Profielwerkstuk 2010
Nederlands
Willemijn Bekebrede Nynke van den Berg
Dyslexie en dyslexiehulpmiddelen op de basisschool Profielwerkstuk 2010 Blaise Pascal College ‐ Zaandam Nederlands ‐ J. Melker 29 november 2010 6V
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
INHOUDSOPGAVE ‐ Inleiding 1. Dyslexie o Wat is dyslexie? Definitie van dyslexie Problemen bij dyslexie • Lezen • Schrijven Oorzaak van dyslexie o Diagnostiek Het vaststellen van dyslexie Dyslexieverklaring De kosten van het vaststellen van dyslexie o Behandeling Doel behandeling • Functionele geletterdheid Organisatie behandeling Inhoud behandeling 2. Dyslexiehulpmiddelen o Lezen, schrijven en leren Kurzweil 300 Sprint Plus o Lezen Sprinto Claroread Daisy spelers Mobile K‐Reader Readingpen Connect/RALFi o Schrijven Dragon Naturally Speaking o Leren lezen, schrijven en rekenen Woordenhaai en Cijferhaai Clevy Keyboard 3. Het onderzoek 4. De scholen o School A De school De buurt Het beleid met betrekking tot dyslexie o School B 15 De school De buurt Het beleid met betrekking tot dyslexie 5. De resultaten – ouders o Feiten en cijfers School A • Algemene informatie over het kind • Begeleiding op school • Informatieverstrekking
4 5 5 5 5 6 6 7 8 8 8 9 9 9 9 9 9 11 11 11 11 11 11 11 11 12 12 12 12 12 12 12 12 13 14 14 14 14 15
17
15 16 16 17 17 17 17 17 2
Profielwerkstuk 2010
6.
7.
‐ ‐ ‐
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
• Hulpmiddelen School B • Algemene informatie over het kind • Begeleiding op school • Informatieverstrekking • Hulpmiddelen o Meningen School A • Algemene informatie over het kind • Begeleiding op school • Informatieverstrekking • Hulpmiddelen School B • Begeleiding op school • Informatieverstrekking • Hulpmiddelen De resultaten – leerkrachten en IB’er o School A Algemene informatie Begeleiding van het kind Hulpmiddelen o School B Algemene informatie Begeleiding van het kind Hulpmiddelen Verbeterpunten en aanbeveling o Verbeterpunten Informatieverstrekking Dyslexiehulpmiddelen o Aanbeveling Informatieverstrekking Dyslexiehulpmiddelen • Leerprestaties • Sociaal‐emotioneel functioneren Conclusie Discussie Bronnenlijst
18 20 21 22
17 18 18 18 19 20 20 20 20 20 21 21 21 22 22 22 22 23 23 23 24 25 25 25 25 25 25 26 26 27 29 31 32
3
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Voorwoord ‘’Ik ben Jesse nu 16 en een evaren dislexie pashent, ik zit nu op het IVKO (Induviduweel Voordgezet Kunstzinnig Onderwijs) waar helemaal tuis hoor en veel plezier heb. Hoe ik daar ben gekomen is een heel ander verhaal. Ik ben begonnen net als iedereen op een basisschoolen, daar ben ik wegens slechte prestaties op alle taalgebieden blijven zitten in groep vier. Bij de school ging er geen belletje rinkelen maar bij mij en me moeder wel en me moeder heeft me direkt laten testen op dislexie. Maar toen was het al te laat de verklaring was niet zo goed want ik bleek bij de 10% slechts scorende dislextiesse mensen in Nederland. Dat betekent ook dat ik zins groep 4 ben blijven steken met mijn leestempo en andere onderdelen. Ik moet bijvoorbeeld als ik een boek lees ongeveer 100 keer hetzelfde stukje moet lezen voor dat ik hem begrijp omdat ik gewoon de worden wel lees maar omdat dat me zoveel moeite kost kan ik het niet opslaan en onthouden. Op school wert ik geholpen met 1 keer in de week en half uur bij een mevrouw die met mij oefenigen dee. Dat vond me moeder niet genoeg dus ging ik ook elke vrijdag naar het ABC in Amsterdam. Daar heb ik heel veel geleerd eigelijk alles wat ik nu weet kwa gramatikaal weet. Er zijn nog veel regels die ik nog weet bijvoorbeeld: waarom schrijf je bureau met eau omdat bureau ‘’Een Akelige Uitgang’’ heeft. Mijn oma’s hebben toen samen voor mij een leptop voor school gekocht zodat ik tuis en op school met hulpprogammaas kon werken. Tuis moest ik ook altijd verder met oefenen ik dee bijvoorbeeld elke dag en half uur leesladder (is een progamma waar je spelende leerd spelle en lezen) en heeft mijn moeder zonder enige stuun van school ook kortswijl 3000 aangeschaft daarmee ging begrijpend lezen een stuk beter. Kortswijl leesde de teksten voor van het boek die mijn moeder had ingeskent. Ook herhalde koertswijl wat ik typte dus kon ik horen als ik een fout maakt inplaats van dat ik het moest zien. Toen ik van de bassisschool ging met veel moeite bleek ik alles boven het gemiddelde te skoren behalven voor taal. Daardoor wert mijn weg tot de havo geblokeerd door de talen. Ik belande op het vmbo‐t. Nieuwe school nieuw begin, me moeder en ik moeste weer alles uit de kast trekken om de dingen te krijgen waar ik recht op heb. Het is alemaal veel werk en schoolen willen er het leifste niets van weten en omzijlen eventuwele mogelijkheden. Mijn groote valkuilen liggen bij Engels, vreemde talen en nederlands gramatika. Soms heb ik het gevoel dat ik dom ben als ik weer is slegt skoor op een toets dan bedenk ik dat ik ook ander taalenten heb zoowals toneel. Ik zit nu in 4 VMBO en hoop dat ik me examen ga halen want engels is een drama. In de toekomst wil ik de spigologie kant op en mensen helpen.’’ Jesse is niet dom, maar dyslectisch en heeft daar veel last van. Hij is onnodig in groep 4 blijven zitten, zit nu op het VMBO terwijl hij daar eigenlijk te slim voor is en heeft veel moeite met Engels. Hij heeft nooit echt goed met hulpmiddelen zoals Kurzweil 3000 en de Daisy speler leren werken, waardoor hij die op de middelbare school haast niet meer (heeft) gebruikt. Uit zijn verhaal blijkt dat hij en zijn moeder veel moeite hebben moeten doen om voor hem te krijgen wat hij nodig heeft en waar hij recht op heeft. Met wat meer hulp en begeleiding van de basisschool uit had alles veel soepeler gegaan. We vragen ons af hoe basisscholen ouders informeren en helpen. Hoe worden ouders van dyslectische kinderen geholpen en geïnformeerd door de basisschool op het gebied van dyslexie en dyslexiehulpmiddelen? Aan de hand van het verhaal van Jesse nemen we aan dat er nog veel verbeterd kan worden op de basisscholen. Voordat we aan ons onderzoek begonnen, hebben we ons verdiept in het onderwerp ‘Dyslexie’. Daarna hebben we onderzoek gedaan op de basisscholen School A en School B. Onder de ouders van dyslectische kinderen van die scholen hebben we enquêtes uitgedeeld en ook leerkrachten en de IB’ers van de scholen hebben voor ons een enquête ingevuld. We hebben een goed beeld gekregen van de begeleiding die gegeven wordt op beide scholen. Uit de resultaten hebben we kunnen opmaken wat de scholen goed en minder goed doen. We hebben een aantal verbeterpunten uit de resultaten gehaald en een advies geschreven. Hopelijk gaan beide scholen hun beleid een beetje aanpassen en verbetert de band tussen de ouders van de dyslectische kinderen en de scholen. Willemijn Bekebrede en Nynke van den Berg
4
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
1. DYSLEXIE
Wat is dyslexie? A teacher sent the following note home with a six‐year‐old boy: “He is too stupid to learn.” ‐ “My teachers said I was addled, my father thought I was stupid, and I almost decided I must be a dunce.” Een leraar gaf ooit het volgende briefje mee naar huis aan een jongetje van 6 jaar: ‘’Hij is te stom om te leren. ‘’ – ‘’Mijn leraren zeiden dat ik geen hersens had… mijn vader dacht dat ik stom was en ik had bijna besloten dat ik wel een ezel moest zijn.’’ Dat zes jaar oude jongetje dat bijna zelf dacht dat hij een ezel was, was Thomas Edison, de uitvinder van onder andere de gloeilamp. Hij was dus zeker niet dom: hij was dyslectisch. Definitie van dyslexie Een algemene definitie van dyslexie is er niet. De definitie die de Stichting Dyslexie Nederland (SDN) heeft geformuleerd, wordt het meest gebruikt: ‘’Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en/of vlot toepassen van lezen en/of het spellen op woordniveau.’’ Het Protocol ‘’Dyslexie. Diagnose en Behandeling’’ geeft een wat uitgebreidere definitie: ‘’Dyslexie is een specifieke lees‐ en spellingstoornis met een neurologische basis, die wordt veroorzaakt door cognitieve verwerkingsstoornissen op het raakvlak van fonologische en orthografische taalverwerking. Deze specifieke taalverwerkingsproblemen wijken proportioneel af van het overige cognitieve en met name taalverwerkingsprofiel en leiden tot een ernstig probleem met het lezen en spellen van woorden ondanks regelmatig onderwijs. Dit specifieke lees‐ en spellingsprobleem beperkt in ernstige mate een normale educatieve ontwikkeling, die op grond van de overige cognitieve vaardigheden geïndiceerd zou zijn.’’ Problemen bij dyslexie Dyslexie betekent letterlijk: niet kunnen lezen. Dyslectici ondervinden problemen met foutloos en vlot leren lezen en spellen: ze hebben moeite met de automatisering van die twee onderdelen. Over het algemeen hebben dyslectici last van lees‐ en spellingsproblemen, maar de problemen kunnen ook apart voorkomen. Sommige kinderen hebben alleen last met spellen, andere alleen met lezen. Om te begrijpen waarom spellen en lezen twee aparte problemen zijn, moet eerst het verschil tussen die twee worden uitgelegd. Bij (technisch) lezen gaat het erom, dat de hersenen letters vlot kunnen koppelen aan klanken: teken‐klankkoppeling. Na het leren van de letters komt het combineren van letters tot woorden en nog later het lezen van hele zinnen. Bij spellen gebeurt in feite het omgekeerde, de klank moet namelijk worden omgezet in een letter: klank‐tekenkoppeling. Bij dyslexie komt de teken‐klankkoppeling en de klank‐tekenkoppeling heel moeizaam op gang en ze gaan niet goed automatisch.
