Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2009, 20630 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING Artikel 1. 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 8, 13, 14, 19, 21d, 21k, 30f, vierde lid, 38, tweede lid, 39, 47, tweede lid, 52, vierde lid, 52a, 53, tweede lid, 62 en 67, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 67, tweede lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990, artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van de Registratiewet 1970, de artikelen 18 en 54 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965. 2. Deze regeling verstaat onder wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Reikwijdte
Wet
HOOFDSTUK 2 VERZOEK OM UITNODIGING TOT HET DOEN VAN AANGIFTE Artikel 2. 1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden ge heven, is de belastingplichtige die niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de in specteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. 2. In afwijking van het eerste lid is, met betrekking tot de erfbelasting, de belas tingplichtige die niet binnen de in artikel 45 van de Successiewet 1956 bedoelde ter mijn van acht maanden is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspec teur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. 3. In afwijking van het eerste lid is, met betrekking tot het recht van schenking, de belastingplichtige begiftigde, alsmede de schenker die de belastbare schenking heeft gedaan, die niet binnen twee maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. 4. Het verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde tijdvakken. 5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de belas tingplicht eindigt. 6. Het eerste lid is niet van toepassing, indien over het tijdvak waarover de belas ting wordt geheven reeds een aanslag is opgelegd, dan wel redelijkerwijs moet wor den aangenomen dat over dat tijdvak, na verrekening van voorheffingen, geen belas ting verschuldigd is of geen aanslag zal worden opgelegd.
Verplicht verzoek tot uitnodiging tot het doen van aangifte Langere termijn voor verzoek bij erfbelasting
Artikel 3. 1. Met betrekking tot de belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudings plichtige, die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. 2. Een lichaam als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op be lastingen van rechtsverkeer, dat weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een ver krijging van aandelen in dat lichaam heeft plaatsgehad onder de in die bepaling ge noemde omstandigheden, is gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting ter zake van die verkrijging moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen
Verplicht verzoek tot uitreiking aangiftebiljet bij aangiftebelasting
Verzoek binnen veertien dagen Fictief tijdstip van ontstaan belastingschuld Eerste lid niet van toepassing bij een reeds opgelegde aanslag
AWR
1547
Termijn voor verzoek bij recht van schenking
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 van aangifte te verzoeken, zo het lichaam niet reeds met het oog op die verkrijging is uitgenodigd tot het doen van aangifte. 3. Een vereniging als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, die voor een bepaald kalenderjaar niet reeds is uitge nodigd tot het doen van aangifte, is gehouden binnen veertien dagen na afloop daar van de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. Overeenkomstige toepassing op vertegenwoordiger
Artikel 4. De in de artikelen 2 en 3 omschreven verplichtingen gelden mede voor de in de artikelen 43 en 44 van de wet bedoelde personen. HOOFDSTUK 3 UITNODIGING TOT HET DOEN VAN AANGIFTE
Wijze van uitnodigen
Artikel 4a. Het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbin nen aangifte moet worden gedaan. Artikel 5 t/m 19. Vervallen HOOFDSTUK 4 HET DOEN VAN AANGIFTE EN MELDING
Doen van aangifte
AWR
Ontheffing
Ontheffing van inlevering gegevens en bescheiden
