NL
NL
NL
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 28.9.2010 COM(2010) 514 definitief
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen, overeenkomstig artikel 12, lid 6, van die verordening
NL
NL
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen, overeenkomstig artikel 12, lid 6, van die verordening (Voor de EER relevante tekst)
1.
INLEIDING
Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen1 (“de verordening”) werd in april 2004 vastgesteld ter uitvoering van het Verdrag van Stockholm (“het verdrag”) en het Protocol inzake persistente organische verontreinigde stoffen bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (“het protocol”) in de Europese Unie. In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de productie, het op de markt brengen en het gebruik van chemische stoffen, het beheer van voorraden en afval, en maatregelen om onopzettelijke vrijkoming van persistente organische verontreinigde stoffen (POP's) te beperken. In de verordening wordt ook bepaald dat de lidstaten emissie-inventarissen moeten opstellen voor onopzettelijk geproduceerde POP's, alsook nationale uitvoeringsplannen en mechanismen voor toezicht en informatie-uitwisseling. Op basis van artikel 12 van de verordening moeten de lidstaten jaarlijks een verslag uitbrengen over de feitelijke productie en het feitelijke gebruik van POP's en een driejaarlijks verslag over de uitvoering van andere bepalingen van de verordening (artikel 12-verslagen). De Commissie moet de verslagen samenvatten en deze samenvatting combineren met de informatie van het EPER2, het E-PRTR 3en de CORINAIR-emissie-inventaris van EMEP4 tot een overzichtsverslag. In 2009 heeft een contractant ten behoeve van de Commissie het eerste overzichtsverslag opgesteld5. Hij baseerde zich hiervoor op de driejaarlijkse verslagen van de periode 2004-2006 en de jaarverslagen van 2006-2008. In dit verslag worden de resultaten van het overzichtsverslag en de vooruitgang bij de uitvoering van het communautaire uitvoeringsplan6 tot eind 2009 besproken. Er worden ook aanbevelingen geformuleerd voor verdere acties om ervoor te zorgen dat de verordening volledig wordt uitgevoerd.
1 2
3
4
5
6
NL
PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5. EPER (Europees emissieregister van verontreinigende stoffen), ingesteld bij Beschikking 2000/479/EG van de Commissie. E-PRTR (Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen), ingesteld bij Verordening (EG) nr. 166/2006. EMEP (Programma voor samenwerking inzake de bewaking en de evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa). http://ec.europa.eu/environment/pops/index_en.htm. De contractant die dit verslag heeft geschreven, is verantwoordelijk voor de inhoud ervan. SEC(2007) 341.
2
NL
2.
REGULERING VAN DE PRODUCTIE, HET OP DE MARKT BRENGEN EN HET GEBRUIK
2.1.
Productie
Er werd geen opzettelijke productie van POP's gemeld, uitgezonderd voor Roemenië. Dat land produceerde in 2005 en 2006 lindaan, maar stopte de productie op het moment dat het tot de EU toetrad. Na 2007 werd in de EU geen productie meer gemeld. Er werd geen gebruik gemaakt van de afwijking voor DDT-productie als tussenproduct. Die afwijking is dus niet langer relevant. 2.2.
Het op de markt brengen, de invoer en het gebruik
Slechts enkele lidstaten hebben gemeld dat zij POP's op de markt brengen in het kader van de algemene vrijstelling voor stoffen die voor laboratoriumonderzoek of als referentiestandaard worden gebruikt. De gemelde hoeveelheden variëren van jaarlijks enkele grammen tot meerdere kilogrammen per lidstaat. Het totale gebruik voor die doelstellingen is waarschijnlijk hoger dan gemeld, aangezien de meeste lidstaten laboratoriumonderzoeken uitvoeren. Stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging in stoffen, preparaten of artikelen voorkomen, werden niet gemeld. Het begrip “onopzettelijke sporenverontreiniging” werd in de verordening niet omschreven, waardoor een uniforme toepassing niet mogelijk is. Zo was een lidstaat van mening dat vuurwerk enkel in strijd was met de bepalingen indien de POPconcentratiewaarde meer bedroeg dan de grenswaarde die is bepaald in bijlage IV bij de verordening. Dat impliceert dat de grenswaarde in de context van afvalbeheer als definitie van “onopzettelijke sporenverontreiniging” werd gebruikt. Actie 1: De verduidelijken.
