Prijs 25 cents,
^„--
i—/
^ '
OPEN BRIEF AAN
DE
HEEREN
DR H. J. A. M. SCHAEPMAN. DR. A. KUIJPER EN
F. DOMELA NIEUWENHÜIS. DOOR
O L I M ^
X.
Gedrukt voor rekening van den schrijver.
TR-
OPEN BRIEF AAN
DE
HEEREN
DR. H. J. A. M. SCHAEPMAN, D». A. KUIJPER EN
F. DOMELA NIEUWENHUIS. DOOR
O L I INdl ^
X.
Gedrukt voor rekening van den schrijver.
\
^
V
INLEIDING. '
;
i
J
Op eene der heerlijke avonden waaraan dit gezegend voorjaar van warmte, licht en kleuren zoo rijk is, zat ik op een eenzaam plekje in de vriendelijke Scheveningsche boschjes. De wegslepende tonen van den kleinen zanger der lente, en de bruidstooi der eeuwig jonge natuur brachten mij in die eigenaardig milde stemming welke de natuurvriend het beste kent; die stemming welke den zwaarmoedigste verzoent met het leven ; welke den geest van allen, die geene verstokte materialisten zijn, eene wijle aan het stof onttrekt, en elk warm menschenhart doet juichen over de alles overtreffende liefdevolle zorg van den grooten Schepper voor Zijne gansche schoone schepping: eene zorg die zich in de weinige lachjes, die de lente voor ons, bewoners van het noorden, over heeft, zoo krachtig openbaart. Ik droomde een idealen droom over de toekomst der menschheid, toen ik eensklaps zag dat ik niet meer alleen was, en een goede bekende naast mij zal. «Bonsoir» — klonk het ~ «ik wilde je in je droomen «niet storen. Ik had behoefte aan wat nieuwe levens«kracht en aan wat nieuwen levensmoed en daarom «trok ik naar dit plekje.» «Ben je dan zóó zwaarmoedig, Rogator.^> «Och, zwaarmoedig niet, maar 't spijt me zoo dat
4 ;<mijn ernstige vraag aan de geestelijke leidslieden van «ons volk, nog zoo weinig gevolg had. Men heeft mijn «brochuretje gelezen. Enkelen, zooals bijvoorbeeld jij, «hebben mij schriftelijk of mondeling hunne instemming «betuigd, maar daarbij blijft het.» — «Daar ben ik nog niet zeker van, Rogator. De «Hollander is, zooals je weet, een kalm, langzaam mensch «en . . . » «Och neen, 't zit niet in die langzaamheid. Ik geloof < : veeleer dat de een eerst eens afkijkt wat zijn buurman :<doen zal, en dat deze van zijn kant hetzelfde doet. :<Maar zoo blijven de zaken zooals ze zijn, en dat is «bitter te betreuren. Je kent me, vriend, en weet «dat ik geen nurksch of bitter mensch ben, maar zoo «nu en dan ben ik een en al ergernis over wat ik zie «gebeuren — of liever niet gebeuren. — Z o o is het bij«voorbeeld een bekend feit, dat zoowel de Paus als de •
5 «De Just bekruipt me om aan Dr. Schaepman eens «openlijk te vragen of hij met zijn schanderheid en zijn «helderen blik niet zelf inziet dat Rome's godsdienst «allerminst in staat is, den lijdende vrede te geven met «zijn bestaan; aan Dr. Kuyper of hij werkelijk meent dot «de tale Kanaans en de bekoorlijke leerstukken, die hij «zoo lief heeft, op dat terrein iets kunnen uitwerken. «AVaarlijk ik kan niet begrijpen dat ze zelf niet zien «dat hun sociaal samenspel het greintje liefde tot God «en het beetje vrede dat het onontwikkelde volk n o g «heeft met zijn bestaan, zeer stellig niet zal vermeerderen, «Wat den derden leider, Domela Nieuwenhuis, betreft, «ik kan haast niet gelooven dat hij niet weten zou dat «het onchristelijk socialisme, 't zij dan materialistisch «of atheïstisch, het volk, welks belangen hem zoo zeer «ter harte gaan, niet beter zal maken. Kan dat socialisme «dat eiken godsdienstigen, d. i. eiken zedelijken grond«slag mist, bij 's mans volgers, die hem niet begrijpen, «ooit iets anders kweeken dan haat en nijd.'' «Waarlijk alle drie die Heeren zijn utopisten en ik «hoop ze dat binnen kort eens te bewijzen in een tweede «geschriftje.» — «Wel vrind, er is veel waars in je lange phi«lippica en ik ben 't in hoofdzaak met je eens. Alleen «vrees ik dat je, in de warmte van je overtuiging, «misschien wat te heftig schrijven zult en dat zou meer «kwaad dan goed doen.>^ — «'t Kan zijn, maar zeker is het, dat ik 't er, in «'t algemeen belang, niet bij laten wil » — «Dat moet ook niet, Rogator, integendeel, maar «wij moeten zachtjens aan baan breken voor onze «ideën. Alleen de kracht der argumenten kan onze
w-*)-i».<^
6 «kleine kudde doen aangroeien. Vooral kalmte en ge:duld, vrind, je weet h e t : l'eau qui tombe goutle a :goutle, perce Ie plus dur rocher.» — «Jawel dat weet ik, maar dan is 't toch noodig, vooreerst dat er druppels vallen, ten tweede dat ze neerkomen op den steen. Mijn vraagteeken was 't eerste druppeltje en 't is er nog ver van af dat het dien heeft uitgehold. Daarom zend ik binnenkort het tweede druppeltje de wereld in en nog liever deed ik het een krachtigen straal.» — «Wil ik je eens wat zeggen, Rogator.? laat mij voor 't tweede druppehje zorgen. Dit is des te beter omdat het tevens doet zien dat gij niet alleen staat.» — «Nu, 't is mij wel, mits 't spoedig gebeurt, want als we niet voortgaan op onzen w e g , gaan we achteruit en je zult toch zeker met mij eens zijn dat ons handje vol zoo spoedig mogelijk behoort aan te groeien tot de kern eener nationale algemeene christelijke kerk op den grondslag van den nieuwen catechismus.»