Artikel 20. 1. Aangifte wordt gedaan door het op de in de aangiftebrief, bedoeld in artikel 4a, aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden. 2. Aangifte door een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet wordt langs elektronische weg gedaan indien het betreft: a. de inkomstenbelasting: ingeval de administratieplichtige, bedoeld in artikel 52, tweede lid, onderdeel b, van de wet binnenlands belastingplichtige is; b. de vennootschapsbelasting: ingeval de administratieplichtige binnenlands belas tingplichtige is; c. de omzetbelasting: ingeval de administratieplichtige of diens fiscale vertegen woordiger als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968, in Nederland woont of is gevestigd; d. de loonbelasting; e. de accijns; f. de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produk ten; g. de verpakkingenbelasting. 3. De inspecteur kan al dan niet op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing verlenen van een van de in het tweede lid bedoelde verplichtingen indien het langs elektronische weg aangifte doen onredelijk bezwarend is voor de admini stratieplichtige. De ontheffing geldt voor maximaal een jaar. De inspecteur kan de beschikking waarbij ontheffing is verleend intrekken bij voor bezwaar vatbare be schikking indien blijkt dat ten onrechte ontheffing is verleend dan wel dat de gron den voor ontheffing zich niet langer voordoen. 4. Het tweede lid is niet van toepassing met betrekking tot pseudoeindheffing als bedoeld in artikel 32bb en artikel 32bc van de Wet op de loonbelasting 1964. Artikel 21. 1. Met betrekking tot de erfbelasting en de schenkbelasting verleent de inspecteur ontheffing van de verplichting de in de uitnodiging tot het doen van aan
1548
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 gifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of toe te zenden indien: a. de belastingplichtige binnen de voor het doen van aangifte gestelde termijn op een andere wijze de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan verstrekt; b. de belastingplichtige het stuk dat deze gegevens bevat duidelijk, stellig en zon der voorbehoud opstelt en ondertekent. 2. De belastingplichtige is niet gehouden tot de verplichting, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, indien hij binnen de aldaar gestelde termijnen heeft voldaan aan de in het eerste lid, onderdelen a en b, gestelde voorwaarden.
Uitzondering verplicht verzoek
Artikel 21a. 1. Met betrekking tot de overdrachtsbelasting ter zake van een verkrij ging van andere goederen dan bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt aangifte gedaan door het aanbieden van die akte ter registratie. Het verschul digde bedrag aan overdrachtsbelasting wordt vermeld in een aan de voet van de akte gestelde, door de verkrijger of namens deze door de notaris ondertekende verklaring. In die verklaring wordt tevens vermeld of in verband met de verkrijging van de on roerende zaak of zaken tevens een of meer roerende zaken zijn verkregen. Indien dat het geval is, wordt in de verklaring voorts vermeld welke roerende zaak of zaken het betreft, voor welk bedrag deze werd of werden verkregen en of dat bedrag is begre pen in de in de akte vermelde tegenprestatie voor de onroerende zaak of zaken. Voor zover overigens in de akte niet alle gegevens voorkomen waarvan kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de overdrachtsbelasting worden deze eveneens opgenomen in de verklaring. 2. Voorzover de gegevens, bedoeld in de vierde volzin van het eerste lid, zijn op genomen in het lichaam van de akte of in een aan de akte gehechte en door de ver krijger ondertekende bijlage kan in de verklaring worden volstaan met een verwij zing naar die gegevens. 3. De aangifte, bedoeld in het eerste lid, kan worden gedaan door een afschrift van de aldaar bedoelde akte, vergezeld van het daartoe door de Belastingdienst beschik baar gestelde voorblad, langs elektronische weg ter registratie aan te bieden. Dit voorblad treedt dan in de plaats van de in het eerste lid bedoelde verklaring.
Aangifte door aanbieden notariële akte; overdrachtsbelasting
Artikel 21b. Aan de verplichting, bedoeld in artikel 54 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wordt voldaan door het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud invullen, ondertekenen en inleveren of toezenden van het door de inspecteur uitge reikte of toegezonden meldingsbiljet.
Meldingsbiljet WBR
Artikel 21c. De aangifte, bedoeld in artikel 10, van de Wet op de dividendbelasting Aangifte art. 10, lid 1965, wordt gedaan binnen drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de op 1, 3 of lid 4, dividendbelasting brengst ter beschikking is gesteld.