5
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Even een voorbeeld van teken‐klankkoppeling (lezen) en de automatisering daarvan: Het is lente in de de mooie stad. Veel mensen zullen het volgende (voor)lezen: ‘’Het is lente in de mooie stad.’’. Fout! Nog een keer lezen dan maar: ‘’Het is lente in de mooie stad. – Of? O wacht! Het is lente in de de mooie stad.’’ In deze zin staat inderdaad twee keer ‘’de’’. Bijna iedereen zal over de tweede ‘’de’’ heen lezen, dat is automatisering van lezen. We glijden als het ware met onze ogen over de regels, zonder de zin echt woord voor woord of lettergreep voor lettergreep te lezen. Dyslectici doen dat wel – het woord voor woord of lettergreep voor lettergreep lezen. Zij zullen daarom ook de tweede ‘’de’’ wél (voor)lezen. Het eenvoudige driehoekje met een zin erin is dus een mooi voorbeeld van hoe de automatisering van het lezen werkt. Lezen Binnen het functioneel lezen wordt onderscheid gemaakt tussen het technisch en het begrijpend lezen. Het technisch lezen is de teken‐klankkoppeling. Tweeklanken (eu, ie, ei en ui) worden vaak door elkaar gehaald, clusters en groepjes van medeklinkers zijn typische struikelblokken. Bij kinderen met dyslexie blijkt dat de tekens en de bijbehorende klanken niet goed verankerd zijn in het langetermijngeheugen, dit geldt ook voor de letterclusters en klankclusters. (Van der Leij, 2003) Het begrijpend lezen is het doorgronden van de betekenis van geschreven taal, dit kan op woord‐, zin‐ en tekstniveau. Er is een grote samenhang tussen technisch en begrijpend lezen: naarmate een lezer minder bezig is met de teken‐klankkoppeling, neemt de invloed van begripsaspecten op het lezen toe. (Van der Leij, 2003) Door het slechte lezen worden de opdrachten van bijvoorbeeld huiswerk en toetsen verkeerd begrepen. Een wiskundesom of begrijpend lezen wordt zo extra moeilijk. Hierdoor wordt een kind, voordat hij/zij dyslectisch is verklaard, vaak ‘dom’ gevonden: als rekensommen slecht worden gemaakt, denkt men niet meteen aan dyslexie – terwijl dyslexie wel de oorzaak is. Schrijven Het functioneel schrijven bestaat uit spellen en strategisch schrijven. Bij het spellen gaat de klank‐ tekenkoppeling niet goed. Welke letter past bij welke klank? En in welke volgorde moeten de letters staan? Je schrijft immer lopen met één o, terwijl je er twee hoort. Dyslectische kinderen hebben het moeilijk met ‘automatiseren’: het duurt lang, voordat ze spellingsregels echt onder de knie krijgen en deze kunnen toepassen. Daardoor maken ze veel meer fouten dan andere kinderen van hun leeftijd die de spellingsregels al lang beheersen. Later krijgen ze problemen met de woorden waar ze geen spellingsregels op kunnen toe‐ passen. Van die woorden moet je de spelling gewoon uit je hoofd leren, maar dat is erg lastig voor dyslectische kinderen. Woorden zoals ‘exotisch’, ‘explosie’ en ‘mayonaise’ zullen ze misschien wel nooit goed kunnen spellen. Even een experiment: ik laat mijn dyslectische broertjes Jesse en Jort die drie woorden schrijven: Jesse: Exsoties, explosie, majonese Jort: Exsotisch (‘’ooh die uitgang ken ik! i‐s‐c‐h!’’), explocie, mayonaece Spellingsproblemen zijn in vier categorieën te verdelen: 1. Lettter‐klankkoppeling: burt (beurt), leew (leeuw) 2. Regels: loopen (lopen), visen (vissen), avont (avond) 3. Gelijkklinkende klanken: greis (grijs), blouw (blauw) 4. Onregelmatige en buitenlandse woorden: leeuwerikken (leeuweriken), troatwaar (trottoir) 6
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Met strategisch schrijven wordt het schriftelijk formuleren bedoeld. Dyslectici hebben moeite om goede zinnen te formuleren en een logisch gestructureerde tekst te schrijven. Ze vinden het lastig om hoofd‐ en bijzaken te onderscheiden. Ze ontwijken dan maar het schrijven, vermijden het schrijven van lastige woorden en beperken het schrijven van zinnen en teksten tot een minimumlengte. De teksten die ze schrijven, worden dus op een minder hoog niveau geschreven dan op basis van de intelligentie verwacht mag worden. (Van der Weerden, 2009; Smeets & Kleijnen, 2008) Naast de problemen op het gebied van de Nederlandse taal, hebben dyslectische kinderen ook veel moeite met het aanleren van een vreemde taal. Best logisch: als ze al moeite hebben met hun moedertaal, dan moet een vreemde taal al helemaal een ramp zijn. Veel kinderen kunnen op de basisschool het leren van een vreemde taal, vaak alleen Engels, nog wel bijhouden. Echter, op de middelbare school komen ze in de knoop. Een ‘’oe’’ of ‘’ui’’ geautomatiseerd krijgen in de Nederlandse taal was al niet makkelijk (of is niet eens gelukt), maar als je merkt dat je in het Frans een bepaalde klank op verschillende manieren kan schrijven, loopt een kind al snel vast. Vooral in het Engels gaat de klank‐tekenkoppeling snel mis, denk maar aan de ie‐klank in de woorden meal, police, teenager, quality: de ‘’ea’’, ‘’i’’, ‘’ee’’ en ‘’y’’ worden allemaal uitgesproken als ‘’ie’’. Als dyslectici in een vreemde taal moeten schrijven, hebben ze geen houvast aan de klank‐ tekenkoppeling die ze vanuit het Nederlands hebben meegekregen. Dan vallen ze terug op de fonetische spelling: miel*, polies*, tienescher*, kwaletie*. * geschreven door Jesse (16 jaar).
Maar dyslexie is meer dan alleen een leerprobleem, ze brengt vaak ook sociaal‐emotionele gevolgen met zich mee. Dyslexie heeft negatieve effecten op het zelfvertrouwen en het zelfconcept van kinderen. Daarnaast hebben de problemen die kinderen ervaren door dyslexie, negatieve effecten op de zelfontplooiing. (Humphrey & Mullins, 2002) Tevens hebben kinderen met lees‐ en schrijfproblematiek meer dan gebruikelijk last van (faal)angst. (Biezeman, 2008) Er zijn twee ‘soorten’ sociaal‐emotionele problemen: internaliserende en externaliserende problemen. Bij internaliserende problemen worden vooral innerlijk verwerkt, hieronder vallen onder andere angst, depressieve gedachten en gevoelens. Externaliserende problematiek is meer naar buiten gericht, het uit zich in gedrag (in bijvoorbeeld gedragsproblemen): agressie, overactiviteit en ongehoorzaamheid. De dyslexie zelf kan emotionele klachten veroorzaken, maar ook het achterblijven dan wel de verkeerde behandeling van dyslexie kan voor emotionele klachten zorgen. Daarnaast verhoogt de comorbiditeit van dyslexie en ADHD de kans op probleemgedrag. (Loykens, 2010) Oorzaak van dyslexie Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar de oorzaak van dyslexie, is er nog weinig consensus over de precieze oorzaak. Wat men al wel weet, is dat de oorzaak van dyslexie in de hersenen te vinden is. Dyslectici hebben een tekort in het fonologisch bewustzijn en in de fonologische verwerking van taal. (Gallagher, Frith & Snowling, 2000) Daarnaast is duidelijk dat dyslexie erfelijk is. Kinderen uit een dyslectische familie (tenminste één ouder dyslectisch), ‘risicokinderen’, hebben vier keer meer kans om dyslectisch te zijn. De kinderen uit een dyslectische familie die niet dyslectisch zijn (bijvoorbeeld een meisje dat een broertje en een moeder heeft die dyslectisch zijn), hebben alsnog problemen met taal en dan vooral met pseudowoorden. (Van der Leij, 2003)
7
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Diagnostiek Het vaststellen van dyslexie Dyslexie is niet zomaar op te sporen via een simpel testje of een hersenscan. De hersenscan is niet mogelijk, omdat op de hersenscan dyslexie niet te onderscheiden is van een ander taalprobleem. In het Protocol Dyslexie Diagnose en Behandeling staat precies beschreven hoe dyslexie wel is vast te stellen. Ook is het zo dat niet iedereen de diagnose dyslexie mag stellen. “Er bestaan geen dyslexieartsen of dyslexiepsychologen.” (Paternotte, 2009, blz. 82) De diagnose mag alleen gesteld worden door deskundigen op het gebied van dyslexie met de BIG‐registratie. Dit zijn vaak klinisch psychologen en orthopedagogen. “Het PDDB beschrijft welke stappen de deskundige moet nemen voor het stellen van een diagnose, welke testinstrumenten hij/zij kan gebruiken en hoe de analyse van de uitkomsten leidt tot een afweging over het wel of niet indiceren voor behandeling.” (Paternotte, 2009, blz. 82) “Bij een diagnose dyslexie gaat het om de vaststelling dat er sprake is van dyslexie en niet van andere leesproblemen.” (Paternotte, 2009, blz. 84) Voor de diagnose gesteld wordt, wordt er een onderzoek gedaan. Eerst moet het kind testen doen waarbij andere taalproblemen naar voren zouden moeten komen. Wanneer dit niet het geval is, wordt de echte ‘dyslexietest’ gedaan. Veel voorkomende kenmerken bij kinderen met dyslexie zijn: “zwakke prestaties bij lezen en spellen, de leesproblemen doen zich voor bij het lezen van woorden en lettercombinaties en de verwerking van spraakklanken is verstoord/vertraagd.” (Paternotte, 2009, blz. 85) Het diagnostische onderzoek houdt meer in dan alleen het dyslexieonderzoek. Er wordt ook gekeken naar het gedrag van het kind en er wordt een gesprek gehouden met de ouders en het kind. (Paternotte, 2009, blz. 85) Uit het onderzoek kunnen vier verschillende conclusies komen (Paternotte, 2009, blz. 87): • Er zijn onvoldoende gegevens geleverd door de school, waardoor er geen conclusie kan worden getrokken. De school krijgt het verzoek om nieuwe gegevens en dus een nieuwe verwijzing te leveren. Deze conclusie kan natuurlijk alleen getrokken worden, als de verwijzing vanuit school komt. • Er is geen sprake van ernstige dyslexie. De school kan de leesproblemen zelf ‘oplossen’ door extra begeleiding te geven in de vorm van hulpmiddelen. • Er is sprake van ernstige dyslexie. Bij deze conclusie wordt meteen een professioneel behandelingsplan opgesteld. • Er is niet alleen sprake van dyslexie, maar er zijn ook andere problemen aanwezig. Het kind kan worden doorverwezen naar andere soort zorg, vooral de geestelijke gezondheidzorg. Dyslexieverklaring Na het diagnostisch onderzoek wordt vastgesteld of een kind dyslectisch is of niet. Als het kind dyslectisch wordt verklaard, dan krijgt dit kind een dyslexieverklaring. De dyslexieverklaring wordt gegeven door een psycholoog of orthopedagoog. Andere deskundigen zoals logopedisten en remedial teachers zijn niet bevoegd om een dyslexieverklaring af te geven. Als het kind eenmaal een dyslexieverklaring heeft, worden een paar regels op school aangepast. De aanpassing verschilt per school, maar er zijn standaard aanpassingen, bijvoorbeeld: meer tijd bij het eindexamen. Een dyslexiepas of een dyslexiekaart is niet hetzelfde als een dyslexieverklaring, maar geeft eigenlijk aan dat je een dyslexieverklaring hebt en bijvoorbeeld recht hebt op extra tijd bij een toets. De geldigheid van de dyslexieverklaring is levenslang. Als er verandering plaatsvindt bij het kind, dan hoeft er niet een nieuwe dyslexieverklaring te komen. (www.steunpuntdyslexie.nl) 8