Dit gesprek, was de aanleiding tot het tegenwoordig geschriftje. Zal 't mij gaan als Rogator en zal ik dood gezwegen worden.? De tijd zal 't leeren. — Maar er staan meerderen gereed en de aanhouder wint. —
Een uwer moge luid verkondigd hebben dat de godsdienst alléén het dreigend socialisme kan bezweren, hij bleef 't bewijs nog schuldig dat ZIJN godsdienst dit vermag. Als een arme werkelooze, tot het uiterste gedreven door kommer en ellende, met de razernij van den wanhoop, zijn beter bedeelden natuurgenoot aangrijpt en hem toebijt: «geef hier uw overvloed of ik sla je dood,» meent gij dan dat hij te stillen is met het dreigement van HEL en VERDOEMENIS, met den boeman van eeuwio-c foltering als hij zich niet ordentelijk gedraagt? O, zoo Gij en de godgeleerden van uwen stempel er al in moogt slagen met een meer of minder verdienstelijke speech over de «ordonnantie» Gods» den hongerende wat kalmer te stemmen, toch zult gij zijne vraag niet ontloopen: «Maar waarom maakte die God, «i:i wiens oneindige rechtvaardigheid gij mij wilt doen «gelooven, U rijk en aanzienlijk, gelukkig naar de «wereld, en mij zóó arm en ellendig dat ik tot roof «en moord gedreven wordt, met haast duldeloos «lijden in dit leven en eeuwig lijden hier namaals «in 't verschiet ?» En nu moogt gij al verder den man verzekeren dat hij onder «Jen toorne Gods» ligt, dat wij allen zijn gewonnen en geboren in en lijden voor de erf-
8 •
zonde van onzen stamvtider Adam, en dat hij zondigt wanneer hij aldus Gods welbehagen onderwerpt aan de kritiek van zijn bekrompen, zondig oordeel, maar hij zal toch, logisch doorredeneerend, vervolgen: «Zoo uw God mij doemde tot ellende, hier en in uwe «hel, en anderen uitverkoos om te genieten van het «vette der aarde en van de hemelsche zaligheid, ja, dan «kan ik begrijpen dat die anderen dweepen, uit zelf«zucht dweepen, met dien God, die zoo goed voor hen «is, maar dan kan men mij niet kwalijk nemen dat ik «hem als een partijdig en onrechtvaardig wezen over «boord werp, en dan ben ik een ezel als ik, zoo lang «mijn arm de kracht nog heeft, mij zelf geen recht «verschaf.» Zóó sprekend zou de arme u in niet geringe verlegenheid brengen, want uw rijke schat van teksten en aanhalingen uit «den woorde Gods» zou u in den steek laten; gij zoudt niets vinden dan een zoogenaamden dooddoener, waarmede de logica zich niet laat afschepen. Ik tart U en alle godgeleerden, van welke richting of van welken godsdienst ook, om in de bestaande dogmcis der christelijke kerk, speciaal in die der praedestinatie, en van hemel, hel en vagevuur iets te vinden dat den lijdenden en denkenden mensch met God en met zijn bestaan verzoent. Zulke stellingen wekken weerzin en kweeken ongeloof en ik kan mij begrijpen dat, waar de zedelijke ontwikkeling van het menschdom in 't algemeen geen gelijken tred hield met de intellectueele, de onderste lagen der maatschappij, die meenen dat dagelijks ten hunnen koste het bijbelwoord «die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook wat hij heeft,» wordt in praktijk
9 gebracht, den godsdienst gaan beschouwen als een kwaad en God beschuldigen dat Hij hen zonder noodzaak doet lijden I Arme verdoolden, ik beklaag u: wie zich zonder zonden voelt, werpe de eerste steen op u ! Neen, hij werpe die niet op de verdoolden, want hunne dwaling is 't noodzakelijk gevolg van het onzinnige en onzedelijke van den bestaanden godsdienst U, mijne Heeren, tot wie ik dezen brief richt, behoef ik niet te herinneren wat al zoo de kerkelijke dogma's zijn; gij kent ze en maakt er handig misbruik van tot bevordering van doeleinden, waarvan het zeer de vraag is of ze wel Gode welgevallig zijn; nu — dit blijve voor uwe verantwoording. Wat mij betreft, vurig hopende dat dit boekje vele lezers vinde onder uwe talrijke volgers, wil ik trachten, deze, met Gods hulp, de oogen te openen voor de waarheid, de zoo lang, in roerende eenstemmigheifl, door orthodoxen en modernen, verguisde waarheid. Wat gelooft een christen van den ouJcn stempel.? Ik meen nu niet, wat hij gelooft ten aanzien van den bijbel in zijn geheel of van de bijbelboeken afzonderlijk, och neen, het afgejaagd terrein der exegese wensch ik niet te betreden ; daar zijn slechts distelen, geen bloemen te rapen. Ik bedoel eenvoudig, welk antwoord geeft hij op de vragen: «Wat is de mensch.?» en «wat is 'smenschen toekomst.?», en dan luidt het antwoord — gezuiverd van alle kanaanitische ornamentiek — de mensch is gedoemd om te boeten voor de zonde van het eerste menschenpaar, want God is een God der wrake, die de misdaden der ouders bezoekt aan de kinderen.