Commissie
moet
het
begrip
“onopzettelijke
sporenverontreiniging”
De verordening is niet van toepassing op stoffen die voorkomen als bestanddeel van artikelen die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd of in gebruik zijn genomen. Lidstaten die dergelijke artikelen opmerken, dienen de Commissie daarvan echter onverwijld op de hoogte te brengen. Nederland heeft pcb’s gevonden in bepaalde hydraulische systemen, transformatoren, schakelkasten en condensatoren. Aanbeveling 1: De lidstaten moeten blijven zoeken naar artikelen die POP's bevatten en moeten die aan de Commissie melden. Kleine hoeveelheden lindaan werden in Oostenrijk, Ierland en Duitsland op de markt gebracht als actief bestanddeel van menselijke geneesmiddelen en diergeneesmiddelen. Het gebruik werd in 2007 geleidelijk gestaakt met het oog op de naleving van de in de verordening vastgestelde uiterste termijn. Spanje voerde in 2005 en 2006 respectievelijk 7,8 en 12 ton lindaan uit Roemenië in. Spanje en Finland gingen in het kader van het Verdrag van Rotterdam akkoord om de invoer van lindaan tot 31 december 2007 toe te laten. Finland liet het gebruik van lindaan in biociden toe en Spanje het gebruik als lokaal insecticide ten behoeve van de volksgezondheid.
NL
3
NL
2.3.
Overtredingen
Er werden drie overtredingen gemeld. Ierland meldde dat geneesmiddelen met kleine hoeveelheden lindaan in het begin van 2008 op de markt werden gebracht. Denemarken vond HCB in vuurwerk in 2008. In 2009 bevestigde Oostenrijk dat bij 20 % van het geteste vuurwerk tot 4 % HCB werd gevonden. De drie lidstaten namen de nodige maatregelen om de producten die niet aan de vereisten voldeden, uit de handel te nemen. Aanbeveling 2: De lidstaten moeten meer controleren of producten voldoen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten7. 2.4.
Preventie van de productie en het gebruik van nieuwe chemische stoffen die eigenschappen van POP's vertonen
In het nieuwe regelgevingskader voor chemische stoffen, pesticiden en biociden werden bepalingen opgenomen om de productie, het op de markt brengen en het gebruik van nieuwe stoffen met eigenschappen van POP's te voorkomen. Krachtens REACH kan voor persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT's) of zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen (vPvB's) een vergunningsplicht worden ingesteld. Voor stoffen die in hoeveelheden van minstens 10 ton worden geproduceerd of ingevoerd, is een chemische veiligheidsbeoordeling nodig. Die veiligheidsbeoordeling moet onder andere een beoordeling van de PBT- en vPvB-eigenschappen bevatten. Voor hoeveelheden van meer dan 100 ton moeten voor de PBT-beoordeling specifieke tests worden uitgevoerd teneinde de stof te kunnen registreren. In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen8 kan een werkzame stof, beschermstof of synergist slechts worden goedgekeurd wanneer hij geen POP, PBT of vPvB is. Een stof moet eventueel worden vervangen indien aan twee PBT-criteria wordt voldaan. Overeenkomstig het voorstel COM(2009) 267 van de Commissie betreffende biociden behoren PBT’s tot de stoffen die moeten worden vervangen en die niet als stoffen met een gering risico mogen worden beschouwd. 3.
VOORRADEN
Vier lidstaten meldden voorraden POP-pesticiden. Spanje meldde dat 5 000 ton lindaan werd opgeslagen in gecontroleerde omstandigheden. Bulgarije, Hongarije en Litouwen maakten melding van ongeveer 15 000 ton oude pesticiden met onbekend POP-gehalte. Uit kennisgevingen van uitvoer die Duitsland in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 689/2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen9 en in het kader van de artikel 12-verslagen heeft gegeven, blijkt dat Duitsland lindaanvoorraden heeft. Tien lidstaten meldden voorraden van meer dan 91 000 ton apparaten die pcb's bevatten. De voorraden kunnen groter zijn, aangezien bepaalde lidstaten hierover enkel rapporteren uit
7 8 9
NL
PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30. PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1. PB L 204 van 31.7.2008, blz. 1.