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
De kosten van het vaststellen van dyslexie Vanaf 1 januari 2010 geldt de vergoeding van de zorgverzekering voor de leerlingen die in 2010 zeven, acht of negen jaar oud zijn. Zij moeten een dyslexieverklaring hebben waarin staat dat zij tijdens het leren lezen en spellen een proces hebben gevolgd speciaal voor dyslexie. De kosten worden alleen vergoed, als er sprake is van enkelvoudige dyslexie en er dus niet sprake is van andere stoornissen. (Paternotte, 2009)
Behandeling Doel behandeling “Het doel van de behandeling bij dyslexie is: Het zo snel mogelijk bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van automatisering van de woordherkenning en schriftbeeldvorming (technisch lezen en spellen). Het kunnen omgaan met een laag niveau van deze automatisering met behulp van compenserende strategieën. Het voorkomen van achterstand in verhouding tot het geheel van de individuele, intellectuele mogelijkheden. Het voorkomen of verminderen van emotionele en sociale problemen.” (Paternotte, 2009, blz. 24) Functionele geletterdheid In de behandeling wordt er naar functionele geletterdheid gestreefd. Functionele geletterdheid is de lees‐ en schrijfvaardigheid die past bij de leeftijd van het kind. Bij jonge kinderen is het doel om ze ‘makkelijke’ dingen te laten lezen/schrijven, bijvoorbeeld een verlanglijstje voor Sinterklaas. Als het kind naar het voortgezet onderwijs gaat, is het de bedoeling dat hij of zij een krant globaal kan lezen. Daarna kan het doel zijn dat het kind de ondertiteling bij een film kan bijhouden. (Paternotte, 2009, blz. 25) Organisatie behandeling Als uit onderzoek blijkt dat een kind dyslectisch is, moet er een behandelingsplan worden opgesteld. In dit behandelingsplan wordt beschreven op welke manier en door wie het kind behandeld gaat worden. De behandeling moet altijd individueel zijn, werken in groepsverband werkt niet. (Braams, 2009) Meestal krijgt een kind één tot twee keer per week begeleiding. Tijdens de begeleiding wordt vooral veel geoefend. Het kind krijgt ook huiswerk op. Huiswerk maken is van groot belang, omdat huiswerk maken ook weer oefenen is. Er moet echter niet te veel huiswerk worden opgegeven, omdat dit kan leiden tot demotivatie. “In de praktijk is gebleken dat twintig tot dertig minuten per dag oefenen het effectiefst is.” Tijdens de behandeling wordt ook nieuwe stof behandeld. Over de nieuwe stof wordt natuurlijk weer huiswerk gemaakt. (Braams, 2009) Inhoud behandeling “Een goede dyslexiebehandeling is taalgericht en structuurgericht. Regels zijn daarbij heel belangrijk, omdat ze veel houvast geven. Een paar belangrijke hoofdregels zijn veel makkelijker te onthouden dan een stortvloed van kleine regeltjes.” (Braams, 2009) Een dyslexiebehandeling bestaat uit verschillende onderdelen, omdat er vaak verschillende problemen zijn. Er wordt bijvoorbeeld veel gelezen om de leessnelheid te oefenen. De behandeling moet eigenlijk een spelletje worden. Je leert de spelregels en je speelt het spelletje. Net zoals je bij veel sporten goed de techniek moet kennen om plezier te hebben in een sport. Als er wordt geoefend op spelling, dan is het het beste om eerst te leren welke klanken bij welke letters horen. Daarna worden pas de spellingsregels aangeleerd. (Braams, 2009)
9
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Ook is het belangrijk dat een leerling zich prettig voelt bij de behandeling. Er moet een goede klik zijn tussen het kind en de behandelaar, maar de omgeving waarin de behandeling wordt gegeven moet ook rustig zijn. Een gespannen leerling kan niet werken. (Braams, 2009)
10
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
2. DYSLEXIEHULPMIDDELEN In ons profielwerkstuk staan bepaalde hulpmiddelen centraal. In dit hoofdstuk geven wij wat achtergrondinformatie over die hulpmiddelen. Er zijn vier categorieën hulpmiddelen: Lezen, schrijven en leren. Vooral voor lezen. Alleen voor schrijven. Leren lezen, schrijven en rekenen. Lezen, schrijven en leren Kurzweil 3000 Dit computerprogramma is het meest geavanceerde programma. Het programma kan teksten inscannen, deze teksten en andere teksten voorlezen en spelt de woorden die je typt met je mee. De teksten kunnen worden voorgelezen in de talen Nederlands, Engels, Frans, Duits, Italiaans, Spaans, Noors en Zweeds. Ook zitten er in Kurzweil 3000 verklarende woordenboeken. Deze woordenboeken zijn er in de talen Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans. Daarnaast bevat Kurzweil 3000 een synoniemenwoordenboek, een beeldwoordenboek (uitleg in plaatjes) en de homofonenlijsten (zei/zij, hart/hard). Sprint Plus Sprint Plus is een computerprogramma dat helpt bij het technisch en begrijpend lezen, spellen, strategisch schrijven, leren en studeren. Sprint Plus kan teksten voorlezen in vier verschillende talen: Nederlands, Engels, Duits en Frans. Je kunt er voor kiezen om een tekst, een alinea, een zin, een woord, een lettergreep of zelfs één letter te laten voorlezen. Lezen Sprinto Sprinto is een USB‐stick met het voorleesprogramma Sprint er op. Met Sprinto kun je Word‐, RTF‐ en PDF‐bestanden laten voorlezen. Ook kun je internetpagina’s laten voorlezen. Het is daarnaast mogelijk om van de voorleesbestanden MP3‐bestanden te maken. Claroread Claroread is net als Kurzweil 3000 en Sprint Plus een voorleesprogramma. Dit programma kan alleen gebruikt worden bij het voorlezen van Word‐documenten. Dit kan in de talen Nederlands, Engels en Duits. Dit programma heeft ook een scan‐functie. De ingescande bestanden kunnen worden omgezet in Word‐bestanden. Het programma heeft geen Nederlandse spellingcontrole. Daisy spelers De Daisy speler is een voorleesapparaat. Veel schoolboeken zijn op cd verkrijgbaar op Daisy formaat: ze kunnen op de Daisy speler worden voorgelezen. In de Daisy speler moet een cd of USB‐stick om bestanden te laten voorlezen. Er zijn verschillende modellen, zodat het juiste model voor het juiste kind gekozen kan worden. 11
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Mobile K‐Reader De Mobile K‐Reader is een voorleesprogramma dat je op je telefoon installeert en het is de bedoeling dat je een foto van een tekst maakt: je mobieltje leest die tekst dan voor. Een nadeel is dat dit programma alleen bij Nokia‐gsm’s werkt. Het is wel handig dat je het dan altijd bij je hebt / bij je kan hebben. ReadingPen De ReadingPen is een scanner in de vorm van een grote pen. Met deze pen ga je over een stuk tekst en de tekst wordt voorgelezen. De ReadingPen kan voorlezen in het Nederlands en in het Engels. Ook bevat het hulpmiddel drie woordenboeken: Nederlands, Nederlands‐Engels en Engels‐ Nederlands. Connect/RALFi Connect en RALFi zijn interventieprogramma’s voor probleemlezers. Bij deze programma’s wordt gewerkt op de computer. De programma’s zijn geschikt voor dyslectische leerlingen, maar ook voor leerlingen die op andere gronden leesproblemen ondervinden. Bij beide programma’s wordt er gewerkt aan: klanken en letters, woordherkenning en vloeiend lezen. (Braams, 2009) Schrijven Dragon Naturally Speaking Dit hulpmiddel is een dicteerprogramma. Jij spreekt een tekst in en het programma maakt van de gesproken tekst een geschreven tekst. Het programma is minder geschikt voor kinderen onder de 12 jaar, omdat dan de kinderstemmen nog te zacht zijn. Ook heb je een computer nodig met een krachtige processor en grote opslagcapaciteit. Leren lezen, schrijven en rekenen Woordenhaai en Cijferhaai Bij het programma Woordenhaai kunnen kinderen woorden oefenen door middel van spelletjes. Er zitten veel verschillende spelletjes in en het niveau kan steeds worden aangepast. Clevy Keyboard In tegenstelling tot een gewoon toetsenbord, staan op een Clevy Keyboard geen hoofdletters, maar kleine letters. Het toetsenbord heeft verschillende kleuren toetsen. Een kleur staat voor een functie of voor bijvoorbeeld een klinker. Extra bij Clevy Keyboard is Clevy Dyscover, een programma dat voorleest wat er wordt getypt. (Syllabus Dyslexie‐ICT 2010‐2011)
12
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
3. HET ONDERZOEK We hebben ervoor gekozen om ons onderzoek te houden op basisscholen, omdat tijdens de basisschooltijd de begeleiding het belangrijkst is: het kind en de ouders leren in die periode hoe ze om moeten gaan met dyslexie (en dyslexiehulpmiddelen). Om onze hoofdvraag te kunnen beantwoorden moeten we natuurlijk onderzoek doen. We hebben ervoor gekozen om enquêtes uit te delen onder ouders van dyslectische kinderen. Daarnaast wilden we ook de school een enquête in laten vullen. We begonnen heel enthousiast met het opzoeken van de telefoonnummers van veel scholen, met de instelling ‘’Hoe meer, hoe beter!’’ Op dat moment hielden we even geen rekening met de hoeveelheid werk die enquêteren kost. We hebben later besloten om te beginnen met School A en School B, als dat niet genoeg bleek te zijn, konden we altijd nog andere scholen benaderen. Nadat we hadden gebeld om een afspraak te maken met de Interne Begeleiders, zijn we langsgegaan op School A en School B. Tijdens ons bezoek hebben we uitgelegd wat ons onderzoek inhoudt. Beide IB’ers wilden graag meewerken, ze waren allebei erg nieuwsgierig naar de uitkomst van ons onderzoek. Met wat tips van de IB’ers op zak hebben we samen de enquêtes opgesteld. We besloten om de enquêtes in een envelop mee te laten geven aan de ouders van dyslectische kinderen. De inhoud van zo’n envelop: een brief met uitleg, een enquête en een envelop met daarop het adres van een van ons met daarop een postzegel. We hebben in totaal 25 enquêtes meegegeven aan de IB’ers om uit te delen aan de ouders. Het was de bedoeling dat, als ouders ons wilden helpen bij ons onderzoek, ze de enquête invulden en die naar ons terug stuurden. De enquête bleef op die manier anoniem. Een week later hadden we zestien ingevulde enquêtes ontvangen: een mooi aantal voor ons onderzoek. Maar we wilden niet alleen informatie en de mening van ouders, maar ook van de leerkrachten en de IB’er. We hebben dus aan beide IB’ers elf enquêtes gegeven: tien enquêtes voor leerkrachten en één voor de IB’er zelf. Helaas hebben niet veel leerkrachten de enquête ingevuld: we hebben in totaal maar zeven enquêtes teruggekregen van de leerkrachten. Dat hadden we kunnen verwachten, aangezien beide IB’ers van te voren al lieten weten dat leerkrachten vaak te druk en te slordig zijn om voor dit soort dingen de tijd te nemen. 64 procent van de benaderde ouders heeft meegedaan met ons onderzoek. Van de benaderde leerkrachten heeft 35 procent een enquête ingevuld.
