;:r
tij
[k
Zakjes plakken
ti-
Ie ssm
:san-
rig ig ti-
ril u-
ib.
m eip ;:s
t. :n
Ie ie
)e
2 ot J. ie
Een sociaal-democratische partij hoeft niet onder alle omstandigheden te willen meeregeren. De prijs kan te hoog zijn . Een periode oppositie voeren kan het eigen gelijk aantonen en electoraal succes verzekeren . Reculer pour mieux sauter. Twee jaar geleden kon de PvdA die hoop nog koesteren. Maar nu? Nu lijkt de vraag ongemerkt te verschuiven. Om met succes aan coalitieonderhandelingen te kunnen meedoen kan een politieke partij niet te ver naar één van de uiteinden van het politieke spectrum bewegen. Dat kan des te minder naarmate de zittende coalitie het beter doet . In 1984 blijkt het laatste het geval. Wat het kabinet doet, valt minder slecht dan verwacht. Het economisch herstel - al mag dat meer aan autonome oorzaken dan aan het overheidsbeleid te danken zijn - zal de eerstkomende jaren waarschijnlijk doorzetten en CDA en VVD electoraal geen kwaad doen. Beschikt de PvdA nu over een wervend alternatief? De vijfentwintigurige werkweek? In een tijd van economisch herstel? In een internationaal zo lek land als het onze? In een coalitie met CDA of VVD? De PvdA gedraagt zich de ene keer alsof er een parlementaire meerderheid in het verschiet ligt en de andere keer alsof alleen de zuiverheid van de eigen standpunten telt. Wanneer Relus ter Beek heel voorzichtig pleit voor de erkenning van het onloochenbare feit dat in ieder geval op Europees niveau de slag om de plaatsing van de middellange-afstandskernwapens verloren is , wordt hem verweten dat hij de gevoelens van de partij kwetst. Maar wat is er in de politiek schadelijker dan zich aan een verloren zaak te blijven vastklampen? Vergeleken bij de mogelijke gevolgen van het 'strategisch defensie initiatief van President Reagan zijn de kruisraketten trouwens slechts pindanootjes. Op dit gebied is overeenstemming met CDA en/of VVD zeker mogelijk en dus ook een zinvol Nederlands buitenlands beleid. Misschien is er niet veel kans om de succesvolle regeringscoalitie al in 1986 te doorbreken. Maar moet de PvdA zich bij voorbaat buiten spel laten zetten door zich zo weinig aan te trekken van de smalle marges van coalitievorrning? Dan loopt het in 1990 waarschijnlijk weer uit op zakjes plakken.
305
G. van Benthem van den Bergh Wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Institute of Social Studies in Den Haag; lid van de redactie van SenD
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
socI nUl sep
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
306
Minderhedenbeleid en de paradoxen van de verzorgingsstaat In april 1981 verscheen de O"twerp-minderhedennota. In september 1983 verscheen de definitieve Minderhedennota. 1 Er is in de tussenliggende tweeënhalfjaar kennelijk hard gewerkt. Geen hoofdstuk is het zelfde , geen paragraaf is op zijn plaats gebleven. Alhoewel de Minister van Binnenlandse Zaken als coördinerend bewindsman voor het minderhedenbeleid de eindverantwoordelijkheid draagt , moeten aan de totstandkoming van deze nota talloze directies en afdelingen van niet minder dan zeven ministeries hebben bijgedragen (in het Haagse jargon: BiZa, WVC, O&W, SZW, VROM , Just. en AZ) . Het is een ware bijbel geworden , waarin nagenoeg alles aan de orde komt wat maar in de verste verte met minderheden heeft te maken: van Marokkanen , Turken , Surinamers, Antillianen en Molukkers tot zigeuners, Kaap Verdianen en Vietnamese vluchtelingen; van onderwijsvoorrangsbeleid , scholing en nascholing van onderwijsgevenden, regeling rijksvoorkeurswoningen en vooroordeelbestrijding tot tolkencentrales , voorlichting gezondheidszorg minderheden , bevordering eigen kunstuitingen en inspraak op lokaal niveau. Wat slechts aan de kolossale hoeveelheid beleidsvoornemens, doelstellingen en maatregelen met betrekking tot al deze onderwerpen en terreinen ontbreekt, is een 'concordantie' aan de hand waarvan men - zoals in andere bijbelse geschriften de weg kan vinden. Ook in andere opzichten is het een werk van bijbelse allure geworden. Men ziet het voor zich: - 'Zet dit er ook maar in', zegt de ene ambtenaar. - 'Maar dat staat al in paragraaf zoveel', zegt de andere ambtenaar. - 'Een zin daarover kan hier ook geen kwaad'. Zo worden vragen en bedenkingen van ieder denkbeeldig kamerlid, van welhaast iedere minderheid , van iedere belangengroep al bij voorbaat gepareerd en biedt de nota voor (bijna) elk wat wils. Er van uit gaan dat de minderheden in Nederland zullen blijven? - het staat er. Remigratie bevorderen? - het staat er. Integratie? - het staat er. Behoud van eigen identiteit? - het staat er. Algemene voorzieningen? - het staat er. Specifieke voorzieningen? - het staat er. Enkele hoofdpunten Is de Minderhedennota dan slechts een stuk vol vrome wensen en vage voornemens? Nee , dat ook niet. Maar het probleem is wel dat wanneer men zoiets met vele departementen en talloze directoraten en afdelingen gaat voorbereiden - met ieder kennelijk eigen opvattingen en belangen - het moeilijk wordt een duidelijke beleidslijn te ontwikkelen. Toch zijn er wel enkele hoofdpunten aan te geven ,
waarin blijk wordt gegeven van enige wijziging of van andere accenten in het tot nog toe gevolgde beleid. Ongelukkigerwijs zijn het juist deze punten, waarvan inmiddels is gebleken dat zij nogal wat verzet en kritiek oproepen, zowel van de zijde van organisaties van minderheden , als in de Tweede Kamer. Zo wordt in de nota voorgesteld om tot één adviesraad voor minderheden te komen, naar analogie van de Emancipatieraad. Deze adviesraad , die samengesteld zou moeten worden uit vertegenwoordigers van alle minderheidsgroepen , zou gevraagd en ongevraagd advies moeten uitbrengen over alle kwesties met betrekking tot alle beleidsvoornemens die de minderheden kunnen betreffen. Maar inmiddels is wel duidelijk geworden dat er geen sprake zal zijn van één adviesraad , omdat niet alleen de organisaties van minderheden , maar ook een meerderheid in de Tweede Kamer zich daartegen hebben uitgesproken. Een ander 'nieuw' gezichtspunt is dat in de nota (voorzichtig) naar voren wordt gebracht dat de minderheden meer onderworpen zouden moeten worden aan algemene regelingen die voor alle Nederlanders gelden en minder aan bijzondere maatregelen gericht op specifieke problemen van minderheden . Ook al betekent dit allerminst dat de specifieke voorzieningen voor minderheden (die met name zullen blijven bestaan om achterstanden te verminderen) nu meteen zullen worden beëindigd, toch heeft de suggestie om deze geleidelijk over te hevelen naar algemene voorzieningen bij de organisaties van minderheden veel verzet opgeroepen. Uiteraard voelen zij zich bedreigd in hun comfortabele positie van exclusieve behartigers van de belangen van minderheden. Opvallend genoeg kregen zij hierbij de steun van een deel van de Kamer. De belangrijkste 'innovatie' in de Minderhedennota is vermoedelijk wel dat wordt voorgesteld om tot een meer geconcentreerd beleid te komen dat gericht is op achterstandswijken in de steden, waar zich relatief sterke concentraties van minderheden bevinden. De gedachte die hierachter zit is dat zich in bepaalde wijken van binnensteden een cumulatie van achterstandsproblemen voordoet, die betrekking heeft op huisvesting, onderwijs, scholing, werkgelegenheid en welzijn en die bovendien niet alleen de daar wonende minderheden , maar ook de nog aanwezige autochtone bevolking betreft. Er wordt voorgesteld dat de rijksoverheid met een aantal grote en middelgrote gemeenten (er worden er zeventien genoemd) een bestuurlijke overeenkomst (convenant) treft voor een geconcentreerde aanpak van deze problemen , waarbij in principe geen beleidsterrein wordt uitgesloten . Maar ook van dit voorstel moet maar worden afge-
307
J. E. Ellemers Hoogleraar empirische sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
wacht wat ervan terecht komt. In de Tweede Kamer stond men hier weliswaar niet volstrekt onwelwillend tegenover, maar men vond het allemaal nog weinig duidelijk en vooral was er kritiek dat er geen of weinig extra middelen voor beschikbaar zouden komen . Een veel wezenlijker punt is natuurlijk dat het andere relaties van bevoegdheden veronderstelt tussen rijksoverheid en gemeenten en nog meer tussen de verschillende Haagse ministeries onderling. Het is maar de vraag of het de minister van Binnenlandse Zaken zal lukken in deze warwinkel van tegengestelde bureaucratische belangen een op 'cumulatiegebieden' (dat wil zeggen oude wijken) geconcentreerd beleid door te voeren zonder zeer sterke en eensgezinde steun van de Kamer. Een zelfde halfslachtige houding nam de Tweede Kamer aan ten aanzien van remigratie. Aan de ene kant werd remigratie kennelijk toegejuicht - alhoewel dat niet zo hardop werd gezegd - , maar het zou allemaal minder zuinig moeten en eigenlijk nog eens nader bestudeerd moeten worden . Eigenlijk slechts één punt uit de nota kreeg algemene waardering: het voorstel om een landelijk bureau voor discriminatiebestrijding in te stellen, alhoewel de nota zelf daar beperkte waarde aan toekent . Want in feite wordt slechts voorgesteld een particulier bureau in te stellen dat slachtoffers van discriminatie adviseert en vormen en patronen van discriminatie signaleert. Terecht stelt de nota dat het vervolgen van en procederen tegen discriminatie een kwestie van reguliere rechtshulp is op basis van reeds bestaande wetgeving. Omissies
Het blijkt dus dat voorzover de Minderhedennota van enigszins nieuwe beleidsvoornemens blijk geeft , deze nogal kritisch zijn ontvangen. Opmerkelijk is echter dat deze kritiek weinig diep graaft en zich bijvoorbeeld niet richt op aspecten die in de nota niet of onvoldoende aan de orde komen. Want ondanks een veelheid van onderwerpen die - vaak bij herhalingter sprake worden gebracht, zijn er ook opvallende omissies. Zo valt allereerst op dat tot 'minderheden' wel worden gerekend woonwagenbewoners en Kaap Verdianen, maar niet bijvoorbeeld de in Nederland verblijvende Chinezen of Pakistani, die vermoedelijk veel talrijker zijn. Hier lijkt zich te wreken dat 'minderheid' vooral wordt opgevat als een categorie die 'achterstand' kent en 'hulp' en 'zorg' behoeft; waarmee nog niet gezegd is dat Chinezen en Pakistani - om ons tot deze twee voorbeelden te beperken - ook niet bepaalde problemen hebben of hulp zouden kunnen gebruiken. 2 Ik kom daar nog op terug. Verder valt op dat het meest centrale probleem van nagenoeg alle minderheden betrekkelijk weinig aandacht krijgt: de werkgelegenheid. Uiteindelijk kwamen verreweg de meeste leden van wat nu 'minderheden' genoemd worden in de eerste plaats naar Nederland om hun sociaal-economische positie te verbeteren, dat wil zeggen om hier werk te vinden. Adequaat werk is voor de immigranten bovendien niet uitslui80(
Dil
lel
Socialisme eD democratie DllIDIDer 10 oktober 1984
308
tend een manier om in hun onderhoud te voorzien , maar tevens een voorwaarde voor betere huisvesting, betere opleidingsmogelijkheden voor hun kinderen , meer kansen tot stijging op de maatschappelijke ladder en bovenal voor het verwerven van respect in de maatschappij en zelfrespect. Natuurlijk zijn er in de nota de obligate opmerkingen over de problemen op dit gebied en de hoge werkloosheid onder sommige categorieën minderheden , die zorgen baren. Echter behalve tot voor de hand liggende suggesties over arbeidsbemiddeling , scholingsen werkgelegenheidsverruimende maatregelen , leidt dit tot weinig concrete voorstellen met betrekking tot dit zeer cruciale probleem, waar de meeste leden van minderheden in Nederland mee geconfronteerd worden. Toegegeven, het is zeker niet eenvoudig hier op korte termijn oplossingen te bieden. Maar zelfs de urgentie van deze problematiek wordt onvoldoende onderstreept. Wel wordt er gesuggereerd dat 'zelfstandig ondernemerschap' wellicht een uitkomst zou zijn ('te denken valt in de horeca aan bijvoorbeeld restaurants met buitenlandse gerechten', p. 55) - alsof leden van minderheden dit allang niet zelf hebben ontdekt. Ook zouden leden van minderheden meer mogelijkheden moeten hebben om in overheidsdienst te treden. Hier spreekt de nota zelfs pretentieus over 'een meer evenredige deelname' aan de werkgelegenheid bij de overheid zonder dat dit leidt tot een 'concentratie in lagere en/of tijdelijke functies' (p. 57). Het zou echter al mooi zijn wanneer in principe leden van minderheden in overheidsfuncties zouden worden benoemd. Want , zoals de nota zelf opmerkt, voor personen die de Nederlandse nationaliteit niet bezitten , is de benoembaarheid in openbare functies (nog steeds) beperkt. Het meest verbazingwekkend is echter wel dat de Minderhedennota, die min of meer uitvoerig ingaat op allerlei vormen van 'inspraak' en talloze bestaande en nieuwe wettelijke regelingen ter sprake brengt, slechts heel ter loops spreekt over de spoedig wettelijk te regelen inspraak van minderheden via gemeenteraadsverkiezingen. Dat zal in 1986 het geval zijn. Dit geldt trouwens nu reeds voor diegenen die de Nederlandse nationaliteit bezitten: een groot deel van de Surinamers en Molukkers , de Antillianen en degenen die genaturaliseerd zijn. Zij vormen thans al een 'etnisch electoraat' van ruim honderdvijftig duizend personen. Dat de nota hier verder niet op in gaat , heeft vermoedelijk te maken met de 'gevoeligheid' van dit bij uitstek politieke aspect van de problematiek van de minderheden. Met name sinds de opkomst van de Centrumpartij is het onderwerp 'buitenlanders' in politiek Nederland een delicaat onderwerp geworden en neigen de meeste politieke partijen ertoe daar wat omheen te praten. Toch doen zich hier voor een 'minderhedenbeleid' een aantal yragen voor die niet onbelangrijk zijn. 3 Eén van die vragen is natuurlijk of het wenselijk ofte prefereren is dat leden van minderheden als kandidaten en kiezers zich tot bestaande, 'Nederlandse', partijen richten danwel eigen politieke lijsten vormen .
I,
I,
I-
e
n
I,
:-
.-
It
It
n
p
1-
I-
n
1-
t-
I-
e
:r
1-
1-
I.
n
r-
t, :t ~s
e
lt
e
t,
:-
1-
I.
:n
:-
n d
:-
t-
)-
)-
)-
n
1t
}-
)-
:e
l-
r-
1.
Bij vorige gemeenteraadsverkiezingen en deelgemeenteraadsverkiezingen (onder andere in Rotterdam) is hiermee reeds enige ervaring opgedaan. Op een of andere manier zullen bij volgende verkiezingen zeker in sommige grotere gemeenten 'etnische stemmen' een rol gaan spelen en wellicht bepalen of sommige coalities binnen Colleges van Burgemeester en Wethouders al of niet mogelijk zijn. Verder rijst de vraag in hoeverre de 'politieke cultuur' van landen als Suriname, Turkije en Marokko van invloed zal zijn op de Nederlandse politiek. Er zijn al aanwijzingen dat onder etnische groepen 'politieke makelaars' via belangen- , verwantschaps- en andere groepen stemmen zullen proberen te verwerven voor bepaalde kandidaten. Ook is niet zonder betekenis of bepaalde etnische groepen aansluiting zullen zoeken bij bestaande politieke groeperingen in de landen van herkomst of bij etnische politieke groeperingen in andere Europese landen. En tenslotte hoe verhoudt dit alles zich tot de ook in de Nederlandse politiek aanwezige anti-buitenlandse sentimenten? Natuurlijk, dit zijn allemaal uiterst delicate vraagstukken , waar ambtelijke beleidsvoorbereiders en politiek verantwoordelijke bewindslieden zich liever niet al te openlijk over uitspreken. Maar het is aan de andere kant wel vreemd dat een omvattende regeringsnota die voor een reeks van jaren een algemeen beleid met betrekking tot minderheden wil uitstippelen over deze en dergelijke vragen zwijgt als het graf. Het werkelijke beleid: paradoxen van de verzorgÜBgsstaat Tot zover hebben we moeten vaststellen dat enerzijds de weinige 'nieuwe' gedachten in de Minderhedennota kennelijk op nogal wat weerstand in de Tweede Kamer en bij organisaties van minderheden stuitten. Anderzijds blijkt dat enkele - althans in mijn ogen tanIelijk essentiële punten weinig centraal staan (werkgelegenheid) of helemaal geen aandacht krijgen (politiek) . Biedt de nota dan helemaal geen perspectief op wat de overheid met betrekking tot de minderheden in concreto gaat doen? Naast 194 pagina's tekst met een waslijst van wensen en niet steeds overduidelijke beleidsvoornemens, geeft de Minderhedennota ook in drie pagina's een financieel overzicht waarin het voorgenomen beleid voor de jaren 1984 tlm 1988 meer concreet gestalte krijgt . Daarbij moet wel bedacht worden dat in dit financieel overzicht alleen bedragen worden vermeld die specifiek zijn toegespitst op behoeften van leden van minderheden en niet de bedragen die betrekking hebben op het gebruik van algemene voorzieningen door leden van minderheden. Het blijkt dan dat voor specifieke voorzieningen ten behoeve van minderheden in 1984 ruim 680 miljoen wordt uitgetrokken. Voor de volgende jaren blijft dit bedrag in de zelfde orde van grootte ; sommige posten gaan iets omhoog , andere iets omlaag. Het blijkt dat de grootste post onderwijs betreft met 270 miljoen , waarvan 184 miljoen voor basisonderwijs. Vervol- · gens kosten welzijnsvoorzieningen in engere zin ruim 175 miljoen , waarbij opgeteld kan worden ruim vijf-
tig miljoen voor andere welzijnsvoorzieningen, zoals gezondheidszorg , reclassering , rechtshulp, emancipatie, vrouwen en kinderen (deels via andere ministeries dan WVC). Voor huisvesting wordt vijfenzeventig miljoen uitgetrokken , waarvan echter 62 miljoen voor woonwagenbewoners . Dan staat er ruim 46 miljoen op de begroting voor werkgelegenheid plus een post pro memorie, omdat een deel van voorzieningen op dit gebied via algemene regelingen lopen . Tenslotte wordt ruim vijftig miljoen uitgetrokken voor organisatie (personeels- en bestuurskosten en vier grote gemeenten) en bijna dertien miljoen voor remigratie. Deze cijferopstelling laat allereerst zien dat het minderhedenbeleid in Nederland vanuit de rijksoverheid vooral wordt opgevat als een kwestie van onderwijs en welzijnszorg en dat huisvesting en werkgelegenheid - althans in termen van toewijzing van specifieke middelen - een veel lagere prioriteit hebben . Dat is een beleidskeuze waar men het al of niet mee eens kan zijn , maar die in de nota zelf toch enigszins wordt verhuld . Vervolgens maken deze begrotingscijfers weer eens op treffende wijze duidelijk hoe de verzorgingsstaat eigenlijk werkt. Want in feite vormen deze bedragen voor negentig procent of meer personeelskosten en houden zij in dat duizenden extra leerkrachten , welzijnswerkers , anIbtenaren en deskundigen worden ingeschakeld om de zorg voor de minderheden op zich te nemen. Slechts voor een klein deel komen deze bedragen direct aan de minderheden zelf ten goede en dat betreft dan vooral diegenen die zich inmiddels als 'zaakwaarnemers'4, 'minderhedendeskundigen' of welzijnswerkers een plaatsje in een van de vele -organisaties of stichtingen voor minderheden hebben weten te verwerven. Men moet vaststellen dat het eigenlijk toch wel paradoxaal is dat om de positie van de minderheden te verbeteren - voor de meesten van wie het allesoverheersende probleem is hun beperkte kansen op de arbeidsmarkt - we kennelijk moeten beginnen met het creëren van extra werkgelegenheid voor grotendeels Nederlanders in de quartaire sector. Bovenal blijkt dat het vraagstuk van de minderheden in Nederland vooral gezien wordt als een probleem van 'zwakke' , 'achtergebleven' groepen, die 'zorg' en 'aanvullende voorzieningen' behoeven. Dat de 'achterstand' soms sterk varieert en voor zover van meer dan tijdelijke aard vooral sociaal-economisch is, raakt daarbij onwillekeurig op de achtergrond. Natuurlijk zijn aanvullende onderwijsvoorzieningen en welzijnszorg belangrijk , maar men kan zich afvragen of deze de voornaamste hoekstenen van een minderhedenbeleid moeten vormen. Het is in ieder geval opvallend dat de voorkeur voor deze meer 'zachte' vormen van beleid in politiek Nederland nauwelijks ter discussie wordt gesteld . Sussen en bagatelliseren ... ? Wat is de bedoeling van een beleidsnota? Is het een enigszins rituele activiteit die van tijd tot tijd moet worden ondernomen om parlementsleden, pressiegroepen en andere belanghebbenden het idee te geven dat er toch iets gedaan wordt , of gaat het om het
