Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Duizelingwekkende combinaties Jillis Kors* M. van Lanen, Wat doen sociaal werkers wanneer ze sociaal werk doen? Een etnografie van professionaliteit. Delft: Eburon, 2013, 318 pp., ISBN 978-90-5972-736-6, 29,90 (pbk). Een gedurfde onderneming De etnografie van Martijn van Lanen is een interessante en gedurfde onderne‐ ming te midden van tegendraadse maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. In zijn proefschrift over professionalisering in het sociaal werk stelt hij zichzelf de volgende vragen: ‘Wat doen sociaal werkers wanneer ze sociaal werk doen? Welke patronen kunnen we hierin ontdekken en wat leert ons dit over de professionali‐ teit van deze sector?’ De vragen en het proefschrift van Martijn van Lanen zijn in meerdere opzichten interessant. Bijvoorbeeld omdat de promotoren Pieter Tops en Jan Steyaert zijn. Twee wetenschappers uit verschillende wetenschappelijke disciplines met (afgaande op hun publicaties) verschillende opvattingen over pro‐ fessionalisering. Methodologisch is het proefschrift interessant, omdat Van Lanen heel veel verschillende en schijnbaar tegenstrijdige methoden voor kwalita‐ tief onderzoek in hetzelfde onderzoek gebruikt. Er kunnen kanttekeningen wor‐ den geplaatst bij dit onderzoek en veel vragen worden gesteld. Waarom is geko‐ zen voor het grote onderwerp professionalisering, terwijl slechts een marginaal deel daarvan terugkomt in het onderzoek? Waarom wordt geschreven over effec‐ tiviteit als belangrijke factor in het professionele sociaal werk, terwijl dit niet in de breedte wordt onderzocht? Desondanks is dit proefschrift een spannende onderneming voor zowel professionals (docenten en onderzoekers) als studenten. Het geeft inzicht in een sterk veranderende sector, het combineert verschillende methoden voor kwalitatief onderzoek en de promovendus neemt stelling, wat zorgt voor helderheid en ruimte geeft voor meningsvorming. Grounded theory De methodologische onderbouwing van het proefschrift oogt in de meest posi‐ tieve benadering als een snoepwinkel voor kwalitatieve onderzoekers. In de meest negatieve benadering heeft Van Lanen een duizelingwekkende attractie gebouwd, waarbij diverse vraagtekens geplaatst kunnen worden. Het is in ieder geval de bedoeling geweest onderzoek te doen dat gelijkenis vertoont met de studie Success and failure in public governance (Bovens, ’t Hart & Peters, 2001). Net als bij die stu‐ die heeft Van Lanen een cross-national case study willen uitvoeren, een vergelij‐ kende studie met participerende observaties. Of hij daarin is geslaagd, valt sterk *
Jillis Kors is docent en onderzoeker bij Saxion, redacteur van Sociologie Magazine en voorzitter van het SROI Netwerk voor Nederland en Vlaanderen. E-mail:
[email protected].
KWALON 2014 (19) 2
59
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Jillis Kors
te betwijfelen. De observaties hebben plaatsgevonden in Eindhoven (Nederland), Antwerpen (België) en Leicester (Groot-Brittannië). De keuze voor deze steden is gemaakt in een combinatie van convenience sample en snowball sample. Tot zover geen problemen in de methodologische attractie. Maar dan begint de attractie hoogte te winnen en een aanloop te nemen naar schijnbaar onbekend terrein. Van Lanen was vooral genteresseerd in de ‘zingevende structuren’ (thick descrip‐ tion) van professionals in de verschillende steden. Dat wil zeggen, hij wilde vooral het ‘wat’ en het ‘waarom’ van sociaal werkers in kaart brengen. ‘Mensen onder‐ zoeken dus, in plaats van methoden.’ Aanvullend daarop is geprobeerd ruimte te geven aan de gefundeerde-theoriebenadering (grounded theory). Van Lanen wil hier schijnbaar een discussie meenemen die hem heeft geboeid in aanloop naar zijn promotie. Hij verwoordt het als volgt: ‘Moeten de data het uitgangspunt zijn bij de analyse, of moet juist de theorie dat zijn?’ Hij kiest voor een combinatie van beide om eenzijdigheid te overstijgen. Aanvullend daarop gebruikt hij een caseordered display en legt dit als volgt uit: ‘Voor deze analyse zijn de observatieverslagen geanalyseerd en geselecteerd op passages, die zicht geven op redenen, oorzaken en achtergronden van bepaald gedrag, beslissingen en acties van de professionals.’ Hij is ‘zelf even gaan kijken’ en gaan meelopen (zijn eigen woorden voor wat parti‐ cipatieve observaties zijn) op de diverse locaties (meestal vijf dagen aansluitend), heeft na afloop observatieverslagen ingevoerd in Atlas.ti, observaties gestructu‐ reerd en selecties geanalyseerd door open codering (afzonderlijke samenhangende passages is een label gegeven). Daarna heeft Van Lanen axiaal gecodeerd (codes worden gestructureerd en zijn getest op het voorkomen op andere plekken in de verkregen data). Er is gewerkt volgens de inductieve methode als afgeleide van de grounded theory-benadering. Van Lanen heeft niet de bedoeling bestaande theorie te ‘toetsen’. Hij heeft ‘wel behoefte aan een gemeenschappelijk analysekader voor de vergelijking van de verschillende casussen’. De lezer verlaat hier de duizeling‐ wekkende attractie om in het theoretisch kader te ontdekken wat Van Lanen dan precies bedoelt met dat gemeenschappelijk analysekader (het deductieve deel in dit proefschrift). Theoretisch kader Van Lanen maakt onderscheid tussen thema’s en theorieën. In de geselecteerde steden is met professionals gesproken over drie thema’s (het inductieve deel in dit proefschrift): huiselijk geweld, overlast en dak- en thuislozenproblematiek. Die thema’s hebben zich voorgedaan op drie theoretische niveaus (het deductieve deel in dit proefschrift): persoon (street-level bureaucracy), organisatie (diffusion of innovations) en houding & vaardigheden (evidence-based practice). Van Lanen staat uitvoerig stil bij het theoretisch kader van zijn onderzoek, maar hij besteedt meer aandacht aan de thema’s. Huiselijk geweld, overlast en dak- en thuislozenproble‐ matiek worden gebruikt als basis voor de verschillende interviews en onderzoeks‐
60
KWALON 2014 (19) 2
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Duizelingwekkende combinaties
velden in de verschillende steden. Daarbij valt op dat de Nederlandse visie het theoretisch uitgangspunt is voor zijn analyse. Wat hij doet is vergelijkbaar met hypothesetoetsing. Van Lanen over die toetsing: ‘Hierbij worden de bevindingen meteen en voortdurend in verband gebracht met relevante theorievorming, waarbij de focus in de lijn van de onderzoeks‐ vraag ligt op (opvattingen over en verschijningsvormen van) professionali‐ teit.’ Verwachtingen over huiselijk geweld, overlast en dak- en thuislozen worden met definities die in Nederland bekend en geldig zijn, getoetst in een vreemde empirie (Antwerpen en Leicester). Van Lanen beschrijft in het geheel niet welke visies aanwezig zijn op de inhoudelijke thema’s in de landen waar hij onderzoek heeft gedaan. Met cijfers laat hij verschillen zien tussen de steden en gaat dan uitvoerig, beeldend en voor de lezer aansprekend de diepte in. De themahoofdstukken lezen alsof wij als lezer aanwezig zijn in de agenda’s van professionals. Alle bekende thema’s uit het sociaal werk komen aan de orde en na het lezen van drie veld‐ werkhoofdstukken is in ieder geval duidelijk wat de sociaal werkers die Van Lanen heeft bezocht, doen wanneer zij sociaal werk doen. Wat rest is de methodologi‐ sche onderbouwing en de ontwikkeling van theorie. Combinaties Waarom heeft Van Lanen niet slechts gekozen voor een etnografie, maar heeft hij daarop aanvullend de grounded theory-methode toegepast? Het is moeilijk op dit punt een vinger achter zijn beweegredenen te krijgen. Wellicht dat de verklaring te vinden is in de combinatie van twee promotoren uit verschillende wetenschap‐ pelijke disciplines. Pieter Tops is bestuurskundige en voorstander van de interac‐ tieve beleidsvorming (terugtredende overheid, maar ook een overheid die sturing geeft aan beleidsruimte voor burgers = fictieve eigen verantwoordelijkheid = frontlijnsturing). Jan Steyaert is sociaal wetenschapper met een bijzondere belangstelling voor sociale effecten van nieuwe technologiën. Hij kan als tegen‐ pool van Tops worden gedefinieerd, meer voorstander van burgerkracht in het sociale domein. Beide wetenschappers pleiten vanuit hun eigen discipline voor meer burgerkracht en minder professionele inzet, althans zij zijn geen criticasters van het huidige overheidsbeleid, zoals Van Lanen oogt te zijn (‘Ik was op zoek naar strategieën hoe de sociale sector zichzelf beter kan “verkopen” en minder vaak het slachtoffer wordt van “bad press”’). Belangrijker nog is de verbondenheid van beide wetenschappers aan de Tilburgse School. Daarin is interactieonderzoek (Tilburgse School voor Politiek en Bestuur) een vooraanstaande methode, die regelmatig terugkomt in andere proefschriften die door Tops en Steyaert zijn begeleid. De schijnbare tegenstelling van de promotors kan dus worden omgezet in het idee dat dit een strategisch sterk duo is. Dit promotieonderzoek kan wor‐ den gelezen als een interactieonderzoek uit de Tilburgse School en Van Lanen heeft ervan genoten. Dat blijkt uit de volgende interessante combinatie: etnogra‐