13
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
4. DE SCHOLEN Basisschool A, Noord‐Holland De school Deze informatie is verwijderd in verband met de privacy van de school. De buurt Deze informatie is verwijderd in verband met de privacy van de school. Het beleid met betrekking tot dyslexie Op School A zitten in totaal dertien kinderen met een dyslexieverklaring. Volgens de nieuwe regeling worden kinderen in groep 4 getest op dyslexie, volgens de oude regeling gebeurde dat in groep 8. Natuurlijk kan er ook in een andere groep getest worden, als dat noodzakelijk is. Er wordt besloten om een kind te laten testen, als hij/zij achterblijvende lees‐ en spellingsresultaten behaalt (in tegenstelling tot goede resultaten bij andere vakken zoals rekenen), terwijl er wel extra wordt geoefend, maar dit nauwelijks resultaat genereert. Wanneer school denkt dat een kind in aanmerking komt voor een dyslexietest, bespreken ze dit eerst met de ouders. Daarna komt het kind in het zorgteam ter bespreking en vervolgens wordt het kind getest door IWAL 1 /RID 2 (nieuwe regeling), SOS 3 (oude regeling groep 8) of de Schoolbegeleidingsdienst 4 (oude regeling). De uitslag van de test wordt door het instituut met de ouders besproken, de school krijgt een schriftelijk verslag. Dyslectische kinderen krijgen op School A gemiddeld één keer per week extra begeleiding van de Remedial Teacher, vier keer per week krijgt het kind extra begeleiding in de klas (niveau lezen en op de computer oefenen). De ouders van kinderen worden tijdens het 10‐minuten gesprek met de leerkracht van hun kind ingelicht over de begeleiding van hun kind. De RT’er geeft in de enquête aan dat Kurzweil 3000 op school wordt gebruikt. Wij nemen aan dat Kurzweil haast niet of nooit door de kinderen wordt gebruikt: maar één ouder kent Kurzweil 3000 en daarnaast gebruiken de dyslectische kinderen geen hulpmiddelen op school – althans, voor zover de ouders weten. Soms wordt er in de klas bij toetsen gebruikt gemaakt van gesproken teksten op cd, verder mogen de kinderen verslagen op de computer schrijven. De CITO‐entreetoets kan door dyslectische kinderen worden gemaakt met behulp van een Daisy speler.
1
IWAL is een instituut dat gespecialiseerd is in de diagnostiek en behandeling van dyslexie bij zowel kinderen als volwassenen. 2 RID: Het Regionaal Instituut voor Dyslexie (RID) is een gespecialiseerd instituut waar kinderen (vanaf zes/zeven jaar) met lees‐, spelling‐ en andere taalproblemen voor een uitgebreid diagnostisch onderzoek en behandeling terecht kunnen. 3 SOS: School & Onderwijs Service (SOS) is een landelijk werkzaam psychologisch en onderwijskundig adviesbureau dat dyslexie‐onderzoeken af neemt in het basisonderwijs. 4 Schoolbegeleidingsdienst: De Schoolbegeleidingsdienst begeleidt en adviseert scholen, leerlingen en ouders. Bij de advisering van leerlingen is er de mogelijkheid van observatie en/of psychologisch onderzoek in het kader van handelingsgerichte diagnostiek of het voorwerk daartoe.
14
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Basisschool B, Noord‐Holland De school Deze informatie is verwijderd in verband met de privacy van de school. De buurt Deze informatie is verwijderd in verband met de privacy van de school. Het beleid m.b.t. dyslexie Op School B zitten in totaal acht kinderen met een dyslexieverklaring. De meeste kinderen zijn/worden getest in groep 4, maar soms gebeurt dit later. De aanleiding voor de test is dat het niveau van lezen achterblijft, terwijl het kind wel goed meekomt met de andere vakken. Wanneer school denkt dat een kind in aanmerking komt voor een dyslexietest, laten zij, in overleg met de ouders een test uitvoeren. Dit gebeurt door het ONL 5 of RID. Bij leerlingen ouder dan 10 jaar wordt de test uitgevoerd door de Schoolbegeleidingsdienst. De uitslag van de test wordt met de ouders besproken door de onderzoeker en de Intern Begeleider. De onderzoeker stelt de diagnose en de Intern Begeleider is gewoon bij het gesprek aanwezig. Op School B krijgen de kinderen één of twee keer per week begeleiding. Meestal houdt deze begeleiding in dat de leerling met dyslexie samen met een begeleider gaat lezen. Deze begeleider is een Intern Begeleider. Er wordt aangegeven dat Sprinto aanwezig is op school, maar wij hebben uit de antwoorden van de ouders geconcludeerd dat dit hulpmiddel niet wordt gebruikt. Het zou kunnen zijn dat één van de twee leerlingen van wie de ouders de enquête niet hebben ingevuld, dit hulpmiddel gebruikt.
5
ONL: Onderwijszorg Nederland (ONL) is een coöperatie van 20 onderwijsadviesbureaus van EDventure en biedt gespecialiseerde landelijke zorg bij diagnose en behandeling van (ernstige) dyslexie bij kinderen.
15
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
5. DE RESULTATEN – OUDERS Bij sommige vragen in de enquête konden ouders meerdere antwoorden aankruisen, het kan dus zijn dat de percentages soms niet op 100 procent uitkomen.
Feiten en cijfers School A Algemene informatie over het kind De gemiddelde leeftijd van de kinderen van de ondervraagde ouders is tien jaar en de gemiddelde leeftijd waarop de kinderen worden getest is negen jaar (groep 6). Achterblijvende resultaten op het gebied van lezen en taal, terwijl er bij de andere vakken goed werd gescoord, waren over het algemeen de aanleiding voor een dyslexietest. Soms was er al een vermoeden van dyslexie, omdat het kind uit een ‘dyslectische’ familie komt. Het initiatief om het kind een dyslexietest te laten maken kwam in 70 procent van de gevallen van de ouders, bij 30 procent van de gevallen van school. Begeleiding op school Alle ouders geven aan dat hun kind op school leest in een speciaal daarvoor bestemde gelegenheid (een leesuur), dit doet het kind alleen (60 procent) of samen met een begeleider (40 procent), eventueel in een groepje (40 procent). 80 procent van de kinderen krijgt extra begeleiding op school voor zijn/haar dyslexie, gemiddeld één keer per week, 20 procent niet. Deze extra begeleiding is gericht op het verbeteren van spelling (30 procent), leestempo (40 procent) en/of automatisering (50 procent) en wordt gegeven door een Remedial Teacher en in twee gevallen door de leerkracht. Met de helft van de ouders is een handelingsplan voor de aanpak van de problemen opgesteld. 90 procent van de ouders geeft aan op de hoogte te worden gehouden van de vorderingen van het kind, dit gebeurt tijdens het 10‐minuten gesprek. Sommige ouders bespreken de vorderingen tijdens een speciale afspraak op school, twee ouders geven aan dat ze alleen op de hoogte worden gehouden, als ze daar zelf naar vragen. Naast extra begeleiding op school krijgt 40 procent van de kinderen ook extra begeleiding buiten school om. Die extra begeleiding is in 75 procent van de gevallen door de ouders zelf geregeld. De helft van de ouders betaalt die begeleiding zelf, de andere helft krijgt (een deel van de) begeleiding vergoed door de ziektekostenverzekering. Ten slotte wordt er door 80 procent van de ouders ook thuis gewerkt aan de begeleiding van het kind. Veel ouders (75 procent) lezen extra met hun kind en de helft van de kinderen krijgt extra huiswerk mee. Daarnaast oefenen ouders met hun kinderen op begrijpend lezen en met dictee. Informatieverstrekking Het overgrote deel van de ouders (80 procent) geeft aan geen informatie over dyslexie te hebben gekregen, nadat bekend werd dat hun kind dyslectisch is. Maar één ouder geeft aan voldoende informatie te hebben ontvangen, de andere 90 procent miste informatie. 88 procent van die ouders gaf aan informatie over hulpmiddelen op het gebied van dyslexie te missen, verder miste 56 procent informatie over dyslexie zelf, 33 procent over de begeleiding op school en 44 procent over de begeleiding thuis. Omdat ze niet genoeg informatie van school kregen, is 90 procent van de ouders zelf op zoek gegaan naar informatie. Lang niet alle ouders zijn op de hoogte van de rechten die hun kind heeft en wat hun verzekering vergoedt op het gebied van dyslexie. De ouders die daar wel van op de hoogte zijn, hebben die informatie bijna allemaal zelf opgezocht.
