Verdrag inzake de Rechten van het Kind Comité voor de Rechten van het Kind CRC/C/15/Add.178 13 juni 2002 Slotbeschouwingen van het Comité voor de Rechten van het Kind: België 13/06/20021
COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND 30STE SESSIE ONDERZOEK VAN DE RAPPORTEN DIE DE VERDRAGSLUITENDE STATEN BIJ TOEPASSING VAN ARTIKEL 44 VAN HET VERDRAG HEBBEN VOORGELEGD
1. Het Comité heeft op 23 mei 2002 tijdens de 782ste en 783ste zitting (zie CRC/CSR. 782 en 783) het tweede periodiek rapport van België onderzocht (CRC/C/83/Add.2) dat ontvangen werd op 7 mei 1999, en heeft de volgende slotbeschouwingen geformuleerd.
A. Inleiding 2. Het Comité waardeert dat het rapport werd opgemaakt conform de richtlijnen inzake de rapportering. Het Comité stelt vast dat het rapport zelf, evenals de geschreven antwoorden, actueel, omvattend en zelfkritisch was en is verheugd met de bijkomende informatie die werd gegeven onder de vorm van bijlagen. In het bijzonder werd de bespreking in het rapport van de opvolging van de eerdere aanbevelingen van het Comité gewaardeerd. Het Comité constateert bovendien tot haar tevredenheid de aanwezigheid van een delegatie van hoog niveau, die bijdroeg aan een open dialoog en aan een beter begrip van de implementatie van het Verdrag in België.
1
Officieuze vertaling door de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen.
B. Opvolging van de genomen maatregelen en geboekte vooruitgang door de verdragsluitende staat 3. Het Comité heeft met voldoening kennis genomen van: • • •
• •
Het aannemen van artikel 22 bis van de Grondwet over de bescherming van kinderen; Het aannemen door de verdragsluitende staat van nieuwe wetten betreffende de bescherming van kinderen, betreffende kinderarbeid, voogdijschap en gezinsbemiddeling; De talrijke initiatieven ter bestrijding van kinderhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen, inclusief onder andere: de introductie van gemeenschappelijke acties in het kader van de Europol-overeenkomst; de oprichting van een nationale commissie van experten om de seksuele uitbuiting van kinderen te bestuderen; de oprichting van Child Focus, een Europees centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, het aannemen van drie wetten ter bestrijding van seksuele uitbuiting; en de hervorming van de strafwetgeving. De ratificatie van het Optionele Protocol bij het Verdrag over de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten; en De ratificatie van het IAO-verdrag nr. 182 over de ergste vormen van kinderarbeid.
C. Voornaamste Redenen tot bezorgdheid en aanbevelingen De eerdere aanbevelingen van het Comité 4. Het Comité betreurt dat sommige van haar bezorgdheden en aanbevelingen (CRC/C/15/Add.38) die het uitte bij het onderzoek van het oorspronkelijke rapport van de verdragsluitende staat, onvoldoende werden aangepakt, vooral die in de paragrafen 8, 9, 11, 13, 14, 15, 16. Het Comité stelt vast dat die bezorgdheden en aanbevelingen herhaald worden in het huidige document. 5. Het Comité dringt er bij de verdragsluitende staat op aan om elke mogelijke inspanning te doen om die aanbevelingen van de slotbeschouwingen van het oorspronkelijke rapport uit te voeren die nog niet geïmplementeerd werden en om werk te maken van de lijst van bezorgdheden in de huidige slotbeschouwingen over het tweede periodiek rapport.