10 E r g rechtvaa'-dig van dien God! Om echter den mensch de boete niet al Ie moeilijk te maken, zond God Zijnen zoon naar de wereld af, om Hem daar te laten doodmartelen voor de zonde, die de menschen van A d a m ai bedreven hebben, en om hem te doen strekken als zoenoffer voor al de gevolgen der erfzonde en voor al het kwaad dat de menschen verder tot aan de voleindiging der dingen zullen doen. Heerlijke en gemakkelijke moraal! W e zijn zwakke, zondige menschen; we kunnen aan onze hartstochten geen weerstand bieden: wat n o o d : Het bloed van Christus heeft allen rein gewasschen ! Neen, — valt mijn ouderwetsche christen, wiens antwoord ik vertolk —, mij hier in de rede, niet a//e/i: er zijn er die onder Gods toorn liggen en die voorbestemd zijn om na hunnen dood eeuwig te branden in de hel, in de buitenste duisternis, waar weening is en knersing der tanden. Juist broeder, ik wilde het er bijvoegen, al is 't mijne schuld niet, dat door die bijvoeging uwe godsdienst nog wreeder, haast schreef i k : nog onzedelijker, en krankzinniger, wordt. God maakt dus, volgens u, onderscheid tusschen zijne schepselen, niet op grond van wat die schepselen zelf misdeden, maar op grond van het kwaad van anderen! Dat is zeker zeer rechtvaardig! God heeft, zeggen de meeste christenen, den mensch geschapen met een vrijen wil ; maar dat is de vraag niet, — wel of Hij voorzien heeft dat we struikelen zouden en dus ceinvig ongelukkig worden. Dit is buiten twijfel. Welnu dan is die God een afgrijselijke tyran. Deze tegenwerping is niet te weerleggen en werpt het geheele stelsel van de bestaande Christelijke godsdiensten omver.
| * '^
i•
11 Roept -dan maar als gij kunt: God is liefde. Welk een heerlijk schouwspel zal de Hemel aanbieden waarin de door xulk een willekeurigen en onrechtvaardigen God uitverkoren vromen, hunne psalmen zingen! Nu zij hebben er reden toe, want ze waren immers bij uitzondering voorbeschikt voor eeuwig heil! Eere daarom aan de ketterjagers, die in naam van dien heiligen God, den banvloek hebben gesHngerd n a a r d e apostelen van den vooruitgang, die aan de hand der wetenschap, hebben getracht betere en juistere godsdienstige begrippen onder hunne medechristenen ingang te doen vinden, want wetenschap en vooruitgang zijn immers uit den booze ! En van waar komen dan wel zulke begrippen en zulke leerstellingen ? Ik voor mij zou liever een Godloochenaar zijn, dan zoo'n christen! Naar de onverbiddelijke leer van oorzaak en gevolg kan zulk een godsdienst tot niets leiden dan tot de sociale revolutie. Iedereen oogst wat hij gezaaid heeft. Zoolang de lagere standen der maatschappij onontwikkeld bleven, kon de onlogische godsdienst ze beheerschen, maar naar mate zij in ontwikkeling toenamen krachtens de onveranderlijke wet van den vooruitgang, en denken leerden, verwisselt hunne lijdelijke rol in een meer actieve : die van de leus «weg met den godsdienst!» Deze laatste, met zijne versleten dogmatiek en vormendienst, staat machteloos en alleen de zelfde wet van den vooruitgang, die eerst, zij het ook in stroomen bloeds, de hervorming bracht, zal verbetering kunnen aanbrengen. Maar hoe !} Daartoe is het in de eerste plaats noodig dat de oogen opengaan van hen die meenen dat zij het «roode
12 spook» met hunnen godsdienst kunnen bezweren; niet van hen die den godsdienst slechts gebruiken als stormram om het volk te domineeren, want deze zijn niet KORTZICHTIG, maar van de velen die te goeder trouw meenen dat hunne richting dit reuzenwerk vermag, zooals bij voorbeeld de irenisch orthodoxe predikant in den Haag, die als tegenwicht tegen '
, en die dan, zeer onlogisch, bevestigend
13 beantwoordt Waar geene diepe heilige overtuiging is, uit zich geene overredende kracht! De leuze der modernen: meer vrijheid, minder dogmatiek, meer practisch godsdienstig leven, minder theorie is op zich zelve voor de meer ontwikkelden misschien voldoende, hoewel onverschilligheid en lauwheid toch altijd het gevolg zullen zijn van eene niet rotsvaste overtuiging. Maar, gelijk Rogator reeds aanstipte, deovergroote meerderheid van 't menschdom is nog niet rijp voor de vrijheid der modernen. Men geeft een kind geen lucifers of scheermessen, wat moeten dan de onontwikkelden met de vrijheid van denken doen.? Ik weet wel, ze zullen