. . . . . Colofon . . . Titel: ‘Monitoren . en inspectie kleine faunatunnels A73 Gelderland 2013-2014’
ec o gr o en a d vi es
Subtitel: Onderzoek naar het functioneren van vijf kleine faunatunnels onder de A73 tussen km 95 en 98,2
Projectcode: 13-202B Status: Definitief Datum: 30 mei 2014 Auteur: Pascal Peterman Veldonderzoek: Pascal Peterman Sporendeterminatie: Janneke Lindenholz en Pascal Peterman Redactie: Etienne de Vries en Janneke Lindenholz Opdrachtgever: Rijkswaterstaat Oost Nederland (De heer ing. L.J.H. Stegehuis)
................................................................................................ EcoGroen Advies BV Emmastraat 16 8011 AG Zwolle T: 038 423 64 64 I: www.ecogroen.nl
© EcoGroen Advies (2014) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt mits onder vermelding van de bron: P. A. M. Peterman (2014). Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73 Gelderland 2013-2014, onderzoek naar het functioneren van vijf kleine faunatunnels onder de A73 tussen km 95 en 98,2. Rapport 13-202B. EcoGroen Advies, Zwolle.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
. ec o gr o en a d vi es . . . . Inhoud . . . . en inspectie -------------------------------------------------------------------------------------------- 1 1. Aanleiding en doel voor monitoren 2. Onderzoeksmethodiek ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Doelsoorten ................................................................................................................................................................................... 2 Onderzoeksperiode........................................................................................................................................................................ 3 Oriëntatieronde en technische inspectie ....................................................................................................................................... 3 Gebruikte technieken voor monitoren .......................................................................................................................................... 4 Determinatie van sporen ............................................................................................................................................................... 5
3. Landschapsecologie doelsoorten ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 6 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
Das ................................................................................................................................................................................................. 6 Overige marterachtigen ................................................................................................................................................................. 7 Vos ................................................................................................................................................................................................. 7 Eekhoorn........................................................................................................................................................................................ 8 Konijn ............................................................................................................................................................................................. 8 Egel ................................................................................................................................................................................................ 9 Bruine rat ....................................................................................................................................................................................... 9 Muizensoorten ............................................................................................................................................................................... 9 Bastaardkikker en Bruine kikker................................................................................................................................................... 10 Gewone pad en rugstreeppad ..................................................................................................................................................... 10
4. Resultaten per faunatunnel---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 11 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Faunatunnel nummer A73001 ..................................................................................................................................................... 12 Faunatunnel nummer A73002 ..................................................................................................................................................... 13 Faunatunnel nummer A73003 ..................................................................................................................................................... 14 Faunatunnel nummer A73004 ..................................................................................................................................................... 15 Faunatunnel nummer A73005 ..................................................................................................................................................... 16
5. Conclusies en discussie ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 17 5.1 5.2 5.3 5.4
Monitoren van het gebruik .......................................................................................................................................................... 17 Technische inspectie .................................................................................................................................................................... 19 Relatie met voorgaande onderzoeken ......................................................................................................................................... 20 Aanbevelingen ............................................................................................................................................................................. 21
6. Geraadpleegde bronnen -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 23
Bijlagen 1 - Ligging faunapassages 2 - Checklist beschrijving faunapassages 3 - Verspreidingskaartjes doelsoorten 4 - Gebruik per faunapassages, najaar 2013 en voorjaar 2014 5 - Technische inspectie, inclusief kostenraming 6 - Foto’s, ter verduidelijking van technische inspectie 7 - Toelichting kostenraming
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
. . ec o gr o en a d vi es . . . . 1. Aanleiding en doel voor monitoren en . . inspectie . Het Maas-Waalkanaal, spoortraject Nijmegen-Cuijk en de A73 vormen samen faunaknelpunt Li1 uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). Het betreft Rijksinfrastructuur die de ecologische hoofdstructuur versnipperd. In 2013 zijn plannen gemaakt om het Maas-Waalkanaal en het betreffende spoortraject te ontsnipperen (Peterman e.a. 2013). Het deel van de A73 dat binnen dit knelpunt ligt is in 1986 ontsnipperd met kleine faunatunnels (figuur 1). Om de effectiviteit van ontsnippering van deze tunnels te bepalen en om te controleren of deze tunnels en ondersteunende faunavoorzieningen technisch goed functioneren, heeft Rijkswaterstaat EcoGroen Advies gevraagd vijf faunatunnels liggend binnen dit knelpunt te onderzoeken. Het onderzoek bestaat uit monitoring van de soorten die gebruik maken van de faunapassages en een inspectie van de technische staat en het ecologisch functioneren. Doel van het monitoring en inspectie is antwoord te krijgen op de volgende zes vragen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Maken de doelsoorten gebruik van de passages; Welke andere soorten profiteren ook van de passages; Hoeveel dieren maken naar schatting gebruik van de passages; Zijn er technische mankementen die het gebruik beperken of onmogelijk maken; Is er beheerachterstand die het gebruik beperkt of onmogelijk maken; Welke maatregelen zijn noodzakelijk voor herstel en wat zijn de kosten hiervan.
In voorliggend rapport staan de resultaten van het onderzoek naar het functioneren van de vijf Kleine faunatunnels voor dit deel van de A73. Op basis van de resultaten van het onderzoek hebben wij herstel- en verbetervoorstellen beschreven voor de faunapassages, inclusief ondersteunende faunavoorzieningen en landschappelijke elementen.
Figuur 1: Ligging van de vijf onderzochte kleine faunatunnels in de A73. Tijdens het onderzoek is de volgende unieke naamgeving aan de tunnels gekoppeld: 1 A73001 (km 98,14); 2 A73002 (km 97,50); 3 A73003 (km 96,80); 4 A73004 (km 95,84); 5 A73005 (km 95,10).
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
1
. . . . . . 2. Onderzoeksmethodiek . . faunatunnels zijn onderzocht (zie figuur 1): De volgende vijf kleine . 1. 2. 3. 4. 5.
ec o gr o en a d vi es
A73001 (km 98,14); A73002 (km 97,50); A73003 (km 96,80); A73004 (km 95,84); A73005 (km 95,10).
Rijkswaterstaat wil weten of de faunapassages nog functioneren. De te verwachten soorten die gebruik 1 maken van deze faunatunnels hangt af van de maatvoering (openheid ) van de faunatunnel, de geschiktheid van het aansluitende landschap, de verspreiding van soorten in het plangebied en of predators de tunnel gebruiken. In paragraaf 2.1 is hiervoor een doelsoortenanalyse uitgevoerd. Op basis van deze vastgestelde doelsoorten is de onderzoeksperiode bepaald en de voor deze soorten geschikte monitortechnieken (paragrafen 2.2 t/m 2.4).
2.1
Doels oorten
S o o r t e n d i e k l e i n e f a u n a t u n n e l s g e b ru i k e n De Leidraad Faunavoorzieningen bij Infrastructuur (Wansink e.a. 2013) beschrijft kleine faunatunnels als: “… buizen of rechthoekige, droge duikers die zijn bedoelt voor kleine tot middelgrote landgebonden diersoorten. Tunnels die een afmeting hebben waarbij ook regelmatig gebruik door reeën gewenst is, bepalen de arbitraire grens naar ‘grote faunatunnels’, groter dan 2 x 2 meter.” De faunatunnels van dit onderzoek hebben diameters van 0,30 tot 0,50 meter en vormen binnen de categorie kleine faunatunnel de kleinste categorie. Uit onze ervaring met fauna monitoren van dergelijke tunnels (Lindenholz e.a. 2012 en 2013) blijkt dat deze in afname van de gebruiksfrequentie door de volgende soorten worden gebruikt: Das, muizensoorten, huiskat, bruine rat, vos, bunzing, boommarter, eekhoorn, wezel, kikkersoorten, hermelijn, gewone pad, hond, egel en konijn. Tijdens het monitoren van 41 kleine faunapassages in Gelderland is in één enkel geval een slang vastgesteld (Lindenholz 2012). Vermoedelijk ging het hier om ringslang. Het gebruik van de kleinste categorie van kleine faunatunnels door reptielen is een hoge uitzondering, net als otter, haas en salamandersoorten. Kleine faunatunnels zijn eveneens ongeschikt voor vliegende fauna, geleedpotigen en fauna die zich door water verplaatst evenals voor soorten groter dan das en vos. Van een aantal specifieke soorten is het gebruik van kleine faunatunnels niet bekend, zoals waterspitsmuis, noordse woelmuis en slaapmuizen (Zie ook de Leidraad faunavoorzieningen bij Rijksinfrastructuur, Wansink, 2013).
V e r s p r e i d i n g v a n s o o r t e n i n h e t p la n g e b ie d Ten westen van de A73 liggen de Overasseltsche en Hatertse Vennen. In deze vennenrijke natuurgebieden is een rijke soortensamenstelling van amfibieën en reptielen ontstaan, bestaande uit zandhagedis, levendbarende hagedis, knoflookpad, rugstreeppad, gewone pad, poelkikker, heikikker, bastaardkikker, bruine kikker, alpenwatersalamander, kamsalamander en kleine watersalamander. Het kleiige voedselrijke landbouwgebied direct aan weerszijden van de A73 is ongeschikt voor migratie door hagedissen- en salamandersoorten en kritische soorten als knoflookpad, poelkikker en heikikker. Hierdoor zullen de vijf faunatunnels in de regel niet bereikt worden door deze soorten (Peterman 2013). Wel is het aannemelijk dat een pioniersoort als rugstreeppad en de algemeen voorkomende soorten gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker de kleine faunatunnels gebruiken. De openheid wordt bepaald door: rond: π x buisstraal2/tunnellengte en vierkant: breedte x hoogte/tunnellengte. Soorten die geen holen gebruiken, benutten een tunnel vermoedelijk eerder en vaker als de openheid toeneemt. 1
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
2
. . ec o gr o en a d vi es . . . . grondgebonden zoogdieren verwachten wij gebruik van de faunatunnels door alle In de groep van kleine soorten die hier voorkomen. . In de regio zijn nog geen waarnemingen bekend van boommarter ten zuiden van de Waal, waardoor . deze soort kan worden uitgesloten. . Op basis van bovenstaande beschrijving en verspreidingsgegevens (NDFF, Das en Boom en EcoGroen, zie voor topografische verspreidingsgegevens bijlage 3) zijn voor dit onderzoek de volgende doelsoorten gedefinieerd:
Tabel 1: Doelsoorten bij de monitoring van de vijf kleine faunatunnels Doelsoorten Das Eekhoorn Vos Muizensoorten Bunzing Egel Hermelijn Bruine rat Wezel Pad (Rugstreep-/ Gewone) Steenmarter Kikker (Bastaard- /Bruine) Konijn
2.2
Onderzoeksperiode
De meest geschikte periode om het gebruik van faunapassages te monitoren is het voor- en het najaar. In deze perioden vindt de meeste migratie van de doelsoorten plaats. Door de passages in het voor- en najaar te monitoren, wordt een representatief beeld verkregen van het gebruik en wordt tevens inzicht verkregen in mogelijke seizoensverschillen. De kleine faunatunnels zijn in totaal acht keer bezocht verdeelt over twee perioden. In elke periode is om de week een bezoek afgelegd.
vier bezoeken in de periode 9 september tot en met 1 oktober 2013; vier bezoeken de periode van 7 maart tot en met 1 april 2014;
Door de vroege start van het groeiseizoen in 2014 met gemiddeld hoge temperaturen, is de voorjaarsronde eerder dan gebruikelijk gestart.
