Preek van 20 juli 2014 gehouden in ‘De Morgenster’ in Papendrecht door Piet van Die
ZEER TOF God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. (Genesis 1, 31) Gelovige verbeelding ‘Dat is een toffe gast, zeg!’ – ‘Het was een tof feest’ – ‘Jij hebt een tof shirt, man!’ ‘Tof’ – je hoort het woord nog vaak, vooral onder jonge mensen. ‘Tof’ – het is het eerste woord dat bij God opkwam toen hij keek naar wat hij gemaakt had. ‘En God zag dat het tof was.’ Want ‘tof’ is het Hebreeuwse woord voor ‘goed’. Het is het sleutelwoord in het eerste scheppingsverhaal. Het eerste? Ja, want er zijn er minstens twee. ‘Hoe kan dat?’ vraagt u misschien. Wel, dat kan omdat scheppingsverhalen de vrucht zijn van gelovige verbeeldingskracht. Niemand heeft God ooit gezien. God gaat schuil achter een wolkendek dat hemel en aarde scheidt. En toch hebben mensen gemeend door dat wolkendek heen glimpen van God te hebben opgevangen. In het hart van mensen rezen vermoedens van een alles overstijgende macht als zij keken naar de wereld en al de rijkdom die er te zien is. Religieuze gevoelens welden op als zij keken naar de sterren: daar moest wel een Maker achter schuilgaan die onze macht te boven gaat, want alleen wie het breed heeft kan het zo breed laten hangen (ik heb het van Van Ruler). En al die glimpen, ervaringen en vermoedens kregen vorm in verhalen en beelden. En die verhalen en beelden werden geprojecteerd tegen het wolkendek waarachter niemand kan kijken. Zo ook in Israël. ‘Maar dan is het dus allemaal fantasie, inbeelding!’ roept dan altijd wel een slimmerik of iemand die ervoor wil doorgaan. ‘Dan is er achter dat wolkendek misschien wel niets.’ Ach ja, met wetenschappelijk zekerheid valt er niets over te zeggen. Maar gelovigen leven niet van harde wetenschap maar van verbeelding, en verbeelding weet zelfs raad met de gedachte dat onze beelden door God zelf zijn wakker gekust. Inbeelding? Welnee, God is groter dan ons hart! 1
Een lied Zo gebruikten Bijbelschrijvers onbekommerd hun religieuze verbeeldingskracht om uit te beelden welke God zij op het spoor waren gekomen – ook de schrijver van Genesis 1. Let maar op: hij schreef geen natuurwetenschappelijk rapport, maar een lied, een gedicht. Je merkt het als je het hardop leest. Er zit cadans in. Het is opgebouwd rond de dagen van de week. En telkens kom je de woorden tegen dat God zag dat het goed was. En elke scheppingsdag wordt afgesloten met het refrein: ‘Het werd avond en het morgen: de eerste/tweede/derde, enz. dag.’ Het zingt! Het lied begint met een woeste en doodse aarde. Met een donkere chaos. Bar land. Boze baaierd. ‘Tohoe wabohoe’ heet het in het Hebreeuws, en dat klinkt dreigend en donker. Het begin is een oersoep zonder sprankje licht. Maar behalve de chaos is God er ook al. De geest of adem van God zweefde over de duistere diepte. Even tussendoor: de schepping is dus niet een schepping uit het niets. Dat hebben theologen er later van gemaakt. Bij het begin van de schepping is er al materiaal. Waar komt het vandaan? Het verhaal geeft er geen antwoord op. Het begint er gewoon mee. De oersoep van de woeste en duistere aarde vormt het materiaal waarmee God aan de slag gaat – zoals een schilder werkt met bestaande verf en linnen en een beeldhouwer begint met een brok marmer. Als er al iets is dat God uit het niets tevoorschijn roept dan is het het licht. Zoals Huub Oosterhuis zo mooi verwoordde in een gezongen gebed: ‘’Gij die geroepen hebt ‘licht’ en het licht werd geboren.’ Licht Licht – misschien het grootste wonder van de schepping. Alleen al natuurkundig gezien is het een spectaculair fenomeen. Waar bestaat het uit? Uit deeltjes of golven? Het antwoord luidt: het is allebei waar. Logisch gezien kan dat niet. Het is of-of. Maar het verschijnsel tart onze logica. En dan de snelheid van het licht: die is onder alle omstandigheden zo’n 300.000 km/sec. Stel, je zou met een raket met 100.000 km/sec. vanaf de zon met het zonlicht meereizen en je zou dan de snelheid van het zonlicht vanuit je raket meten, dan zou je zeggen: 300.000 km/sec. (snelheid van het zonlicht) – 100.000 km/sec. (snelheid raket) = 200.000 km/sec. Maar dat is niet zo. Hoe snel een raket ook met het licht mee kan reizen, altijd zal de snelheid van het licht 2