4
NL
hoofde van Richtlijn 96/59/EG betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen10 (pcb-richtlijn). In overeenstemming met de pcb-richtlijn hebben alle lidstaten inventarissen van apparaten die meer dan 5 dm³ pcb’s bevatten, plannen voor de verwijdering daarvan en plannen voor de inzameling en verwijdering van kleinere apparaten opgesteld. De lidstaten blijven zich inzetten om pcb’s en pcb’s bevattende apparaten te verwijderen door kleine apparaten zo snel mogelijk en apparaten die meer dan 5 dm³ pcb’s bevatten ten laatste in 2010 te verwijderen. Actie 2: Na het verstrijken van de uiterste datum van 2010 moet de Commissie nagaan of deze bepaling wordt toegepast en moet ze een verslag uitbrengen. Actie 3: De Commissie moet duidelijkheid scheppen over de meldplicht voor pcb’s. 4.
BEPERKING
VAN DE VRIJKOMING, MINIMALISERING, ELIMINATIE EN EMISSIEINVENTARISSEN
4.1.
Emissie-inventarissen (overeenkomstig het protocol, het verdrag en E-PRTR)
Overeenkomstig het protocol moeten emissie-inventarissen voor PCDD’s en PCDF’s, PAK’s en HCB in de lucht worden bijgehouden11 en jaarlijks aan het EMEP-gegevenscentrum12 worden doorgegeven. 24 lidstaten melden regelmatig hun ramingen van PCDD-, PCDF- en PAK-emissies en 21 lidstaten hun ramingen van HCB-emissies; 18 lidstaten melden vrijwillig hun ramingen van pcb-emissies. Voor 2007 bedroeg de totale EU-emissie 2,21 kg I-TEQ PCDD’s en PCDF’s, 1 369 ton PAK’s, 657 ton HCB en 2,9 ton pcb’s. Aanbeveling 3: De lidstaten moeten emissiegegevens aan EMEP doorgeven.
op
regelmatige
tijdstippen
gedetailleerde
In het verdrag wordt een meer brongerichte benadering gehanteerd dan bij EMEP en komen ook emissies in bodem en water aan bod. De Commissie draagt actief bij tot de ontwikkeling van een algemene, gestandaardiseerde toolkit voor de identificatie en kwantificering van de vrijkoming van PCDD’s en PCDF’s om de landen te helpen bij de opstelling van hun inventarissen van vrijgekomen stoffen. Bepaalde lidstaten pasten die methode toe in hun actieplannen. Het E-PRTR werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 166/200613. Het bevat emissiegegevens van ongeveer 24 000 bedrijven uit 65 economische sectoren voor 91 verontreinigende stoffen, inclusief alle POP’s. De gegevens van het referentiejaar 2007 en van 2008 zijn algemeen beschikbaar. Uit de gegevens voor 2007 blijkt verrassend genoeg dat de gemelde vrijgekomen stoffen niet enkel onopzettelijk geproduceerde POP’s betreffen, maar ook opzettelijk geproduceerde POP’s
10 11
12 13
NL
PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31. Op basis van een specifiek ondersteunend document van EMEP/CORINAIR dat nu is aangepast aan de Richtsnoeren voor het melden van emissiegegevens onder het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en de Handleiding voor de inventarisatie van de uitstoot van luchtvervuilers van EMEP/EEA. http://www.ceip.at/emission-data-webdab/. PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.
5
NL
zoals aldrin (153 kg), dieldrin (143 kg), endrin (98 kg), heptachloor (2 kg), DDT (3 kg) en hexachloorcyclohexaan (263 kg). Aanbeveling 4: De lidstaten moeten onderzoeken van waar de vrijgekomen verboden stoffen afkomstig zijn en moeten passende maatregelen nemen. Er zijn enkele tegenstrijdigheden tussen de EMEP- en E-PRTR-gegevens. E-PRTR heeft enkel betrekking op grote puntbronnen en de gemelde emissies mogen niet meer bedragen dan de totale nationale emissie die onder EMEP wordt gemeld, aangezien die alle antropogene emissies op het grondgebied van het land omvat. Er zijn echter zeven lidstaten die aan EPRTR emissies hebben gemeld waarvan de gecombineerde omvang de totale nationale emissie overtreft. Bepaalde POP’s werden enkel aan E-PRTR gemeld, en niet aan EMEP, hoewel dezelfde gegevens aan EMEP konden worden gemeld. Aanbeveling 5: De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het melden van emissies consistent verloopt en dat de gegevens zo goed mogelijk worden benut. 4.2.
