevolg van lichtemissie vanuit de nieuwbouw in perioden waarin de hvp 's nachts benut wordt, en als gevolg van het benaderen of betreden van het gebied door personen die verblijven op de campus. De voorgenomen gebouwen hebben aan-
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
25
zienlijk meer volume en hoogte dan de huidige campus. Een groter uitstralend effect is daarom mogelijk. In dat geval is de vraag of het bouwvolume op deze locatie voldoet aan de randvoorwaarden die vanuit de PKB Waddenzee zijn gesteld, omdat de campus dan een gezichtsbepalend bouwwerk aan de baai zou zijn. De vraag is daarnaast of het initiatief leidt tot meer betreding van het wad, met mogelijk negatieve effecten op het beschermde habitattype "slik- en zandplaten (getijdengebied)". Bij laag water kan het bodemleven schade oplopen en foeragerende wadvogels kunnen verstoord worden. Bij intensieve betreding is dit mogelijk en dan zou sprake zijn van negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Waddenzee. In dat geval is ook sprake van aantasting van de kwaliteit als EHS-gebied. Het bestemmingsplan WestTerschelling biedt echter geen ruimte voor grootschalige excursies bij laag water. De risico's kunnen nader bepaald worden door een inventarisatie van het huidige terreingebruik en door middel van lichtmetingen. Indien dit het geval is kunnen maatregelen onderzocht worden die effecten voorkomen, zoals beperking van de lichtemissie in de richting van het wad. Er zijn geen conflicten met de Flora- en faunawet te verwachten, omdat bebouwing van het terrein geen effect zal hebben op de zwaar beschermde Rugstreeppad. Hoogstens verdwijnt leefgebied voor enkele licht beschermde soorten. In dit geval geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Dellewal De potentiële bouwlocatie Dellewal maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied, noch van de EHS. Op de locatie zijn geen beschermde natuurwaarden vastgesteld. De locatie ligt in landschappelijk waardevol open duingebied, waarin het habitattype Grijze duinen aanwezig is. Het areaal waardevol open duin is wel beperkt; ter hoogte van voormalige volkstuinen is nu wilgopslag en ruigte aanwezig. In het gebied komen de Duinparelmoervlinder en Zilveren maan voor. Deze soorten zijn opgenomen op de zogenoemde Rode lijst. Hoewel de Rode Lijsten lijst officieel door het Ministerie van LEI zijn vastgesteld, hebben ze geen juridische status. Wel verwacht het ministerie van de verschillende overheden en terreinbeherende organisaties dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode Lijsten. Realisatie van nieuwbouw leidt derhalve tot verlies aan als waardevol te beschouwen natuurwaarden, maar deze zijn op deze locatie niet beschermd via de Natuurbeschermingswet of de Flora- en faunawet. Gelet op de ligging van het Natura 2000-gebied Waddenzee op korte afstand is de vraag relevant of negatieve effecten op de Waddenzee te verwachten zijn. De locatie ligt niet op korte aftstand van de hoogwatervluchtplaats, zodat een hoger verstoringsdruk daar niet te verwachten is. Een hogere verstoringsdruk op de Plaat als gevolg van uitstralingseffecten is evenmin te verwachten, omdat vanuit aangrenzende bebouwing en de haven al sprake is van geluidsbelasting, lichtemissie en visueel zichtbare menselijk activiteiten op hoog niveau. De PKB Waddenzee staat niet toe nieuwe bebouwing op te richten op terreinen die tot nu toe niet bebouwd zijn. In bepaalde situaties (dwingende redenen van openbaar belang) kan een uitzondering gemaakt worden, mits de nieuwe bebouwing grenst aan bebouwd gebied en landschappelijke goed wordt ingepast. Gelet op het bouwvolume op deze locatie is de vraag of voldaan kan worden aan de randvoorwaarden die vanuit de PKB Waddenzee zijn gesteld. In dat geval is ook de vraag of wezenlijke waarden van de Waddenzee als EHS-gebied worden aangetast. Er zijn geen conflicten met de Flora- en faunawet te verwachten, omdat middelzwaar en zwaar beschermde soorten ontbreken. Wel verdwijnt leefgebied voor enkele licht beschermde soor-
26
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
ten. In dit geval geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Boslocatie Europa Het bos ten oosten van West-Terschelling is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur en ligt op korte afstand van het Natura 2000-gebied Terschellinger Duinen. Het deelgebied is soortenarm en kent een vrij grote betredingsdruk, omdat het als uitloopgebied fungeert voor bewoners van West-Terschelling. Er zijn mogelijk groeiplaatsen van de middelzwaar beschermde Kleine keverorchis en Dennenorchis aanwezig. Drie zwaar beschermde vleermuissoorten foerageren mogelijk langs de westelijke bosrand; het bos zelf is van geen of marginale betekenis voor deze groep. Op de locatie zijn geen vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten vastgesteld. Realisatie van nieuwbouw heeft tot gevolg dat het leefgebied van een aantal algemene broedvogels verdwijnt, leefgebied van licht beschermde zoogdieren en groeiplaatsen van de Kleine keverorchis en Dennenorchis. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (15 maart - 15 augustus) is er wat broedvogels betreft geen conflict met de Flora- en faunwet. In geval van verlies van leefgebied voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling. Beide orchideeënsoorten zijn middelzwaar beschermd. In dat geval geldt een vrijstelling indien de van toepassing zijnde gedragscode wordt gevolgd. Het duurzaam voortbestaan van de populaties wordt niet aangetast, omdat beide soorten in de dennenbossen van Terschelling zeer talrijk zijn. Aan het beginsel van zorgplicht kan worden voldaan indien voor het bosgebied een beheer wordt opgesteld dat er op gericht is de groeiplaatsen te beschermen en verder te laten ontwikkelen. In dat geval is de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet nodig. Op relatief korte afstand (ca. 750 m) is het open duingebied "Zwartduin" gelegen, dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling. Hier komen vier aangewezen habitattypen voor ("grijze duinen", "Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum", "Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea)" en "Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied". Als gevolg van uitloop door personen die op de nieuwe campus verblijven is in vergelijking met de huidige situatie een zeer geringe toename van de betredingsdruk op het padenstelsel bij Zwartduin te verwachten. Een sterke toename van de betredingsdruk van de habitattypen buiten de paden is echter niet verwachten, omdat niet alle toekomstige bewoners frequent het gebied zullen bezoeken en omdat de meerderheid van de bezoekers waarschijnlijk op de aanwezige paden zal blijven. Een negatief effect op de aangewezen habitattypen zal daarom niet optreden. Realisatie van de campus in het duinbos leidt tot verlies aan bosoppervlakte. De Boswet schrijft in dit geval compensatie voor in de vorm van herplant. Daarnaast is sprake van verlies aan kwaliteit in een deel van de Ecologische Hoofdstructuur, hiervoor is compensatie vereist. De locatie impliceert daarom een dubbele compensatieplicht. Boslocatie - in het bos De natuurwaarden van de boslocatie "In het bos" komen in veel opzichten overeen met die van de Boslocatie "Europa". Verschillen zijn dat een ondergroei (zoals in het westelijk deel van het bos) ontbreekt. Een dicht padennetwerk als gevolg van de uitloop uit het dorp ontbreekt. Op diverse open plekken zijn aanzienlijke orchideeënpopulaties aanwezig. Voor deze locatie geldt daarom hetgeen in de desbetreffende paragraaf is vermeld over effecten op natuurwaarden en relevantie met betrekking tot natuurwetgeving en regelgeving.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
27
