VAN ZANGVERENIGING TOT “KONINKLIJK HEERLENS MANNENKOOR”
1899: Gezicht op Heerlen vanaf Huize Bergrust, vroeger bekend als het Sanatorium
De eerste kennismaking met de geschiedenis van welk fenomeen dan ook, gebeurt via een blik op het uiterlijk. En dat uiterlijk van “Pancratius” is, zeker in de beginperiode, ongemeen boeiend: streng kijkende mannen, in geklede pakken net vadermoordenaars en allen voorzien van martiale, indrukwekkende snorren, kijken de lezer van documenten en gedenkboeken op iedere pagina aan. Vervolgens krijgt deze lezer de indruk dat hij het straatnamenboek van Heerlen aan het bestuderen is: Waszinkstraat, Heselleplein, Honigmanstraat, Van Itersonstraat, Romboutsstraat, Dr. C. Meulemanstraat, De Weverstraat: al deze hier genoemde “straatnamen” hebben in de geschiedenis van Pancratius een rol gespeeld als beschermheer, voorzitter, erevoorzitter of leden van erecomités bij gelegenheid van huldigingen van Pancratius. De hier beschreven geschiedenis van het K.H.M. “St.-Pancratius” is van de hand van een relatief jong Pancratiaantje, dat argeloos deze geschiedenis ingedoken is. Wat hij las was een reeks namen van bestuursleden, hele lijsten van zangers en een ontelbaar aantal concoursen, waaraan het koor in de loop van zijn 125-jarig bestaan deelgenomen heeft. Hij las van saamhorigheid en conflicten over de kleinste zaken, van de plaats die het koor in de geschiedenis van Heerlen veroverd heeft.
Heerlen rond 1870
Limburg.” Zo beschreef een Hollandse toerist Heerlen in 1886. Inderdaad, het was een dorp van hooguit 6000 inwoners. Petroleumlampen als verlichting, geen waterleiding, maar openbare putten, het gemeentebestuur vergaderde in een zaaltje boven het brandspuitenhuis, men werkte vooral in de landbouw. Maar... Heerlen had ambities om een stad, een centrum in de regio te worden. Arnold Schunck vestigde zijn weverij en stoffenwinkel in Heerlen. Preusser kreeg zijn speldenfabriek, “Gambrinus” was de eerste Heerlense bierbrouwerij die op stoom overging en in 1867 werden de eerste patiënten opgenomen in het opvanghuis voor ouden-van-dagen, gesticht door Petrus Joseph Savelberg. Onder de bezielende leiding van broeder Aloysius werd Heerlen zelfs een Kneippkuuroord!
“... Heerlen, mogelijk het fraaiste dorp van geheel
Kultuur was er nog weinig. Er was een harmonie
Von Ranckes ideaal om de geschiedenis te beschrijven “wie es wirklich gewesen ist” zal in deze kolommen niet gehaald worden. Alle beschrijving is een selectie, een interpretatie.