Minimalisering van de emissies
Bij het herzien van de referentiedocumenten betreffende de beste beschikbare technieken (BBT’s) werd nieuwe informatie over de preventie van en het toezicht op de productie en de vrijkoming van POP's in het milieu verzameld. Het herziene BBT-referentiedocument (BREF) inzake cement, ongebluste kalk en magnesiumoxide werd in de eerste helft van 2010 aangenomen en bevat geüpdatete conclusies over BBT’s teneinde POP’s, en in het bijzonder PCDD’s en PCDF’s, te voorkomen en te verminderen. Actie 4: De Commissie moet de lopende herziening van de BREF's over ijzer en staal en over non-ferrometalen afronden. De gevolgen van het opnemen van stookinstallaties van minder dan 50 MW in het toepassingsgebied van een herziene Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging14 (IPPC-richtlijn) werden bestudeerd15,16. Door de capaciteitsdrempel te verlagen tot 20 MW zouden aanvullend 3 200 installaties onder het toepassingsgebied vallen, waardoor de emissies van deeltjes en mogelijk ook van POP's aanzienlijk zouden verminderen. De Commissie heeft die installaties in haar herzieningsvoorstel opgenomen. Er is onderzocht of het voor afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties haalbaar is om continu metingen uit te voeren voor PCDD’s en PCDF’s en om toezicht te houden op dioxineachtige pcb’s17. Het continu bemonsteren van PCDD’s en PCDF’s is haalbaar en wordt in een aantal lidstaten, waaronder België, met succes toegepast. Door dit verplicht te maken, zou meer informatie over de emissies kunnen worden verzameld en zouden de betreffende wetgevingen kunnen worden geharmoniseerd. De economische gevolgen voor de sector zijn beperkt, maar kunnen voor kleine bedrijven aanzienlijk zijn. De mogelijkheid om 14
PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
15
16
17
NL
http://circa.europa.eu/Public/irc/env/ippc_rev/library?l=/gathering_amendments/final_report/fa ctsheet_combustion/_EN_1.0_&a=d. http://circa.europa.eu/Public/irc/env/ippc_rev/library?l=/combustion_2050/final_report&vm=detailed&sb=Title. http://circa.europa.eu/Public/irc/env/ippc_rev/library?l=/waste_incineration/final_report.
6
NL
een datum vast te stellen voor continue metingen van het vrijkomen van PCDD's en PCDF's in de lucht is opgenomen in het herzieningsvoorstel voor de IPPC-richtlijn. Uit de onderzoeken naar de monitoring van dioxineachtige pcb’s konden geen conclusies worden getrokken. De Commissie heeft de CEN opgedragen de laatste hand te leggen aan een analytische standaard voor de meting van emissies van dioxineachtige pcb’s in de lucht. De praktijktestmetingen werden in 2008 en 2009 uitgevoerd. De standaardmethode wordt in 2011 verwacht. In het kader van Richtlijn 2009/125/EG betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, werden de milieueffecten van onder andere PCDD- en PCDFemissies van kleine stookinstallaties op basis van vaste brandstoffen18 beoordeeld en werden aanbevelingen gedaan over manieren om de milieuprestaties ervan te verbeteren. Actie 5: De Commissie moet een omzettingsmaatregel voorstellen tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor kleine stookinstallaties op basis van vaste brandstoffen. De methoden en praktijken om PCDD- en PCDF-emissies afkomstig van huishoudens te ramen, alsook om die emissies te verminderen, werden geanalyseerd19. Het verslag gaf ook een overzicht van de obstakels om nauwkeurige ramingen te maken en over te gaan tot doeltreffende acties. De conclusies en aanbevelingen werden naar de nationale overheden en beleidsmakers gestuurd in de vorm van een brochure20. 5.
AFVALBEHEER
De verordening werd viermaal gewijzigd voor wat de afvalbepalingen betreft. De concentratiegrenswaarden in bijlagen IV en V werden vastgesteld bij respectievelijk Verordening (EG) nr. 1195/200621 en 172/200722. Bijlage V werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/200723 om voorbehandeling mogelijk te maken voorafgaand aan de permanente opslag van afvalstoffen die POP’s bevatten. De bijlagen IV en V werden later ook nog gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 304/200924 om ze af te stemmen op de geactualiseerde algemene technische richtsnoeren voor het beheer van POP-afval van het Verdrag van Bazel. Daardoor werd de “R4 recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen” opgenomen als een aanvaardbare behandeling voor het vernietigen of onomkeerbaar omzetten van POP’s in afval. Krachtens de verordening zijn in bepaalde omstandigheden ook andere behandelingen dan vernietiging of onomkeerbare omzetting van POP-afval toegestaan, voor zover de concentratiegrenswaarden van bijlage V bij de verordening niet worden overschreden. Om de verplichte indiening van de kennisgeving en de rechtvaardiging om van die afwijking gebruik
18 19 20 21 22 23 24
NL
http://www.ecoaircon.eu/. http://ec.europa.eu/environment/dioxin/pdf/report09.pdf. http://ec.europa.eu/environment/dioxin/pdf/brochure09.pdf. PB L 217 van 8.8.2006, blz. 6. PB L 55 van 23.2.2007, blz. 1. PB L 85 van 27.3.2007, blz. 3. PB L 96 van 15.4.2009, blz. 33.