2.3
Oriëntati eronde en technische i nspectie
De monitoring is gestart met een oriëntatieronde en een technische en ecologische inspectie. Hierbij zijn de faunapassages inclusief ondersteunende faunavoorzieningen geïnspecteerd. Ondersteunende faunavoorzieningen bestaan uit kunstmatige en natuurlijke elementen. Onder kunstmatige elementen verstaan we bijvoorbeeld rasters, dassenpoortjes (terugkeervoorzieningen) en faunabruggetjes. Natuurlijke elementen betreffen de toeleidingen van begroeiing of reliëf: greppels, natuurlijke oevers en grondwallen. Voor effectief ontsnipperen zijn de ondersteunende voorzieningen vrijwel even belangrijk als de faunapassage zelf en daarom is hier veel aandacht naar uitgegaan. Tijdens de inspectie zijn technische gebreken en ecologische informatie zoals faunawissels genoteerd en gefotografeerd. Als basis voor de technische inspectie is gebruik gemaakt van de ‘Richtlijnen voor inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen bij wegen van Rijkswaterstaat’ (Den Ouden & Piepers 2008). Aanvullend zijn opvallendheden gerapporteerd die niet in dit document zijn opgenomen. In bijlage 2 van deze rapportage is de checklist opgenomen die we gebruikt hebben voor de technische en ecologische inspecties. Tijdens vervolgbezoeken is de checklist steeds aangevuld in geval van afwijkingen ten opzichte van het eerste bezoek. Deze afwijkingen zijn ook door ons gefotografeerd.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
3
. . ec o gr o en a d vi es . . 2.4 Gebruikte technieken voor monitoren . . Bij het monitoren van het gebruik van de faunatunnels hebben wij twee technieken toegepast: . inktbedmethode; . cameraopstelling. . Inktbedmethode
Het doel van de inktbedmethode is inzicht krijgen in de diersoorten die gebruik maken van een faunapassage, door middel van het verzamelen van poot- en lichaamsafdrukken. Daarnaast verschaffen de gegevens een indicatie van het aantal dieren dat gebruikt maakt van een faunapassage. De inktbedmethode is ingezet voor het monitoren van alle passages. Bij deze methode wordt op een houten plaat een inktbed aangebracht. Het inktbed bestaat uit vilt dat verzadigd is met een mengsel van paraffineolie en koolstofpoeder. Deze ‘natuurlijke inkt is onschadelijk voor fauna. Aan weerszijden van het inktbed is stevig, scheurvast papier aangebracht waarop de prenten goed aanhechten, snel opdrogen en zo min mogelijk kunnen uitsmeren. Het papier hebben wij wekelijks vervangen en geanalyseerd.
Figuur 2: Deel van sporenplaten met pootafdrukken van das (links) en een afdruk van een kikkersoort (rechts).
Camera-opstelling Een video-, dan wel een camera-opstelling geeft inzicht in het gedrag van dieren, het exacte tijdstip van gebruik en veelal herkenning van soorten. De camera wordt geactiveerd wanneer een infrarode bundel wordt onderbroken door een bewegend object. Voor deze methode is gebruikt gemaakt van één type camera die uitsluitend foto’s maakt met hoge resolutie (Reconyx HC500). De camera’s zijn zo ingesteld dat per activatie meerdere foto’s worden gemaakt. Figuur 3 geeft als voorbeeld de opstelling bij tunnel 4 weer.
Figuur 3: Das gefotografeerd met camera-opstelling (rechts) bij faunatunnel A73004 Noordzijde.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
4
. . ec o gr o en a d vi es . . C a m e r a v e r s u s i.n k t b e d . Aan beide technieken voor monitoren zijn voor- en nadelen verbonden (zie tabel 2). Voor de doeleinden van . dit onderzoek is de inktbedmethode echter het meest geschikt omdat deze methode meer zekerheid biedt . alle passerende dieren dan een cameraval (tabel 2). Als extra techniek is bij tunnels op het verzamelen van . geïnstalleerd , zodat ook de voorkomende muizen en eventueel passerende 2, 4 en 5 een cameraval 2)
marters op soort gedetermineerd konden worden. Daarnaast heeft diefstalrisico een rol gespeeld bij de locatiekeuze. De periode dat een camera bij een passage heeft gestaan varieerde van 1 tot 2 weken.
Tabel 2: Voor- en nadelen van de camera- versus de inktbedmethode. Camera Inktbed Nadelen Voordelen Kans op technisch falen Kans op falen nihil Kans op diefstal of vandalisme Kans op diefstal of vandalisme gering Vervanging is kostbaar Lage vervangingskosten Snelle of trage fauna wordt mogelijk niet gedetecteerd Vrijwel alle fauna wordt gedetecteerd Beperkte plaatsingsmogelijkheden Kan altijd geplaatst worden Voordelen Nadelen Exact tijdstip en datum van passage bekend Tijdstip en datum van passage onbekend Determinatie tot op soortniveau vrijwel altijd mogelijk Determinatie tot op soortniveau soms onmogelijk Gedrag van soorten is zichtbaar Gedrag niet zichtbaar Lage controlefrequentie nodig Controlefrequentie van minimaal 1x per week
2.5
Determi natie van sporen
De spoorafdrukken en de camerabeelden zijn op bureau door een deskundige gedetermineerd. Hierbij is tevens het aantal passages en de looprichting vastgesteld. Wanneer grote aantallen sporen werden aangetroffen - wat soms het geval was bij muizen - is een schatting van het aantal passages gemaakt. Bij muizensoorten - en in enkele gevallen bij wezel en hermelijn - kon geen onderscheid gemaakt worden tot op soortniveau in situaties waarbij de inktbedmethode niet werd ondersteund met camerabeelden (zie ook kader 1). Tussen de twee soortgroepen kikkers en padden is het wel mogelijk onderscheid te maken in de prenten, omdat padden lopend en kikkers springend voortbewegen. Tussen kikker- en paddensoorten kon geen onderscheid gemaakt worden. Uit verspreidingsgegevens van kikkers en padden (paragraaf 2.1) is af te leiden dat alleen rugstreeppad, gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker aannemelijke soorten zijn die gebruik zullen maken van de faunatunnels.
Kader 1: Determinatie van muizen en marterachtigen Pootafdrukken van muizen (spitsmuizen, ware muizen en woelmuizen) zijn vaak niet tot op soortniveau te onderscheiden. Alleen slaapmuizen en de galopsprong die de bosmuis (en soms ook huismuis) maakt is relatief eenvoudig te herkennen. Gezien het hoofddoel van het onderzoek - inzicht in de effectiviteit van de passages - is alleen onderscheid gemaakt tussen muizen spec. en bosmuis. Op de locaties waar een camera is geplaatst zijn de muizen echter wel tot op soortniveau te bepalen en in dit rapport als zodanig opgenomen. Bij pootafdrukken van marterachtigen is soms sprake van een overlappingszone, waardoor het bemoeilijkt wordt afdrukken op soortniveau te determineren. Wel kan op basis van specifieke kenmerken meer duidelijkheid worden verkregen over een soort; zoals de veelal meer behaarde voetzolen van een boommarter ten opzichte van die van een steenmarter. Ook voor martersporen binnen een overlappingszone geldt dat op de locaties waar een camera is geplaatst wel tot op soortniveau kon worden gedetermineerd.
2) Het
betreffen tunnels: Najaar: A73004, A73005 beide aan de noordzijde. Voorjaar: A73002 en A73004 beide aan de zuidzijde.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
5
. . ec o gr o en a d vi es . . . . 3. Landschapsecologie doelsoorten . . van de verschillende diersoorten bepaalt sterk het gebruik van de diverse typen Het gedrag en de grootte . faunapassages. Soorten gebruiken verschillende landschappen en biotopen op uiteenlopende tijdstippen. Veel soorten verplaatsen zich in het landschap echter langs dezelfde structuren. Onderstaande ecologische beschrijving per doelsoort schetst het gedrag van soorten in relatie tot het gebruik van de onderzochte faunapassages onder de A73. Samen met de bekende verspreiding van soorten (bijlage 3) is hiermee in te schatten welke soorten de te onderzoeken passages al of niet zullen/kunnen gebruiken.
3.1
Das
Gevarieerd halfopen landschap met droge beboste zandkoppen voor het maken van burchten en vochtige graslanden voor het zoeken van voedsel zijn optimaal leefgebied voor das. De omgeving van het plangebied, met rondom de A73 geschikt burchtengebied en geschikt foerageergebied vormt een dergelijk optimaal leefgebied. Dassen leven doorgaans in familieverband in uitgebreide ondergrondse burchten. Dassen zijn voornamelijk in de schemering en ’s nachts actief. In de winterperiode houden dassen een periode van winterrust. In deze periode wordt de burcht nauwelijks verlaten. Het leefgebied van een das is tussen de 30 en 400 hectare groot en sterk afhankelijk van de voedselsituatie en de mogelijkheid om burchten te kunnen graven. Dassen gebruiken doorgaans vaste wissels die worden gebruikt als migratieroute tussen burcht en foerageergebied. In het voorjaar vertonen dassen een verhoogde migratieactiviteit tijdens de paartijd. Ook in het najaar is sprake van een verhoogde migratieactiviteit wanneer jonge dieren op zoek gaan naar geschikt leefgebied (Lange et al. 2003 en Twisk et al. 2010).
Figuur 4: Das is de frequentste gebruiker van de onderzochte tunnels. Tunnel A73004 noordzijde (27 september 2013 op circa 01:20 uur).