KWALON 2014 (19) 2
61
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Jillis Kors
fie en grounded theory. Van Lanen begint voorzichtig als hij stelt dat zijn onder‐ zoek ‘enige’ gelijkenis vertoont met de gefundeerde-theoriebenadering. De stap erna is al duidelijker als hij uitlegt dat het onderzoek is opgedeeld en in elke onderzoeksfase een unieke methode is losgelaten. Voor de observaties op locatie en de verwerking van de data die daar zijn verzameld, geldt nadrukkelijk dat de inductieve methode is gebruikt, afgeleid van de gefundeerde-theoriebenadering ( grounded theory). Het deductieve deel heeft Van Lanen gebruikt bij het opstellen van het theoretisch kader. Dat had hij nodig om een ‘gemeenschappelijk analyse‐ kader voor de vergelijking van de verschillende casussen’ te krijgen. Daarna blijft de methodische aanpak onderbelicht. Vrijheid De combinaties die Van Lanen maakt en de vrijheid die hij neemt om methodisch te combineren, lijken echter te passen in wat voorzichtig een trend mag wor‐ den genoemd. Lees bijvoorbeeld de boekbespreking in KWALON uit 2008 van Reinoud Bosch over Constructing grounded theory van Kathy Charmaz (2006), een eigenzinnige reconstructie van de gefundeerde-theoriebenadering door een toon‐ aangevende wetenschapper. De conclusie is hier echter anders dan die Van Lanen trekt in zijn proefschrift (inductie bij Van Lanen versus abductie bij Charmaz en de plaats van deductie): ‘Ook onderschrijft Charmaz terecht het idee dat theorieontwikkeling in de gefundeerde-theoriebenadering de facto plaatsvindt op grond van een abduc‐ tieve methode, en niet op basis van inductie zoals beweerd door Glaser of een combinatie van inductie en deductie zoals beweerd door Strauss en Corbin. Bij abductie wordt een theorie gezocht die een verklaring kan bieden voor een (potentieel uniek) gegeven. Bij inductie wordt daarentegen een generalisering opgesteld op basis van herhaalde waarnemingen, terwijl met behulp van deductie de logische gevolgen worden uitgewerkt van bepaalde aannames.’ (Bosch, 2008) In 2010 schrijft Charmaz in aanvulling hierop dat het schokkend is dat de gefun‐ deerde-theoriebenadering wordt gebruikt zonder doelstellingen en een vooraf opgesteld plan: ‘Er wordt zelfs beweerd dat een onderzoeker die deze methode gebruikt zon‐ der een vooraf geformuleerde probleemstelling, richtlijnen voor interviews en uitgebreid literatuuronderzoek het veld moet ingaan.’ (Bryant & Charmaz, 2010) De vrijheid die Van Lanen dus heeft genomen, lijkt op basis van de huidige discus‐ sie over grounded theory een gelegitimeerde vrijheid. De aanpak staat in de traditie die is begonnen met de publicatie van Popper over het probleem van inductie (Popper, 1959).
62
KWALON 2014 (19) 2
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Duizelingwekkende combinaties
Conclusie Ondanks de interessante methodologische combinaties is de slotsom toch dat Van Lanen eigenlijk gewoon vanuit een uitgebreid theoretisch kader het veld is ingegaan. Geen grounded theory en geen inductieve methode. Het is een onder‐ zoek met een sterk deductief karakter. Van Lanen heeft echter wel belangrijke vragen opgeroepen over het combineren van twee methoden die, afgaande op de vrijkomende literatuur over dit onderwerp, het waard zijn om te worden gecombi‐ neerd. Het is een boek met een zeer interessante vraagstelling en probleemstel‐ ling en ook een goede en leesbare etnografie, maar inhoudelijk is het ook een her‐ haling van zetten. Wat doen sociaal werkers wanneer ze sociaal werk doen? Heel veel, maar niets vernieuwends. Dat is een zorgelijke constatering als ondertussen honderden sociaal werkers hun baan verliezen als gevolg van deze houding. Het maakt van dit proefschrift een belangrijk document voor zowel professionals als studenten in het hoger ( social work-)onderwijs. Inhoudelijk en methodologisch kunnen zij leren van het experimentele kwalitatieve onderzoek dat Van Lanen heeft opgeleverd. Literatuur Bosch, R. (2008). Reconstructie van de gefundeerde-theoriebenadering. KWALON 39, 13(3), 45-49. Bovens, M., Hart, P. ’t & Peters, B.G. (2001). Success and failure in public governance. A com‐ parative analysis. Cheltenham: Edward Elgar. Bryant, A. & Charmaz, K. (2010). The Sage handbook of grounded theory. Los Angeles: Sage. Charmaz, K. (2006). Constructing grounded theory: a practical guide to qualitative analysis. Los Angeles: Sage. Popper, K.R. (1959). The logic of scientific discovery. London: Hutchinson (vert. van Logik der Forschung, Wenen: J. Springer, 1935).
KWALON 2014 (19) 2
63