Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen voor het plan-MER bij het plan “Aanleg van een nieuw complex op de A4/E411 ter hoogte van de Brabandtlaan in Overijse”
13 januari 2010 PL0101-RL
1
Inleiding
Het Agentschap Wegen en Verkeer Vlaams-Brabant laat een plan-milieueffectrapport (planMER) opmaken ter voorbereiding en als onderbouwing van het plan dat opgemaakt wordt voor de aanleg van een nieuw complex op de A4/E411 ter hoogte van de Brabandtlaan in Overijse. Het plan zal een nieuwe verbinding tussen de N4 Brusselsesteenweg en de E411, in de vorm van een volwaardig op- en afrittencomplex op de E411, aanduiden. Het voorgenomen plan is plan-MER-plichtig in het kader van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (B.S. 3 juni 1995), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S. 10 januari 1998), zoals herhaaldelijk gewijzigd (hierna plan-m.e.r.-decreet). Het plan-m.e.r.-proces zal dan ook volgens dit decreet uitgevoerd worden. Aangezien de aanleg van het nieuwe complex mogelijk een bestemmingswijziging vereist (waardoor de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan nodig is), het plan het kader kan vormen voor een project uit de bijlagen I en II van het project-m.e.r.-besluit1 (meer bepaald gaat het om de respectievelijke rubrieken 9 en 13)) en er redelijkerwijs negatieve aanzienlijke milieueffecten verwacht kunnen worden ingevolge het plan, wordt de opmaak van een plan-MER noodzakelijk geacht. Het kennisgevingsvoorstel is door de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 29 oktober 2009. De dienst Mer heeft de volledig verklaarde kennisgeving ter inzage gelegd via publicatie van deze nota op haar website (www.mervlaanderen.be) van 9 november tot en met 8 december 2009 enerzijds en door het ter beschikking stellen van deze kennisgeving op de gemeentehuizen van Overijse en Hoeilaart stadhuis van Bilzen en het gemeentehuis van Hoeselt van 9 november tot en met 8 december 2009 anderzijds. Bovendien werd de terinzagelegging van de kennisgevingsnota aangekondigd in Het Laatste Nieuws van 7 november 2009. De dienst Mer heeft een aantal overheden en instanties (zie bijlage 1) op de hoogte gebracht van de publicatie van de kennisgeving. Al deze instanties werden uitgenodigd om hun opmerkingen op de kennisgeving te bezorgen aan de dienst Mer uiterlijk tegen 8 december 2009. De ontvangen adviezen op de volledig verklaarde kennisgeving werden behandeld op de vergadering van 15 december 2009 en dit in functie van het opstellen van deze richtlijnen. De overheden en instanties die op de hoogte gebracht waren van de publicatie, waren uitgenodigd op deze vergadering. Er waren 151 inspraakreacties van burgers op deze terinzagelegging. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de reikwijdte, het detailleringniveau en de inhoudelijke aanpak van het plan-MER. De ontvangen adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen 2 en 3). De adviezen hadden voornamelijk betrekking op het plan zelf (relatie met het Leonardkruispunt en andere plannen/projecten, o.m. uit de streefbeeldstudie R0-E411-N4, opportuniteit van het plan), mobiliteitseffecten en afgeleiden hiervan (geluid, lucht) en effecten op onroerend erfgoed en landschapselementen effecten. De adviezen met betrekking tot de inhoud en het schaalniveau van het plan-MER (meer bepaald m.b.t. het alternatievenonderzoek, de methodiek van effectbespreking, mogelijke te verwachten effecten, huidige knelpunten,…) werden verwerkt in deze 1
Dit is het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17 februari 2005).