langzamerhand zich ook ontwikkelen, maar wanneer — en dit is helaas thans het geval, — zedelijke ontwikkeling niet met de verstandelijke gepaard gaat, en het nevelachtig Godsbegrip der modernen : het geloof in het ideaal van goedheid, schoonheid en waarheid — ook eene drieëenheid - - de religie der minder ontwikkelden in de toekomst moet zijn, is het middelerwijl gedaan met den godsdienst en holt de maatschappij eene bloedige revolutie tegemoet! Gedaan met den godsdienst.? neen! Het krachtige Rome, dat vierkant post vatte tegen wetenschap en ontwikkehng en dat een levend bewijs is voor de stelling dat de godsdienst slechts door eenheid kracht ontwikkelen kan, dat Rome zal ook in de moderne maatschappij zich blijven handhaven, misschien nog veld winnen als de calvinisten voortgaan het, ter wille van allerlei minder christelijke doeleinden, te dienen en te steunen. Op alle ontwikkelden in den lande rust, naar mijne innige overtuiging, de ernstige plicht zich te vereenigen in eene éénheid van geloofsleer, die niet in strijd, maar
aw-1
'•'^•'^'^'^n^wMf,',
14 in overeenstemming is en blijft met de wetenschap, die verstand en hart gelijkelijk bevredigt, die vrije ontwikkeling in haar vendel voert, maar die vooral en boven alles en onder alle omstandigheden de verheven zedeleer van den Qhx\s\.v,^practisch in toepassing brengt. D e redeneering: «mijn geloof is voldoende voor mij'en mijne volgers,» is gemakzucht en egoïsme: en jui&thet egoïsme is 's menschen ergste vijand. Stelt U eene christelijke kerk voor, met een e eenheid als die der Roomsch Katholieke, niet als deze de vijandin, maar de ziister der wetenschap, wier belijders niet de tale Kanaans spreken, maar het groote voorschrift: «hebt uwen naaste Hef als uw zclven," tot richtsr.oer van al hunne daden kozen en met een warm hart en eene ijzervaste overtuiging steeds meerderen tot hun christendom bekeerden, en vraagt u dan af, of die kerk niet de kerk der toekomst is en niet, trots allen tegenstand, het bestaande onwetenschappelijke en onzedelijke christendom en het pessimistisch ongeloof zal verdringen. Daar geen der bestaande secten al de voorwaarden voor die eenheid bezit, is eene reconstructie van den godsdienst op een beteren, meer logischen en meer wetenschappelijken grondslag en op onzijdig terrein noodig. Die grondslag ligt in de leer, ontwikkeld in den onlangs verschenen «Catéchisme de l'église universelle Chrétienne,» en daar dit boek, helaas voor velen een gesloten boek schijnt te zijn gebleven, zvil ik trachten in korte trekken die leer hier te ontwikkelen. God, de onbegrijpelijke, onsterfelijke geest die door de kracht van Zijnen wil niet enkel het onnoosel
f f
'^'
^
\ '
15 sterretje, waarop wij leven, maar het ontzettend aantal wereldbollen dat in de ruimte zweeft, te voorschijn riep en nog roept. God, het oneindige ideaal van goedheid en rechtvaardigheid, schiep den menschelijken geest tot diens eindeloos geluk. Maar om gelukkig te kunnen zijn moet 's menschen geest weten wat geluk is, moet hij zelf ondervinden wat tot dat geluk vereischt wordt: men apprecieert niets dat men niet kent. Gods doel met de gansche schoone schepping was geen ander dan aan zijne schepselen te leeren Hem lief te hebben als den grooten liefdevollen maker. Daartoe moesten ze niet alleen zelf leeren gevoelen wat de hoogste zaligheid is, maar moest hun de keuze blijven om, naar zij zelf verkozen, al dan niet lief te hebben. Dwang en Tefhebben zijn antipoden. God gaf dus aan Zijne schepselen — ook al had Hij ze allen zonder uitzondering voorbeschikt voor de eindclooze zaligheid ^\Q ze eenmaal uit eigen vrije keus moeten bereiken, den vrijen wil. Oneindige liefde is echter zonder onkreukbare rechtvaardigheid niet denkbaar: van daar dat Hij Zijne schepselen, in hun welbegrepen eigenbelang, steeds loon naar werken geeft; dat is, ze blootstelt aan de beproevingen die zij zelf noodig achten tot hunne zuivering. Deze zuivering kan intusschen niet dan in eene reeks van stoffelijke levens plaats hebben. Van de minste zedelijke ontwikkeling klimt de mensch trapsgewijze, aUijd beter en altijd hooger op den ladder zijner volmaking. Elke incarnatie is eene loutering van den met het kwaad worstelenden geest, die alleen door die worsteling weten kan wat goed en wat kwajid i§.