20
(St.-Cecilia), de schutterij “Sint-Sebastianus”, er was de kermis, er waren processies, maar dat was het wel. In 1877 zou daar verandering in komen. Van “Les Amis Réunis” naar “Heerlense Zangvereeniging St.-Pancratius” Er was al een Jonggezellengezelschap, waarvan alleen ongehuwde jongemannen lid mochten zijn, dat zich onder leiding van Jos. Kessels aan de zangkust wijdde. Op 3 maart 1877 werd een tweede vereniging opgericht, de Zangsociëteit “Les Amis Réunis”, vermoedelijk een gezelschap van wat bedaagdere heren, gezeten burgers, die onder leiding van ene heer Smeets uit Valkenburg eveneens de zangkunst op een hoog plan wilden beoefenen, zoals de statuten aangeven: “Het doel van het gezelschap is de beoefening en voortplanting der toonkunst”. Een jaar later smolten de twee verenigingen samen (15 oktober 1878) en behielden de naam “Les Amis Réunis” én hun dirigent, die echter vrij spoedig opgevolgd werd door Jos. Kessels, de dirigent
Oranje Nassaustraat 1908
van het voormalige Jonggezellengezelschap. In de Limburger Koerier stond al snel een oproep om op 29 december 1878 deel te nemen aan een vergadering in café Starmans: “Daar het tot den bloei van dit gezelschap veel zoude bijdragen en de ontwikkeling der zo schoone toonkunst zou bevorderen, wordt hiermede aan alle zangliefhebbers van Heerlen eene oproeping gedaan om zich aan dit gezelschap te willen bedeelen en zich in de op Zondag te houden vergadering te willen aangeven en dan zoodoende bij beoefening der zangkunst de ware eendracht oprecht te houden en den schoonen naam Les Amis Réunis in den vollen zin des woords eer aan te doen.” Een jaar later schonk Baron de Loë de vereniging een vaandel, dat tot 1952 dienst heeft gedaan. Bij die gelegenheid werd de naam van de vereniging veranderd in “Heerlense Zangvereeniging St.Pancratius”, de patroonheilige van kerk en dorp. Voortvarend ging men met 48 zangers aan de slag en in 1880 achtte men zichzelf rijp tot deelname aan een internationaal concours in Keulen. Men had besloten in de tweede afdeling uit te komen, maar omdat daar geen andere deelnemers voor waren, besloot men in jeugdige overmoed in de eerste afdeling uit te komen.
Het oude Raadhuis, een ontwerp van J. Kayser uit 1877
Het werd een drama. “Kessel”-Musik”, schreven de recensies, daarbij verwijzend naar de naam van de dirigent. Diens broer, M. Kessels, schreef een boekje met als titel “Naar ‘t concours” (augustus 1880), waarin hij op humoristische wijze de afgang beschreef. De enige medaille die het koor ontving was de herinneringsmedaille: “Men zwoer wraak op al wat Pruis was en zou ooit een der Jury’s in Heerlen komen, zijn leven was verbeurd.” 21
Kessels vertrok als dirigent en werd, na een korte onderbreking, opgevolgd door A. Sassen, die het koor door de perikelen van het begin heen hielp en in 1886 op een concours in Valkenburg met de Zangvereniging een “eervolle vermelding” in de wacht sleepte. Pas in 1902 kon er wraak genomen worden op het échec in Keulen: tijdens een internationale zangwedstrijd te Duisburg keerde de Zangvereeniging met een tweede, een derde en een tweede ereprijs naar huis. De archieven en gedenkboeken van het koor staan bol van de behaalde prijzen en successen en het zou langdradig worden om ze allemaal op te noemen. We zullen volstaan met de belangrijkste te vermelden en met die, waar een goed verhaal aan vast zit. Een kroniekje 1896 De Zangvereeniging, bestaande uit 50 leden, neemt deel aan een zangwedstrijd in Malmedy en behaalt de vierde prijs. Heerlen bereidt de zangers een grote ontvangst.