1549
Ontheffing
AWR
Artikel 22. Van de verplichting de in de uitnodiging tot het doen van aangifte ge vraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of toe te zenden, kan de inspecteur ontheffing verlenen ingeval degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, op een binnen de door de inspecteur inge volge artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de wet gestelde termijn ingediend ver zoek opnieuw is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 HOOFDSTUK 5 VOORLOPIGE AANSLAG Voorlopige aanslag
Bepaling bedrag voor de diverse belastingen
Fiscale eenheid
Voorlopige teruggaaf
Artikel 23. 1. De inspecteur legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waar op de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffin gen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt. 2. De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag die wordt vastge steld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, kan geschieden: a. voor de inkomstenbelasting: op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalender jaar; b. voor de vennootschapsbelasting: op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belasting aanslag over elk van de twee voorafgaande jaren; met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen, lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag. 3. De voorlopige aanslag van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt, over het jaar waarin het voegings tijdstip valt, alsmede die over het daaropvolgende jaar, vastgesteld alsof de moeder maatschappij en de dochtermaatschappij gedurende de twee voorafgaande jaren reeds verenigd waren. Artikel 24. Indien een voorlopige aanslag inkomstenbelasting is of zal worden vast gesteld en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de opgelegde of op te leggen voorlopige aanslag, doet de belastingplichtige daarvan zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangewezen wijze medede ling aan de inspecteur. Deze mededeling wordt geacht een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 te zijn. HOOFDSTUK 6 TIJDVAK
AWR
Tijdvak OB, BPM, assurantiebelasting en vliegbelasting
Artikel 25. 1. Het tijdvak waarover de omzetbelasting, de belasting van personen auto’s en motorrijwielen, de assurantiebelasting en de vliegbelasting moeten worden betaald, is het kalenderkwartaal of, indien de inspecteur zulks vordert, dan wel de belastingplichtige over een kalendermaand aangifte doet, de kalendermaand. 2. Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarkwartalen en de boekjaar maanden in de plaats van de kalenderkwartalen, onderscheidenlijk de kalender maanden. 3. In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan een kwartaal of een maand aanwijzen als tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald. 4. Het tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip anders dan tijdelijk op houdt belastingplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeel te van dat tijdvak.
1550
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 Artikel 26. 1. Het tijdvak waarover de accijnzen, de verbruiksbelastingen van alco holvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, de kansspelbelasting geheven van degene die gelegenheid geeft tot deelneming aan binnenlandse casinospelen of aan binnenlandse kansspelen welke via het internet worden gespeeld, of van de exploi tant van een kansspelautomatenspel, de belastingen op grondwater, op leidingwater, op afvalstoffen en op kolen, alsmede de energiebelasting, moeten worden betaald, is de kalendermaand. 2. Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarmaanden in de plaats van de kalendermaanden. 3. In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan de kalender maand aanwijzen als tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moe ten worden betaald. 4. Het tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip anders dan tijdelijk op houdt belastingplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeel te van dat tijdvak.
Tijdvak verbruiksbelastingen, kansspelbelasting en belastingen op milieugrondslag
Artikel 27. 1. Het tijdvak waarover de verpakkingenbelasting moet worden betaald, Tijdvak verpakkingsbelasting is het kalenderjaar. 2. De ondernemer die over enig kalenderjaar verpakkingenbelasting moet betalen, doet uiterlijk aan het einde van het eerste, het tweede, het derde en het vierde kwar taal van dat jaar, een voorlopige betaling. Deze betaling bedraagt 25% van de ver pakkingenbelasting die over het voorafgaande kalenderjaar verschuldigd zou zijn op basis van het tarief dat geldt voor het kalenderjaar waarin de voorlopige betalingen moeten worden gedaan. 3. De ondernemer die voor het eerst over een kalenderjaar verpakkingenbelasting moet betalen, doet uiterlijk aan het einde van ieder resterend kwartaal van dat jaar, een voorlopige betaling. Deze betaling bedraagt in afwijking van het bepaalde in het tweede lid een evenredig deel van het geschatte bedrag van de over dat jaar verschul digde verpakkingenbelasting. Het evenredig deel wordt bepaald door 1 te delen door het aantal nog resterende kwartalen van het kalenderjaar. Hierbij wordt een gedeelte van een resterend kwartaal aangemerkt als een vol kwartaal. 4. Voor de ondernemer die in het voorafgaande kalenderjaar voor het eerst verpak kingenbelasting moest betalen, bedraagt de voorlopige betaling in afwijking van het bepaalde in het tweede lid 25% van de verpakkingenbelasting die over het vooraf gaande kalenderjaar verschuldigd zou zijn op basis van de fictie dat de ondernemer in het voorafgaande kalenderjaar gedurende het volle kalenderjaar belastingplichtig was voor de verpakkingenbelasting en op basis van het tarief dat geldt voor het ka lenderjaar waarin de voorlopige betalingen moeten worden gedaan. 5. De inspecteur kan toestemming geven voorlopige betalingen te doen ter grootte van een ander bedrag.