309
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
ontwikkelen van een visie op een toekomstig beleid? Het wordt niet helemaal duidelijk wat de Minderhedennota in dit opzicht beoogt. Enerzijds wordt, zoals we konden vaststellen , op bepaalde punten wel degelijk getracht nieuwe gezichtspunten te ontwikkelen. Dit betreft bijvoorbeeld het voorstel om tot één adviesraad voor minderheden te komen, om de zorg voor minderheden geleidelijk van specifieke naar algemene voorzieningen te verschuiven, en vooral om tot een geconcentreerd beleid te komen ter bestrijding van de problemen in cumulatiegebieden in oude stadswijken. Echter het blijkt dat over deze voorstellen in het parlement nogal wat aarzeling bestaat. In plaats van visies aan te scherpen of met duidelijke alternatieven te komen worden woordvoerders van organisaties van minderheden (die belangrijke 'vested interests' hebben) naar de mond gepraat of wordt de hele zaak teruggeschoven naar een interdepartementaal bureaucratisch steekspel. Anderzijds laat de nota ondanks een overvloed van woorden toch veel ongezegd en wordt op kernvragen, zoals werkgelegenheid en politieke participatie, weinig of in het geheel niet ingegaan. In dit opzicht is er helaas enige continuïteit in het beleids sinds de jaren vijftig en zestig. Zoals de verantwoordelijken op het toenmalige Ministerie van Maatschappelijk Werk (later CRM) tot de Molukse gijzelingen van 1975 en 1977 probeerden te verdoezelen dat er een Moluks probleem was , zo ziet men ook nu weer een neiging om bepaalde zaken te sussen of te bagatelliseren. Twee recente, maar niet geheel op zichzelf staande, voorbeelden kunnen dit duidelijk maken . Jarenlang is het onduidelijk geweest hoe omvangrijk de minderheden in Nederland waren en vooral hoe snel deze bevolkingsgroepen groeiden . Tot het eind van de jaren zeventig wilden officiële instanties, zoals het toenmalige Ministerie van CRM en het Centraal Bureau voor de Statistiek, er niet aan meewerken om dit eens goed uit te laten zoeken , zodat men met behulp van goedwillende ambtenaren het zelf maar zo'n beetje moest schatten. 5 Sindsdien zijn er door het Sociaal en Cultureel Planbureau meer nauwkeurige schattingen en vooruitberekeningen gemaakt. Achteraf blijken sommige van die berekeningen wat aan de hoge kant te zijn (de geboortecijfers en de migratie-overschotten vallen sinds 1981-82 (iets2lager uit), zodat deze moesten worden bijgesteld. Maar het aardige van deze berekeningen is dat ze in ieder geval een uitgangspunt bieden voor een beleid op langere termijn. Wat gebeurt er echter? R. Penninx, een verdienstelijk onderzoeker van minderheden en de auteur van het in opdracht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vervaardigde rapport Etnische minderheden (1979), inmiddels ambtenaar bij wat nu het Ministerie van WVC is, schrijft over 'De mythe van verkleurend Nederland'. 7 In feite doet hij echter niet meer dan omstandig uiteenzetten dat de aanvankelijke schattingen wat aan de hoge kant blijken te zijn geweest. Maar dat is toch niet het bestrijden van een mythe? In zekere zin nog veelzeggender is het tweede voorSoclallsme en democratie nummer 10 oktober 1984
310
beeld . Terecht maakt men zich op het Ministerie van Binnenlandse Zaken zorgen over de toenemende belangstelling voor de Centrumpartij. Vandaar dat het ministerie hiernaar een onderzoek heeft laten instellen in Almere, waar bij tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen de Centrumpartij ruim negen procent van de uitgebrachte stemmen behaalde. Achteraf reageerde men zeer geschrokken op dit onderzoek en wil het ministerie de resultaten (voorlopig?) niet bekend maken. 8 In de jaren vijftig en zestig was de hoogste wijsheid van het toenmalige overheidsbeleid: zolang bepaalde problemen maar niet te veel bekend worden (niet betaalde 'backpay' aan gerepatrieerden uit Indonesië, spanningen bij Molukkers) , bestaan die problemen eenvoudig niet. Daar zit misschien énige waarheid in, maar het is de vraag of het ook thans nog de hoogste wijsheid moet zijn . ... of een visie ontwikkelen? De situatie met betrekking tot de minderheden - of misschien juister: migranten of etnische groepen - in Nederland is inmiddels in een fase gekomen dat niet meer te ontkennen valt dat Nederland niet alleen in levensbeschouwelijk , maar ook in etnisch opzicht een heterogene samenleving is geworden . Wanneer men meent dat hiervoor een beleid op langere termijn moet worden ontwikkeld , dan zal men een visie moeten ontwikkelen wat voor soort samenleving men voor ogen heeft. Want het gaat niet alleen over 'minderheden', maar ook over een 'meerderheid' waartoe de minderheden een bepaalde relatie zullen hebben ; met andere woorden het gaat om het geheel. Vervolgens is dan de vraag of men gegeven de heterogeniteit ook ideeën heeft over de mate van heterogeniteit die men na wil streven of juist of verantwoord acht. Wil men toch in bepaalde opzichten een minimum aan assimilatie nastreven of heeft een bepaalde mate van pluralisme de voorkeur? 9 Men dient dan ook onder ogen te zien of bijvoorbeeld de recepten van de verzuiling - die nu enigszins in het minderhedenbeleid worden gehanteerd - wel het meest passende antwoord zijn . Wanneer men de zaken aldus in een breder perspectief plaatst, is het vraagstuk van de minderheden er niet louter meer een van 'achterstand', waarvoor extra 'zorg' en 'aanvullende voorzieningen' nodig zijn , maar is de centrale vraag welke plaats minderheden of etnische groepen binnen de Nederlandse maatschappij als geheel zullen of kunnen innemen. Dit is maar ten dele een kwestie van algemene 'achterstand' en veel meer een kwestie van specifieke culturele achtergronden en capaciteiten van de betreffende etnische groep, het tijdstip en de omstandigheden van immigratie en de mogelijkheden die er op een gegeven o§enblik binnen de maatschappij als geheel bestaan . I Dit laatste kan misschien verduidelijkt worden aan de hand van enige voorbeelden. Dat de Indische Nederlanders en gerepatrieerden uit Indonesië in de jaren vijftig zich relatief sucèesvol in de Nederlandse maatschappij hebben kunnen inpassen (alhoewel er ook vele problemen , vooral op het persoonlijke vlak , zijn
1
.t
J n
e :-
:1 1-
;-
:t
If
n :t
n n n n :-
n I-
e I;
,:-
d i-
e n n :;-
;-
:r Ir
g :-
geweest en misschien nog bestaan), is veel minder een kwestie van 'zorg' geweest dan wel wordt verondersteld . Het heeft veel meer te maken gehad met het feit dat zij in een periode van snelle economische groei naar Nederland kwamen, waarin vooral een omvangrijke uitbreiding in de tertiaire sector (diensten en administratie) plaats vond, in welke sector de meeste gerepatrieerden nu juist ervaring en capaciteiten hadden. Omgekeerd is de opvang van de Molukkers (toen nog Ambonezen genoemd) geen succes geworden, omdat nu juist datgene waarin deze bevolkingsgroep 'gespecialiseerd' was - het militaire beroep - door demobilisatie als carrièremogelijkheid werd afgesloten. (Dat het ook anders had kunnen zijn , bewijzen de uit Nepal afkomstige Gurkha's, die nog steeds gewaardeerde eenheden binnen het Britse leger vormen.) Inmiddels zijn er andere categorieën minderheden, zoals Chinezen , Italianen en ook een toenemend aantal Turken, die zich steeds meer als kleine ondernemers in de neringdoende en ambachtelijke middenstand een eigen plaats weten te verwerven. Dit betekent dat men zal moeten onderkennen dat er verschillen tussen en binnen verschillende minderheden of etnische groepen bestaan. Sommige categorieën of subcategorieën zullen misschien aanvullende zorg op het gebied van onderwijs of welzijn behoeven. Maar voor andere categorieën is 'achterstand' niet het overheersende probleem en aan hun specifieke behoeften is wellicht beter tegemoet te komen door relatief eenvoudige juridische maatregelen of bepaalde culturele faciliteiten . Ook zal men moeten inzien dat binnen grotere categorieën van etnische groepen, zoals Surinamers, Turken en Marokkanen , betrekkelijke grote onderlinge verschillen bestaan, die een veel meer gedifferentieerde benadering vragen . Kortom , een minderhedenbeleid zou minderheden niet louter moeten zien als 'zwakken' die 'achterstand' hebben en 'zorg' behoeven , maar meer een visie op de (gewenste mate van) heterogeniteit van de Nederlandse maatschappij als geheel moeten ontwikkelen; waarbij ook aandacht wordt besteed aan de onderlinge verschillen en de verschillende capaciteiten en behoeften bij de onderscheiden etnische groepen. Het is misschien de vraag of een dergelijke om-
vattende visie in ambtelijk Den Haag en politiek Nederland 'haalbaar' is. Maar zolang een dergelijke visie ontbreekt, wordt het moeilijk een omvattend beleid te formuleren.
Publikaties ter gelegenheid van negentig jaar sociaal-democratie in Nederland (1)
Oe geschiedenis van negentig jaar sociaal-democratie is als zodanig (nog) nooit geschreven. Wel is nu een overzicht beschikbaar van de belangrijkste literatuur (boeken en artikelen) over de geschiedenis van SOAP en PvdA. Deze bibliografie werd, onder auspeciën van de WBS-werkgroep Sociaaldemocratische geschiedenis, vervaardigd ddor de historicus Maarten Brinkman en is getiteld 'negentigjaar sociaal-democratie in boek en tijdschrift'. Deze uitgave is te besteDen door storting van het betreffende bedrag op postgiro nummer 3479700 ten name van PvdAbrochure, Amsterdam, onder vermelding van het bestelnummer.
Noten 1. Minderhedennota. Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal, zitting 1982-1983, 16 102, nrs . 20-21 (1983). 2. Zie b.v . Doenja Verwey, 'Chinezen in Nederland', Intermediair, jrg. 19, no . 50 (16 december 1983), pp. lIl. 3. Zie hierover uitvoeriger het rapport Minderheden meer toekomst (Amsterdaml's-Gravenhage: Vereniging van Nederlandse Gemeente en Veldkamp Marktonderzoek bv. , 1983) en het speciale nummer van Beleid en Maatschappij, jrg. 11 , no . 4 (april 1984) en de daar geciteerde literatuur. 4. Zie over het verschijnsel van belangbehartigers van vooral etnische groepen A. J. F. Köbben, 'De zaakwaarnemer', Intermediair, jrg. 19, no . 16 (22 april 1983), pp. 1-7. 5. J . E. Ellemers, 'Etnische minderheden in Nederland', in: Tussen wal en schip, red. M. Sint en T. Nijzink (Amsterdam: Intermediair, 1980), pp. 3-11 . 6. C. Kool , M. Konings-van der Snoek en C. S. van Praag, Bevolkingsprognose allochtonen in Nederland. Deel I: Turken en Marokkanen (Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau, 1980); C. Kool en C. S. van Praag, Bevolkingsprognose allochtonen in Nederland. Deel II: Surinamers en Antil/ianen (Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau, 1982) ; C. S. van Praag en C. Kool, Bevolkingsprognose allochtonen in Nederland: Turken en Marokkanen. Herziene versie 1982 (Rijswijk: Sociaal en Cultureel· Planbureau, 1982). 7. R. Penninx , 'De mythe van verkleurend Nederland', Intermediair, jrg. 20, no. 11 (16 maart 1984), pp. 1-9. Nadat dit geschreven was verscheen er een reactie van C. S. van Praag, 'Regelmatige bijstelling minderhedenbeleid ongewenst' , Intermediair, jrg. 20, no. 29/30 (27 juli 1984) , pp. 39-43. 8. Zie Vrij Nederland (25 februari 1984), pp. 1-2; Folia Civitatis (3 maart 1984), p. 5. 9. Zie hierover veel uitvoeriger H . B. Entzinger, Het minderhedenbeleid (MeppeUAmsterdam: Boom, 1984). 10. Zie hierover uitvoeriger J. E. Ellemers, 'The Study of Ethnicity: The Need for a Differential Approach', in: Multicultural Education, eds. L. van den Berg-Eldering, et al. (DordrechtlCinnaminson: Foris, 1983), pp. 19-26; in uitvoeriger versie ook in Maatstaf (1984; ter perse) .
e l. 1-
1f!-
p
e r-
n t-
k
n
Ter gelegenheid van de herdenking van de oprichting van de SOAP, dit jaar negentigjaar geleden, verschenen eind augustus: Maarten Brinkman, Negentig jaar sociaal-democratie in boek en tijdschrift, Amsterdam, WBS, 46 blz. Prijs: f 6,Bestelnummer: 790.
311
WBS-nieuws
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
'Om een werkbare toekomst': een samenvatting
Jos van Kemenade/Jo Ritzentrhijs Wöltgens Van Kemenade was tot 1 september lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid en is nu voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Ritzen is hoogleraar economie van de publieke sector aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Wöltgens is lid van de Tweede Kamer voor de PvdA .
De komende maanden zal in de PvdA, ter voorbereiding van het in 1985 te houden congres, gediscussieerd worden over het sociaal-economisch beleid van deze partij. De discussie wordt gevoerd aan de hand van een nota van het partijbestuur, 'Sociaal-economische dilemma's voor de PvdA', maar kreeg eind augustus een extra impuls met de publicatie van het rapport ' Om een werkbare toekomst', geschreven door de Kamerleden Van Kemenade en Wöltgens en de econoom Ritzen. Laatstgenoemde publicatie is voorlopig slechts in een beperkte oplage verschenen. SenD publiceert daarom hoofdstuk 6 van het rapport, getiteld' Samenvatting en resultaten'. In volgende nummers van SenD zal een aantal reacties op (onder andere) het rapport-Van Kemenade worden afgedrukt. 'Om een werkbare toekomst' is erop gericht om binnen tien jaar terug te keren naar volledige werkgelegenheid. De werkloosheid verdwijnt, afgezien van een beperkte frictie-werkloosheid , die de onvermijdelijke consequentie is van een dynamische economische ontwikkeling. Het oplossen van de huidige werkloosheid en het scheppen van de mogelijkheid om betaalde·arbeid te verrichten voor ieder, die dat wil en kan, staat dan ook in dit programma centraal. Het is immers in onze samenleving een noodzakelijke voorwaarde om machtsongelijkheid te voorkomen en te verkleinen, om een rechtvaardige verdeling van betaalde en onbetaalde werkzaamheden binnen- en buitenshuis te bereiken en om ieder, naar de maat van zijn of haar mogelijkheden , toegang te bieden tot de wereld van kennis en cultuur. Een voortdurende hoge werkloosheid is niet alleen economisch onverantwoord. Het is ook maatschappelijk onaanvaardbaar, omdat het velen langdurig buiten de samenleving plaatst en onvermijdelijk leidt tot de vluchtwegen van de apathie, het ieder voor zich of zelfs de roep om de sterke man. Het programma trekt de lijn van economische verzelfstandiging van individuen door, maar tracht deze verzelfstandiging allereerst te bereiken door ieders kans op een eigen bijdrage aan het maatschappelijk voortbrengingsproces (en de daarbij behorende beloning) zo groot mogelijk te maken. In macro-economisch opzicht sluit het programma in hoofdlijnen aan bij de weg, die is aangegeven in het PvdA-fractie-alternatief voor de periode tot en met 1987 (TK, 1983-1984, 18 400, nrs 1-2), maar vervolgt deze route tot en met 1994. Tegelijkertijd tracht 'Om een werkbare toekomst' aan te geven, welke de voorwaarden en consequenties zijn op een aantal belangrijke beleidsterreinen om het gestelde doel van volledige werkgelegenheid binnen tien jaar te bereiken.
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
312
Het gaat daarbij vooral om het industriebeleid, het arbeidsmarktbeleid, het technologie- en energiebeleid en de sociale zekerheid. Het in dit programma ontvouwde beleid komt in zijn kern neer op: - het bevorderen van de economische groei. Daartoe dient het beleid zowel aan de aanbodszijde als aan de vraagzijde van het economisch proces aan te grijpen. Aan de aanbodszijde is een specifiek beleid vereist, gericht op het identificeren en bevorderen van kansrijke bedrijvigheid in Nederland. Dit beleid wordt uitgestippeld in sectoroverleg tussen werkgevers, werknemers en overheid. Daarbij kan ook van de overheid ondernemerschap gevraagd worden. Aan de vraagzijde dient het beleid ervoor te zorgen, dat met name de binnenlandse bestedingen (en de daarop gerichte bedrijvigheid) op peil blijven ten opzichte van de productiecapaciteit. - Het arbeidsintensiever maken van de economische groei. Dit gebeurt langs tenminste drie wegen. Allereerst wordt de kostenpositie van arbeidsintensieve bedrijven verlicht door het in hoge mate overhevelen van de betaling van sociale lasten naar de algemene middelen (waaraan juist kapitaalintensieve bedrijven verhoudingsgewijs meer bijdragen). Tegelijkertijd worden de globale kapitaalsubsidies (zoals de WIR) geleidelijk beperkt. Daarnaast worden maatregelen getroffen die nieuwe bedrijvigheid op technologisch geavanceerde gebieden stimuleren en worden door beperking van de werkgeverspremies de arbeidskosten verlaagd. Ten tweede wordt het beleid in sterkere mate afgestemd op de kleinschalige bedrijvigheid . Knelpunten bij de kapitaalverschaffing, maar ook bij personeelsuitbreiding moeten worden verwijderd. Tenslotte en daarmee samenhangend - wordt intensiteit van de groei versterkt door de grotere nadruk op de binnenlandse bestedingen, die immers een aanzienlijk hoger werkgelegenheidseffect hebben dan de export. - Herverdeling van arbeid. Het programma kiest voor een gedifferentieerde aanpak van arbeidsduurverkorting van gemiddeld drie procent per jaar, resulterend in gemiddeld 1250 gewerkte uren per jaar in 1994 (25-urige werkweek). Daarbij wordt er naar gestreefd (en als uitgangspunt bij de berekeningen gekozen) om de individuele koopkracht niet aan te tasten. Dit gebeurt door verlaging van de premiedruk, die mogelijk wordt door het afnemend beroep op sociale uitkeringen ; en door belastingverlaging. Daarnaast wordt een kwart (0,75 procent) van de jaarlijkse ATV gefinancierd uit de productiviteitsstijging. Op ons verzoek heeft de Vakgroep Macro-Economi-
sche Politiek van de Erasmus Universiteit Rotterdam een berekening gemaakt van de consequenties van dit programma. In de volgende tabel vatten we de resultaten daarvan samen door een vergelijking van de eindniveau's in respectievelijk 1989 en 1994 van enerzijds een voortzetting van het bezuinigingsbeleid, zoals dat in het regeeraccoord is vastgelegd , en anderzijds het macro-economisch programma , zoals dat in dit rapport wordt voorgesteld.