1901 Naar “het hol van de leeuw”, Maastricht, concours georganiseerd door de “Staar’: 3e prijs, 10 deelnemende verenigingen! 1902 Duisburg, 2e en 2e ereprijs in de “Ausländische Klasse”, 3e prijs in de “Internationale Klasse”, uit 13 deelnemers. 1904 De “zaalkwestie”: een aantal leden wil van repetitiezaal veranderen. Dit was des te pijnlijk, omdat de zaalhouder tevens bestuurslid van St.-Pancratius was. Wanneer het bestuur tóch besluit om van zaal te veranderen, ontstaat er een splitsing in de gelederen. Het betrokken bestuurslid neemt ontslag en de familie Emonds treedt toe tot het bestuur (zie elders in dit nummer). De burgemeester stelt een nieuwe zaal ter beschikking, maar enkele leden splitsen zich af en vormen het “Heerlensch Mannenkoor”, dat al na enkele jaren ter ziele is. 1910
1897 Een 6e prijsje in Aken, maar een nieuwe repetitiezaal: zaal Merckebach. 22
Pancratius geeft in dit jaar 6 grote concerten(!), waarvan één samen met de Belgische wonderkinderen Laura (14) en Raoul (8) Bacot, virtuozen op
de viool. 1913 Koningin Wilhelmina en prins Hendrik brengen een bezoek aan de Vroedvrouwenschool aan de Akerstraat. Pancratius brengt het koninklijk paar een aubade. Deze gebeurtenis is het eerste contact tussen het koninklijk huis en Pancratius. 1914 Pancratius geeft nog enkele concerten voor de oorlog uitbreekt. De mobilisatie roept verschillende leden onder de wapenen, de overgebleven zangers kwamen nauwelijks naar de repetities, de concerten werden slecht bezocht. Het repetitilokaal wordt door het Militair Gezag in beslag genomen voor het corps Militaire Wielrijders. De vleugel wordt buiten de deur gezet en aan de elementen prijs gegeven. Pas in 1923 roept voorzitter Hennen het bestuur weer bij elkaar, geleidelijk beginnen de repetities weer en in november 1923 wordt het eerste concert gegeven. In de periode die nu volgt, is Pancratius druk bezig met het exploiteren van de schouwburg en alle activiteiten vinden dan ook plaats in dat kader plaats. 1934 Pancratius was al over de grens geweest (België en Duitsland), maar nu werd het serieus: het koor vertrok naar Zwitzerland, naar Genève, waar het in augustus onder leiding van dirigent Paul Pfeiffer deelnam aan een het “Concours International de Musique” met gezelschappen uit Italië, Frank-
rijk, Nederland en de Verenigde Staten. Pancratius kwam in de eerste klasse en won daar de eerste prijs. Daarnaast ontving het koor een speciale prijs uit handen van president Lebrun van Frankrijk: een fraaie Sèvres-vaas! Het concours werd afgesloten met een “grand concert de soir”. De Tribune de Genève bericht als volgt over Pancratius: “... La Societé chorale de St.-Pancrace, à Heerlen (Hollande), forte de leurs concours, toute l’admiration du public.” Het jaarverslag van Pancratius vermeldt dat “... 20.000 toehoorders toeluisterden en zeer onder de indruk kwamen van hun machtig en sonoor zingen.” 1936 Henri Heydendael wordt dirigent van het koor. Met voortvarendheid pakt hij de zaken aan en wijdt al zijn zorgen aan repertoirevernieuwing, waarbij aan de moderne werken een ruime plaats wordt toebemeten. Zijn aanpak heeft succes: in 1938 behaalt het koor op een wedstrijd in Leuven de eerste plaats in de categorie “Uitmuntendheid”. 1938 Op 24 oktober wordt bij Koninklijk Besluit vastgesteld, dat Pancratius het predikaat “koninklijk” mag gaan voeren. De oorlogsdreiging wordt meer en meer tastbaar. De dirigent en 15 procent van de leden van het koor worden onder de wapenen geroepen. Eerste tenor Wout Vroomans wordt plaatsvervangend dirigent: er worden in dit jaar nog 48 repetities gehouden, Pancratius blijft springlevend.
