FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN ____________________
Academiejaar 2004 - 2005
VALIDITEIT VAN EEN INSTRUMENT VOOR DE REGISTRATIE VAN HET ARBEIDSRISICO RSI VOOR DE HUISARTS
Freia VAN DALEM Lise VANDECASTEELE
Promotor: Prof. Dr. Anselme Derese Co-promotor: Prof. Dr. Lutgart Braeckman Begeleider: Dr. Harrie Dewitte Scriptie voorgedragen in de 2de Proef in het kader van de opleiding tot
ARTS
1
2
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN ____________________
Academiejaar 2004 - 2005
VALIDITEIT VAN EEN INSTRUMENT VOOR DE REGISTRATIE VAN HET ARBEIDSRISICO RSI VOOR DE HUISARTS
Freia VAN DALEM Lise VANDECASTEELE
Promotor: Prof. Dr. Anselme Derese Co-promotor: Prof. Dr. Lutgart Braeckman Begeleider: Dr. Harrie Dewitte Scriptie voorgedragen in de 2de Proef in het kader van de opleiding tot
ARTS
3
“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.”
Datum
Freia Van Dalem
Lise Vandecasteele
Prof. Dr. Anselme Derese
4
INHOUDSTAFEL Abstract 1. Inleiding Exploratie: Repetitive strain injury (RSI) 1. Definitie. 2. Risicofactoren. 3. Prevalentie. 4. Belang van registratie. 5. Verder wetenschappelijk onderzoek nodig. 2. Methodologie. 2.1. De populatie. 2.2. De gevalideerde vragenlijsten. 2.3. De checkbox-lijst. 2.4. Bevraging van de professionele loopbaan. 2.5. Contacteren van de arbeidsgeneesheer. 3. Resultaten. 3.1. De bereikte populaties in 2003 en 2004. 3.2. Validering van de checkbox-lijst. 3.3. De professionele loopbaan van de patiënten. 3.4. Contact met de arbeidsgeneesheer. 4. Discussie. 4.1. Er is nood aan een betere registratie van arbeidsrisico’s. 4.2. De huisarts en de arbeidsgeneesheer hebben elk hun taak in de diagnose, behandeling en preventie van beroepsziekten en beroepsgerelateerde aandoeningen. 4.3. De checkbox–lijst is een bruikbaar instrument voor de registratie van het arbeidsrisico RSI bij de huisarts bij patiënten met een orthopedische klacht. 4.4. Is de checkbox-lijst een bruikbaar instrument voor de registratie van het arbeidsriscico RSI in een algemene populatie? 4.5. Blijft de checkbox-lijst bruikbaar voor de registratie van het arbeidsrisico RSI bij patiënten met een orthopedische klacht als de definitie van RSI verandert? 4.6. Werkveranderingen is een belangrijk aandachtspunt bij de registratie van arbeidsrisico’s. 4.7. Het contacteren van de arbeidsgeneesheer van een patiënt is niet eenvoudig.
5
4.8. Aanzet voor verder onderzoek. 4.9. Een maatschappelijk probleem. 5. Persoonlijke noot van de auteurs. 6. Referenties. 7. Bijlagen. 7.1. Checkbox-lijst. 7.2. Gevalideerde vragenlijst nummer 1. 7.3. Gevalideerde vragenlijst nummer 2. 7.4. Excel tabel van de resultaten van de vragenlijsten en het aantal jobs dat de doelgroep uitvoerde. 7.5. Registratie van het contact met de arbeidsgeneesheren.
6
ABSTRACT INLEIDING Een studie in een huisartsenpraktijk in Genk maakte duidelijk dat 8 patiënten op 10 blootgesteld wordt aan een arbeidsgebonden gezondheidsrisico. Er ontwikkelen zich nieuwe risico’s: tijdelijke contracten, ploegenwerk, nieuwe technologieën,… In contrast daarmee schat men dat in Europa slechts 200 van de 400 miljoen werknemers toegang hebben tot een arbeidsgeneeskundige dienst. Ook de huisarts vraagt nauwelijks naar de arbeidssituatie van de patiënt, 43% van de artsen neemt nooit een beroepsanamnese af. Toch zou de registratie van arbeidsrisico’s een taak van de huisarts moeten zijn. In het bijzonder bij een patiënt met een orthopedische klacht, hiervan wordt 93,2% blootgesteld aan minstens één arbeidsgerelateerd gezondheidsrisico. Net zoals een huisarts bij een patiënt(e) met een droge hoest vraagt naar zijn/haar rookgedrag, moet een huisarts bij een patiënt(e) met een orthopedische klacht vragen naar zijn/haar arbeidssituatie. In 2002 stelde Ben Messaoud et al. een checkbox-lijst op waarmee de huisarts in een tijdsbestek van twee minuten een goed zicht zou moeten krijgen op de arbeidsrisico’s van zijn/haar patiënt. Het doel van dit onderzoek is één item van deze checkbox-lijst te valideren, meer bepaald het arbeidsrisico op Repetitive Strain Injury (RSI). Deze nieuwe aandoening komt voor bij 20 tot 40% van de beroepsbevolking, en de prevalentie stijgt nog steeds. We trachten hier de volgende vraag te beantwoorden: Kan de huisarts met de checkbox-lijst correct inschatten of iemand op het werk risico loopt op het ontwikkelen van RSI, en of zijn eventuele RSI-klachten hun oorsprong kunnen vinden in de werkomstandigheden, en dit in een populatie van patiënten met een orthopedische klacht? METHODOLOGIE Om het item RSI van de checkbox-lijst te valideren wilden we bij zoveel mogelijk patiënten uit onze doelpopulatie (n=105), bestaande uit patiënten met een orthopedische klacht, ouder dan 18 en zonder reuma, waarvan een huisarts reeds de checkbox-lijst had afgenomen, twee andere reeds gevalideerde vragenlijsten afnemen. In een tweede tijd bezochten we deze patiënten opnieuw met vragen over hun professionele loopbaan en vroegen we toestemming hun arbeidsgeneesheer te contacteren. We wouden laatstgenoemde vragen naar zijn/haar inschatting van de ergonomische risico’s van die patiënt. De ergonomische risico’s die naar voor kwamen uit de reeds gevalideerde vragenlijsten en deze geformuleerd door de
7
arbeidsgeneesheer, vergeleken we met de ergonomische risico’s die naar voor kwamen uit de checkbox-lijst. RESULTATEN We bereikten 33 van de 105 patiënten in 2003 en namen bij hen de twee vragenlijsten af (gemiddelde leeftijd: 43,8 jaar – 19 vrouwen en 14 mannen). In 2004 konden we 28 van deze 33 patiënten hercontacteren, en noteerden hun professionele loopbaan en trachtten hun arbeidsgeneesheer te contacteren (gemiddelde leeftijd: 44,4 jaar – 17 vrouwen en 13 mannen). Na vergelijking met de 2 gouden standaarden vonden we voor de eerste vragenlijst een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van 100%, voor de tweede vragenlijst was dit respectievelijk 97% en 100%. In een populatie met een gemiddelde leeftijd van 44,4 jaar bleek elke patiënt gemiddeld reeds vijf verschillende jobs te hebben uitgevoerd. Het contact met de arbeidsgeneesheren leverde 10 bruikbare ergonomische risicoanalyses op (n=30). We werden geconfronteerd met een reeks onverwachte problemen waardoor deze aanpak niet kon bijdragen aan de validering van de checkbox-lijst. DISCUSSIE We benadrukken dat het registreren van arbeidsrisico’s een belangrijke taak is van de huisarts. In het bijzonder is de registratie van RSI van belang waarbij het noodzakelijk is vroegtijdig de diagnose te stellen en vroegtijdig een link met de arbeidsomstandigheden te leggen. De checkbox-lijst blijkt na toetsing met twee gouden standaarden een bruikbaar instrument voor de registratie van het arbeidsrisico RSI bij de huisarts, bij patiënten met een orthopedische klacht. We vermoeden dat de sensitiviteit van dit instrument geëxtrapoleerd kan worden naar de volledige populatie. Verder onderzoek zal de bruikbaarheid van dit instrument in de algemene populatie moeten aantonen. Werkveranderingen zijn een belangrijk aandachtspunt bij de registratie van arbeidsrisico’s. Het contacteren van de arbeidsgeneesheer van een patiënt is een tijdrovende en weinig opleverende methode om meer te weten te komen over de arbeidssituatie van een patiënt. Er is noodzaak aan onderzoek naar hoe deze samenwerking geoptimaliseerd kan worden.
8
1. INLEIDING
Een vrouw kan al weken lang haar rechter arm niet bewegen wegens te pijnlijk. Ze houdt haar arm ongemakkelijk langs zich. Na de traditionele anamnese diept de huisarts ook haar arbeidssituatie uit. Ze wordt gediagnosticeerd met RSI ten gevolge van 20 jaar computerwerk. Er worden aanpassingen doorgevoerd op haar werkplek. Ze krijgt een goede documenthouder, een gel-lat voor het toetsenbord en een gel-muismat.