300.000 km/sec. blijven! Onvoorstelbaar! Het licht is én ongrijpbaar én absoluut. Daar had de dichter van Genesis natuurlijk nog geen weet van. En toch lijkt ook voor hem het licht het grootste wonder. Dat deelt die dichter met veel meer mensen. Elke dag dat het weer licht wordt is een teken dat God een nieuwe dag schept, dat God er nog iets in ziet. Maar de Bijbelschrijver graaft nog een spaatje dieper. Het licht heeft voor hem direct met het Woord van God te maken. Als God stem klinkt gaat het licht aan. Dat kan nog altijd de ervaring van mensen zijn: Gods stem schept bestaansverheldering, doorzicht, visie, opklaring. Dat zal later ook de ervaring zijn met de messias: waar Jezus kwam leek een licht aan te gaan en de duisternis te wijken. Gen wonder dat de Bijbel kan zeggen ‘God is licht’ of ‘Jezus is het licht der wereld’! De dingen en de dieren en de mensen Na de schepping van het licht klinkt in het lied voor het eerst het woord ‘tof’. ‘God zag dat het licht goed/tof was.’ ‘Tof’: passend, geschikt waarvoor het gemaakt was. Dat oordeel is geen zelfingenomenheid van God; het is alsof de Schepper zelf verrast is: wat is het licht mooi! Vervolgens komt God om zo te zeggen op gang. De tijd wordt geschapen. Het licht wordt gescheiden van de duisternis. Er is voor het eerst een dag, een nacht. ‘Het werd avond en het werd morgen: de eerste dag.’ En na de tijd schept God de ruimte. Er komt een hemelgewelf en de oersoep wordt gescheiden in een gedeelte boven en een gedeelte onder het hemelgewelf. Het gedicht speelt met het toen bestaande wereldbeeld van een hemel als een koepel boven een platte aarde. Het is de tweede dag. Maar God gaat verder met scheppen. En scheppen is voor een belangrijk gedeelte scheiden, zagen we al. Nu scheidt God het water van het land. Er ontstaat grond onder de voeten, bewoonbare aarde. En kijk, er verschijnt al een eerste waas van groen over het land. De eerste lente! Vervolgens hangt de Eeuwige nog wat lampen aan de hemel: zon en maan en sterren, en dan is de kraamkamer van het leven klaar – de baby kan komen. En het nieuwe leven komt. God roept het tevoorschijn. Het wordt een en al beweging, de lucht is vol van geluiden. Vleesmuizen, haviken, koolmeesjes, merels, haringen, walvissen, mieren, muggen – teveel om op te noemen! En tot slot worden de mensen gemaakt. Tot slot – dat betekent: de mens moet zijn 3
plaats weten. De dieren en planten waren er eerder. Maar het betekent ook: hij is het toefje op de taart, de kroon op Gods werk. Alle dieren en planten zijn gemaakt ‘in zijn soort’ of – zoals er voeger stond – ‘naar hun aard’. Maar de mensen zijn geschapen naar Gods beeld. Dat betekent: als schepper naast God. En: in staat om te antwoorden op Gods stem. De mens is een antwoordelijk en ver-antwoordelijk schepsel. Geroepen om als rentmeester van God de aarde te bebouwen en te bewaren. Al die tijd heeft het woord ‘tof’ geklonken. Maar als na de schepping van de mens het hele karwei af is, overziet God het resultaat en ziet hij dat het goed, ja, zéér goed is. In principe Zeer goed – dat is dus het allereerste oordeel over de wereld. Het is de basis van alles wat nog zal volgen in de Schrift. Er spreekt een oervertrouwen uit. Het leven is zeer tof. God zegt er ‘ja’ tegen. En de mens wordt geroepen om het God na te zeggen: ‘God, wat is je wereld mooi!’ Het tweede scheppingsverhaal zal een ander accent gaan leggen. Het zal laten zien dat er – om met Annie M.G. Schmidt te spreken – een wurm in de juttepeer is gekropen. Er loopt een barst door Gods schepping. Er huist een bitter raadsel in de werkelijkheid: het raadsel van lijden en schuld. Tot de natuur behoren de ontzagwekkende Alpen, maar ook de tsunami; het hemelse lied van de lijster, maar ook de bacterie die lepra veroorzaakt. Telkens zal blijken dat de orde die er in de schepping is lijkt terug te vallen in de toehoe wabohoe van weleer. Vaak mede door toedoen van dat wezen dat bedoeld was als schepper naast God, maar dat zich vaak gedraagt als een vernietiger naast de prins der duisternis. Maar de wereld is in beginsel goed. Dat merk je als je door de natuur loopt. Het is ook de ervaring van de meeste ouders als er een kind geboren wordt. ‘Dit komt uit een werkelijkheid die onze macht te boven gaat.’ Toon Hermans schreef: wie was het die de zon verzon toen de allereerste dag begon die sterren aanstak voor de nacht het eerste vlokje sneeuw bedacht wie blies de wind zijn adem in 4
gaf mens en dier hun wezen wie schreef de teksten, welke pen voor merels en voor mezen je voelt als iemand huilt of lacht of als de regens zingen dat zich één grote lieve kracht verbergt in alle dingen.
De schepping een boek Een oude calvinistische geloofsbelijdenis uit de 16de eeuw sprak over de schepping als ‘een schoon boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.’ ‘Amen!’ zeg ik dan. We hebben niet alleen de Bijbel, maar ook de schepping als een boek dat ons vertelt van God. En als je ze naast elkaar legt hoor je Gods stem: goed, goed, goed, goed, goed, goed, zéér goed. Wij maken deel uit van een kosmisch wonder. Natuurlijk: er is tegenslag, er zijn rampen, groot en klein. Daar zal de rest van de Bijbel nog uitgebreid op terugkomen. Maar ondanks tegenslag en rampen durven wij te dromen dat alles goed zal komen, omdat het leven in principe tof is.
5