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
2/15
richtlijnen. Opmerkingen die geen betrekking hebben op de inhoud van het plan-MER werden niet opgenomen in deze richtlijnen. Het plan-MER dient opgesteld te worden zoals voorgesteld in de kennisgeving, aangevuld/aangepast met de vereisten die in deze richtlijnen geformuleerd worden. Rekening houdende met deze richtlijnen zal een ontwerpversie van het definitief plan-MER opgesteld worden. Deze ontwerpversie zal door de dienst Mer voor advies overgemaakt worden aan de overheden en instanties vermeld in bijlage 4 van deze richtlijnen. De adviezen op de ontwerpversie zullen behandeld worden op een vergadering. Rekening houdende met de adviezen op de ontwerpversie kunnen eventueel nog “bijzondere aanvullende richtlijnen” opgesteld worden. In voorkomend geval kan het verslag van die vergadering deze “bijzondere aanvullende richtlijnen” bevatten. Na aanpassing van de ontwerpversie - rekening houdende met de “bijzondere aanvullende richtlijnen” - kan het definitieve plan-MER ingediend worden bij de dienst Mer voor een beslissing inzake goed- of afkeuring van dit plan-MER. 2
Planbeschrijving, doelstelling en verantwoording van het plan - reikwijdte, detailleringniveau en inhoudelijke aanpak van het plan-MER
Het plan-MER dient de doelstelling, verantwoording, detaillering, reikwijdte en inhoudelijke aanpak van het voorgenomen plan te bevatten. Zo dient het plan-MER het plan te kaderen ten aanzien van de hogere en eerder gevoerde planningsprocessen (o.m. de streefbeeldstudie R0E411-N4). M.a.w., zij dient aan te geven op welke manier de doelstelling een uitvoering vormt van hogere en eerder gevoerde (plannings)processen en hoe dit plan zich tot deze processen verhoudt. Het doel van het plan houdt in eerste instantie de aanleg en ingebruikname van een nieuw open afrittencomplex in, waardoor de lokale doorstroming en verkeersveiligheid in JezusEik/Overijse zou kunnen verbeteren. Het nieuwe complex komt ter vervanging van het huidige complex te Jezus-Eik, waarbij enkel nog een op- en afrit in functie van openbaar vervoer behouden blijft. Bovendien wordt de huidige Brabandtlaan afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Zoals hierboven gesteld, is de streefbeeldstudie voor de R0-E411-N4 de vertrekbasis voor de opmaak van het voorliggende plan. Dít plan beperkt zich echter tot het nieuwe op- en afrittencomplex. De interferentie met de andere elementen uit de streefbeeldstudie (herinrichting van het Leonardkruispunt, heraanleg van het Groenendaalkruispunt, afschaffing van de oprit aan de Frans Verbeekstraat, andere opheffingen van aansluitingscomplexen…) dient wel uitvoerig aan bod te komen (cf. infra). Dit teneinde na te gaan of er zich eventuele relevante cumulatieve effecten zouden kunnen voordoen. Een heldere verantwoording of het plan een oplossing biedt voor de gestelde problemen dient in het plan-MER uitgebreid toegelicht te worden. Om hierop een antwoord te bieden kan hiervoor in de eerste plaats de informatie uit de discipline mens-mobiliteit (cf. infra) worden aangewend. Ook dient de eigenlijke doelstelling (lokaal-regionale oplossing, zonder een oplossing te willen zijn voor de doorstromingsproblematiek op de ring rond Brussel) verduidelijkt te worden.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
3/15
3
Besluitvorming
Het plan-MER dient opgave te doen van de voorbije en de verdere besluitvormingsprocedure. Het plan-MER zal een chronologisch overzicht bevatten van alle procedures die doorlopen moeten worden voordat de invulling van het plan op het terrein gerealiseerd kan worden. Indien een ruimtelijk uitvoeringsplan dient opgesteld te worden, moet het goedgekeurd planMER samen met het ontwerp van plan in openbaar onderzoek gaan. Bij de voorbereiding én voor de vaststelling of onderwerping van het RUP (ruimtelijk uitvoeringsplan) aan de wetgevingsprocedure dient bovendien rekening gehouden te worden met het goedgekeurd plan-MER. Tenslotte dient bij de vaststelling van het RUP door de initiatiefnemer onder meer een verklaring opgesteld te worden die samenvat hoe de milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd, hoe rekening gehouden werd met het goedgekeurde plan-MER en de uitgebrachte adviezen in het kader van het openbaar onderzoek en de redenen waarom gekozen is voor het RUP zoals het aangenomen is en dit rekening houdende met de andere redelijke alternatieven die behandeld zijn. Indien geen ruimtelijk uitvoeringsplan vereist is, kan dit plan-MER toch de inhoudelijke mosterd leveren voor een milieubeoordeling die bij een vergunningsaanvraag voor het uit te voeren project van het voorziene op- en afrittencomplex ter hoogte van de Brabandtstraat, moet gevoegd worden. Het plan, en dus ook het plan-MER, zal immers op een gedetailleerd (project)niveau worden uitgewerkt. Op die manier is het mogelijk om later, in de fase van de vergunningsaanvraag, in te roepen dat een ontheffingsaanvraag voor een project-MER (als milieubeoordelingsfiguur) zal volstaan.