16
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Hulpmiddelen De meeste ouders kennen wel de Daisy speler en daarnaast kent één ouder Kurzweil 3000, één ouder Sprint Plus en drie ouders kennen de ReadingPen. Ze kennen deze producten, omdat ze er zelf naar hebben geïnformeerd. Eén ouder geeft aan dat zijn kind de Daisy speler gebruikt op school, maar verder worden er op school en thuis geen hulpmiddelen gebruikt. School B Algemene informatie over het kind De gemiddelde leeftijd van de kinderen van de ondervraagde ouders is negen jaar en de gemiddelde leeftijd waarop de kinderen zijn getest, is 7,6 jaar (groep 4). De aanleiding voor de dyslexietest was vaak dat kinderen achterbleven op het gebied van lezen en spelling, maar bij andere vakken goed mee kwamen. Bij één iemand was er al sprake van dyslexie in de familie, dus was het geen verrassing dat er dyslexie werd geconstateerd. Op School B is het vaak zo dat de ouders (67 procent) het initiatief moeten nemen om een dyslexietest te laten doen, maar het komt ook voor dat de school en de ouders samen het initiatief nemen. Begeleiding op school Alle ouders geven aan dat hun kind leest tijdens een daarvoor bestemde gelegenheid. Op veel scholen is er een bepaald leesuur waarin alle kinderen in de hele school lezen. Toen Willemijn nog op School B zat, was dit op dinsdagmiddag. Bij de kinderen met dyslexie gebeurt dit lezen op verschillende manieren. De meest voorkomende manier is het lezen met een begeleider (67 procent), maar het komt ook voor dat het kind alleen leest (33 procent), of samen met andere kinderen en een begeleider leest (33 procent). Zoals te zien is aan de uitkomsten, is er vaak sprake van een combinatie, bijvoorbeeld: het kind leest alleen en in een groepje met begeleider. Aan vijf van de zes kinderen wordt op school extra begeleiding voor dyslexie gegeven. Bij het zesde kind werd deze vraag niet ingevuld, degene die de vraag invulde, begreep de vraag niet. Deze begeleiding is gericht op verschillende gebieden: op het gebied van verbeteren van spelling (50 procent), verbeteren van het leestempo (50 procent) en/of verbeteren van de automatisering (50 procent). De begeleiding wordt gemiddeld één keer per week gegeven door de Intern Begeleider of een leerkracht. De begeleider wordt in één enquête ook wel ‘hulpjuf’ genoemd. Als er begeleiding wordt gegeven aan een kind, is het de bedoeling dat er een handelingsplan wordt opgesteld. 67 procent van de ouders geeft aan dat er een handelingsplan is, 33 procent niet. Ook werden er antwoorden gegeven zoals: “Ik denk dat er wel een behandelingsplan is, maar dat heb ik nog nooit gezien.” Van de ouders wordt 67 procent op de hoogte gehouden van de vorderingen van zijn/haar kind. Dit gebeurt tijdens het 10‐minutengesprek, maar er zijn ook ouders die een speciale afspraak met de juf maken (17 procent). Drie van de zes ouders geven aan dat zij één keer per maand op de hoogte worden gehouden van de vorderingen van hun kind, maar de 10‐minutengesprekken zijn niet elke maand, dus eigenlijk krijgen die ouders ook informatie op een andere manier. Naast de begeleiding op school wordt aan 83 procent van de kinderen begeleiding gegeven buiten school om. De ouders hebben dit vaak zelf geregeld, maar in overleg met de school (67 procent). Er is één ouder die aangeeft dat de school deze begeleiding heeft geregeld. Aan de kosten van deze begeleiding wordt bij alle kinderen bijgedragen door de ziektekostenverzekering. Er wordt ook begeleiding aan de kinderen thuis gegeven: de meeste ouders (83 procent) lezen zelf extra met hun kind. Ook krijgt het kind extra huiswerk mee naar huis (17 procent) of oefent thuis met hulpprogramma’s (17 procent). Daarnaast krijgen twee kinderen (33 procent) extra huiswerk mee van het Regionaal Instituut Dyslexie Amsterdam. Informatieverstrekking Van alle ouders zegt 67 procent dat zij geen informatie van school hebben gekregen, toen zij te horen kregen dat hun kind dyslectisch is. De informatie die gemist werd was: over dyslexie zelf, over de begeleiding van het kind op school, over de begeleiding van het kind thuis en op het gebied van 17
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
hulpmiddelen van dyslexie. 67 procent van de ouders is op zoek gegaan naar meer informatie. Het was namelijk niet duidelijk dat bijvoorbeeld de verzekering een bepaald bedrag vergoedt. Hulpmiddelen Het valt op, dat de ouders wel aangeven dat ze bepaalde hulpmiddelen kennen, maar dat er geen gebruik van wordt gemaakt. 67 procent van de ouders kent de Daisy speler, 17 procent kent Kurzweil 3000, 17 procent kent Sprint Plus en 50 procent kent de ReadingPen. Die ouders zijn allemaal aan deze informatie gekomen door er zelf naar op zoek te gaan. Op School B wordt gebruik gemaakt van de methode Connect/RALFI, er is één ouder die aangeeft dat zijn/haar kind op school gebruik maakt van een boekje met cd, wij vermoeden dat dit iets te maken heeft met de methode die school gebruikt. Thuis wordt niet met hulpmiddelen gewerkt.
18
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Meningen School A Algemene informatie over het kind Ouders vinden dat de kosten van een dyslexietest op School A een te grote rol spelen. School moet actiever handelen: in het hele traject moeten ouders het initiatief nemen, de dyslexie signaleren en het kind ondersteunen. Ze vinden dat een kind te laat getest is, als in groep 8 blijkt dat hij/zij dyslectisch is. ‘’Het is jammer dat de test pas na de NIO6 is gedaan, als je als ouder al sinds groep 6 zegt dat er een vorm van dyslexie aanwezig is bij je kind.’’ Begeleiding op school Ouders vinden dat de leerkrachten meer scholing moeten krijgen, zodat ze kinderen gestructureerder kunnen begeleiden en dat dyslectische kinderen meer extra tijd met de RT’er moeten krijgen. Ze zien graag dat er een rustig plekje voor hun kind komt om te lezen, omdat het vaak onrustig is in de klas. Ze zijn wel van mening dat de leerkrachten betrokken zijn bij het kind: het kind krijgt veel begrip. Een goede relatie tussen het kind en de leerkracht achten zij belangrijk en ze vinden dat die er is. De ouders geven School A gemiddeld een 4.8 voor de begeleiding van hun kind. Informatieverstrekking School moet veel verbeteren als het gaat om informatieverstrekking, vinden de ouders. Ze missen veel informatie en hebben het gevoel niet goed begeleid te zijn, nadat ze te horen hadden gekregen dat hun kind dyslectisch is. ‘’School moet veel meer informatie over hulpmiddelen, bijles en zeker over de rechten van het kind geven.’’ ‘’School moet ouders meer informeren over hoe de ouders en school het kind kunnen helpen, hoe er moet worden omgegaan met dyslexie.’’ 90 procent van de ouders vindt dat school het informeren van ouders over dyslexie, nadat bekend is geworden dat een kind dyslectisch is, moet verbeteren. De ouders geven School A gemiddeld een 4.0 voor de manier waarop ze worden geïnformeerd en op de hoogte worden gehouden. Hulpmiddelen Als het gaat om (het gebruik van) hulpmiddelen weten de ouders niet erg veel. Ze vinden dat school meer informatie moet verstrekken op het gebied van hulpmiddelen. Ze willen graag dat er op school meer gebruik gemaakt wordt van hulpmiddelen zoals de Daisy speler. Zo kan het kind ook op de middelbare school daarmee meteen aan de slag, hij/zij is er dan al helemaal aan gewend. Er moet worden gezorgd dat het kind met de juiste hulpmiddelen en ervaring op zak naar de middelbare school gaat. ‘’School moet meer hulpmiddelen aanbieden. Een Daisy speler zou goed zijn!’’ ‘’Als school met de Daisy speler gaat werken, moet ze er ook voor zorgen dat de benodigde boeken op Daisyformaat voor handen zijn.’’ Alle ouders vinden dat school hen niet genoeg heeft geïnformeerd/ informeert over hulpmiddelen op het gebied van dyslexie: ze zouden allemaal meer informatie over hulpmiddelen willen ontvangen. De ouders geven School A gemiddeld een 3.7 voor het gebruik van hulpmiddelen voor de begeleiding van kinderen met dyslexie.
6
NIO: Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau
19
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
School B Begeleiding op school Over de begeleiding die gegeven wordt aan de kinderen, zijn de ouders positief. Het kind wordt in zijn/haar eigen waarde gelaten en er wordt vooral nadruk gelegd op wat goed gaat. De ouders klagen wel over het feit dat de school weinig informatie geeft aan de ouders over de begeleiding en over dyslexie in het algemeen. De ouders vinden het jammer dat school hier weinig aan doet. De ouders geven School B gemiddeld een 7,1 voor de begeleiding van hun kind. Informatieverstrekking Het merendeel (83 procent) van de ouders vindt dat de school iets moet verbeteren als het gaat om het informeren van ouders over dyslexie, nadat bekend is geworden dat hun kind dyslectisch is. Zij stellen voor om een informatieavond te houden voor alle ouders die een kind hebben met dyslexie. De ouders geven School B gemiddeld een 6,3 voor de manier waarop ze worden ingelicht. Hulpmiddelen Als het gaat om (het gebruik van) hulpmiddelen weten de ouders niet erg veel. Alle ouders vinden dat school hen niet genoeg heeft geïnformeerd/informeert over hulpmiddelen op het gebied van dyslexie: ze zouden allemaal meer informatie over hulpmiddelen willen ontvangen. Ook is het helemaal niet duidelijk waar het kind recht op heeft, bijvoorbeeld bij het maken van een toets. “Meer overleg, niet alleen van onze kant, maar ik zou graag wat meer over de vordering vanuit school horen. Als ik niets vraag, hoor ik niets.” De ouders geven School B gemiddeld een 4,7 voor het gebruik van hulpmiddelen voor de begeleiding van hun kind met dyslexie.
20
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
6. DE RESULTATEN – LEERKRACHTEN EN IB’ER School A Algemene informatie Op School A zijn er dertien kinderen met een dyslexieverklaring. Sinds de nieuwe regeling wordt er in groep 4 getest of er sprake is van dyslexie. Dat er uit de enquêtes van de ouders kwam dat de gemiddelde leeftijd waarop getest wordt tien jaar (groep 6) is, ligt aan het feit dat volgens de oude regeling kinderen pas later (bovenbouw) werden getest. De IB’er geeft het cijfer 7 voor de manier waarop de ouders van kinderen met dyslexie worden ingelicht. De leerkrachten geven hiervoor gemiddeld een 7.7. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 7.4. Begeleiding van het kind Een paar dagen per week is er op School A een Remedial Teacher aanwezig. Deze RT’er is er niet alleen voor de dyslecten, maar ook voor kinderen met andere leerproblemen. Daarnaast wordt er elke dag in de klas extra begeleiding aan dyslectische kinderen gegeven door de leerkracht. De IB’er zou graag een leesspecialist op school willen hebben die meer tijd heeft om de dyslectische kinderen te begeleiden. De meningen over de begeleiding zijn verdeeld onder de leerkrachten. ‘’Ik vind de begeleiding goed!’’ ‘’De begeleiding die nu wordt gegeven is te weinig.’’ ‘’De begeleiding van leerlingen met problemen wordt meer en meer overgelaten aan de klassenleerkracht. Omdat er steeds meer kinderen zijn met problemen neemt de tijd voor extra ondersteuning eerder af dan toe.’’ De IB’er geeft het cijfer 7 voor de begeleiding van dyslectische kinderen. De leerkrachten geven hiervoor gemiddeld een 6. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 6.5. Hulpmiddelen De IB’er kent Kurzweil 3000, de ReadingPen en de Daisy speler en geeft aan dat Kurzweil wordt gebruikt op school, dit hebben we niet terug kunnen vinden in de enquêtes voor de ouders. Ook wordt soms een cd en gesproken tekst bij een toets gebruikt en bij de CITO‐entreetoetsen wordt de Daisy speler gebruikt. De keuze voor een hulpmiddel wordt gebaseerd op de behoefte van het kind: hoeveel compensatie en dispensatie heeft het kind nodig naast het inoefenen? De leerkrachten geven aan dat ze niet met de ons genoemde hulpmiddelen werken in de klas. Eén leerkracht geeft aan met een computerprogramma voor lezen en spelling te werken, een andere leerkracht geeft aan dat hij de Daisy speler gebruikt. De IB’er geeft het cijfer 6 voor het gebruik van hulpmiddelen voor de begeleiding van kinderen met dyslexie. De leerkrachten geven hiervoor gemiddeld een 5.3. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 5.7.