Locatie Hoek Hoofdweg / Melkweg Op de locatie "Hoek Hoofdweg / Melkweg" komen voor zover bekend geen beschermde natuurwaarden voor, mogelijk met uitzondering van langs de houtsingels foeragerende vleermuizen. Geschikte foerageerzones langs houtsingels kunnen echter ook na bouw van de campus blijven bestaan. Bij realisatie van een nieuwe campus op deze locatie kan leefgebied van volgens de Flora- en faunawet licht beschermde soorten optreden. In dat geval geldt een vrijstelling van ontheffingsaanvraag. De locatie maakt deel uit van de EHS (beheersgebied) en grenst aan weidevogelgebied. Op de locatie zelf broeden zeer waarschijnlijk geen weidevogels. De vraag is of een nieuwe campus op deze locatie negatieve uitstralingseffect heeft op aangrenzend gebied in de Polder WestTerschelling, waar wel weidevogels broeden. Dit risico is aanwezig, aangezien de campusgebouwen aanzienlijk hoger zijn dan die op het bedrijventerrein. Deze gebouwen van één laag worden grotendeels afgeschermd door een elzensingel. Als gevolg van de bouwhoogte kan zichthinder (beperking van uitzicht), lichtverstoring en verstoring door zichtbare menselijke activiteiten optreden van broedende weidevogels in aangrenzend gebied. In dat geval zou de kwaliteit van EHS-beheersgebied en weidevogelgebied optreden. Daarnaast is relevant dat het aangrenzende weidegebied benut wordt door foeragerende Rotganzen en incidenteel als hoogwatervluchtplaats functioneert. Verstoring van deze waarden betekent een negatief effect op het Natura 2000-gebied Waddenzee, zodat sprake is van een verstoring/verslechtering in de zin van de Natuurbeschermingswet (externe werking) en een negatief effect op de kwaliteit van EHS-natuurgebied. Boslocatie Zuid - in het bos De natuurwaarden van de boslocatie "Zuid In het bos" komen sterk overeen met die van de Boslocatie "in het bos". Voor deze locatie geldt daarom hetgeen in de desbetreffende paragraaf is vermeld over effecten op natuurwaarden en relevantie met betrekking tot natuurwetgeving en regelgeving. In de duinen De natuurwaarden van de locatie "In de duinen" komen sterk overeen met die van de locatie "Dellewal". Een verschil is dat het areaal open duin groter is, zodat een groter areaal waardevolle vegetatie en leefgebied voor vlindersoorten van de Rode lijst verloren zou gaan. Voor deze locatie geldt hetgeen in de desbetreffende paragraaf is vermeld over effecten op natuurwaarden en relevantie met betrekking tot natuurwetgeving en regelgeving. De Tiger De natuurwaarden van de boslocatie "De Tiger" komen sterk overeen met die van de Boslocatie Europa. Een verschil is dat er open plekken aanwezig zijn met ruigte en dat een laag met struiken en opgaand loofhout goed ontwikkeld is. De ondergroei is grazig en standplaatsen van orchideeën ontbreken. Er zijn geen conflicten met de Flora- en faunawet, mits werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Indien bunkers aanwezig blijven en toegankelijk gemaakt worden voor vleermuizen worden verblijfplaatsen geboden en is in dat opzicht een positief effect mogelijk. Realisatie van de campus op deze locatie leidt tot verlies aan bosoppervlakte. De Boswet schrijft in dit geval compensatie voor in de vorm van herplant. Daarnaast is sprake van verlies aan kwaliteit in een deel van de Ecologische Hoofdstructuur, hiervoor is compensatie vereist. De locatie impliceert daarom een dubbele compensatieplicht.
28
5.3
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Conclusies
Een vergelijking van de verschillende bouwlocaties maakt duidelijk dat ontwikkeling op de huidige campuslocatie en op de hoek Hoofdweg/Melkweg kunnen leiden tot een verstoring/verslechtering in het kader van de Natuurbeschermingswet, omdat de functie van het aangrenzende wad of grasland als hoogwatervluchtplaats c.q. foerageergebied nadelig beïnvloed kan worden (tabel 5.1). Significant negatieve effecten zijn niet waarschijnlijk. Indien voor één van deze locaties gekozen wordt, is nader onderzoek nodig op basis van het ontwerp om de omvang van effecten te bepalen. Ontwikkeling van een nieuwe campus met aanzienlijk bouwvolume op relatief korte afstand van de Waddenzee kan gezichtsbepalend zijn en daarom een conflict opleveren met randvoorwaarden die in de PKB Waddenzee zijn gesteld. Dit geldt voor de locaties Dellewal, In de duinen en de huidige campuslocatie. De landschappelijke inpassing van een nieuwe campus speelt hierin een grote rol. Indien voor één van deze locaties gekozen wordt, is nader onderzoek nodig op basis van het ontwerp. Een markant gebouwencomplex aan de Waddenzee kan ook opgevat worden als een negatief effect op de wezenlijke waarden van de Waddenzee als EHS-gebied. Dit geldt voor zowel de fysieke aanwezigheid als mogelijk lichtemissie. De landschappelijke inpassing van een nieuwe campus en de wijze van verlichting zijn in dit opzicht bepalend. Daarom is, indien voor Dellewal. In de duinen of de huidige campuslocatie gekozen wordt, nader onderzoek nodig op basis van het ontwerp om de omvang van effecten te bepalen. De vier boslocaties maken deel uit van EHS-natuurgebied. Ontwikkeling hier impliceert daarom compensatie. Dat geldt ook voor de Boswet; in deze gevallen is sprake van een dubbele compensatieplicht. Ook kan ontwikkeling op de locatie Hoofdweg /Melkweg implicaties hebben vanuit EHS-regelgeving, omdat zowel een negatief effect mogelijk is op de Waddenzee, als op het open weide(vogel)gebied. Indien voor deze locatie gekozen wordt is nader onderzoek nodig op basis van het ontwerp om de omvang van effecten op aangrenzend weidegebied te bepalen. Een conflict met de Flora- en faunawet kan voorkomen worden indien bij ontwikkeling op een boslocatie gewerkt wordt buiten het broedseizoen volgens de van toepassing zijnde gedragscode en indien bij ontwikkeling op de locatie Hoofdweg / Melkweg houtsingels gespaard worden of worden herplant. In het laatste geval is nader onderzoek naar het terreingebruik door vleermuizen gewenst. Ontwikkeling in de open duin locaties Dellewal en "In de duinen" gaat gepaard met verlies aan leefgebied van Rode Lijstsoorten. Hoewel de Rode Lijsten lijst officieel door het Ministerie van LEI zijn vastgesteld, hebben ze geen juridische status. Wel verwacht het ministerie van de verschillende overheden en terreinbeherende organisaties dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode Lijsten.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
29
Tabel 5-1 - Risico's voor het optreden van negatieve effecten op beschermde natuurwaarden en Rode Lijstsoorten. Weergegeven is een kwalitatieve beoordeling van mogelijk effecten in het licht van de verschillende beschermingsregimes en regelgeving. - geen negatief effect te verwachten; geen conflict te verwachten met wetgeving of regelgeving (-) negatieve effecten kunnen voorkomen worden mits voorwaarden worden opgevolgd ? negatieve effecten mogelijk, maar nader onderzoek nodig op basis van het inrichtings- en gebruiksplan
? ? ? -
Boslocatie zuid in het bos * (-) * -
De Tiger
* (-) * -
In de duinen
* (-) * -
Hoek Hoofdweg / Melkweg
? ? *
Boslocatie in het bos
? ? ? -
Boslocatie Europa
Dellewal
Natuurbeschermingswet PKB-Waddenzee Ecologische Hoofdstructuur Flora- en faunawet Boswet Rode Lijst
Huidige campuslocatie
Beschermingskader
* negatieve effecten treden op
? ? *
* * -
30
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
6
Mitigatie, compensatie en natuurontwikkeling
6.1
Type maatregelen
31
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op mogelijkheden om negatieve effecten als gevolg van verlies aan of verstoring van leefgebied te beperken of elders te compenseren. Daarnaast is natuurontwikkeling ('natuurplus') op de locatie zelf of in de omgeving mogelijk. Een beknopt overzicht van maatregelen, die genomen kunnen worden, is opgenomen in tabel 6.1. Deze maatregelen gaan in op landschappelijke inrichting van de bouwlocatie, het tegengaan van uitstralingseffecten en natuurontwikkeling in andere delen van het onderzoeksgebied. Omdat effecten afhankelijk zijn van locatie, uitwerking van het bouwplan en landschappelijke inpassing, is het overzicht zeer beknopt gehouden. Tabel 6-1- Beknop overzicht van het type maatregelen, dat genomen kan worden om verlies aan natuurwaarden te beperken dan wel te compenseren, of natuur te ontwikkelen.