\
16 Dit is de reincarnatieleer. En nu zal men wellicht vragen: Maar waarom kan ik mij dan niets herinneren van mijn vroeger leven? Och ik zou kunnen antwoorden met de wedervraag: Weet gij nog wel iets bepaalds uit uwe prille jeugd, en waarom kwaamt gij ter wereld met neigingen of talenten die uwe bloedeigen broeders of zusters niet hebben? Zijn die u aangewaaid? Leest wat daarover m den Catéchisme op blz. 363 s.v.v. voorkomt en gij hebt een vollediger antwoord, dan mijn kort bestek toelaat. Anderen, wetenschappelijke vrijdenkers, zullen zeggen: dat de reincarnatieleer al zoo oud is als de wereld en ons misschien verwijzen naar de Egyptenaren, maar wie den Catéchisme leest zal zien dat hier niet de rede is van de inetevipsychose of zielsverhuizing, b. v. overgang van den menschelijken geest in een dier. — Driewerf neen, Gods wet van den vooruitgang beheerscht ook het geestelijk bestaan, en we dalen nimmer op den ladder onzer ontwikkeling.
ir if'
In elk stoffelijk leven kan de mensch beter worden als hij züil en het troostvolle in de leer van den Précurseur is dat we niet langer behoeven te gelooven dat de ontwikkeling, die een dierbaar familielid bijzijn overlijden bereikt had, verloren zou zijn. Die troostelooze leer ligt achter ons. Hoe meer ontwikkeline zoo zedelijk als wetenschappelijk, hoe grooter vordering op den weg tot God. 't Is maar zoo jammer dat 't zoo weinig baat, of men dit al predikt: de zoogenaamde christenen der 19e eeuw zijn even sterk in het aanbidden van 't gouden kalf als de Joden in den tijd van Mozes; en wie durft ontkennen dat erbarmelijk egoïsme, zich
• 1 \
17 uitend in zucht naar rijkdom en genot, de kanlcer \-an onzen tijd is ? Om den aan het stof klevenden mensch aan zijn goddelijken afkomst te herinneren, is God, als een liefderijk en zorgvol Vader, zoo goed, zich aan hem te openbaren. Toen de arme mensch nog verzonken lag in een nacht van onkunde, moest die openbaring, wilde zij doel treffen, een vorm aannemen die voor dien tijd geschikt was: een tastbaar levend menschenlichaam. Daarom zond de Vader den Christus naar de aarde af, met de roeping om aan zijne verdoolde kinderen te leeren wat tot hunne geestelijke verheffing, tot hunne zaligheid noodig was. Met de heerlijke verschijning van den Christus is echter de reeks der openbaringen niet gesloten. God is onwankelbaar altijd dezelfde en zou Hij dan aan Zijne kinderen in later tijd Zijne openbaring onthouden hebben .O neen, als even'zoovele hchtende bakens in den nacht van het materieele leven, zijn de verrassende ontdekkingen der nieuwere wetenschap, openbaringen Gods. De wetenschap toch moet uit God zijn. W a r e zij dat niet, dan zou er eene macht moeten zijn die in kracht minstens aan God nabij kwam, en dan ware er voor godsdienst geene plaats meer in onze moderne maatschappij. Maar de fout is dat de cynische mensch geen acht slaat op de ontdekkingen der wetenschap; dat hij eene wederverschijning van den Christus, — die hij evenals voor 18 eeuwen aan heersch- en baatzucht zou opofferen, — zou noodig hebben om te gelooven. En toch, hoe wonderbaar zijn de ontdekkingen der wetenschap. Zou een Christiaan Huijghens, op eens geplaatst in de moderne
18 maatschappij, de nieuwste ontdekkingen der wetenschap geen wonderen vinden, en niet het bestaan van die wonderen ontkennen als hij ze niet zag? Ach, de fout ligt aan onze kortzichtigheid en onzen eigenwaan ; het nieuwe veld der psychische wetenschap, een goudmijn van grooten rijkdom, wordt door geleerden en pseudo-geleerden verwaarloosd, want ze hebben er alles van te vreezen. Gemakkelijker is de leus, liever schrijf ik: het dogma «wat ik niet begrijp, wat ik niet »kan verklaren bestaat niet, want als 't bestond zou ik »het weten». Ik, mensch, ben de alwetende macht in de natuur. Zoo zijn de wonderen van den Christus stellig een verdichtsel, want anders zou ik ze kunnen nadoen en zouden de natuurkrachten die ik constateerde, niet bestaan of hunne werking moeten kunnen opgeheven Avorden, en dan zou ik mensch, dit ook moeten kunnen. Zie, die redeneering is onzinnig verwaand en bekrompen en zoo waar als het den «alniachtigen» mensch nog niet gelukte uit te vinden wat de natuurkracht is, die electriciteit h e e t , en evenmin wat nu eigenlijk hypnotisme is, zoolang zal een verstandig mensch moeten toegeven dat zijn kennis te beperkt is om te oordeelen! Maar de openbaringen Gods zullen voortduren en ook de psychische wetenschap zal zich, naar Zijn wil, eene plaats veroveren! 't Zal niet baten of heele en halve geleerden zich er tegen aankanten want wat waar is moet zegevieren, omdat de waarheid uit God is. De nieuwste nasporingen der sterrekunde toonen de waarschijnlijkheid aan dat ook andere sterren bewoond zijn. Maar al deed de wetenschap dit niet, dan zou ons gezond verstand het ons zeggen. Is er in die gansche