1551
Tijdvak loonbelasting
AWR
Artikel 28. 1. Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald is de ka lendermaand of periode van vier aaneengesloten weken. De inspecteur deelt aan de inhoudingsplichtige mee welk tijdvak voor hem in een kalenderjaar van toepassing is. 2. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken vangt het eerste tijdvak van het kalenderjaar aan op de maandag voorafgaande aan de eerste donderdag van het ka lenderjaar. 3. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken bevat het kalenderjaar maximaal 13 tijdvakken.
Tijdvak van 4 weken
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Vervanging van tijdvak
Afwijkend tijdvak loonbelasting
4. Bij een tijdvak van vier aaneengesloten weken geldt, in zoverre in afwijking van het tweede lid, dat: a. ingeval het eerste tijdvak van het kalenderjaar aanvangt na 1 januari van het ka lenderjaar, de periode vanaf 1 januari tot de aanvang van het eerste tijdvak wordt toegevoegd aan dat eerste tijdvak; b. ingeval het laatste tijdvak van het kalenderjaar eindigt voor 31 december van het kalenderjaar, de periode na het einde van het laatste tijdvak tot en met 31 december van het kalenderjaar wordt toegevoegd aan dat laatste tijdvak; c. ingeval het eerste tijdvak van het kalenderjaar aanvangt in het vorige kalender jaar, de periode tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar wordt toege voegd aan het laatste tijdvak van het vorige kalenderjaar; d. ingeval het laatste tijdvak van het kalenderjaar eindigt in het volgende kalender jaar, de periode vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar wordt toegevoegd aan het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. 5. Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip – anders dan tijdelijk – ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak. Artikel 29. In afwijking van artikel 28, eerste lid, is het tijdvak waarover de loonbe lasting moet worden betaald: a. voor de zelfstandige binnenschipper die woonplaats heeft gekozen ingevolge ar tikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inzake rijksbelastingen 1964: het kalenderhalfjaar, tenzij de inspecteur vordert dat artikel 28 ten aanzien van deze binnenschipper van toepassing is; b. voor de natuurlijke persoon ter zake van de loonbelasting van de werknemer die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van diens huishou den, daaronder begrepen het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden: het kalenderjaar; c. voor de ouder ter zake van de loonbelasting van zijn in zijn onderneming werk zame kinderen voorzover de belasting is geheven door inhouding volgens artikel 10g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965: het kalenderjaar; d. voor de natuurlijke persoon ter zake van de loonbelasting van de werknemer die uitsluitend diensten verricht in het kader van voorzieningen als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: het kalenderjaar. HOOFDSTUK 7 UITSTEL VAN BETALING
AWR
Uitstel van betaling van loon- of omzetbelasting
Artikel 30. 1. De inspecteur verleent op verzoek van de belastingplichtige, onder scheidenlijk de inhoudingsplichtige, uitstel van betaling van loonbelasting of omzet belasting over een tijdvak, indien met betrekking tot dat tijdvak, dan wel een tijdvak dat is geëindigd vóór of tegelijk met dat tijdvak, door die belastingplichtige, onder scheidenlijk die inhoudingsplichtige, een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting is gedaan vanwege het feit dat de verschuldigde omzetbelasting minder beloopt dan de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting. Ingeval loonbelasting moet worden betaald over een tijdvak van vier weken dat niet aan het einde van een kalendermaand eindigt, wordt voor de toepassing van de eerste volzin: a. dat tijdvak geacht te zijn geëindigd aan het einde van de kalendermaand waarin het tijdvak is geëindigd; b. het twaalfde tijdvak van het kalenderjaar, in afwijking van onderdeel a, geacht te zijn geëindigd aan het einde van het kalenderjaar.