7
NL
te maken te vergemakkelijken, heeft de Commissie bij Beschikking 2009/63/EG25 een kennisgevingsformulier vastgesteld. Twee lidstaten hebben van die afwijkingsclausule gebruikgemaakt. In 2008 gaf Duitsland toestemming voor het storten van 50 ton pcb-bevattend bouw- en afbraakafval op een ondergrondse afvalstortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen. In 2009 keurde Finland de storting, na een stabilisatiebehandeling, goed van 2 000 ton met PCDD’s en PCDF’s verontreinigde grond op een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen. Denemarken, Frankrijk, Nederland en Slowakije vermeldden in hun uitvoeringsplannen dat zij niet van plan zijn van de afwijking gebruik te maken.
nationale
Hoewel slechts enkele lidstaten van de afwijking gebruikmaakten, moet worden opgemerkt dat een relatief korte periode is verstreken sinds de vaststelling van de concentratiegrenswaarden en dat aanzienlijke hoeveelheden POP-voorraden nog moeten worden verwijderd. Bovendien worden nog andere POP-stoffen aan de verordening toegevoegd. Het kan niet worden uitgesloten dat voor die stoffen nog van de afwijkingen moet worden gebruikgemaakt. Daarom wordt de huidige afwijkingsclausule voorlopig niet gewijzigd. 6.
UITVOERINGSPLANNEN
24 lidstaten hebben momenteel het verdrag geratificeerd. Ierland, Italië en Malta hebben het verdrag in mei 2001 ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Aanbeveling 6: De lidstaten moeten de ratificatieprocedure afronden. 19 lidstaten hebben al nationale uitvoeringsplannen opgesteld en ingediend bij het secretariaat van het verdrag en bij de Commissie. De termijn van 2 jaar na de inwerkingtreding van het verdrag is voor Portugal en Griekenland verstreken, maar voor Estland, Polen en Hongarije nog niet. De deelneming van het publiek aan het opstellen van de nationale uitvoeringsplannen werd in het algemeen verzekerd door belanghebbenden en deskundigen tijdens de voorbereidingsfase te raadplegen. Nationale actieplannen met maatregelen voor het identificeren, karakteriseren en minimaliseren van de vrijkoming van onopzettelijk geproduceerde POP’s moeten als onderdeel van de nationale uitvoeringsplannen worden voorbereid. Alle lidstaten die nationale uitvoeringsplannen hebben opgesteld, hebben ook nationale actieplannen opgesteld. Bovendien heeft Polen weliswaar geen nationaal uitvoeringsplan, maar wel een nationaal actieplan gemeld. Emissiebronnen van onopzettelijk geproduceerde POP’s worden hoofdzakelijk geïdentificeerd aan de hand van de emissiecategorieën die zijn vastgelegd in bestaande EU-wetgeving (de IPPC-richtlijn, de E-PRTR-verordening, de pcb-richtlijn) of internationale instrumenten (EMEP/EEA en in bepaalde gevallen ook de dioxinetoolkit van UNEP). Verschillende
25
NL
PB L 23 van 27.1.2009, blz. 30.