4
Voorgenomen plan en alternatieven
In de kennisgeving werd aangehaald dat het plan-MER drie inplantingsvarianten zal onderzoeken op milieueffecten. Om tegemoet te komen aan tal van inspraakreacties waarbij vraagtekens worden geplaatst bij zowel de haalbaarheid van de doelstelling van het plan als de meerwaarde of zin van het plan zelf, vooral in samenhang met de heraanleg van het Leonardkruispunt, worden een aantal bijkomende alternatieven voorgesteld. Deze zullen in het plan-MER t.o.v. elkaar worden afgewogen. Aldus dienen een drietal scenario’s, eventueel gecorrigeerd met milderende maatregelen, te worden belicht. Naast het scenario waarbij het plan wordt uitgevoerd en het Leonardkruispunt eveneens, zij het in een later stadium, zullen ook de volgende twee scenario’s uit de doeken worden gedaan. Ten eerste zal het nulalternatief met ontwikkelingsscenario’s grondig worden onderzocht, zoals reeds vooropgesteld in de kennisgeving. Dit houdt in dat het op- en afrittencomplex ter hoogte van de Brabandtlaan niet wordt uitgevoerd maar het Leonardkruispunt (en andere maatregelen uit de streefbeeldstudie) wel. Op die manier kan nagegaan worden of de herinrichting van het Leonardkruispunt aan voorliggend plan dient vooraf te gaan. Ten tweede zal een scenario onderzocht worden waarbij enkel de Brabandtlaan wordt aangepakt (zonder het Leonardkruispunt).
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
4/15
Voor alle scenario’s met uitzondering van het laatst genoemde kan teruggevallen worden op de berekeningen die i.k.v. de streefbeeldstudie werden verricht. Voor het derde scenario zijn bijgevolg bijkomende modeldoorrekeningen nodig. In eerste instantie zullen de effecten op mobiliteit (mobiliteitsstromen) nader bekeken worden en indien de verschillen tussen de scenario’s relevant blijken, kan eveneens nagegaan worden of andere disciplines ook verder uitgewerkt dienen te worden. Vanuit de inspraak werd eveneens gesuggereerd om de oprit (op de E411) aan de Frans Verbeeckstraat te behouden en zelfs uit te breiden tot een volwaardig op- en afrittencomplex (al dan niet in de plaats van het huidige plan). Tijdens de richtlijnenvergadering dd. 15 december 2009 bleek dat er meer na- dan voordelen verbonden zijn aan deze suggestie. Om deze reden is afgesproken dat het plan-MER zich zal beperken tot een opsomming van deze voor- en nadelen. Indien het plan-MER-onderzoek echter zou uitwijzen dat het knippen van de Frans Verbeeckstraat tot (aanzienlijke) negatieve milieueffecten leidt, kan vooralsnog besloten worden het behoud van de oprit aan de Frans Verbeeckstraat richting Brussel te behouden. Dit laatste zou dan als milderende maatregel in het plan worden geïntegreerd. Een ander alternatief dat tijdens de terinzagelegging naar voren kwam, is het behoud van de huidige afrit Jezus-Eik. Zulk een alternatief zou niet wenselijk zijn. Waarom niet, wordt voldoende gemotiveerd in het plan-MER. Het voorgestelde inrichtingsalternatief tenslotte, waarbij de op- en afritten op pijlers worden geplaatst (ter vrijwaring van het waardevolle parkgedeelte dat doorsneden zou worden), zal enkel als eventuele milderende maatregel worden meegenomen, indien (significante) negatieve milieueffecten worden aangetoond. 5
Juridische, administratieve en beleidsmatige context
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch, administratief en beleidsmatig kader dat voor dit plan-MER van belang is. Het plan-MER zal zorgvuldig nagaan waar de relevantie zich situeert. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het plan-MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Waar mogelijk dienen de randvoorwaarden geïllustreerd te worden d.m.v. kaarten of figuren. De waterbeleidsnota moet nog opgenomen worden als randvoorwaarde. Daarnaast zijn de bekkenbeheerplannen ondertussen goedgekeurd door de Vlaamse regering. Dit dient geactualiseerd te worden (“ontwerp-”bekkenbeheerplannen zijn nu definitieve bekkenbeheerplannen). 6
Bestaande toestand en milieueffectenbespreking
6.1
Algemene methodologische aspecten
Zoals voorgesteld in de kennisgeving, worden volgende disciplines in het plan-MER opgesteld door een erkend MER-deskundige: mens-mobiliteit, lucht, geluid en trillingen, mens-ruimtelijke aspecten, mens-gezondheid, bodem, water, fauna en flora, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