C.1. Regels van algemene toepassing Voorbehoud en verklaringen 6. Het Comité waardeert dat de verdragsluitende staat haar verklaring t.a.v. artikel 2 en haar voorbehoud bij artikel 40 (2) van het Verdrag herzien heeft, in navolging van de vorige slotbeschouwingen. Desalniettemin vreest het Comité dat de verdragsluitende partij niet de intentie heeft om deze in te trekken. Met betrekking tot artikel 2 is het Comité bezorgd dat – gezien het feit dat het algemene principe van non-discriminatie in het Verdrag verschillen in behandeling verbiedt die gebaseerd zijn op arbitraire en niet objectief te rechtvaardigen gronden, waaronder nationaliteit – de verklaring bij artikel 2 aan niet-Belgische kinderen in België de rechten zoals besloten in het Verdrag kan ontzeggen. Het Comité benadrukt dat de garantie van non-discriminatie in het Verdrag van toepassing is op ‘elk kind binnen de jurisdictie (van de verdragsluitende staat)’. Met betrekking tot het voorbehoud bij artikel 40, is het Comité bezorgd omwille van het feit dat de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Hof van Cassatie tegen uitspraken en maatregelen opgelegd door het Hof van Assisen (dat hier zetelt als hof van eerste en laatste aanleg) strikt beperkt is tot wettelijke punten en daarom de verdediging een volledige herziening van haar zaak door een hoger rechtsorgaan ontzegt, wat bovendien zelfs nog belangrijker is gezien het Hof van Assisen de meest ernstige zaken behandelt en relatief zware vonnissen velt. 7. Het Comité spoort de verdragsluitende staat aan om haar verklaring en voorbehoud te herzien met het oog op het zich in overeenstemming brengen met de Verklaring en het Actieplan van de Wereldconferentie over de Mensenrechten te Wenen (1993). Wetgeving 8. Het Comité heeft met voldoening kennis genomen van de informatie van de verdragsluitende staat over wetsontwerpen en –voorstellen betreffende de rechten van het kind, inclusief m.b.t. adoptie, voogdijschap voor nietbegeleide minderjarigen, toegang tot gerechtshoven en de rechtswaarborgen. 9. Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om: (a) deze en andere wetten en administratieve regels die kinderen aangaan grondig te herzien en te verzekeren dat ze gebaseerd zijn op rechten en conform aan de internationale mensenrechtennormen, inclusief aan het Verdrag; (b) de nodige voorzieningen te verzekeren voor de effectieve implementatie, inclusief de allocatie van budgetten; en
(c) de spoedige afkondiging ervan te verzekeren. Coördinatie 10. Sinds het onderzoek van het oorspronkelijke rapport, stelt het Comité de oprichting van de Interministeriële Conferentie voor de Rechten van het Kind vast en de overeenkomst voor de oprichting van een nationale commissie voor de rechten van het kind. Evenwel, het Comité blijft bezorgd: over de afwezigheid van een overkoepelende visie over kinderrechten die bovendien niet vertaald werd in een nationaal actieplan, over het feit dat verschillende wetten die heersen over verschillende administratieve jurisdicties kunnen leiden tot discriminatie in het beschikken over zijn rechten in de verdragsluitende staat; over het feit dat de afwezigheid van een centraal mechanisme om de implementatie van het Verdrag in België te coördineren, het moeilijk maakt om te komen tot een omvattend en coherent kinderrechtenbeleid. 11. Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om: (a) de formele goedkeuring en volledige implementatie van het hierboven vermelde te bespoedigen (b) de coördinatie van de implementatie van het Verdrag toe te wijzen aan een permanente organisatie, die zeer zichtbaar is en makkelijk identificeerbaar, met een geschikt mandaat en middelen. (c) een omvattend nationaal actieplan voor de implementatie van het Verdrag voor te bereiden en te implementeren, met speciale aandacht voor kinderen die behoren tot de meest kwetsbare groepen (bv. arme gezinnen, asielzoekers), uitgevoerd in een open, consultatief