Een jonge man heeft sinds een jaar last van een “pijnlijke stijve nek”. Hij blijkt “reachtruckchauffeur” te zijn en frequent te voetballen. De arts gaat verder in op de arbeidsomstandigheden en ontdekt dat een reachtruck een vorklift is die zijwaarts rijdt. De patiënt moet bij het naar beneden halen van hoog gestapelde dozen steeds opzij en naar boven kijken. Zijn werk is zeer waarschijnlijk de oorzaak van zijn klachten.
Deze artsen gingen tijdens de consultatie dieper in op de arbeidsrisico’s van de patiënten waardoor ze een link konden leggen tussen de klachten en de dagelijks uitgevoerde handelingen op het werk.
Werken is niet altijd gezond. Beroepsgerelateerde aandoeningen komen zeer frequent voor. In de Verenigde Staten schat men dat ongezond werk jaarlijks 860.000 ziektes en 60.300 doden veroorzaakt. 75% van de eerstelijnspatiënten rapporteert dat ze blootgesteld zijn aan schadelijke beroepsbezigheden. 17% van deze patiënten denkt dat hun ziekte verband houdt met het beroep dat ze uitoefenen. In 10% van de gevallen gaat het daadwerkelijk om een beroepsgerelateerde ziekte (Lax et al., 1998). Een studie in een huisartsenpraktijk in Genk maakt duidelijk dat een patiënt uit de actieve bevolking aan gemiddeld 2,7 arbeidsrisico’s blootstaat (Ben Messaoud et al., 2002).
Er ontwikkelen zich nieuwe risico’s. Steeds meer werknemers zijn tewerkgesteld met tijdelijke contracten. Vandaag maakt deze groep reeds 12 % van alle werknemers uit. Zo’n twintig jaar geleden bestonden dergelijke contracten zo goed als niet (ABVV, 2004). Bij één op drie van deze werknemers duurt een opdracht minder dan één maand, de gemiddelde duur is 4 maanden (Idea consult, 2004). Patiënten veranderen dus sneller van werk. Men bewees dat een onzekere tewerkstelling een negatief effect heeft op de gezondheid, onafgezien van de 9
arbeidsomstandigheden. Zo rapporteren zij meer vermoeidheid, rugpijn en spierpijn (PreventActua, 1999). Verder toonde een Europese studie aan dat er een statistisch significant verband bestaat tussen onzeker werk en slechtere arbeidsomstandigheden: 57% van de tijdelijk tewerkgestelden werkt in een pijnlijke en vermoeiende houding (tegenover 42% van de vaste werknemers), 38% wordt blootgesteld aan intens lawaai (tegenover 29%) en 66% voert herhaalde bewegingen uit (tegenover 55%) (Thébaud-Mony, 2000). Ploegenwerk verhoogt op lange termijn het risico op gastro-intestinale, psychoneurotische en cardiovasculaire aandoeningen (Ben Messaoud et al., 2002). Nieuwe technologie brengt ook nieuwe risico’s mee. Silicose bij de mijnwerker wordt vervangen door Repetitive Strain Injury (RSI) bij beeldschermwerkers en bandwerkers. Door het toenemend bewerken van industrieel afval in cementovens, bevat een zak cement nu bijna de gehele tabel van Mendelejev…
De arbeidsrisico’s op de werkvloer worden echter onderschat. In 2003 werden er in België 1840 beroepsziekten aangegeven (Fonds voor de beroepsziekten, 2004), terwijl men het aantal nieuwe gevallen in Nederland schat op 20.000 per jaar (Nederlands centrum voor beroepsziekten, 2000). Er is een duidelijke onderregistratie van beroepsziekten.
De arbeidsgeneeskundige diensten schieten tekort. De WHO schatte in 1999 dat in Europa slechts 200 miljoen van de 400 miljoen werknemers toegang hebben tot een arbeidsgeneeskundige dienst (WHO European centre for environment and health, 2000). Uit informele contacten met arbeidsgeneesheren blijkt dat het contact met de werknemer vaak beperkt is tot de verplichte medische onderzoeken die vrij routinematig worden uitgevoerd (arbeidsgeneesheren dienen 25 tot 30 personen per dag te onderzoeken). Tijd voor bedrijfsbezoek, overleg met werkgever en werknemers, grondig uitvoeren van een (ergonomische) risicoanalyse is beperkt en anderzijds te duur: er moet extra betaald worden voor bijkomende prestaties.
Ook de huisartsen houden te weinig rekening met de werksituatie van hun patiënten. In een studie van Sokas et al. (1988) vermeldde slechts één op de twee onderzochte medische dossiers het beroep. Cimrin et al. (1999) stelden in hun onderzoek vast dat 43% van de artsen bij hun patiënten nooit een beroepsanamnese afnam. In december 2002 controleerden vijf artsen van een groepspraktijk of het beroep was vermeld in het dossier. Bij 188 van de 248
10
patiënten was dit het geval (76%), maar 42 beroepssituaties bleken niet meer actueel (22%) (Asman, 2004).
Er bestaat dus een ernstige onderregistratie van arbeidsrisico’s, maar is deze registratie wel een taak voor de huisarts? •
Het is niet de bedoeling dat de huisarts de taak van de arbeidsgeneesheer overneemt. Huisarts en arbeidsgeneesheer moeten partners zijn in de zorg om hun patiënten.
•
Een groot deel van de patiënten met beroepsgerelateerde pathologie komt rechtstreeks bij de huisarts terecht (Nederlands centrum voor beroepsziekten, 2000). Een huisarts blijkt laagdrempeliger dan een arbeidsgeneesheer. Zo worden huisartsen de best geplaatste gezondheidswerkers om een vroegtijdige diagnose te stellen van beroepsgerelateerde ziekten. Bovendien kunnen zij een rol spelen in het voorkomen van een verdere escalatie van het probleem samen met de arbeidsgeneesheer.
•
De huisarts is de enige die een longitudinale life-time opvolging verzorgt, wat van belang is bij een grote latentietijd tussen blootstelling aan een arbeidsrisico en het uitbreken van een ziekte. Denk maar aan de lange tijd tussen de blootstelling aan bepaalde solventen en het optreden van blaaskanker. Wanneer de kanker identificeerbaar wordt, is de werknemer reeds op pensioen of veranderd van werk. Door een registratie van arbeidsrisico’s zal de huisarts sneller de juiste diagnose kunnen stellen. Bovendien gaat de informatie over de arbeidsrisico’s nu vaak verloren wanneer men van werkplek verandert.
•
De huisarts is de enige die een globaal risicoprofiel van de patiënt kan opmaken, bijhouden en integreren. Naast de registratie van lifestyle factoren, bloeddruk, cholesterolwaarde, … is het belangrijk dat de huisarts ook de arbeidsrisico’s registreert.
•
De registratie kan ook elementen aandragen ter staving van een aanvraag voor vergoeding bij het Fonds voor de Beroepsziekten.
De registratie van arbeidsrisico’s moet in het bijzonder een gewoonte worden bij patiënten die consulteren omwille van een orthopedische klacht. In een groepspraktijk in Gent bleek immers 93,2% van deze patiënten bloot te staan aan minstens één arbeidsgerelateerd gezondheidsrisico (Ben Messaoud et al., 2003). Net zoals een huisarts bij patiënten met een droge hoest vraagt naar het rookgedrag, moet een huisarts bij een patiënten met een orthopedische klacht vragen naar de arbeidssituatie.
11
Om een goede registratie bij de huisarts mogelijk te maken ontbreekt echter een goed instrument. Ben Messaoud et al. startten in 2002 met de ontwikkeling hiervan. Ze raadpleegden bestaande vragenlijsten gebruikt in diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk, artsen en arbeidsgeneesheren via een discussieforum op het internet en de literatuur. Dit resulteerde in 2003 in een checkbox–lijst geïmplementeerd in het Elektronisch Medisch Dossier (Ben Messaoud et al., 2003). Met deze vragenlijst is een huisarts in staat in een tijdsbestek van 2 minuten de arbeidsrisico’s van zijn patiënt te registreren (zie bijlage 1).
Dit onderzoek wil bepalen of de checkbox–lijst bij een patiënt met een orthopedische klacht een goed beeld geeft over zijn/haar arbeidsgebonden gezondheidsrisico’s. We beperken ons tot de risicobepaling op Repetitive Strain Injury (RSI). Dit is immers een nieuwe groep beroepsgerelateerde aandoeningen met een hoge prevalentie die de laatste jaren nog enorm toeneemt. We trachten dus de volgende vraag te beantwoorden: Kan de huisarts met de checkbox–lijst correct inschatten of iemand op het werk risico loopt op het ontwikkelen van RSI, en of zijn eventuele RSI-klachten hun oorsprong kunnen vinden in de werkomstandigheden, en dit in een populatie van patiënten met een orthopedische klacht?