(ongeacht het arbeidsverleden) een individueel inkomensrecht te bieden. Zo geldt ook, dat naarmate door economische groei en herverdeling van arbeid in een dynamische arbeidsmarkt op deelmarkten tekorten van arbeidsaanbod optreden hogere eisen aan de mobiliteit van werknemers mogen worden gesteld. De sociale zekerheid zal dan ook veel meer gericht moeten worden op (her)intreding tot de arbeidsmarkt via om- , heren bijscholing. Omgekeer neemt de verplichting van Eindniveau's Bezuinigingsbeleid Werkbare toekomst overheid en bedrijfsleven toe om - bij toenemende vacatures - te garanderen, dat langdurige werkloos1989 1994 1989 1994 heid uitgebannen wordt. lopende reke10,8 31,4 3,5 10,9 Soortgelijke overwegingen gelden ook voor de zegning a) genschap van werknemers. De afgelopen jaren heb7,1 7,5 ben bewezen, dat in feite de zeggenschap van werkfinancierings9,1 8,2 tekort a) nemers veel meer bepaald wordt door hun arbeids25 ,1 goud en de28,6 31,1 19,8 marktsituatie dan door welke wettelijke regeling dan viezena) ook. De macht van de arbeid is het grootst als hij werkloos12,2 12,2 5,9 0,5 schaars is. Dan kunnen zich nieuwe medezeggenheidb) lange rente 9,4 8,1 10,2 8,5 schapsvormen ontwikkelen. Collectief door deelname in het eigen vermogen van ondernemingen of a) in percentages van het Netto-Nationaal Inkomen tegen meer individueel door de ontwikkeling van andere marktprijzen rechtsvormen bij kleinschalige bedrijvigheid. b) werkloosheid (oude definitie) in procenten van het ar- In dit proces voltrekt zich ook de rol van de overheid beidsaanbod in etappes. Voor de hoofdlijnen van het in dit programma geschetste beleid (arbeidsduurverkorting, Deze resultaten spreken voor zich : terwijl een voort- inkomensbeleid, scholing en industriebeleid) zijn afgezet bezuinigingsbeleid tot een blijvend hoge werk- spraken en wettelijke regelingen op centraal niveau loosheid in de komende tien jaar leidt , bewerkstelligt onontbeerlijk . Maar naarmate de machtsverhoudinhet in dit rapport uiteengezette beleid in diezelfde pe- gen op de arbeidsmarkt zich herstellen , wordt het riode volledige werkgelegenheid. Dat laatste bete- mogelijk om meer onderdelen van het collectieve kent niet alleen maar dat de geregistreerde werkloos- pakket onderwerp te maken van contractuele afspraheid praktisch verdwijnt , maar ook , dat de thans ver- ken op decentraal niveau . Hierbij kan vooral gedacht borgen werkloosheid (met name die van huisvrou- worden aan het bovenminimale gedeelte van de sowen) drastisch afneemt. ciale zekerheid , voorzover het om werknemersverzeOpmerkelijk daarbij is , dat het bezuinigingsbeleid in keringen gaat. Ook hiervoor biedt de recente erva1994 zelfs op het punt van het financieringstekort niet ring argumenten: enerzijds zou de WAO nooit zo'n beter scoort , terwijl in onze voorstellen - afgezien omvang hebben bereikt, als werkgevers meer direct van de beperking van de WIR - geen autonome be- met de financiële gevolgen waren geconfronteerd en zuinigingen zijn opgenomen ; hetgeen uiteraard niet anderzijds zouden kortingen , zoals we de laatste jawil zeggen dat binnen de collectieve sector geen her- ren op uitkeringen hebben gezien , niet hebben kunschikking zal dienen plaats te vinden . Vermindering nen plaatsvinden, als de uitkeringen op contractuele van de werkloosheid is uiteindelijk de beste bezuini- basis waren afgesproken . ging. Het in deze gegevens tot uitdrukking komende Het programma is er dan ook niet op gericht , om de verschil in de hoogte van het financieringstekort van maakbaarheid van de samenleving door de overheid beide scenario's biedt ook de ruimte voor enkele door te vergroten , maar om de maakbaarheid van de saons voorgestelde maatregelen , zoals bijvoorbeeld het menleving door die samenleving zelf meer kansen te voorkomen van de z.g. dubbele heffing en enige uit- geven. De overheid en de betrokkenen zelf, c.q. de breiding van in dit programma specifiek aangeduide sociale partners , hebben daarbij een complementaire voorzieningen in de kwartaire sector, die het econo- verantwoordelijkheid. Die gemeenschappelijke vermische herstel en de werkgelegenheid nog zullen ver- antwoordelijkheid wordt in dit programma op meersterken. dere wijzen vorm gegeven , zoals in de voorstellen Een programma, dat zo'n lange tijdsperiode be- m.b.t. het sociale convenant en de z.g. convenantstrijkt , zal in de praktijk als proces in fasen moeten wet , in de voorstellen m. b.t. een nieuw stelsel van soworden opgebouwd , waarbij telkens evaluatie tot bij- ciale zekerheid , waarbij de overheid de minimale bestelling aanleiding kan geven. Enkele voorbeelden . staanszekerheid garandeert en de sociale partners een grotere beleidsruimte krijgen voor de bovenminiNaarmate het proces van economische verzelfstandi- male verzekeringen, in de voorstellen m.b.t . het proging via de arbeidsmarkt meer gestalte krijgt, wordt . ces van arbeidstijdverkorting en in het inkomensbehet tegelijkertijd mogelijk in de sociale zekerheid een leid, waarin voor de sociale partners meer mogelijkieder die beschikbaar wil zijn voor de arbeidsmarkt heden worden geschapen voor differentiatie in de ar-
313
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
beidsvoorwaarden zonder dat daardoor de col1ectieve sector direct wordt belast. Die gedeelde verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de activiteiten m. b. t. de economische structuur en de aard van de bedrijvigheid, waarbij de overheid niet alleen meer ruimte schept voor nieuwe, kleinschalige en technologisch geavanceerde ontwikkelingen, maar ook zelf in samenwerking met de sociale partners als ondernemer kan opereren op gebieden, die van groot maatschappelijk belang zijn, maar die niet of nog niet direct rendement opleveren, zoals met name de milieu- en energie-technologie. Het programma bestaat uit een aantal maatregelen en initiatieven. Herstructurering Via herstructurering worden knelpunten weggenomen, die spelen op de drie onderscheiden factormarkten (arbeid, kapitaal, energie). In het arbeidsmarktbeleid worden een aantal maatregelen genomen in samenhang en samenspel met enerzijds een actiever vraagbeleid en anderzijds een intensief beleid ten aanzien van de herverdeling van arbeid. De achtergrond van deze maatregelen wordt mede gevormd door de internationaal gezien zeer lage participatie aan de arbeidsmarkt in combinatie met de internationaal gezien zeer hoge werkloosheid. Onderkend wordt dat deze afwijking ten negatieve van de internationale ontwikkeling mede het gevolg is van de institutionele structuur van de arbeidsmarkt. De volgende maatregelen worden genomen om een aantal van de institutionele belemmeringen op de weg naar volledige werkgelegenheid te verminderen: - Het aanpassen van het criterium van passende arbeid, zodat dit ook passende scholing omvat, in combinatie met een actiefher-, om- en bijscholingsbeleid. - Bevordering van een grotere flexibiliteit van de inzet van arbeid. - Meer aandacht voor techniek en ambachtelijkheid in het onderwijs. - Bevordering van beloningsverhoudingen tussen kleine en grote bedrijven, die werk in kleinere ondernemingen aantrekkelijker maken, o.a. via een ander tijdpad voor kleine bedrijven van arbeidstijdverkorting. - Verlenging van de maximale duur van tijdelijke contracten van 1 tot 3 jaar, in kleine bedrijven. Daarnaast zal een Jeugdwerkplan worden uitgevoerd. In het beleid omtrent de produktie-factor kapitaal is de hoofdlijn de bevordering van een zodanige rendementsontwikkeling voor het eigen vermogen , dat dit rendement gemiddeld genomen enkele procentpunten boven dat van staatsobligaties ligt. De voordelen daarvan komen overigens in toenemende mate uiteindelijk bij de werknemers terecht. Dit beleid wordt immers gecombineerd met een bevordering van het bezit van eigen vermogen van bedrijven door werknemers. De omvang van de overheidsfaciliteiten voor bedrijven (excJ.loonkostensubsidies) wordt geleidelijk aan Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
314
terug gebracht. De WIR is gebleken weinig effectief te zijn in het gericht bevorderen van investeringen . Bovendien blijkt de WIR weinig efficient. Om misbruik te voorkomen is de regeling zeer ingewikkeld geworden. De WIR kan over de komende 10 jaren worden afgeschaft. Het subsidie- en kredieteninstrumentarium is broodnodig aan vernieuwing toe. Er zijn teveel kleine regelingen, die bij potentiele gebruikers onvoldoende bekend zijn. De meeste regelingen werken helemaal niet voor het midden- en kleinbedrijf (tot ongeveer 200 werknemers). Voor deze ondernemingen blijkt de drempel van het vereiste papierwerk meestal onoverkomelijk. Integratie van de regelingen met een toespitsing op de aandachtsgebieden van de Commissie Wagner wordt voorgesteld. Het instrumentarium wordt uitgebreid met een subsidieregeling voor startende ondernemers. Binnen het energiebeleid wordt verdere diversificatie van energiebronnen en -gebruik nagestreefd. Zoveel mogelijk moet gebruik worden gemaakt van de manoeuvreerruimte, die bestaat om bij hoge wereldmarktprijzen van energiedragers, meer aardgas nationaal in te zetten en uit te voeren en om bij lage wereldmarktprijzen buitenlands geproduceerde energie in te voeren; met dien verstande dat er voldoende energiecapaciteit dient te bestaan om in de nationale behoefte te voorzien. De milieu-effecten van de omzetting van steenkool en aardolie in energie moeten actiever tegen worden gegaan. Onderzoek hieromtrent, alsmede met betrekking tot de milieuproblematiek in het algemeen en ten aanzien van de produktie van energie afkomstig van wind , zon , waterkracht en aardwarmte , zal sterk worden bevorderd. Investeringen in technische uitgerijpte, maar nog weinig toegepaste omzettingsprocessen, als warmte-krachtkoppeling worden bevorderd onder andere via het overheid sop drachtenbeleid. Plannen zullen worden gemaakt om op deze terreinen te komen tot nieuwe overheidsbedrijven in samenwerking met het bedrijfsleven. Verdere uitbreiding van de produktiecapaciteit voor kernenergie wordt afgewezen, op grond van de maatschappelijke kosten gemoeid met deze produktie. Verder onderzoek op dit terrein is echter gewenst en zal worden bevorderd. De · huidige wijze van prijsstelling voor groot- en kleinverbruikers van energie in ons land blijft ongewijzigd. Er is geen reden om elektriciteitsprijzen voor grootverbruikers te verlagen. Voor kleinverbruikers zouden problemen kunnen ontstaan, wanneer de energieprijs weer oploopt. Deze zullen echter vooral voorkomen moeten worden door een isolatieprogramma. Vraagpolitiek Knelpunten aan de aanbodkant worden weggenomen binnen een macro-economisch beleid, dat voorziet in een groei van de bestedingen. Zonder deze bestedingsgroei hebben de maatregelen aan de aanbodkant immers geen of nauwelijks effect. Daar staat tegenover dat het begrotingsbeleid noodzakelijkerwijs restrictief is , gezien de huidige omvang van het finan-
cieringstekort en het niveau van de collectieve druk . Een bezuinigingsbeleid gericht op een snelle reductie van het financieringstekort (bij een constante collectieve druk) zal echter , zoals blijkt, op den duur niet tot een lager tekort leiden dan het hier voorgestelde beheerst expansieve programma , maar wel een blijvend hoge werkloosheid en een geringe graad van arbeidsparticipatie tot gevolg hebben. Binnen de randvoorwaarde van een geleidelijk dalend financieringstekort wordt een vraagpolitiek gevolgd die voorziet in volledige compensatie van de loonoffers die voor arbeidstijdverkorting worden gevraagd middels verlaging van de belasting- en premiedruk, binnen een algemeen kader van loonmatiging. Om die loonmatiging te bereiken zullen overigens maatregelen ter verbetering van de werking van de arbeidsmarkt gewenst zijn . Deze nationale vraagpolitiek wordt gecomplementeerd met een internationaal vraagbeleid op twee fronten : het niveau van de EEG en een breder , wereldwijd beleid. Eenzijdig Nederlands stimuleringsbeleid (via vergroting van de overheidsuitgaven of verlaging van de belastingen) loopt het aanzienlijke risico van weglekeffecten. Gecoördineerd Europees stimuleringsbeleid loopt dat risico niet of nauwelijks . Daarnaast wordt een beleid voorgesteld voor een overdracht van collectieve middelen van 20 mld . dollar per jaar, voor een periode van twintig jaar, van de rijke landen aan de midden-inkomens-ontwikkelingslanden. Dit wordt vooral monetair gefinancierd met behulp van Special Drawing Rights binnen het Internationaal Monetair Fonds.
streefd wordt naar een meerjarig sociaal convenant van werkgevers, werknemers en overheid hieromtrent , dat een wettelijke basis krijgt. In deze 'convenant-wet' worden tevens de hoofdlijnen voor de lastendruk en het arbeidsvoorwaardenbeleid in de collectieve sector vastgelegd . Uiteindelijk dient de gemiddelde arbeidsduur per jaar te dalen tot 1250 uur (gemiddeld 25 uur per week) met een gemiddeld tempo van 3% per jaar volgens een strategie waarbij: a. jaarlijks 200000 à 250000 banen (5 %) worden omgezet van 38 uur per week in 25 uur per week . Degenen die deze banen gaan bezetten , waaronder in elk geval alle nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt , ontvangen daarvoor een inkomen dat aanvankelijk 85 % bedraagt van het inkomen van een overeenkomstige volle tijdsbaan . Deze werknemers leveren elk jaar de helft van hun prijscompensatie in met behoud van hun arbeidstijd , uitgaande van een prijsstijging van 3%, verminderd met een gedeelte van de initiële en incidentele loonstijging, over een periode van 10 jaar. b. Voor alle overige werknemers wordt jaarlijks de arbeidstijd en het inkomen beperkt met een percentage ter hoogte van de jaarlijkse prijscompensatie, eveneens verminderd met een gedeelte van de initiele en incidentele loonstijging; zodat bij een gemiddelde jaarlijkse prijsstijging van 3%, gedurende een overgangsperiode van rond 10 jaar zowel de arbeidstijd als het inkomen van beide categorieën naar elkaar toegroeien en uiteindelijk op hetzelfde niveau komen.
Herverdeling van arbeid Door de groei van het arbeidsaanbod zal zelfs, als er een economische groei ontstaat die vergelijkbaar is met het niveau van de jaren zestig , de werkloosheid eerder stijgen dan afnemen. Een belangrijke stijging van de arbeidsproduktiviteit , als gevolg van technologische vernieuwing mag niet worden uitgesloten . Herverdeling van arbeid is derhalve noodzakelijk om volledige werkgelegenheid te bereiken. Daarbij wordt gekozen voor een gemengde strategie, waarin zowel beperking van het arbeidsaanbod (verlenging opleidingstijd, bijzonder educatief verlof en ouderschapsverlof) als werkelijke arbeidstijdverkorting een rol spelen. De beste vorm van arbeidstijdverkorting is afhankelijk van uiteenlopende factoren als individuele en maatschappelijke voorkeuren , benutting van kapitaalgoederen , de beschikbaarheid van vakbekwame mensen voor de opengevallen uren , enz. Vooralsnog lijkt uit oogpunt van herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid , verbetering van rendement op kapitaalgoederen (waaronder de fysieke en sociale infra-structuur) en de mate van herbezetting, arbeidstijdverkorting per dag (in ploegendienst) het meest nastrevenswaard. De feitelijke invulling van de arbeidsduurverkorting vindt echter decentraal plaats, gegeven een centraal afgesproken of vastgestelde omvang en tijdspad van de verkorting van de arbeidsduur , en met centrale ' sancties op ontwijkend of afwentelend gedrag. Ge-
Met name de beide laatste onderdelen van deze invoeringsstrategie zullen moeten plaatsvinden op basis van een wettelijk vastgelegd sociaal convenant tussen de overheid en de sociale partners en zullen moeten worden begeleid door wettelijke regelingen ter vermijding van ontsnappingswegen, zoals overwerk , cumulatie van deeltijdbanen , zwart werk, etc. De in de tijd afnemende inkomenssuppietie die in de overgangsfase van 10 jaar nodig is voor de 25 uursbanen wordt uit collectieve middelen gefinancierd. Inkomensbeleid De aard van de bemoeienis van de overheid met de primaire inkomensvorming zal vooral liggen in de sfeer van overleg met de sociale partners. Dit overleg is gericht op het bereiken van een meerjarig sociaal convenant , te sluiten aan het begin van een nieuwe regeerperiode. In dat overleg dient de overheid als uitgangspunt te hanteren , dat de inkomensontwikkeling voor de verschillende inkomenscategorieën zoveel mogelijk parallel lopen. De overheid erkent echter de noodzaak van decentrale loonvorming in de marktsector binnen een globaal kader van loonmatiging en arbeidstijdverkorting. De ruimte voor het arbeidsvoorwaardenoverleg in de collectieve sector wordt geobjectiveerd aan de hand van afspraken in het sociaal convenant , c.q. de regelingslonen in geval dit convenant niet zou worden bereikt. De keuze is echter gemaakt voor een trendsy-
315
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
stematiek 'nieuwe stijl': de besteding van de loonruimte is onderwerp van onderhandeling. De ruimte kan bijvoorbeeld worden benut voor inkomensvooruitgang, werkgelegenheid , secundaire arbeidsvoorwaarden, investeringen of zelfs voor 'rendementsherstel' (vermindering financieringstekort). Een wettelijk minimumuurJoon blijft gehandhaafd en gekoppeld aan de ontwikkeling van de regelingslonen. Het uitgangspunt voor de hoogte van het minimumloon is onveranderd: het met arbeid verdiende inkomen (in het kader van de genormeerde arbeidsduur) moet voldoende zijn voor een individu om zonder een beroep op sociale uitkeringen van te kunnen leven. De schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt geven aanleiding tot een grotere mate van inkomensegalisatie in de primaire sfeer, in het bijzonder voor de lonen boven 1 1/2 à 2 x modaal. Openbaarheid van inkomens zou de marktwerking kunnen versterken in de inkomensvorming en monopoloide elementen kunnen tegengaan. De beïnvloeding van de inkomensverdeling in de secundaire sfeer krijgt in het voorgestane sociale voorzieningenstelsel een meer geprononceerde uitwerking dan tot heden. Het stelsel van basisvoorzieningen dat onder de verantwoordelijkheid van de overheid valt, wordt volledig gefinancierd door middel van belastingen. Voor de sociale zekerheid buiten de basisvoorzieningen om, kan gekozen worden voor individuele of groepsverantwoordelijkheid , waarin de overheid uitsluitend een regelgevende taak heeft. De belastingheffing voor de loon- en inkomstenbelasting vindt plaats naar de draagkracht van het huishouden. Het aantal en de omvang van aftrekposten in de loonen inkomstenbelasting zal geleidelijk aan teruggedrongen worden, met een evenredige verJaging van de tarieven. Dit geldt ook voor het aantal en de omvang van de inkomensafhankelijke subsidies, die de tertiaire inkomenspositie beinvloeden . Sociale zekerheid In dit programma is een alternatief stelsel van sociale zekerheid uitgewerkt. Het wordt hier nog eens kort samengevat. 1. Er komt een algemene uitkering om een minimale bestaanszekerheid te garanderen: de algemene basisvoorziening. Deze voorziening wordt gefinancierd uit de algemene middelen . 2. Voor deze voorziening komen alle boven 18-jarigen in aanmerking die: - niet in staat zijn zelfstandig in hun onderhoud te voorzien , of - tot categorieën behoren die daarvan bij wet zijn vrijgesteld, omdat ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt of bepaalde taken verrichten, dan wel - onvrijwillig werkloos zijn . 3. Voor deze laatste groep geldt een sollicitatieplicht en een plicht tot her-, om- of bijscholing. 4. Ieder is individueel gerechtigd , ongeacht zijn of haar leefsituatie, op deze voorziening aanspraak te maken. 5. Het niveau van de basisvoorziening bedraagt als •
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
316
regel 12 maal het netto-minimumuurloon gekoppeld aan de ontwikkeling van de regelingslonen , dat wil zeggen 50% van het normale minimumloon. Alleenstaanden ontvangen een basisvoorziening van 70 % van het minimumloon of rond 17 maal het minimumuurloon . In de eindsituatie zal de hoogte van de basisuitkering voor alle individuele gerechtigden 70% van het minimumloon bedragen (c.q . 17 maal het minimumuurloon), waarbij via de belasting met het inkomen en de draagkracht per huishouden rekening zal worden gehouden . 6. Boven-minimale verzekeringen tegen inkomensderving behoren primair tot de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen, die daarvoor individueel of collectief regelingen treffen . 7. Om grote ongelijkheid en een onevenwichtige verdeling van risico's te voorkomen , worden bij wet algemene regelingen gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan deze boven-minimale verzekeringen moeten voldoen . 8. Er dienen wijzigingen te worden aangebracht in de belastingsystematiek. Een deel van de huidige werkgevers- en werknemerspremies worden overgeheveld naar algemene belastinginkomsten en er komt een belasting naar draagkracht per economische eenheid , waarbij tevens rekening wordt gehouden met het aantal personen per eenheid en de verschillen in de leefsituatie. Kinderbijslag en inkomensafhankelijke subsidiesteiseis worden daarbij fiscaal ingebouwd via invoering van tax-credits . 9. Er komt een algemene Wet Ziektekostenverzekering, die op alle burgers van toepassing is en hen recht geeft op een basispakket van sociaal-medische verstrekkingen en verrichtingen. 10. De uitvoering van de algemene basisvoorziening komt in handen van de Gemeentelijke Sociale Diensten , bijgestaan door een adviescommissie voor individuele uitzonderingen . De middelentoets wordt afgeschaft met dien verstande dat in het belastingregiem rekening wordt gehouden met vermogensbestandsdelen en de eventueel forfaitair vast te stellen inkomenswaarde daarvan. 11. Dit stelsel wordt vastgelegd in : a. een wet algemene basisvoorziening b. een wet algemene bepalingen inzake verzekeringen tegen inkomensderving c. een wet algemene ziektekostenverzekering d. wijzigingen in de wettelijke bepalingen inzake de loon- , inkomens- en vermogensbelasting. 12. Dit stelsel wordt geleidelijk ingevoerd gedurende een overgangsperiode van 10 jaar, waarbij over tempo en uitwerking nadere afspraken worden vastgelegd in het convenant lussen sociale partners en overheid binnen het kader van hetgeen terzake bij wet is bepaald. Ten opzichte van het hier ontvouwde stelsel geeft het programma zelf op twee punten alternatieven aan , namelijk m .b.t.: - De wijze waarop en de mate waarin in de overgangsperiode alleenstaanden voor een hogere basisvoorziening in aanmerking kunnen komen.
- Het bovenminimale gedeelte van de werknemersverzekeringen, waarbij als variant ook op de mogelijkheid wordt gewezen om die verzekering gedetailleerd wettelijk te regelen en vast te leggen. Kwartaire sector Voorshands wordt uitgegaan van een constante omvang van de kwartaire sector als totaal. Binnen deze sector zullen zich echter aanzienlijke verschuivingen voordoen tussen subsectoren, op grond van o.a. demografische ontwikkelingen. Ook is het mogelijk om op grond van beleidsprioriteiten ten aanzien van bepaalde soorten dienstverlening - mede tegen de achtergrond van de positieve werkgelegenheidseffecten - tot enige uitbreiding te komen. Gepleit wordt voor een planning- en financieringssysteem , waarin budgetfinanciering de open-eind-financiering zoveel mogelijk vervangt en waarbij de budgetten worden afgestemd op door de overheid vast te stellen criteria m.b.t . behoeftenindicaties en spreiding. Uitvoering van deze plannen geschiedt decentraal. Prioriteiten bij uitbreiding van deelsectoren worden gelegd bij : kinderopvang - bejaardenzorg - voorzieningen op het terrein van openbaar vervoer - eerstelijns gezondheidszorg - volwasseneducatie en scholing t.b.v. de arbeidsmarkt - wetenschappelijk onderzoek en toepassing - stads- en dorpsvernieuwing. De gezondheidszorg vormt een belangrijk en kostbaar onderdeel van de kwartaire sector. Om tot een financieel beter beheersbaar en meer rechtvaardig stelsel van gezondheidsvoorzieningen te komen is een pakket beleidsmaatregelen noodzakelijk dat tenminste de volgende elementen dient te bevatten: 1. Integratie van de zogenaamde eerstelijns gezondheidszorg in sociaal-medische centra, waarin alle eerstelijnsvoorzieningen zijn ondergebracht, zoals huisarts , tandarts , gezinszorg, kraamzorg , bejaardenzorg, wijkverpleging en kruiswerk .
WBS-publikatie over arbeidstijdverkorting Enkele maanden geleden verscheen bij de WBS: P. de Beer ,Arbeidstijdverkorting. Noodzaak, mogelijkheden, consequenties, (serie Economische Notities, nr. 12), Amsterdam, WBS, 1984, 164blz. Prijs: f 8,50. Bestelnummer: 753 Met deze economische notitie poogt de WBS een bijdrage aan
Alle medewerkers van een dergelijk centrum zijn in loondienst van dat centrum en het centrum wordt van overheidswege gefinancierd op basis van het aantal bewoners in het verzorgingsgebied van dat centrum. 2. Budgetfinanciering van de zogenaamde intramurale gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen en overige sociaal-medische instellingen , zodat bewuste prioriteitsstelling binnen deze instellingen noodzakelijk wordt. 3. Het bevorderen van de aanstelling in loondienst van de medische functionarissen verbonden aan de intramurale voorzieningen , waaronder ook de medische specialisten. Daardoor verdwijnt het aantal verrichtingen als bepalend en dus kostenopdrijvend criterium voor hun inkomen en wordt een beter personeels- en inkomensbeleid voor deze sector mogelijk. Voor functionarissen, die niet in loondienst werken, worden degressieve tarieven voor verrichtingen ingevoerd. 4. Invoering van een algemene wet ziektekosten , die op alle burgers van toepassing is en hen recht geeft op een basispakket van sociaal-medische verstrekkingen en verrichtingen , zowel op het terrein van de eers.telijnsvoorzieningen als op het terrein van de zogenaamde tweedelijnsvoorzieningen. Doorrekening van het hier voorgestelde programma laat zien , dat deze weg zeer wel begaanbaar is en kan leiden tot het economisch en maatschappelijk noodzakelijke herstel van de werkgelegenheid en derhalve tot een meer rechtvaardige samenleving. Het spreekt daarbij tenslotte vanzelf, dat de verschillende onderdelen van deze voorstellen in overleg met betrokkenen nadere uitwerking behoeven , slechts gefaseerd over een langere periode kunnen worden gerealiseerd en dienen te worden bijgesteld als de situatie en de feitelijke ervaring daartoe aanleiding geven. Het loont echter naar onze overtuiging alleszins de moeite om die weg op te gaan , waardoor daadwerkelijk het perspectief op een werkbare toekomst en vooral op een toekomst met werk geopend kan worden .
de discussie te leveren. Getracht wordt aan alle argumenten, zowel vóór als tegen de arbeidsverkorting, zoveel mogelijk recht te doen en daarmee een evenwichtig beeld te schetsen van de mogelijkheden èn beperkingen van arbeidstijdverkortingen. De Beer kiest daarbij voor een praktische invalshoek, gericht op de ontwikkelingen in de eerstkomende jaren.
WBS-nieuws
De publikatie is te bestellen door storting van het betreffende bedrag op postgiro nummer 347900 ten name van PvdA-brochures, Amsterdam, onder vermelding van het bestelnummer.