5/15
De afbakening van het studiegebied dient voldoende gemotiveerd te worden per discipline rekening houdende met het feit dat het studiegebied zowel het plangebied als het gebied met effecten dient te omvatten. De ruimtelijke afbakening dient voor elke discipline duidelijk voorgesteld te worden op figuur of kaart. Als referentiesituatie (i.e. de toestand van het studiegebied waarnaar gerefereerd wordt i.f.v. de effectvoorspelling) zal in dit plan-MER de huidige situatie (= bestaande toestand) van het studiegebied genomen worden. Indien er bepaalde concrete kortetermijnprojecten of-plannen meegenomen zouden worden om de referentietoestand te vormen (plannen of projecten die op korte termijn met een grote mate van zekerheid verwezenlijkt zullen worden), dan dient dit gemotiveerd te worden in het plan-MER. Ontwikkelingsscenario’s worden beschreven ter aanvulling van de referentiesituatie indien er redenen zijn om aan te nemen dat de toestand in de toekomst - met enige zekerheid en op middellange of lange termijn - ingrijpend kan veranderen (door autonome ontwikkeling of door de mens gestuurde ontwikkelingen). De toetsing van de milieueffecten moet in het planMER dan niet enkel gebeuren tegenover de huidige situatie, maar tevens t.o.v. deze ontwikkelingsscenario’s. In het voorliggende plan-MER dienen een aantal ontwikkelingsscenario’s meegenomen te worden (cf. supra). Tevens dient - in de mate van het mogelijke - een timing meegegeven te worden voor de verschillende elementen van de ontwikkelingsscenario’s. Concreet gaat het om de diverse wensbeelden uit de streefbeeldstudie (cf. supra: herinrichting van het Leonardkruispunt, afschaffing van de oprit aan de Welriekende Dreef, afsluiten van de Vlaktedreef…). Deze dienen opgelijst te worden en op beknopte wijze zal aangetoond worden waarom deze al dan niet ter zake doen in dit plan-MER. Best worden al deze potentiële plannen en projecten op kaart weergegeven. Het plan-MER dient de geplande situatie te schetsen en een schatting te geven over de waarschijnlijke timing van de realisatie van de verschillende projecten in het plangebied. 6.2
Cumulatieve effecten
Er zal nagegaan worden of er cumulatieve effecten te verwachten zijn met de verschillende hierboven voorgestelde projecten en plannen (ontwikkelingsscenario’s). 6.3
Per discipline: opmerkingen i.v.m. studiegebied, milieueffectenbespreking en milderende maatregelen
referentiesituatie,
Het plan-MER moet de milieueffecten per discipline onderzoeken en beoordelen. In functie van het gevoerde effectenonderzoek dienen milderende maatregelen voorgesteld en uitgewerkt te worden. Wat de milderende maatregelen betreft, zal het plan-MER in de mate van het mogelijke aangeven waar deze zullen/kunnen doorwerken (bv. in de stedenbouwkundige voorschriften van het eventuele RUP of op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning). De methodologie voor de effectvoorspelling zal binnen elke discipline in het plan-MER duidelijk omschreven worden. Tevens zal per discipline aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt. Het resterend effect na de milderende maatregelen zal aangegeven en gekoppeld worden aan het
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
6/15
gehanteerde beoordelingskader. De plan-MER-effectenbespreking en -beoordeling dient transparant en op voldoende wijze te gebeuren voor de relevante disciplines. De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline. Aanvullend bij (en soms afwijkend van) het voorgestelde in de kennisgeving dient met volgende elementen rekening gehouden te worden in het plan-MER:
met betrekking tot de discipline mens-mobiliteit: Het studiegebied kan verruimd worden met de woonwijken ter hoogte van de Brabandtlaan. In het bijzonder gaat het om de Esdoornenlaan, Vlierbeekberg, Hengstenberg, Raymond Hyelaan, Topaaslaan, Robijnlaan, Zuurbessenlaan, Trilpopulierenlaan, Treurwilgenlaan, Lijsterbessenlaan, Kersenbomenlaan, Keizerlaan, Markgraaflaan, Prinsendal, Vliertjeslaan, Burgemeester Taymanslaan, Duizenbladlaan, Sparrenlaan, Burglaan en de wijk ten noorden van de Frans Verbeeckstraat en ten westen van de E411. De MER-deskundige gaat na welke straten relevant zijn en of bepaalde straten exemplarisch zijn voor andere of een gelijkaardige problematiek/draagkracht etc. kennen. De huidige fileproblemen en knelpunten inzake