12
EXPLORATIE: Repetitive Strain Injury (RSI) 1. Definitie. Tot op heden bestaat nog steeds discussie over de juiste omschrijving van de term Repetitive Strain Injury (verder afgekord als RSI). De meest geschikte definitie vonden we bij de Nederlandse RSI Gezondheidsraad. Deze omschreef RSI als “een tot beperkingen of participatieproblemen leidend multifactorieel bepaald klachtensyndroom aan nek, bovenrug, schouder, boven en onderarm, elleboog, pols of hand of een combinatie hiervan gekenmerkt door een verstoring van de balans tussen belasting en belastbaarheid, voorafgegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen of een statische houding van een of meer van de genoemde lichaamsdelen als een van de veronderstelde etiologische factoren.” De letterlijke vertaling van RSI, namelijk “blessures door herhaalde belasting” dekt de lading dus niet volledig. De statische belasting als oorzaak komt hierin onvoldoende tot uiting. Langdurige activiteit in een statische houding (bijvoorbeeld langdurig werken aan een microscoop of langdurig beeldschermwerk) veroorzaakt evengoed RSI als veelvuldig dezelfde (dynamische) handeling te moeten uitvoeren. RSI is dus geen diagnose maar een verzamelnaam voor aandoeningen aan nek, bovenrug, schouder, boven- en onderarm, elleboog, pols en hand. Niet alleen is er nog steeds geen eenduidige definitie van RSI, er komen voor dit begrip in de literatuur ook nog vele andere termen voor die op hetzelfde slaan. Een aanzet om een duidelijke internationale definitie te hanteren ontbreekt. (Europees agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, 2000) In de Nederlandstalige literatuur vinden we de termen RSI (Repetitive Strain Injury), (W)ABBE ((Werkgerelateerde) Aandoeningen aan het Bewegingsapparaat in de Bovenste Extremiteit) en cervico-brachiaal syndroom; in de internationale literatuur worden deze aandoeningen/klachten benoemd als CTD (Cumulative Trauma Disorder), WRULD (Work Related Upper Limb Disorders), OOS (occupational overuse syndrome) OCD (Occupational Cervicobrachial Disorder), Workrelated Musculoskeletal Disorders (WMSD) (Peereboom en Huysmans, 2002).
13
2. Risicofactoren. De kans op het ontstaan van RSI wordt vaak uitgedrukt aan de hand van het 5werkfactorenmodel: werktaken, werktijden, werkdruk, werkplek en werkhouding (Peereboom en Huysmans, 2002). Dit geeft reeds een idee van het groot aantal factoren die direct of indirect RSI veroorzaakt. De stand van de wetenschap op het gebied van RSI-risicofactoren is echter nog ontoereikend voor normstelling. (Gezondheidsraad, 2000)
Concrete risicofactoren voor RSI zijn onder meer: overmatig uitoefenen van kracht, werken in ongemakkelijke houdingen, voortdurend werken in dezelfde houding (statische belasting) en repeterende bewegingen. Ook psychosociale arbeidsgebonden factoren zijn belangrijk. Zij leiden op zichzelf niet tot RSI-klachten, maar kunnen er in combinatie met fysieke factoren toe bijdragen. Te weinig hersteltijd, psychische belasting (hoge werkdruk, hoge werkstress, hoog werktempo, werk met hoge mentale eisen) en geringe sociale ondersteuning (relatie met collega's, hoger geplaatsten en management) zijn waarschijnlijk van belang. Over de bijdrage van persoonsgebonden risicofactoren (bijvoorbeeld lichaamsbouw en het omgaan met stress) aan de kans op het krijgen van RSI is nog vrijwel niets bekend. (Gezondheidsraad, 2000)
De risicofactoren hier beschreven worden op vele Europese werkplekken teruggevonden. 7% van de Europese werknemers zegt dat het werk korte, repeterende taken met zich meebrengt, 57% zegt dat het repetitieve hand- en armbewegingen met zich meebrengt, 56% dient zich te houden aan strikte/korte deadlines, 54% dient heel snel te werken, 42% is niet vrij het tijdstip van de pauze te kiezen, 31% heeft geen keuze wat het werktempo betreft (Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, 2000).
Voor
Vlaanderen vonden we in het informatiedossier “Nulmeting Vlaamse werkbaarheidsmonitor” ( Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, 2004) volgende cijfers terug: 28% verricht fysiek zware arbeid, 33% moet zijn/haar werkzaamheden uitoefenen in vermoeiende of pijnlijke houdingen en bij 11% impliceert de taakuitvoering repetitieve bewegingen. Het verbaast ons dan ook niet dat RSI een hoogprevalente aandoening is.
3. Prevalentie. Een Europees colloquium georganiseerd door het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk concludeerde in 2000 dat arbeidsgebonden spier- en skeletaandoeningen, met inbegrip van RSI, binnenkort het grootste gezondheids- en veiligheidsprobleem zullen vormen in Europa. In sommige landen is dit reeds het geval. 14
Volgens het agentschap worden er meer dan 40 miljoen Europese werknemers door getroffen, dit is meer dan 30% van de beroepsbevolking. Ramingen in verschillende lidstaten geven aan dat de totale kosten van arbeidsgebonden SSA’s 0,5 tot 2% van het bruto nationaal product kunnen belopen, dit is een zware belasting voor de Europese economie. (Osha, 2000) In Nederland schatte de Gezondheidsraad (2000) dat ongeacht de last en de duur van de klachten jaarlijks naar schatting tussen de 20 en de 40% van de werknemers wel eens last heeft van RSI. Gaat het om klachten die leiden tot beperkingen bij de dagelijkse bezigheden dan zijn de geschatte jaarlijkse prevalenties ongeveer tien (nek/schouder/bovenrug) en vijf procent (elleboog/pols/hand). Voor België is het moeilijker prevalentiecijfers te vinden. In 1998-1999 voerde het ACV een uitgebreide bevraging uit. 39,4% van de Belgische respondenten (446 van de 1100) vertoonde in de loop van de laatste twaalf maanden symptomen van één of andere RSI van de bovenste ledematen. Nekklachten zijn het frequentst. (De Grez et al., 2003)
Verder ziet men dat de prevalentie van RSI nog steeds stijgt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek in Nederland schatte in 2000 dat 23% van de werkzame beroepsbevolking last had van RSI-klachten. In 1997 bedroeg deze schatting 19%.
RSI
1997
1998
1999
2000
19%
16%
21%
23%
Tabel 1: de stijgende prevalentie van RSI van 1997 tot 2000 in Nederland
Deze toename kan deels verklaard worden door het feit dat RSI’s beter en sneller herkend worden door artsen en bijgevolg ook meer gerapporteerd worden. Daarnaast spelen werkgerelateerde factoren uiteraard een belangrijke rol in deze stijging: het werk wordt steeds meer gesegmenteerd en bijgevolg ook steeds meer repetitief. Bovendien moet aan een steeds hoger tempo gepresteerd worden in onze competitieve en stressvolle economie. Ook het aandeel van de doorgedreven informatisering van de arbeid is niet te onderschatten. (Peereboom en Huysmans, 2002)
We merken op dat precieze schattingen van de prevalentie van RSI worden bemoeilijkt door allerlei factoren. Een van deze factoren is het feit dat er nog steeds geen duidelijke begripsomschrijving is. Bovendien moet men bij de interpretatie van de gegevens rekening houden met een mogelijke onderrapportering door het feit dat deze aandoeningen niet altijd 15
herkend worden als aandoeningen die hun oorspong vinden in de arbeidsomstandigheden. (De Grez et al., 2004)
RSI is een belangrijke oorzaak van arbeidsongeschiktheid. Naar schatting blijkt dat 8% van de werkende Nederlanders in een jaar verzuimt door klachten aan nek, schouders, arm, elleboog, of pols en hand; 2,3% verzuimde langer dan 4 weken en ongeveer 0,4% langer dan 13 weken. In het jaar 2000 was 5% van alle nieuwe WAO-instromers (WAO: wet op de arbeidsongevallenverzekering in Nederland) het gevolg van RSI (Bongers et al., 2002).
4. Belang van registratie. De cijfers van de prevalentie, de sociaal economische impact van RSI op het individu (denk maar aan arbeidsverlies) en de globale economische impact nopen tot een preventief beleid en een vroegtijdige registratie van de risico’s.
Eerder werd de onderregistratie van RSI reeds vermeld. Redenen dat RSI niet steeds herkend wordt als een aandoening die zijn oorsprong vindt in de arbeidsomstandigheden zijn: (De Grez et al., 2004): -
De meest getroffen slachtoffers zijn meestal niet meer in het werkmilieu te vinden, zodat de band tussen het werk en de getroffen werknemer verdwijnt.