8
NL
lidstaten meldden extra activiteiten zoals onderzoeken om nieuwe POP-bronnen of verontreinigde sites te identificeren. De karakterisering van de bronnen wordt uitgevoerd door middel van emissiemetingen of emissieramingen op basis van activiteitsgegevens van bureaus voor de statistiek en emissiefactoren uit de Handleiding van EMEP/EEA of de dioxinetoolkit van UNEP. Maatregelen om de vrijkoming van POP’s te minimaliseren worden hoofdzakelijk ingevoerd om te kunnen voldoen aan de EU-wetgeving. Die maatregelen betreffen onder meer eisen voor milieuvergunningen overeenkomstig de IPPC-richtlijn, identificatie en vernietiging van pcb-voorraden op grond van de pcb-richtlijn, controle van emissies in water om te voldoen aan de waterkaderrichtlijn26 en andere watergerelateerde wetgeving, en vernietiging van POPafval overeenkomstig de onderhavige verordening. Daarnaast werden ook op nationaal niveau maatregelen gemeld zoals de instelling van een verbod op openluchtverbranding om emissies te minimaliseren, promotie- en onderwijsactiviteiten over correcte verbranding van biobrandstoffen, plannen voor wettelijke voorschriften inzake de emissie van kachels, ovens en heetwaterketels, alsook de vaststelling van wettelijke voorschriften inzake de emissie van crematoria. Aanbeveling 7: De lidstaten moeten de nationale uitvoeringsplannen en actieplannen afronden en nagaan of ze moeten worden geactualiseerd. In 2007 werd een communautair uitvoeringsplan27 vastgesteld. Het plan bevat een overzicht van de op EU-niveau bestaande maatregelen betreffende POP's, beoordeelt of zij doeltreffend zijn en voldoen aan de verplichtingen van het verdrag, identificeert de noden voor nieuwe maatregelen op EU-niveau en stelt een plan vast voor de uitvoering van nieuwe maatregelen. Van de 32 in het communautaire uitvoeringsplan geïdentificeerde acties zijn 12 acties permanent (acties 1, 7, 9, 11, 23, 25-27, 29-32), terwijl voor de 20 andere acties een uiterste datum werd vastgesteld. Van die 20 acties werden er 15 afgerond en moeten er nog 5 (acties 2, 4, 14, 19 en 22) worden uitgevoerd. Actie 6: De Commissie moet voortwerken aan de permanente acties, moet de nog lopende acties afronden en moet het communautaire uitvoeringsplan aanpassen aan nieuwe technische en wetgevende ontwikkelingen ter zake, de 9 nieuwe stoffen in het verdrag en de conclusies in dit verslag. 7.
TOEZICHT
Alle lidstaten, uitgezonderd Hongarije, meldden dat zij bepaalde milieutoezichtactiviteiten voor POP’s uitvoeren. De stoffen die onder toezicht staan zijn voornamelijk PCDD’s, PCDF’s en pcb’s, maar ook POP-pesticiden of PAK’s. Op basis van de beschikbare gegevens konden helaas geen analyses van de trends in de tijd, de spatiële verspreiding en van de uitgangssituatie op EU-niveau worden uitgevoerd en dus ook geen beoordeling van de doeltreffendheid van het beleid. De informatie die de lidstaten hebben meegedeeld om de doeltreffendheid van het beleid te kunnen beoordelen, bevat niet
26 27
NL
PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. SEC(2007) 341.
9
NL
alle vereiste details. De oorspronkelijke gegevens die daarvoor zouden kunnen dienen, zijn verspreid over verschillende databanken met verschillende formaten. Het is dus niet gemakkelijk om die gegevens te analyseren. Ten slotte zijn de gegevens niet vergelijkbaar. Actie 7: De Commissie moet nadenken over de oprichting van een datacentrum voor chemische stoffen waar de gegevens die worden verkregen in het kader van chemisch toezicht, ook van de onlangs ingerichte biomonitoringsactiviteiten bij de mens, worden verzameld, toegankelijk gemaakt, beschikbaar gesteld en vergelijkbaar gemaakt. 8.
INFORMATIE-UITWISSELING
De informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie wordt gegarandeerd door regelmatige bijeenkomsten van de bevoegde autoriteiten. In 26 lidstaten is een bevoegde autoriteit aangewezen. Enkel Estland heeft dit nog niet gedaan. De bevoegde autoriteiten en tot de groep behorende waarnemers wisselen informatie uit via een onlinetoepassing die door de Commissie wordt beheerd. Bovendien wordt ook informatie uitgewisseld tijdens de vergaderingen van werkgroepen en van de bevoegde autoriteiten die in het kader van andere wetgeving zijn aangewezen. Er wordt voor informatie-uitwisseling met derde landen gezorgd door onder andere deel te nemen aan internationale bijeenkomsten en werkgroepen in het kader van het verdrag. De lidstaten maken bijna allemaal melding van bewustmakingscampagnes, informatie aan het publiek en opleidingsactiviteiten, maar ook specifieke websites, brochures, ondersteunende documenten, workshops en seminars komen vaak voor. 9.