Das gebruikt holen met lange gangen. Het is bekend dat dassen de voorkeur geven aan het verplaatsen door buizen als zij de keuze hebben tussen open terrein of een buis. Das is bij uitstek te verwachten in de onderzochte tunnels.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
6
. . ec o gr o en a d vi es . . 3.2 Overige. m arterac htigen . Bunzing, steenmarter, . hermelijn en wezel leven in structuurrijke landschappen bestaande uit een kleinschalig mozaïek.van grasland, bos en ruigte en structuren van houtkanten, heggen, greppels, oevers met rietzomen, muurtjes en walletjes. De omgeving van het plangebied is met name ten westen van de A73 . Ten oosten van de A73 is het gebied suboptimaal omdat het grootschaliger is geschikt voor deze soorten. met minder structuren. Deze marterachtigen leven grotendeels solitair. De grootte van de territoria is afhankelijk van het voedselaanbod en is voor mannetjes groter dan voor vrouwtjes. De territoria van mannetjes overlapt met die van vrouwtjes. De territoriumgrootte verschild per soort en is maximaal voor wezel 25 hectare, hermelijn 50 hectare en bunzing 1000 hectare. Ook het tijdstip dat ze actief zijn verschild. Wezel is dagactief, steenmarter en bunzing zijn actief tijdens de schemering en ‘s nachts terwijl hermelijn zowel dag-, schemer- als nachtactief is. Alle soorten doorkruisen hun territorium regelmatig. Hermelijn gebruikt met name holen gegraven door bijvoorbeeld mol of konijn (5 centimeter doorsnede is het minimum). Een bunzing graaft soms zelf een hol, maar gebruik ook vaak holen van konijn, vos en das. Daarnaast gebruikt hij in de zomer holtes in steenen andere opslaghopen, holle bomen of holtes onder boomwortels. Wezel gebruikt een variatie van voornoemde typen rustplaatsen. Vrouwtjes van deze drie martersoorten blijven vaak in het woongebied van de moeder of in de naaste omgeving, terwijl mannetjes vaak over grotere afstanden migreren. Figuur 5: Bunzing bij faunapassage A73004 zuidzijde (8 maart 2014 op circa 23:50 uur).
Steenmarter leeft in Nederland vooral in kleinschalige landschappen, maar ook in grootschalige gebieden mits voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn bijvoorbeeld nabijgelegen boerderijen, dorpen en zelfs steden. Rond de A73 is het gehele gebied geschikt, en dan vooral het kleinschalige westelijke deel. Landschappelijke structuren zoals lijnvormige begroeiingen, greppels en oevers gebruikt deze soort voor het foerageren, waarbij ‘s nachts (nachtactief) gemiddeld circa 5 kilometer wordt afgestruind met uitschieters tot 15 kilometer. Het foerageren bestaat uit jagen (spits)muizen, ratten, egels, jonge konijnen, vogels, insecten, amfibieën, en het roven van eieren. Daarnaast eet de soort vruchten. Hierbij verplaatst de soort zich galopperend en kan sprongen van 1,5 meter hoog maken. Steenmarters kunnen goed klimmen en zwemmen. In klimmen is de soort niet terughoudend in zwemmen wel. Territoria zijn in Nederland circa 80 tot 700 hectare. Overdag schuilen steenmarters in dichte begroeiing, boomholtes, materiaalhopen maar ook in gebouwen o.a. in spouwmuren mits een openingen van 5-6 centimeter aanwezig is Evenals das voelen marterachtigen zich thuis in kleine ruimten om beschutting te zoeken. Bunzing, steenmarter, hermelijn, wezel en steenmarter zijn te verwachten in de te onderzoeken tunnels.
3.3
Vos
Bij enige dekking en aanwezigheid van muizen, aas, insecten, bessen en/of afval is ook vos te verwachten aangezien deze soort weinig overige eisen stelt aan zijn leefgebied. Vossen zijn erg territoriaal met territoriumgroottes van 50 tot 500 hectare. Het plangebied ronde de A73 vormt een voldoende vossenbiotoop. Vossen leven in familieverband, maar gaan in de schemer of nacht alleen op voedseljacht. Overdag rusten vossen uit in legers of in een greppel. Jongen worden grootgebracht in zelf gegraven holen of ingepikte dassenburchten. Vrouwtjes en één- of tweejarige dochters delen vaak afhankelijk van het voedselaanbod gezamenlijk een biotoop met mannetjes. Jonge mannetjes trekken altijd weg. Vossen leven vooral bovengronds. Wijfjes gebruiken holen het vaakst om tijdens de winter in te slapen of tijdens de dracht en lactatieperiode van haar jonge vosjes. Vossen schuwen kleine faunatunnels niet maar prefereren openheid. Incidenteel kunnen vossen in deze tunnels verwacht worden.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
7
. . ec o gr o en a d vi es . . 3.4 Eekhoor n . . Gemengde en naaldbossen met vruchtdragende dennen en sparren zijn leefgebied voor eekhoorn. Daarnaast is loofbos.of park met volwassen bomen leefgebied. In de bospercelen aan weerszijde van het . aangetroffen. Met name de bossen van de Overasseltse en Hatertse vennen ten plangebied is eekhoorn westen van de A73 en . het bos Het Broek ten oosten van de A73 is geschikt leefgebied. Eekhoorns zijn vooral in de vroege ochtend en namiddag actief. Eekhoorns zijn solitair en territoria kunnen elkaar overlappen en worden niet verdedigd (alleen het slaapnest wordt verdedigd). De territoria van mannetjes zijn groter dan die van vrouwtjes. In de paartijd slapen mannetje en vrouwtje geregeld in eenzelfde nest maar zodra de jongen geboren zijn wordt het mannetje niet meer bij het nest geduld. Na drie maanden worden door de moeder eveneens de jongen uit het nest en uit haar territorium gejaagd. De soorten migreren het liefst via boomkronen, maar ook over de grond langs diverse lijnvormige structuren, waarbij beschutting en klim(ontsnap)mogelijkheden zijn. Eekhoorn leeft in boomkronen in zelfgebouwde nesten soms wordt hiervoor een boomholte gebruikt. Het ligt niet in de verwachting dat eekhoorn kleine faunatunnels gebruikt. Toch zijn incidenteel eekhoorns in kleine faunatunnels waargenomen (Bruijne, 2010 en Lindenholtz 2007 en 2011 t/m 2013).
3.5
Konijn
Mits het terrein niet te vochtig is met bij voorkeur een zandige bodem en met kleinschalig of halfopen landschap met heggen, houtkanten, bosjes et cetera is het Konijn te verwachten. Dit is vooral aan de westzijde van de A73 het geval en ten oosten aan de noordzijde van de wijk Weezenhof. Een konijn is plaatstrouw en houdt geen winterslaap. Meestal blijft het leefgebied beperkt tot een gebied rond het holenstelsel. Hoe groot dat gebied is, hangt af van de voedselrijkdom in het gebied, oftewel hoe snel het afgegraasde gras weer kan aangroeien. De maximale dispersie van konijn is circa 1 kilometer. Konijnen gebruiken holen. (Fauna)tunnels met geuren van hun predatorsoorten lijkt deze soort te mijden.
Figuur 6: Konijn bij faunapassage A73002 zuidzijde (16 maart 2014 op circa 12:10 uur). Op de bijbehorende fotoserie is te zien dat dit exemplaar enkele pogingen waagt de tunnel in te gaan, maar uiteindelijk niet durft.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
8
. . ec o gr o en a d vi es . . 3.6 Egel . . Met ondergroei bedekte loofbossen, struwelen en tuinen vormen potentiële leefgebieden voor egel. In het plangebied zijn deze.elementen ruimschoots aanwezig, met name in het kleinschalige gebied ten westen . van de A73. Egels leven solitair. . Alleen de jongen overwinteren bij elkaar in het geboortenest. De ouders zijn dan al elk huns weegs vertrokken, ze vormen geen vaste paartjes. Ze hebben min of meer een vast 'leefgebied' (mannetjes 20-40 ha, vrouwtjes 10-20 ha), maar ze hebben geen 'territorium' dat ze verdedigen tegen soortgenoten. Egels leggen per nacht een paar kilometer af. Egels zijn verassend snel en lenig. Ze kruipen door nauwe spleten en kunnen prima zwemmen. Egels gebruiken voor beschutting vaak holtes waaronder oude konijnenholen. Mogelijk laat egel zich in tunnels afschrikken door geuren van hun predators zoals vos.
3.7
Bruine rat
Bruine rat is een alleseter en kan voorkomen als voldoende voedsel beschikbaar is. Naast oogstrestanten en aas van verkeersslachtoffers is langs snelwegen het wegwerpafval vaak een goede voedselbron. Bruine rat is daarom een te verwachten soort langs de A73. Bruine rat is een echte holengebruiker. Deze soort is daarom in de kleine faunatunnels te verwachten.
3.8
Muizensoorten
Voor spitsmuizen is het van belang dat er voldoende insecten beschikbaar zijn, ook in de winter, om aan de regelmatige voedselbehoefte te voldoen. Het plangebied is hierom suboptimaal doordat hiervoor geschikte plekken als gebouwen en rommelige erven waar ook in de winter insecten te vinden zijn ontbreken. De gewone en tweekleurige bosspitsmuis en de huisspitsmuis kunnen in dit suboptimale gebied mogelijk toch (over)leven. Van de ware muizen zijn veld-, aard-, dwerg-, bos- en huismuis mogelijk in het plangebied aanwezig. Met name voor bosmuis is het plangebied bestaande uit zowel bossen als open terreinen met voldoende dekking zeer geschikt. Van de woelmuizen zijn rosse woelmuis en woelrat in het plangebied te verwachten. De geuren van roofdieren beperkt waarschijnlijk het gebruik van de kleine faunatunnels
Figuur 7: Bosmuis (rechtsonder) bij faunapassage A73004 noordzijde (26 september 2013 op circa 01:15 uur).
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
9
. . ec o gr o en a d vi es . . . 3.9 Bastaardkikker en Bruine kikker . . Overdag houdt de bastaardkikker zich voornamelijk op aan de rand van het water tussen de oevervegetatie. . Waterranden met oevervegetatie zijn voldoende om aanwezigheid van bastaardkikker te verwachten want . deze soort is weinig kieskeurig en komt in allerlei soorten biotopen voor. Dit geldt ook voor de bruine kikker die zelfs tot in stedelijk gebied is te vinden. Het landhabitat van bastaardkikker ligt op korte afstand van zijn voortplantingswater en bestaat vooral uit grazige structuurrijke oeverranden die op de zon zijn geëxponeerd. Bruine kikker gebruikt bosjes en ruigten met een strooisellaag als landbiotoop. Voor beide soorten is het plangebied geschikt voor zowel voortplanting- als landbiotoop. Bruine kikker is van beide soorten in het voorjaar het eerst actief, al vanaf maart. Bastaardkikker wordt later in het jaar actief, namelijk april. Bruine kikker legt wel 1,5 kilometer af om bij zijn voortplantingswater uit te komen. Voor de bastaardkikker is dit vermoedelijk minder. Beide kikkers volgen tijdens de (seizoen)migratie randen en structuren zoals greppels. De kikkersoorten gebruiken tunnels mits de openheid voldoende is (Prudon e.a. 2004). De onderzochte tunnels zijn beperkt in openheid, waardoor kikkers niet te verwachten zijn in deze passages.