-
Werknemers schrijven de klachten vaak zelf niet toe aan de arbeidsomstandigheden en zullen er dan ook vaak geen melding van maken.
-
Werknemers worden gewoon aan de hinder of de pijn die ze ondervinden. Het aftakelingsproces verloopt zo traag dat ze het als een “normaal” verschijnsel beschouwen. Ze zijn ook vaak van oordeel dat er toch weinig of niets aan te doen valt.
-
…
Hierdoor zal de patiënt met zijn klachten vaak niet terechtkomen bij zijn arbeidsgeneesheer, maar zal de huisarts de eerste zorgverlener zijn die hij over zijn klachten aanspreekt. Als de huisarts niet op de hoogte is van de werksituatie van zijn patiënt (en zijn eerdere tewerkstellingen) zal er geen verband worden gelegd tussen klachten en werksituatie. Door de RSI-klachten tijdig te linken aan de werksituatie, kan de huisarts een signaal geven aan de arbeidsgeneesheer en kan deze de werksituatie verbeteren. Zo ziet men in Nederland dat het aantal personen met langdurig verzuim ten gevolge van (chronische) RSI behoorlijk terug loopt als er vroegtijdig aanpassingen in het werk worden doorgevoerd (Frings-Dresen et al., 2003). Dit blijkt voorlopig de enige en doeltreffende aanpak van RSI: preventie van de 16
verdere ontwikkeling van RSI. Want resultaten van adequaat onderzoek naar de behandeling van RSI zijn schaars en het is niet duidelijk welke vormen van therapie effectief zijn. Tot dusver ondergaan patiënten vele verschillende vormen van behandeling, vaak zonder afdoende resultaat. Naast hoge kosten, gaat dit gepaard met veel leed, onbegrip en onzekerheid (Gezondheidsraad, 2000). Preventie vormt bijgevolg een prioriteit, wat enkel mogelijk is met een zorgvuldige registratie van de arbeidsrisico’s van elke patiënt.
Ook formuleert het colloquium ter voorkoming van beroepsgebonden spier- en skeletaandoeningen onder zijn aanbevelingen de doelmatige monitoring en risicobeoordeling, met name van degenen die het meeste risico lopen op SSA. (Osha, 2000)
5. Verder wetenschappelijk onderzoek nodig. Repetitive Strain Injury is dus een zeer frequent voorkomende aandoening, met een prevalentie die nog steeds stijgt. RSI brengt een grote kost mee voor onze samenleving. RSIpatiënten ondervinden veel leed, onbegrip en onzekerheid. Dit staat in schril contrast met het gebrek aan fysiopathologische verklaringsmodellen, therapeutische schema’s van aanpak en preventie. Er is behoefte aan onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen gericht op houdingsverbetering, krachtsvermindering en verkorting van de duur van de belasting, zoals het aanbrengen van ergonomische aanpassingen op de werkplek, het invoeren van pauzes en het bevorderen van afwisseling in de werkzaamheden. Als er methoden beschikbaar komen die effectief ingrijpen op psychosociale factoren, zoals werkdruk en sfeer op het werk, kunnen dat belangrijke instrumenten zijn ter vermindering van RSI-klachten. Vooral van interventies waarbij alle risicofactoren samenhangend worden geminimaliseerd, is effect te verwachten, zij het dat eerst via onderzoek duidelijk moet worden in hoeverre arbeidsgebonden psychosociale en persoonsgebonden risicofactoren bijdragen aan het ontstaan van de klachten (Gezondheidsraad, 2000).
17
2. METHODOLOGIE Het item RSI van de checkbox-lijst valideerden we in een groepspraktijk in Genk, waar deze lijst ook werd ontwikkeld en geïmplementeerd in het Elektronisch Medisch Dossier (Ben Messaoud et al., 2002; Ben Messaoud et al., 2003). Het opzet was om van zo veel mogelijk patiënten van de groepspraktijk met een orthopedische klacht, waarvan een huisarts reeds de checkbox-lijst had afgenomen, twee andere reeds gevalideerde vragenlijsten af te nemen, gekoppeld aan een diepte-interview. In een tweede fase bezochten we deze patiënten opnieuw met vragen over hun professionele loopbaan en vroegen we toestemming hun arbeidsgeneesheer te contacteren, om te vragen naar zijn/haar inschatting van de ergonomische risico’s van die patiënt. De ergonomische risico’s die naar voor kwamen uit de reeds gevalideerde vragenlijsten en deze geformuleerd door de arbeidsgeneesheer, vergeleken we met de ergonomische risico’s die naar voor kwamen uit de checkbox-lijst.
2.1. De populatie. Als patiëntenpopulatie vertrokken we van dezelfde populatie als die in het onderzoek “Orthopedische klachten en de relatie naar arbeid in de huisartsenpraktijk” gebruikt (Ben Messaoud et al., 2003). Het betrof 104 patiënten die in februari 2003 consulteerden met een orthopedische klacht, die geen reuma hadden en die ouder waren dan 18 jaar. Bij deze consultatie werd bij elk van hen de checkbox-lijst opgenomen. De gemiddelde leeftijd van de doelpopulatie was 44 jaar en het betrof 51 mannen (49%) en 53 vrouwen (51%). Tussen 6 oktober 2003 en 16 oktober 2003 telefoneerden we deze 104 patiënten op verschillende tijdstippen (zowel in de voormiddag, de namiddag als ’s avonds) met de bedoeling een afspraak te maken om elkaar te zien. We vertelden de patiënten dat we tijdens een contact vragen wilden stellen over hun huidige of vroegere werk. We stelden voor bij hen thuis langs te komen, of wanneer de patiënt dit prefereerde, elkaar te zien in de groepspraktijk (bijvoorbeeld voor of na een consultatie).
2.2. De gevalideerde vragenlijsten. De checkbox-lijst werd getoetst aan twee andere vragenlijsten: •
De eerste vragenlijst haalden we uit het “Handboek RSI”, met als auteurs Huppes en Schreibers, uitgegeven in 1999 door SDU uitgeverij, te Den Haag (vragenlijst bijgevoegd in bijlage 2). Deze vragenlijst bestaat uit vijf blokken, benoemd als werktaak (7 vragen),
18
werktijden (5 vragen), werkdruk (4 vragen), werkplek (19 vragen) en werkwijze (7 vragen). Per vraag kan men 0, 1 of 2 punt(en) scoren. Per blok wordt de score opgeteld en krijg je naargelang de resulterende score een rood, oranje of groene kleur toegekend. De betekenis van deze kleuren is respectievelijk een hoog, gestegen of aanvaardbaar risico op het ontstaan van een overbelasting. We scoorden een patiënt globaal positief op het arbeidsrisico RSI als deze voor één van de vijf blokken rood of oranje scoorde. De rationele voor deze keuze is dat de checkbox–lijst de patiënten met een werkgerelateerd risico op RSI moet identificeren, maar niet moet kunnen differentiëren tussen een hoog of een laag risico. Op deze manier reduceerden we de resultaten op de vijf blokken tot één globale risico-inschatting zodat eenvoudige vergelijking met de check–box lijst mogelijk werd. •
Een tweede vragenlijst haalden we uit het Saltsa-rapport (Sluiter et al., 2000). We vonden een gebruiksvriendelijke versie hiervan op de website van het Nederlandse Bureau Beroepsziekten FNV (vragenlijst bijgevoegd in bijlage 3). Deze vragenlijst peilt naar de waarschijnlijkheid
dat
een
reeds
bestaande
klacht
gerelateerd
is
met
de
arbeidsomstandigheden. De vragenlijst bestaat uit vier onderdelen. Het eerste deel onderzoekt of klachten aan pols en hand hun oorsprong vinden in het werk, het tweede deel doet dit voor klachten aan de elleboog en de arm en het derde en vierde deel respectievelijk voor klachten aan nek en klachten aan schouder en bovenarm. Het spreekt voor zich dat we per patiënt enkel dat onderdeel of die onderdelen van de vragenlijst bevraagden die betrekking hadden tot het lichaamsdeel waar de patiënt klachten had. Ook hier krijgen we per onderdeel een kleur als uitkomst. Rood komt overeen met “waarschijnlijk hangen de klachten samen met het werk”, oranje met “mogelijk dat de klachten samenhangen met het werk” en bij een groen resultaat “hangen de klachten hoogstwaarschijnlijk niet samen met het werk”. Om vergelijking met de checkbox-lijst mogelijk te maken, definieerden we een patiënten positief vanaf een rood of oranje risico op één of meerdere onderdelen van de vragenlijst.
We vermelden hier wel dat de keuze uit de mogelijke gevalideerde vragenlijsten minimaal was. De vragenlijsten hierboven vermeld zijn de enige die we in september-oktober 2003 vonden, na contact met professor in de arbeidsgeneeskunde Dr. L. Braeckman en na een uitgebreide zoektocht op Medline en het internet.