23
Pancratius 1903 Zilveren Jubileum
1940 Zo goed en zo kwaad ontplooit Pancratius nog activiteiten, maar de Kulturkammer dreigt... 1942 Wanneer aansluiting bij de Kulturkammer verplicht wordt, stopt het bestuur met de activiteiten en sluit de repetities. Pancratius verdwijnt letterlijk van het toneel. Maar niet voor lang! Een jubilerende zangvereniging In het vieren van feesten is Pancratius altijd goed geweest, zeker als het ging om jubilea. In 1891 werd met grote luister het 12 1/2-jarig jubileum gevierd met een groot festival, waar 36 verenigingen aan deelnamen. Dat was buitengewoon veel, want Heerlen telde in die tijd slechts vier muziekverenigingen. 32 Verenigingen kwam dus van buiten het dorp/de stad. In de Limburger Koerier van 16 mei 1891 komt de volgende advertentie voor: “Groot festival, te geven door ‘t Zanggezelschap St.-Pancratius op kermis-Zondag 1 juni a.s. ter gelegenheid van zijn 12 1/2 jarig bestaan onder medewerking van 28 muziek- en zanggezelschappen en Schutterij “St.-Sebastianus”, de Ruitersclub “Bucepholos” en Turnclub “Coriovallum”. Na afloop prachtig vuurwerk! Entree 1 Frank”. Een Frank in die tijd gold wisselend de Belgische 24
en de Duitse munt als betaalmiddel in deze contreien. De dag werd geopend met een ontvangst van de verenigingen ten stadhuize, waar de “erewijn” werd aangeboden. In het stadhuis werd door de feestgevende verenigingen de welkomstgroet “Sängergrüss” van C. Wilhelm uitgevoerd. De zangvereniging “St.-Cecilia” uit Schinnen bracht het zangstuk “Le Chemin de Fer, à l’honneur de Mr. H.L. C.H. Sarolea” ten gehore. Sarolea zelf was ook aanwezig, werd hartelijk door de aanwezigen toegejuicht en trakteerde de zangers na afloop op een glas wijn. In oktober 1903 werd het zilveren jubileum gevierd. Het jaarverslag vermeldt het volgende: “Het gebulder van 25 saluutschoten kondigde St.-Pancratius jubeldag aan. Tegen 10 ure werden de jubilarissen (het koor zelf natuurlijk én de oprichters Hubert Dassen en Henri Hoeppermans) afgehaald en ter kerke geleid, waar om half elf eene plechtige hoogmis, voor de levenden en overledenen leden der Vereeniging, werd opgedragen door den Hoog Eerw. Heer Deken Wimmers. Na de Consecratie hief St.-Pancratius het indrukwekkende koor “Israël” aan. Machtige accoorden golfden langs de nog niet geheel voltooide gewelven van het kerkgebouw. Eere onzen geachten, ijvervollen directeur, de heer Leon Hermans, die dit zware koorwerk na slechts enkele weken studie, aldus ter uitvoering bracht.” Ook nu weer: een jubileumconcert, met medewerking van het kwartet “Excelsior” van de Maastreechter Staar, violist Mous en pianist Hermans.
De journalist van de Limburger Koerier drukt zich slechts uit in superlatieven: “...heerlijk concert ... koninklijke kunst, koninklijke muziek ... een paar uurtjes van heerlijk, verheven genot ... het publiek ving in diepe stilte iedere klank, elke nuanceering van de lippen der zangers op ...oorverdovend handgeklap en gejuich ... boden het neusje van de zalm ... St.-Pancratius onthaalde ons op de heerlijkste nummers van haar overrijk program.” In 1928 werd het gouden jubileum gevierd, waaraan alle plaatselijke verenigingen deelnamen. Op 25 en 26 augustus van dat jaar vond een waar volksfeest plaats: ontvangst op het gemeentehuis, volksconcerten, de plechtige hoogmis, receptie in het “Grand hotel”, optocht en défilé, nog een volksconcert, cramignon op de Markt en tot slot een taptoe. Alle sprekers waren “diep getroffen”, roemden “de schone mannenzang, konden geen woorden vinden” en prezen de Zangvereeniging de hemel in. Alles ging goed, de Rode-Kruis-colonne hoefde geen dienst te doen, zo vermeldt het verslag van de huldiging. Afgesloten werd met een wens voor de “werkende leden” (de zangers, sic!): “Geheel Heerlen heeft Uwe Vereniging gevierd en gehuldigd, het 50-jarig bestaan Uwer Vereeniging heeft de Heerlensche bevolking willen vieren als een feestdag haar eigen, daardoor te kennen gevende hare tevredenheid over hetgeen hare Zangvereen. St. Pancratius tot heden presteerde en hooge verwachtingen te stellen voor de toekomst