Type effect
Type maatregel
Verstoring hvp de Plaat als gevolg van lichtemissie
Toepassen 'slimme verlichting' (neerwaarts gerichte, lage armaturen), beperken van lichtemissie via ramen ? Aanplant elders
Verstoring hvp de Plaat als gevolg van betreding Verlies aan houtopstanden in duinbos met leefgebied voor broedvogels en andere fauna Verlies aan groeiplaatsen Kleine keverorchis en Dennenorchis Verlies aan open duin ("grijze duinen") en leefgebied voor o.m. Duinparelmoervlinder Verstoring van broedgebied weidevogels door aanplant van houtsingels Verstoring van broedgebied weidevogels door realisatie van gebouwen Natuurplus op bouwlocatie
Natuurontwikkeling elders
6.2
Beheermaatregelen elders in duinbos (verwijderen struiklaag) In aangrenzend gebied habitatkwaliteit verbeteren: opslag verwijderen, dynamiek (verstuiving) kleinschalig bevorderen Aanplant in hoogte beperken (struweelwal) Kwaliteitsverbetering weidegebied elders d.m.v. beheer Groene inrichting van het bouwperceel, Verblijfplaatsen voor vleermuizen bieden d.m.v. vleermuiskasten Binnen het onderzoeksgebied ontwikkeling of herstel van open duin, verkweldering en schraalgrasland of natte natuur met zout-zoet gradiënt.
Compensatie van verlies aan natuurwaarden op de boslocaties
Indien gekozen wordt voor een boslocatie is mitigatie en compensatie voor verlies aan Ecologische Hoofdstructuur natuurgebied vereist. In deze paragraaf worden concrete mogelijkheden voor beperking en compensatie van ecologische schade, en voor natuurontwikkeling op hoofdlijnen beschreven. Een kwantitatieve invulling in termen van oppervlakte bos en natuur en draagkracht voor specifiek soorten is in deze fase (nog) niet opgenomen. De voorkeursvolgorde voor mitigatie en compensatie is, op basis van het provinciale streekplan en de Verordening Romte Fryslân als volgt:
32
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
●
mitigatie: beperkt zo veel mogelijk het verlies aan natuurwaarden binnen het plan door middel van inrichtingsmaatregelen; kwantitatieve compensatie: ontwikkel vervangend areaal voor natuurwaarden door aanleg van duinbos met vergelijkbare kwaliteit grenzend aan of nabij de locatie waar het verlies optreedt; kwalitatieve compensatie: ontwikkel gelijkwaardige natuurwaarden in bestaand natuurgebied, door middel van inrichting en beheer van duinbos op een andere locatie; salderen: ontwikkel vervangend areaal voor natuurwaarden op afstand van de locatie, met behoud van voldoende samenhang in de ecologische hoofdstructuur, zodat per saldo de natuurwaarden op gelijkwaardig niveau blijven of natuurwinst geboekt wordt; financiële compensatie: stort een financiële bijdrage in een compensatiefonds, die voldoende hoog is om het netto verlies te compenseren door de ontwikkeling van natuurwaarden.
●
● ●
●
In het streekplan heeft de provincie op onderdelen een specifieke invulling voor bescherming van de EHS en natuurcompensatie op de Waddeneilanden gegeven. Bij de bescherming van de EHS is aan het begrip ‘(dwingende) redenen van groot openbaar belang’ een invulling gegeven die past bij de beperkte schaal van mogelijke ontwikkelingen op de eilanden. Hierbij wordt onderkend dat buiten bestaande dorpskommen en recreatieterreinen nagenoeg alle gronden tot de EHS behoren, zodat in een aantal situaties reële alternatieve locaties vrijwel ontbreken. Kwantitatieve compensatie kan onmogelijk blijken te zijn. In dat geval is kwalitatieve compensatie mogelijk, waarvoor de volgende uitgangspunten worden gehanteerd: kwalitatieve compensatie van natuurwaarden vindt in principe per eiland plaats, waarbij wordt vastgelegd welke verbetering voor welke ingreep staat. In voorkomende gevallen kan per project compensatie buiten het desbetreffende eiland mogelijk zijn, maar dan wel binnen het ecosysteem van de wadden; er is een financiële relatie tussen de ruimtelijke ingreep en de maatregelen voor natuurverbetering; bij financiële compensatie wordt als referentie uitgegaan van de waarde van eilander landbouwgrond met dezelfde oppervlakte als de oppervlakte van de ruimtelijke ingreep, vermeerderd met de inrichtingskosten voor nieuwe natuur; financiële verevening gebeurt via een EHS-compensatiefonds per eiland, tenzij in voorkomende gevallen afspraken zijn gemaakt voor overheveling naar andere eilanden of naar locaties binnen het ecosysteem van de wadden; voorbeelden van kwalitatieve compensatie zijn het verbeteren van milieucondities en het opruimen van verstorende wegen. Het oordeel van de provincie is vereist om te bepalen in hoeverre de compensatieplicht van verlies aan EHS-kwaliteit wordt vervuld. Daarnaast is het nodig om na te gaan hoe aan de vereisten vanuit de Boswet voldaan kan worden. In principe vallen alle houtopstanden van 10 are en groter (vanaf 1000 m2) onder de Boswet. De uitvoering van de Boswet in Fryslân is vastgelegd in de notitie ”Uitvoering van de Boswet”. Er zijn drie categorieën van vervangbaarheid onderscheiden met daaraan gekoppeld een overcompensatie van het kwaliteitsverlies d.m.v. een kwantiteitstoeslag. Voor vervangbare bosbodems (met een ontwikkeltijd van ca. 25 jaar) geldt een toeslag van 50%; in dat geval dient 1,5 maal de oppervlakte gecompenseerd te worden. De bevoegdheid voor de uitvoering van de Boswet ligt bij de Minister van LEI. De provincie adviseert onder meer over het verlenen van ontheffingen van de herplantplicht en over compensatie van de herplantplicht elders. Ook planologische en financiële consequenties zijn relevant. Het gronddepot bijvoorbeeld is momenteel door de gemeente gereserveerd als compensatiegebied voor eventuele uitbreiding van de haven. De kosten van herinrichting en beheer zijn in deze paragraaf niet opgenomen.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
33
Mitigatie Door middel van inrichting en beheer op het bouwperceel zelf kunnen natuurwaarden voor een deel gehandhaafd, en voor een deel zelfs ontwikkeld worden. Indien de bouwwerken zodanig landschappelijk ingepast worden, dat hoogteverschillen in het terrein voor een groot deel gehandhaafd blijven, ruimte wordt gespaard voor dennenbosjes en daarnaast bosrandzones met loofhout, mantel- en zoomvegetaties worden aangelegd, dan wordt de campus in het boslandschap ingebed. Binnen het terrein blijft leefgebied aanwezig voor algemeen voorkomende diersoorten, waaronder broedvogels en kleine zoogdieren. Randen van bosschages verrijken het gebied voor deze soortengroepen en voor dagvlinders en andere ongewervelden. Wellicht is het ook mogelijk om groeiplaatsen van Dennenorchis en Kleine keverorchis te sparen. De broedvogelsoorten, die in het duinbos in 2006 zijn vastgesteld (Boomkruiper, Koolmees, Fitis, Zwartkop, Merel, Houtduif, Turkse Tortel, Groenling, Vink, Goudhaan, Pimpelmees, Winterkoning, Heggenmus, Houtduif, Ekster) verdragen menselijke activiteiten in de directe omgeving, zoals in een park of landgoed. Dat geldt ook voor een aantal zoogdieren, zoals Egel, Dwergspitsmuis, Konijn, Rosse Woelmuis en Bosmuis. De inventarisatie van broedvogels en orchideeën, die in het voorjaar van 2012 wordt uitgevoerd, maakt het mogelijk om de verspreiding en omvang van locale natuurwaarden te preciseren en hier op in te spelen bij de landschappelijke inpassing van de campus. Kwantitatieve compensatie Het fysieke verlies aan bosareaal kan in theorie gecompenseerd worden door aanplant op een aangrenzende locatie. Na aanplant ontstaat dan op termijn gelijkwaardig