1552
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 2. Uitstel wordt slechts verleend tot het beloop van de teruggaaf omzetbelasting. 3. Uitstel wordt niet verleend indien: a. de aangifte waarvan uitstel wordt verzocht niet tijdig is gedaan; b. het verzoek niet uiterlijk gelijktijdig met de in onderdeel a bedoelde aangifte is gedaan; c. het verzoek niet mede bevat een machtiging aan de ontvanger om de teruggaaf omzetbelasting aan te wenden voor de betaling op de aangifte waarvan uitstel wordt verzocht; of d. de teruggaaf omzetbelasting op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 kan worden verrekend met onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen. 4. Indien degene die het verzoek om uitstel doet een dochtermaatschappij, onder scheidenlijk een moedermaatschappij is met betrekking tot welke vennootschapsbe lasting wordt geheven met toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennoot schapsbelasting 1969, is het eerste lid eveneens van toepassing indien het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting is gedaan door de moedermaatschappij, dan wel door een andere dochtermaatschappij die voor de heffing van vennootschapsbelas ting in deze is opgegaan, onderscheidenlijk door een dochtermaatschappij.
Omvang uitstel Uitzonderingen
Verzoek om teruggaaf in deelnemingsverhoudingen
HOOFDSTUK 7A BASISREGISTRATIE INKOMEN ‘In onderzoek’
Artikel 30b. De inspecteur vermindert ambtshalve een inkomensgegeven dat op een te hoog bedrag is bepaald, tenzij: a. zeven jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop het inko mensgegeven betrekking heeft; b. de onjuistheid van het inkomensgegeven voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat de met het inkomensgegeven samenhangende inkomstenbelasting of loonbelastingschuld onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald; c. de onjuistheid van het inkomensgegeven voortvloeit uit beleidsregels van de Mi nister van Financiën die eerst zijn uitgevaardigd nadat de met het inkomensgegeven samenhangende inkomstenbelasting of loonbelastingschuld onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald; d. de onjuistheid van het inkomensgegeven voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat de met het inkomensgegeven samenhangende inkomstenbelasting of loonbelastingschuld onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een fiscale faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan bij de aangifte of op een ander wettelijk voorgeschreven moment; of e. sprake is van enig feit waardoor het inkomensgegeven op een te hoog bedrag is bepaald en enig ander inkomensgegeven, al dan niet van dezelfde betrokkene, ter zake van datzelfde feit op een te laag bedrag is bepaald, met dien verstande dat in dat geval wel ambtshalve vermindering plaatsvindt voor zover de met het laatstgenoem de inkomensgegeven samenhangende inkomstenbelasting of loonbelasting is of kan worden geheven.
Ambtshalve vermindering
1553
AWR
Artikel 30a. De inspecteur bepaalt zo spoedig mogelijk doch binnen vijf werkdagen na de ontvangst van een terugmelding als bedoeld in artikel 21d, eerste lid, onderdeel a, van de wet of het ontstaan van een situatie als bedoeld in artikel 21d, eerste lid, onderdeel d, van de wet, of de aantekening ‘in onderzoek’ al dan niet wordt ge plaatst.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 HOOFDSTUK 8 HEFFINGSRENTE Bepaling aantal dagen heffingsrente
Afronding
Artikel 31. 1. Bij de bepaling van het aantal dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de wet heffingsrente wordt berekend, wordt een volle kalendermaand ge steld op 30 dagen, met uitzondering van de maand op de laatste dag waarvan het tijd vak waarover de rente wordt berekend eindigt, in welk geval het werkelijke aantal dagen in aanmerking wordt genomen. 2. Het bedrag van de in rekening te brengen heffingsrente wordt naar beneden af gerond op gehele euro’s. 3. Het bedrag van de te vergoeden heffingsrente wordt naar boven afgerond op ge hele euro’s. HOOFDSTUK 8A VOORKOMING VAN DUBBELE BELASTING; EENZIJDIGE REGELING
EER
Artikel 31a. Voor de toepassing van artikel 38, tweede lid, van de wet, worden van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangewezen: IJsland en Noorwegen. HOOFDSTUK 9 VRIJSTELLINGEN
AWR
Vrijstelling van omzetbelasting
Vrijstelling OB