317
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
De onmacht van het IKV
Koen Koch Werkzaam bij de vakgroep politicologie van de Erasmus Universiteit te Rotterdam
'Ik heb altijd gezegd: als een vredesbeweging zich niet sterk maakt als organisatie, dat wil zeggen: met een echte structuur en een echt politiek programma, dan blijft ze louter een ongedefinieerde, ietwat amorfe beweging, die na verloop van tijd ophoudt te bestaan.' Het is een uitspraak van Mient Jan Faber, gedaan in Hervormd Nederland van 11 juni 1983 . Anderhalf jaar later lijkt zijn sombere voorspelling in vervulling te gaan. Het is eb in en rond de vredesbeweging. Niet alleen is er de kater over het verloop van de kruisrakettenkwestie, er bestaat bij velen het bange vermoeden, dat alle inspanningen ook in ruimere zin tevergeefs zijn geweest. Wrevel en irritatie heersen in het eigen kamp en men weet kennelijk niet beter te doen dan elkaar bittere persoonlijke verwijten te maken. Faber's aanval op Ter Beek, die hij wegens diens recente Voorwaarts-interview beginselloosheid verwijt terwijl hij zelf een paar maanden geleden vrijwel letterlijk in zelfde termen had gesproken, vormt daarbij een voorlopig dieptepunt. Inderdaad, dat 'echte politieke programma' die doordachte conceptie van een alternatief veiligheidsbeleid, waaruit voortdurend concrete actiedoelen kunnen worden afgeleid, die voorwaarde kortom voor een krachtige vredesbeweging, en het meest belangrijke voor een daadwerkelijke ombuiging van het huidige veiligheidsbeleid is niet ontwikkeld, evenmin als toen in 1983: 'een echt constructieve bijdrage ontbreekt'. Deze omstandigheid wordt slechts onderstreept door de wijze waarop Faber zelf aan de lopende band 'nieuwe' strategieën uit zijn mouw schudt. Bij nader inzien blijken deze immers enerzijds stokoud te zijn (bevriezing, kernwapenvrije zones, dialoog met Oost-Europa) en anderzijds zo vaag (' dat verkeert allemaal nog in een heel pril stadium' Hervormd Nederland, 9 juni 1984) of zo in strijd met de redelijkheid (West-Europa 'bezet' door vrienden), dat zij binnen veertien dagen weer vergeten zijn. Dit opperen van ideetjes en plannetjes wekt de indruk van onzorgvuldigheid en frivoliteit en komt de vredesbeweging niet ten goede. Wanneer het zo is, dat een 'echt politiek programma' inderdaad een levensvoorwaarde is voor de vredesbeweging - en Faber heeft hierin zeker gelijk -, dan klemt des te meer de vraag, waarom het IKV er in zijn nu al bijna twintig jarig bestaan niet in is geslaagd iets dergelijks tot stand te brengen . Maar de beschikbaarheid van een 'echt politiek program' is slechts een noodzakelijke, geen voldoende voorwaarde voor een ombuiging van het huidige veiligheidsbeleid . Daartoe is een verschuiving van de politieke machtsverhoudingen vereist: de machtsbasis van de CDA-VVD
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
318
combinatie , waarop de voortzetting van het huidige beleid steunt, dient ondermijnd te worden . Hier raken we aan een ander, zeer interessant politiek probleem . Hoe is het immers te verklaren, dat het mobiliseren van twee keer een half miljoen demonstanten rond een zeer belangrijk en gevoelig strijdpunt als het defensie-beleid zo'n geringe invloed heeft uitgeoefend op de binnenlandse politieke verhoudingen? Of sterker nog, hoe is het te verklaren dat de parlementaire verkiezingen in deze periode geen doorslaand succes voor de anti-kernwapen c.q. -kruisraketten partijen opleverden, maar integendeel juist een CDA-VVD regeringscombinatie mogelijk maakten? De vraag, die ik hier aan de orde wil stellen is in hoeverre het specifieke politieke perspectief op basis waarvan het IKV zijn politieke handelen vorm gaf, tot deze gang van zaken heeft bijgedragen. En een tweede vraag is het hoe de keuze van juist dit politieke perspectief verklaard kan worden. Ethiek en eigenbelang Antwoorden op beide vragen - het uitblijven van een 'echt politiek program' en de kwestie van oorsprong en gevolg van het specifieke politieke perspectief van het IKV - blijken samen te hangen en in ieder geval voor een deel terug te voeren op enkele bijzondere kenmerken van het IKV en op het feit , dat ook het IKV zich niet aan de dynamiek , waaraan elke sociale beweging onderworpen is , heeft kunnen onttrekken . Het antwoord op de eerste vraag (de kwestie van een 'echt politiek program') dient zijn vertrekpunt te nemen in de spanningsverhouding, die er bestaat tussen de twee doelen, die het IKV geacht wordt na te streven, 'het bestuderen van de problemen van oorlog en vrede' en 'het aan geïnteresseerden aanbevelen van actie inzake deze problemen'.1 Het is mijn stelling, dat het succes van het actievoeren de ruimte voor het bestuderen van de problemen van oorlog en vrede zo verkleind heeft , dat van de ontwikkeling van een 'echt politiek program' (voorwaarde voor een levensvatbare vredesbeweging én voor een ander veiligheidsbeleid) geen sprake meer kon zijn. In 1977 lanceerde het IKV de campagne 'Help de kernwapens de wereld uit : om te beginnen uit Nederland'. Enerzijds werd het studie-element benadrukt. De leuze werd als een voorstel gepresenteerd , Faber in 1983: 'Betere ideeën waren van harte welkom. Het ging niet om ons gelijk, maar om de beste behartiging van het algemene belang van ontspanning en bewapening' .2 Maar anderzijds kreeg het actie-element nu sterker dan voorheen ook het volle pond . Faber in
1980: 'We wilden een campagne, die aan drie voorwaarden moest voldoen. Allereerst moest het doel concreet zijn. Ten tweede: het moest een beweging worden. We wilden de massa mobiliseren. Ten derde: wij wilden het parlement uitermate onrustig maken. De politiek bewegen tot een ander veiligheidsbeleid. We hebben buitengewoon intensief gelobbied in het centrum van de macht om de vier grote politieke partijen mee te krijgen. ' 3 Hier is geen sprake meer van wetenschappelijke twijfel. Hoe kan het ook anders? Een massabeweging is niet te organiseren rond het bespreken van een voorstel, wel rond een concrete leuze, die als juist en haalbaar wordt geafficheerd. Het succes van de leuze is bekend: zij combineerde op sublieme wijze ethiek en eigen belang en verleende aan dat eigen belang (geen kernwapens in Nedérland) een altruïstisch alibi (een kernwapenvrije wereld), de nucleaire herleving kortom van het liberale adagium , dat ieder door het eigen belang na te streven het best het algemeen belang bevordert. Dat menige niet-Nederlander zich verbaasde over zoveel nationaal egoïsme, wekte bij de voorbeeldige Nederlander slechts onbegrip. Maar dit terzijde , het is hier niet de plaats om uitgebreid de politieke en wetenschappelijke merites van het voorstel te behandelen. 4 Voldoende is het om vast te stellen , dat de IKV-top reeds in 1981 afstand heeft genomen van de redenering, die ten grondslag ligt aan het voorstel. In een rede voor de campagneraad zet Faber het idee dat van de Nederlandse denuclearisering een voorbeeldwerking zou uitgaan overboord: deze redenering heeft het IKV , aldus de secretaris , achter zich gelaten. 5 En in 1983 schrijft Faber: 'Het gaat niet zo zeer om het vinden van eenzijdige stap in de eigen situatie. Nee, het is juist andersom. Allereerst dient de Europese, dus multilaterale Oost-West context te worden onderkend en gedefinieerd. (.) In een meerzijdig gebeuren wordt gezocht naar eigen (dus eenzijdige) bijdragen'. 6 Er is dus sprake van de omkering van perspectief en volgorde: in plaats van de eenzijdige stappen , die een tweezijdig proces op gang moeten brengen , is er eerst het 'meerzijdige gebeuren'. Uit de voorstel-filosofie zou nu moeten volgen ~ dat het door-eenzijdige-stappen-naar-een-meerzijdigproces perspectief ter zijde wordt geschoven om zo doende ruimte te scheppen voor studie en debat over een toereikende invulling van dit nieuwe perspectief. Maar de dynamiek van een sociale beweging, waaraan ook het IKV onderworpen is , verhindert , dat men de leuze overbood zet , ook al heeft men het voorstel intellectueel verworpen . Dat zou immers betekenen dat men de tienduizenden , bij wie door de leuze hoge verwachtingen zijn gewekt, een diepe teleurstelling moet bereiden - hetgeen tot niets anders dan apathie en decimering van de beweging kan leiden . En dat is iets , waartoe geen enkele organisatie vrijwillig zal besluiten. Ik verdiep me niet in de ethische , morele en emotionele constitutie , waarover men moet beschikken om mensen blijvend te kunnen mobiliseren op een leuze , waarvan men zelf al lang intellectueel afscheid heeft
genomen . Ik stel alleen vast dat het succes van de leuze de ruimte voor een debat over de waarde van het voorstel, en daarmee voor de ontwikkeling van een 'echt politiek program' , tot het uiterste beperkt heeft. In het debat , voor zover daarvan nog sprake is, wordt argumentatie vervangen door nierenproeverij en inquisitie: is men nog wel zuiver op de graat? Een relativering van de waarde van het voorstel, een ombuiging bij voorbeeld in de richting van 'Bevries de kernwapens, ontdooi de verhoudingen' , leidt al snel in de achterban tot beschuldigingen van verraad. Voor pogingen tot herijking van de politieke betekenis van het 'onvoorwaardelijk nee' tegen de kruisraketten geldt wat dat betreft hetzelfde . Degenen , die een discussie op gang trachten te brengen , keren geschrokken op hun schreden terug en dekken zich door stoere jongenstaal in tegen kritiek: 'Koerswijziging? Het heeft niets met een wijziging te maken, wel moet een koers'. (Faber in Hervormd Nederland, 24 sept. 1983) . De leuze wordt steeds meer dogma en het onderschrijven ervan ritueel. Dit is inderdaad niet het intellectuele klimaat voor de ontwikkeling van een 'echt politiek program' , dat Faber ziet als voorwaarde voor het in stand houden van de vredesbeweging. Het korte-termijn succes van de mobiliserende leuze verhindert met andere woorden op deze wijze de uitbouw van de vredesbeweging in een richting zoals Faber die zich voorstelt. Elitistisch perspectief Het al gegeven citaat van Faber uit 1980 omschrijft het kernpunt van het politiek-tactische perspectief, dat richting geeft aan het politieke handelen van het IKV. Het gaat daarbij vooral om het beïnvloeden van de politieke elite, in toenemende mate eigenlijk uitsluitend om het beïnvloeden van enkele CDA-politici. Uitgangspunt is '( ..) dat de politiek veranderbaar is en dat de mensen die daar zitten veranderbaar zijn. ' (Hervormd Nederland, 9 juni 1984) '(Hoe) je het ook wendt of keert, het CDA is het meest centrale machtsbolwerk in Nederland. Je komt daar nooit doorheen, maar je kunt kijken of er nog ergens een ingang is.' (Hervormd Nederland, 11 juni 1983). Heel opmerkelijk is , dat hier de machtsverhoudingen in Nederland als onveranderbaar worden beschouwd. Pogingen om daarin veranderingen aan te brengen zijn kennelijk zinloos en de enige mogelijkheid, die dan nog overblijft , is inderdaad het beïnvloeden van individuele CDA politici , in de hoop dat zij van mening veranderen. Dat het ook mogelijk is om die machtsverhoudingen te veranderen en zo de basis voor een ander beleid te leggen - de gedachte, die een partij als de PvdA tot haar grondslag heeft gemaakt - wordt over het hoofd gezien . Dat ondermijning van de machtsbasis van het CDA , het aantasten van zijn electorale aanhang wellicht een effectievere weg is om de basis voor een ander veiligheidsbeleid te leggen , schijnt buiten het politiek-taktische perspectief van het IKV te liggen: lobbyen bij de CDA-top, maar laat de CDA-kiezer met rust . Faber zei het eens aldus: 'Ik kan toch moeilijk iemand, die zijn leven lang confessioneel gestemd heeft, dat nu ontraden?' Pre-
319
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
WBS-nieuws
cies, maar dan blijft het CDA inderdaad het centrale machtsblok in de Nederlandse politiek en komt het er op aan om individuele CDA politici te beïnvloeden hetgeen zoals de geschiedenis aantoont telkens in onvoldoende mate gelukt. Het geweten van de meeste christen-democratische politici is immers net zo rekbaar als het elastiek dat hen aan hun zetel bindt. Dit elitistische politieke perspectief van het IKV, deze oriëntatie op het veranderbare CDA heeft overigens een belangwekkend politiek gevolg. Door de veranderbaarheid van het CDA te benadrukken blijft het CDA voor vele aanhangers van de vredesbeweging zijn respectabiliteit behouden. Als de CDA-politici veranderbaar zijn ('ook zij worstelen dag en nacht met deze gigantische problematiek'), is er geen reden om het CDA vaarwel te zeggen. De CDAoriëntatie van het IKV draagt met andere woorden bij tot de instandhouding van het CDA als centraal machtsblok in de Nederlandse politiek, waarop ook veranderingen in het veiligheidsbeleid stuk lopen. De keuze van dit specifieke politiek-tactische perspectief lijkt in ieder geval gedeeltelijk teruggevoerd te kunnen worden op de omstandigheid, dat het IKV geen zelfstandige organisatie is, maar een interkerkelijk samenwerkingsverband. Dit beperkt, hoe je het ook wendt of keert, de vrijheid van het IKV bij het kiezen van zijn politieke tactiek. Het heeft er rekening mee te houden, dat de overgrote meerderheid van regelmatige kerkgangers zowel trouwe CDAstemmers zijn als zich tegelijk het meest afkerig van IKV standpunten betonen. 7 Een ondubbelzinnige oproep van het IKV om niet langer op het CDA te stemmen zou op termijn deze groep er toe kunnen bewegen het IKV in deze vorm niet langer in stand te houden. Een risico dat het IKV vanzelfsprekend niet wenst te lopen: vandaar het lobbyen rond de CDA-
elite en het ongemoeid laten van de CDA-aanhang, de feitelijke machtsbasis van diezelfde elite. Wanneer deze analyse enige waarde heeft, betekent dit. dat pas wanneer het IKV zich als een werkelijk zelfstandige beweging organiseert en dus ook de vrijheid heeft om de meest effectieve politieke tactiek te kiezen , enige vooruitgang geboekt kan worden. Zou Faber dit bedoeld hebben , toen hij anderhalf jaar geleden ook een 'echte structuur' als voorwaarde voor een levensvatbare vredesbeweging noemde? De kansen op realisering van die 'echte structuur' lijken me niet groot. Zeker niet groter dan het realiseren van die andere voorwaarde, het ontwikkelen van een 'echt politiek program' , waartoe van die sublieme leuze 'Help de kernwapens de wereld uit: om te beginnen uit Nederland' afstand gedaan moet worden.
Publikaties ter gelegenheid van negentig jaar sociaal-democratie in Nederland (2)
Dit boek, een co-produktie van de WBS en Uitgeverij Bert Bakker, bevat de geschiedenis van zo'n stukje onderkant: Amsterdam-Oost. Niet zomaar een stadsdeel. Ooit de roemruchte SDAP-afdeling in kiesdistrict m, de afdeling van de joodse diamantbewerkers. Van reuzen als Henri Polak, David Wijnkoop, De miranda, en P. L. Tak . Na de oorlog grepen hier in 1969 studenten waaronder Ton Regtien, demacht.ln dit stadsdeel werdindejarenzeventigdestrijdomdemetrogestreden. Voor buurt en beweging, geredigeerd door de Amsterdamse historici LuukBrugen Evertvan derWall, belichtdesocialistische inzet voor een buurt en toont tevens de lokale weerspiegeling van belangrijke nationale conflicten. 's Lands grootste politieke beweging in het kiein.
Ter gelegenheid van de herdenking van de oprichting van de SDAP, dit jaar negentigjaar geleden, verschenen eind augustus:
\ Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
M. van Amerongen, J. Attema, L. Brug, L. Jansen, S.leysendorff, E. van der Wall, Voor buurt en beweging. Negentigjaar sociaal-democratie tussen IJ enAmstel, Amsterdam, BertBakker, 1984. 308 blz. f 24,50. Bestelnummer: 726. De geschiedenis van de Nederlandse sociaal-democratie is bijna steeds 'van bovenaf' beschreven; de landelijke partij, en haar rol in de nationale politiek staan centraal. Maar het hart van de sociaal-democratie kiopt 'aan de basis', in de plaatselijke afdelingen. Daar wordt de partij gemaakt en gedragen.
320
Noten 1. 10 jaar IKV, 1977, p. 1 2. Mient Jan Faber, Laurens Hogebrink, Jan ter Laak en Ben ter Veer (red) , Zes Jaar IKV Campagne. De Horstink Vredesboek 2, 1983, p. 15 3. Mient Jan Faber in Vrij Nederland, 30 december 1980, p. 24. 4. Voor een catalogus van de argumenten van het IKV en een kritische behandeling daarvan zie: Martin van Gelderen, Help de kernwapens de wereld uit: om te beginnen uit Nederland? Een waardering van het IKV standpunt. Erasmus Universiteit Rotterdam , 1984 5. Mient Jan Faber, 'Politieke argumenten zijn beslissend', in: Verslag Campagneraad, Voorburg 1981 , p. 2641 6. Wim Bartels , (red) , Tussen Oost- en West-Europa . De Horstink Vredesboek 3, 1983, p. 113. 7. Ph. Everts, 'Kerken, kerkelijkheid en buitenlandse politiek', in : R. P. Baehr e .a. , Elite en buitenlandse politiek in Nederland, 1978.
Deze uitgave is te besteDen door storting van het betreffende bedrag op postgiro nummer 3479700 ten name van PvdA-brochure, Amsterdam, ondervermeldingvan het bestelnummer.
Van Groningen naar Zwolle - de wording van de SDAP Het is zondagmorgen 26 augustus 1894, tegen half elf. Kleine groepjes wandelaars trekken door de straten van Zwolle naar de Ossenmarkt: een volgens berichten uit die tijd 'doodsch , onaanzienlijk plein' dat eeuwenlang heeft dienst gedaan als beestenmarkt. 1 Er is daar een vergadering belegd in het lokaal 'De Atlas' , dat volgens een plaatselijke kroniekschrijver niet zo'n beste reputatie had: het was een soort danshuis. 2 Op dat moment is het tijdelijk onbewoond, want er is juist een verbouwing aan de gang; iemand is de sleutel aan het ophalen, zodat de bezoekers een poos moeten wachten. 3 Velen van hen zijn lid - oflid geweest - van de Sociaal-Democratische Bond: de eerste landelijke socialistische organisatie in Nederland. Het doel waar ze voor komen is het oprichten van een nieuwe partij. Maar een deel van de aanwezigen laat duidelijk merken dat zij het absoluut niet met de 'scheurmakers' eens zijn. Onze kroniekschrijver spreekt overigens van 'een zeer tamme vergadering'. 4 Een van de deelnemers aan de bewuste bijeenkomst herinnert zich dat het wel 'een gezellige boel' was. 5 Een andere betrokkene schrijft met gevoel voor het historisch moment: 'De wording der SDAP is de overgang van het strijdend deel van het NederLandsche proletariaat van utopisme tot klassenstrijd, van individualisme tot organisatie, van anarchisme tot sociaaldemokratie (.. .) van gevoelssocialisme naar sociaaldemokratisch inwerken op de maatschappelijke verhoudingen. ' 6 Woorden van Pieter Jelles Troelstra, geschreven in een terugblik op Zwolle bij gelegenheid van het tienjarig bestaan van de nieuwe partij in 1904. Troelstra's kijk op haar ontstaansgeschiedenis heeft in de sociaal-democratie (èn daarbuiten) school gemaakt. Veertig jaar later - Nederland is net bevrijd; de SDAP, vijftig jaar oud , staat op het punt op te gaan in de Partij van de Arbeid - verschijnt een boekje van Koos Vorrink, Een halve eeuw beginselstrijd. Op zijn beurt terugblikkend op de 26ste augustus 1894 trekt hij alle registers nog eens open: 'Zonder aarzelen (werd) kort en krachtig afgerekend met de onvruchtbare, revolutionair-anarchistische fraseologie, die het gezonde werkelijkheidsbesef der arbeiders dreigde te verstikken. '7 Een overzichtelijk beeld. Aan de ene kant chaotische anarchisten, sectariërs, geschaard rond de ex-dominee Ferdinand Domela Niewenhuis, de 'apostel der arbeiders' : voorstanders van wat zij de 'revolutionaire tactiek' noemen . Aan de andere kant de realistische sociaal-democraten rond de advocaat Troelstra: nuchtere pleiters voor een 'parlementaire tactiek' . Overzichtelijk - maar geen reële weergave van de alternatieven waarvoor socialisten zich anno 1894
geplaatst zien; van de tendensen zoals die toen in de arbeidersbeweging bestonden. De internationale situatie
Wel is het waar dat het debat zich in die jaren, hier en ook in andere Europese landen , vaak toespitste op de betekenis van meedoen aan verkiezingen en machtsvorming via parlementen. Maar het waren beslist niet alleen anarchisten die leefden in de verwachting dat binnen niet al te lange tijd een revolutie het kapitalisme van de aardbodem zou wegvagen! Hoe dat precies in zijn werk zou gaan wist niemand; maar het perspectief was er niet minder algemeen om. 'De tijd komt dichterbij', zegt Friedrich Engels in verschillende interviews die hij in zijn laatste levensjaren geeft, ,de tijd komt dichterbij dat onze partij - de sociaaldemocratie - geroepen zal worden de regeringsmacht in handen te nemen ... Tegen het eind van de eeuw (de negentiende, wel te verstaan!) zult u wellicht de realisering van dit gebeuren kunnen beleven. '8 Dit was geen verbaal radicalisme . De wereld zoals die er in 1894 uitzag gaf volop voedsel aan zulke verwachtingen. De dagen van het kapitalisme leken geteld. Binnen dit door crises geteisterde stelsel moest elke hoop op duurzame lotsverbetering voor de arbeidende klasse wel een illusie schijnen. Was het niet absurd sociale hervormingen te verwachten van een staat, die toch voornamelijk optrad als een gewapend verlengstuk van de bourgeoisie, als een extra grendel op haar brandkast? 1894: in de Verenigde Staten wordt het trein- en postverkeer lamgelegd door een staking. Rechter Wil/iam Howard Taft. niet bepaald een bloeddorstige man, schrijft aan zijn echtgenote: 'De militairen zullen nog wel enkelen van het gepeupel moeten neerschieten, voor er een eind komt aan de onrust. Ze hebben er pas zes gedood ... tot nog toe. Dat is nauwelijks genoeg om indruk te maken. '9 In datzelfde jaar, 1894, komt in het Russische rijk een nieuwe tsaar op de troon: Nicolaas Il. In een toespraak tot de leiders van de zemstvo's (provinciale vertegenwoordigende lichamen) schiet hij uit zijn slof en betitelt hij hun verlangen naar een constitutie en meer democratie als nonsens , dromen. Een zekere Vladimir Iljitsj Oeljanov - later bekend geworden onder de naam Lenin - publiceert eveneens in 1894 zijn eerste politieke brochures. Maar de strijd voor een nieuwe, betere maatschappij wordt niet alleen met woorden gestreden. In landen als Frankrijk en Spanje viert het 'anarchisme van de daad' hoogtij. Er worden reeksen aanslagen gepleegd op officiële representanten van de staat: in anarchistische ogen het onderdrukkingsapparaat bij uitstek.
321
Jos Perry Historicus; tekst van de lezing gehouden tijdens de herdenkingsbijeenkomst in Zwolle van negentig jaar sociaal-democratie, op 25 augustus jongstleden.