leefgebied voor licht beschermde soorten en voor Dennenorchis en Kleine keverorchis. In dat geval wordt ook aan de plicht tot herplant van de Boswet voldaan, en blijft de staat van instandhouding van de beschermde orchideeënsoorten conform de Flora- en faunawet gehandhaafd. Voor een effectieve compensatie van verlies aan EHS-gebied ligt het voor de hand aan te sluiten bij duinbos in de omgeving. De lijkt echter praktisch niet mogelijk. Aanplant in bijvoorbeeld open duin zou ten koste gaan van een andere EHS-kwaliteit. Kwalitatieve compensatie Compensatie in kwalitatieve zin betekent dat in andere delen van het duinbos door middel van inrichting en beheer de kwaliteit zodanig verhoogd wordt, dat groeiplaatsen en geschikt leefgebied van diersoorten die verloren gaan elders worden toegevoegd. Voor de Dennenorchis en Kleine keverorchis is dit goed mogelijk. Deze soorten zijn afhankelijk van de bosstructuur. Waar een dichte struiklaag in dennenbos aanwezig is, kan door plaatselijk verwijderen van deze laag een geschikt milieu voor de orchideeën gecreëerd worden. Voor een verhoging van de draagkracht voor broedvogels, kleine zoogdieren en ongewervelden is een verrijking van de vegetatiestructuur en het soortenspectrum aan bomen en struiken nodig. Dit is mogelijk door open plekken in het bos te creëren en loofhoutsoorten aan te planten, of deze zich spontaan te laten vestigen. De inzet die hiervoor nodig is kan bepaald worden op grond van de inventarisatie van locale natuurwaarden, die in 2012 wordt uitgevoerd, en op basis van de ervaring die Staatsbosbeheer heeft opgebouwd met beheer in dennenbos op Terschelling. Deze insteek maakt het mogelijk om het verlies aan natuurwaarden voor een groot deel te compenseren. De staat van instandhouding van de beschermde orchideeënsoorten kan conform de Flora- en faunawet gehandhaafd blijven. In dit geval is het oordeel van de Provincie vereist in welke mate voldaan wordt een de verplichting tot compensatie van EHS-kwaliteit. Tenslotte moet nader bekeken worden op welke wijze aan verplichtingen van de Boswet voldaan kan worden. Salderen In de omgeving van de boslocaties zijn mogelijkheden aanwezig om de natuurwaarde te verhogen, zodat per saldo natuurwinst geboekt wordt. Twee mogelijkheden doen zich voor, name-
34
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
lijk natuurontwikkeling op de huidige campuslocatie of natuurontwikkeling ter hoogte van het buitendijkse gronddepot. De huidige campus is gelegen in een perceel met cultuurgrasland en grenst westelijk aan open duin en oostelijk aan een perceel met schraal, soortenrijk grasland met een kwelsloot en poeltje. Na sloop van de campus kan aan de westzijde de zandige ondergrond opengelegd worden, zodat hier stuifduintjes kunnen ontstaan. In aansluiting op het Grootduin kan de vegetatie zich ontwikkelen tot een kruidenrijke begroeiing met onder meer Buntgras, Duinviooltje en Hondsviooltje, waarbij leefgebied ontstaat voor onder meer Duinparelmoervlinder en Zilveren maan. Dit deelgebied is niet begrensd als EHS, maar heeft dan wel een ecologische waarde, die elders op het eiland als EHS-kwaliteit is benoemd (namelijk in de Duinen Terschelling). Aan de oostzijde is het mogelijk om het grasland te verschralen en aan te sluiten op het aangrenzende schrale, soortenrijk grasland, dat incidenteel begraasd en gehooid wordt. De kwelsloot, die eindigt in een poeltje en een rietstrook, kan verlengd worden, zodat meer natte natuur in het perceel wordt gebracht. Op deze manier wordt de natuurwaarde sterk verhoogd. Recreatief medegebruik is goed mogelijk. Een wandelpad kan bijvoorbeeld de toegankelijkheid verhogen en de mate van betreding sturen. Een andere optie richt zich op natuurontwikkeling van het buitendijks gelegen gronddepot. Hier is kleinschalige kwelderontwikkeling mogelijk, die aansluit op het plan voor kweldervorming langs de Terschellinger waddendijk (Van Loon-Steensma 2011). Inrichtingsmaatregelen richten zich op het creëren van gunstige randvoorwaarden voor natuurlijke kweldervorming. Dit houdt in dat door locale vergraving een kreek met stromingsluwe condities geschapen worden, waar sediment kan worden afgezet. Vervolgens kunnen pionierplanten (zoals Zeekraal) zich vestigen en kan een zouttolerante kweldervegetatie zich ontwikkelen. Het buitendijks gronddepot maakt deel uit van de EHS. Indien voor deze optie gekozen wordt is sprake van verlies aan EHS-kwaliteit in het duinbos en winst aan EHS-kwaliteit in het waddengebied. Indien de primaire waterkering wordt verlegd en het natuurlijk verloop van het duin wordt gevolgd, komt de campuslocatie buitendijks te liggen. In dat geval is natuurontwikkeling in aansluiting op het wad mogelijk, met kleinschalige kweldervorming. In dat geval zou een zeer waardevolle gradiënt van zoet naar zout gecreëerd kunnen worden.
.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
35
Literatuur ● ● ●
●
● ●
●
●
●
● ●
●
● ●
● ● ●
Bruyne, R. de 2004. Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys 1830, gebaseerd op gegevens tot het jaar 2002. EIS Nederland, www.naturalis.nl/eis. Delft, J. van, A. de Bruin & P. Frigge 2010. Waarnemingenoverzicht 2009. RAVON 38, jaargang 12 nummer 4; 78-98. RAVON, Nijmegen. EIS-Nederland, De Vlinderstichting & Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2007. Waarnemingenverslag 2007. Kaarten libellen. Kaarten dagvlinders. EIS-Nederland, Leiden / De Vlinderstichting, Wageningen / Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Assen. Hustings, F. & W. Vergeer 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland, Leiden. Kalkman, V.J. 2004. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis Kleijn, D., L. Lamers, R. van Kats, J. Roelofs & R. van ’t Veer 2009. Ecologische randvoorwaarden voor weidevogelsoorten in het broedseizoen. Resultaten van een pilotstudie in het Wormer- en Jisperveld. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Kuijper, D.P.J., J. Schut, A-J. Haarsma , J. Ouwehand, H.J.G.A. Limpens & D. van Dullemen. 2006. Meervleermuizen in Fryslân: kennisontwikkeling voor soortbescherming. A&Wrapport 748. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek en Zoogdiervereniging VZZ, Veenwouden/ Arnhem Limpens, H.J.G.A., K. Mostert & W. Bongers (eds.) 1997. Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Loon-Steensma, J.M. van 2011. Kweldervorming langs de Terschellinger Waddendijk: een verkenning naar kansen, beperkingen en vragen rond kweldervorming langs de Waddendijk e.o. van Terschelling. Alterra-rapport 2172, Wageningen. Melis, J. 2012. Werkatlas Zoogdieren van Friesland. Zoogdiervereniging, Provincie Fryslân, Zoogdierwerkgroep Fryslân, It Fryske Gea, Landschapsbeheer Fryslân, Fryslân Grien. Molenaar, J.G. de, D.A. Jonkers & M.E. Sanders 2000. Wegverlichting en natuur III. Lokale invloed van wegverlichting op een gruttopopulatuie. DWW Ontsnipperingsreeks deel 38, Delft. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Oranjewoud 1996. Terschellinger Polder Weidevogelinventarisatie 1995. Rapportnr 1270280056, Oranjewoud, Heerenveen Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata. – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden Provincie Fryslân 2006. Ontwerp Streekplan Fryslân 2006. Om de kwaliteit fan de romte. Leeuwarden. Provincie Fryslân 2007. De Boswet. Een handreiking voor beheerders en vergunningverleners. SOVON 2006. Broedvogels kartering Terschelling 2006.