3.10
Gewone pad en r ugstreeppad
In watertypen als vennen, poelen, sloten en meren is gewone pad als adult tijdens de voortplanting en als larf te verwachten, mits waterplanten aanwezig zijn waarop deze soort zijn eitjes in snoeren afzet. Deze biotopen zijn vooral ten westen van de A73 aanwezig. Rugstreeppad gebruikt voor dit doel ondiepe wateren, eveneens ten westen van de 73, die daardoor vrij snel kunnen opwarmen. Het landhabitat van gewone pad zijn plekken met strooisel zoals bosjes, rommelhoekjes en ruigten aanwezig rondom de A73. Rugstreeppad prefereert terrein met een hoge dynamiek zoals uiterwaarden en duinen, maar ook bouwterrein, akkers en heidevelden. Deze heidevelden zijn in het plangebied aanwezig in de Overasseltse en Hatertse vennen ten westen van de A73. De gewone pad is al begin maart in het voortplantingswater te vinden. Rugstreeppad trekt rond half april vanuit zijn landbiotoop naar voortplantingswateren. Rugstreeppad kan wel tot 5 kilometer afleggen om nieuw leefgebied te ontdekken. Evenals kikker gebruiken de paddensoorten tunnels mits de openheid voldoende is (Prudon e.a. 2004). De onderzochte tunnels zijn beperkt in openheid, waardoor padden niet te verwachten zijn in deze passages.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
10
. . ec o gr o en a d vi es . . . 4. Resultaten per faunatunnel . . . Met de door monitoren verkregen gegevens zijn de volgende vragen te beantwoorden: . Welke soorten gebruiken de faunatunnels?
Met welke frequentie doen zij dit? En in welke richting passeren zij?
Daarnaast zijn met de uitgevoerde technische inspectie en eventuele mankementen aan faunatunnels en ondersteunende faunavoorzieningen te beoordelen. De belangrijkste bevindingen van de monitoren en de inspectie zijn in onderstaande factsheets per passage samengevat. De volledige resultaten staan in bijlage 4 (gegevens van soorten en aantal passages) en bijlage 5 (technische bevingdingen). Tijdens het monitoren is in de eerste onderzoeksweek sprake geweest van verstoring. Uit faunatunnel 3 bleek dat de plank met inktbed was verwijderd. De plank is zonder papier nabij de tunnel teruggevonden. Hierdoor is van deze tunnel eenmaal data verloren gegaan. In de weken daarna zijn echter voldoende gegevens verzameld voor de onderzoeksvragen.
Figuur 8: Tunnel A73004 inwendig met de tegenoverliggende tunnelopening in het zicht/licht.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
11
4.1
. . . . Faunatunnel nummer A73001 . . . . .
ec o gr o en a d vi es
A73, kilometerpaal 98.14 Ligging en toestand van de passage De betonnen faunatunnel met metalen kap bestaat voornamelijk uit rechthoekige betonelementen van 1,2 x 0,8 meter met uitzondering van beide uiteinden. Deze bestaan uit ronde betonelementen met een inwendige doorsnede van 0,3 meter. Bij beide openingen is een duidelijke wissel aanwezig en zijn pootafdrukken van das waargenomen. Aan de noordzijde komt de tunnel uit in het talud van een geluidswal. Aan deze zijde is de opening nauwelijks zichtbaar vanwege dassengraafwerk. Aan beide zijden sluit de tunnel aan op lijnvormige houtelementen in het verlengde van de tunnel. Aan de noordzijde is hiervoor een faunabruggetje aangebracht over de watergang parallel met de A73. Dassenwissels maken duidelijk dat dit bruggetje intensief wordt gebruikt.
Passage A73001 Najaarsronde 2013 (21 dagen) Das Huiskat Bosmuis Voorjaarsronde 2014 (21 dagen) Das
Richting noord 8 1 5
Richting zuid 8 2 5
10
11
Betekenis van de resultaten Tijdens de najaarsronde (2013) is de tunnel naast das ook gebruikt door (bos)muis en huiskat. In de voorjaarsronde (2014) heeft alleen das de tunnel gebruikt. Tijdens deze voorjaarronde was de tunnel aan de zuidzijde op twee meter diepte dichtgestopt met strooisel. Vermoedelijk is in deze periode de tunnel als bijburcht gebruikt, aangezien op de inktbedden dassensporen zijn aangetroffen. Voor deze tunnel zijn twee aanbevelingen voorgesteld. Het betreft het vervangen van de vier ronde duikerelementen van 30 centimeter diameter (totaal 8 meter) aan de uiteinden van de tunnel, door vier grotere rechthoekige tunnelelementen van 1,20 x 0,80 meter. De rest van de 50 meter lange tunnel bestaat al uit deze grote elementen. De tweede aanbeveling is het verwijderen van het op vele plaatsen defecte faunaraster ter hoogte van het geluidsscherm. Hierbij vervangt het geluidsscherm het raster als afscherming.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
12
4.2
. . . . Faunatunnel . nummer A73002 . . . .
ec o gr o en a d vi es
A73, kilometerpaal 97.5
Ligging en toestand van de passage De betonnen faunatunnel heeft een diameter van 0,4 meter. Aan de zuidzijde sluit de tunnel aan op een lijnvormig houtelement en aan de noordzijde op een watergang, beide in het verlengde van de tunnel. Met een faunabruggetje aan de noordzijde kunnen kleine en middelgrote zoogdieren met droge voeten deze watergang oversteken. Aan weerszijde van de tunnelopeningen zijn wissels aangetroffen van das. Passage A73002 Najaarsronde 2013 (21 dagen) Das Voorjaarsronde 2014 (24 dagen) Das Bosmuis
Richting noord 26
Richting zuid 26
21 11
24 12
Betekenis van de resultaten Das heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de passage, waarbij de tunnel in beide richtingen is gepasseerd. De passage functioneert voor deze soort naar behoren.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
13
4.3
. . . . Faunatunnel nummer A73003 . . . . .
ec o gr o en a d vi es
A73, kilometerpaal 96.8
Ligging en toestand van de passage De betonnen faunatunnel heeft een diameter van 0,5 meter en bestaat uit 2 delen. De middenberm van de A73 is open, fauna wordt van de ene naar de andere tunnelopening met faunaraster geleid. Aan de zuidzijde sluit de tunnel aan op een lijnvormig houtelement en een greppel en aan de noordzijde op een greppel, beide in het verlengde van de tunnel. Aan weerszijde van de tunnelopeningen zijn wissels, prenten en putjes aangetroffen van das. In 2002 is deze tunnel ook onderzocht (Brandjes, 2002). Hieruit bleek dat vos, das, bruine rat, bosmuis en hermelijn de tunnel gepasseerd hebben. Passage A73003 Najaarsronde
2013 (14 dagen) Das Bosmuis Voorjaarsronde 2014 (21 dagen) Das Bosmuis
Richting noord 10 30
Richting zuid 12 30
30 45
30 45
Betekenis van de resultaten Das en (bos)muis hebben veelvuldig gebruik gemaakt van deze tunnel. Onderzoek in 2002 heeft hermelijn en bruine rat aangetoond (Brandjes, 2002). Aangenomen mag worden dat deze tunnel met een relatief grote openheid (in relatie met tunnels 1, 2 en 5) naast das en muis ook geschikt is voor overige marterachtigen en vos. De tunnel functioneert voor deze soorten naar behoren.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
14
4.4
. . . . Faunatunnel nummer A73004 . . . . .
ec o gr o en a d vi es
A73, kilometerpaal 95.84
Ligging en toestand van de passage De betonnen faunatunnel heeft een diameter van 0,5 meter. Aan de noord- en zuidzijde sluit de tunnel aan op een greppel in het verlengde van de tunnel. Aan weerszijde van de tunnelopeningen zijn wissels, prenten en putjes aangetroffen van das.
Passage A73004 Najaarsronde
2013 (21 dagen) Das Bosmuis Vos Marterachtige Voorjaarsronde 2014 (25 dagen) Das Bunzing Marterachtige Huiskat
Richting noord 9 8 1
Richting zuid 7 6 1
4 1
5 1
1
Betekenis van de resultaten Naast das en (bos)muis is deze tunnel ook gebruikt door marterachtigen (waaronder bunzing), vos en huiskat. Samen met tunnel 3 hebben deze twee tunnels in relatie met tunnels 1, 2 en 5 een relatief grote openheid. Hierdoor en mogelijk in combinatie met het lage gebruik door das hebben overige soorten ook deze tunnel gebruikt.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
15
4.5
. . . . Faunatunnel . nummer A73005 . . . .
ec o gr o en a d vi es
A73, kilometerpaal 95.1
Ligging en toestand van de passage De betonnen faunatunnel met metalen kap heeft een diameter van grotendeels 0,5 meter en voor een klein deel 0,3 meter. Ter hoogte van een inspectieput in de zuidberm van de A73 verspringt de diameter. Aan de zuidzijde sluit de tunnel aan op een bosje en greppel en aan de noordzijde op een lijnvormig groenelement, beiden in het verlengde van de tunnel. Aan de noordzijde is de tunnelopening nauwelijks zichtbaar vanwege een dassenburcht met dassengraafwerk. De tunnel maakt onderdeel uit van deze dassenburcht (zie bijlage 6, foto 5). Passage A73005 Najaarsronde 2013 (21 dagen) Das Voorjaarsronde 2014 (21 dagen) Das Bosmuis
Richting noord 16
Richting zuid 12
11 20
13 21
Betekenis van de resultaten Das maakt veelvuldig gebruik van deze tunnel, mede omdat deze tunnel onderdeel uitmaakt van een dassenburcht aan de noordzijde van de tunnel. De aangetroffen (bos)muis op de inktbedden zijn vermoedelijk alleen in- en uitlopers en geen tunnelpassanten. Deze tunnel functioneert goed voor de dassenfamilie die eigendom is van de burcht (en tunnel). Andere dassen en soorten kunnen hierdoor deze tunnel niet gebruiken.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
16
. . ec o gr o en a d vi es . . . 5. Conclusies en discussie . . . Alle onderzochte vijf faunapassages zijn gebruikt door das en muis (vermoedelijk alleen bosmuis). Alleen . tunnel 4 - de tunnel met een relatief grote openheid - wordt door meerdere doelsoorten gebruikt, 3)
namelijk vos , das en bunzing (zie verder paragraaf 5.1). Technisch zijn alle vijf faunapassages in orde, slechts enkele ondersteunende voorzieningen (dassenpoortjes) zijn defect (paragraaf 5.2). Voor faunapassage 1 zijn twee aanbevelingen voorgesteld (paragraaf 5.4). Faunatunnel 1 bestaat grotendeels uit rechthoekige tunnelelementen van 1,2 x 0,8 meter alleen de buitenste elementen hebben een kleinere diameter namelijk 0,3 meter. Het vervangen van deze kleinere diameter in rechthoekige elementen van 1,2 x 0,8 meter, maakt de tunnel voor meer doelsoorten geschikt. De tweede aanbeveling is het verwijderen van een (dubbel) faunaraster waardoor op beheer- en onderhoudskosten wordt bespaart. Uit literatuuronderzoek bleek dat drie van de vijf onderzochte faunatunnels ook in 2002 en 2003 zijn onderzocht . In 2002 maakte tunnel 3 deel uit van een breed onderzoek naar het gebruik van faunatunnels onder Rijkswegen en in 2003 zijn tunnels 1 en 5 onderzocht op technisch functioneren. In paragraaf 5.3 zijn de bevindingen van deze twee en andere relevante onderzoeken samengevat en vergeleken met de resultaten van het voorliggend onderzoek.
