KLEIN PROEFTENTAMEN WETENSCHAPSLEER Let op: Het tentamen bestaat straks uit 20 multiple choice vragen en 2 open vragen. In totaal zijn dus 100 punten te verdienen (= cijfer: 10). In het multiple choice gedeelte kunt u maximaal 60 punten scoren; met de open vragen kunnen maximaal 40 punten worden verdiend. In onderstaand klein proeftentamen zijn minder vragen opgenomen dan in het echte tentamen straks. Bovendien is dit proeftentamen beperkt tot de multiple choice vragen (geen open vragen)
Voor wat betreft het multiple choice gedeelte heeft elke vraag altijd 3 mogelijke antwoorden, waarvan er slechts één het juiste is! Let op: Tijdens het tentamen mag alleen het boek van Hollis, The Philosophy of Social Science worden gebruikt. Alle overige artikelen, collegedictaten, handouts of sheets mogen niet worden gebruikt. n het boek van Hollis mogen alleen kleine aantekeningen zijn gemaakt ter vertaling of verduidelijking van Engelstalige begrippen
MULTIPLE CHOICE VRAGEN (totaal 60 punten)
1. Wat is het verschil tussen alledaagse kennis en wetenschappelijke kennis? a. Wetenschappelijke kennis is veel abstracter dan alledaagse kennis en bovendien altijd gebaseerd op experimenteel onderzoek. b. Wetenschappelijke kennis is niet alleen gestructureerder, maar heeft vooral grotere ambities dan alledaagse kennis: het wil de ‘echte’ werkelijkheid beschrijven, onafhankelijk van allerlei individuele perspectieven op die werkelijkheid. c. Wetenschappelijke kennis is in hoge mate kwantitatief, het wil de werkelijkheid zoveel mogelijk ‘op getal’ brengen en geen kwalitatieve uitspraken doen. goede antwoord: b.
2.Wat is het verschil tussen een correspondentie en een coherentietheorie van de waarheid? a. Een correpondentietheorie zegt dat een uitspraak waar is als die een getrouwe afbeelding biedt van de werkelijkheid, een coherentietheorie zegt dat een uitspraak waar is wanneer deze wordt ondersteund door een netwerk van andere uitspraken. b. Een correpondentietheorie zegt dat een uitspraak waar is wanneer deze wordt ondersteund door een netwerk van andere uitspraken, een coherentietheorie zegt dat een uitspraak waar is wanneer deze een getrouwe afbeelding biedt van de werkelijkheid. c. Er is geen verschil tussen een correspondentie en een coherentietheorie van de waarheid goede antwoord: a
3. Welke van de volgende uitspraken is een analytische uitspraak (in tegenstelling tot een synthetische uitspraak)? a. Zwanen zijn wit b. Tentamens zijn saai c. Vrijgezellen zijn ongetrouwd goede antwoord: c 4. Het Logisch-Positivisme had de ambitie a. een metafysisch antwoord te geven op de maatschappelijke problemen van vlak na de Eerste Wereldoorlog b. een wetenschappelijk antwoord te geven op de maatschappelijke problemen van vlak na de Eerste Wereldoorlog c. in het geheel geen antwoord te geven op de maatschappelijke problemen van vlak na de Eerste Wereldoorlog goede antwoord: b
5. Welk van de onderstaande begrippen is een dispositiebegrip? a. Snelheid b. Oplosbaarheid c. Gewicht goede antwoord: b
6. Karl Popper heeft fundamentele kritiek geuit op het aangepaste logisch-positivistische wetenschapsmodel zoals dat door middel van de ‘empirische cyclus’ wordt voorgesteld, Een van die kritiekpunten betreft de onwenselijkheid van het streven naar zo zeker mogelijke theorieën, omdat zulke theorieën een minimale empirische inhoud zullen hebben. Wat bedoelt Popper? a. Het streven naar zekerheid zal er toe leiden dat theorieën zich zullen trachten te baseren op zo min mogelijk empirisch bewijs om op deze manier het inductieprobleem te omzeilen. b. Het streven naar zekerheid zal er toe leiden dat theorieëen steeds minder zullen beweren en in het uiterste geval inhoudsloos en dus nietzeggend zullen zijn, want daarmee verkleinen zij hun kwetsbaarheid. c. Het streven naar zo waarschijnlijk mogelijke theorieëen zal betekenen dat er door die theorieën alleen nog maar analytische (niet-empirische) uitspraken zullen worden gedaan. goede antwoord: b
7. Welke van de hieronder volgende uitspraken heeft volgens Popper de kleinste empirische inhoud? a. dit tentamen is van goed niveau b. dit tentamen is van goed niveau en niet te lang c. dit tentamen is van goed niveau of niet te lang goede antwoord: c
8. Volgens Popper is a. waarneming altijd met theorie besmet b. waarneming altijd theoretisch neutraal c. waarneming theoretisch irrelevant goede antwoord: a