en participatief proces; en (d) het gebruik van kindeffectrapportages te continueren en uit te breiden naar de opmaak van budgetten en beleid. Monitoringsstructuren 12.Sinds het onderzoek van het oorspronkelijke rapport, constateert het Comité de oprichting van de Kinderrechtencommissaris voor de Vlaamse Gemeenschap. Het Comité erkent de activiteiten van de ‘Délégué Général aux Droits des Enfants’ in de Franstalige Gemeenschap en het Centrum voor Gelijkheid en Racismebestrijding. Evenwel, het Comité is bezorgd omwille van het feit dat er geen onafhankelijk mechanisme is om de implementatie van het Verdrag te monitoren en dat gemachtigd is om klachten van kinderen te ontvangen en beantwoorden in de Duitstalige Gemeenschap, noch op het federale niveau. 13.Het comité raadt de verdragsluitende staat aan om:
(a) onafhankelijke mensenrechteninstituties op te richten in de Duitstalige Gemeenschap en op het federale niveau in overeenstemming met de Parijs-principes (Resolutie van de Algemene Vergadering 48/134), om de vooruitgang in de implementatie van het Verdrag te monitoren en te evalueren. Zij zouden toegankelijk moeten zijn voor kinderen en gemachtigd om klachten van kinderrechtenschendingen te ontvangen en te onderzoeken op een kindgevoelige manier en deze effectief af te handelen. (b) te verzekeren dat alle mensenrechteninstituties formele adviesfuncties hebben bij hun respectievelijke wetgevende organen en dat ze formele verbanden tussen elkaar oprichten. Dataverzameling 14.Het Comité heeft met voldoening kennis genomen van de bijlagen met statistieken die aan de vragenlijst werd toegevoegd en van de maatregelen die worden genomen om de dataverzameling te verbeteren in de diensten die de asielaanvragen behandelen; en het Comité neemt tot haar genoegen kennis van het bericht dat er een werkgroep over statistiek wordt opgericht als kern van een nationaal studieforum over jeugddelinquentie. Desalniettemin, refererend naar haar vorige slotbeschouwingen, is het Comité nog steeds bezorgd om de afwezigheid van een nationaal orgaan voor datacollectie en –analyse over de domeinen die het Verdrag beslaat. 15.Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om een nationaal systeem op te richten zodat geaggregeerde data worden verzameld over alle –18jarige personen m.b.t. alle domeinen die het Verdrag beslaat, inclusief de meest kwetsbare groepen (bv. buitenlanders, kinderen met een handicap, kinderen van economisch minderbedeelde huishoudens, kinderen in conflict met de wet, enz.) en zodat deze gegevens gebruikt worden om vooruitgang te boeken en beleidsmaatregelen te ontwerpen om het Verdrag te implementeren. Vorming/verspreiding van het Verdrag 16.Het Comité neemt tot haar genoegen kennis van het bericht dat de verdragsluitende staat exemplaren van het oorspronkelijke rapport, samenvattingen en slotbeschouwingen ter beschikking gesteld heeft. Het Comité is eveneens tevreden over de specifieke publicaties voor kinderen met een handicap. Desalniettemin, is het Comité bezorgd dat de verdragsluitende partij geen adequate verspreidings-, bewustmakings- en vormingsactiviteiten onderneemt over het Verdrag op een systematische en doelgerichte wijze.
17.Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om: (a) haar programma voor de verspreiding van informatie over het Verdrag en de implementatie ervan bij kinderen en ouders, de maatschappij en alle beleidssectoren en -niveau’s, inclusief initiatieven om kwetsbare groepen te bereiken zoals nieuwe immigranten, te continueren en te versterken; (b) systematische en permanente vormingsprogramma’s te ontwikkelen over mensenrechten, inclusief kinderrechten, voor alle professionelen die werken voor en met kinderen (bv. rechters, advocaten, vertegenwoordigers van de wetshandhaving, ambtenaren, lokale overheidsvertegenwoordigers, personeel dat werkt in instituties en detentieplaatsen voor kinderen, leerkrachten en gezondheidswerkers).