19 groote schepping iets zonder nut of doel r Waarom zou alleen ons onnoozel sterretje bevolkt zijn, en dan liefst nog wel met lieden die zich «de Heeren der schepping» noemen en al die andere veel belangrijker hemellichamen niet? Of zijn het zonnetje en de sterretjes enkel te voorschijn geroepen om den «Heer der schepping!» bij te Hchten? Waarom blijft hij dan zoo bUnd bij zooveel hcht? Wie thans beweert dat ook elders menschen wonen, wordt voor waanzinnig uitgescholden, maar wanneer de wetenschap morgen aan den dag het middel ontdekt om met de bewoners van Mars van gedachten te wisselen, vindt niemand er overmorgen iets vreemd in. Zou zóó iets geene openbaring Gods zijn ? Het zou een onweerlegbaar bewijs te meer zijn voor de juistheid der reincarnatieleer, de hoeksteen van het christendom der toekomst: de eenige leer die toelaat de oneindige liefde en rechtvaardigheid van den grooten Schepper te prediken. Maar de mensch voelt zich te groot, te knap. Kon hij. maar goed leeren inzien dat onze heerlijke aarde in de groote Schepping een stofje is; dat de gezamenlijke bewoners van dat stofje noodzakelijkerwijs ook maar een haast onzichtbaar deeltje vormen van de groote menschheid die de schepping bevolkt, dan zou hij doordrongen worden van de waarheid van het solidariteitsbeginsel, dat ook in den catechisme is neergelegd ; dan zou de verbroedering van standen en volken vast wortel kunnen schieten en eerst waarlijk het duizendjarig rijk der vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn zegenenden aanvang nemen ! Ook die solidariteit is niet te loochenen: Wij allen hebben genot van de groote daden of heerlijke ontdekkingen van enkelen ; omgekeerd lijden velen door de
20 dwaasheid of misdaad van enkelen. W e zijn allen verantwoordelijk voor elkander. Gibier heeft honderdmaal gelijk waar hij uitroept: «de liefde tot den naaste is het ware egoïsme!» Christelijke liefde, nog eens christelijke hefde en nog eens christelijke hefde, die vijanden weldoet, en er zich als 't noodig is voor opoffert, dat zal de vrucht zijn van het christendom der toekomst. Waar verstand en gevoel kunnen samenstemmen in eene eenheid van geloof, daar wordt eene kracht van overtuiging geboren, die de bron kan zijn van de grootste zelfverloochening naar den geest van den Christus. Geen der bestaande tegen de rede oproerige godsdiensten kan d a t ! Zie, mijnheer Domela Nieuwenhuis, wanneer het mij gegeven ware Uwe volgers in Walhalla toe te spreken zou ik 't ongeveer aldus doen : «Wanneer gij, mannen broeders, gebukt gaat onder «'tjuk uwer vele zorgen en verdrietelijkheden, besef «ik dat het gemis van het plechtanker dat men geloof «noemt, U doet dwalen en ik kan U niet hard vallen «dat gij niet tevreden zijt met drogredenen. Ik begrijp «dat een afdoend en bevredigend antwoord op uwe «dagelijks terugkeerende vraag: Waarom ben ik zoo «arm en ellendig.?» U troost en levensmoed zou «geven. «En omdat ik dat begrijp, wilde ik zoo gaarne dat «U het geloof in Gods goedheid en rechtvaardigheid «kon teruggegeven worden. «Hebt gij nimmer uwe kinderen met krachtige hand «gekastijd, wanneer zij het verdienden.^ Hebt gij niet «vaak, schoon U misschien 't hart er bij bloedde, zwaar «gestraft omdat gij begreept dat het voor het welzijn