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
Zo wordt de Franse president Sadi Carnot in 1894 door een dolkstoot dodelijk getroffen: represaillemaatregel voor het feit dat hij gratie geweigerd heeft aan Auguste Vaillant, de man die een bom heeft laten ontploffen onder de volksvertegenwoordigers in het Palais Bourbon. Angst en ondergangsstemmingen grijpen om zich heen in de kringen van de burgerij. Niet alleen vanwege bomaanslagen; ook andere tekenen wijzen op de ondergraving van haar macht. Zowel in Frankrijk als in Duitsland en België maken in 1894 flinke socialistische fracties deel uit van de nationale parlementen . De Engelse arbeidersbeweging heeft een eigen , afwijkëndë ontwikkeling doorgemaakt, waarin vooral de grote rol van de vakbonden opvalt; maar ook daar neemt de invloed van socialisten sterk toe en wordt koers gezet naar eigen arbeidersvertegenwoordigers in het parlement - dat wil zeggen , los van de liberalen.
Nederland Ik vertel dit omdat het Europese socialisme omstreeks 1894 veel meer dan tegenwoordig een internationale beweging was. Vandaag de dag zie ik nog niet zo gauw Nederlandse socialisten in een afdelingsvergadering van de PvdA met elkaar op de vuist gaan omdat er in de partijkrant iets negatiefs heeft gestaan over VORelof een andere hoge SPD-Genosse. In de Sociaal-Democratische Bond rond 1893/94 was zoiets echter heel goed mogelijk. Uit het internationale gebeuren, het wel en wee van de zusterpartijen putte men niet alleen conflictstof, maar vooral ook hoop. Het geloof dat, hoe klein en zwak de beweging hier ook was, de toekomst toch aan háár zou zijn, leek reëel en werd versterkt door wat in de omliggende landen gebeurde. Nederland zelf is op dat moment nog beslist geen industrieland . Rond de eeuwwisseling ligt het percentage van de beroepsbevolking dat in de nijverheid de kost verdient, bij ons belangrijk lager dan in België, Duitsland en Frankrijk. Ook ontbreekt er hier een economische sector die als trekpaard voor het geheel dienst doet. Trouwens, van zo'n 'geheel' is eigenlijk nog geen sprake: de verschillende delen van het land leiden elk hun eigen leven. Tot ver in de negentiende eeuw kan nauwelijks gesproken worden van economische integratie tussen het centrum (de latere 'Randstad') en de buitengewesten. 10 Wel is er een begin van industrialisatie; maar trager, geleidelijker dan elders. Alnaargelang bedrijfstak, streek en plaats zijn er grote verschillen in het tijdstip en tempo waarmee de veranderingen zich doorzetten. De sociaal-economische plattegrond van het koninkrijk toont dus vele kleuren; datzelfde geldt ook voor het beeld van de sociale, politieke en culturele beroeringen in de jaren tachtig en negentig. Arbeiders ontdekken het wapen van de vakvereniging. Anderen proberen op kleine schaal een eigen alternatief voor het kapitalisme te ontwikkelen door de vorming van productieve associaties en verbruikscoöperaties. Weer anderen voeren strijd aan het politieke front voor algemeen kiesrecht of minstens drastische uit-
322
breiding van dat kiesrecht. Op het platteland zien velen een remedie tegen de armoede in nationalisatie van de bodem. Anderen leggen weer meer nadruk op 'eene op de rede gegronde beperking van geboorte' . 11 Het is een tijd van opbruisende nieuwe ideeën en verenigingen , van debatteren en experimenteren. In die wirwar van initiatieven en aanzetten tot vernieuwing zullen zich slechts heel geleidelijk de meer blijvende elementen aftekenen . Welke dat zijn laat zich nu, achteraf, gemakkelijker aanwijzen dan toen , op het moment zelf.
Politieke actie De aantrekkingskracht van het klassieke liberalisme is duidelijk aan het tanen. Maar wat zal ervoor in de plaats komen? Een tijdlang vinden diverse oppositiebewegingen een gezamenlijke bedding door zich te concentreren op één, sterk aansprekend doel: het algemeen kiesrecht. Over de geldende , zeer beperkte kiesrechtregeling is niemand meer erg enthousiast. Tussen 1850 en 1887 is het deel van de bevolking dat mag kiezen zelfs kleiner geworden: van één op de 31 naar één op de 37 inwoners! Een doorbraak lijkt mogelijk. Die komt er ook - al is het op geen stukken na wat de kiesrechtbeweging hoopt en eist. In 1887 wordt het aantal kiesgerechtigden uitgebreid van 136000 naar 284000: ruim een verdubbeling. l2 . Het jaar daarop brengen de verkiezingen voor het eerst een socialist in de Tweede Kamer: de al genoemde Ferdinand Domela Nieuwenhuis. 'Misschien wordt hij nou wel fatsoenlijker', schrijven burgerlijke kranten. 13 Maar het fatsoen van de 99 andere kamerleden reikt niet zo ver dat zij hem als collega kunnen accepteren . Als hij dat zelf al gewild zou hebben! Het geeft de principiële socialist Domela Nieuwenhuis een raar gevoel in de maag te ervaren hoe 'men het eene oogenblik elkander heftig bestrijdt, om straks al lachende samen weg te gaan naar de Witte Sociëteit en daar heel vriendschappelijk met elkander te verkeeren'. 14 - Domela was een man die zelfs het organiseren van een Sinterklaasfeest voor kinderen van de leden van zijn eigen Bond een verwerpelijke uiting van materialisme noemde. 15 U kunt zich dus misschien voorstellen hoe deze puritein in de drie jaren dat hij Kamerlid was de cultuur van het Binnenhof onderging. Achteraf is door historici vaak een rechte lijn getrokken van deze Kamer-frustraties naar het SDB-congres van 1893 , waarop besloten werd om niet meer mee te doen aan verkiezingen: een congresbesluit dat op zijn beurtaanleidingwordttotdeoprichting, acht maanden later, van de SDAP. 16 Zo'n verklaring is al te simpel. Domela wàs niet de Bond; hij zal trouwens nog een poging doen de scheuring te verhinderen. Dat de weerstanden in de hele Bond tegen parlementarisme en politieke actie in het begin van de jaren negentig sterker worden , staatvast . Maardat heeft diepere oorzaken. De Bond maakt in die jaren een forse groei door en omvat op zi jn hoogtepunt zo'n vijfduizend leden . Ongeveer de helft daarvan woont in Friesland en Groningen . De gevolgen van de landbouwcrisis hebben vooral daar een verbitterde stemming onder de land-
en veenarbeiders gekweekt. In de jaren tachtig heeft de kiesrechtbeweging in het noorden een soort progressieve coalitie van democraten en socialisten opgeleverd. Maar als er niets meer te eten is en er kinderen letterlijk doodvriezen, dan is het geen troost te weten dat ginds in Den Haag een regeling in de maak is die aan een nog nader te bepalen groep volwassen Nederlanders van het mannelijk geslacht het recht zal toekennen zo nu en dan een stembriefje in te vullen. Wat zou dat voor verschil maken? In de Friese gemeente Opsterland zijn notabene beide wethouders socialisten; maar zodra de gemeente ernst wil maken met bestrijding van de werkloosheid en steun aan de armen, loopt dat stuk op verzet van hogerhand . 17 En al zou er via algemeen kiesrecht een socialistische meerderheid in de Kamer komen , zouden dan regering, leger en politie zonder slag of stoot de macht overdragen? Zonder geweld zou het niet gaan , die stemming verbreidt zich snel. Samenwerking met burgerlijke progressieven wordt ook steeds minder populair. Er is onder de socialistische arbeiders een diep wantrouwen tegen de heren uit de bourgeoisie die zich op de 'volkszaak' storten. De arbeidersbeweging is immers in de kern een strijd voor ontvoogding. Moeten arbeiders nu accepteren dat in de daartoe gevormde comité's, bonden en partijen, vlotgebekte intellectuelen met een goedgevulde portemonnee de dienst uitmaken? Politieke actie , strijd voor kiesrechtuitbreiding, deelname aan verkiezingen: dat betekende , zeker nu het kiesrecht nog zo beperkt was, samenwerking met de liberalen. Zou dat er niet op uit lopen dat het socialisme een bijwagen werd en verwaterde nog voor het zich goed en wel in Nederland een plek veroverd had? Dat de arbeidersbeweging meegezogen zou worden in het kielzog van groepen die in de ogen van klassebewuste proletariërs tot de tegenpartij behoorden? Typerend voor die angst is een bericht - of gerucht uit 1891. In Winschoten is een weekblad opgericht onder de naam de Volkszaak. Redacteur is een socialist, het geld komt van progressieve liberalen. Een medewerker stuurt een stuk in waarin sprake is van de 'roode vaan' . Het artikel wordt geweigerd. IB Tijd en geld spenderen aan verkiezingen en aan samenwerkingsverbanden met niet-socialisten, wordt steeds meer beschouwd als iets dat ten koste gaat van de eigenlijke propaganda voor het socialisme. Een extra argument voor dit standpunt zien velen in het feit dat binnen de Bond juist de schaarse intellectuelen van burgerlijke komaf het hardst pleiten voor het parlementarisme. Het zijn de ingenieur en oud-Indiëganger Henri van Kol uit Eindhoven; Frank van der Goes, een bekend figuur uit de toenmalige Amsterdamse jetset; en de Friese advocaat Pieter lelles Troelstra. De vaak arrogante manier waarop zij, vooral de twee laatsten, als nieuwkomers in de beweging, de oude garde en met name Domela Nieuwenhuis de les lezen, zet kwaad bloed. Het bewijst wat velen toch al geneigd zijn te denken: politieke actie is een hobby van carrièremakers uit de bourgeoisie: Het kwam zo ver 'dat 'parlementair' en 'heer' ( ... ) weldra als identiek werd beschouwd en van gelijke on-
wenschelijkheid', zoals een tijdgenoot fijntjes opmerkt. 19
Het Gronings congres In die sfeer vindt tijdens de kerstdagen van 1893 te Groningen het congres van de Bond plaats. Tegenover elkaar staan voorstanders van de 'revolutionaire' en van de 'parlementaire' tactiek . Dat zijn althans de etiketten die de tijdgenoten zelf voor het gemak erop plakken. Erg verhelderend zijn ze niet. Want ook een zogenaamde 'parlementair' als Van Kol gelooft niet dat men door hervorming in het parlement het socialistisch einddoel zal bereiken; dat kan alleen langs de bloedige revolutionaire weg. Maar hij wil 'de arbeiders niet laten verhongeren op hun tocht naar het beloofde land' en acht ook daarvoor parlementaire arbeid nodig. 2O Oók daarvoor; want hij en andere parlementairen bepleiten de politieke actie om te beginnen als een sterk wapen tot propaganda. Laten socialisten het ongebruikt liggen, dan zullen de arbeiders weglopen naar andere partijen. Maar een meerderheid van de Bond wijst die redenering af. Zij besluit althans 'onder geen voorwaarde hoegenaamd, ook niet als agitatiemiddel, mee te doen aan verkiezingen'. Een negatief en absoluut besluit. Maar niet helemaal onbegrijpelijk gezien de ervaringen die men heeft opgedaan met de politieke actie èn met haar vurigste pleitbezorgers. In een conflict als dit ligt het historische gelijk zelden voor honderd procent aan één kant. Domela Nieuwenhuis voorzag scherp hoe je via parlementair werk steeds verder ~eB kunt drijven van waar het allemaal om begonnen IS .
Het Gronings congresbesluit wordt niet alleen de aanleiding tot de scheuring, maar ook het begin van het einde van de Bond zelf. Geschiedschrijvers plegen de zaak af te doen als een achterhoedegevecht in het trage Nederland waar alles immers zoveel later gebeurt. Het is de vraag of dat juist is. Het debat spitste zich toe op verkiezingsdeelname ; maar onmiddellijk daarachter lag de vraag naar de verhouding tot burgerlijke partijen. Het districtenstelsel werkte in de hand dat socialisten al vóór er een zetel veroverd was betrokken raakten in tegenstellingen tussen de andere partijen. De vraag hoe ver samenwerking met zulke partijen mocht gaan, blijft ook na 1894 in diverse Europese landen èn in de Internationale als geheel aanleiding geven tot felle botsingen. Tussen Groningen en Zwolle Het congresbesluit wordt door een referendum bekrachtigd. De reacties in de verschillende lokale partijbladen maken duidelijk dat het niet alleen enkele heren zijn voor wie de politieke actie een halszaak is. Ook een aantal arbeiderspropagandisten komt nu in het geweer. Schaper in Groningen; Vliegen in Maastricht; Fortuijn in Amsterdam; Helsdingen in Rotterdam. Als de strijd voor kiesrecht en parlementszetels aan anderen wordt overgelaten, wat blijft er dan nog over? Ja, vakbondsactie - maar daar zijn andere organisaties voor. Vervalt de Bond dan niet tot de status van een sekte, een propagandaclub? En dat uitge-
323 -------
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
-
rekend in het jaar 1894; een jaar waarin de politieke hartstochten hoog oplaaien naar aanleiding van de kieswetplannen, en de tegenstelling tussen democraten en conservatieven dwars door alle grote politieke stromingen heen loopt!! Zo komen uit alle delen van het land waar de Bond aanhang heeft oppositionele geluiden. Maar de bundeling daarvan blijkt een uiterst moeizaam gebeuren. Want: wat nu? En vooral: met wie? Van der Goes in Amsterdam is de eerste die onomwonden voor een nieuwe partij pleit. Maar hij is een intellectueel van het type dat meer geïnteresseerd is in de juistheid van het program, dan in de vraag 'hoe krijgen we zoveel mogelijk mensen erachter?' Troelstra is wat dat aangaat kiener. Hij wil graag leider zijn - maar liever niet van anderhalve man en een paardekop. Hij wil geen isolement en kiest daarom nog niet voor een breuk, maar yoor het oprichten van sociaal-democratische kiesverenigingen náást de Bond. De groep arbeiderspropagandisten - Vliegen, Schaper, Helsdingen, Fortuijn - wantrouwt de twee heren die met hun ontactisch optreden de sfeer in de Bond hebben verziekt. Misschien is op den duur inderdaad niet te ontkomen aan de vorming van een nieuwe organisatie. Maar zij zouden daarbij het liefst opereren zonder compromitterende,bondgenoten als Troelstra en Van der Goes! Wat moeten ze met een Troelstra: 'een onbegrijpelijk wezen, 'n Czaar' (zoals Fortuijn hem betitelt)?22 Wat moeten ze met 'vuilakken als Van der Goes' (zoals Schaper het uitdrukt)?23 Als je je verdiept in wat zich afspeelde tussen Groningen en Zwolle - tussen december 1893 en augustus 1894 - krijg je de indruk van een klein wondert je. Niet alleen lukt het, door bemiddelend optreden van Van Kol, de politieke en persoonlijke kloven te overbruggen die de aspirant-oprichters van de nieuwe partij scheiden. Maar bovendien leidt dit snelle bruggenbouwerswerk tot de formatie van een team dat, hoewel absoluut geen model van eensgezindheid, tientallen jaren lang aan het hoofd zal staan van de Nederlandse sociaal-democratie. Een periode waarin deze uitgroeit van een onbeduidend splinterpartijtje tot een van de belangrijkste politieke stromingen van Nederland. Het manüest van Vliegen Half augustus treedt de groep naar buiten met een manifest. De ontwerper van de tekst is de Limburger Willem Vliegen: dezelfde die, samen met Schaper, ertoe overgegaan was de diverse parlementaire socialisten in juli voor het eerst bij elkaar te roepen; en die in augustus de oprichtingsvergadering zal voorzitten. Dat juist Vliegen deze rol speelt is opmerkelijk. 24 Zijn hele politieke leven - en dat bestrijkt meer dan zestig jaar; hij heeft zelfs de oprichting van de Partij van de Arbeid nog meegemaakt - staat in het teken van zijn eenheidsstreven; talloze keren trad hij zowel in de partijtop als binnen afdelingen op als bemiddelaar en verzoener. Dat hij echter in 1894 de niet benijdenswaardige positie kiest van voorman van een merkwaardige verzameling scheurmakers, zegt iets over de mate waarin de tegenstellingen binnen de Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
324
Bond sinds het Gronings congres verscherpt zijn. Over het wel of niet meedoen aan verkiezingen en de voor- en nadelen daarvan rept het manifest van Vliegen met geen woord. In plaats daarvan bevat het polemische aanvallen op de Bond, die ook voor hem de eerste politieke leerschool was. Het standpunt van de Bond wordt gehekeld als ultra-revolutionair, utopisch en op-weg-naar-het-anarchisme. In naam nog sociaal-democratisch, heeft hij met sociaal-democratie niets meer gemeen. Op het Gronings congres heeft de Bond gebroken met alle eisen van de praktijk . Daarom is er een nieuwe partij nodig die de weggeworpen sociaal-democratische vaan weer oppakt; die (zoals de toelatingsformule van de oprichtingsvergadering luidt) zowel op pol~tiek als op economisch gebied het ..gemeenschappelijk bezit der produktiemiddelen nastreeft en dus ook het kiesrecht wil veroveren en gebruiken als wapen in de klassenstrijd. Hervormingsarbeid maakt daar noodzakelijk deel van uit - wat absoluut niet betekent dat de revolutie en het daarbij misschien onvermijdelijke geweld .nu worden afgezworen. Maar wat het manifest van de SDAP-oprichters wel afwijst is de suggestie dat een revolutionaire doelstelling en strijd via - onder andere! - het parlement elkaar zouden uitsluiten. 25 De twaalf apostelen Twaalf namen staan onder het manifest; de tegenpartij spreekt spottend van de 'twaalf apostelen' . 'Maar ditmaal is er géén Judas bij', was de repliek. 26. Dat valt nog te bezien; een van de twaalf zou al snel weer afvallen, namelijk de wat bezadigde Amsterdamse onderwijzer Gerhard. Daar staat tegenover dat de Zwollenaar Izak Os - zijn kleinzoon Igor Cornelissen vertelt dat in zijn memoires - zichzelf graag de dertiende apostel van het moderne socialisme noemde . 27 Hij was immers erbij geweest toen de SDAP in zijn woonplaats werd opgericht. Gerhard eraf - Os erbij: zo komen we toch weer op twaalf. De benaming 'twaalf apostelen' - het werd een soort geuzennaam - is treffend. De opkomende socialistische beweging in Nederland, hoe anticlerikaal ook, was verzot op oud- en nieuwtestamentische uitdrukkingen en beelden. En dit gezelschap van twaalf had inderdaad , net als tweeduizend jaar geleden die eerste twaalf apostelen , op het eerste gezicht iets van een toevallig samenraapsel; en net als toen zag het er beslist niet naar uit dat op dit brokkelige steenrotsje een knots van een kerk zou verrijzen! Toch blijkt er in dit gezelschap een aantal elementen vertegenwoordigd die in hun combinatie de SDAP zullen kenmerken . Om te beginnen zijn er de arbeiderspropagandisten , zoals Helsdingen , Fortuijn, Vliegen en Schaper: elk al jarenlang actief in de oude beweging en nauw betrokken bij de ontwikkeling van een eigen , onafhankelijke arbeiderspers in de verschillende steden en regio's. Dan zijn er de rode onderwijzers: de Zwollenaar Van der Vegt en de zojuist genoemde Gerhard , die zich later toch weer zal aansluiten en die tevens het Dageraadselement, de vrije gedachte vertegenwoordigt. Belangrijk zijn verder ook de mensen uit de vakbeweging: vooral de Am-
gaat het om een landelijke bundeling van verenigingen , bladen en personen die voor het socialisme van de Bond geen beil meer verwachten. Dat bet in zo korte tijd gelukt is dit gezelschap bij elkaar en op één noemer te brengen, is eigenlijk belangrijker dan wat er op de vergadering besproken wordt. Toch is ook dat een boeiend hoofdstukje in de ontstaansgeschiedenis van de partij . Of het nu gaat om de naam van de nieuwe creatie, om de kwestie van de partijpers of om de bestuurssamenstelling: telkens blijkt dat de arbeiderspropagandisten er vóór alles op uit zijn om te laten zien, dat zij géén meelopers zijn van enkele rijke heren uit de bourgeoisie; dat de nieuwe partij géén kapitalistenclub is. Want dat is het beeld dat de antiparlementairen rondbazuinen . 'Geld? We hebben niet eens geld voor een eigen krant!' roept Fortuijn; hij noemt de nieuwe organisatie dan ook de partij van de gesjochte jongens. 30 Wat die krant betreft, vindt hij het trouwens beter te wachten tot de organisatie op poten staat. Hoe was het immers in de Bond gegaan? Eén man (Domela Nieuwenhuis) was rijk genoeg om er een blad op na te houden , dat vervolgens als partij-orgaan ging functioneren. 'Men kent het droevig gevolg', zegt Fortuijn , die begrijpelijkerwijze per se niet wil dat Van der Goes of Troelstra een zelfde rol in de nieuwe partij gaan vervullen als Domela in de oude Bond. 31 Nog geen centrale krant dus ; eerst de partij. Het beestje moet natuurlijk een naam krijgen. Van der Goes vindt het woord 'partij' eigenlijk te weids voor het kleine groepje. 'Sociaal-democratische vereniging' lijkt hem beter. Wat hij wil staat dichter bij de progressieve burgerlijke kiesverenigingen te Amsterdam en een wat elitair gezelschap als de Engelse Fabian Society, dan bij een proletarische massapartij . Had het aan hem gelegen , dan was de keus voor de oprichtingsvergadering waarschijnlijk eerder op een zij zaait je van de Buitensociëteit gevallen. Fortuijn daarentegen wil een 'partij' ; en hij is ook degene die uitdrukkelijk het woord 'arbeiders' in de naam wil. 'Sociaal Democratische Arbeiders Partij' dus. Troelstra zegt: akkoord, maar zet er dan achter 'in Nederland' ; de nieuwe partij moet worden gezien als de Nederlandse tak van de internationale sociaal-democraDe oprichtingsvergadering in Zwolle De keuze van Zwolle als plaats waar de nieuwe partij tie. Die toevoeging is geen loos gebaar. Juist omdat zal worden opgericht, lijkt toevallig. Er is daar die de SDAP in haar eerste jaren in Nederland zelf zo 26ste augustus een landelijke socialistische manifes- weinig weerklank vindt, zal de band met en de erkentatie gepland waar sowieso een aantal betrokkenen ning door de internationale in die fase een belangrijèn potentiële leden en belangstellenden voor de nieu- ke steun in de rug geven. we organisatie aanwezig zullen zijn. Dàt juist daar Het kiezen van een voorzitter en secretaris voor de zoiets plaats vindt is echter niet voor niks . Zwolle is oprichtingsvergadering zelf èn het kiezen van een beeen belangrijk verkeersknooppunt halverwege het stuur voor de nieuwe partij leveren ook interessante agrarische noorden en de grote steden in het Westen: resultaten op. Troelstra schrijft later in zijn memoires dat betekent halverwege de twee belangrijkste centra dat hij zichzelf tactisch op de achtergrond hield. 32 Je zou misschien ook kunnen zeggen dat menigeen in van de toenmalige arbeidersbeweging. Ruim zestig mensen tekenen de toelatingsformule. Zwolle het al gênant genoeg vond dat hij erbij was. Verder zijn er nog zo'n honderd belangstellenden in Het is dan ook niet zo vreemd dat Vliegen en Fortuijn de Atlas verzameld. Vierenzestig leden: het lijkt een tot voorzitter en secretaris van de vergadering worsmalle basis. Maar ze hopen op een sneeuwbaleffect. den gebombardeerd. Bij de verkiezing voor de beIn verschillende plaatsen hebben zich trouwens in de . stuursposten krijgen de arbeiderspropagandisten loop van het jaar al nieuwe sociaal-democratische Helsdingen , Vliegen en Schaper de meeste stemmen. groepjes gevormd: plaatselijke clubjes. In Zwolle Ook bij de verdeling van de functies van voorzitter,
sterdamse diamantbewerker Henri Polak en Hendrik Spiekman, typograaf in Sappemeer, zullen zich de volgende jaren in die richting ontplooien. Polak behoort, net als een minder bekende apostel, namelijk de Zwolse kleinhandelaar Cohen, tot de groep geassimileerde joden die in de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging een belangrijke rol spelen. Tenslotte zijn er de sociaal bewogen intellectuelen uit de burgerij. Ik noemde ze al eerder: Van Kol, Van der Goes en Troelstra. Zij hebben elk ongetwijfeld een grote portie idealisme. Maar met name in Troelstra, die zichzelf later ten onrechte de oprichter van de partij zal noemen , is er zeker in deze jaren meer dat afstoot dan wat aantrekt. 28 Opmerkelijk in dit verband is dat onder de twaalf apostelen behalve Troelstra zelf - die in die tijd overigens te Utrecht woont en werkt - geen enkele Fries te vinden is. En dat terwijl deze provincie een zwaartepunt in de beweging vormt en bovendien het kader daar verscheidene voorstanders van een parlementaire tactiek stelt! Maar die kennen Troelstra te goed. Zij houden zich, in elk geval voorlopig, liever afzijdig. Van de andere brandhaarden van de oude beweging is Groningen met twee man vertegenwoordigd (Schaper en Spiekman) en Amsterdam zelfs met vier. Verder zijn er mannen uit Rotterdam (Helsdingen) , Maastricht (Vliegen) en Zwolle zelf (Cohen en Van der Vegt ; Os): allemaal plaatsen waar socialistische arbeidersplaatsen verschijnen die het Groningse congresbesluit bestreden hebben . 'Mannen', zei ik. Vrouwen ontbreken volledig. Niet dat er in die jaren geen socialistische vrouwen zijn. Er zijn zelfs al in de jaren tachtig socialistische vrouwenverenigingen opgericht. Maar in het conflict spelen zij voorzover bekend geen rol. Vrouwen die ruimte wilden voor hun emancipatiestrijd konden, zeker toen , beter buiten de socialistische beweging terecht. De partij 'eischt mannen', zoals een van haar oprichters het uitdrukte . 29 En de gedachte van aparte vrouwenorganisaties binnen die partij stuit nog jarenlang op veel weerstand.