9. Volgens Thomas Kuhn ontwikkelt wetenschap zich niet geleidelijk maar schoksgewijs. Periodes van normale wetenschap worden afgewisseld met periodes van revolutionaire wetenschap. Wat betekent dat? a. Wetenschap moet het hebben van grote denkers en revolutionaire ontdekkingen (zoals de ontdekking van het DNA). b. Wetenschap wordt beoefend binnen een bepaald paradigma en wanneer er sprake is van een paradigmawisseling dan gaat dat gepaard met een vaak radicale breuk waarbij allerlei vanzelfsprekenheden achter worden gelaten waardoor er hele nieuwe inzichten kunnen ontstaan. c. Wetenschap wordt beoefend binnen een bepaald paradigma en alleen wetenschappers die aan dat knellende keurslijf van een paradigma weten te ontsnappen zullen iets nieuws kunnen ontdekken. goede antwoord: b
10. Met betrekking tot de Phlogiston theorie van de verbranding vormde de ontdekking dat sommige metalen zwaarder werden na verbranding volgens Kuhn een voorbeeld van een: a. exemplar b. anomalie c. wetenschappelijke revolutie goede antwoord: b
11. Welke van de volgende uitspraken is onwaar? 1. Systeem-analyse is een analyse die verschijnselen tracht te verklaren op holistisch niveau . 2. Actor-analyse is een analyse die verschijnselen tracht te begrijpen op individueel niveau. 3. Een analyse in termen van spellen of ‘games’ is een analyse die verschijnselen tracht te begrijpen op holistisch niveau. 4. Een analyse van het gedrag van de agent is een analyse die verschijnselen tracht te verklaren op individueel niveau. a. 3 is onwaar b. Geen enkele van deze vier uitspraken is onwaar c. Alle vier deze uitspraken zijn onwaar. goede antwoord: b
12. Een functionele verklaring is pas geldig als: a. de aanwezigheid van een functie als latente eigenschap kan worden bewezen b. een functionele relatie empirisch kan worden aangetoond c, als een causaal mechanisme kan worden blootgelegd dat het schijnbaar “functionele effect” kan verklaren goede antwoord: c
13. Wat voor type verklaring van verschijnselen biedt het functionalisme? a. Het functionalisme biedt hermeneutisch begrip op holistisch niveau b. Het functionalisme biedt hermeneutische begrip op individualistisch niveau. c. Het functionalisme biedt een systeem-verklaring op holistisch niveau. goede antwoord: c
14. Wanneer we sociale verschijnselen op wetenschappelijke wijze willen analyseren moeten we ons bewust zijn van de aard van de analyse: is het een analyse vanuit deelnemersperspectief of vanuit toeschouwersperspectief? Wat is het verschil tussen beiden? a. Een analyse vanuit toeschouwersperspectief probeert in tegenstelling tot een analyse vanuit deelnemersperspectief een bepaald niveau van abstractie te bereiken, zodat de analyse ook van toepassing is op andere soortgelijke verschijnselen. b. Een analyse vanuit toeschouwerperspectief is neutraler en daardoor ook objectiever dan een analyse vanuit deelnemersperspectief. c. Een analyse vanuit toeschouwersperspectief probeert een verklaring te bieden voor sociale verschijnselen in termen van oorzakelijkheden, een analyse vanuit deelnemersperspectief probeert door middel van interpretatie te begrijpen wat de redenen zijn van mensen en groepen mensen voor hun gedrag. goede antwoord: c
15. Bij de wetenschappelijke analyse van sociale verschijnselen spelen twee problemen een rol: het probleem van de aard van die analyse (‘character of analysis problem’) en het probleem van het niveau van de analyse (‘level of analysis problem’). Wat wordt bedoeld met het ‘level of analysis problem’? a) Het probleem is of de analyse moet starten bij het individu (bij de ‘eenheden’) of bij het sociale systeem (‘het geheel’) b) Het probleem is of de analyse voldoende abstractieniveau zal kunnen bereiken c) Het probleem is of we een verschijnsel van binnen uit (deelnemersperspectief) moeten proberen te begrijpen of van buiten af (toeschouwersperspectief) moeten proberen te verklaren. goede antwoord: a
16. Een verschijnsel verklaren kan iets heel anders zijn dan het verschijnsel proberen te begrijpen. Max Weber maakte in dit verband een onderscheid tussen Erklären en Verstehen. Welke van de volgende analyses hoort thuis onder de noemer Erklären? “Willem heeft zich erg goed voorbereid op het tentamen, a) omdat Willem het onderwerp van dit tentamen belangrijk vindt, b) omdat Willem een persoon is met weinig zelfvertrouwen en daarom altijd hard werkt c) omdat Willem (hij zei dat gisteren nog tegen me) bang is dat het tentamen erg moeilijk zal uitvallen.” (goede antwoord: b)
17. Volgens veel wetenschappers is wetenschappelijk onderzoek wel waarden-relevant, maar dient het onderzoek zelf waarden-vrij te zijn. Wat wordt daarmee bedoeld? a) Bij de selectie van onderzoeksonderwerpen en bij het gebruik van onderzoeksresultaten spelen normatieve keuzes wel degelijk een rol, maar het proces van onderzoek zelf moet waarden-vrij zijn. b) Onderzoek laat vaak zien dat bepaalde waarden belangrijk worden gevonden door de respondenten in het onderzoek. Wetenschappers doen echter geen uitspraak over de morele aanvaardbaarheid van die waarden. c) Bedoeld wordt dat wetenschap niet zonder ethiek kan. (goede antwoord: a)