21 «van uw kind noodig was? Welnu, evenzoo doet God «met U, gij lijdt voor uw bestwil. «En nu zult gij, met de opmerking dat dit alles U «vroeger al eens meer gezegd is, mij misschien vragen: «Maar welk kwaad heb ik dan gedaan?» en dan zal ik «U niet afschepen met den dooddoener »Ach, wij zijn «allen zondige menschen en moeten allen boeten voor «Adam's zonde, maar U de mogelijkheid voorspiegelen «dat gij thans lijdt voor zonden die gij r:elf in een «vorig leven hebt bedreven, meer nog dat gi] vrijwillig «uw tegenwoordig leven leidt. «In Zijne oneindige liefde gaf God den mensen den «vrijen wil, het vermogen om te doen en na te laten «wat hij wilde. Maar wie een zondig leven heeft geleid, «behoudt zijne ondeugden als hij het stoffelijk lichaam «heeft afgelegd. Eerst langzamerhand leert hij, geest «geworden, inzien wat hij misdeed. Elk mensch toch «draagt in en na zijn lichamelijk leven zijn eigen hemel «en zijne eigene hel met zich om. Het geweten, dat na «den dood nog luider spreekt, dan tijdens het leven op «aarde, laat den geest van een afgestorvene geen rust «en foltert hem zonder ophouden. Ziet, dat is de hel: «en de geest haakt naar de gelegenheid om te boeten, «d. i. goed te maken zvat hij misdreef, en door jtietiwe 1-beproevingen, beter te zvorden, waarom hij zijnen «Schepper smeekt om hier op aarde of mogelijk op «eene andere planeet een nieuw leven te mogen beginnen «en daarin de in een vroeger leven onuitgevoerd gebleven «of slecht uitgevoerde levenstaak nog eens op te vatten, «daarin de dienaar te zijn van hen die hij in een vroeger «leven onrechtvaardig en onbarmhartig behandelde, zich «op te offeren voor wie hij in een vroeger leven op-
22 «offerde aan eigen hartstocht of begeerte; een eerhjk en «rechtvaardig patroon te zijn, waar hij vroeger slechts «een hardvochtig en winzuchtig werkgever was of een «eerhjk, arbeidzaam en met zijne schamele omo-evino«tevreden werkman, waar hij vroeger een onwillig, lui «en zich misdragend individu was. «Loon naar werken» «dat is Gods rechtvaardige wet, die ook alle stoffelijke «levens van den onstoffelijken geest beheerscht. Wie wind «zaait, oogst storm; wie onrecht doet, ondervindt onrecht. «Eene andere van Gods heerlijke wetten is die van den «vooruitgang en haar bestaan nemen wij in de onloo«chenbare toenemende ontwikkeling van den mensche«lijken geest telkens waar. «In elk stoffelijk leven en in de tijdruimten tusscheu «die stoffelijke levens in, kan de geest aan zedelijke «ontwikkeling winnen. Al naar mate hij hooger stijgt, «overwint hij de zonde totdat hij de volmaaktheid deel«achtig is, waartoe zijn goddelijke Maker hem schiep. «Ziet, dat is de leer van het christendom der toe«komst, en zijne practische toepassing is deze: Ons leven «is of eene boete, of eene beproeving. Niet eene boete «waarin we moeten jammeren over onze vele onvol«maaktheden en middelerwijl er even zondig op los :
23 «den en lot genezing van uwe ellende onrecht te ilocn «aan anderen. — De grondregel van elk denkend en «gevoelend mensch moet wezen : «Hebt uw naasten lief «evenveel als uw zelven en weest rechtvaardig d. i. «eerbiedigt de rechten van anderen in hun vollen omvang. «Eerst wanneer die stelregel de grondslag is van alle «godsdienstige en maatschappelijke verhoudingen, in «kerk en politiek, zal de verbetering der sociale toe«standcn geene utopie meer zijn. «Vraagt mij niet hoe ik deze dingen weet, want die «wetenschap is U toch niet nuttig — overweegt liever «bij uw zelven of dese beschouwing der dingen U niet «den levensmoed en de berusting geeft, die gij zoozeer «behoeft, en U niet een bevredigend antwoord geeft op «de groote vragen die de bestaande godsdiensten onbe«antwoord laten. «Gij schudt ongeloovig het hoofd en prevelt met een «wrevelcn ghmlach eene verwensching aan 't adres van «den godsdienst.? Het zij zoo, d a n s p r e e k ik te vergeefs, «maar ook uw tijd zal komen, nu of later. Wij zullen «soortgelijke redevoering houden tegen de meer ont«wikkelden en onderzoeken of grootere beschaving ^^«r «niet tot zelfverloochening leiden kan. Gij, kinderen in «ontwikkeling, zult wel volgen op den waren weg, als «uwe meer beschaafde broeders vóórgaan, en U leiden «ten goede, en al wat niet te bereiken is met het tegen«woordig geslacht, geve de toekomst. Wij zullen gelijkelijk «aan uwe kinderen en aan die van de beter bedeelden «leeren wat menschenrecht en menschenplicht is. W a t «den knaap geleerd wordt, doet de man, en waar chris«lelijke liefde in alle harten woont is Gods zegen en «Gods licht.