5.1
Monitoren van het gebruik
In totaal zijn vijf kleine faunatunnels onderzocht. Voor het onderzoeksgebied zijn 12 doelsoorten voor dit type passage bepaald (zie tabel 3).
Totaal voorjaar Totaal najaar Totaal
21 16 37 45 54 99 60 4 64 9 16 25 24 28 52 159 118 277
10 10 22
Huiskat
Pad (rugstreepof gewone)
Kikker (bastaardof bruine)
Muizensoorten
Bruine rat
Egel
Konijn
Eekhoorn
Vos
Steenmarter
Wezel
Hermelijn
Bunzing
Marterachtigen
Tunnel en periode 1 voorjaar 1 najaar 1 totaal 2 voorjaar 2 najaar 2 totaal 3 voorjaar 3 najaar 3 totaal 4 voorjaar 4 najaar 4 totaal 5 voorjaar 5 najaar 5 totaal
Das
Tabel 3: Gebruik kleine faunatunnels per faunatunnel
3 3
22 90 40 130 1 1 2
1
1 1 2
1
1
1 1 1
16 16 41
1
41
1
1 1
153 66 219
1 3 4
3)
De openheid wordt bepaald door: rond: π x buisstraal2/tunnellengte en vierkant: breedte x hoogte/tunnellengte. De openheid van de onderzochte tunnels is: 001=0,0014; 002=0,0011; 003=0,0079; 004=0,0039 en 005=0,0022.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
17
. . ec o gr o en a d vi es . . Tijdens het onderzoek hebben 5 van de 12 verschillende doelsoorten minimaal één van de faunatunnels . betreffen das, muis (waarschijnlijk in alle gevallen bosmuis), marterachtigen (waarvan gebruikt (tabel 3). Dit . en bosmuis zijn aangetoond in alle onderzochte faunapassages. Alleen tunnel 4 - de 1 bunzing) en vos. Das tunnel met een relatief . grote openheid - wordt door meerdere doelsoorten gebruikt, namelijk door vos, das en bunzing . . De passages die alleen door das en bosmuis worden gebruikt betreffen de passage die onderdeel uitmaakt 5)
van een dassenburcht (tunnel 5) of de passages met een openheid kleiner dan 0,0035 (tunnels 1 en 2). Het is aannemelijk dat bosmuis regelmatig de tunnel deels inloopt maar zonder te passeren weer terugkeert vanwege zijn kleine actieradius. Dit is bijvoorbeeld aan te nemen bij tunnel 5, waar aan de zuidzijde circa 40 keer in beide richtingen (bos)muis is aangetoond, terwijl de tunnel aan de noordzijde onderdeel uit maakt van een dassenburcht. In de onderzoeksperiode zijn bij tunnel 3 naast das en bosmuis geen extra doelsoorten aangetoond, terwijl deze tunnel de grootste openheid heeft en in de middenberm van de A73 open is. In het onderzoek van 2002, waar tunnel 3 ook is onderzocht zijn vos, das, bruine rat, bosmuis en hermelijn aangetoond. Van de niet doelsoorten heeft alleen huiskat gebruik gemaakt van tunnels 1 en 4. Doelsoorten eekhoorn, konijn, wezel, paddensoorten, bruine rat, kikkersoorten en egel hebben de tunnels niet gebruikt in de onderzoeksperiode. In tunnel 4 is naast bunzing op de sporenvellen nog twee maal een marterachtige aangetoond, dit kan gezien het formaat van de prent steenmarter of bunzing zijn (boommarter is in de omgeving van de faunapassages niet bekend). Van deze soorten zijn in tunnel 3 in 2002 bruine rat en hermelijn aangetoond. Aannemelijk is dat tunnel 3 en 4 voldoende geschikt zijn voor alle marterachtigen en bruine rat. Voor doelsoorten eekhoorn, konijn, padden- en kikkersoorten en egel zijn alle tunnels vermoedelijk ongeschikt vanwege een te kleine openheid en/of het afschrikkende effect van de predators das en overige marterachtigen. Opvallend is dat tunnel 4, waar de meeste overige doelsoorten zijn gepasseerd, het laagste aantal daspassages kent. Ook hier geldt mogelijk dat predatorsoorten elkaar onderling het liefst mijden en dat het geringe gebruik van tunnel 4 door das ruimte voor de andere predators (marterachtigen en vos) geeft.
Gebruiksfrequentie In de vijf tunnels zijn in de zes onderzoeksweken circa 550 passages aangetoond van vooral das (300 keer) en (bos)muis (250 keer). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het aantal sporen op de sporenplaten van muizen betekent dat deze soortgroep de buis in alle gevallen heeft bezocht, maar niet duidelijk is hoe vaak de tunnel volledig is gepasseerd. Een deel van de overige doelsoorten heeft van tunnel 4 incidenteel gebruik gemaakt; vos (1 keer), bunzing (1 keer), niet gespecificeerde marterachtige(n) (2 keer). Voor das geldt een passagefrequentie per faunatunnel van gemiddeld 4 tot 16 per week. Das gebruikt de tunnels doelbewust tijdens het foerageren. (Bos)muis gebruikt de faunatunnels eveneens tijdens het foerageren, maar vermoedelijk niet doelbewust als passage. De marterachtigen en vos gebruikten tunnel 4 incidenteel en in spronggalop.
Figuur 9: Eén van de vele A73-passerende dassen. Deze das verlaat tunnel A73001 op 14 maart 2014 om half 9 ‘s avonds.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
18
. . ec o gr o en a d vi es . . . 5.2 Technische . inspectie . inspectie bleken alle faunapassages in orde. Mankementen zoals water in de tunnel, Tijdens de technische . dicht eroderen van een tunnelopening of defecte aansluiting van faunarasters op tunnels zijn niet . aangetroffen en hebben het gebruik niet beperkt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat kleine faunatunnel 5 onderdeel uitmaakt van een dassenburcht. Deze tunnel fungeert daarom niet als passage met uitzondering van de dassenfamilie die deze burcht bezit. Daarnaast wordt tunnel 1 mogelijk als bijburcht gebruikt aangezien in de tweede onderzoeksronde (voorjaar 2014) bleek dat de tunnel aan de zuidzijde was dichtgestopt met blad op 2 meter vanaf de tunnelopening. De tunnels is in deze periode alleen gebruikt door das. De aan de tunnels gekoppelde ondersteunende faunavoorzieningen (faunaraster, dassenpoortjes, faunabruggetjes en inspringvoorziening) bleken grotendeels in orde. Bij 3 kleine faunatunnels is de technische staat van de ondersteunende faunavoorziening onvoldoende. Het betreffen kleine herstelmaatregelen aan 4 van de elf dassenpoortjes. Voorstel is om het dassenpoortje bij de noordzijde van tunnelopening van tunnel 2 te verplaatsen naar een minder erosiegevoelige locatie 10 meter oostwaarts. 4) Daarnaast is verbetering nodig van 7 beheerpoorten die binnen dit plangebied in de rasters zijn aangebracht. Hier is meer dan 10 centimeter ruimte aan de onderkant van deze poorten aanwezig is. Kleine en middelgrote zoogdieren zoals wezel en hermelijn kunnen hierdoor aan de verkeerde zijde van het faunaraster langs de A73 komen. De oplossing is de betondrempel op te hogen tot vlak tegen de onderkant van de poort. De resultaten van de technische inspectie zijn uitgewerkt in tabelvorm (bijlage 5). In deze tabel zijn op basis van de bevindingen voorstellen gedaan voor herstel en/of verbetering van de kleine faunatunnels en hieraan gerelateerde faunavoorzieningen. Tevens is hiervoor een kostenraming opgenomen (zie bijlage 7 voor een toelichting op de kosten). De voorstellen zijn te splitsen in aanbevelingen en noodzakelijke maatregelen.
Toeleiding Het toeleiden van fauna naar de passage is van even groot belang als de passage zelf. Er zijn twee vormen van toeleiding, namelijk kunstmatige toeleiding (o.a. via faunarasters) en natuurlijke toeleiding (via lijnvormige begroeiing en reliëf). Bij de vijf faunatunnels is voldoende van beide typen toeleiding aanwezig, zie tabel 4. Tabel 4: Aanwezigheid van toeleiding naar de faunapassages met N = aanwezig aan de noordzijde en Z = aan de zuidzijde.
Toeleiding Evenwijdig aan infrastructuur Tunnel nummer 1 2 3 4 5
Faunaraster N&Z N&Z N&Z N&Z N&Z
Lijnbegroeiing N&Z N
N&Z
Reliëf N&Z N&Z N&Z N&Z N&Z
In het verlengde van de faunapassage Faunabrugg Lijnbegroeiing Reliëf etje N&Z N N Z N&Z N Z N&Z N&Z N N&Z
Onderhoud en beheer Het beheer van de faunatunnels en ondersteunende faunavoorzieningen zoals rasters is opgenomen in een beheercontract. Het in dit contract opgenomen doel voor faunavoorzieningen is dat “…de passages passeerbaar zijn voor de doelsoorten waarvoor ze zijn aangelegd zodat voorkomen wordt dat dieren op de weg geraken en dienen de functie van verblijfplaats te kunnen vervullen” (Stegehuis, persoonlijke mededeling, 13 mei 2014). Er wordt in deze beschrijving geen onderscheidt gemaakt in faunapassages en ondersteunende faunavoorzieningen. Er bestaan faunavoorzieningen zoals kunstmatige dassenburchten, vleermuiskelders en dergelijke die specifiek zijn aangelegd als verblijfplaats. Het is niet duidelijk of dat in deze context wordt bedoelt.
4) Het betreft beheerpoorten op kilometers: Zuidzijde 95,80; 96,77; 97,49; 97,80 en 98,39. Noordzijde 95,1 en 96,8.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
19
. . ec o gr o en a d vi es . . Door de beheerder . jaar een inspectierapport opgeleverd conform NEN2767 voor alle .wordt éénvankeerde per soorten faunavoorzieningen A73. Hierin moet de toestand en eventuele herstelwerkzaamheden beschreven zijn met.locatie, soort faunavoorzieningen met doelsoorten, beschrijving van hetgeen het functioneren in de weg . staat (met foto), welke maatregelen wanneer genomen gaan worden/zijn, inspectiedatum en datum waarop het niet-functioneren is verholpen. Tijdens voorliggend onderzoek zijn . geen herstelmaatregelen geconstateerd. Voor de faunapassages was dit ook niet aan de orde, voor vier dassenpoortjes wel omdat deze klemmen en daardoor niet functioneren.