C.2. Algemene Principes Het recht op non-discriminatie 18.Het Comité neemt tot haar tevredenheid kennis van het Decreet van maart 2000, dat het mandaat van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding uitbreidt tot alle vormen van discriminatie, inclusief gendergerelateerde, seksuele geaardheid, geboorte, burgerlijke staat, slechte gezondheid, leeftijd en handicap. Het Comité is bezorgd om racistische incidenten t.a.v. minderheden; de ongelijkheden in het genot van economische en sociale rechten, met name gezondheid en educatie van arme kinderen en niet-Belgische kinderen, inclusief niet-begeleide minderjarigen en kinderen met een handicap. 19.In overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag, raadt het Comité aan de verdragsluitende staat aan om: (a) alle geschikte maatregelen te nemen, zoals omvattende publieke educatiecampagnes, om negatieve sociale attitudes te voorkomen en te bestrijden en om de aanbevelingen van het ‘Committee on the Elimination of Racial Discrimination’ (Maart 2002); (b) alle noodzakelijke maatregelen te treffen om te verzekeren dat alle kinderen binnen haar jurisdictie zonder discriminatie genieten van alle rechten zoals weergegeven in het Verdrag; (c) het prioriteren en doelgericht inzetten van middelen en sociale voorzieningen voor kinderen die behoren tot de meest kwetsbare groepen; en (d) bestaande beleidsmaatregelen en –praktijken te herzien m.b.t. kinderen met handicaps, inclusief ontwerpen van wetgeving, met
specifieke aandacht voor de standaardregels m.b.t. kansengelijkheid voor personen met een handicap (Algemene Vergadering resolutie 48/96) en voor de aanbevelingen van het Comité, aangenomen op de dag van de algemene discussie over Kinderen met een handicap (zie CRC/C/69). 20.Het Comité vereist dat in het volgende periodieke rapport specifieke informatie wordt opgenomen over de maatregelen en programma’s die relevant zijn m.b.t. Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en die de verdragsluitende staat ondernam in navolging van de Verklaring en het Actieprogramma aangenomen op de Wereldconferentie tegen Racisme, Raciale discriminatie, Xenofobie en gerelateerde intolerantie van 2001 en rekening houdend met het algemene commentaar nr. 1 over artikel 29 (1) van het Verdrag (educatiedoelen). Eerbiediging van de mening van het kind 21.Het Comité neemt genoegen kennis van de informatie over de oprichting van verschillende structuren waarlangs kinderen hun mening kenbaar kunnen maken, met steun van de verdragsluitende staat. Deze omvatten conferenties, lessen over kinderrechten, participatieorganen in scholen en gemeenten en het ‘What do you think’-project. Desalniettemin, het Comité is bezorgd dat kinderen niet adequaat ingelicht zijn over hoe zij hun inbreng kunnen doen in beleid dat hen aanbelangt, noch over hoe hun meningen zullen behandeld worden eens ze kenbaar gemaakt zijn; en dat onvoldoende aandacht is gewijd aan de participatie van leerlingen van basis- en secundair onderwijs in het schoolbeheer, inclusief in domeinen zoals schoolreglementen en disciplinehandhaving. Met betrekking tot rechts- of administratieve procedures die het kind aanbelangen, is het Comité bezorgd dat het hoorrecht onder artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek in ruime mate willekeurig is en het kind niet adequaat dit recht garandeert. Het Comité neemt met genoegen kennis van de informatie over een wetsvoorstel dienaangaande. 22.Het Comité raadt aan de verdragsluitende staat aan om, in overeenstemming met artikel 12, verdere stappen te ondernemen om betekenisvolle participatie van kinderen in de maatschappij te promoten en te faciliteren, inclusief in scholen. Bovendien, raadt het Comité aan dat de wetgeving m.b.t. rechtsprocedures en administratieve procedures kunnen verzekeren dat een kind dat in staat is om zijn/haar eigen mening te vormen het recht heeft om deze meningen te verkondigen en dat er voldoende aandacht aan wordt besteed.
C.3. Burgerlijke rechten en vrijheden Geweld/misbruik/verwaarlozing/mishandeling 23.Op het vlak van kindermisbruik, inclusief seksueel misbruik, neemt het Comité met tevredenheid kennis van de talrijke initiatieven die werden genomen, zoals de wet op de strafrechterlijke bescherming van minderjarigen (28 november 2000), amendementen bij de strafwetgeving en het aannemen van artikel 22-bis van de Grondwet, betreffende de bescherming van morele, fysieke en seksuele integriteit van het kind. Maar het Comité blijft bezorgd omwille van het feit dat lijfstraffen niet expliciet verbonden zijn door de wet. 24.Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om: (a) maatregelen te nemen op wetgevend vlak om lijfstraffen van kinderen in het gezin, op school en in instellingen te verbieden; (b) blijvend publieke educatiecampagnes uit te voeren over de negatieve gevolgen van lijfstraffen en om positieve, nietgewelddadige vormen van dicplinehandhaving te promoten; (c) effectieve procedures en mechanismen op te richten om klachten te ontvangen, monitoren en onderzoeken en om in te grijpen wanneer noodzakelijk; (d) gevallen van misbehandeling te vervolgen, waarbij er voor gezorgd wordt dat het misbruikte kind geen slachtoffer wordt van wettelijke procedures en dat zijn/haar privacy beschermd wordt; (e) zorg, herstel en reïntegratie te voorzien voor de slachtoffers; (f) het rapporteringsysteem te versterken via een volledige ondersteuning van de vertrouwenscentra voor mishandelde kinderen, en door onderwijzers, vertegenwoordigers van de wetshandhaving, welzijnswerkers, rechters en gezondheidswerkers te vormen in de identificatie, rapportering en het management van gevallen van mishandeling; en Mensenrechteneducatie 25.Het Comité is bezorgd dat de educatiedoelen zoals omschreven in artikel 29 van het Verdrag, inclusief de ontwikkeling en het respect voor mensenrechten, verdraagzaamheid en gelijkheid tussen de geslachten en religieuze en etnische minderheden niet expliciet zijn opgenomen in de curricula van de verdragsluitende staat. 26.Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om, rekening houdend met de algemene aanbeveling nr. 1 van het Comité over de
educatiedoeleinden, mensenrechteneducatie, inclusief kinderrechten, op te nemen in de curricula van alle basis- en secundaire scholen, met name met betrekking tot de ontwikkeling en het respect voor mensenrechten, verdraagzaamheid en gelijkheid van de geslachten en van religieuze en etnische minderheden.