24 Volk van Nederland, laat U niet langer bij de ooren leiden. Zoekt de waarheid waar zij ligt. Keert U af van de drie utopisten die, zoo zij 't al wél met U meenen, niets vermogen. De sleutel van het heden en van de toekomst op religieus, politiek en sociaal gebied is niet in hunne handen maar in die van de belijders van het nieuwe christendom. Dit Christendom brengt geen weerzin wekkende dogma's, maar breekt even min af wat nog bestaan kan; 't werpt onherroepelijk uit wat veroordeeld wordt door de wetenschap, die ook eene van Gods openbaringen is, en alles wat strijden zou met Gods oneindige liefde en strikte rechtvaardigheid. Het bevat deformule voor den vrede op kerkelijk, staatkundig en sociaal terrein, gelijk geen andere bestaande godsdienst en evenmin de titopie van het materialisme of ath'cisme die bieden kan. Overigens is het, als gegrondvest op de wet van den vooruitgang, bereid van zijne dogmatiek op te offeren wat nieuzve ontdekkingen der wetenschap mochten onhoudbaar maken. Het behoudt de dogma's der drieëenheid en der goddelijkheid van den Christus, maar niet in den zin die ze tot nog toe hadden, neen, in een oneindig verstandiger en zedelijker vorm. Die dogma's, aldus verklaard en opgevat, moeten met de reincarnatieleer de hoeksteen zijn van den nieuwen weldadigen godsdienst der toekomst, die, als 't Gods wil is, de wereld zal hervormen. En als dit Gods wil is, zal de felle tegenstand of het botte stilzwijgen van de bestaande secten niet baten, maar dan zal 't veldwinnen gelijk het onze heilige overtuiging }s dat het veldwinnen moet. Evenmin zal 't baten of de hooggeleerden onder onze
25 predikanten, opgevoed met de moedermelk der Tubing-sche school, zich al aangorden tegen onze dogmatiek. Hebben zij hunne vrijheid te Hef om te kunnen begrijpen dat geloof iets anders is dan kritiek en stoffen op eigen onderstelde wetenschap, om te begrijpen, dat hunne vrijheid het menschdom in 't algemeen niet vooruit zal brengen, wehiu dan kunnen zij blijven in de trekschuit, waarin Rogator ze plaatste, en met hun vervoermiddel voortsukkelen op de levenszee zonder zedelijk nut voor zich zelf of voor de maatschappij. W a t waar is, zullen zij niet onwaar kunnen maken en dezelfde God die aan Luther's hervorming, ondanks ongeloofelijken tegenstand de zegepraal bezorgde bij het denkend menschdom, zal met ons zijn. De trekschuit zal vergaan op de onstuimige golven der levenszee en wij zullen de drenkelingen opvisschen met Christelijke liefde. Wat ons betreft, ook al zijn we weinigen, we zullen de nieuwe waarheid openlijk beleiden. Hare kracht moet zegevieren, ook al willen zij, die moedwillig of uit onkunde en vooral uit weerzin, voor de nieuwe psychische wetenschap de oogen sluiten, haar niet zien. Socialen en socialisten, in het algemeen gij die verbetering der maatschappelijke toestanden, toenadering tusschen den schamele en den meer bezittende noodiooordeelt, die de beginselen van menschenrecht in EERLIJKE toepassing wenscht te zien gebracht, sluit u bij ons aan. — Wij zullen U troosten en U verklaren van waar gij komt, waarheen gij gaat, waarom gij hier op aarde lijdt en ellendig zijt en U eveneens den grond der sociale ongelijkheden aantoonen. Dit een en ander kunnen uwe aanvoerders, ieder op zijn terrein U nimmer duidelijk maken.
26 Patroons en werkgevers, sluit U bij ons aan, als g-ij rechtvaardigheidsgevoel genoeg hebt om iets te gevoelen voor het lijden van den vierden stand. Denkt er aan dat Gods onverbiddelijke wet «loon naar werken» U als gij thans het gouden kalf liever hebt dan recht en billijkheid, in een latere incarnatie tot een onrecht lijdend werkman maken zal. / Landgenooten, Christenen, van elk geloof en van elke richting, vrijdenkers en godloochenaars, ja, gij laatsten vooral, onderzoekt de nieuwe leer met uw koel Hollandsch hoofd en een warm Hollandsch hart. Schudt alle eigenliefde af en onderzoekt. Zeker zult gij, als gij iets gevoelt voor uwe minder gezegende broeders, als de maatschappelijke wanverhoudingen U ter harte gaan en de groote vraag, wat is het leven na den dood} U belang inboezemt, er overtuiging voor uwe r e d e , en bevrediging voor uw gevoel in vinden. O treft ze U, gelijk ze mij trof, volgt dan mijn voorbeeld en laat uwe instemming blijken (M. Gij die na de lezing der reeds uitgekomen boeken nog aarzelt, werpt uwe aarzeling af, schroomt niet met ons openlijk kleur te bekennen. Onverschilligen in den lande van elke richting en elke kleur, sluit U bij ons aan. Uw eigen belang in materieelen zin vordert dit, want als de moord en brand partij in kracht wint, schudt ze U naakt uit. Al is de kudde nog klein, zij vertrouwt op hare gezonde leerstellingen en op Gods hulp en zal aangroeien boven bidden en hopen. Juni 1890.
CLIMAX.
O Onze g-emeenschappelijke Uitgever verklaarde zich g-aariic bereid brieven enz. in ontvangst te nemen.
Bij den Uitgever dezes zijn mede verschenen;
Catéchisiïie OU R é s u m é
de la
Doctrine
de
l'Eglise Universelle Chretien ne par
un adepte Précurseur.
EENEVRAAG aan de geestelijke leiders van elke richting en op elk gebied, naar
aanleiding
van
TJBElK:]H]>^EISr D E S T I J D 8 R
DOOR O O A T O R. 2e d r u k .
Uitgave der firma W. J. VAN HOOGSTRATEN te 's-Gravenhage.