5.3
Relatie met voorgaa nde onderzoeken
Faunavoorzieningen Maas‐Waalkanaal Naast de A73 maakt ook het Maas-Waalkanaal onderdeel uit van een MJPO-faunaknelpunt (MJPO Li1). In 2013 zijn voor het Maas-Waalkanaal en de parallel ernaast gelegen Westerkanaaldijk twee opties voorgesteld voor het verbeteren van faunapassage (Peterman, 2013). In overleg met de gemeente Heumen ziet het ernaar uit dat voor optie 2 wordt gekozen met fauna uitstapplaatsen (fup’s) in de kanaaloevers en dat in de Westerkanaaldijk verkeersremming worden aangelegd. Na realisatie van deze maatregelen is de barrière en sterfte van fauna door het Maas-Waalkanaal en de Westerkanaaldijk voor ree, das, overige marterachtigen, eekhoorn en haas verkleind (tabel 5).
Das
Overige marterachtigen
Vos
Eekhoorn
Haas
Konijn
Muizen spec.
Totaal barrière/sterfte Huidige situatie (kanaal en weg) Optie 1 (fup, tunnels en rasters) Optie 2 (fup en 50 km/uur)
Ree
Tabel 5: Overzicht van effecten bij de huidige situatie, bij optie 1 en bij optie 2 bij Maas-Waalkanaal en Westerkanaaldijk. Legenda: o geen-verwaarloosbaar, ● klein, / groot, x zeer groot-absoluut (Peterman, 2013)
/ / ●
/ ● ●
/-x x /
/ ● ●
/ ● ●
/ / ●
x x x
x x x
In relatie met de huidige ontsnippering van de A73 binnen dit gebied is voor das, overige materachtigen en vos te stellen dat de A73 met de vijf kleine faunatunnels voldoende ontsnipperd is. Voor ree, eekhoorn en haas is dit onvoldoende. Faunatunnels 3 en 4 hebben de grootste openheid, waardoor met name deze twee tunnels van betekenis zijn voor vos en marterachtigen anders dan das. Voor ree is uitwisseling waarschijnlijk niet noodzakelijk omdat de populaties aan weerszijde van de A73 voldoende groot en genetisch divers zijn. Daarnaast zal het kanaal een absolute barrière blijven voor alle muizensoorten en konijn. Bij tunnel 2 in de A73 is konijn vastgesteld met een cameraval, waarop te zien is dat een exemplaar acht minuten de tunnelopening onderzoekt en een half uur later nog eens, maar uiteindelijk geen gebruikmaakt van de tunnel. De onderzochte kleine faunatunnels zijn vermoedelijk ongeschikt voor konijn. Egel, bruine rat, rugstreeppad, gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker zijn geen doelsoorten voor het kanaal, voor de A73 is de huidige ontsnippering voor egel en de padden- en kikkersoorten een absolute barrière.
H e t g e b r u i k v a n f a u n a b u i z e n o n d e r r ij k s w e g e n , 2 0 0 2 In 2001 en 2002 heeft bureau Waardenburg 50 kleine faunapassages onder Rijkswegen gemonitoord, waaronder tunnel 3 (Brandjes, 2002). Vastgestelde soorten in deze tunnel waren toen das, vos, bruine rat, hermelijn en bosmuis. Van de 50 onderzochte tunnels was tunnel 3 koploper in het aantal passages van das, namelijk gemiddeld 21,9 passages per week.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
20
. . ec o gr o en a d vi es . . O n d e r z o e k f a u n a t u n n e l s d i e n s t k r in g Au t o s n e lw e g e n N ij m e g e n , 2 0 0 3 . In 2003 heeft Groep.Midden Betuwe de faunatunnels onder de autosnelwegen van dienstkring Nijmegen onderzocht (Kruise, 2003). Hiervan bleken er zeven last te hebben van waterproblemen. Deze zeven tunnels . zijn vervolgens technisch onderzocht door Eelerwoude en dit bureau heeft vervolgens . uitgewerkt. Twee van deze faunatunnels maken onderdeel uit van voorliggend verbeteringsvoorstellen onderzoek, te weten.tunnel 1 en 5. Uit de technische informatie van dit rapport bleek dat het centrale deel van tunnel 1 uit rechthoekige betonelementen bestaat. Voor tunnel 5 geeft de doorsnede in dit technisch onderzoek duidelijkheid over het verschil in diameters aan de noordzijde 0,5 meter en aan de zuidzijde 0,3 meter. Deze diameter verspringt namelijk ter hoogte van de inspectieput in de berm van de A73.
M o n i t o r e n f a u n a t u n n e l s G e ld e r la n d , 2 0 0 7 e n 2 0 1 0 t / m 2 0 1 3 In 2007 en de aaneengesloten jaren 2010 tot en met 2013 zijn kleine faunatunnels in Gelderse provinciale wegen onderzocht door de bureaus Waardenburg en EcoGroen Advies (Bruijne, 2010 en Lindenholz 2007 en 2011 t/m 2013). Hiervan zijn ook tunnels rondom de A73 en het plangebied onderzocht, te weten de N271, N324, N844, N845 en de N846. In deze vijf jaar zijn 36 kleine faunatunnels één of meerdere jaren achtereen onderzocht. Het betreffen 15 ronde tunnels met een diameter van 0,3 tot 0,4 meter en 2 rechthoekige tunnels van 0,3 bij 0,5 meter. De gemiddelde lengte is 36 meter (uiteenlopend van 20 tot 70 meter). Vastgestelde soorten in deze tunnels zijn in afnemende mate:
Doelsoorten
Aantal passages in vijf jaar
Das Muis spec. Huiskat Vos Egel Pad spec. Konijn Bunzing Hond
458 288 74 6 6 6 5 1 1
Relatie met resultaten van dit onderzoek De soorten die de passages in de provinciale wegen gebruiken rond het plangebied komen in grote lijnen overeen met de soorten die de onderzochte passages in de A73 gebruiken. De passages van de provinciale wegen door konijn geschiedde bij de twee rechthoekige faunatunnels met de grootste openheid, namelijk 0,006 tot 0,008 met afmetingen van 0,3 bij 0,5 meter en 20 en 25 meter lang.
5.4
Aanbevelingen
Bij faunatunnel 1 zijn twee aanbevelingen gedaan om effectiviteit van de voorziening(en) te verbeteren en beheer- en onderhoudskosten van (defect) raster te verlagen. Het betreft:
Het vervangen van vier ronde tunnelelementen met een diameter van 0,30 meter aan de uiteinden van de grotere kokervormige tunnel door even grote kokervormige elementen (1,2 x 0,8 meter). Het betreft 1 element aan de noordzijde en 3 elementen aan de zuidzijde. Door deze aanpassing zal de acceptatie voor meer (doel)soorten (marterachtigen, vos, bruine rat) toenemen, evenals de gebruiksfrequentie. Faunatunnel 5 zou op deze wijze ook geoptimaliseerd kunnen worden, omdat een relatief kort deel een diameter heeft van 0,30 meter en het overige deel (aan de andere zijde van de inspectieput) een diameter heeft van 0,50 meter. De ingreep is echter complexer omdat ook in de berm van de A73 gewerkt moet worden. Overigens is het voordeel dat aan diametervergoting gewonnen wordt een stuk geringer dan bij faunatunnel 1. Bovendien maakt de tunnel onderdeel uit van een dassenburcht aan de noordzijde, waardoor naar verwachting geen extra soorten of andere dassen(families) gebruik gaan maken van deze tunnel.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
21
. . ec o gr o en a d vi es . . Het verwijderen van 825 meter faunaraster ter hoogte van de geluidsscherm. Dit raster is momenteel op . door (omgevallen) begroeiing en uitspoeling van de geluidswal. Het geluidsscherm veel plaatsen defect . om fauna tot en met grote zoogdieren te keren. Een klein risico is dat door eventueel is ruim voldoende graafwerk van o.a. . das een doorgang door de grondwal gegraven kan worden, waardoor alsnog de A73 bereikt kan worden. wordt dit grondwaltalud intensief gebruikt door o.a. das omdat het . Momenteel faunaraster al langere tijd defect is. Het doorgraven of verzakken van de wal door graafwerk is tot nu . toe niet aan de orde. Vanaf het geluidsscherm dient het huidige faunaraster (nabij faunatunnel 2) aangesloten te worden op dit geluidsscherm.
Figuur 10: Geluidswal en geluidsscherm bij tunnel A73001. Op de voorgrond het faunabruggetje aansluitend op de tunnel.
Daarnaast zijn beheer- en onderhoudskosten te besparen door het dubbele raster langs de gehele zuidzijde van de A73 tot een enkel raster terug te brengen. Binnen het onderzoeksgebied is dit circa 3 kilometer. Het raster direct langs de A73 heeft de beste kwaliteit, daarom kan het raster aan de andere zijde van de watergang langs de A73 het best verwijderd worden.
Figuur 11: Dubbel faunaraster (witte pijlen). Op de voorgrond parende hazen.
De onderzochte kleine faunatunnels zijn geschikt voor das, marterachtigen, vos, bruine rat en muizensoorten. Voor de overige doelsoorten is het aan te bevelen nut en noodzaak te onderzoeken voor het aanleggen van faunapassages in de A73 (eekhoorn, konijn, wezel, rugstreep- en gewone pad, bastaard- en bruine kikker, egel en ree). De huidige tunnels binnen het onderzoeksgebied zijn niet geschikt voor deze soorten. Advies is de eventuele ontsnipperingsmaatregelen af te stemmen op de overige deelknelpunten van dit MJPO faunaknelpunt Li1 uit te voeren.