C.4. Specifieke Beschermingsmaatregelen Niet-begeleide minderjarigen 27.Met betrekking tot Niet-begeleide minderjarigen (NBM) stelt het Comité tot haar tevredenheid de creatie van een speciaal bureau voor NBM vast binnen de Dienst Vreemdelingenzaken om de verblijfsaanvragen van deze personen te behandelen. Het Comité stelt eveneens een aantal andere activiteiten vast , zoals onder andere, met betrekking tot het oprichten van speciale onthaalcentra voor NBM; een wetsontwerp over de oprichting van een voogdijdienst voor niet-begeleide minderjarigen, toegang tot onderwijs, en met betrekking tot vermiste personen dewelke specifieke voorzieningen bevat voor NBM. Maar, zoals de regering erkent, is er nog geen specifieke regelgeving voor niet-begeleide minderjarigen, asielzoekend of niet. 28.In overeenstemming met de principes en voorzieningen van het Verdrag, in het bijzonder artikels 2, 3 en 22, en met betrekking tot niet-begeleide personen onder de 18, raadt het Comité de verdragsluitende staat aan om: (a) inspanningen om speciale onthaalcentra voor NBM op te richten te bespoedigen, met specifieke aandacht voor hen die slachtoffer zijn van mensenhandel en/of seksuele uitbuiting; (b) te verzekeren dat het verblijf in die centra voor zo kort mogelijke tijd is en dat de toegang tot onderwijs en gezondheid gegarandeerd wordt gedurende en na het verblijf in de onthaalcentra; (c) het wetsontwerp over de oprichting van een voogdijdienst voor nietbegeleide minderjarigen zo snel mogelijk goedkeuren om het aanduiden van een voogd te verzekeren voor de NBM’s aan het begin van hun asielprocedure en daarna zo lang als noodzakelijk is en om te verzekeren dat deze dienst volledig onafhankelijk is zodat deze elke actie kan ondernemen die het noodzakelijk acht in het belang van de minderjarige; (d) te verzekeren dat deze op de hoogte zijn van hun rechten en toegang hebben tot juridische bijstand in de asielprocedure; (e) de samenwerking en informatie-uitwisseling te verbeteren tussen alle betrokken actoren, inclusief de Dienst Vreemdelingenzaken en andere relevante overheden, politiediensten, gerechtshoven, onthaalcentra en NGO’s;
(f) te verzekeren dat wanneer gezinshereniging wordt uitgevoerd, het in het belang van het kind gebeurt en (g) de opvolging van teruggekeerde NBM uit te breiden en te verbeteren. Seksuele uitbuiting en mensenhandel 29.Het Comité herneemt haar tevredenheid over de talrijke maatregelen, inclusief diegene die hierboven beschreven werden, die door de verdragsluitende staat werden ondernomen om de seksuele uitbuiging en handel in kinderen te bestrijden. Niettemin is het Comité bezorgd dat handel met het oog op seksuele of andere uitbuiting nog steeds een probleem is. 30.Het Comité raadt de verdragsluitende staat aan om: (a) de aanbevelingen van de nationale commissie van experts volledig te implementeren; (b) de beleidsmaatregelen en programma’s in overeenstemming met de Verklaring en de Actieagenda, en de ‘Global Commitment’ aangenomen in de wereldcongressen tegen Commerciële Seksuele Uitbuiting van Kinderen van 1996 en 2001, blijvend te implementeren; (c) blijvend vrouwelijke politieagenten te rekruteren om de communicatie en contacten te verbeteren met buitenlandse vrouwen en meisjes die werken in de prostitutie; (d) te verzekeren dat er voldoende middelen (d.i. menselijke en financiële) worden toegewezen voor beleid en programma’s op dit vlak; (e) blijvend