21
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
School B Algemene informatie Op School B zijn er acht kinderen met een dyslexieverklaring. De antwoorden van de IB’er en de ouders zijn gelijk als het gaat om het testen, bijvoorbeeld de leeftijd, de aanleiding en door wie de test wordt uitgevoerd. De IB’er geeft als aanleiding aan: “Stilstand in ontwikkeling op het gebied van lezen/spelling ondanks extra instructie/hulp.” Ook heeft de IB’er aangegeven dat niet alleen de kinderen waarbij het duidelijk is dat er sprake is van dyslexie, worden getest, maar dat de twijfelgevallen ook worden getest. De tests voor kinderen van tien jaar en jonger worden uitgevoerd door het ONL 7 of RID 8 , via de zorgverzekering. Oudere kinderen kunnen terecht bij de schoolbegeleidingsdienst. Als er een test moet worden uitgevoerd, worden de ouders hiervan op de hoogte gesteld door middel van een gesprek. De uitslag van de test wordt ook in een gesprek besproken door de onderzoeker, de Intern Begeleider is hier ook bij aanwezig. De IB’er geeft het cijfer 8 voor de manier waarop de ouders van kinderen met dyslexie worden ingelicht. Elke leraar heeft minstens één kind met dyslexie in de klas. Er is één enquête ingevuld waarbij er twee kinderen met dyslexie in de klas zitten. Ook zij geven allemaal aan dat de aanleiding voor de dyslexietest vaak het achterlopen met lezen is en het maken van veel spellingfouten. “Bij de kleuters kent het kind weinig letters en in groep 3 blijven de letters niet ‘hangen’.” De leerkrachten geven gemiddeld het cijfer 8 voor de manier waarop ouders van kinderen met dyslexie worden ingelicht. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 8. Begeleiding van het kind Eén keer per week is er op School B een speciale begeleider (Remedial Teacher) voor kinderen met dyslexie en andere leerproblemen aanwezig. Er wordt echter ook extra ondersteuning geven door een onderwijsassistent. De IB’er geeft aan dat de kinderen twee keer per week begeleiding krijgen op school. Dit getal komt niet overeen met de antwoorden van de ouders. Zij gaven aan dat er één keer per week begeleiding wordt gegeven. Dit is waarschijnlijk een gevolg van niet voldoende informeren van de ouders. De IB’er is van mening dat de begeleiding nu goed verloopt op school, maar dat het altijd beter kan. De IB’er geeft het cijfer 8 voor de begeleiding van de kinderen met dyslexie op school. Alle leerkrachten geven een ander antwoord op de vraag wanneer/hoe vaak een speciale begeleider voor dyslectische kinderen op school is. Er wordt genoemd: één keer per week, niet elke dag, nooit, en “de leerling wordt ondersteund door leerkracht en RT’er”. Er zit ook een groot verschil in de mate waarin de begeleiding wordt gegeven: twee keer per week, drie keer per week en elke dag (door de leerkracht). De leerkrachten geven aan dat zij het vervelend vinden dat zij veel begeleiding moeten geven. Ze hebben liever dat hier een externe begeleider voor is, maar ze accepteren het en zeggen bijvoorbeeld: “we komen handen te kort in de begeleiding.” 7
ONL: Onderwijszorg Nederland (ONL) is een coöperatie van 20 onderwijsadviesbureaus van EDventure en biedt gespecialiseerde landelijke zorg bij diagnose en behandeling van (ernstige) dyslexie bij kinderen. 8 RID: Het Regionaal Instituut voor Dyslexie (RID) is een gespecialiseerd instituut waar kinderen (vanaf zes/zeven jaar) met lees‐, spelling‐ en andere taalproblemen voor een uitgebreid diagnostisch onderzoek en behandeling terecht kunnen.
22
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
In onze enquête is ook gevraagd naar de kennis over dyslexie: of ze vinden dat ze over voldoende kennis beschikken. 75 procent vindt dat zij over voldoende kennis beschikken en allemaal hebben ze behoefte aan bijscholing. “Je moet je altijd blijven ontwikkelen en je kennis bijhouden.” Ook geven ze aan dat ze behoefte hebben aan bijscholing met betrekking tot (het gebruik) hulpmiddelen. De leerkrachten geven gemiddeld het cijfer 7 voor de begeleiding van de kinderen met dyslexie op school. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 7,5 . Hulpmiddelen De IB’er van School B is wel bekend met Kurzweil 3000, Daisy speler, de ReadingPen en Sprint Plus, maar deze hulpmiddelen worden niet gebruikt. Ze geeft wel aan dat er op school Sprinto aanwezig is. Dit hulpmiddel wordt soms gebruikt, maar wij hebben dit niet terug kunnen vinden in de enquêtes van de ouders. Er wordt wel gebruik gemaakt van de methode Connect/RALFI. Dit is een methode waarbij het kind met de computer werkt. Wat ook een belangrijke rol speelt bij de hulpmiddelen is dat de hulpmiddelen erg duur zijn en de school daar eigenlijk geen budget voor heeft. De IB’er geeft het cijfer 7 voor het gebruik van hulpmiddelen voor de begeleiding van kinderen met dyslexie. Er is één leerkracht die aangeeft dat hij/zij geen hulpmiddelen kent uit ons rijtje: Kurzweil 3000, Sprint Plus, de ReadingPen en Daisy speler. De andere kennen de ReadingPen en er is er één die ook bekend is met Sprint Plus en Daisy speler, maar geen van de leerkrachten gebruiken een van deze hulpmiddelen in de klas. Bij de vraag of er ook andere producten worden gebruikt in de klas, kregen wij weer vier verschillende antwoorden. De eerste geeft aan helemaal geen hulpmiddelen te gebruiken. Anderen vertellen dat er extra wordt voorgelezen aan het kind en dat de school de methode Connect gebruikt. Daarnaast wordt er in veel klassen het Clevy Keyboard gebruikt: “een clevy toetenbord.” Verder commentaar was: “Bij een handelingsplan hoort een gesprek met de ouders, dit wordt soms vergeten.” De leerkrachten geven gemiddeld het cijfer 5,8 voor het gebruik van hulpmiddelen voor de begeleiding van kinderen met dyslexie. Het gemiddelde van de cijfers van de leerkrachten en de IB’er is een 6,4 .
23
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
7. Verbeterpunten en aanbeveling Verbeterpunten Informatieverstrekking ‐ 78 procent van de ouders miste informatie over dyslexie toen het kind een dyslexieverklaring kreeg. Bijna alle ouders waren dus genoodzaakt om zelf op zoek te gaan naar informatie. Het gevolg is dat de ouders niet goed weten welke rechten hun kind heeft en wat de verzekering vergoedt. 87 procent van de ouders vindt dat school meer moet doen aan het informeren van de ouders, nadat bekend is geworden dat een kind dyslexie heeft. ‐ Met de ouders wordt vaak geen handelingsplan opgesteld. Dat betekent dat veel ouders niet weten op welke manier hun kind voor zijn dyslexie behandeld wordt. Ook wanneer de begeleiding van het kind eenmaal op gang is, worden de ouders weinig geïnformeerd over de begeleiding en de vorderingen van het kind. Vaak krijgen de ouders informatie tijdens een 10‐ minuten gesprek, dus maar drie of vier keer per jaar. Ze vinden dat te weinig, ze zouden wat vaker ingelicht willen worden. ‐ 100 procent van de ouders zegt geen informatie te hebben ontvangen over dyslexiehulpmiddelen. Het merendeel van de ouders weet van het bestaan van de hulpmiddelen af, maar kennen ze vaak alleen bij naam. Thuis worden daarom ook geen hulpmiddelen gebruikt. Alle ouders zouden graag zien dat school hen beter informeert over hulpmiddelen. Ze willen graag informatie over de verschillende hulpmiddelen, welk hulpmiddel het best bij hun kind past en of hun kind hulpmiddelen mag gebruiken bij bijvoorbeeld toetsen. Dyslexiehulpmiddelen De IB’ers kennen wel alle hulpmiddelen (Kurzweil 3000, Daisy speler, ReadingPen en Sprint Plus), maar deze worden niet op school gebruikt. De IB’er van School A zegt dat Kurzweil 3000 wordt gebruikt, maar de ouders en leerkrachten geven dit niet aan. Daarnaast wordt er op School A een Daisy speler bij CITO‐entreetoetsen gebruikt. De IB’er van School B geeft aan Sprinto (Sprint Plus) soms te gebruiken, maar ook dit vinden wij niet terug in de enquêtes van de ouders en de leerkrachten. Kinderen die moeite hebben met lezen, werken met het programma Connect/RALFi. Het valt op dat hulpmiddelen wel aanwezig zijn op beide scholen, maar deze niet worden ingezet. Dit kan ten koste gaan van de leerprestaties van de dyslectische kinderen. Ze hebben er namelijk veel baat bij, wanneer ze bekend zijn met de hulpmiddelen en weten hoe ze die moeten gebruiken. Ten slotte weten de meeste leerkrachten wel van de hulpmiddelen op het gebied van dyslexie af, maar beschikken ze over onvoldoende kennis om ze te gebruiken in hun les. Aanbeveling Informatieverstrekking Beide scholen kunnen nog veel verbeteren op het gebied van informatieverstrekking. Nadat de ouders van het kind hebben gehoord dat hij/zij dyslectisch is, staat ze nog veel te doen. Ze weten waarschijnlijk niet goed wat er met hun kind aan de hand is. Het is de bedoeling dat de school de ouders tijdens deze periode steunt. Dat betekent dat de ouders voldoende informatie krijgen over dyslexie, zodat hun duidelijk wordt met welke problemen hun kind te maken heeft. Maar niet alleen informatie over dyslexie zelf is nodig, ouders moeten ook op de hoogte zijn van wat vergoed wordt en welke rechten hun kind heeft. Tijdens een gesprek met de ouders kan al veel worden uitgelegd, maar daarnaast zou wat extra informatie en adviezen over bepaalde sites en/of boeken ook handig zijn.