19
2.3. De checkbox-lijst. (bijgevoegd in bijlage 1) Om vergelijking mogelijk te maken tussen de checkbox–lijst en de twee andere vragenlijsten hadden we per vragenlijst een duidelijk “risico” of “geen risico” antwoord nodig. Hoe we dit definieerden in de gevalideerde vragenlijsten werd hierboven beschreven. Tevens definieerden we dit voor de checkbox–lijst. Hiertoe selecteerden we de items van de checkbox–lijst die een risicofactor vormden voor RSI. Verder maakten we onderscheid tussen “direct oorzakelijke factoren” en “risicoverhogende factoren”, hoewel over dit onderscheid geen consensus bestaat in de literatuur. Naast de checkbox-lijst werd er in het Elektronisch Medisch Dossier de mogelijk voorzien om in vrije tekst een risico meer gedetailleerd te beschrijven. Hiermee hielden we geen rekening bij de validering.
•
Als direct oorzakelijke factoren selecteerden we: In het item “Fysische arbeidsrisico’s”: 1 2
3
Beeldschermwerk: >6u op een goede werkplek (4.1.a.1)
Beeldschermwerk: >2u op een slechte werkplek (4.1.a.2)
Herhaalde bewegingen (4.1.b)
Moeilijke werkhouding: statische houding >6u/dag (4.1.c.1)
Moeilijke werkhouding: > 60° gebukt werken, > 30 min/dag (4.1.c.2)
Moeilijke werkhouding: veelvuldig buigen en draaien met de romp (4.1.c.3)
4 5 •
Moeilijke werkhouding: overige moeilijke werkhoudingen (4.1.c.4)
Tillen van zware lasten: > 10kg, veelvuldig (4.1.d.1)
Tillen van zware lasten: > 25kg, > 15 keer/dag (4.1.d.2)
Trillingen (4.1.e)
Als risicoverhogende factoren selecteerden we: 6
7
In het item “Subjectieve beleving”:
Geen inspraak in de werkomstandigheden (1a)
Negatieve invloed werk op de gezondheid (1b)
Pauzes te kort (1c)
Voelt zich steeds moe na het werk (1d)
Werksfeer slecht (1e)
Werktempo te hoog (1f)
In het item “Flexibiliteit uurrooster”:
> 10u per dag werken (2a) 20
8
> 40u per week werken (2b)
In het item “Fysische arbeidsrisico’s”:
Andere fysische risico’s: koude (4.2.b)
Andere fysische risico’s: lawaai (4.2.c)
We brachten deze risico’s onder in acht groepen, hierboven in rood aangegeven. Het gaat hier om vijf groepen direct oorzakelijke factoren en drie groepen risicoverhogende factoren. Het doel is te weten komen wanneer een huisarts met het arbeidsrisico RSI rekening moet houden. Door vergelijking met de andere twee vragenlijsten wordt er getracht een afkappunt te bepalen met voldoende sensitiviteit en specificiteit, waarboven men dan kan stellen dat iemand op de werkvloer risico loopt op RSI, of dat de kans reëel is dat de werkomstandigheden de oorzaak zijn van RSI-klachten, in een groep patiënten met een orthopedische klacht.
2.4. Bevraging van de professionele loopbaan. Een jaar na het afnemen van de gevalideerde vragenlijsten wilden we verder ingaan op het probleem van de werkveranderingen. In oktober 2003 werden we immers geconfronteerd met het probleem dat sommige patiënten de afgelopen jaren reeds verschillende jobs hadden beoefend en het onduidelijk was welke job we moesten bevragen. De job waarvan hij/zij dacht de klachten veroorzaakt te hebben, of de laatst beoefende job? Ook verder onderzoek in de literatuur leverde geen duidelijkheid op. Hoe lang moet iemand een job beoefenen om ervan klachten te kunnen ontwikkelen? Om te staven dat werkveranderingen werkelijk een aandachtspunt moeten zijn bij het afnemen van een beroepsanamnese, zochten we onze patiëntenpopulatie (n=33) opnieuw op met de vraag naar hun professionele loopbaan. We vroegen hoeveel jobs ze reeds hadden beoefend en hoe lang ze elke job hadden uitgevoerd.
2.5. Contacteren van de arbeidsgeneesheer. Naast het bevragen van de professionele loopbaan, vroegen we de patiënt in oktober 2004 ook toestemming om contact te mogen opnemen met zijn/haar arbeidsgeneesheer. De bedoeling was de visie van de arbeidsgeneesheer omtrent de ergonomische arbeidsrisico’s te vergelijken met het risico bepaald met de checkbox–lijst.
21
3. RESULTATEN 3.1. De bereikte populatie in 2003 en 2004. In oktober 2003 slaagden we er in 51 patiënten telefonisch te bereiken en mochten we bij 36 patiënten langsgaan. Drie patiënten waren niet aanwezig op de afspraak, waardoor we uiteindelijk bij 33 patiënten de gevalideerde vragenlijsten hebben kunnen afnemen. Dit komt neer op 33 van de 104 patiënten van onze startpopulatie (31,7%), of op 64,7% van de patiënten die we telefonisch bereikten. Patiënten waarmee we telefonisch contact hadden maar die geen afspraak wilden maken, gaven volgende redenen op: negen wilden liever niet meewerken, vier hadden geen tijd, één was ziek en één vertelde dat zijn vrouw ziek was. Aangezien we meermaals en op verschillende tijdstippen probeerden om de groep van 104 patiënten te bereiken, en er voldoende ruimte was om een afspraak te maken om langs te gaan die voor beide partijen goed uitkwam, zien we geen reden om te veronderstellen dat deze 33 patiënten niet representatief zijn voor de hele groep. Bovendien gelijkt onze bereikte populatie qua leeftijd en geslacht erg op de doelpopulatie. De gemiddelde leeftijd van deze populatie was 43,8 jaar, tegenover 44 jaar in de doelpopulatie. En van de 33 patiënten waren er 19 vrouw (57,5%) en 14 man (42,5%) tegenover respectievelijk 51 en 49%.
Van de 33 bereikte patiënten waren er 9 in de huisartspraktijk gediagnosticeerd met RSI. We maken hier twee opmerkingen bij. Ten eerste gebeurde deze diagnose op basis van een andere definitie dan diegene die hier gebruikt wordt. In de groepspraktijk werden enkel aandoeningen aan arm en hand (carpal tunnel syndrome, bursitis, tendinitis, epicondylitis lateralis en medialis en weke weefsel aandoening) onder de term RSI ondergebracht. Ten tweede is niet elke RSI per definitie werkgerelateerd.
In oktober 2004 lukte het in twee weken tijd langs te gaan bij 28 van de 33 patiënten. Bij twee patiënten konden we niet langskomen, maar zij antwoordden telefonisch wel op enkele korte vragen. Hierdoor weten we van 30 patiënten hoeveel verschillende jobs ze reeds hebben uitgevoerd. De gemiddelde leeftijd van deze populatie was 44,4 jaar. De verdeling naar geslacht in deze groep: 17 vrouwen (56,5%) en 13 mannen (43,5%). Ook deze gegevens gelijken erg op die in de doelpopulatie.
22
3.2. Validering van de checkbox-lijst.
•
De eerste vragenlijst als “gouden standaard”: (zie bijlage 4)
Wanneer we over een risico op een werkgerelateerde RSI spreken wanneer de patiënt op één van de acht groepen risico’s van de checkbox-lijst positief scoort, resulteerde dit in een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van 100%.
Als we pas spreken over een werkgerelateerd risico wanneer de patiënt positief scoort op één van de 5 direct oorzakelijke risico’s blijven de sensitiviteit en de specificiteit onveranderd. Dat wil zeggen dat alle patiënten die met een positief risico werden geselecteerd bij de vorige methode, ook een positief risico kregen bij deze methode van interpretatie. Patiënten die onder fysische arbeidsrisico’s werken, ondervinden ook een negatieve subjectieve beleving, een flexibel uurrooster, koude of lawaai.
•
De tweede vragenlijst als “gouden standaard”: (zie bijlage 4)
Wanneer we in de checkbox-lijst definiëren dat de RSI-klachten van de patiënt samenhangen met zijn arbeidssituatie van zodra hij positief scoort op één van de acht groepen risico’s, resulteerde dit in een sensitiviteit van 97% en een specificiteit van 100%. Dit betekent één waar negatief, één vals positief en 31 waar positieve risico’s op de werkgerelateerdheid van RSI-klachten. Ook hier bleven de sensitiviteit en de specificiteit onveranderd als we spreken over een werkgerelateerd risico wanneer de patiënt positief scoorde op één van de 5 direct oorzakelijke risico’s.
3.3. De professionele loopbaan van de patiënten. In de patiëntenpopulatie (n=30) met een gemiddelde leeftijd van 44,4 jaar, bleek in de bevraging van de professionele loopbaan elke patiënt gemiddeld reeds vijf verschillende jobs te hebben uitgevoerd (zie bijlage 4).