der Vereeniging. Op U. leden, rust den plicht deze verwachtingen niet te beschamen. Zedelijk behoort gij St.-Pancratius hoog te blijven houden door uw gedrag binnen en buiten de Vereeniging en door ernstig en getrouw repetitiebezoek moet gij onder de kundige leiding van Uwen directeur, de Vereeniging ook op kunstgebied steeds hooger trachten op te voeren, dan pas kwijt ge U van een duren plicht U zelf opgelegd door het aanvaarden van het lidmaatschap, aangenamer plicht echter omdat hij voor Uzelf de zoete vruchten afwerpt, want dan zult gij U met trotsch er op kunnen beroepen lid te zijn van de “Heerlensche Zangvereeniging St.-Pancratius”. Het repetitiebezoek (Bestuurs)leden van het koor die zich beklagen over het matige repetitiebezoek mogen zich troosten met de gedachte dat alle verenigingen met dit euvel kampen en dat het een verschijnsel van alle tijden is. Het jaarverslag van 1911 bevat de volgende passage: “Mijne heeren, niemand kan ons wijsmaken dat hij in de week niet 2 uurtjes na negen uur kan afsplijten om te repeteeren, iemand die van goeden wil is, kan zijn werkzaamheden zoo inrichten, maar gewoonlijk is het van de wegblijvers laksheid, verregaande onverschilligheid en gemakzucht. De een zit lekker achter de kachel zijn pijpje te rooken, het is hem te lastig zich ter repetitie te begeven, een 2de moet kaartspelen, een 3de moet
Pancratius 1928 Gouden Jubileum
25
violist. Zijn oudste zoon, Hubert Jozef Arnold Hennen (1820-1901) was al op elfjarige leeftijd titulair organist van de Pancratiuskerk. Hij studeerde te Luik en Parijs, waar hij kennis maakte met Hector Berlioz. Arnold Hennen heeft ook een aantal composities nagelaten, maar waren zeker geen aanleiding om hem, zoals wel gebeurde, een “Hollandsch genie” te noemen.
De oude Schouwburg
biljarten, een 4de is zoo verwaand en zegt: “Ik heb geen repetitie noodig, ik ken het toch.” Een 5de moet bittertjes drinken of heeft er al zooveel op dat hij niet kan repeteeren, de 6de is het weer te slecht, de 7de is het weer te mooi, hij moet met het meisje wandelen. Neen mijne heeren, deze verdienen niet de naam van leden, maar wel van dieven der vereeniging, want zij steelen de vereeniging het geld af dat besteed wordt om hun degelijk onderricht in den zang te geven wat door hun wegblijven onnoodig wordt weggeworpen.”
De tweede zoon Louis Hubertus Antonius Joseph Hennen (1826-1878) volgde in 1843 zijn broer Arnold op als organist van de Pancratiuskerk. Naast muziek hadden ook architectuur en beeldhouwkunst zijn belangstelling. Hij was dirigent van de Heerlense fanfare “St.-Caecilia” en leermeester van onder andere J. Kessels, de tweede dirigent van de Zangvereeniging Sint-Pancratius. Mathieu Jozef Hubert Hennen (1828-1880) wordt van de drie wel beschouwd als de beste componist.
In datzelfde jaar nam Léon Hermans als dirigent afscheid van het koor, “wegens drukke werkzaamheden”. Insiders wisten te vertellen dat Hermans zeer ontevreden was over het repetitiebezoek en dat dit aan zijn beslissing wel degelijk had bijgedragen... De familie Hennen De muziekgeschiedenis van Heerlen en van het Pancratiuskoor is onlosmakelijk verbonden met de familie Hennen. Stamvader Henri Joseph (17821850) was van beroep klokkenbouwer en horlogemaker en in zijn vrije tijd een zeer verdienstelijk 26
Hubert en Henri Hennen stichters van de oude Schouwburg
De jongste zoon was Hubert Frederik Hennen (1830-1909), violist (o.a. in het operaorkest van Covent Garden te Londen, waar hij concertmeester werd) en componist. In 1871 keerde hij terug naar Heerlen waar de villa “Strijdhagenshof” kocht. De villa werd het familiehuis van de Hennens en trefpunt voor kunstliefhebbers. Dr. Poels was er een graag geziene gast.