sluipverkeer worden – letterlijk in kaart gebracht. Op deze manier kan nagegaan worden of de geplande situatie al dan niet een bestendiging of verschuiving van de fileproblematiek tot gevolg zal hebben. De referentiesituatie dient vervolledigd te worden met de volgende informatie. In de Esdoornstraat bevinden zich plantenbakken (snelheidsremmend). Voorts zijn alle buurtwegen ten zuiden van de E411 voorzien van verkeersborden, die een verbod voor verkeer van meer dan 10 ton inhouden. De kwantitatieve modelgegevens uit de streefbeeldstudie (op basis van het provinciaal verkeersmodel Vlaams-Brabant 2020) zijn niet zó verfijnd dat woonstraten hierin inbegrepen zijn. Om deze reden zullen beschikbare gemeentelijke telgegevens (Sparrenlaan, oprit Frans Verbeeckstraat, gebied tussen Jezus-Eik en Hoeilaart) aangewend worden om een zo correct mogelijk beeld weer te geven. De MER-deskundige zal met betrokkenen hieromtrent contact opnemen. Dit bijkomend cijfermateriaal wordt voldoende geacht om een goed beeld te bekomen van de verkeersdrukte van andere gelijkaardige woonstraten binnen het studiegebied. Indien deze data echter niet bruikbaar zouden worden geacht, dient dit gemotiveerd te worden. Daarnaast zullen de modelleringen aangevuld worden met een kwalitatieve inschatting voor wat de overige wegen uit het studiegebied betreffen. Uit de effectbeschrijving dient naar voren te komen of voorliggend plan, in combinatie met de andere geplande ingrepen uit de streefbeeldstudie, wel of niet zullen leiden tot een aanzuigeffect (omwille van de thans verspreide verkeersstromen naar het hogere wegennet die bij uitvoering van de diverse elementen uit het streefbeeld meer gebundeld zullen worden) die naar het geplande op- en afrittencomplex ter hoogte van de Brabandtlaan. Indien de streefbeeldstudie hierop reeds een antwoord biedt, kunnen de voornaamste resultaten hiervan worden overgenomen in het plan-MER. In het algemeen worden de voornaamste resultaten uit de streefbeeldstudie die van belang zijn voor dit plan-MER, afdoende toegelicht.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
7/15
Zowel positieve (bv. verbetering van verkeersveiligheid?) als negatieve (bv. verschuiving van verkeerslast?) neveneffecten dienen aangehaald en ruimtelijk gesitueerd te worden. De ten gevolge van het afsluiten van bepaalde straten gewijzigde bereikbaarheid van de diverse woonkernen dient beschreven/beoordeeld te worden. Ook verkeersveiligheid is een aandachtseffect. De MER-deskundige zal nagaan in hoeverre de bestaande toestand voor bv. de Esdoornenlaan reeds problematisch is (aantal ongevallen). De MER-deskundige zal nagaan in hoeverre de bereikbaarheid van de bushalteaan de Gunsstraat voor de inwoners van de Brabandtlaan, Vliertjeslaan, Vlierbeekberg en Keizerlaan achteruitgaat of niet (omloopfactor). Op projectniveau moeten de wijzigingen in de verkeersstromen tijdens de werken (omleidingen en tijdelijke versmallingen op de E411) meegenomen worden. Het plan-MER kan ook aanbevelingen doen aangaande een verbeterd openbaar vervoer (pendelbussen, tramlijn…).
met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: Het studiegebied zal verruimd worden met de woonwijken, vermeld bij de discipline mens-mobiliteit (cf. supra). Lden moet als parameter meegenomen worden. Uit de inspraak blijkt dat er thans geluidsoverlast is ter hoogte van de Acacialaan, Hengstenberg en Esdoornenlaan (als gevolg van de nabijheid van de E411). Hoogstwaarschijnlijk zal uit het plan-MER voortkomen dat de bijkomende geluidshinder ingevolge dít plan echter niet significant zal zijn/toenemen, precies omwille van de reeds hoge achtergrondwaarden voor geluid. Er wordt gevraagd om in elk geval (flankerende) milderende maatregelen te voorzien, die eventueel buiten dit plan om uit te voeren zijn. Er dient in kaart gebracht te worden waar de toestand verbetert/verslechtert. Er zullen verschilplots worden opgemaakt. Wat het deelaspect trillingen betreft, zou de impact hiervan op de 19de-eeuwse gebouwen in het plangebied onderzocht moeten worden. Ook woningen aan de Vlierbeekberg zouden thans reeds te lijden heben onder trillingen en barsten vertonen. Dit dient geverifieerd te worden.
met betrekking tot de discipline lucht: Het studiegebied moet verruimd worden met de woonwijken, vermeld bij de discipline mens-mobiliteit (cf. supra).