23
9
8
aantal patiënten
7
6
5
4
3
2
1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
aantal jobs
Grafiek 1: bevraging van de professionele loopbaan.
3.4. Contact met de arbeidsgeneesheer. Op een totaal van 33 patiënten: •
6 patiënten worden niet opgevolgd door een arbeidsgeneesheer, hiervan werkten er 2 patiënten in Nederland (waar een ander arbeidsgeneeskundig systeem bestaat) en werkte er 1 als zelfstandige. Van 2 patiënten zijn we zeker dat ze normaal gezien zouden moeten opgevolgd worden.
•
1 patiënt was niet meer terug te vinden in de bestanden van de arbeidsgeneesheer.
•
Bij 2 patiënten slaagden we er niet in het bedrijf waarover we hen ondervroegen, terug te vinden.
•
Van 10 patiënten hebben we een ergonomische risicoanalyse ontvangen, Bij 9 patiënten via de arbeidsgeneesheer.
Bij 1 patiënt door middel van een officieel document, namelijk de risicoanalyse (per mail doorgestuurd).
Bij 5 patiënten beschreef de arbeidsgeneesheer ons de ergonomische risico’s per telefoon.
Bij 3 patiënten ontvingen we uitleg over de ergonomische risico’s in vrije tekst via e-mail.
Bij 1 patiënt via de preventieadviseur.
Deze vertelde ons telefonisch over de orthopedische risico’s van de patiënt. We vermeldden enkel de functie van de patiënt, niet de naam, wegens het niet bestaan van een beroepsgeheim.
24
•
Bij 2 patiënten kon de arbeidsgeneesheer ons niets vertellen over de ergonomische risicoanalyse, en zei hij ons dat we contact moesten zoeken met de preventieadviseur. Aangezien we de exacte functie van de patiënten niet kenden, was dit niet mogelijk.
•
5 patiënten werkten niet mee met het onderzoek of wilden niet dat we hun arbeidsgeneesheer contacteerden. 2 patiënten wilden niet meer meewerken aan ons project. 2 patiënten wilden niet dat we hun arbeidsgeneesheer contacteerden. 1 patiënt daagde niet op bij onze afspraak.
•
Van 5 patiënten zou de arbeidsgeneesheer ons de ergonomische risicoanalyse doorsturen, maar deed dit niet.
•
Bij 2 patiënten slaagden we er na verschillende pogingen niet in de arbeidsgeneesheer te contacteren.
Dit wil zeggen dat het gedurende tien dagen proberen contacteren van 28 arbeidsgeneesheren resulteerde in 10 vruchtbare contacten (36%). Een meer gedetailleerde beschrijving van het contact met de arbeidsgeneesheer vindt men in bijlage 5.
bedrijf onvindbaar: 2
20%
3%
6%
risicoanalyse ontvangen: 10
33% doorverwezen naar preventiadviseur: 2 geen toestemming: 5
16% 16%
6%
beloofd, maar niet ontvangen: 5 niet opgevolgd: 6 verloren door arbeidsgeneesheer: 1
Grafiek 2: schematische weergave van het contact met de arbeidsgeneesheer (totaal = 33).
25
We kwamen onverwachte problemen tegen in onze poging de arbeidsgeneesheren te contacteren, in die mate zelfs dat deze aanpak niet kon bijdragen tot de validering van de checkbox–lijst. Hier volgt een bespreking van de moeilijkheden bij het contact met de arbeidsgeneesheer. •
Niet iedereen wordt opgevolgd door een arbeidsgeneesheer. Van de 28 patiënten die ten volle meewerkten, werden 6 patiënten niet opgevolgd door een arbeidsgeneesheer, hiervan werkten er twee patiënten in Nederland.
•
Het was onduidelijk wie we voor de ergonomische risicoanalyse moesten contacteren, was dit de arbeidsgeneesheer of de preventieadviseur? Bij drie patiënten meldde de arbeidsgeneesheer dat hij niets kon vertellen over ergonomische arbeidsrisico’s en dat we daarvoor bij de preventieadviseur moesten zijn. Het probleem hierbij is dat de naam van de patiënt niet mag bekend gemaakt worden aan de preventieadviseur, omdat een preventieadviseur niet gebonden is aan het beroepsgeheim. Bijgevolg kon de preventieadviseur ons enkel verder helpen als we de exacte functie van de patiënt in het bedrijf kenden. Dit was slechts in één geval mogelijk.
•
Bovendien was het onduidelijk welk document we moesten vragen om een idee te hebben van de ergonomische arbeidsrisico’s: de risicoanalyse, de werkpostfiche,… Om verwerking mogelijk te maken wilden we immers van elke arbeidsgeneesheer eenzelfde document ontvangen waar de ergonomische arbeidsrisico’s in vermeld staan. Er was een algehele onduidelijkheid over het bestaan van een gestandaardiseerd document, waardoor we zeer uiteenlopende antwoorden kregen van de arbeidsgeneesheren. Ook mochten we soms de risicoanalyse niet inzien omdat dit onder het bedrijfsgeheim zou vallen. Het gevolg is dat we slechts van één arbeidsgeneesheer een officieel document te zien kregen waarin het ergonomisch arbeidsrisico vermeld stond. De overige arbeidsgeneesheren vertelden in eigen woorden per telefoon of via e-mail wat zij dachten van het ergonomisch arbeidsrisico bij de patiënt.
•
Bij niet iedereen werd overigens een risicoanalyse uitgevoerd, laat staan een ergonomische risicoanalyse.
•
Er bestaat, zoals hoger beschreven, geen eenduidige definitie over RSI. Uit de antwoorden van bepaalde arbeidsgeneesheren menen we te mogen afleiden dat ze een andere definitie toepassen dan wij. Hierdoor spreken sommige arbeidsgeneesheren niet over RSI, als wij er wel over zouden spreken, of vice versa. Eén arbeidsgeneesheer vertelde bijvoorbeeld per
26
telefoon dat er volgens hem pas sprake was van RSI als een patiënt handelingen uitvoert waarbij één cyclus korter duurt dan één minuut. •
Enkele arbeidsgeneesheren hebben we niet teruggevonden, doordat we het bedrijf waar de patiënt gewerkt had niet terugvonden. Bedrijven sluiten, fusioneren en veranderen van naam. Zo hebben we van twee patiënten het bedrijf niet teruggevonden en dus ook de arbeidsgeneesheer niet.
Vervolgens verifieerden we in de literatuur of contact tussen de huisarts en de arbeidsgeneesheer algemeen moeilijk verloopt. We vonden gegevens over Nederland, waar bedrijfsartsen zeggen jaarlijks naar schatting 20 keer met een huisarts overleg te hebben over een patiënt, huisartsen bijna 10 keer per jaar. Ook definieerde men in dit boek knelpunten voor de samenwerking tussen huisarts en bedrijfsarts: (Nauta, 2004) -
Juridisch-ethische knelpunten: voor dergelijke informatieoverdracht is de informed consent van de patiënt nodig.
-
Structurele knelpunten: er wordt te veel het accent gelegd op de tweede lijn en er is te weinig aandacht voor preventie.
-
Praktische knelpunten: de arbeidsgeneesheer of huisarts is soms moeilijk bereikbaar, een dergelijk contact kost veel tijd en wordt niet financiële vergoed.
-
Sociaal-psychologische knelpunten: er is te weinig vertrouwen, twijfel rond de onafhankelijke
positie
van
de
bedrijfsarts,
domeinstrijd,
een
onduidelijke
taakafbakening, een onduidelijke positie van de bedrijfsarts, te weinig kennis over elkaar,
een
statusverschil,
afhankelijkheid,
belangentegenstelling
en
competentiekwesties.
27
4. DISCUSSIE
4.1. Er is nood aan een betere registratie van arbeidsrisico’s. Arbeidsrisico’s komen wijdverspreid voor en bovendien ontwikkelen er zich vandaag nieuwe arbeidsrisico’s. Momenteel blijkt dat arbeidsrisico’s ondergeregistreerd worden en dat noch de arbeidsgeneesheer, noch de huisarts deze problematiek adequaat (kan) opvangen. Nochtans is het registreren van arbeidsrisico’s een belangrijke taak van de huisarts, op de eerste plaats bij patiënten met een orthopedische klacht. In het bijzonder is de registratie van RSI van belang, een nieuwe en hoogprevalente beroepsgerelateerde aandoening waarbij het noodzakelijk is vroegtijdig de diagnose te stellen en vroegtijdig een eventuele link met de arbeidsomstandigheden te leggen.