36
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
●
Veer R. van ’t & C.J.G. Scharringa 2008. Weidevogelonderzoek Laag Holland 2006. Analyse en interpretatie van de aangetroffen soorten, aantallen en dichtheden in 30.000 hectare weidevogelgebied. Landschap Noord-Holland, Castricum. Vlinderwerkgroep Friesland & De Vlinderstichting 2000. Dagvlinders in Fryslân. Friese Pers Boekerij, Leeuwarden; KNNV, Utrecht. Wiersma P. & van Roomen M. 2009. Hoogwatervluchtplaatsen van Terschelling op de kaart. SOVON-informatierapport 2009/11. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Zumkehr, P.J., 1994a. Dagvlinders van Terschelling. KNNV-Terschelling. Zumkehr, P.J., 1994b. De Zilveren maan op Terschelling, een afwijkende populatie. Vlinders juli 1994. Zumkehr, P.J., 2011. Het bestemmingsplan West-Terschelling in relatie tot Natura2000 en de Flora- en faunawet. Een voortoets.
● ●
● ● ●
Geraadpleegde internetsites ● www.minlnv.nl/Natura 2000 ● www.ravon.nl ● www.fryslân.nl ● www.waarneming.nl
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Bijlage 1
37
Bronbeschrijving ecologische waarden
Ecologische waarden bos West-Terschelling, ter hoogte van de West_Aletalaan, noordelijk van Boslocatie-Europa bron: P. Zumkehr. De botanische betekenis van twee bospercelen ten oosten van West Terschelling Het duinbos grenzend aan Werst-Terschelling hier een aanplant van dennen uit de periode tussen 1910 en 1930. De boomlaag bestaat voornamelijk uit Oostenrijkse den (Pinus nigra nigra), hoewel plaatselijk ook Corsicaanse den (Pinus nigra maritima) voorkomt. Een duintop in het perceel is beplant met Zeeden (Pinus pinaster). Het bos is aangeplant in een oorspronkelijk duingebied. De natuurlijke geomorfologie van het perceel is nog aanwezig. Ruim tweederde van het perceel, ruw weg het oostelijke gedeelte, bestaat uit een soortenarm en structuurarm naaldbos, dat gerekend kan worden tot het zogenaamde mosbos, het Leucobryo-Pinetum. In dit bos is een struiklaag nagenoeg afwezig, hoewel lokaal enige loofhout-eilandjes voorkomen, voornamelijk bestaande uit Zachte berk (Betula pubescens). Verspreid komen enkele stuiken voor van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) of Lijsterbes (Sorbus aucuparia), of komen Braam (Rubus fruticosus s.l.),Kamperfoelie (Lonicera periclymenum) en Struikhei (Calluna vulgaris) voor. Ook de kruidlaag is hier slecht ontwikkeld, bestaande uit een ijle vegetatie van Zandzegge (Carex arenaria) met hier en daar Eikvaren (Polypodium vulgare) en Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata). De bodem is bedekt met een matig dikke laag slecht afbrekend strooisel van dennennaalden. Deze strooisellaag vormt de voedingsbodem voor een moslaag, die vrijwel volledig bodembedekkend is, en die voornamelijk bestaat uit Heideklauwtjesmos (Hypnum jutlandicum). Op noordhellingen en in wat vochtiger en lager gelegen delen wordt Heideklauwtjesmos regelmatig vervangen door Gewoon Klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme) of Groot laddermos (Pseudoscleorpodium purum). Lokaal komen ook Gaffeltandmos (Dicranum scoparium), Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) en Fraai Haarmos (Polytrichum formosum) voor. Korstmossen, kenmerkend voor een jongere fase van het bos, het zogenaamde Korstmosbos of Cladonio-Pinetum, zijn in het perceel vrijwel afwezig. Op een enkele locatie is Rendiermos (Cladina portentosa) aangetroffen. Daarnaast komen hier en daar de veelal epifytisch groeiende soorten Cladonia coniocraea en Cladonia fimbriata voor. Vrij algemeen is het levermos Gewoon kantmos (Lophocolea bidentata), dat voorkomt op dood hout, afgevallen dennenkegels of in de strooisellaag. Ook het wat zeldzamere Gedrongen kantmos (Lophocolea heterophylla) is aangetroffen. Van belang is het voorkomen van de Dennenorchis (Goodyera repens) en de Kleine keverorchis (Listera cordata) in dit bosgedeelte. Beide orchideeën zijn karakteristiek voor de dennenbossen van Terschelling en hebben een voorkeur voor de soortenarme vegetatie van het mosbos. De orchideeën kiemen bij voorkeur in het mosdek, in situaties waarin de struiklaag en de kruidlaag niet te sterk ontwikkeld zijn. De Dennenorchis komt onder vergelijkbare omstandigheden op meer plaatsen in Nederland voor. De populatie van de Kleine keverorchis beperkt zich vrijwel tot de bossen van Terschelling, 95% van de Nederlandse populatie komt hier voor. Beide soorten staan op de Rode Lijst van Kwetsbare en Bedreigde Vaatplanten, en zijn volgens Flora- en Faunawet wettelijk beschermd. De populatie van de Dennenorchis in het perceel beslaat ongeveer 250 exemplaren. Van de Kleine keverorchis werden 20 exemplaren geteld. Wel moet worden verwacht dat het aantal Kleine keverorchissen in het perceel groter is dan aangegeven. Deze voorjaarsbloeiende orchidee sterft vanaf half juni af, en is dan vaak later in het seizoen amper terug te vinden.