Koninklijk bezoek 1927, links Pancratius
en exploitatie. De voortvarende president van Pancratius, Hubert Hennen, kreeg zijn bestuur zover om de beroemde Sixtijnse Kapel uit Rome uit te nodigen, wat gezien de kosten en de organisatie geen sinecure was. Twee uitvoeringen zou het koor geven: een in de middag en een in de avond. Het bisdom maakte bezwaar tegen een uitvoering in een kerkgebouw. Hennen, ook niet voor een gat te vangen, stelde voor om de nog niet voltooide schouwburg te huren en daar de concerten te geven. De uitvoeringen trokken veel aandacht, de zaal was mudvol en tot ver in de omtrek steeg de ster van Pancratius: een koor met een eigen schouwburg! Het bestuur had namelijk besloten om de schouwburg te huren en te exploiteren. Hennen werd voorzitter van een SchouwburgStichting die zich ten doel stelde de schouwburg met behulp van de gemeente Heerlen aan te kopen en te exploiteren.
Van de zoons van Frederik Hennen hebben vooral Hubert en Henri met het Pancratiuskoor te maken gehad. Hubert, de oudste van de twee was van 1909 tot 1927 president van het koor. De eerste Heerlense schouwburg Het jaar 1925 is voor Pancratius een belangrijk jaar geweest. Al heel lang was het de gewoonte om niet alleen concerten te geven, maar ook toneelgezelschappen naar Heerlen te halen. Een goede accommodatie was er niet, behoudens zaal Dircx van het gelijknamige hotel. Er was wel begonnen met de bouw van een heuse schouwburg aan de Klompstraat, maar de gemeente Heerlen moest nog altijd beslissen over subsidie
Bongerd 1902
27
Ontvangst ten stadhuize Sint-Pancratius bij zijn Gouden Jubileum in 1928
Het probleem van het te klein geworden repetitielokaal was meteen opgelost: Pancratius zou voortaan in de schouwburg repeteren. Pancratius contracteerde vele beroemde gezelschappen op het gebied van muziek, toneel en ballet: het Regensburger Domchor met zijn Domspatzen, de Wiener Sängerknaben, de Italiaanse Opera, Jo Vincent, Rosa Spier etc. Familie Hennen vervolg Na zijn dood in 1927 werd Hubert Hennen door zijn broer Henri opgevolgd, die tot 1936 president van het koor zou blijven. Met onverminderde energie zette hij de exploitatie van de schouwburg aan de Klompstraat voort. In 1928, bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het koor zei burgemeester Van Grunsven over
de schouwburg het volgende: “Alleen mocht ik hier nog mijne bijzondere waardering uitspreken voor hetgeen door Uwe Vereeniging voor de burgerij is bereikt bij het exploiteren van den Schouwburg. Het zal U interesseren wanneer ik zeg, dat de zoogenaamde Schouwburg-kwestie in een zodanig stadium verkeert, dat zeer spoedig aan de onzekerheid dienaangaande een einde komt.” En inderdaad, in 1930 werd de gerestaureerde schouwburg officieel geopend en nam de gemeente Heerlen de exploitatie ter hand. Charles Marie Anton Hennen (1861-1953) tenslotte is wel de bekendste (nationaal en internationaal) van de zonen van Frederik. In 1910 opende hij voor 34 leerlingen de muziekschool van Heerlen, waarbij hij geassisteerd werd door Jos Smeets jr. uit Valkenburg (van 1911 tot 1923 dirigent van het Pancratiuskoor) en zijn dochter Maria Hennen. In 1914 presenteerde de school zich met een uitvoering van de operette “Repelsteeltje” waarvoor Charles Hennen de ouverture en enkele muzikale intermezzi had geschreven. Charles Hennen heeft niet veel composities nagelaten. Interessant om te vermelden is het lied “De Berghwerker” uit de operette “Repelsteeltje”: de tekst is geschreven door de in Heerlen geboren Vlaamse dichter Henri Dautzenberg.