4.2. De huisarts en de arbeidsgeneesheer hebben elk hun taak in de diagnose, behandeling en preventie van beroepsziekten en beroepsgerelateerde aandoeningen. Het doel van de risicoanalyse bij de huisarts verschilt van die bij de arbeidsgeneesheer. Een arbeidsgeneesheer zal een welbepaald risico bepalen, in een gradatie van minimaal tot groot, en aan de hand hiervan beslissen of de werkplaats aangepast dient te worden om te voorkomen dat RSI zich zal ontwikkelen bij de werknemers. De risicoanalyse heeft hier een voornamelijk preventief doel. Daarnaast is het de taak van de arbeidsgeneesheer een beroepsziekte of beroepsgerelateerde aandoening vroegtijdig op te sporen. Ook het meewerken aan onderzoek naar de risicofactoren voor beroepsziekten of beroepsgerelateerde aandoeningen behoort tot de taken van de arbeidsgeneesheer. Een huisarts wil weten of er al dan niet een risico is op een bepaalde beroepsziekte of beroepsgerelateerde aandoening. Een gradatie van dat risico is niet van groot belang. Als de patiënt bij hem komt met een bepaalde klacht, moet de huisarts een eventuele relatie met het arbeidsrisico in zijn achterhoofd houden. Hierdoor kan sneller een diagnose gesteld worden, wordt sneller een relatie met de werkplek gelegd en kan eventueel het Fonds voor de Beroepsziekten gecontacteerd worden. Bovendien kan hij het probleem signaleren aan de arbeidsgeneesheer, die de arbeidsomstandigheden kan aanpassen en een verdere escalatie van het probleem kan voorkomen. Een voordeel zowel voor de huisarts als voor de patiënt. De risicoanalyse speelt hier voornamelijk een rol in de diagnosestelling. Wat de huisarts niet tegenhoudt ook een preventieve rol te spelen. Zo kan hij een patiënt met een risico op RSI
28
aanraden meer beweging te nemen in de vrije tijd, waardoor hij de kans op de ontwikkeling van RSI doet afnemen. Maar de huisarts moet ook de rol van de arbeidsgeneesheer niet overnemen, die als voornaamste taak heeft preventie op de werkvloer.
4.3. De checkbox–lijst is een bruikbaar instrument voor de registratie van het arbeidsrisico RSI bij de huisarts, bij patiënten met een orthopedische klacht. We beantwoorden hier onze hoofdvraagstelling: Kan de huisarts met de checkbox–lijst correct inschatten of iemand op het werk risico loopt op het ontwikkelen van RSI en of de eventuele RSI-klachten van deze persoon hun oorsprong kunnen vinden in de werkomstandigheden, dit in een populatie met een orthopedische klacht? Na validering met behulp van twee “gouden standaarden” (reeds gevalideerde vragenlijsten) blijkt de checkbox – lijst een sensitiviteit van 97 en 100%, en een specificiteit van 100% te hebben voor de evaluatie van het arbeidsrisico op RSI.
4.4. Is de checkbox-lijst een bruikbaar instrument voor de registratie van het arbeidsriscico RSI in een algemene populatie? Men kan de vraag stellen of we onze bevindingen kunnen doortrekken naar een algemene populatie. In dit geval moeten we zeker de 100 % specificiteit relativeren. We denken dat we de sensitiviteit wel kunnen extrapoleren. Maar voor de huisarts is de sensitiviteit van meer belang dan de specificiteit. Met andere woorden: beter een vals positief dan een vals negatief risico op RSI. Het ligt uiteindelijk in handen van de arbeidsgeneesheer om te verifiëren of het werkelijk om een beroepsgerelateerde aandoening gaat. Verder onderzoek zal de bruikbaarheid van dit instrument in de algemene populatie moeten aantonen.
4.5. Blijft de checkbox-lijst bruikbaar voor de registratie van het arbeidsrisico RSI bij patiënten met een orthopedische klacht als de definitie van RSI verandert? We haalden vroeger al aan dat er voor RSI vele definities zijn en dat er nog vele andere termen zijn die op hetzelfde slaan. Wij kozen voor de definitie van de Gezondheidsraad en de term Repetitive Strain Injury. We denken dat de validiteit van de checkbox-lijst overeind blijft wanneer de definitie of de term verandert omdat we de risicofactoren in de checkbox-lijst voldoende ruim namen en dat dit ook het geval is voor de “gouden standaarden”.
29
4.6. Werkveranderingen is een belangrijk aandachtspunt bij de registratie van arbeidsrisico’s. Onze patiëntenpopulatie beoefende gemiddeld reeds vijf verschillende jobs in hun professionele loopbaan. In het algemeen werken 12% van de werknemers onder een contract van
bepaalde duur,
en
beoefenen
ze
gemiddeld
vier maanden
eenzelfde
job.
Werkveranderingen zijn dus dagelijkse kost bij de patiënten. Dit brengt 2 belangrijke problemen met zich mee. Ten eerste zal het noodzakelijk zijn dat de huisarts regelmatig achter werkverandering vraagt, eventueel een nieuwe checkbox–lijst invult én de vroegere checkbox–lijsten bijhoudt. Ten tweede zal de huisarts geconfronteerd worden met een nieuw probleem: Kan de job die mijn patiënt vier maanden uitoefende de oorzaak zijn van de klachten? Of: Welke job heeft de klachten bij mijn patiënt eventueel veroorzaakt?
4.7. Het contacteren van de arbeidsgeneesheer van een patiënt is niet eenvoudig. Stel dat wij huisartsen waren die de arbeidsgeneesheer wilden contacteren, om informatie te hebben over de ergonomische arbeidsrisico’s van de patiënt. Dan blijkt dit niet zo eenvoudig te zijn. Het is mogelijk dat de patiënt niet wordt opgevolgd door een arbeidsgeneesheer, dat de patiënt werkte in een bedrijf dat nu niet meer terug te vinden is, dat de arbeidsgeneesheer moeilijk te contacteren is, of dat de arbeidsgeneesheer ons niet kan vertellen over de ergonomische risicoanalyse. Maar het contact kan ook vlot lopen zoals bij 10 van de 20 arbeidsgeneesheren die we trachtten te contacteren, in tien dagen tijd.
4.8. Aanzet voor verder onderzoek. •
Met verbazing stelden we vast dat hoewel men schat dat 20 tot 40% van de beroepsbevolking RSI-klachten ondervindt er nauwelijks onderzoek is gebeurd rond preventie en behandeling van RSI. Noch voor preventie, noch voor behandeling bestaat vandaag een consensus op basis van wetenschappelijk onderzoek. We vonden welgeteld één studie waar men concludeerde dat vroegtijdige aanpassingen in het werk het langdurig verzuim ten gevolge van RSI doet teruglopen. (Frings-Dresen et al, 2003).
• Wij valideerden het item RSI van de checkbox–lijst voor een populatie met orthopedische klachten. Er moet nog worden onderzocht of de checkbox-lijst dezelfde waarde heeft in de algemene populatie. Ook de andere items van de vragenlijst moeten nog gevalideerd worden. Aangezien een goed gevalideerd instrument dat de huisarts toelaat de arbeidsrisico’s van zijn/haar patiënt te registreren broodnodig is, dient dit dringend te
30
gebeuren. De checkbox–lijst kan dan veralgemeend gebruikt worden in elke huisartspraktijk.
• In het belang van de patiënt is er nood aan een studie die richtlijnen formuleert omtrent een betere samenwerking tussen huisarts en arbeidsgeneesheer. Een studie die onderzoekt welke (structurele) veranderingen nodig zijn om het contact tussen beide te bevorderen en effectief te verhogen. Ook hier vonden we slechts één goede studie: Nauta (2004) verdiept zich in deze problematiek, maar slaagt er niet in vruchtbare richtlijnen te formuleren.
4.9. Een maatschappelijk probleem. We denken dat het dringend tijd is dat de sociale partners rond de tafel komen over de problemetiek van de arbeidsrisico’s. Er moet gezorgd worden voor onderzoek naar de nieuwe arbeidsrisico’s, in het bijzonder naar de hoogprevalente aandoening RSI. Voornamelijk op niveau van preventie, maar evengoed op niveau van prevalentie, pathofysiologie en behandeling. Er moet gezorgd worden dat de huisartsen en de arbeidsgeneesheren zich herorganiseren naar de nieuwe omstandigheden, zoals de frequente werkveranderingen. Momenteel gaat het dossier van de arbeidsgeneesheer immers verloren wanneer een werknemer verandert van arbeidsgeneeskundige dienst. Nu huisartsen steeds meer geconfronteerd
worden
arbeidsomstandigheden
met
aandoeningen
die
het
gevolg
zijn
van
slechte
moet een betere samenwerking met de arbeidsgeneesheer
georganiseerd worden.