Monitoren en inspectie kleine faunatunnels A73
22
. . ec o gr o en a d vi es . . . 6. Geraadpleegde bronnen . . . Arcadis en EcoGroen.Advies (2007). Monitoring en inspectie faunavoorzieningen Gelderland; Onderzoek naar het functioneren van 73 faunavoorzieningen in de provincie Gelderland. Projectnummer 110302/OF8/071/001487/001/LB. Brandjes, G.J. (2002). Gebruik van faunapassages onder rijkswegen. Resultaten literatuur- en veldonderzoek. Delft, Dienst Weg- en waterbouw. DWW Ontsnipperingsreeks deel 43, rapport nr. DWW-2002097. Bruijne W.J.J. de (2010). Monitoring en inspectie faunavoorzieningen Gelderland 2010; Onderzoek naar het functioneren van 39 faunavoorzieningen in de provincie Gelderland. Projectnummer 075250107 0.3 C01012.100055/SD. Diepenbeek A. van (1999). Veldgids Diersporen. Utrecht. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht 1999. Heukelum, M.J.D. van, D. Emond & W.J.J. de Bruijne (2011). Monitoring en inspectie Faunavoorzieningen Gelderland 2011; Onderzoek naar het functioneren van 44 faunavoorzieningen in de provincie Gelderland. Projectnummer 075976530:0.8 – Definitief. C01012.100055.0200. Kruise R. (2003). Onderzoek faunatunnels dienstkring Autosnelwegen Nijmegen. Eelerwoude, Goor. Lange R., P. Twisk, A. van Winden & A. Diepenbeek (2003). Zoogdieren van West-Europa. Stichting uitgeverij e KNNV en VZZ, Utrecht 2003, 2 druk. Lindenholz J.G. & P. Peterman (2012). Monitoring en inspectie faunavoorzieningen Gelderland 2012; Onderzoek naar het functioneren van 41 faunavoorzieningen in provincie Gelderland. Rapport 11549. EcoGroen Advies, Zwolle. Lindenholz J.G. & P. Peterman (2013). Onderzoek faunavoorzieningen Provincie Gelderland; Monitoring en inspectie 40 faunavoorzieningen 2013. Rapport 13-000. EcoGroen Advies, Zwolle MJPO (2013a).Leidraad faunavoorzieningen bij infrastructuur. Hoofddocument, hoofdstuk 1 t/m 6. Herziene versie, juni 2013. In opdracht van ministerie van Infrastructuur en Milieu en Pro Rail. MJPO (2013b).Leidraad faunavoorzieningen bij infrastructuur. Hoofdstuk 7 en 8 + bijlagen. Herziene versie, juni 2013. In opdracht van ministerie van Infrastructuur en Milieu en Pro Rail. Ouden, J.B. den en A.A.G. Piepers (2008). Richtlijnen voor inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen bij wegen. Nieuwland, Wageningen; Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart. Delft. Peterman, P.A.M. & E. de Vries (2013). Faunavoorzieningen Maas‐Waalkanaal. Onderzoek naar nut en noodzaak voor het nemen van faunamaatregelen bij MJPO faunaknelpunt Li‐1c. Rapport 13‐202. EcoGroen Advies BV, Zwolle. Prudon B. en R.C.M. Creemers (2004). Veilig naar de overkant. Een kritische kijk op constructie en onderhoud van amfibieëntunnels. RAVON, Nijmegen. Twisk P., A. van Diepenbeek & J.P. Bekker (2010). Veldgids Europese zoogdieren. KNNV uitgeverij, Zeist, 2010. Wansink D.E.H. e.a. (2013). Leidraad Faunavoorzieningen bij Infrastructuur. Rijkswaterstaat, Dienst Water, Verkeer en Leefomgeving, Delft / ProRail, Utrecht.
Waarneming.nl. Website met soortwaarnemingen in Nederland.
Monitoring en inspectie kleine faunatunnels A73
23
. . . . . . . Bijlagen . .
ec o gr o en a d vi es
. . . Bijlage 1: Ligging van de faunapassages . . . . . .
. . . . faunapassages Bijlage 2: Checklist beschrijving . . Checklist beschrijving faunapassages . . 1. Algemeen . Soort faunapassage: Weg:
Datum:
A en B staan vo o r verschillende zijden van de weg
Nummer faunapassage:
Kilometerpaal:
A-zijde: B-zijde: 2. Gebruik
A-zijde Ja Nee
B-zijde Ja Nee
a. Sporen b. Wissel
Type……
3. Landschap a. Afstand tot dichtstbijzijnde struiken/bos b. Afstand tot open water c. Afstand tot bebouwing
A-zijde ………..m ………..m ………..m
4. Geleidende structuren
A-zijde Ja Nee Type Grofwild Dassen Amfibieën Lengte (R) ……………..….m Lengte (L) ……………...…m
a. Raster aanwezig Evt. mankementen:
b. Geleidende landschapsstructuur aanwezig
A-zijde Ja Nee Type Bomen/struiken Greppel Bermsloot Anders nl.: ………………… ………………… Lengte (R) ……………....m Breedte (R) ………………m Lengte (L) ……………....m Breedte (L) ……………....m
Type……
B-zijde ………..m ………..m ………..m B-zijde Ja Nee Type Grofwild Dassen Amfibieën Lengte (R) ……………..….m Lengte (L) ……………..….m B-zijde Ja Nee Type Bomen/struiken Greppel Bermsloot Anders nl.: ………………… ………………… Lengte (R) ……………....m Breedte (R) ……………....m Lengte (L) ……………....m Breedte (L) ……………....m
5. Faunatunnel a. Materiaal b. Afmetingen
Beton Staal Anders nl.: Lengte ……m Diameter ……cm Loopstrook (laag substraat) ……cm Soort substraat: ……...…...… c. Toegang vrij A-zijde B-zijde Ja Nee Type bedekking: Ja Nee Type bedekking: …………………. …………………. d. Doorzicht Ja Nee e. Bijzonderheden Verdiepte ligging (Tijdelijk) onder water Lichtbak Anders nl.: ………………………………. ………………………………. 6. Bijzonderheden a. Ontsnappingspoortjes aanwezig b. Verstoringsmogelijkheden c. Parkeergelegenheid
Op welke afstand van de passage: ………….....…..m
. . . Bijlage 3: Verspreidingskaartjes . doelsoorten . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . Bijlage 4: Gebruik per faunapassages, najaar 2013 en voorjaar 2014 . . . . Kleine faunatunnel A73001 . Nummer
DATUM
Weg
Hectometer
Najaar
faunapassage
A73
98.14
Voorjaar
1
(controle)
SOORT*
AANTAL
AANTAL
(ri noord)
(ri zuid)
Monitoringwijze *
2
17-sep-13 Das
1
1
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Muis spec.
5
5
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Huiskat
1
1
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Das
3
3
Sporenplank (weektotaal)
1-okt-13 Huiskat
1
Sporenplank (weektotaal)
1-okt-13 Das
4
4
Sporenplank (weektotaal)
18-mrt-14 Das
3
4
Sporenplank (weektotaal)
25-apr-14 Das
4
4
Sporenplank (weektotaal)
1-apr-14 Das
3
3
Sporenplank (weektotaal)
Kleine faunatunnel A73002 Nummer Weg
Hectometer
Najaar
faunapassage
DATUM (controle)
SOORT*
AANTAL
AANTAL
(ri noord)
(ri zuid)
8
8
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Das
8
10
Sporenplank (weektotaal)
1-okt-13 Das
10
10
Sporenplank (weektotaal)
8-mrt-14 Das
1
9-mrt-14 Das 10-mrt-14 Das
97.5
Voorjaar
A73
2
17-sep-13 Das
Cameraval/Sporenplank 2
10-mrt-14 Bosmuis
2
Monitoringwijze *
1# 1
Cameraval/Sporenplank Cameraval Cameraval/Sporenplank
11-mrt-14 Bosmuis
1#
Cameraval
13-mrt-14 Bosmuis
1#
Cameraval
14-mrt-14 Das
1
15-mrt-14 Bosmuis 16-mrt-14 Konijn 17-mrt-14 Das
1
17-mrt-14 Bosmuis 18-mrt-14 Das
1
Cameraval
1#
Cameraval
2 1#
1
18-mrt-14 Bosmuis
Cameraval/Sporenplank
1#
Cameraval/Sporenplank Cameraval
3
Cameraval/Sporenplank
1#
Cameraval/Sporenplank
25-mrt-14 Das
8
8
Sporenplank (weektotaal)
25-mrt-14 Muis spec.
5
5
Sporenplank (weektotaal)
1-apr-14 Das
8
8
Sporenplank (weektotaal)
1-apr-14 Muis spec.
6
6
Sporenplank (weektotaal)
Kleine faunatunnel A73003 Nummer
DATUM Weg
Hectometer
Najr.
faunapassage
Voorjaar
3
A73
96.8
(controle)
SOORT*
AANTAL
AANTAL
(ri noord)
(ri zuid)
Monitoringwijze *
2
24-sep-13 Das
8
10
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Muis spec.
10
10
Sporenplank (weektotaal)
1-okt-13 Das 1-okt-13 Muis spec.
2 20
2 20
Sporenplank (weektotaal) Sporenplank (weektotaal)
18-mrt-14 Das
10
10
Sporenplank (weektotaal)
18-mrt-14 Muis spec.
10
10
Sporenplank (weektotaal)
25-mrt-14 Das
10
10
Sporenplank (weektotaal)
25-apr-14 Muis spec.
15
15
Sporenplank (weektotaal)
1-apr-14 Das 1-apr-14 Muis spec.
10 20
10 20
Sporenplank (weektotaal) Sporenplank (weektotaal)
Nummer faunapassage
Weg
Hectometer
. . . . . . . . .
Kleine faunatunnel A73004 DATUM (controle)
SOORT*
AANTAL
AANTAL
(ri noord)
(ri zuid)
1
1
Sporenplank (weektotaal)
17-sep-13 Muis spec.
1
1
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Das
2
1
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Muis spec.
5
3
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Vos
1
Najaar
95.84
Sporenplank (weektotaal)
25-sep-13 Bosmuis
#
26-sep-13 Bosmuis
#
27-sep-13 Das
1
27-sep-13 Bosmuis
#
28-sep-13 Das
1
1
Cameraval/Sporenplank
29-sep-13 Das
2
1
Cameraval/Sporenplank
1
Cameraval/Sporenplank
Cameraval Cameraval 1
Cameraval/Sporenplank Cameraval
30-sep-13 Bosmuis
#
Cameraval
30-sep-13 Huiskat
#
Cameraval
1-okt-13 Das
2
1
Cameraval/Sporenplank
1-okt-13 Muis spec.
4
2
Sporenplank (weektotaal)
7-mrt-14 Haas 8-mrt-14 Bunzing
2# 1
9-mrt-14 Huiskat 11-mrt-14 Huiskat Voorjaar
Sporenplank (weektotaal) 1
30-sep-13 Das A73
2
17-sep-13 Das
24-sep-13 Marterachtige
4
Monitoringwijze *
Zichtwaarnemng Cameraval
# 1
Cameraval Cameraval
13-mrt-14 Bosmuis
#
Cameraval
14-mrt-14 Bosmuis
#
Cameraval
16-mrt-14 Bosmuis
#
Cameraval
17-mrt-14 Bosmuis
#
Cameraval
18-apr-14 Marterachtige
1
Sporenplank (weektotaal)
25-mrt-14 Das
1
1
Sporenplank (weektotaal)
1-apr-14 Das
3
4
Sporenplank (weektotaal)
Kleine faunatunnel A73005 Nummer Weg
Hectometer
Najaar
faunapassage
DATUM
Voorjaar
5
A73
95.1
(controle)
SOORT*
AANTAL
AANTAL
(ri noord)
(ri zuid)
Monitoringwijze *
2
17-sep-13 Das
4
3
Sporenplank (weektotaal)
24-sep-13 Das
6
4
Sporenplank (weektotaal)
1-okt-13 Das
6
5
Sporenplank (weektotaal)
18-mrt-14 Das
6
4
Sporenplank (weektotaal)
18-mrt-14 Muis spec.