325
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
secretaris en penningmeester komt Troelstra er niet aan te pas. Nog in een ander opzicht is de bestuurssamenstelling opmerkelijk. In de oude Bond werd de zogenaamde Centrale Raad samengesteld vanuit één afdeling (eerst Den Haag, later Amsterdam). Geen ideale situatie in een land waar de verschillende regio's zulke grote verschillen tonen. De nieuwe partij streeft bewust naar vertegenwoordiging van de diverse regio's in het bestuur. Bond en Partij
De werfkracht van het nieuwe partijverband valt aanvankelijk niet mee. Niet meer dan tweehonderd vijftig leden van de SDB - zo'n vijf procent van het totaal - maken de overstap naar de SDAP. De Bond was ook in zijn beste jaren géén massabeweging maar eerder een Gideonsbende van vurige socialisten die vervolgd en gecriminaliseerd werd. Gegeven die situatie is het geen wonder dat veel van zijn leden de oprichting van het nieuwe partijtje vooral zien als vrucht van de scherpslijperij en de ambities van enkele bourgeois die, waarschijnlijk met geld, erin geslaagd zijn een paar arbeiderspropagandisten mee te lokken. Bovendien zijn de inhoudelijke verschillen tussen de Bond en de Partij lang niet zo groot als later is voorgesteld. Natuurlijk, het verschil over de politieke actie was reëel; maar het negatieve besluit daarover van de SDB is nooit consequent uitgevoerd. De vakbewegingspolitiek van de SDB was ook nooit een toonbeeld van consistent beleid geweest; maar hetzelfde gold jarenlang voor de SDAP.33 En de persoonsverheerlijking? Die was in de Bond zeker aanwezig. Maar wie Domela Nieuwenhuis messias-allures verwijt, mag niet vergeten dat Troelstra zichzelf met Mozes vergeleek. 34 Wie op zoek is naar voorbeelden van hiërarchisch denken en leiderscultus, kan obk in de geschiedenis van de SDAP zijn hart ophalen. En de romantiek, het utopisme, de revolutionaire heilsverwachting? Wie bijvoorbeeld de beroemde bewerking van de Internationale leest van de hand van de toenmalige SDAP-dichteres Henriëtte Roland Holst, herkent regel voor regel de sfeer die SDAP-ers de oude beweging als een soort zwakheid verwijten. Verschillen zijn er natuurlijk toch wèl. Maar die zie ik niet zozeer op zulke terreinen; ook niet in het wel of niet meedoen aan verkiezingen op zichzelf. In de bond vonden velen dat iedere afdeling en ieder lid dat maar voor zichzelf moest uitmaken. Daartegenover formeert de SDAP zich van meet af aan als een moderne politieke partij. 35 Zij wil over program èn tactiek centraal besluiten nemen die bindend zijn voor alle delen. Door haar consequente oriëntatie op de parlementaire strijd, het kiesrecht en de deelname aan verkiezingen krijgt zij na een moeizame start de wind in de zeilen. De trend is gunstig: economisch, nationaal-politiek èn internationaal. Het Londense congres van de Internationale in 1896 erkent de piepkleine SDAP als de legitieme vertegenwoordigster van het Nederlandse proletariaat. De kieswet-Van Houten van 1896 brengt opnieuw een verdubbeling van het aantal kiesgerechtigden. Het kabinet-Pierson Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
326
(1897-1901) geeft de sociale wetgeving prioriteit. Al
deze omstandigheden bevorderen de werfkracht van de SDAP. Een aantal strijdpunten uit de oude beweging komt daarbij overigens vrolijk terug. Hoe ver te gaan in de samenwerking met liberalen bij verkiezingen? Hoe verhouden zich de economische en de politieke strijd? Hoe verenigt de partij parlementaire en buitenparlementaire actie? Of: wat is de betekenis van de parlementaire actie in de socialistische strategie? Voor Domela Nieuwenhuis was het antwoord op zulke vragen duidelijk. In 1894 al voorspelt hij: 'Zoals de triomf der christelijke kerk de val is geweest van het christelijk beginsel, zo zal de zegepraal van de sociaaldemocratie de nederlaag van het socialisme zijn; de sociaal-democratische partij zal tenslotte ontaarden in een doodgewone hervormingspartij. '36 Het is een rechtlijnig vonnis, dat niettemin ook negentig jaar na dato stof tot overweging en discussie blijft bieden.
Noten 1. W. A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle. Zwolle 1973 (reprint) , p. 15. 2. Th . J . de Vries, Geschiedenis van Zwolle, 11. Zwolle 1961, p . 265 . 3. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 28-81894, Bijvoegsel. 4. De Vries, a.w., p. 295 . 5. J. H . Schaper, Een halve eeuw van strijd, 11. GroningenlBatavia 1935, p. 11. 6. 1894-1904. Na tien jaar. Gedenkschrift bij het tienjarig bestaan der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Amsterdam 1904, p. 85 . 7. K . Vorrink, Een halve eeuw beginselstrijd. Overdenkingen over verleden en toekomst bij een historische mijlpaal. Amsterdam 1945 (tweede druk) , p. 24. 8. Aangehaald in G. Haupt, Programm und Wirklichkeil. Die internationale Sozialdemokratie vor 1914. NeuwiedlBerlijn 1970, p. 134. 9. Aangehaald in B. W. Tuchman , De trotse toren. Een portret van de wereld in de jaren 1890-1914. Utrecht 1966, pp . 511-512. 10. Zie de bijdrage van E . J. Fischer in W. W. Mijnhardt, Kantelend geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945. Utrecht/Antwerpen 1983. 11. G . Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) 1881-1971. Nijmegen 1978, p. 67 . 12. C. B. Wels , 'Stemmen en kiezen 1795-1922' , in: Tijdschrift voor Geschiedenis 92 (1979) , pp. 313-332; 330-331. 13. F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist. Gedenkschriften. Amsterdam z.j., p. 215 . 14. Idem p. 203 . 15. P. van Horssen/D. Rietveld, 'De Sociaal Democratische Bond (11)', in : Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 1J1 (1977), pp. 3-54; 46 . 16. Deze verklaring is zelfs nog te vinden in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 13 (1978) , p. 456 (J . T. Minderaa); in hetzelfde werk , pp . 296-304, geeft Th. van Tijn een aannemelijker interpretatie van de gebeurtenissen .
17. J. Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880-1900. Amsterdam 1977, p. 187. 18. G. Bruintjes, Socialisme in Groningen 1881-1894. Amsterdam 1981, p. 69; zijn bron hiervoor is Domela's blad Recht voor Allen. 19. J. Saks, Kritische herinneringen. Met een woord vooraf van Fr. de Jong Edz. Nijmegen 1977, p. 38. 20. D. J. Wansink , Het socialisme op de tweesprong. De geboorte van de S.D.A.P. Haarlem 1939, p. 124. 21. W. H. Vliegen , De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafreelen uit de socialistische beweging in Nederland. Amsterdam 1905, II , pp. 352-353. 22. Schaper, a.w., I, P. 181. 23. 1894-1904. Na tien jaar, a.w. , p. 121. 24. Voor Vliegen, zie : A . MeJlink, 'W. H. Vliegen, politikus-geschiedschrijver', in : Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1980, pp. 10-47. Voor de rol van Vliegen in de jaren 1883-1897: J. Perry, Roomsche kinine tegen roode koorts. Arbeidersbeweging en katholieke kerk in Maastricht 1880-1920. Amsterdam 1983. 25 . De tekst van het manifest in o.m. W. H . Vliegen , Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland gedurende de eerste 20 jaren van haar bestaan. Amsterdam z.j ., I, pp. 11-15. 26. W. H . Vliegen , Over oorsprong, geschiedenis en hedendaagsche stand der socialistische beweging. Amsterdam 1931, p . 203. 27. I. Cornelissen , Van Zwolle tot Brest-Litowsk. Onstuimige herinneringen. Amsterdam 1983, p. 13. 28. Over Troelstra: A. MeJlink, 'Het politiek debuut van Mr. P. J. Troelstra (1891-1897)', in: Tijdschrift voor Geschiedenis 83 (1970), pp. 38-58; A. Mellink ,
Vijfde jaarboek voor het democratisch socialisme Neemt de PvdA afscheid van het socialisme? In menig commentaar op de huidige discussie in de Nederlandse sociaaldemocratie wordt die vraag, al of niet met instemming, bevestigend beantwoord_ Maar is het echt zo eenvoudig, vraagt de redactie zich in een inleiding tot Het vijfde jaarboek voor het democratisch socialisme af. Het zou niet de eerste keer zijn dat het streven naar vernieuwing van het socialisme werd aangezien voor een poging om het socialisme geheel en al overboord te zetten. Vanaf Bernstein is vrijwel elke 'revisionist' dit lot beschoren geweest. In de jaren dertig becommentarieerde, F. M. Wibaut, om een voorbeeld te noemen, voorstellen van SDAP'ers tot heroriëntatie van de sociaal-democratie met de retorische vraag: 'Het socialisme met vakantie?' Maar wie stuurt het socialisme eigenlijk met vakantie? Diegenen die vasthouden aan de traditionele, vertrouwde formules, of degenen die de formules willen toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en veranderde verhoudingen?' Het vijfde jaarboek draagt, misschien nog wat meer dan he~ vierde (dat o.a. een provocerend artikel van Piet Vos over de PvdA en de verzorgingsstaat bevatte), op dit punt stof tot overdenken aan. Bart Tromp constateert dat de Partij van de
29. 30. 31. 32. 33.
34.
35. 36.
'De Gedenkschriften van Troelstra' , in : Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging 3 (augustus 1984), pp. 537. Over Van der Goes: Y. Botke, 'Franc van der Goes, 1859-1939', in: Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme (1979), pp. 138-171 ; S. Bloemgarten , 'De tweede Internationale en de geboorte van de SDAP (1889-1896)', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis VII (1981), pp . 101-141. Fortuijn; aangehaald in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 28-8-1894, Bijvoegsel. Idem. Idem ; zie ook Vliegen, Die onze kracht, a.w., I, p. 32. P. J. Troelstra , Gedenkschriften II. Groei. Amsterdam 1928, p. 123. M. Buschman, J. Frieswijk, T. van Gessel , 'Partij en vakbeweging 1894-1906', in : Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1980, pp. 94-119. P. J. Troelstra, Gedenkschriften IV. Storm. Amsterdam 1931 , p. 30e.v. Dit zegt niet alleen iets over Troelstra maar ook over de partij en haar behoefte aan helden. Illustratief is het door Piet Bakker samengestelde boekje Troelstra's heengaan (Amsterdam 1930) waarin de zojuist overledene 'de hoogepriester van het socialisme' genoemd wordt, 'de Messias voor honderdduizenden' , en vergelijkingen worden getrokken met de apostel Paulus en Franciscus van Assisi. Th. van Tijn , 'De wording van de moderne politieke partij-organisaties', in : Vaderlands 'verleden in veelvoud. Den Haag 1975 , pp. 590-601. F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist en ander werk, geselecteerd door Albert de Jong. Utrecht/Antwerpen 1970, pp. 226-227 .
Arbeid, ondanks alle retoriek over 'planning' en 'ordening' in de jaren zeventig, een proces van ontradicalisering heeft doorgemaakt. Al zo'n dertig jaar wordt niet meer serieus nagedacht over de concrete organisatievormen die de weg naar het socialisme zouden moeten markeren. Dirk Damsma en Sjoerd Wieling beschrijven zo'n organisatievorm, de verbruikscoöperatie. Zij geven een uitvoerig overzicht van opkomst en verval van de coöperatieve beweging in Nederland en in andere landen van West-Europa, en van de met die beweging verbonden produktieorganisaties. Dick Pels analyseert het werk van één van de belangrijkste 'revisionisten' van deze eeuw, Hendrik de Man. Verder in Het vijfde jaarboek een beschouwing van Friso Wielenga over Partij van de Arbeid en MarshaU-hulp (19471952) en een door Jan Bank verzorgde en ingeleide bibliografie van uitgaven van de Wiardi Beekman Stichting.
WBS-nieuws
Jan Bank, Paul Kalma, Martin Ros en Bart Tromp (red.), Het vijfde jaarboek voor het democratisch socialisme. Amsterdam, Arbeiderspers, 1984, 204 blz. Winkelprijs: f 26,50. Speciale prijs voor SenD-lezers: f 20,Het Jaarboek, een gezamenlijke uitgave van WBS en Arbeiderspers, kan besteld worden door storting op postgiro nummer 3479700 ten name van PvdA-brochures, Amsterdam, onder vermelding van het bestelnummer: 742.
327
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
Signalementen
Cultuurschokken Een bez.oek aan het vierjaarlijks partijc.ongres van de SAP, de Zweedse sociaal-dem.ocratische partij , in St.ockh.olm levert twee ingrijpende ervaringen .op. De eerste is dat in vergelijking met Zweden de Nederlandse s.ociale ec.on.omie zich buitengew.o.on diep in de nesten heeft gèwerkt , in h.o.ofdzaak dank zij culturele .o.orzaken. De tweede is , dat aan het Zweedse v.o.orbeeld kan worden geïllustreerd hoezeer de Nederlandse samenleving - niet louter in gunstige zin - sedert het einde van de jaren vijftig is veranderd . Twee 'cultuurschpkken' mag men dat wel noemen . Dat die ervaringen ten dele kunnen verklaren , waarom de Zweedse partijgenoten minder haast hebben met ideologische zelfkritiek dan de Westduitse en Nederlandse, zal verderop geprobeerd worden duidelijk te maken. De vrouwenemancipatie heeft in Zweden veel eerder dan in ons land er toe geleid, dat man en vrouw beiden betaalde arbeid hebben verworven en het gezinsinkomen onder normale omstandigheden een dubbel inkomen omvat. Weliswaar werken de meeste vrouwen niet v.o.or de v.olle tijd (30 uur per week is gebruikelijk) maar wel zoveel dat, ook wat hen betreft, van een volwaardig inkomen sprake is. De kinder.opvang is daar organisat.orisch op ingesteld, zodat vanaf 's ochtens vr.oeg vaders of moeders de kinderen daar kunnen onderbrengen. In de dagelijkse praktijk betekent dat 'vroeg op' (om zes uur 's ochtends) en 'vr.oeg naar bed' (tien uur 's avonds) en een familieleven dat zich vrijwel beperkt tot de weekends. Er is echter een veel belangrijker keerzijde . Het hele loonstelsel en dus de sociale zekerheid is ingesteld op een dubbel ink.omen. V~n het minimumloon (dat niet wettelijk is geregeld; dat zou de vakbeweging niet willen) kan geen huishouden van één of meer personen worden onderhouden en dus evenmin van één werklo.osheidsuitkering'. Wie als alleenstaande op zulk Îllkomen is aangewezen , moet voor aanvulling naar de gemeentelijke sociale dienst. Met andere woorden, ink.omen in Zweden is in het algemeen strikt individueel inkomen; alleen door in een meerpersoonshuishouden minstens twee inkomens te verwerven ontstaat vold.oende 'gezinskoopkracht' . Aldus zijn de arbeidskosten in een land met globaal dezelfde levensstandaard als de Nederlandse aanzienlijk lager: niet alleen geldt dat voor het minimumlo.on maar ook - en dat is zeker zo belangrijk - v.oor het niveau van de uitkeringen . De schok die zulke kennis oplevert is in hoofdzaak , dat zij laat zien hoe moeilijk de situatie in Nederland is. Elk inkomen vanaf het wettelijke minimumlo.on is
328
in ons land in principe 'gezinsloon ': er moet steeds meer dan één persoon van kunnen w.orden gev.oed. Qua niveau is daar .o.ok het sociale stelsel .op gebouwd , inclusief het sociale minimum , al w.ordt bij dat laatste in toenemende mate onderscheid gemaakt tussen 'echte' minima en andere inkomens op minimaal niveau. Hoe meer dubbele inkomens er komen, hoe meer de verhoudingen scheef worden getrokken tussen huishoudens met twee - desnoods 'minimale' - ink.omens en het werkelijke sociale minimumbestaan. Vo.orts echter wordt het hoe dan ook een uiterst ingewikkelde en pijnlijke .onderneming om niet slechts formeel maar ook materieel individualisering van inkomens te bewerkstelligen, omdat beloningsstelsel en sociale zekerheid daar helemaal niet .op zijn geb.ouwd . Om een stelsel gebaseerd op meer inkomens per huishouden ec.onomisch te bekostigen, zal een nieuw stelsel veel gaan lijken op het huidige Zweedse. Het betekent .omgekeerd: (1) dat geleidelijk het 'gezinsminimum' zal moeten verdwijnen en dat er vanuit moet worden gegaan dat per huishouden van meer dan een persoon minstens twee personen werken en/.of uitkeringsrechten genieten en (2) dat de huidige dubbele inkomens zodanig worden belast dat met sterke koopkrachtachteruitgang van tweeverdieners moet worden gerekend. Dat valt allemaal n.og gemakkelijk op te schrijven - het gebeurt .onder andere in Om een werkbare toekomst van Van Kemenade, Wöltgens en Ritzen - maar wij beschrijven dan een gewenste .of noodzakelijke eindsituatie en niet wat het lastigst is: de regels v.oor wat er m.oet gebeuren in de langdurige overgangsperiode. De Zweedse situatie laat intussen wel zien waarom het Nederlandse sociale-zekerheidsstelsel econ.omisch nauwelijks meer valt op te brengen en al sinds enige jaren werkloosheid in de hand werkt, in plaats van andersom z.oals wij vaak aannemen . Dat laatste is niet onjuist, maar het is slechts de helft van de waarheid. Door een sociale cultuur die decennia lang de vrouwen van de arbeidsmarkt verwijderd hield , hebben wij .ons in Nederland lelijk in de nesten gewerkt, nu die cultuur .onderhevig blijkt te zijn aan sterke verandering. Wij kunnen ons s.ociale stelsel alleen .op het huidige niveau handhaven door vrouwen opnieuw te ontmoedigen 'aan het werk' te gaan , maar dan vallen wij terug in het beleid van Romme van de jaren dertig. Ofwel , de intrede van vrouwen op de arbeidsmarkt wordt volstrekt serieus genomen en gestimuleerd - naar zijn aard een culturele beslissing - maar dan zullen de beloningsstructuur en het sociale-zekerheidsstelsel onvermijdelijk op de helling moeten . Tertium non datur. Beide keuzes , waarvan de eerste vo.or de sociaal-democratie een onaanvaardbare is , leiden tot pijnlijke maar ook ingewikkelde consequenties . Voor het overige: wij z.ouden in Nederland blij zijn , als de Zweedse 'econ.omische crisis', die ook daar leidt tot bezuinigingen do.or de s.ociaal-democratische regering-Palme, de onze z.ou zijn. Weliswaar is de in-
flatie aan de hoge kant (± 9%) maar de werkloosheid is er veel lager. Het officiële percentage ligt rond 3,5. In feite is het nogal wat hoger , maar dat moet ook worden gezegd van de officiële Nederlandse cijfers. Bovendien is de economie structureel veel sterker dan de Nederlandse , onder andere dank zij de gemiddeld veel lagere arbeidskosten , zoals hierboven omschreven en nogmaals , voortkomend uit culturele factoren.