Artikel 32. 1. Een op grond van artikel 39 van de wet te verlenen vrijstelling wordt: a. voorwaardelijk verleend; b. voor goederen of diensten verleend voor redelijke hoeveelheden. De inspecteur kan nadere voorwaarden en beperkingen stellen. 2. Een in het eerste lid bedoelde vrijstelling vervalt wanneer niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die voor de vrijstelling gelden. Aan de voorwaar den die voor een vrijstelling gelden, wordt in ieder geval niet voldaan wanneer een goed of de nutswaarde van een dienst ten aanzien waarvan vrijstelling is verleend, geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt door of ten goede komt aan een ander dan de gene ten behoeve van wie de vrijstelling is verleend. Indien een instelling of persoon niet langer aanspraak heeft op een in het eerste lid bedoelde vrijstelling, vervalt de vrijstelling voor in het verleden met vrijstelling aangeschafte goederen en diensten, voorzover het goed of het nut van de dienst geacht kan worden nog niet volledig te zijn verbruikt. 3. Wanneer een in het eerste lid bedoelde vrijstelling vervalt, is de belasting waar van vrijstelling is verleend, verschuldigd door degene ten behoeve van wie de vrij stelling is verleend. De instelling of persoon wordt terzake aangemerkt als belasting plichtige. De verschuldigde belasting wordt berekend naar het tarief – en voorzover van toepassing de dagwaarde van het goed of de resterende nutswaarde van de dienst ten aanzien waarvan vrijstelling is verleend – op het moment dat de vrijstelling ver valt. Ingeval van oneigenlijk gebruik van een vrijstelling wordt de verschuldigde be lasting vastgesteld op ten minste het bedrag waarvan vrijstelling werd verleend. 4. Een in het eerste lid bedoelde vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting. Ingeval evenwel een prestatie wordt verricht aan een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVOstrijdkrachten of een militaire begraafplaats, kan de ondernemer die de prestatie verricht, afzien van het in rekening brengen van om zetbelasting indien de instelling tijdig aan de ondernemer een geldige verklaring van de inspecteur ter beschikking stelt waaruit blijkt dat geen belasting in rekening hoeft te worden gebracht. Op verzoek van de in de tweede volzin bedoelde instelling geeft
1554
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 de inspecteur deze verklaring af indien naar zijn oordeel aanspraak bestaat op vrij stelling van omzetbelasting en de vergoeding ten minste € 35.000 bedraagt. 5. De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen van omzetbelasting en accijns met CD-kenteken betrekking tot motorbrandstoffen bestemd voor officieel gebruik door een diploma tieke of consulaire vertegenwoordiging of een internationale organisatie, of bestemd voor persoonlijk gebruik door een lid of personeelslid van een dergelijke instelling worden slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CDkenteken is afgegeven, dan wel een BN/GNkenteken in de serie 7000 tot en met 8899. De vrijstellingen wordt verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting. 6. Met inachtneming van hetgeen is bepaald in het eerste, tweede en derde lid Invoer motorrijtuig wordt in gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet aanspraak bestaat op vrijstelling van belastingen bij invoer van een motorrijtuig mede een vrijstelling ver leend van omzetbelasting bij levering dan wel intracommunautaire verwerving van een motorrijtuig. De voorwaarden en beperkingen van de desbetreffende vrijstelling van belastingen bij invoer zijn van overeenkomstige toepassing. 7. Voor de in het vijfde lid bedoelde instellingen en personen zijn ter zake van een in het eerste lid bedoelde vrijstelling van omzetbelasting met betrekking tot motor brandstoffen, vrijstelling van accijns en vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen de voorwaarden van de artikelen 7:8 tot en met 7:14 van de Alge mene douaneregeling van overeenkomstige toepassing. Artikel 32a. 1. In gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet een vrijstelling wordt verleend van omzetbelasting geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit, bestemd voor officieel gebruik door een diplomatieke of consulaire ver tegenwoordiging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVOstrijdkrachten of een militaire begraafplaats, wordt mede een vrijstelling verleend van energiebe lasting. 2. De vrijstelling van energiebelasting wordt gerealiseerd door teruggaaf van in re kening gebrachte en betaalde belasting. De vrijstelling kan evenwel direct worden gerealiseerd ten aanzien van de NAVO, buitenlandse NAVOstrijdkrachten en mili taire begraafplaatsen, indien de inspecteur aan degene die de levering verricht een vergunning heeft afgegeven om ter zake van die levering geen belasting in rekening te brengen. 3. Een verzoek om teruggaaf van energiebelasting wordt ingediend binnen dertien weken nadat de eindafrekening van het energiedistributiebedrijf is verzonden. Bij het verzoek om teruggaaf wordt de eindfactuur van het energiedistributiebedrijf overgelegd. Deze factuur wordt bij de beschikking op het verzoek om teruggaaf te ruggezonden. Artikel 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag is van overeen komstige toepassing.