31
5. PERSOONLIJKE NOOT VAN DE AUTEURS In 2002 startten we dit onderzoek zonder zeer goed te weten waar we zouden eindigen. “We springen erin, en zien wel waar we komen.” We hadden het onszelf ook niet gemakkelijk gemaakt. Eigenhandig een volledig onderzoek uit de grond stampen, een onderzoekspopulatie afbakenen en contacteren, een methodologie uitdenken,… En dit in een gebied waar eerder weinig onderzoek werd rond verricht. Zo ontbrak een goede definitie en een normstelling voor het risico op RSI. We evalueerden dat we te weinig oog hebben gehad voor eventuele biassen. We hadden beter moeten bijhouden waarom patiënten niet wilden meewerken aan ons onderzoek. Toch kijken we tevreden terug. Met de jaren voelden we ons beter vertrouwd met het voeren van wetenschappelijk onderzoek. Nu kunnen we zeggen dat we van aanpak weten voor het volgende onderzoek!
Wat ons tijdens het onderzoek erg aangreep was het effect dat werk op gezondheid kan hebben. Dat je werkelijk ziek kan worden van een ‘gewone’ bureaujob! Een vrouw die er 20 jaar bureaujob op had zitten was één arm functioneel kwijt! Alhoewel we beseffen dat het hebben van werk in zeer belangrijke mate bijdraagt aan de gezondheid van een individu, ondervonden we dat ook werk de gezondheid ernstig schade kan toebrengen… Er is dringend nood aan een goed preventiebeleid, wat mogelijk en niet moeilijk is!
We twijfelden lang of we onze scriptie in artikelvorm zouden gieten. We waren enthousiast, maar wat ons tegenhield was dat we onvoldoende kennis hadden over de opbouw van een artikel. Op het moment dat ons dit werd uitgelegd, was de examenkoorts reeds te hoog en vreesden we de tijd niet meer te hebben. We betreuren dat we niet sinds begin dit jaar reeds begonnen met een artikel in plaats van met een gewone scriptietekst. Wat wij de faculteit geneeskunde daarom aanbevelen is elke student in plaats van een scriptie meteen een artikel te laten schrijven. Het is immers deze ervaring die je in je verder loopbaan nodig zal hebben.
32
6. REFERENTIES
ABVV: Dankzij een baan, een menswaardig bestaan… én toekomstplannen. Brochure. Januari 2004. http://www.abvv.be/code/nl/fram015.htm (geraadpleegd op 7 maart 2005)
ASMAN G.: Beroepsanamnese in de huisartsenpraktijk ondergeregistreerd? Resultaten van een kwaliteitsbevorderend onderzoek. Huisarts Nu, September 2004; 33(7).
BEN MESSAOUD L., FRANSSEN M., BOOMS B., DEWITTE H.: Registratie project arbeidsrisico. – Arbeidsrisico: een nieuwe uitdaging voor de huisarts. Niet gepubliceerd. Voorgesteld op het Derde Eerstelijnssymposium 2002 (Abstract 76). contactpersoon: Harrie Dewitte,
[email protected]
BEN MESSAOUD L., PEKER H., YOLOGLU B., MARTENS M., THOOLEN M. en DEWITTE H.: Orthopedische klachten en relatie naar arbeid in de huisartsenpraktijk. Niet gepubliceerd. Voorgesteld op het Vierde Eerstelijnssymposium 2003 (Abstract 41). contactpersoon: Harrie Dewitte,
[email protected]
BONGERS P.M., DE VET H.C., BLATTER B.M.: RSI: vóórkomen, ontstaan, therapie en preventie. Ned. Tijdschr. Geneeskd. 2002 Oct 19;146(42):1971-6.
CENTRALE PREVENTIEDIENST VOOR DE SECTOR VAN DE UITZENDARBEID: Beknopt Jaarverslag 2001. 2002, 4. http://www.pi.be/piw/piw01.nsf/52b2da8b666e069080256aaa002ab228/613a487f76c9a064c1256cca005df ff4/$FILE/beknoptverslag2001.pdf (geraadpleegd op 26 februari 2005)
CIMRIN AH, Sevinc C, Kundak I, et al: Attitudes of medical faculty physicians about taking occupational history. Med Educ 1999;33(6):466-7.
DE GREZ K., KERKAERT S., NIJFFELS D., RUYS S.: RSI-letsels bij familiale helpsters. Projectwerk. Interuniversitaire Gespecialiseerde Studie in de Arbeidsgeneeskunde. 2004.
33
EUROPEES AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID OP HET WERK: Facts 3: Beroepsgebonden aandoeningen van het bewegingsapparaat in Europa. 2000, 1. http://agency.osha.eu.int/publications/factsheets/3/nl/facts3_nl.pdf (geraadpleegd op 22 maart 2005)
EUROPEES AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID OP HET WERK:
Conclusie
Europees
colloquium:
meer
actie
nodig
ter
bestrijding
van
arbeidsgebonden spier- en skeletaandoeningen. Persbericht 2/12/2000. http://agency.osha.eu.int/news/press_releases/nl/02_12_2000/index.htm (geraadpleegd op 8 april 2005)
FRINGS DRESEN M.: Arm-nek-schouderklachten: verleden, heden en toekomst. Het ArmNek-Schouder Congres, 30 september 2003. http://www.kenniscentrumakb.nl/publicaties.php?id=72&onderdeel=Arm-NekSchouder%20Congres%202003 (geraadpleegd op 22 maart 2005)
FONDS VOOR DE BEROEPSZIEKTEN: Jaarverslag van het Fonds voor de beroepsziekten 2003, Sterrenkundelaan 1, 1210 BRUSSEL. http://www.fbz.fgov.be/Pdfdocs/Rapports/Ver2003N.pdf (geraadpleegd op 26 februari 2005)
GEZONDHEIDSRAAD: RSI. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000; publicatie nr 2000/22.
HUPPES G., SCHREIBERS K.B.J.: Handboek RSI, SDU uitgeverij, Den Haag, 1999. IDEA
CONSULT:
Eindrapport
uitzendkrachten
in
2003:
profiel-
en
tewerkstellingskenmerken. Juli 2004, pagina 29. http://www.federgon.be/nl/publications/docs/Idea-Profielonderzoek-2004.pdf
LAX M.B., GRANT W.D., MANETTI F.A., KLEIN R.: Recognizing Occupational Disease Taking an Effective Occupational History. Am Fam Physician. 1998 Sep 15;58(4):935-44. http://www.aafp.org/afp/980915ap/lax.html
NAUTA N: Een vertrouwenskwestie… 2004 MOET NOG VERANDERD
34
NEDERLANDS
CENTRUM
VOOR
BEROEPSZIEKTEN:
Signaleringsrapport
Beroepsziekten 2000, november 2000. http://www.beroepsziekten.demodomein.com/datafiles/signaleringsrapport%202000.pdf (geraadpleegd op 26 februari 2005)
PEEREBOOM K.J., HUYSMANS M.A.: RSI handboek: risico’s, oplossingen, behandeling. SDU Uitgevers, 2002, 23.
PEEREBOOM K.J., HUYSMANS M.A.: RSI handboek: risico’s, oplossingen, behandeling. SDU Uitgeverij, Den Haag, 2002, 31.
PEEREBOOM K.J., HUYSMANS M.A.: RSI handboek: risico’s, oplossingen, behandeling. SDU Uitgevers, 2002, 111-115.
PREVENT ACTUA: Onzekere tewerkstelling en de effecten op gezondheid. Oktober 1999, nummer
18.
http://nl.prevent.be/p/CB26DE542B9DBA1280256A8D004526E2
(alleen
toegankelijk voor abonnees, geraadpleegd op 15 maart 2005)
SLUITER J.K., REST K.M., FRINGS-DRESEN M.H.W.: Het Saltsa rapport: richtlijnen voor de vaststelling van de arbeidsrelatie van Aandoeningen aan het Bewegingsapparaat in de Bovenste Extremiteit (ABBE’s), Coronel Instituut voor Arbeid, Milieu en Gezondheid, Academisch Medisch Centrum, Divisie Public Health, Onderzoeksinstituut amCOGG, rapport
nummer
00-05,
Amsterdam,
2000.
http://www.bbzfnv.nl/saltsarapport.pdf
(geraadpleegd op 25 maart 2005).
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN: Informatiedossier. Nulmeting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor. Brussel, SERV - STV Innovatie & Arbeid, WD 5147/174, 2004, 16. http://www.serv.be/uitgaven/603.pdf (geraadpleegd op 22 maart 2005)
SOKAS R.K., ORELLANA L., DAY S.C.: Using review of medical clinic charts to teach occupational health. J Med Educ 1988;63(2):125-30.
35
THEBAUD-MONY A.: Non-standard employment, subcontracting, flexibility, health. Plenary sessions: “Working without limits?”, TUTB-SALTSA Conference, Brussels, 25-27 September 2000.
WHO EUROPEAN CENTRE FOR ENVIRONMENT AND HEALTH; E. MacDonald, B. Baranski, J. Wilford: Occupational medicine in Europe: scope and competencies, Bilthoven 2000. http://www.who.dk/document/e68883.pdf (geraadpleegd op 5 april 2005)
36