bewustmakingscampagnes te ondernemen in afkomstlanden; (f) de samenwerking met afkomst- en transitlanden uit te breiden; en (g) blijvend samen te werken met Internationale Migratie Organisatie. Aanpak van jeugddelinquentie 31.Het Comité neemt met genoegen kennis van de informatie dat, sinds het onderzoek van het oorspronkelijke rapport, de doodstraf werd afgeschaft in 1996; en dat artikel 53 van de jeugdbeschermingswet van 1965, wat voorzag in een voorhechtenis tot 15 dagen, werd afgeschaft; en zoals eerder vermeld, dat een nationaal studieforum over jeugdrecht, inclusief een workshop over statistiek, werd opgericht. Desalniettemin, is het Comité bezorgd dat de interim-wet van 1 maart 2002 (welke uitdooft op 31 oktober 2002) over de tijdelijke hechtenis van jonge delinquenten en de oprichting van de instelling te Everberg, effectief het artikel 53 van de wet van 1965 verving door een gelijkaardige of zelfs restrictievere
regeling. Bovendien, blijft het Comité bezorgd dat onder artikel 38 van de wet van 1965, personen onder 18 jaar, berecht kunnen worden als volwassenen. In het algemeen, is het Comité bezorgd dat een globale aanpak om het probleem van de jeugddelinquentie aan te pakken, zoals verdedigd in het Verdrag, inclusief m.b.t. preventie, procedures en sancties, onvoldoende in overweging werd genomen door de verdragsluitende staat. 32.Het Comité raadt de verdragsluitende partij aan om: (a) een systeem van jeugdrecht op te richten dat volledig de voorzieningen van het Verdrag in het bijzonder artikels 37, 39 en 40, en evenzeer de andere relevante internationale standaarden op dit domein, zoals de Bejing Regels, de Riyad-richtlijnen, de VNregels voor de bescherming van jongeren die hun vrijheid ontnomen werd en de ‘Guidelines for Action onChildren in the Criminal Justice System’, in haar wetgeving en praktijk integreert. (b) te verzekeren dat personen onder de 18 niet berecht worden als volwassenen; en (c) met betrekking tot de wet van maart 2002, en de later volgende herziening ervan in oktober 2002, te verzekeren, in overeenstemming met het artikel 37 van het Verdrag, dat het ontzeggen van de vrijheid alleen wordt gebruikt als laatste maatregel, voor de kortst mogelijke periode, dat de rechtswaarborgen volledig nageleegd worden en dat de personen onder de 18 niet vastgehouden worden tezamen met volwassenen. C.5. Optionele Protocollen 33.Het Comité moedigt de verdragsluitende staat aan om het Optioneel Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind over de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, te ratificeren. C.6. Verspreiding van de rapporten 34. Tenslotte, beveelt het Comité aan om in overeenstemming met artikel 44, paragraaf 6, van het Verdrag, het tweede rapport dat werd voorgesteld door de verdragsluitende staat ruim beschikbaar te stellen aan het brede publiek en dat de publicatie van het rapport tezamen met de schriftelijke antwoorden op de vragenlijst zoals opgemaakt door het Comité, tezamen met de relevante samenvattingen van de discussie en de slotbeschouwingen die werden aangenomen door het Comité na het onderzoek van het rapport, overwogen wordt. Een dergelijk document zou breed verspreid moeten worden opdat de discussie en het bewustzijn zou gestimuleerd worden over het Verdrag en de toepassing ervan evenals de monitoring binnen de
regering, het parlement en het brede publiek, inclusief betrokken nietgouvernementele organisaties.