Vrijstelling van energiebelasting
1555
AWR
Artikel 32b. 1. In gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet een vrijstel Vrijstelling van beling wordt verleend van omzetbelasting geheven ter zake van de levering van water, lasting op leidingbestemd voor officieel gebruik door een diplomatieke of consulaire vertegenwoor water diging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVOstrijdkrachten of een mi litaire begraafplaats, wordt mede een vrijstelling verleend van belasting op leiding water. 2. De vrijstelling van belasting op leidingwater wordt gerealiseerd door teruggaaf van in rekening gebrachte en betaalde belasting. De vrijstelling kan evenwel direct worden gerealiseerd ten aanzien van de NAVO, buitenlandse NAVOstrijdkrachten en militaire begraafplaatsen, indien de inspecteur aan degene die de levering verricht een vergunning heeft afgegeven om ter zake van die levering geen belasting in reke ning te brengen.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 3. Een verzoek om teruggaaf van belasting op leidingwater wordt ingediend bin nen dertien weken nadat de eindafrekening van het waterleidingbedrijf of van de af zonderlijke watervoorziening is verzonden. Bij het verzoek om teruggaaf wordt de eindfactuur van het waterleidingbedrijf of van de afzonderlijke watervoorziening overgelegd. Deze factuur wordt bij de beschikking op het verzoek om teruggaaf te ruggezonden. Artikel 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag is van overeen komstige toepassing. Vrijstelling van belasting voor diplomaten
Gezinsleden en bedienden
Internationale organisaties
AWR
Wederkerigheid t.a.v. omzetbelasting
Uitzondering voor buiten het ambt of betrekking genoten inkomen
Artikel 33. 1. Van de belastingen, genoemd in het derde lid van dit artikel zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 34, 36, 37 en 38, vrijgesteld de leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en, met uitzondering van honoraire consuls, de leden van consulaire vertegenwoordigingen van andere Mogendheden, mits zij: a. geen Nederlander zijn; en b. niet duurzaam verblijf houden in Nederland. De vrijstellingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen c, d, e en f, worden ten aan zien van leden van het administratief, technisch en bedienend personeel slechts ver leend indien sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland ten hoogste tien jaren zijn verstreken. 2. De vrijstelling voor de in het eerste lid bedoelde personen vindt overeenkomsti ge toepassing ten aanzien van de bij hen inwonende gezinsleden en, onder voorwaar de van wederkerigheid, de bij hen in dienstbetrekking staande particuliere bedien den, mits zij: a. geen Nederlander zijn; en b. niet duurzaam verblijf houden in Nederland. 3. De in dit artikel bedoelde vrijstelling vindt toepassing met betrekking tot: a. de inkomstenbelasting; b. de loonbelasting; c. de omzetbelasting; d. de motorrijtuigenbelasting; e. de belasting van personenauto’s en motorrijwielen; f. de kansspelbelasting. 4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de functiona rissen van internationale organisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmer king komen voor de vrijstellingen zoals die worden verleend aan leden van diploma tieke vertegenwoordigingen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de inwonende gezinsleden van functionarissen van internationale orga nisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmerking komen voor de fiscale vrijstellingen zoals die worden verleend aan de inwonende gezinsleden van leden van diplomatieke vertegenwoordigingen. 5. De vrijstelling van omzetbelasting wordt slechts verleend onder voorwaarde van wederkerigheid; ten aanzien van functionarissen van internationale organisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmerking komen voor de vrijstellingen zoals die worden verleend aan diplomaten, wordt met inachtneming van artikel 32, eerste lid, aangenomen dat aan de voorwaarde van wederkerigheid wordt voldaan. Artikel 34. 1. De vrijstelling van inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot het buiten het ambt of de betrekking genoten inkomen, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de berekening van de inkom stenbelasting over de nietvrijgestelde inkomensbestanddelen wordt geen rekening gehouden met de vrijgestelde inkomensbestanddelen. 2. De vrijstelling van loonbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot het buiten het ambt of de betrekking genoten loon.