met betrekking tot de discipline mens – ruimtelijke aspecten: De bereikbaarheid van een aantal functies (kleinhandel, horeca, o.a. in het centrum van Jezus-Eik) moet besproken worden. De gemeente Overijse zal aan de betrokken MER-deskundigen informatie overhandigen aangaande het Masterplan Jezus-Eik (m.b.t. de herinrichting van het centrum van Jezus-Eik) waaraan zij momenteel sleutelt. De referentietoestand moet aangevuld worden met een vemelding van een “groene fietsroute” die langs de Vlierbeekberg zou lopen. De woonkwaliteit moet ingeschat worden op basis van recente bebouwingskaarten.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
8/15
De resultaten uit de discipline mens-mobiliteit zullen doorvertaald worden naar de effectgroep leefbaarheid en hinder. Opnieuw dient in kaart gebracht te worden waar de toestand verbetert/verslechtert.
met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: De referentiesituatie dient uitgebreider beschreven te worden voor wat betreft het aspect “onroerend erfgoed”. Het volstaat immers niet om enkel de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed te raadplegen. Deze is in die zin verouderd dat zij zich beperkt tot erfgoed tot en met de 19de eeuw. Binnen het plangebied situeren zich echter ook twee landhuizen (uit de 20ste eeuw), waarvan een voor bescherming in aanmerking komt, met aanhorigheden alsook een waardevolle parktuin. Om deze reden wordt een bouwkundig onderzoek aanbevolen. Naast een literatuuronderzoek dient een inventarisatie van de aanwezige waardevolle bomen en andere landschapselementen (landschappelijk erfgoed) uitgevoerd te worden. Het te raadplegen kaart- en fotomateriaal uit de kennisgeving dient in het planMER aangevuld te worden met historische luchtfoto’s en de “Kaart van het Ministerie van Openbare Werken”. De MER-deskundige zal met de contactpersoon binnen het Agentschap Ruimte en Erfgoed verder afstemmen.
met betrekking tot de discipline fauna en flora: Zoals reeds hierboven vermeld, is het van belang een inventaris van parkbomen en andere natuurelementen op te lijsten (ook in de omliggende woonwijken, waar zich volgens inspraakreacties o.m. reebokken zouden bevinden). De invloed op ruimtelijk kwetsbare gebieden (in casu park- en natuurgebied) is een aandachtspunt. Ook de impact op het plangebied als natuurverbindingsgebied (cf. ruimtelijke structuurplan Overijse) dient bekeken te worden.
met betrekking tot de discipline water: Het ingreep-effectschema dient vervolledigd te worden voor wat betreft de effecten van bemaling op de grondwaterstroming. De referentiesituatie dient aangevuld te worden met het volgende: er bevindt zich een waterwinning op 1.400 m van het plangbied. Op de hoek van de Esdoornlaan en de Vlierbeekberg bevindt er zich een wachtbekken (in eigendom van de initiatiefnemer van dit plan). Ook dit element dient toegevoegd te worden aan de beschrijvign van de referentiesituatie.Vandaag is dit bekken aangesloten op de riolering. Er wordt gesuggereerd het eigenlijke plan (aanleg van een op- en afrittencomplex) te verruimen met de afkoppeling van het wachtbekken. Indien dit wachtbekken eveneens ten dienste van het nieuwe complex staat, zal de loskoppeling van de riolering meegenomen worden. De zoneringsplannen dienen mee opgenomen te worden in het plan-MER.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
9/15
7
Leemten in de kennis
Het plan-MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het plan, met betrekking tot de inventaris en aangaande methode en inzicht. Het plan-MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorspelen naar de besluitvorming. 8
Monitoring en evaluatie
In het plan-MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn. Verder zal opgave worden gedaan van een monitoringprogramma voor die elementen waarvoor dit - vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk wordt geacht. 9
Integratie en eindsynthese
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De milderende maatregelen die voorgesteld zijn vanuit verschillende disciplines zullen disciplineoverschrijdend t.a.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen dient in de mate van het mogelijke aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken, bv. in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP of op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning. Deze samenvatting zal een duidelijke conclusie bevatten m.b.t. het voorgenomen plan in relatie tot de te verwachten milieueffecten. De voor- en nadelen van de redelijke alternatieven en het nulalternatief dienen besproken te worden en ten opzichte van elkaar afgewogen. Ook wordt een duidelijke uitspraak verwacht (naar minst milieuonvriendelijke alternatief). 10
Niet-technische samenvatting
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden. Indien gewerkt wordt met afzonderlijke kaarten of een figurenbundel, kunnen verwijzingen naar de relevante figuren volstaan. De elementen ten behoeve van de watertoets zullen ook in dit deel opgenomen worden. Deze niet-technische samenvatting wordt in het plan-MER opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd. De niet-technische samenvatting moet beschikbaar zijn i.f.v. het eerstvolgende overlegmoment namelijk de bespreking van de ontwerpversie van het plan-MER.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
10/15
11
Vorm en presentatie
Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer om: • •
• • • •
• •
12
recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende; het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n. overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige; alle relevante straatnamen op kaart te situeren; de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (bv. topografische kaarten = NGI; meer info: http://giraf.agiv.be/geo-vlaanderen); een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; de beschrijving van de referentiesituatie en de effectbespreking per discipline na elkaar in het rapport te beschrijven en niet eerst de bestaande situatie van alle disciplines en daarna de effectbespreking van alle disciplines; de locatiegebonden effecten en milderende maatregelen cartografisch te illustreren; het definitieve plan-MER dient ingediend te worden in twee exemplaren waarvan één losbladig, daarnaast dient ook een digitale versie van de niet-technische samenvatting en een digitale versie van het volledige rapport ingediend te worden.