TECHNISCHE BIJSTAND
De Commissie verleende vrijwillig steun aan het secretariaat voor de beoordeling van de doeltreffendheid en de dioxinetoolkit. Sommige lidstaten meldden talrijke bijstandsactiviteiten en andere waren niet in staat bijstand te verlenen. 17 lidstaten droegen financieel bij aan het Wereldmilieufonds (WMF), het financiële mechanisme van het verdrag. De bijstand omvat steun voor deelname aan de Conferenties van de Partijen, identificatie en eliminatie van voorraden, afvalbeheer, bemonstering en analyses, toezicht en decontaminatie, opstellen van nationale uitvoeringsplannen en wettelijke kaders, onderzoek en capaciteitsopbouwactiviteiten. Er is weinig coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten voor hun rechtstreekse steun aan het verdrag. Een betere coördinatie zou de steun doeltreffender kunnen maken en ervoor zorgen dat de Unie toekomstige acties beter kan sturen. Aanbeveling 8: De Commissie en de lidstaten moeten hun vrijwillige steun aan het secretariaat van het verdrag coördineren. De lidstaten die nog niet financieel bijdragen aan het WMF moeten overwegen dat toch te doen.
NL
10
NL
10.
VERSLAGLEGGING
Het formulier voor het indienen van zowel de jaarlijkse als de driejaarlijkse artikel 12-verslagen, is vastgesteld bij Beschikking 2007/639/EG van de Commissie28. 23 lidstaten dienden hun eerste driejaarlijks verslag in dat voornamelijk de periode 2004-2006 betrof. 14 jaarverslagen werden ontvangen voor 2006, 21 voor 2007 en 21 voor 2008. Estland, Griekenland, Malta en Portugal hebben nog geen enkel verslag ingediend. Aanbeveling 9: Lidstaten moeten regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie. Het vastgestelde indieningsformulier vergemakkelijkte daadwerkelijk de eerste verslaglegging. Een groot deel van het formulier is ook bruikbaar voor de volgende verslagleggingen, maar bepaalde delen van het driejaarlijkse verslag zijn enkel relevant voor het eerste verslag. Actie 8: De Commissie moet het huidige indieningsformulier herzien zodat het duidelijker is, de (toezichts)gegevens bruikbaarder zijn en het compatibel is met de beginselen van het gemeenschappelijke milieu-informatiesysteem29. 11.
SANCTIES
De meeste lidstaten hebben regels vastgesteld over sancties met betrekking tot de artikelen 3, 5 en 7 van de verordening. Enkel Hongarije meldde dat het nog geen stringente regels inzake sancties voor overtredingen heeft en Spanje, Ierland en Zweden meldden dat regels inzake sancties werden opgesteld, maar nog niet van kracht zijn. In het algemeen bestaan er gradaties in de sancties, afhankelijk van de soort overtreding en de overtreder. De sancties kunnen bestaan uit boetes (van een paar euro’s tot tientallen miljoenen euro's) en een gevangenisstraf (van enkele dagen tot 5 jaar). In de meeste lidstaten wordt voor handhaving gezorgd door regelmatige controles. De intensiteit van de handhaving kan niet worden beoordeeld. Tot op heden werden drie inbreuken gemeld, zie punt 2.2. In alle gevallen werden maatregelen genomen om het product uit de handel te nemen, maar er is geen informatie over de daadwerkelijke toepassing van de sancties. Actie 9: De Commissie moet de situatie inzake sancties verduidelijken en passende acties ondernemen. 12.
CONCLUSIES
De voorschriften van de verordening met betrekking tot opzettelijk geproduceerde POP’s worden ruimschoots nageleefd. De productie, het op de markt brengen en het gebruik werden gestaakt, voorraadinventarissen werden voorbereid en worden geactualiseerd. De lidstaten blijven zich inzetten om de voorraden te verwijderen, vooral met het oog op de uiterste datum van eind 2010 voor pcb's bevattende apparaten. 28 29
NL
PB L 258 van 4.10.2007, blz. 39. COM(2008) 46.