24
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Vervolgens moet er een handelingsplan worden opgesteld met de RT’er en de ouders. Het is belangrijk dat de ouders weten op welke manier school hun kind gaat begeleiden. Ouders zitten vaak met vragen als: ‐ Wat wordt er gedaan? ‐ Door wie? ‐ Hoe vaak? ‐ Hoe lang? ‐ Wat is het doel? ‐ Wat wordt ervan verwacht? ‐ Wat is de kans op succes? ‐ Wanneer wordt het effect besproken? Na het gesprek moeten deze vragen beantwoord zijn voor de ouders. Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt, zodat iedereen weet wat er komen gaat. (Paternotte, 2009, blz. 117) Tijdens het eerste gesprek of tijdens het met elkaar opstellen van een handelingsplan, moeten ouders geïnformeerd worden over het bestaan en gebruik van dyslexiehulpmiddelen. Als een kind hulpmiddelen gaat gebruiken, is het het handigst wanneer dat meteen vanaf het begin af aan gebeurt. De ouders hebben ook aangegeven dat ze het fijn vinden als ze zelf ook wat kunnen doen voor hun kind. School zou de ouders daar goed bij kunnen helpen door bijvoorbeeld huiswerk mee naar huis te geven dat de ouders met het kind kunnen maken. Maar het hoeft niet perse huiswerk te zijn, goed aangeven welke boekjes handig zijn voor het kind om thuis te lezen helpt ook. Daarna moeten de ouders regelmatig op de hoogte worden gehouden, een paar keer per jaar tijdens een gesprek. Uit de enquêtes blijkt dat de ouders vinden dat ze niet goed op de hoogte worden gehouden. Blijkbaar is het niet genoeg om ouders alleen te informeren tijdens het 10‐ minutengesprek: het zou beter zijn als daarnaast ook aparte gesprekken komen. Dan hebben we het niet meteen over zes keer per jaar, maar ongeveer twee keer per jaar. Een gesprek met de ouders, de leerkracht en de IB’er/RT’er, om te bespreken hoe het gaat, wat er is verbeterd en wat er gaat gebeuren. Als ouders daarnaast nog vaker geïnformeerd willen worden, ligt het initiatief daarvoor bij hun: school kan er niet van uit gaan dat elke ouder zes keer per jaar een gesprek wil. Tenslotte moet school de ouders beter informeren over dyslexiehulpmiddelen. Niet alleen tijdens het eerste gesprek of tijdens het opstellen van het handelingsplan, maar ook daarna. Er komen voortdurend nieuwe hulpmiddelen op de markt, school moet ouders daar op de hoogte van houden. Dat betekent dus ook dat school zelf op de hoogte moet blijven. Misschien is het voor een kind beter om op een gegeven moment met een ander hulpmiddel te gaan werken, of is het tijd dat een kind met een hulpmiddelen gaat werken: de ouders moeten dat te horen krijgen. Ze moeten kunnen meebeslissen, ook omdat ze misschien het hulpmiddel zelf moeten betalen of er thuis mee aan de slag moeten. Misschien is het handig om elk jaar een informatieavond te organiseren voor alle ouders van dyslectische kinderen. Tijdens die avond kunnen ervaringen worden uitgewisseld en kunnen de laatste vernieuwingen op het gebied van dyslexie en dyslexiehulpmiddelen worden besproken. Dyslexiehulpmiddelen In 2009 is er een onderzoek gedaan naar de meerwaarde van ICT‐hulpmiddelen op de leerprestaties en het sociaal‐emotioneel functioneren van leerlingen met dyslexie. Door middel van een enquête, werd er een peiling gedaan onder leerlingen, studenten, ouders, behandelaars en docenten. (Hardenberg, Roetenberg & Kleintjens, 2009) Leerprestaties De peiling laat zien dat er positieve relaties bestaan tussen het gebruik van ICT‐hulpmiddelen en leerprestaties van kinderen met dyslexie. Gemiddeld geeft 85 procent van de ondervraagden aan verbetering te zien bij technisch lezen, 91 procent bij begrijpend lezen, 81 procent bij spellen, 81 procent bij strategisch schrijven en 75 procent bij vreemde talen. 25
Profielwerkstuk 2010
Technisch lezen Begrijpend lezen Spellen Strategisch schrijven Vreemde talen
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Scholen 88% 96% 84% 81%
Ouders 89% 94% 82% 81%
Leerlingen 75% 82% 69% 74%
Behandelaars 88% 93% 88% 87%
Gemiddeld 85% 91% 81% 81%
58%
76%
74%
92%
75%
Verbetering van leerprestaties met hulpmiddelen
Sociaal‐emotioneel functioneren Uit het onderzoek is gebleken dat kinderen met één of meerdere hulpmiddelen meer zelfvertrouwen hebben. De ouders en leerlingen werd gevraagd een score te geven, op een schaal van één tot en met vijf. De vijf staat voor een hoog zelfvertrouwen, de één voor een laag zelfvertrouwen. De leerlingen met hulpmiddelen hebben een hoger zelfvertrouwen. Zoals te zien is in de tabel, toont de mediaan verbetering aan: de leerlingen met hulpmiddel scoren een punt hoger. Uit de resultaten van behandelaars komt naar voren dat 97 procent een verbetering ziet in het zelfvertrouwen van leerlingen wanneer ze hulpmiddelen gebruiken. 1 2 3 4 5 Mediaan Ouders Zonder 4% 25% 42% 24% 5% 3 hulpmiddel Met 0% 11% 38% 43% 8% 4 hulpmiddel Leerlingen Zonder 4% 20% 38% 27% 11% 3 hulpmiddel Met 2% 8% 24% 39% 27% 4 hulpmiddel Zelfvertrouwen met en zonder hulpmiddelen volgens ouders en leerlingen.
Deze peiling laat zien dat er positieve relaties bestaan tussen het gebruik van dyslexiehulpmiddelen en leerprestaties van dyslectische kinderen. Er is tevens onderzoek gedaan naar het nut van klankhulp bij toetsen. Uit dat onderzoek blijkt dat dyslectische kinderen die geen klankhulp hebben bij het lezen van een tekst (alleen lezen), minder snel lezen dan de dyslectische kinderen die wel klankhulp hebben (lezen en luisteren). Sterker nog: de kinderen die lezen en luisteren, lezen de tekst net zo snel als de kinderen die geen dyslexie hebben. (Van der Leij et al., 2010) Aangezien het gebruik van dyslexiehulpmiddelen dus een positief effect heeft, raden wij de beide scholen aan om (meer) met die hulpmiddelen te gaan werken. Gebruik van compenserende dyslexie (ICT) hulpmiddelen maakt een leerling zelfstandiger, waardoor hij minder vaak een beroep hoeft te doen op de leerkracht. Maar het implementeren van dyslexiehulpmiddelen gaat niet zo heel makkelijk. Het proces van implementeren vraagt extra aandacht binnen scholen. Op het gebied van visie en beleid, professionalisering, aanschaf van materialen en evaluatie is van elkaar veel te leren. Het implementeren van dyslexiehulpmiddelen is een doorlopend proces dat geleidelijk vastere vormen aanneemt en completer wordt: het vergt tijd en aandacht. (Hardenberg, Roetenberg & Kleintjens, 2009) Hieronder geven wij een paar tips: ‐ Laat de inzet van dyslexiehulpmiddelen aansluiten bij de visie van de school. Maak een realistisch plan, start met een pilot, zorg voor goede samenwerking en besteedt voldoende aandacht voor training (zie hieronder).
26
Profielwerkstuk 2010
‐ ‐ ‐ ‐
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Zorg ervoor dat de leerkrachten voldoende kennis hebben. Zorg voor bijscholing, er zijn veel instanties (Lexima) die cursussen geven voor het gebruik van dyslexiehulpmiddelen. Kies voor de juiste hulpmiddelen voor uw leerlingen. Welk hulpmiddel het meest geschikt is, hangt af van meerdere factoren. Evalueer regelmatig met het team. Betrek de ouders en de leerlingen. Wanneer er bijvoorbeeld veel teksten ingescand moeten worden voor Kurzweil 3000, kan school een avond organiseren waarin alle ouders samen gaan scannen.
Het inzetten van dyslexiehulpmiddelen is gewoon een kwestie van beslissen. De kinderen zullen er hun hele leven baat bij hebben!
27
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Conclusie Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en/of vlot toepassen van lezen en/of het spellen op woordniveau. Er zijn veel hulpmiddelen om dyslectische kinderen te helpen met (leren) lezen en spellen. De vier die het meest worden gebruikt zijn Kurzweil 3000, Sprint Plus, de Daisy speler en de ReadingPen. Om te onderzoeken of ouders van dyslectische kinderen voldoende worden geholpen en geïnformeerd door de basisschool op het gebied van dyslexie en dyslexiehulpmiddelen, hebben we geënquêteerd onder de ouders, leerkrachten en Interne Begeleiders van School A en School B. Uit de enquêtes van de ouders blijkt dat zij niet erg positief naar het beleid van de school kijken. De ouders geven allemaal aan dat ze vinden dat ze niet genoeg informatie hebben ontvangen over dyslexie. School geeft niet genoeg informatie over dyslexie zelf, dyslexiehulpmiddelen, vergoedingen en de rechten van een dyslectisch kind. Daarnaast worden de ouders niet goed op de hoogte gehouden over de begeleiding en de vorderingen van het kind. De ouders geven gemiddeld een 6 voor het beleid van school, een 5 voor de informatievertrekking en een 4 het gebruik van hulpmiddelen op school. Die drie punten bij elkaar scoren dus gemiddeld onvoldoende. De leerkrachten en de Interne Begeleiders zijn wat positiever over het beleid dat ze voeren. Ze geven allemaal gemiddeld hoger dan een zeven voor de manier waarop school de ouders van dyslectische kinderen informeert. Ook voor de begeleiding van de dyslectische kinderen geven de leerkrachten en IB’ers een dikke voldoende: gemiddeld een zeven. Het cijfer voor het gebruik van hulpmiddelen ligt wat lager: gemiddeld een zes. Alles bij elkaar genomen, geven de leerkrachten en IB’ers dus een (ruim) voldoende. Tussen de resultaten van de ouders en de leerkrachten en IB’ers zit een verschil: de ouders zij kritischer en negatiever. We denken dat de leerkrachten en IB’ers vinden dat ze het naar hun vermogen goed doen, zij weten misschien dat het te veel tijd en geld kost om het beter te doen. De ouders houden daar geen rekening mee: zij willen het beste voor hun kind. Tussen de resultaten van School B en School A zitten verschillen: over het algemeen zijn de ouders van School B positiever over het beleid van de school dan de ouders van School A. Ze hebben minder commentaar en geven School B hogere cijfers dan de ouders van School A hun school geven. Het verschil tussen de resultaten van de enquêtes van de ouders van School A en School B kunnen wij niet verklaren aan de hand van de kenmerken van de buurten waarin de scholen staan: de verschillen tussen de buurten zijn te klein om het verschil te kunnen verklaren. We denken dat het ligt aan het beeld dat de ouders hebben van de scholen: waarschijnlijk zijn de ouders van School A al niet zo tevreden over de school in het algemeen, dus zijn ze ook negatiever/strenger over het beleid van school met betrekking tot dyslexie. Dit weten we echter niet zeker. We kunnen dus concluderen dat de ouders van dyslectische kinderen niet voldoende worden geholpen en geïnformeerd door de basisschool op het gebied van dyslexie en dyslexiehulpmiddelen. De leerkrachten en de IB’ers daarentegen vinden dat de ouders wel goed worden geholpen en geïnformeerd. Bijna alle ouders gaven in de enquête aan dat zij meer informatie over dyslexie en dyslexiehulpmiddelen zouden willen ontvangen. De scholen kunnen dit verbeteren door het contact met de ouders te verbeteren en aan het begin van de begeleiding een handelingsplan op te stellen. De ouders willen liever tijdens een aparte afspraak dan tijdens het 10‐minutengesprek op de hoogte gehouden worden van de vorderingen en de begeleiding van het kind. Verder maken beide scholen haast geen gebruik van dyslexiehulpmiddelen. Uit vele onderzoeken blijkt dat dyslexiehulpmiddelen een positief effect hebben op de leerprestaties van een dyslectisch kind. Wij raden daarom beide scholen aan om (meer) met dyslexiehulpmiddelen te gaan werken. De implementatie van die hulpmiddelen vergt veel tijd en aandacht, maar met enthousiasme, doorzettingsvermogen en steun van alle betrokkenen moet het lukken. De kinderen zullen er daarna hun hele leven baat bij hebben. 28