Kerkplein 1915
28
Hennen en Pancratius: een duo waaruit voor Heerlen en de streek op cultureel gebied machtig veel moois is voortgekomen. Van Liedertafel naar toonkunst Ik herinner me dat ik zo’n 25 jaar geleden, tegen kerst, bij platenzaak Roeks in Heerlen een kerstplaat wilde kopen. Mevrouw Roeks gaf me advies: “Een kerstplaat? Dan móet U de Maastreechter Staar nemen. Dát is de echte kerstsfeer. Pancratius is wel goed, maar te modern.” Kennelijk stond de Staar voor het authentieke kerstgevoel van gezelligheid, warmte, kindje in de kribbe en Glühwein, Pancratius voor moderniteit zonder veel gevoel... Mevrouw Roeks zou genoten hebben van onze kerstconcerten: warmte en gezelligheid én vernieuwd repertoire. In deze periode zijn het vooral de dirigenten Hermans, Smeets en Heydendael geweest, die hard gewerkt hebben aan niveau en kwaliteit van het koor, dat zijn bestaan begon in de periode dat de zogenaamde “Liedertafel” uiterst populair waren. Het eerste concert dat Les Amis Réunis organiseerde, werd aangekondigd onder het opschrift: “Wo man singt da lass dich nieder Böse Menschen haben keine Lieder.” De Liedertafel uit de negentiende eeuw hadden gezelligheid en het samen liederen zingen rond de tafel de prioriteit. Stevige mannenkoren waren het,
Emmaplein 1925
die ook regelmatig de keel moesten smeren om het repertoire aan te kunnen: “Niemals ist zum Heimatlande Frohe Rückkehr mir beschieden, Einsam auf der fremden Erde Werd’ ich sterben, unbeweint.” Al snel werkte Les Amis Réunis zich op uit deze Liedertafelkunst. De “schoone toonkunst”, dat wilden ze en daarom stonden op het programma van het eerste concert werken van Bach en Orlando di Lasso gebroederlijk naast de “Lieder”. De Duitse Heimatlieder bleven echter prevaleren. Pas onder de directie van Heydendael gaat hier echt verandering in komen, maar daarover meer in een volgende nummer.
29
Presidenten / Praesides in deze periode
1878-1880: 1880-1883: 1883-1887: 1887-1890: 1890-1892: 1892-1898:
H. Vreuls J. Schmitz J. Alsdorf A. van der Velden L. Merckelbach V. Roosen
1909-1927: 1927-1936: 1936-1941: 1941-1945: 1947-1949:
Hub Hennen Henri Hennen J. Emonds O. Timmers H. van Hoorn
Dirigenten in deze periode
J. Kessels
L. Hermans
A. Stassen
J. Smeets
1878-1879: Smeets, muziekleraar uit Valkenburg 1879-1880: J. Kessels, Heerlen, later Kapelmeester in België en Inspecteur Kapelmeester in het Amerikaanse leger. 1880-1882: P. Otten, Klimmen 1882-1893: A. Stassen, Heerlen, tevoren assistent-dirigent van het koor 1893-1897: V. Nijpels, laureaat van het Conservatoire te Luik 30
V. Nijpels
R. Geyr
P. Peiffer
1897-1911: L. Hermans, Nuth 1911-1923: J. Smeets, Valkenburg, leraar en later directeur van de Heerlense muziekschool. 1923-1924: R. Geyr, München-Gladbach 1924-1936: P. Pfeiffer, Aken 1936- 1970: Heyendael, Maastricht Koos Linders