20
20
Sporenplank (weektotaal)
6
Sporenplank (weektotaal)
25-mrt-14 Das
1-apr-14 Das 5 3 Sporenplank (weektotaal) 1-apr-14 Bosmuis 1 Zichtwaarneming # = Waarneming bij tunnelingang maar geen passage door tunnel. * Met cameraval opgenomen vogelsoorten rond de tunnelopening zijn niet weergegeven in deze tabel. *1 Aangenomen is dat pootafdrukken van muis op Sporenplank (weektotaal) aangeeft dat de tunnel door deze soort is gebruikt *2 Waarnemingen die uitsluitend met een sporenplank zijn bepaalt geven een weektotaal. De gemelde datum is de ophaaldatum van de gegevens van betreffende afgelopen week
. . . Bijlage 5: Technische inspectie, . inclusief kostenraming . . . . . OBJNR WEG A73001 A73
KILOM Voorzieningen Foto 98,140 Centrale deel van de tunnel bestaat uit rechthoekige betonelementen 1,2 x 0,8 meter (bxh). Lengte van het centrale deel is 42 meter. Aan de uiteinden van deze rechthoekige tunnel zijn aan weerszijde ronde betonelementen gemetselt, diameter 0,3 meter. Aan de noordzijde betreft dit 1 element van 2 meter aan de zuidzijde betreft dit 3 elementen van elk 2 meter. Op het uiteinde van de tunnelopeningen is aan de zuidzijde een halfrond metalen afdakje bevestigd en aan de noordzijde een rechte metalen plaat. De totale lengte van de passage is 50 meter. Raster noord- en zuidzijde kleinwildraster van casanetgaas hoogte 1 meter. Aan de westzijde sluit dit raster aan op het viaduct Walrick over de A73. Aan de zuidzijde is op km 97,9 een dassenpoort in her raster aangebracht en op 98,8 een inspringvoorziening. Aan de noordzijde is in het verlengde van de tunnelopening een faunabrug aangelegd over een watergang en is op km 98,12 een dassenpoort in het raster aangebracht.
Bevindingen * De tunnelopening aan de noordzijde is gevoelig voor dichteroderen van grond vanuit de erboven liggende grondwal. Te zien is echter dat das dit weer open graaft (gegraven holen rondom en onder de metalen afdekplaat over de tunnelopening). Mogelijk wordt deze dassentunnel gebruikt als bijburcht omdat aan de zuidzijde de tunnelopening op 2 meter in de tunnel is afgesloten met een bladprop (aangetroffen tijdens alle onderzoeksrondes in het voorjaar). * Het raster en de dassenpoort aan de noordzijde is sterk overwoekerd door begroeiing en hierdoor op verschillende plekken beschadigd. Te zien zijn wissels onder dit raster door. Dit raster is vermoedelijk geplaatst om graafwerk van das in de geluidswal te voorkomen. Het geluidsscherm boven op de geluidswal zou anders afdoende zijn om fauna te keren.
Herstelmaatregelen * Aanbeveling: Het raster aan de noordzijde fungeert niet meer. Advies is dit raster over de lengte van het geluidsscherm te verwijderen en het rasteruiteinde (dit is bij passage A73002) op dit scherm aan te sluiten. Indien in het uizonderlijke geval de geluidswal door das wordt doorgraven dan kan op het zuidtalud langs de A73 een geotextiel over deze zone worden ingegraven. Dit geotextiel is niet geraamd. * Aanbeveling: Het langste en centrale deel van de kleine faunapassage is een rechthoekige koker van 1,2 x 0,8 meter. De uiteinden zijn echter verkleind door het verlengen met 0,3 meter buizen. Advies is om deze kleine elementen te vervangen door overeenkomstige rechthoekige kokers, zodat deze tunnel geschikter wordt voor gebruik van meer doelsoorten.
Kosten aanbev. Kosten maatr. € 10.500 €
-
A73002 A73
97,500 Betonnen tunnel diameter 0,3 meter, lengte circa 65 meter. Raster noord- en zuidzijde kleinwildraster van casanetgaas hoogte 1 meter. Aan de noordzijde is in het verlengde van de tunnelopening een faunabrug aangelegd over een watergang. Aan de zuidzijde is op km 97,4 een dassenpoort in het raster aangebracht en aan noordzijde op km 97,1. In het raster zit op km 97,8 een beheerpoort.
* Beheerpoort stond in het najaar open bij één van de * Dassenpoort hersellen en verplaatsen buiten de veldbezoeken (17-09-'13). De onderzoeker heeft de poort bij erosie-invloedsfeer van de geluidswal. dit bezoek weer gesloten. Hier was ook een wissel zichtbaar richting de berm aan de A73 zijde. * Dassenpoort noordzijde km 97,1 is volgeërodeerd met grond en strooisel.
€
- €
420
A73003 A73
96,800 Betonnen tunnel diameter 0,5 meter in twee delen van elk 25 meter lengte. De middenberm van de A73 is over een lengte van circa 10 meter open. Raster noord- en zuidzijde en tussen tunnelopeningen middenberm, kleinwildraster van casanetgaas hoogte 1 meter. Aan de zuidzijde is ten oosten van de tunnel op km 96,4 en ten westen op km 96,9 een dassenpoort in het raster aangebracht.
* De dassenpoort op km 96,9 klemt en de paal van het bijbehorende dwarsraster staat scheef.
€
- €
150
* Dassenpoort herstellen.
OBJNR WEG A73004 A73
845005 A73
A73
. . . . . . . . .
KILOM Voorzieningen 95,840 Betonnen tunnel diameter 0,5 meter, lengte van circa 50 meter. Raster noord- en zuidzijde, kleinwildraster van casanetgaas hoogte 1 meter. Aan de zuidzijde is op km 95,5 een dassenpoort in het raster aangebracht en aan de noordzijde op km 95,767 en 96,2. In het raster zit op km 95,5 een beheerpoort.
95,090 Betonnen tunnel. Onder de A73 en ten noorden van A73 diameter 0,5 m. Lengte van dit deel is 43,3 meter. Zuidzijde naast A73 sluit de 0,5 m tunnel aan op een inspectieput, vervolgens zuidwaarts met een 0,3 meter betontunnel. Dit deel is 12,4 meter lang. Op het uiteinde van de tunnelopeningen is aan de zuidzijde een halfrond metalen afdakje bevestigd en aan de noordzijde een rechte metalen plaat. De totale lengte van de passage is 56 meter. Raster noord- en zuidzijde kleinwildraster van casanetgaas hoogte 1 meter. Aan de zuidzijde is op 94,9 een dassenpoort in het raster aangebracht en aan de noordzijde op km 95,4.
95,1 Beheerpoorten in het faunaraster op: tot 98,4 Zuidzijde kilometers: 95,80; 96,77; 97,49; 97,80 en 98,39. Noordzijde kilometers: 95,1 en 96,8.
Foto
Bevindingen * Geen bijzonderheden
Herstelmaatregelen * Geen bijzonderheden
Kosten aanbev. €
Kosten maatr. - €
* Beide dassenpoorten (noord en zuid) klemmen. * Twee dassenpoorten herstellen. * De tunnelopening aan de noordzijde is vergraven en maakt onderdeel uit van een dassenbucht. De tunnelopening is hierdoor niet zichtbaar. Nadeel is dat deze tunnel alleen voor deze dassenfamilie als passage dient, andere soorten en dassenfamilies kunnen hierdoor geen gebruik van deze tunnel maken.
€
- €
300
* Tijdens het veldbezoek is één maal een openstaande beheerpoort aangetroffen. Bij veel beheerhekken is de ruimte tussen de betondrempel en de onderkant van de beheerpoort groter dan 10 centimeter door verzakking van de drempel of scheefstand van de poort.
€
- €
2.520
* Ophogen van 7 betondrempels onder de beheerpoorten.
-
. . . . Bijlage 6: Foto’s, ter verduidelijking van technische inspectie . . . . .
Figuur 1: Vol geërodeerd dassenpoortje aan de noordzijde van tunnel 2 tien meter oostwaarts verplaatsen .
Figuur 2: Eén van de drie klemmende dassenpoorten. Bovenstaand is bij kilometer 95,4 nabij tunnel 5.
. . . . . . . . .
Figuur 3: Eén van de elf beheerpoorten met ruimte groter dan 10 centimeter tussen onderkant hek en drempel.
Figuur 4: Tunnelopening 1 zuidzijde, waarbij is voorgesteld om de buitenste tunnelelementen te vervangen door grotere elementen overeenkomstig het centrale deel van de tunnel 1,2 x 0,8 meter.
. . . . . . . . .
Figuur 5: Tunnelopening 5 noordzijde. De afdekplaat boven de tunnel is door dassengraafwerk grotendeels ondergegraven en is onderdeel van de dassenburcht.
. . . . Bijlage 7: Toelichting kostenraming . . . De totale richtprijs voor alle voorgestelde noodzakelijke maatregelen zijn geraamd op € 3.390,- en voor alle voorgestelde . aanbevelingen € 10.500,-. Dit zijn getotaliseerde bedragen van bijlage 4. . Op basis van bovenstaande bronnen en uitgangspunten zijn per type maatregel richtprijzen samengesteld. Uit deze lijst zijn voor de maatregelen en aanbevelingen van dit project alleen nummers 1, 2, 10, 14 en 15 toegepast (tabel A).
De richtprijzen zijn gebaseerd op: Ervaringscijfers, SEP normen (Standaard Eenheids Prijzen, DLG), ‘Normenboek natuur, bos en landschap’, leidraad faunavoorzieningen bij wegen en op ons verzoek aangeleverde informatie van leveranciers zoals Arfman; Prijspeil 2014.
De richtprijzen zijn: Inclusief materiaalkosten en levering op het werk, maar exclusief reistijd; Exclusief plankosten en directievoering, onvoorziene werkzaamheden, winst, risico en BTW.
Tabel A Richtprijzen per maatregel nr.
Omschrijving
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Verwijderen kleinwildraster (casanetgaat hoog 1 m) Leveren en aanbrengen faunatunnel 1,2 x 0,8 (inwendige maten) Aanbrengen kleinwildraster (casanetgaat hoog 1 m) Locaal verplaatsen kleinwildraster (casanetgraas hoog 1 m) Omkeervoorziening in kleinwildraster Aanbrengen amfibiescherm Aanbrengen amfibiescherm aan bestaand raster Amfibiëscherm voorzien van omkeervoorziening Aanbrengen Dassenpoort Verplaatsen bestaande dassenpoort Aanbrengen/herstellen dwarsraster 0,5 meter bij dassenpoort Aanbrengen overstapvoorziening mens Herstel looppoort (leveren en plaatsen betondorpel) Herstel beheerpoort (stellen betondorpel) Kleine herstelwerkzaamheden inclusief eenvoudige materialen Faunabruggetje van stalen damwand (plaatsen vanaf de weg) Loopstrook in bestaande vierkante duiker aanbrengen incl. oeveraansluitingen Leveren en aanbrengen faunatunnel (ACO climate tunnel) Leveren en aanbrengen Kleine faunatunnel Aanbrengen klaphek (breed 1,15 meter, hoog 1 meter) Toeleiding aanbrengen bestaande uit relief geppel/wal
Hoeveelheid Eenheid
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
m m m m stuk m m stuk stuk stuk stuk stuk stuk stuk uur m m m m stuk m
Richtprijs
€ 2,50 € 950,00 € 28,00 € 15,00 € 75,00 € 25,00 € 30,00 € 50,00 € 530,00 € 420,00 € 100,00 € 75,00 € 350,00 € 360,00 € 50,00 € 105,00 € 125,00 € 600,00 € 1.800,00 € 800,00 € 2,50