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Nawoord Wij hopen dat wij met ons profielwerkstuk aan de scholen School A en School B duidelijk hebben kunnen maken dat het belangrijk is dat ze de ouders van dyslectische kinderen goed informeren en dat het beter zou zijn, als ze beter gebruik zouden maken van dyslexiehulpmiddelen. Wij zijn in ieder geval tevreden over het onderzoek. Het beste was natuurlijk geweest als er uit het onderzoek naar voren kwam dat beide scholen een perfect beleid hadden. We hebben de ouders van dyslectische kinderen een kans gegeven om te laten weten wat ze vinden van de manier waarop school met dyslexie omgaat, dankzij hen hebben wij de scholen kunnen wijzen op punten die ze zouden kunnen verbeteren. We vonden het erg leuk om dit onderzoek te doen. Het vergde veel tijd en aandacht, maar juist omdat we het leuk vonden, hebben we die tijd en aandacht erin willen steken. Als we dan ook nog iets bereiken met het maken van dit profielwerkstuk, als we iets kunnen betekenen voor de dyslectische kinderen en hun ouders, zou het al helemaal mooi zijn. Als Jesse tijdens zijn basisschooltijd goed begeleid was en goed met dyslexiehulpmiddelen had leren werken, dan had hij nu misschien op de havo gezeten. Dan had hij na zijn middelbare school meteen een hbo psychologie kunnen volgen en daarna psychologie kunnen studeren. Zelfs bij zijn vervolgstudie had hij dan nog voordeel gehad aan het gebruiken van dyslexiehulpmiddelen, omdat hij er dan al helemaal gewend aan was. Hij had zich nooit dom hoeven voelen, dyslexie zou zijn talenten niet in de weg staan…
29
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Discussie Bij het maken van een profielwerkstuk zitten er dingen tegen en dingen mee. Gaandeweg het onderzoek worden er (kleine) fouten gemaakt die je dan achteraf pas opmerkt. Die fouten kunnen soms worden opgelost, maar andere keren blijven die fout. Zo hebben wij een afspraak gehad met Jetta Roozenboom en zij wij met zijn drieën op het idee gekomen om een enquête te maken. Wij zijn ijverig aan de slag gegaan. Achteraf zien we dat we eigenlijk Jetta om hulp hebben moeten vragen, omdat we soms in de knoei kwamen met het formuleren van een vraag. Als Jetta ons geholpen zou hebben, dan hadden we misschien wel een betere enquête gehad, maar nu hebben we de enquête helemaal zelf gemaakt en verzonnen. Over de enquête zelf zijn er ook discussiepunten. Hebben we wel de juiste vragen gesteld? Hebben we de vragen juist geformuleerd? Hebben we de juiste hoeveelheid vragen gehad? Zijn de resultaten betrouwbaar? Wij denken dat we de juiste vragen hebben gesteld om de informatie te verkrijgen die wij wilden hebben. Helaas waren er een paar ouders die sommige vragen niet goed begrepen, maar misschien lag dat aan de formulering van de vragen. Het gaat er ook niet om hoeveel vragen je stelt. De hoeveelheid vragen is pas juist als je alle informatie kunt krijgen die je wilt hebben. De resultaten van het onderzoek geven een beeld van hoe de ouders, de leerkrachten en de Interne Begeleider de school zien op het gebied van dyslexie. Dit beeld geldt dan alleen voor bijvoorbeeld School A, omdat het onderzoek op kleine schaal is toegepast. Het beeld dat wij geschetst hebben van onze basisscholen is niet het beeld dat voor alle basisscholen in Nederland geldt. Als we echt dat beeld willen hebben van alle scholen, dan moeten de enquêtes worden uitgedeeld op alle basisscholen in Nederland. Dit is veel te veel werk voor ons relatief kleine onderzoek. Daarnaast is het zo dat wij alleen vragen hebben gesteld die betrekking hadden op dyslexie. We kregen dus niet het beeld dat alle ouders van de school hebben. Het verschil tussen de resultaten van de enquêtes van de twee scholen konden wij niet verklaren. Aangezien er geen grote verschillen zijn in de omgevingen van de scholen, moet er dus een andere reden voor zijn. Waarschijnlijk speelt het beeld dat de ouders van de scholen hebben dus mee, maar wij wisten niet wat voor een beeld dat was. We hadden dus in de enquête moeten vragen naar de mening van de ouders over de school in het algemeen. Dan hadden we die meningen kunnen vergelijken. Het kan zijn dat de ouders niet altijd eerlijke antwoorden gaven, maar dat ze antwoorden hebben gegeven waarvan zij dachten dat wij die wilden horen. Het kan ook zijn dat de ouders een bepaald beeld (goed of slecht) hebben van de school en daar naar geantwoord hebben. De ouders hebben dan bepaalde antwoorden gegeven om de school beter of juist slechter uit de enquête te laten komen. De aanbeveling die wij hebben gegeven, is onze mening. Wij zijn echter geen specialisten op het gebied van dyslexie. Wij weten er nu veel van, maar wij zijn er niet in geschoold of iets in die richting. Ten slotte zijn we af en toe in tijdsnood gekomen. We hadden aan het begin van dit schooljaar meteen moeten beginnen met ons onderzoek, dan hadden we voor alles meer tijd gehad.
30
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Bronnenlijst Biezeman, L. 2008 Braams, T. 2009
‘’Dyslexie: van automatisering naar bewustwordig.’’ Tijdschrift voor Remedial Teaching, 4, p. 20‐23 Schrijver en dyslexie specialist.
“Kinderen met dyslexie” Amsterdam, Uitgeverij Boom Braams studeerde onderwijs‐ en ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is geregistreerd als Kinder‐ en Jeugdpsycholoog en als Gezondheidszorgpsycholoog. Hij is sinds 1987 gespecialiseerd in de diagnostiek en behandeling van leerstoornissen, en deed toegepast wetenschappelijk onderzoek naar cognitieve vaardigheden die van belang zijn bij dyslexie
Ceyssens, M. 2009 ‘’Dyslexie’’ uit de serie ‘’Lannoo help kids’’ Tielt, Lannoo Ceyssens is verbonden als lector aan de KHLeuven (Bachelor Buitengewoon Onderwijs). Daarnaast begeleidt ze in haar drukke praktijk heel wat kinderen met dyslexie. Hardenberg, A.E.M. & Roetenberg, A.A. & Kleintjens, H.T. 2009 ‘’ De meerwaarde van ICT‐hulpmiddelen op de leerprestaties en het sociaal‐ emotioneel functioneren van leerlingen met dyslexie.’’ Syllabus Dyslexie‐ICT Humphrey, N. & Mullins, M. 2002 ‘’Personal constructs and attribution for academic success and failure in dyslexia.’’ British Journal of special Education, 29, p. 196‐203 Dr. N. Humphrey, a lecturer in the psychology of education in the Faculty of Education at the University of Manchester, and Dr M. Mullins, senior lecturer in special educational needs at Liverpool John Moores University and the supervisor of Neil Humphrey’s PhD thesis. Leij, van der, A 2003 ‘’Leesproblemen en dyslexie: beschrijving, verklaring en aanpak.’’ Rotterdam: Lemniscaat Leij, van der, A. 2010 ‘’ Helpt klankhulp bij toetsen?’’ Tijdschrift voor Orthopedagogiek Van der Leij begon in 1971 als schoolpsycholoog. In 1977 werd hij wetenschappelijk medewerker aan de Vrij Universiteit te Amsterdam waar hij in 1983 promoveerde op een proefschrift getiteld Ernstige leesproblemen. In 1984 werd hij benoemd tot hoogleraar in de orthopedagogiek, in het bijzonder onderwijsleerproblemen. Sinds 1999 bekleedt hij deze positie aan de Universiteit van Amsterdam. In 2001 werd hij voorzitter van de afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde. Loykens, E. 2010 ‘’De sociaal‐emotionele aspecten van dyslexie’’ Utrecht: Nationale Dyslexie Conferentie, 13‐10‐2010
31
Profielwerkstuk 2010
‘’Ik ben niet bom, ik hep taalent!’’
Loykens is orthopedagoog, GZ‐psycholoog en directeur Behandelzaken van Molendrift, een hulpverleningsinstelling voor orthopedagogische ambulante zorg, met specialisatie dyslexie.
Paternotte, A. 2009 “Houvast bij leesproblemen & dyslexie op de basisschool; leidraad voor ouders” Bilthove: Uitgave van Balans / ‘Steunpunt Dyslexie’ Smeets, J. & Kleijnen, R. 2008 ‘’Technische maatjes bij dyslexie: compenserende en dispenserende hulpmiddelen.’’ ’s Hertogenbosch: Masterplan Dyslexie Dr. R. Kleijnen is werkzaam bij de Fontys Hogescholen (Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg), waar zij o.a. de Opleiding tot dyslexiespecialist coördineert en (mede) uitvoert. J. Smeets is eveneens werkzaam bij Fontys Hogescholen (Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg), waar hij doceert aan de opleidingen tot remedial teacher PO en VO en diverse nascholingsactiviteiten verzorgt. Daarnaast werkt hij als docent bij de Hogeschool Zuyd (faculteit Logopedie). Weerden, van der, A 2009 ‘’Gebruik van en onderzoek naar compenserende software op SBO‐scholen.’’ Tijdschrift voor Remedial Teaching, 2, p. 22‐25 Roozenboom, J. Coördinator Marketing Communicatie bij ‘Lexima’ Syllabus Dyslexie‐ICT 2010‐2011 “Een overzicht van alle relevante artikelen met betrekking tot dyslexiehulpmiddelen. Van hulpmiddel tot implementatie en van beleid tot succesvol gebruik.” www.steunpuntdyslexie.nl Disclaimer Landelijke Oudervereniging Balans heeft de informatie op haar websites met de zorg samengesteld. Toch kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor de informatie op deze websites, mocht deze onverhoopt onjuistheden bevatten of verouderd zijn. Dit geldt ook voor websites van derden, waarnaar wordt verwezen. Websites van derden zijn slechts vermeld ter informatie van de bezoeker. Balans kan niet instaan voor de inhoud van de websites van derden of voor de kwaliteit van de producten of diensten die op deze websites wordt aangeboden. De kinderen die bij de verschillende ontwikkelingstoornissen op een van de websites van Balans worden getoond, hebben geen enkele relatie met deze stoornissen. Het is niet toegestaan de inhoud van deze website voor commerciële doeleinden te vermenigvuldigen of aan derden beschikbaar te stellen. Geplaatst op: 25‐06‐2010
32