Cultuurschokken 2 Het Zweedse partijcongres (dat bijna een week duurde) besteedde onder meer aandacht aan het beleid met betrekking tot de prostitutie. De wijze waarop dat werd gedaan , leverde een tweede cultuurschok op. In het algemeen is, naar onze maatstaven , de Zweedse samenleving een uiterst ordelijke en dat is zij ook altijd wel geweest. Met de relatief dunne bevolking (acht miljoen inwoners op veertien maal het oppervlak van Nederland) is het waarschijnlijk ook iets eenvoudiger zulk een samenleving nauwkeurig 'aan te harken' . Er is echter nog iets anders aan de hand . Nog maar nauwelijks 25 jaar geleden beschouwden progressieve Nederlanders Zweden als hèt voorbeeld van een land dat tegelijk beschaafd en ordelijk was , maar bovendien moreel - in het bijzonder: sexueel - een paradijs van individuele vrijheid. Daar heerste niet de drukkende sociale controle van kerk en zedelijkheidswetgeving, maar een hoge mate van eigen verantwoording en handelingsvrijheid. Na die kwart eeuw blijkt - rondkijkend en sprekend in Zweden hoe grondig de culturele aarde in Nederland is omgeploegd en hoezeer intussen in het Zweedse geval de 'wet van de remmende voorsprong' zijn werk heeft gedaan. Vooral de sociaal-democraten bestrijden met enige hartstocht het onkruid in hun zo zorgvuldig onderhouden tuin : alcoholisme , druggebruik en prostitutie. Niet alleen de wetgeving en het vervolgingsbeleid grijpen daar veel dieper in , maar voorts toont de publieke moraal weinig begrip voor het soort 'permissive society' dat wij er met zijn allen door de jaren heen van hebben gemaakt. Het debat over bestrijding van de prostitutie - het tegendeel dus van de legalisering die in Nederland wordt nagestreefd , overigens ter bescherming van de vrouw - tijdens het congres van de SAP ging over de vraag, of ook de klant strafbaar moest worden gesteld en vervolgd , of dat het probleem sociaal moest worden aangepakt. Het partijcongres was het er over eens - onder invloed van de vrouwenbeweging - dat alle prostitutie moet worden aangemerkt als geweld jegens vrouwen . Waar men over twistte was , of bestrijding via de strafwet zou moeten plaatsvinden of langs de sociale weg. In het laatste geval - zo gebeurt het ook al - worden prostituee en cliënt ontmoedigd door op straat met haar en hem gesprekken te beginnen teneinde beiden van hun 'handel' af te houden. Voor die 'handel' is zulk een bemoeienis inderdaad fnuikend , zoals eerder de sexclubs in belangrijke mate zijn weggewerkt. De prostitutie verdwijnt er overi-
gens allerminst door ; het gedrag jegens vrouwen in gewone cafés schijnt er zelfs agressiever 'wervend' door te worden. De Zweede politieke cultuur heeft, zo te zien, de 'moraal van de naturist' : enerzijds vrij en open , anderzijds met weinig besef van onuitroeibare irrationaliteit en emotie. Daarbij vergeleken maakt de Nederlandse samenleving een totaal 'doorgeslagen' indruk. Misschien is dat ook wel zo . Met de bevrijding van de paternalistische sociale controle heeft in Nederland ook de publieke moraal sterk geleden: bedrog van fiscus en sociale verzekering komt in Zweden aantoonbaar minder voor dan in Nederland. Terwille van de handhaving daarvan worden in Zweden gemakkelijker inbreuken aanvaard op de privacy, die bij ons aanzienlijk hoger wordt aangeslagen dan daar . Wat men het 'burgerlijk solidariteitsbesef zou kunnen noemen , is in Zweden onmiskenbaar beter behouden gebleven. Dat is niet alleen af te zien aan de debatten op een partijcongres - een congres dat bij alle zelfbewustzijn zichzelf grote discipline oplegt - het is ook vast te stellen in gesprekken buiten de congreszaal en eenvoudig op straat te zien. Gemeten aan het zorgvuldig gebruik van , onder andere , lichtreclames moet Stockholm een uiterst streng 'welstandstoezicht' hebben. Misschien ook daarom speelt de zelfkritiek rond het thema van regelverdichting, overschatting van de vermogens van de politiek en van bureaucratisering tot nu toe in de Zweede sociaal-democratie een minder prominente rol dan in de Partij van de Arbeid . De bevolking reageert minder dwars en meer 'Iaw-abiding'; de partij is traditioneel voorzichtiger dan de PvdA in haar praktische politieke verlangens. Ontegenzeglijk heeft de SAP ook telkens meer aandacht besteed aan vraagstukken van institutionele ordening 'buiten de staat om' of liever: daarnaast. Met een sterke vakbeweging en coöperatieve beweging ligt dat waarschijnlijk ook meer voor de hand. In elk geval geeft het beginselprogramma van 1975 van de SAP daar meer en systematisch aandacht aan dan dat van de PvdA uit 1977. Niettemin onderzoekt ook de Zweede sociaal-democratie de grenzen van het vermogen tot staatsingrijpen. Onder voorzitterschap van vice-premier Ingvar Carllson is daartoe een nieuw 'ideeën programma' geschreven, De toekomst in handen van het volk, sociaal-democratisch programma voor participatie en keuzevrijheid. In veel opzichten heeft dat programma nog een defensief karakter, doordat het begrippen als participatie (letterlijk: medborgarskap) en keuzevrijheid van de conservatieve propaganda heeft overgenomen en in eigen begrippen heeft vertaald. Zoals ti jdens een studieconferentie in Zweden voor een klein internationaal gezelschap, afgelopen zomer, al is gebleken, wordt door de Zweedse zusterpartij nog vreemd opgekeken van 'ontbureaucratiserings'ideeën zoals die in de PvdA wel leven , zij het dat die · ook bij ons niet onomstreden zijn. Tenslotte, wie vanuit Stockholm na enige dagen de
329
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
Sont oversteekt en zich onder de Deense partijgenoten begeeft, is - in weerwil van de geringe fysieke afstand tussen Zweden en Denemarken - weer meer dan halverwege op weg naar huis. De sfeer is bepaald vrolijker en lichtzinniger dan bij de Zweden; er wordt meer in de wandelgangen vertoefd en 'gehandeld' ; de organisatie is rommeliger, mede dank zij complete telefoonboeken vol amendementen. Het nadeel van deze culturele en ideologische nabijheid is , dat zij niet opwindt en niet bijster interessant is. Zij is wel heilzaam tegen een in Stockholm - niet helemaal terecht - opgelopen minderwaardigheidscomplex. (jvdb)
Armslag voor eigenzinnigen In augustus 1934 kwamen vele honderden schrijvers van het bevrijde deel van de mensheid in Moskou bijeen op het eerste congres van de Schrijversbond van de Sowjet-Unie. In breedopgezette inleidingen werd de stand van zaken in de wereldliteratuur geanalyseerd en vastgesteld dat zij was uitgemond in de kapitalistische klassecultuur met zijn illusies over vrijheid en onafhankelijkheid van de schrijvers en bewieroking van dieven en bedriegers, smerissen, hoeren en ander uitschot. Maar een leger van Sowjetschrijvers verzamelde zich rond de Partij om onder de doordachte dagelijkse leiding van het Centraal Comité en de onvermoeibare steun en hulp van Stalin een nieuwe literatuur voort te brengen waarin de heldhaftige werker centraal zou staan. Daartoe werd een schrijvershandvest opgesteld en een aantal resoluties over de revolutionaire ontwikkeling van de wereldliteratuur op grondslag van het socialistisch realisme aangenomen. Het minste dat men er vijftig jaar later van kan zeggen is dat uit produktieplannen van politici voor kunst en cultuur nooit iets goeds is voortgekomen. Deze wereldhistorische bijeenkomst in de zomer van 1934 trok toentertijd ook buiten de grenzen van de Sowjet-Unie grote aandacht. Er werden boodschappen uitgewisseld met Barbusse, Dreiser, Gide , Heinrich Mann, Romain Rolland , Bernard Shaw en Upton Sinclair; onder de sprekers op het congres bevonden zich Alberti , Andersen Nexö , Aragon , Bloch en Malraux. Daarentegen schreef het SDAP-maandblad De Socialistische Gids dat op de geestdriftige bijeenkomst in Moskou de socialistische idee van haar diepste culturele inhoud werd beroofd en geprostitueerd ter vereeuwiging van de persoonlijke dictatuur; en daar was geen onvertogen woord bij. Stalin werd op het congres de grootste geest van de mensheid genoemd, zijn stijl , de eenvoud en geweldige kracht van
Rectificatie In het juli/augustus-nummer van SenD werd op p. 289 geattendeerd op de PvdA-uitgave Karl Marx 1883-1983. Daarbij werd een foutief gironummer vermeld . De uitgave is te bestellen door storting van f 3,50 op postgiro nr. 3479700 t .n.v. PvdA-brochures, Amsterdam, onder vermelding van het bestelnummer: 336. Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
330
zijn taal, werd ten voorbeeld gesteld en zijn richtlijnen voor de industriële opbouw werden , amper vertaald in cultureler jargon , als geboden voor de literaire produktie gehanteerd. Kritiek werd slechts in de vorm van , al dan niet vernietigende , zelfkritiek door schrijvers vernomen . En volgens Maxim Gorki , de literaire coryfee van het congres, die de hoofdinleiding hield en het slotwoord sprak, bestond de grote overwinning van het congres in het feit dat ook de schrijvers die niet tot de partij behoorden het bolsjewisme als enige leidende idee in hun scheppende werk hadden aanvaard; hij waardeerde dit te meer daar hij uit eigen ervaring wist hoe eigenzinnig gedachten en gevoelens van een schrijver kunnen zijn die z ijn vrijheid voor scheppend werk buiten het strakke kader van de geschiedenis zoekt, buiten haar voornaamste organiserende idee. van de pSoviet Literature, het maandblad van de Sovjet-schrijversbond, heeft in augustus 1984 een herdenkingsnummer aan dit oprichtingscongres gewijd . Daarin worden de wereldhistorische pretenties van toen, zij het minder brallend, hooggehouden en is weer veel sprake van de geboden concreet te zijn , waarheidsgetrouw, socialistisch, realistisch en verbonden met het volk. De tientallen schrijvers die het socialistisch realisme aanvaardden, evenals de twee inleiders naast Gorki, te weten Radek (over De huidige wereldliteratuur en de taken van de proletarische kunst) en Boecharin (over Poëzie, poëtica en de problemen oëzie in de USSR), die voor de vuurpelotons van de Sowjetmacht of in de Goelagarchipel waren omgekomen, worden geen van allen vermeld; ook Stalin lijkt nooit te hebben bestaan . De Sovjet-schrijversbond blijkt, meer nog dan vijftig jaar geleden, onderdeel van een politiek stelsel dat bestrijding van leugens en halve waarheden niet toestaat en van een cultuur waarin kunst en literatuur worden verplicht onwaarachtig te zijn. Alle nuanceringen en varianten die sommigen in het socialistisch realisme kunnen ontdekken ten spijt, blijft de kern ervan dat schrijvers zich moeten engageren partijstandpunten te propageren , zij het graag op een manier die niet zo bot is dat de lezers er meer afkeer dan belangstelling voor krijgen .
In gedemocratiseerder geïndustrialiseerde samenlevingen als de onzen tekenen zich zowel kwantitatief als kwalitatief groeiende culturele behoeften af. Tegelijkertijd is de positie van scheppende kunstenaars , van degenen van wier talenten , ambities en doorzettingsvermogen het afhangt of er belangrijk werk tot stand komt, kwetsbaarder dan ooit, zeker waar het de moderne media betreft. De zorg voor kunst en cultuur kan minder dan ooit aan de grilligheden van de commercie worden overgelaten en voor de correcties daarop afhankelijk blijven van de goede wil van een al dan niet gefortuneerde en geïnteresseerde burgerij . Hier gaat het erom te garanderen dat de politiek zich in dienst stelt van de vrije ontplooiing van kunst en cultuur. De zwakke maatschappelijke positie van zelfstandige kunstenaars verplicht een democratische overheid
die de betekenis van het kritisch , nonconformistisch waarnemen en overdenken in de cultuur erkent, hen redelijke bestaansvoorwaarden te verzekeren. Daaronder vallen niet alleen materiële bodemvoorzieningen , maar ook degelijke medezeggenschap en waarborgen tegen verstarring en willekeur bij de besteding van gemeenschapsgeld. Het zijn doorgaans niet de traditioneel werkenden en zeker niet de al dan niet door vroom snobisme gedreven trendvolgers , maar de eigenzinnigen die meer armslag nodig hebben . In ons land zijn in navolging van het inmiddels bijna twintig jaar functionerende Fonds voor de Letteren ook fondsen voor Scheppende Toonkunst en Film van de grond gekomen - interessante vormen van gedelegeerde democratische cultuurpolitiek van de rijksoverheid . De regelingen en werkwijzen worden aan de hand van de ervaringen voortdurend bijgesteld en verfijnd om de rechtszekerheid van de aanvragers en de zorgvuldigheid bij de besluitvorming te vergroten. De instelling kortgeleden van een Commissie van Beroep bij het Fonds voor de Letteren , een juridisch novum , vergelijkbaar met de administratieve rechtspraak inzake overheidsbeslissingen , is het meest recente voorbeeld. Dergelijke instellingen kunnen alleen dan aan hun doel beantwoorden wanneer er in de betrokken kunstenaarswereld royale bereidheid tot medewerking en medeverantwoordelijkheid bestaat. Zij zijn gebaat bij kritische aandacht niet alleen wanneer er reden voor een rel lijkt te zijn; helaas doet men pers en politici al veel eer aan wanneer men de belangstelling voor deze cultuurpolitieke problematiek minimaal noemt . (gv)
Boeken Defensienota: troebel 'totaalplaatje' J. G. Siccama bespreekt: De nota Vrede en Veiligheid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer , 's-Gravenhage, mei 1984
In 1974 barstte een storm van kritiek los op de Defensienota Om de veiligheid van het bestaan van het kabinet-Den Uyl. Nooit was er na de Tweede Wereldoorlog door defensieministers zo fors op bewapening bezuinigd als door de KVP-er Piet de Jong en door de VVD-er Den Toom. Toch werd in 1974 juist uit christen-democratische en conservatieve hoek het spervuur geopend op de plannen van Henk Vredeling . De ' eerste PvdA-minister op Defensie zou teveel willen bezuinigen . Achteraf bleek er van deze kritiek weinig
te kloppen. In feite is namelijk door Vredeling en zijn staatssecretaris voor materieelzaken Sternerdink een uitgavenverhoging doorgevoerd die de gelden voor de aanschaf van nieuwe wapens (de 'investeringen') tot ongekende hoogte deed oplopen.! Deze episode is illustratief voor de wankele verhouding tussen de PvdA en Defensie. Socialisten plegen hoge verwachtingen te koesteren over de gunstige gevolgen van overheidsoptreden. Maar deze hoge verwachtingen gelden niet voor het geweldsapparaat, al heeft de overheid juist daarover het monopolie. Politie en strijdkrachten horen niet thuis in de betere wereld die sociaal-democraten zich wensen. Hooguit zijn ze een noodzakelijk kwaad . Logische tegenhanger van dit geringe enthousiasme is dat binnen Defensie de affiniteit met socialistische denkbeelden betrekkelijk gering zal zijn. Als het door de stembusuitslagen niet anders kan worden socialistische politici getolereerd, maar daarmee houdt de liefde meestal wel op. Conservatieven en christen-democraten kunnen zich onder deze omstandigheden opwerpen als hoeders van onze interne en externe veiligheid. Onder invloed van de recente opbloei van de ban-debom beweging is de spanning tussen politiek cynisme en moreel idealisme in het socialistische denken de laatste jaren nog vergroot . De PvdA wil de voorstanders van (atoom)ontwapening graag terwille zijn , maar behoudt zich het recht voor de hooggestemde idealen in een voorshands minder extreme practische politiek te vertalen. De in mei 1984 door de Tweede-Kamerfractie gepubliceerde vierde Defensie-nota van de Partij van de Arbeid draagt heel duidelijk de sporen van deze spanningsverhouding. Net als in 1974 heeft 'rechts' de nota in haar geheel afgekraakt. Volgens majoor S. C. van Nugteren, voorzitter van de Nederlandse Officie~ ren Vereniging , wil de PvdA terug naar 'de tijd van het gebroken geweertje' . 2 Het Nederlands Dagblad houdt het erop dat de PvdA 'voor een dubbeltje op de eerste rang' wil zitten en dat het 'consequenter' zou zijn geweest te kiezen voor 'eenzijdige ontwapening' .3 Het hoofdredactionele commentaar in Trouw stelde dat de partij 'er ronduit een puinhoop van maakt'. 4 En generaal Huizer, de chef Defensiestaf, verklaarde tegenover Tros-Aktua dat hij met de alternatieve nota in de praktijk niet uit de voeten zou kunnen . 5 In werkelijkheid is een gedifferentieerder oordeel op zijn plaats: de nota is ongelijk van kwaliteit en karakter en laat de belangrijkste vraagpunten onopgelost. De ongelijkheid in kwaliteit en karakter komt vooral naar voren bij een vergelijking van de verschillende hoofdstukken . Voor een zeer groot deel zijn dit duidelijk al eerder geschreven stukken , vaak met als doel het vroeger gevoerde beleid uiteen te zetten en te rechtvaardigen (bijvoorbeeld Sternerdinks verweerschrift van het nucleaire beleid van het kabinetDen Uyl ten aanzien van Lance en neutronenbom in hoofdstuk 11). Voor een ander deel zijn het breed opgezette historische beschouwingen (bijvoorbeeld over de ontwikkeling van de NAVO-strategie in hoofdstuk 7) of algemene beschrijvingen van intern a-
331
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
Ir
tionale veiligheidsproblemen en de voetangels en klemmen die men tegenkomt op het pad naar de doelstellingen van socialistische politiek (hoofdstukken 2 en 3). Weer van geheel andere aard is Stemerdinks scherpzinnige kritiek op de staatjes met militaire krachtsverhoudingen zoals die onder meer van NAVO-zijde plegen te worden gepresenteerd (hoofdstukken 5 en 6). De hoofdstukken 10 t/m 12 dragen bovenal het karakter van een commentaar op de eind 1983 verschenen Defensienota van het kabinet-Lubbers. De eigen beleidsvoornemens van de PvdA zijn als een uitje door de volumineuze maaltijd (199 blz.) heen gesnipperd . Soms gaat het daarbij om in heel algemene termen gestelde doeleinden (bijvoorbeeld wapenbeheersing en conversie) , dan weer over heel concrete zaken (bijvoorbeeld integratie van START en INF of het aantal miljoenen dat men kan besparen door beroepsmilitairen langer in dienst te houden). Het resultaat is een ratjetoe waarin uitspraken over wat de Partij van de Arbeid wil lang niet altijd te onderscheiden zijn van uitspraken over feiten . Daarbij overheerst de indruk dat op de behandeling van afzonderlijke onderwerpen dikwijls niet zo heel veel valt aan te merken, maar dat die verschillende stukken niet op elkaar aansluiten zodat men met een onoplosbare legpuzzel blijft zitten. Dit kan worden toegelicht aan de hand van wat op diverse plaatsen gesteld wordt met betrekking tot een tiental belangrijke thema's. 1. Het bondgenootschap met de Verenigde Staten. De nota foetert heel wat af op de regering-Reagan. Zo wordt omstandig uiteengezet dat de veiligheidsbelangen van de VS steeds verder afwijken van die van West-Europa. Op p. 20 resulteert dat in de eis dat de zeggenschap van West-Europa in de NAVO 'minstens gelijkwaardig moet zijn' aan die van de VS en op p. 69 heet het zelfs dat onder het motto 'het hemd is altijd nader dan de rok' iedere Amerikaanse president zal kiezen voor een 'oorlog alleen in Europa' in plaats van een oorlog waarin ook Amerikaans grondgebied onder schot komt te liggen . Dat zijn krasse woorden. Maar tot een breuk met het fundamentele uitgangspunt dat 'de veiligheid van West-Europa slechts in samenwerking tussen Noord-Amerika en Europa kan worden verkregen' (p . 5) leiden ze niet. Integendeel: 'Voor een beleid dat aktief werkt in de richting van verbreken van de veiligheidsbelangen met de VS kiest de PvdA niet' (p. 20). Dat staat erwat schrieltjes en verraadt geen enthousiasme voor onze grootste bondgenoot. Maar het betekent wel dat de PvdA bij alle kritiek op Reagan (Star Wars , Airland Battle 2000 , enzovoort) het Nederlandse NAVO-lidmaatschap onvoorwaardelijk aanvaardt. 2. Afschrikking met kernwapens. Op p. 2 wordt met de uitspraken dat (een) doctrine van gedeëlde veiligheid de huidige politiek van afschrikking door bewapening moet vervangen' en dat het beleid gericht moet zijn op 'uitbanning van de kernwapens' fors afstand genomen van de kernbewapening. Daaraan wordt later toegevoegd dat de PvdA 'al meer dan tien jaar geleden een fundamentele keuze tegen het kernwapen heeft gedaan door de strategie van de nucleai-
332
re afschrikking af te wijzen' (p. 16). Het beleid moet gericht zijn op 'een kernwapenvrij Europa' (p . 101). Net zo min evenwel als Van Benthem van den Bergh en Tromp ooit duidelijk hebben gemaakt waarin 'wederzijds verzekerde zelfbeheersing' van pure nucleaire afschrikking verschilt is hier duidelijk waarom pure afschrikking niet zou samenvallen met 'gedeelde veiligheid' . Indien men zich nucleair beperkt tot een onkwetsbaar vergeldingspotentieel hoeft de tegenstander zich toch niet bedreigd te voelen? Misschien verklaart dit waarom afschrikking op p. 89 'op zichzelf geen slechte zaak' wordt genoemd en waarom eenzijdige kernontwapening op p . 16 'niet haalbaar en wellicht riskant' heet. Ook dat klinkt wat benepen , maar waarom zou men zich schamen voor een pleidooi ten gunste van het kernwapen , als dat , zoals op p . 1 wordt gesteld , juist het middel is dat 'oorlog ondenkbaar heeft gemaakt'? 3. Conventionele wapens. Herhaaldelijk worden de verschrikkingen van een oorlog met gewonere wapens ten tonele gevoerd. Sommige conventionele strijdmiddelen doen 'in hun directe vernietigingseffect niet onder voor kleine kernwapens' (p . 12) en op p. 92 wordt zelfs gesteld dat een conventionele oorlog nu 'in vijf weken evenveel slachtoffers en vernietiging ... met zich meebrengt als in het verleden de Tweede Wereldoorlog in vijf jaar, in Bondsrepubliek en DDR' . Maar indien dit zo is en indien men bovendien gelooft dat juist het kernwapen oorlog ondenkbaar heeft gemaakt, waarom houdt de PvdA dan zo'n onomwonden pleidooi ten gunste van een sterkere conventionele verdediging? In hoofdstuk 9 wordt gepleit voor een uitsluitend conventionele koppeling met de VS. Daarbij wordt het openhouden van de Atlantische zeeroutes voor de aanvoer van strijdkrachten en goederen voor deze conventionele koppeling van 'vitale' betekenis genoemd (p. 112-113). Zulke plannen gaan ervan uit dat na 30 dagen oorlog nog Amerikaanse strijdkrachten in West-Europa arriveren. Hoeveel overlevenden zijn er dan nog in Duitsland en de Randstad? En waarom zouden conventionele evenwichten die in het verleden weinig betrouwbaar zijn gebleken als middel om oorlog te voorkomen , nu plotseling wel werken? 4. Duitse Bondsrepubliek. Als frontlijnstaat zonder eigen kernwapens is West-Duitsland van doorslaggevende betekenis voor de Europese veiligheid . Hoe wil men de Bondsrepubliek nucleair en conventioneel geruststellen? Nucleair gezien spreekt de PvdA zich uit voor het streven de kernwapens alleen te laten staan in de landen die ze zelf produceren (p. 20 , 60) . Dit zou betekenen dat de Bondsrepubliek zich nucleair 6fwel geheel moet verlaten op de Amerikaanse strategische kernwapens (hetgeen weinig geruststellend is als iedere president van de VS koste wat kost Amerikaans grondgebied buiten schot zal willen houden) , 6fwel (zolang Europa nog niet helemaal kernwapenvrij is) op de kernmachten van Frankrijk enlof Engeland. Logisch gezien zou men in deze alternatieve nota een pleidooi ten gunste van zo'n Europese kernmacht hebben verwacht . Maar terecht wordt er in hoofdstuk 7 de aandacht op geves-