Team van MER-deskundigen
Het in de kennisgeving voorgestelde team van MER-deskundigen voldoet. Over de in de kennisgeving voorgestelde MER-coördinator kan de administratie momenteel geen beslissing nemen en dit in afwachting van de uitvoeringsreglementering, die de erkenning voor de MERcoördinator zal regelen en zal toelaten een beslissing te nemen over de voorgestelde MERcoördinator. Het staat u vrij ondertussen de voorgestelde MER-coördinator te behouden.
14 januari 2010,
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
11/15
Bijlagen Bijlage 1: Lijst van overheden en instanties die door de dienst Mer op de hoogte gebracht zijn van de publicatie van de volledig verklaarde kennisgeving. Provinciebestuur Vlaams-Brabant Provincieplein 1 Gemeente Overijse Justus Lipsiusplein 9 Gemeente Jan Van Hoeilaart Ruusbroecpark Vlaams Afdeling Toezicht Agentschap Zorg Volksgezondheid en Gezondheid Departement Afdeling Ruimtelijke RWO Planning
Agentschap WonenVlaanderen Departement RWO
Afdeling Wonen
3010 Leuven 3090 Overijse 1560 Hoeilaart Brouwerstraat 1 bus 4 t.a.v. Phoenixgebou Afdelingshoof w d Roger Liekens Afdelingshoof t.a.v. Hilde d Van den Bosch
Koning Albert 1210 Brussel II-laan 19 bus 11
Phoenixgebou w
Koning Albert 1210 Brussel II-laan 19 bus 10
Afd. Stedenbouwkundig Beleid en Onroerend Erfgoedbeleid
Team Vlaamse Bouwmeester
VMM
Departement MOW
VMM Departement LNE Agentschap R-O Vlaanderen
Koning Albert II-laan 20 bus 7
Boudewijngeb Boudewijnlaan ouw 30 bus 45 Vaartkom 31 bus 9
ANB – VlaamsBrabant OVAM
Afdeling Bodembeheer Afdeling Operationeel Waterbeheer Fernand Desmyter, secretaris-generaal Afdeling Lucht, Milieu en Communicatie Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid R-O Vlaams-Brabant
3000 Leuven
Dienst Databeheer T.a.v. Bram Vogels
t.a.v. Natalie Hoffmann Graaf de Ferrarisgebou w Graaf de Ferrarisgebou w
1000 Brussel 3000 Leuven
Stationsstraat 2800 110 Mechelen Koning Albert 1000 Brussel II-laan 20 bus 16 Koning Albert II-laan 20 bus 2
1000 Brussel
Kronenburgstraa 2000 t 45 Antwerpen
t.a.v. Edward Roekens Dienst Hinder en Risicobeheer Onroerend Erfgoed
1000 Brussel
Graaf de Ferrarisgebouw
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
Koning Albert 1000 Brussel II-laan 20, bus 8 Blijde Inkomstraat
3000 Leuven
12/15
VlaamsBrabant
103-105
De Lijn
Motstraat 20
VMM
Afdeling Ecologisch Toezicht
T.a.v. de heer Freddy Van den Bossche
Milieuregleme A. Van de ntering Maelestraat 96
Fluxys NV
Infoworks
Kunstlaan 31
1040 Brussel
2800 Mechelen 9320 AalstErembodege m
Bijlage 2: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen:
Departement RWO
Phoenixgebouw
ARP
Ruimtelijke Ordening, Agentschap Ruimte en Woonbeleid en Erfgoed Onroerend Erfgoed Gemeentebestuur Dienst Stedenbouw Hoeilaart
Team Vlaamse Bouwmeester
T.a.v. de heer Matthias Blondia
Departement LNE
Afdeling Lucht, hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Gemeente Overijse
Dienst Openbare Werken / infrastructuur
VMM
Afdeling Operationeel Waterbeheer
Koning T.a.v. de heer Albert IIWiet Vandaele laan 19 bus 11