38
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Het westelijke deel van het perceel is een dennenbos met een sterk ontwikkelde struiklaag. Deze bestaat voornamelijk uit Amerikaanse vogelkers, Lijsterbes, Zomereik (Quercus robur), Kamperfoelie, Braam, Zachte berk, en plaatselijk Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus). Er komen echter talloze andere struiksoorten voor, waaronder soorten van wat rijkere bossen, zoals Hulst (Ilex aquifolium), Klimop (Hedera helix), Gelderse roos (Viburnum opulus) en Es (Fraxinus excelsior). Een klein deel in het noordwesten betreft een structuurrijk en soortenrijk loofbosje, met een enkele naar Terschellinger maatstaven grote Zomereik. De kruidlaag is in dit bosgedeelte sterker ontwikkeld, en bestaat uit Zandzegge (Carex arenaria), met een hogere bedekking dan in de rest van het perceel, en tevens Duinriet (Calamagrostis epigejos), Brede stekelvaren en Eikvaren. De moslaag is alleen in open gedeeltes goed ontwikkeld, en bestaat grotendeels uit Groot laddermos. Onder dichtgegroeide, schaduwrijke en strooiselrijke delen komt ook Fijn laddermos (Eurhynchium praelongum) veelvuldig voor. Plaatselijk is ook Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum) aanwezig. De noordwestrand van het bosperceel, grenzend aan de nieuwe woonwijk, heeft een open structuur met een slecht ontwikkelde struiklaag. Als gevolg van een sterke instraling van de zon, en een sterke blootstelling aan de wind is de omzetting van de strooisellaag hier sterker, waardoor de kruidlaag beter ontwikkeld is. De bedekking van Zandzegge is hier aanzienlijk hoger en tevens komen enkele karakteristieke duinsoorten voor, zoals Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Vroege haver (Aira praecox), Vertakte leeuwentand (Leontodon autumnale), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Zandstruisgras (Agrostis vineale) en Gewoon struisgras (Agrostis capillaris). De overgang van het bos naar de langs de woonwijk lopende weg is een sterk zonbeschenen helling met een kruiden- en mosvegetatie die karakteristiek is voor licht met strooisel verrijkte duinranden. Naast gangbare kruiden als Witte klaver (Trifolium repens), Rode klaver (Trifolium pratense), Duizendblad (Achillea millefolium), Roodzwenkgras (Festuca rubra), Schapezuring (Rumex acetosella), Fijn schapegras (Festuca filiformis) en Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), komen hier ook zeldzemere soorten voor zoals Lathyruswikke (Vicia lathyroides), Zilverhaver (Aira caryophyllea) en Hard zwenkgras (Festuca cinerea). De moslaag bestaat hier uit soorten van open duinen, zoals Purpersteeltje (Ceratodon purpureus), Zandhaarmos (Polytrichum juniperinum), Ruig haarmos (Polytrichum piliferum), Gewoon klauwtjesmos, Gaffeltandmos, Grijs kronkelsteeltje, en Bleek dikkopmos (Brachythecium albicans). Ook komen enkele korstmossen voor van open duinterreinen, zoals Cladonia furcata en Cladonia glauca. Het kalkindicatieve Gewoon smaragdsteeltje (Barbula convoluta) komt voor in de uitspoelingszone van de verhardingslaag in het pad tussen de twee bospercelen. Van belang is het voorkomen van een groeiplaats van Boompjesmos (Climacium dendroides) in deze zone. Boompjesmos komt voor op de Rode Lijst van Kwetsbare en Bedreigde Blad- en levermossen. Op Terschelling is van deze soort tot nu toe slechts een vindplaats in het Formerumerbos bekend. In het bosperceel is de invloed van de aangrenzende bewoning sterk. Het frequent storten van tuinafval in de ondergroei van het bos heeft geleid tot het ontstaan van groeiplaatsen van tuinplanten. Daaronder zijn soorten als Hemelsleutel (Sedum telephium) en Gevlekt longkruid (Pulmonaria officinalis). De laatste soort komt voor op de Rode Lijst van Kwetsbare en Bedreigde vaatplanten. De groeiplaats heeft echter betrekking op een tuinplant, en mag niet als natuurlijk worden beschouwd. Van belang is de aanwezigheid van een groeiplaats van Lelietje der Dalen (Convallaria majalis) net buiten de zuidrand van het perceel. De groeiplaats betreft ongeveer 300 planten.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
39
Ecologische waarden van de voormalige dancing Dellewal, grenzend aan de locatie "Dellewal". bron: P. Zumkehr 2011. Voortoets Bestemmingsplan West-Terschelling. Tussen de kavel van de voormalige dancing Dellewal en Hotel Schylge ligt een deels open, deels met struiken dichtgegroeid, sterk geaccidenteerd duin. Ten zuiden van de kavel ligt een verharde weg met parkeerplaats welke van het zuidelijker en lager gelegen fietspad is gescheiden door een met struwelen dichtgegroeide duinrand. Oostelijk van de kavel ligt een verwaarloosd en met struwelen en braam dichtgegroeid perceel. Het Grootduin, ten noorden en verder oostelijk gelegen, bestaat uit open duin met een buntgrasvegetatie, hoewel ook hier sprake is van een sterke kieming van bomen en struiken. Momenteel is de kavel als gevolg van de recente sloop van de dancing nagenoeg onbegroeid. De vegetatiebedekking is nog geen 10%. Aangetroffen plantensoorten zijn voornamelijk ruderale soorten en soorten die zijn gevestigd vanuit omringende tuinen (zeepkruid, witte reseda, tuinaardbei). Er komen geen bijzondere plantensoorten voor. Van enige betekenis is wel de aanwezigheid van het zeldzame maar niet wettelijk beschermde mosbloempje tussen de klinkers van de weg. Van het omringend duingebied is met name het Grootduin in geomorfologisch en botanisch opzicht van grote waarde. Dit duingebied heeft een vegetatie van het Violo-Corynephoretum, welke gerelateerd is aan het habitattype “grijze duinen” (hoewel het Grootduin geen deel uitmaakt van een Natura 2000-gebied).
Ecologische waarden van het voormalige voetbalveld, oostelijk grenzend aan de huidige campuslocatie bron: P. Zumkehr 2011. Voortoets Bestemmingsplan West-Terschelling. Het voormalige voetbalveld is gelegen ten zuidwesten van de Nieuwe Dijk, de Waddenzeedijk van Terschelling. Het gebied ligt buitendijks en staat min of meer in verbinding met de slik- en zandplaten van de Plaat. Het terrein is relatief hoog gelegen en wordt slechts bij hoge uitzondering door de Waddenzee beïnvloed. De invloed vanuit de Waddenzee is mede gering doordat tussen het terrein en de Plaat een gronddepot ligt. Aan de westzijde grenst het gebiedje deels aan recreatieterrein Dellewal. Op de grens tussen Dellewal en het voormalige voetbalveld ligt een recent verlegde kronkelende sloot, waarlangs zoet water uit het ten noorden gelegen bos- en duingebied wegstroomt. De oeverzone van deze sloot is momenteel dichtgegroeid als gevolg van spontane kieming van zwarte els. Zuidelijk van Dellewal loopt de sloot uit in een klein, met riet omzoomd poeltje, dat verder afwatert naar de Waddenzee. Het graslandje is een overblijfsel van een in onbruik geraakt voetbalveld. Het betreft een in het algemeen droog schraalland, waarop de laatste jaren een beheer heeft plaatsgevonden dat bestaat uit incidentele begrazing door paarden en incidenteel maaien. De vegetatie van het grasland is soortenrijk en bestaat uit droogtebestendige soorten grassen en kruiden. Daarin zijn fioringras, Engels raaigras, roodzwenkgras, gewoon struisgras, witte klaver, kleine klaver, schapenzuring, reukgras, ruw beemdgras en smalle weegbree aspectbepalend. Het droge karakter van het land wordt benadrukt door lokaal voorkomende groeiplaatsen van zilverhaver, vroege haver en zandstruisgras. Het terrein heeft tevens een iets ruderaal of verruigd karakter, waarbij het voorkomen van enige uit tuinen afkomstige soorten opvalt. Het gaat daarbij onder meer om middelste teunisbloem, keizerskaars en Japanse duizendknoop. Meer gangbare ruigtekruiden in het terrein zijn sofiekruid, Canadese fijnstraal, grote brandnetel, gewone zandkool, perzikkruid, akkerdistel, speerdistel en kromhals. Een enkel plekje langs de rand van de kron-
40
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
kelende sloot heeft een vochtminnende vegetatie waarin onder andere drienervige zegge en watermunt voorkomt. Hier zijn groeiplaatsen aangetroffen van de rode-lijst soorten wondklaver en duinlangbaardgras. De kronkelende sloot heeft in potentie een hoge waarde, daar deze gevoed wordt door ijzerhoudend kwelwater uit het duingebied. In de vegetatie komt dit echter momenteel niet tot uiting, mede doordat de oeverzone als gevolg van de kieming van zwarte els is dichtgegroeid. Wel is er een enkele groeiplaats van waterpostelein aangetroffen. De randzone van het terreintje aan de zuidzijde en zuidwestzijde (zuidelijk van Dellewal) bestaat uit een zoom riet, welke hier ook de oeverzone van de uitloop van de sloot en het kleine poeltje domineert. Deze rietstrook inclusief het poeltje is van betekenis als broedlocatie van enkele rietgebonden soorten als kleine karekiet, rietgors, waterhoen en meerkoet. Op het grasland zelf wordt slechts incidenteel gebroed door scholekster en graspieper. In het poeltje is een populatie aangetroffen van de rugstreeppad, daarnaast mogen ook bruine kikker en kleine watersalamander worden verwacht.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Bijlage 2