tigd dat de Europese kernmachten uitsluitend voor bescherming van de nationale belangen zijn bestemd. Zelfs conventioneel weigeren de Fransen al plaats te nemen in voorste lijn en 'eerst als het eigen vaderland in gevaar komt zullen de Franse eenheden op het grondgebied van de BRD in aktie komen' (p. 69). De conclusie moet dan ook luiden dat de Bondsrepubliek (en evenzo de Benelux) nucleair in de kou komen te staan. Ook is het niet duidelijk of Bonn zo tevreden zal zijn met de conventionele plannen van de PvdA. Weliswaar wordt op p. 117 de aanwezigheid van een gedeelte van het Nederlandse Legerkorps in WestDuitsland van 'grote politieke betekenis' en zelfs 'een politieke noodzaak' genoemd, maar op p. 129 wordt { er (zij het misschien op goede gronden) op aange, drongen de Nederlandse paraatheid in de Bondsrepubliek 'zo gering mogelijk te houden' . In overeenstemming daarmee wordt voorgesteld het aantal parate manoeuvre bataljons te verminderen van 16 tot 14 en in de toekomst mogelijk tot 12 (p. 130, 182). 5. NAVO-strategie. Op verschillende plaatsen wordt gefulmineerd tegen de tendens kernwapens als gewone wapens te gaan beschouwen. Zo wordt op p. 17 gezegd dat 'elke suggestie van gebruik' moet worden weggenomen; kernwapens zouden uitsluitend politiek (en niet militair) van karakter moeten zijn. In de praktijk is er volgens de nota echter altijd sprake geweest van de integratie van kernwapens in militaire doctrines' (p. 12). Dat kan ook moeilijk anders: wie wapens bezit heeft plannen om die in oorlogstijd tegen bepaalde doelen in te zetten. Soortgelijke ongerijmdheden zijn te vinden in de opmerkingen over de vraag of nucleaire escalatie te beheersen is. Op p. 72 van de nota staat dat het begrip flexibiliteit niet van toepassing kan zijn op kernwapens, op p. 96 wordt 'stap-voor-stap-escalatie' afgedaan als 'onpraktische onzin' en op p. 106 wordt de mogelijkheid om voor 'doelbewuste escalatie' te kiezen ontkend. Maar op p. 100 wordt deze fundamentele kritiek op de NAVO-strategie van 'flexibility in response' weer ingeslikt met de volzin dat '(nu) niet de illusie moet ontstaan dat het mogelijk is een zodanige strategie te ontwerpen die geen enkele tegenstrijdigheid kent'. Volgens de opstellers blijft het altijd de kernvraag of 'wat aan militaire middelen beschikbaar is als het niet anders kan ook daadwerkelijk ingezet zal worden' . Altijd zal ook weer de vraag naar geloofwaardige antwoorden opduiken. 6. Airland Battle. In het Westen doen tegenwoordig tal van plannen de ronde om de conventionele verdediging te versterken middels het in oorlogstijd aanvallen van versterkingen in het achterland van het Warschau Pact. 6 Terecht wordt erop gewezen dat er tussen deze plannen grote verschillen bestaan. Zo voorziet de nieuwe Amerikaanse gevechtshandleiding FM 100-5 in aanvallen tot op een diepte van zo'n 50 -150 km, maar liggen de doelwitten die generaal Rogers , de militaire opperbevelhebber van de NAVO, wil bestrijken veel dieper. Dit opent de mogelijkheid voor Nederland (en de PvdA) eigen cri teria voor te stellen. Daartoe zou men aansluiting kunnen zoeken bij de Duitse ontkenning als zou de nieuwe FM 100-5 al van
toepassing zijn op de Amerikaanse troepen in Europa en de Duitse terughoudendheid om doelen tot heel ver op Warschau Pactgebied te gaan bestrijken. Jammer genoeg ontneemt de PvdA zich deze mogelijkheid grotendeels door alle plannen op één hoop te gooien en deze met uitzondering van het vroegtijdig aanvallen van vliegvelden ('Offensive Counter Air') af te wijzen. Zo is het onjuist dat het' Airland Battle 2000' -concept hetzelfde is als het FO FA-concept van generaal Rogers (p . 82). Het staat ook niet vast dat met conventionele middelen doelen 'tot in de SovjetUnie' zullen worden aangevallen (p. 107); ook dat is een zaak waarover een politiek initiatief binnen de NAVO welkom zou zijn. 7. Prioriteiten. Zelfs indien de zozeer begeerde taakverdeling en standaardisatie binnen de NAVO tot stand zouden komen, ontkomt Nederland niet aan de noodzaak eigen prioriteiten voor die NA VO en de Nederlandse inbreng op te stellen. Op verschillende plaatsen (p. 105, 117, 172, 175) zegt de nota dat de PvdA voorrang wil geven aan de landmacht (in het bijzonder het Legerkorps) in West-Duitsland. Ook de taak die de luchtmacht krijgt toebedeeld (steun aan grondtroepen) stemt overeen met deze keuze. Leidt deze prioriteit dan ook tot een geringere rol voor de Koninklijke Marine? Neen, het vitale belang dat wordt toegekend aan het in oorlogstijd overbrengen van tien extra Amerikaanse divisies voert tot de slotsom dat 'grosso modo op het gebied van de zeestrijdkrachten het beleid moet worden voortgezet' (p . 113). Ook in de PvdA-plannen zal de 1 : 2: 1-verdeling tussen marine, landmacht en luchtmacht dus ongeveer gelijk blijven. 8. Voorwaartse verdediging. Over dit voor WestDuitsland cruciale beginsel van de NAVO geen terrein prijs te geven om tijd te winnen wordt tamelijk zuur gedaan. Op p. 67 heet het 'een geloofsartikel', dat 'niet voor discussie vatbaar' is; op p. 110 wordt de voorwaartse verdediging zelfs omschreven als een 'heilige koe', al kan daar 'gezien de politieke gevoeligheid' niet vanaf worden gezien. Tegen deze achtergrond is het betreurenswaardig dat het defensieve verdedigingsalternatief van de PvdA voor MiddenEuropa het met maar 2 bladzijden (110 en 111) moet doen. Dit steekt niet alleen schril af bij de vier bladzijden die zijn ingeruimd voor de historische beschouwing over de besluitvorming over de Lance in de jaren zeventig, maar laat de kernvraag hoe dit plan precies moet werken, onbeantwoord. Heb ik goed begrepen dat het plan neerkomt op een combinatie van reserve-eenheden (à la Hannig en in Nederland Barnaby en Boeker) met manoeuvre-eenheden die een doorgebroken aanvaller weer tot in de DDR terug moet kunnen drijven? Is die laatste mogelijkheid dan volstrekt defensief? En met welke wapens moet deze gecombineerde krijgsmacht worden uitgerust? 9. Kernwapenvrije zone. Evenals het idee dat de kernwapens uiteindelijk terug moeten naar de landen die ze produceren is de gedachte van een kernwapenvrije zone afkomstig uit het rapport van de commissie-Palme. Men kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat het terechte streven om van de nu-
333
X Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
cleaire gevechtsveldwapens voor de korte afstand af te komen wat al te gemakkelijk is omgezet in het streven naar een kernwapenvrije zone van hondervijftig kilometer aan weerszijden van de grens tussen de twee Duitslanden. Betekent dit, zeker bij een conventioneel evenwicht, niet dat in Midden-Europa een zandbak wordt gecreëerd waarin conventionele oorlogvoering weer tot de mogelijkheden gaat behoren? Hoe dit ook zij, het plan wordt er niet overtuigender op als op p. 103 wordt gezegd dat voorlopig volstaan kan worden met een zone van vijftig kilometer. Is het dan niet beter erop aan te dringen dat de NAVO eenzijdig de nucleaire artillerie aan kant doet en zich drastische beperkingen oplegt bij de aanschaf van bij uitstek offensieve strijdmiddelen als brugslagmaterieel, tanks en vliegtuigen met groot bereik? 10. Lance. Na alle geklaag over het nucleair stellen van de Lance door het kabinet-Van Agt I doet het vreemd aan dat op p. 151 en 152 van de nood een coalitie met het CDA te moeten sluiten een deugd wordt gemaakt door te bepleiten de nucleaire Lance voorlopig in de Nederlandse bewapening te houden. Het lijdt geen twijfel dat de noodzaak de breedte van de kernwapenvrije zone voorlopig te beperken tot tweemaal vijftig kilometer direct valt af te leiden uit de dracht van de Lance (honderdtwintig kilometer); bij een zone van tweemaal honderdvijftig kilometer zouden de kernladingen immers met zekerheid op Westduits grondgebied tot ontploffing komen . Jammer is dat deze voornemens vergezeld gaan van pleidooien voor een conventionele versie van de Lance. Op deze manier wordt de Lance namelijk 'dual capable' , dat wil zeggen voor zowel nucleair als conventioneel gebruik geschikt gemaakt. En dergelijke 'dual capable'systemen worden nu juist, en op goede gronden, afgewezen, omdat wapenbeheersing er onmogelijk door wordt. Het spreekt vanzelf dat deze tegenstrijdigheden de duidelijkheid van het beleid niet ten goede komen. Hoe had dit beter gekund? Wellicht had men de nota kunnen beperken tot een paar hoofdvragen. Daarbij kan gedacht worden aan: - voorwaarden voor het lidmaatschap van de NAVO (N-bom?) - de lengte van de 'escalatieladder' en de tijd waarop men op iedere trede van die ladder stand wil kunnen houden (is het in het belang van Nederland - in oorlogstijd een kwetsbaar doortochtgebied - een conventionele oorlog voor onbepaalde tijd te kunnen volhouden?) - een meer gedetailleerd plan tot reorganisatie van de voorwaartse verdediging (daar kan, vaak op goedkope wijze, inderdaad veel aan verbeterd worden) - aangeven van de criteria die men bij de introductie van nieuwe conventionele technologieën in acht wenst te nemen (waarom is het verkeerd de Russen tot op veertig kilometer met meervoudige raketwerpers dwars te zitten; waarom niet veel geld geïnvesteerd in goedkope onbemande vliegtuigjes die zowel voor doelopsporing, elektronische oorlogvoering als het uitschakelen van doelen geschikt zijn?) - duidelijk aangeven welke prioriteiten men ten Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
334
aanzien van de Europese kernwapens wil hanteren (afschaffen nucleaire artillerie en 'dual capable' systemen; aanvaarding van een gering aantal kruisraketten, onder meer om een verrassingsaanval te voorkomen?) Bij alle misnoegen dat in deze nota over Amerika wordt geuit is het toch zo dat RonaId Reagan er waarschijnlijk beter mee kan leven dan Mient Jan Faber. Reagan zou om drie redenen tevreden kunnen zijn. Ten eerste accepteert de PvdA het NAVO-lidmaatschap onvoorwaardelijk. Ten tweede wil de PvdA de komende tien jaar ruim acht miljard gulden aan defensie uitgeven. Dat is weliswaar zeven miljard minder dan in de regeringsplannen is voorzien , maar net • als in 1974 zal een regering met socialisten deze doelstelling ook inderdaad uitvoeren , terwijl rechtse regeringen in de praktijk eerder zullen bezuinigen. Ten derde komt dat geld ten goede aan de conventionele defensie. De Amerikanen willen niets liever dan dat. J. G. Siccama is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen 'Clingendael' te Den Haag. Noten
1. Zie mijn bijdrage 'De defensiebegroting tussen 1945 en nu' in de bundel De Prijs van Defensie (Den Haag: Stichting Maatschappij en Krijgsmacht, 1984) . 2. De Telegraaf, 4 mei 1984. 3. Nederlands Dagblad, 3 mei 1984. 4. Trouw, 3 mei 1984. 5. Tros-Aktua, 7 mei 1984. 6. Vgl. mijn Roepnaam: 'AIRLAND Battle': een nieuwe militaire aanpak voor de NAVO, Den Haag (Clingendael-reeks deel 3) , 1984.
Pen op Papier Berufsverbote Uit de boekbespreking door M. Krop van de publikatie Denkend aan Duitsland in S en D nr. 5, 1984, blijkt dat Krop en de door hem besproken Beunders maar zeer gedeeltelijk op de hoogte zijn van de huidige ontwikkelingen in de Bondsrepubliek. Krop schrijft: 'Dat de CDU eind 1982 in Bonn de macht van de SPD overnam - met de gevreesde scherpslijper Zimmerman (CSU) op Binnenlandse Zaken - heeft aan deze toestand vooralsnog weinig veranderd'. Krop bedoelt met 'deze toestand' het weigeren van onbetrouwbaar geachte kandidaten voor 'vertrouwelijke' functies, in de wandelgangen Berufsverbote geheten. Volgens Krop zouden zelfs in
de CDU-bestuurde deelstaten de Berufsverbote zaken in scherpte zijn afgenomen. Niets is echter minder waar . Sinds de regeringswisseling in Bonn is de aanval op mogelijke 'de-loyalen' aan de Duitse grondwet met grote voortvarendheid ter hand genomen. Deze aanval op andersdenkenden (dat wil zeggen anders denken dan CDU/CSU) vindt haar oorsprong in de 'Thesen zur Inneren Sicherheit' . In deze 'Thesen' , vastgesteld in augustus 1982 (twee maanden voor de regeringswisseling) formuleren CDU en CSU de uitgangspunten voor het te voeren binnenlandse beleid. De 'Thesen' staan bol van de orde- en tuchtmentaliteit en daaruit voortvloeiende beperkingen van de grondrechten van de Duitse burger. De SPD en FDP-regering had op 28 april 1982 een wetsontwerp ingediend dat beoogde een verfijning en nuancering aan te brengen in de gegroeide praktijk om zelfs een postbode, lid van de communistische partij te beschuldigen van een vijandige houding ten opzichte van de Duitse grondwet, alleen vanwege dat lidmaatschap van de communistische partij, en voor te dragen voor ontslag omdat hij een gevaar voor de Duitse Staat zou zijn. Het wetsvoorstel was ingediend om helderheid te brengen , welke functies bij de overheid nog echt het predikaat vertrouwensfunctie verdienden . (Postbodes, treinmachinisten , leraren en dergelijke vielen daar niet onder). In de eerder genoemde 'Thesen zur Inneren Sicherheit' wordt dit wetsontwerp als volgt beschreven; 'Mil dem Gesetzentwurf zur Differenzierung der Verfassungstreue von Beamten nach Funktionen vom 28-41982 hatte die SPD-geführte Bundesregierung den Verfassungssatz der wehrhaften Demokratie aufgegeben' . Met andere woorden , de SPD/FDP-regering haalde met dit wetsontwerp de grondwet als peiler van de democratie onderuit, aldus de CDU/CSU . In tegenstelling tot wat Krop suggereert voert de scherpslijper Zimmerman op Binnenlandse Zaken wel degelijk een reactionaire politiek. Binnen de SPD-fractie wordt al gesproken van een 'Demon tierung der Rechtsstaat' . Er zijn de laatste jaren talrijke momenten geweest waarin Zimmerman zijn reactionaire politieke denkbeelden naar buiten bracht. Zo noemde hij de SPD de vijfde colonne van Moskou , de vredesbeweging vergelijkt hij met de schuldigen aan het concentratiekamp Auschwitz. De bondsdagafgevaardigde Michael Müller (Düsseldorf) hield op een manifestatie tegen Berufsverbote, op 23 juni 1984, een rede getiteld 'Demontierung der Rechtsstaat'. Michael Müller noemde in totaal 33 voorbeelden van 'Demontierung'. We zullen er hier vijf weergeven , ter illustratie. 1. Demonstranten worden sinds kort aansprakelijk gesteld voor schade die ontstaat bij demonstraties . Dat wil zeggen: bij een schade van bij voorbeeld 500 000 DM en tien arrestaties kan elke arrestant aansprakelijk gesteld worden voor 50 000 DM. 2. De aangeklaagde arrestant moet zelf bewijzen dat hij onschuldig is. Voorheen moest de aanklager bewijzen dat de aangeklaagde schuldig was . Omkeren van de bewijslast noemt men dit.
3. De Baden-Würtembergse Kulturminister MayerVorfelder heeft onlangs dienstweigeraars verboden nog langer op scholen voorlichting te geven over hun motieven tot dienstweigeren, in het kader van Vredesonderwijs. Alleen de vertegenwoordigers van het Duitse leger mogen als buitenstaander participeren in het Vredesonderwijs. Het Duitse leger is immers de vredesbeweging in Duitsland, aldus de minister. 4. De Berlijnse justitiesenator (CDU) dreigt 'zijn' rechters en officieren van justitie met disciplinaire maatregelen als men zich mengt in openlijke politieke discussies met vermelding van functie als rechter of officier van justitie. 5. De organisatie HIAG - bestaande uit voormalige leden van de Waffen SS - wordt niet meer opgenomen op de lijst van rechtse organisaties die de aandacht van de Binnenlandse Veiligheids Dienst verdienen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Spranger heeft geijverd voor deze 'afvoering'. De HIAG viert nog jaarlijks Hitiers verjaardag, is een goede propagandist voor de zogenaamde Ausschwitz-lüge: volgens de HIAG-Ieden zijn al de verhalen over het uitmoorden van zes miljoen joden in de concentratiekampen leugens. Met het indienen van het wetsontwerp ter differentiatie van vertrouwensfuncties bij de overheid heeft de SPD/FDP-regering inderdaad een poging ondernomen de uit de hand gelopen jacht op 'de-loyalen' in te dammen . Door de regeringswisseling in oktober '82 is het wetsontwerp in de onderste buro lade van de verantwoordelijke ministers beland. Sinds de regeringswisseling is er sprake van een explosie van Berufsverbote-gevallen. Het 'aandachtsveld is verruimd', dat wil zeggen naast de leden van de communistische partij worden nu ook vakbondsbestuurders, vredesactivisten , anti-facisten, actieve SPD-ers slachtoffers van Berufsverbote-procedures. Zo lopen er tegen zeshonderd leraren uit Lübeck 'Untersuchungen' omdat ze een advertentie tegen de stationering van nieuwe kernwapens ondertekend hadden . Dit behoeft niet automatisch tot ontslag te leiden , maar het wordt wel aangetekend op de staat van dienst. Bij mogelijke sollicitaties zullen deze mensen hier veel hinder van ondervinden. Medewerker bij de Duitse Post Peter Gal/ner, actief SPD-er, moest voor een onderzoekscommissie verschijnen. omdat hij in een stand had gestaan tijdens een anti-facisme week gericht tegen de jongerenorganisatie van de NPD (neo-facisten). Het moge duidelijk zijn uit het bovenstaande dat Duitsland nog ijverig aan het zoeken is naar de juiste invulling van de democratie . Het is ook duidelijk dat de huidige regering de verkeerde weg is ingeslagen. Ook al wordt er in Duitsland meer straatvecht-politiek bedreven dan in Nederland , de ogen sluiten voor hetgeen nu gebeurt is fout. In Duitsland wordt de strijd tegen de verrechtsing en Berufsverbote de laatste jaren breder van politieke samenstelling. De vakbonden, waarvan leden vanwege vakbondsactiviteiten ontslagen worden, hebben zich tegen Berufsverbote uitgesproken , de SPD is op allerlei nivo's actief geworden tegen Berufsverbote. In Duitsland wordt men actiever tegen het verschijnsel Berufsverbote,
335
Socialisme en democratie nummer 10 oktober 1984
maar hier neemt men aan dat de Berufsverbote niet meer bestaan. Waarlijk een toonbeeld van niet-geïnformeerd zijn. De PvdA moet juist ook nu haar stem laten horen . We moeten de SPD aanmoedigen in haar strijd tegen Berufsverbote.
J. A. J. M. Kneepkens, secretaris PvdA-Berufsverbotekomitee; E. Posthuma, lid PvdA-Berufsverbotekomitee
Naschrift Marnix Krop Kneepkens en Posthuma hebben ongelijk waar ze beweren dat 'men hier (dat wil zeggen de gewraakte recensent) meent dat de Berufsverbote niet meer bestaan'. Het systeem bestaat nog steeds, schrijf ik met zoveel woorden, maar het wordt sinds 1979 niet meer in dezelfde omvang en intensiteit als voordien toegepast. Ook de machtsovername door CDU/CSU, einde 1982, heeft daaraan mijns inziens vooralsnog weinig veranderd. Nu kan men uiteraard een andere mening zijn toegedaan, maar de mededeling dat er nu in Lübeck en elders 'Untersuchungen' worden gehouden vormt op zichzelf geen ontkrachting van mijn (overigens in de marge van een veel verderstrekkende recensie geponeerde) stelling. Dergelijke praktijken kwamen ook tussen 1979 en 1983 in het hele land nog voor. Ik beweerde slechts dat het sinds 1979 allemaal veel minder omvangrijk is. Alleen inzichtelijke cijfers omtrent aantallen en soorten Berufsverbot-gevallen en Untersuchungen, liefst uitgesplitst naar deelstaat , en lopend van , zeg, 1977 tot en met 1983 zouden in dit meningsverschil de doorslag kunnen geven. Dus levert ook het feit dat de CDU vóór de regerings-
wisseling een papier heeft gevuld met snode plannen aangaande de binnenlandse veiligheid nog geen bewijs van het één of het ander. Het gaat bij regeren om resultaten, niet om bedoelingen. En die willen , zoals bekend, nogal eens uiteenlopen . In een aantal gevallen is dat maar goed ook, zoals een vergelijking van de door de regering-Kohl daadwerkelijk gevoerde Ostpolitik met de vóór september 1982 (en soms nog steeds) hieromtrent gebezigde retoriek laat zien. Dat tenslotte ook de hogere regionen van de SPD zich nu wat meer druk maken over de Berufsverbote is ook al geen overtuigend bewijs van een verscherping van de Berufsverbotspraxis. Dat zou eventueel net zo goed te maken kunnen hebben met de logica van het oppositievoeren of met een door kwaad geweten gevoed selectief geheugen omtrent het eigen jongste verleden. Vakbondsleden , 'alternatieve' actievoerders, en zelfs actieve SPD-ers waren immers onder Brandt of Schmidt ook al niet gevrijwaard van de kans op een Berufsverbot. Hiermee is niet gezegd dat tegenover de huidige Duitse regering niet enige waakzaamheid op z'n plaats zou zijn (zoals dat in een heel andere zin ook voor Duitsland in z'n geheel geldt; dat was de portee van mijn betoog) . Zolang het Duitse ambtenarenrecht niet van zijn 'Obrigkeitsstaat'-trekken is ontdaan , ligt de kans op misbruik direct om de hoek. Bovendien treft men in CDU/CSU-kring inderdaad soms merkwaardige opvattingen over democratie en recht aan . Maar wil het PvdA-comité tegen de Berufsverbote de partij (weer) warm maken voor een in beginsel goede zaak, dan zal het toch overtuigender en vooral feitelijker moeten argumenteren. Kwaliteit zij uw reclame .
(
\ ( ~
DJ ol
Socialisme en democratie nummèr 10 oktober 1984
~ 336