11
NL
Emissie-inventarissen voor onopzettelijk geproduceerde POP’s werden opgesteld, maar de gegevens ervan zijn onvolledig en inconsistent. De onvolledige gegevens betreffen onder andere het niet-vermelden van alle bronnen, milieucompartimenten, aantal POP-stoffen en veranderingen in volledigheid van ramingen en methode van verslaglegging. Er zijn inconsistenties tussen de emissieramingen van E-PRTR en EMEP. Vooral voor water- en landcompartimenten en voor HCB- en pcb-emissies zijn de emissiegegevens onvoldoende. Alle beoordelingen zouden echter baat hebben bij een betere verslaglegging. Hiervoor moeten de emissiefactoren worden geactualiseerd en verder gespecificeerd en moet het gebruik ervan worden herzien. Dit zal worden gedaan tijdens de lopende herzieningsprojecten voor de Handleiding van EMEP/EEA en de dioxinetoolkit van UNEP. Een systematische informatie-uitwisseling over toegepaste methodes tussen de autoriteiten van de lidstaten zou extra kunnen bijdragen tot een grotere betrouwbaarheid van de ramingen. Een aantal lidstaten zijn nog niet klaar, of zelfs nog niet gestart, met de opstelling van de nationale uitvoeringsplannen, noch met de opstelling van de bijbehorende nationale actieplannen voor onopzettelijk vrijgekomen POP's overeenkomstig de eisen van het verdrag. 19 lidstaten hebben nationale uitvoeringsplannen en de bijbehorende nationale actieplannen opgesteld en aan het secretariaat van het verdrag verstrekt. De nationale actieplannen bevatten doorgaans beschrijvingen van de maatregelen om de vrijkoming van onopzettelijk geproduceerde POP's te identificeren, karakteriseren en minimaliseren. De uitbreiding van de inventarissen van zowel PCDD’s, PCDF’s en PAK’s als pcb’s en HCB is een prioriteit. Maatregelen om de IPPC-richtlijn, de beste beschikbare technieken en andere EU-emissiegrenswaarden toe te passen, zijn in veel lidstaten nog in de ontwerpfase. Woningverwarming is een nieuw prioritair punt geworden (door het zoeken naar alternatieven voor het gebruik van fossiele brandstoffen), gevolgd door de verwijdering van voorraden en milieubelastingen, alsook openluchtverbranding van afval. De bepalingen inzake afval worden goed uitgevoerd. Voor POP-stoffen zijn concentratiegrenswaarden vastgesteld. Er zijn geen plannen om de huidige afwijkingsclausule die in uitzonderlijke omstandigheden andere behandelingen dan vernietiging of onomkeerbare omzetting van POP-stoffen mogelijk maakt, te wijzigen. Milieutoezicht voor POP’s bestaat in de meeste lidstaten. Er is echter op EU-niveau geen databank die het mogelijk maakt trends in de tijd op het gebied van milieu te beoordelen, en de door de lidstaten informatie is ontoereikend om de doeltreffendheid van het beleid op EUniveau te beoordelen. Een ruimere en meer gedetailleerde bundeling van vergelijkbare toezichtgegevens op EU-niveau en de opstelling van een gemeenschappelijk informatiesysteem zijn nodig. De verslagleggingplicht wordt niet voldoende nageleefd. Heel wat lidstaten hebben hun verslagleggingplicht niet nageleefd. De kwaliteit van de informatie die wordt verstrekt, moet verbeteren. Het zou goed zijn het indieningsformulier te herzien zodat het duidelijker is en compatibel met de SEIS-beginselen. Door een betere coördinatie kan de EU-bijstand doeltreffender en zichtbaarder worden. De Commissie zal met de lidstaten blijven samenwerken om de uitvoering te verbeteren zodat de volksgezondheid en het milieu tegen POP's worden beschermd.
NL
12
NL
Gebruikte afkortingen en eenheden: BBT Beste beschikbare technieken BREF Referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken CA's Bevoegde autoriteiten CEN Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) CIP Communautair uitvoeringsplan CORINAIR Inventaris van de bronnen van luchtverontreiniging DDT Dichloordifenyltrichloorethaan EEA Europees Milieuagentschap EMEP Europese meet- en evaluatieprogramma EPER Europees emissieregister van verontreinigende stoffen E-PRTR Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen WMF Wereldmilieufonds HCB Hexachloorbenzeen IPPC Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging I-TEQ Internationaal toxisch equivalent MW Megawatt NAP Nationaal actieplan NIP Nationaal uitvoeringsplan PAK's Polycyclische aromatische koolwaterstoffen PBT Persistent, bioaccumulerend, toxisch pcb's Polychloorbifenylen PCDD's en PCDF's Polychloordibenzodioxinen en polychloordibenzofuranen pct's Polychloorterfenylen POP's Persistente organische verontreinigende stoffen REACH Registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen SEIS Gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem UNEP Milieuprogramma van de Verenigde Naties UTC Onopzettelijke sporenverontreiniging vPvB Zeer persistent, zeer bioaccumulerend
NL
13
NL