41
Natuurwetgeving
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Daarmee verankerde Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving. De Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld op basis van de aangewezen Vogelrichtlijn- c.q. Habitatrichtlijngebieden. Handelingen die deze gebieden schaden zijn verboden, tenzij het bevoegd gezag vergunning verleent. Habitatrichtlijngebieden zijn aangewezen wegens bijzondere habitattypen en soorten. Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen ter bescherming van leefgebieden van bedreigde vogels en trekvogels. De soorten en habitattypen waarvoor een gebied is aangewezen, worden de ‘kwalificerende waarden’ genoemd. De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat voor ieder Natura 2000-gebied een aanwijzingsbesluit wordt opgesteld waarin heldere instandhoudingsdoelen zijn vastgelegd. Daarin is vastgelegd hoe habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied beschermd worden en welke activiteiten in en om de Natura 2000- gebieden zijn toegestaan. Beschermde Natuurmonumenten Onder de huidige Natuurbeschermingswet is het onderscheid tussen Staatsnatuurmonumenten en Beschermde Natuurmonumenten vervallen. Beide vallen onder de noemer Beschermde Natuurmonumenten. Als Beschermde Natuurmonumenten binnen Natura 2000-gebieden liggen, worden de natuurwaarden en het natuurschoon waarvoor deze gebieden onder de oude wet zijn aangewezen, opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Het oude beschermingsregime treedt terug. Handelingen in of rondom Beschermde Natuurmonumenten die buiten de Natura 2000-gebieden liggen, zijn verboden als ze schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in dat gebied, of als ze het Beschermde Natuurmonument ontsieren. Dit geldt echter niet als de minister van LNV of de provincie een vergunning heeft verleend. Externe werking De kwaliteit van Natura 2000-gebieden is mede afhankelijk van de ruime omgeving. Als een activiteit die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, moet deze beoordeeld worden. Locale en regionale overheden mogen in bestemmingsplannen geen ontwikkelingen mogelijk maken die in potentie een bedreiging voor Natura 2000-gebieden inhouden. Dit geldt voor nieuwe ontwikkelingen maar in beginsel ook voor bestaand gebruik. Activiteiten op korte afstand van een Natura 2000-gebied kunnen kwalificerende soorten in het Natura 2000-gebied verstoren of verontrusten. Ook activiteiten op grotere afstand van een Natura 2000-gebied kunnen gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden, zoals hydrologische effecten (bijvoorbeeld als gevolg van grote grondwateronttrekkingen) en een toename van vliegverkeer. Verstoring treedt ook op wanneer kwalificerende soorten vanuit het Natura 2000gebied gebruik maken van de omgeving en dat gebruik door ruimtelijke ontwikkelingen minder mogelijk wordt. De bescherming van Natura 2000-gebieden is dus ook buiten de gebiedsgrenzen van kracht. Dit wordt aangeduid met de term externe werking. Toetsing volgens de Natuurbeschermingswet Als er nieuwe activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied plaatsvinden, moet oriënterend onderzoek uitwijzen of er een kans is dat deze significant negatieve effecten op de instandhou-
42
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
dingsdoelen van de Natura 2000-gebieden hebben. Deze oriëntatie is de Voortoets. Er zijn drie uitkomsten daarvan mogelijk (ministerie van LNV 2005): 1 Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. 2 Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat een vergunning moet worden aangevraagd die vergezeld moet gaan van de zogenoemde Verslechterings- en verstoringstoets. 3 Er is een kans op een significant negatief effect. Dan moet een vergunningsprocedure worden gevolgd die vergezeld moet gaan van een Passende beoordeling. Hiervoor is onderzoek nodig op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake. Als op grond hiervan wederom blijkt dat niet valt uit te sluiten dat het plan significante gevolgen heeft voor het gebied, kan de provincie slechts een vergunning verlenen als voldaan wordt aan de zogenaamde ‘ADC-criteria’. Dat wil zeggen dat er geen alternatieven (A) voor het plan zijn, er een dwingende reden van groot openbaar belang (D) met het plan is gemoeid en vóór de ingreep compensatie van natuurwaarden (C) is gerealiseerd.
Flora- en faunawet In de Flora- en faunawet is de bescherming geregeld van soorten die in die wet zijn genoemd. Deze soorten zijn ingedeeld in beschermingscategorieën (Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten). Daarnaast geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving de ‘zorgplicht’. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een gewijzigde aanpak betreffende de beoordeling van ontheffingsaanvragen. Zorgplicht De zorgplicht houdt in dat iedereen dient te voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. Als dat niet mogelijk is, dienen die gevolgen zoveel mogelijk beperkt of ongedaan gemaakt te worden (artikel 2). De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten. Bij overtreding zijn er overigens geen sancties. Beschermde soorten In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook de beschermde soorten onder de Europese richtlijnen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn) zijn hierin opgenomen. De bescherming houdt in dat het verboden is om beschermde, inheemse planten te beschadigen (artikel 8). Het is ook verboden om beschermde, inheemse dieren te doden, verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (artikelen 9 tot en met 12). Zorgvuldig handelen ‘Zorgvuldig handelen’ (artikelen 2b, 2c, 2d en 16c AMvB) gaat verder dan het voldoen aan de zorgplicht. Dit begrip is gekoppeld aan de beschermde soorten waarvoor ontheffing kan worden aangevraagd. Niet-zorgvuldig handelen is strafbaar. Zorgvuldig handelen vereist altijd een inspanning om te overzien wat de beoogde ingreep teweeg zal brengen. Een initiatiefnemer moet bijvoorbeeld altijd vooraf inventariseren welke beschermde, niet-vrijgestelde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8-12 van de Flora- en faunawet worden overtreden. De eerste stap daartoe is een goede planning, bijvoorbeeld om verstoring van dieren in de voortplantingstijd te voorkomen.
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
43
Beschermingsregimes In 2005 is een aantal wijzigingen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) bij de Floraen faunawet in werking getreden. Hierdoor is het beschermingsregime van inheemse beschermde planten en dieren vastgelegd. Er zijn vier beschermingscategorieën, namelijk voor de soorten in tabel 1, 2 en 3 en de vogels. De indeling van de soorten is bepaald door de zeldzaamheid of de mate van bedreiging van soorten in Nederland, waarbij ook de aangewezen onder de Habitatrichtlijn zijn ingepast. Het gaat om de volgende beschermings¬categorieën en de beoordeling voor projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling: Licht beschermde soorten van tabel 1. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. Middelzwaar beschermde soorten van tabel 2. Dit zijn soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling mogelijk is, mits aantoonbaar wordt gewerkt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Zwaar beschermde soorten van tabel 3. Bij verstoring daarvan kan een ontheffing nodig zijn. Vogels. Een ontheffing is een toestemming om in een bepaald geval af te kunnen wijken van een of meer verbodsbepalingen, zoals deze zijn vastgelegd in de artikelen 8 t/m 13 van de Flora- en faunawet. Tabel 1 Deze tabel bevat licht beschermde, algemeen voorkomende planten- en diersoorten, zoals Zwanenbloem, Bruine kikker, Bosmuis, Bunzing en Egel. De wetgever gaat ervan uit dat verlening van vrijstelling voor deze soorten geen afbreuk doet aan hun huidige, gunstige staat van instandhouding. Bij ruimtelijke ontwikkeling hoeft voor de verstoring van deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Uiteraard geldt wél de zorgplicht (zie hiervoor). Tabel 2 De tweede categorie betreft middelzwaar beschermde soorten. Hieronder is beschreven hoe met verstoring van deze soorten moet worden omgegaan bij gebruik van een gedragscode en zonder het gebruik daarvan. Wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een gedragscode, hoeft voor de verstoring van soorten van tabel 2 geen ontheffing te worden aangevraagd. De gedragscode vermeldt hoe bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade aan planten en dieren en hun verblijfplaatsen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt. De gedragscode die voor vrijstelling is vereist, moet goedgekeurd zijn door LNV en van toepassing zijn op de beoogde activiteit. Op de site van LNV zijn alle goedgekeurde gedragscodes beschikbaar die door verscheidene brancheorganisaties zijn opgesteld. Er moet aantoonbaar volgens de gedragscode worden gewerkt om te voldoen aan de bewijslast. Dit betekent dat de werkprocessen gedocumenteerd moeten worden. Als er geen gedragscode wordt gebruikt bij de uitvoering van de beoogde werkzaamheden, moet bij overtreding van de artikelen 8-12 een ontheffing worden aangevraagd. De toetsing die dan plaatsvindt, betreft een ‘lichte toets’. Hierbij wordt getoetst of de activiteiten de gunstige staat van instandhouding van een soort in gevaar brengen. Deze toets vereist dat er inzicht moet zijn in de betekenis van het plangebied als leefgebied voor de soort in relatie tot de omliggende populaties. Als dat inzicht niet bestaat, dient daar onderzoek naar plaats te vinden (omgevingscheck). Dat kan betekenen dat ook onderzoek buiten het plangebied nodig is. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