Onroerend T.a.v. de heer Erfgoed Jan Van VlaamsOrmelingen Brabant T.a.v. mevrouw Myriam Vandervaer en Boudewijnl aan 30 bus 45 Dienst Hinder en Risicobehe er T.a.v. mevrouw Jinke Vink T.a.v. de heer Bram Vogels
1210 Brussel
Blijde3000 Inkomststraa Leuven t 103-105
Jan van 1560 Ruusbroecpark Hoeilaart
1000 Brussel T.a.v. de heer Jeroen Lavrijsen
Koning 1000 Albert IIBrussel laan 20 bus 8
Justus Lipsiusplein 9
3090 Overijse
Koning Albert II-laan 20 bus 16
1000 Brussel
Bijlage 3: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: ANB Provincie Vlaams-
T.a.v. Sandro Van HungariaOpdenbosch gebouw Directie Dienst
Vaartkom 31 3000 Leuven bus 4 T.a.v. mevrouw Provincieplei 3010
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
13/15
Brabant
infrastructuur
Wonen VlaamsBrabant
T.a.v. de heer Johan Baeten
OVAM
Afdeling Bodembeheer
Fluxys N.V.
Administratieve Betrekkingen
ruimtelijke ordening Hungariagebou w, 5de verdieping Dienst Databeheer Bodem T.a.v. de heer Dirk Van De Riet
Annelies Belis
n1
Vaartkom 31 bus 7
3000 Leuven
Leuven
T.a.v. mevrouw Stationsstraa 2800 Natalie t 110 Mechelen Hoffmann Kunstlaan 31
1040 Brussel
Bijlage 4: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen, instanties en openbare besturen die een ontwerptekst zullen ontvangen: Departeme nt RWO Ruimtelijke Ordening, Woonbelei d en Onroerend Erfgoed Gemeenteb estuur Hoeilaart Team Vlaamse Bouwmeest er Departeme nt LNE
Gemeente Overijse
VMM
ANB Provincie VlaamsBrabant
ARP
Phoenixgebouw
T.a.v. de heer Koning Albert 1210 Wiet Vandaele II-laan 19 bus 11 Brussel
Agentschap Ruimte en Erfgoed
Onroerend Erfgoed VlaamsBrabant
T.a.v. de heer Jan Van Ormelingen
Dienst Stedenbouw
BlijdeInkomststraat 103-105
3000 Leuven
T.a.v. Jan van 1560 Hoeilaart mevrouw Ruusbroecpark Myriam Vandervaeren
T.a.v. de heer Matthias Blondia Afdeling Lucht, hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid Dienst Openbare Werken / infrastructuur Afdeling Operationeel Waterbeheer T.a.v. Sandro Van Opdenbosch Directie infrastructuur
Boudewijnlaa 1000 Brussel n 30 bus 45 T.a.v. de heer Dienst Hinder Jeroen en Lavrijsen Risicobeheer T.a.v. mevrouw Jinke Vink
Justus Lipsiusplein 9
Koning Albert II-laan 20 bus 8
1000 Brussel
3090 Overijse
T.a.v. de heer Koning Albert Bram Vogels II-laan 20 bus 1000 Brussel 16 Hungariagebouw
Vaartkom 31 bus 4
Dienst ruimtelijke ordening
T.a.v. mevrouw Provincieplein 1 Annelies Belis
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
3000 Leuven 3010 Leuven
14/15
Wonen VlaamsBrabant OVAM
Fluxys N.V.
T.a.v. de heer Johan Baeten Afdeling Bodembeheer
Hungariagebo uw, 5de verdieping Dienst Databeheer Bodem
Vaartkom 31 bus 7
3000 Leuven
T.a.v. mevrouw Natalie Hoffmann
Stationsstraat 110
T.a.v. de heer Administratieve Dirk Van De Kunstlaan 31 Betrekkingen Riet
2800 Mechelen
1040 Brussel
Er dienen 12 exemplaren van de ontwerptekst bij de dienst Mer bezorgd te worden. Gelieve ook een digitale versie van de ontwerptekst te bezorgen. Indien de dienst Mer nog meer versies van de ontwerptekst zou nodig hebben, dan laat zij dat weten aan de initiatiefnemer.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL0101
15/15