44
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door uw activiteiten? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van een soort wordt gegarandeerd, hoeft er bij een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing te worden aangevraagd ten aanzien van soorten uit tabel 2. Dat betekent vrijwel altijd dat, aantoonbaar opgenomen in de plannen, voldoende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Is die garantie niet te geven (bijvoorbeeld doordat de mitigerende maatregelen mogelijk niet afdoende zijn), dan moet alsnog via een ontheffingsaanvraag aan LNV worden gevraagd om te bepalen of een ontheffing nodig is. Tabel 3. Dit betreft zwaar beschermde soorten. Deze tabel bevat de soorten die zijn vermeld in Bijlage 1 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en de soorten die zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Wanneer ten aanzien van een of meer soorten uit Bijlage 1 of Bijlage IV verbodsbepalingen worden overtreden door een ruimtelijke ontwikkeling, kan een ontheffingsaanvraag nodig zijn, die wordt getoetst aan de volgende criteria: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Is er een wettelijk belang? Is er een andere bevredigende oplossing? Voor een ontheffing moet aan alle criteria zijn voldaan. Voor de Bijlage 1-soorten van tabel 3 kan ontheffing worden aangevraagd op grond van de belangen die in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten zijn genoemd. Bij een ruimtelijke ingreep kan het om de volgende belangen gaan: Bescherming van flora en fauna. Volksgezondheid of openbare veiligheid. Dwingende reden van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor milieu, wezenlijk gunstige effecten. Uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor de Bijlage IV-soorten van tabel 3 geldt dat er alleen vrijstelling mogelijk is op grond van de wettelijke belangen die in de Habitatrichtlijn zijn genoemd. Deze zijn: Bescherming van flora en fauna. Volksgezondheid of openbare veiligheid. Dwingende reden van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor milieu, wezenlijk gunstige effecten. Het belang van een ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten dus niet. Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van een soort wordt gegarandeerd, hoeft er bij een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing te worden aangevraagd ten aanzien van soorten uit tabel 3. Dat betekent vrijwel altijd dat, aantoonbaar opgenomen in de plannen, voldoende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Is die garantie niet te geven (bijvoorbeeld doordat de
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
45
mitigerende maatregelen mogelijk niet afdoende zijn), dan moet alsnog via een ontheffingsaanvraag aan LNV worden gevraagd om te bepalen of een ontheffing nodig is. Vogels Tijdens werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de broedperiode van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen, maar van veel vogelsoorten is bekend dat de broedperiode ligt tussen half maart en half juli. Het is voor de wet van belang of broedgevallen aanwezig zijn die door de werkzaamheden kunnen worden verstoord. De meeste soorten zijn elk broedseizoen in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens de broedperiode onder bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor verstorende werkzaamheden buiten de broedperiode is dus geen ontheffing nodig. Er is evenmin ontheffing nodig voor het nemen van maatregelen vooraf aan de broedperiode, die de vestiging van vogels voorkomen. Ontstaan er binnen of nabij het plangebied toch nesten die kunnen worden verstoord, dan dienen de werkzaamheden te worden gestaakt tot na de broedperiode. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het gehele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Er is in augustus 2009 door LNV een indicatieve lijst gepubliceerd van jaarrond beschermde vogelnesten, waarin vijf categorieën zijn te onderscheiden. Daarin zijn bijvoorbeeld Gierzwaluw, Kerkuil, Ransuil, Roek en Sperwer opgenomen. Eén van de categorieën betreft soorten die geen jaarrond beschermde verblijfplaats hebben, maar wel vaak terugkeren naar de locatie waar zij het vorige jaar gebroed hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor zwaluw- en spechtensoorten. Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de vogelsoorten op bovengenoemde lijst wordt gegarandeerd, hoeft er bij een verstoring geen ontheffing te worden aangevraagd. Dat betekent vrijwel altijd dat er een omgevingscheck van belang is om te kunnen bepalen of nabij het plangebied voldoende leefruimte beschikbaar is. Een deskundige bepaalt dan of er voldoende gelegenheid is voor de soort om zelfstandig een vervangend nest te vinden in de omgeving. Is dit niet het geval, dan moet, voor zover mogelijk, een alternatief nest worden geboden. Is dat ook niet mogelijk, dan moet ontheffing worden aangevraagd. Voor vogels geldt dat alleen ontheffing kan worden verkregen op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Deze belangen zijn: • Bescherming van flora en fauna. • Veiligheid van het luchtverkeer. • Volksgezondheid of openbare veiligheid. Het belang van een ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten dus niet. Rode Lijsten Nederland heeft voor een aantal bedreigde en kwetsbare planten- en diergroepen Rode Lijsten samengesteld. De doelstelling van de Rode Lijst is het bieden van duurzame bescherming aan een soort en zijn leefgebied. De Rode Lijst bestaat uit Nederlandse soorten die vanwege hun aantalsverloop of kwetsbaarheid speciale aandacht nodig hebben om hun voorkomen in ons land veilig te stellen. Hoewel de Rode Lijsten officieel door het ministerie van LNV zijn vastgesteld, hebben ze geen juridische status. Wel verwacht het ministerie van LNV van de verschillende overheden en terreinbeherende organisaties dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode Lijsten. Een aantal Rode-Lijstsoorten is ondergebracht in de Flora- en faunawet. Op 26 augustus 2009 zijn wijzigingen uitgevoerd in de soortenlijsten van de Rode Lijst.
46
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
Lijst vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten Deze lijst van de Dienst Regelingen betreft de vogelsoorten waarvan de nesten het jaarrond beschermd zijn; deze is vanaf 26 augustus 2009 van toepassing (Ministerie van LNV 2009). De vogelsoorten maken gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keren jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. In de oorspronkelijke lijst van LNV is abusievelijk de Huismus weggevallen. Deze is door ons in onderstaande lijst toegevoegd. Jaarrond beschermde vogelsoort
Boomvalk Buizerd Gierzwaluw Grote gele kwikstaart Havik Huismus Kerkuil Oehoe Ooievaar Ransuil Roek Slechtvalk Sperwer Steenuil Wespendief Zwarte wouw
Aantal broedparen (SOVON 2002)
Koloniebroeder
Aanwezig in bebouwde kom
Aanwezig in (beschermde) natuurgebieden
Categorie vaste nesten*
750-1.000 8.000-10.000 30.000-60.000 240-300 2.000 500.000-1.000.000 1.750 3 400 5.000 60.000-65.000 8-10 4.500 6.000 700 0-1
Nee Nee Nee Nee Nee Ja Nee Nee Nee Nee Ja Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee Ja Nee Nee Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Nee Ja Nee Nee
Ja Ja Nee Ja Ja Nee Nee Ja Nee Ja Nee Ja Ja Nee Ja Ja
4 4 2 3 4 2 3 3 3 4 2 3 4 1 4 4
* Er zijn vier categorieën van nesten die het hele jaar door beschermd zijn: 1 Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: Steenuil). 2 Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Roek, Gierzwaluw en Huismus). 3 Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Ooievaar, Kerkuil en Slechtvalk). 4 Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: Boomvalk, Buizerd en Ransuil).
A&W-rapport 1757 Ecologische beoordeling van bouwlocaties voor een nieuwe campus op Terschelling
47
Bezoekadres Suderwei 2 9269 TZ Feanwâlden Postadres Postbus 32 9269 ZR Feanwâlden Telefoon 0511 47 47 64 Fax 0511 47 27 40
[email protected]
www.altwym.nl