1556
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 3. De vrijstelling van kansspelbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot prijzen van binnenlandse kansspelen. Artikel 35. 1. Van de belastingen, genoemd in het tweede lid van dit artikel zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 36, 37, 38 en 39, vrijgesteld de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere Mogendheden, met uitzondering van honoraire consulaire vertegenwoordigingen. 2. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling vindt toepassing met betrekking tot: a. de omzetbelasting; b. de motorrijtuigenbelasting; c. de belasting van personenauto’s en motorrijwielen; d. de overdrachtsbelasting. 3. Honoraire consulaire vertegenwoordigingen zijn, met inachtneming van het geen is bepaald in de artikelen 36 en 39, vrijgesteld van: a. de omzetbelasting; b. de overdrachtsbelasting. 4. De in dit artikel bedoelde vrijstellingen van omzetbelasting en van motorrijtui genbelasting worden slechts verleend onder voorwaarde van wederkerigheid. 5. De in dit artikel bedoelde vrijstellingen worden verleend aan het hoofd van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.
Uitzondering voor diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging
Artikel 36. 1. De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 33 be doelde personen wordt verleend voor de levering van roerende zaken bestemd voor hun persoonlijk gebruik, met uitzondering van de levering van levensmiddelen, drank of tabakswaren. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt. 2. De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordigingen wordt verleend voor de levering van goederen en het verrichten van diensten bestemd voor officieel gebruik van deze vertegenwoordigingen. Onder officieel gebruik wordt begrepen het huisvesten van leden van de vertegenwoordiging. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt. 3. De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 35, derde lid, bedoelde honoraire consulaire vertegenwoordigingen wordt beperkt tot de volgende prestaties: a. de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderwor pen, bestemd voor officieel gebruik van de vertegenwoordiging, daaronder begrepen onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen bestemd voor het huis vesten van de leden van de vertegenwoordiging, met uitzondering van honoraire consuls; b. de levering van goederen en het verrichten van diensten bestemd voor het bou wen, verbouwen, herstellen en onderhouden, hieronder niet begrepen het schoonma ken, van de officiële gebouwen van de vertegenwoordiging, met uitzondering van de woning van de honoraire consul; c. de verhuur aan de vertegenwoordiging van onroerende zaken, bestemd voor of ficieel gebruik. 4. De teruggaaf wordt uitsluitend verleend, indien de levering of de dienst wordt ingeschreven in een door de inspecteur op verzoek uitgereikt of toegezonden formu lier, onder overlegging van een gedagtekende factuur, waarin op duidelijke en over zichtelijke wijze zijn vermeld: a. de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht; b. naam en adres van de ondernemer die de levering of de dienst verricht;
Vrijstelling van omzetbelasting diplomaten
Vrijstelling van omzetbelasting diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers Vrijstelling van omzetbelasting honorair consul
Formulier
AWR
1557
Honorair consul
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 c. naam en adres van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst ver leend; d. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de dienst; e. de hoeveelheid van de geleverde goederen; f. de vergoeding; en g. het bedrag van de belasting dat ter zake van de levering of de dienst is verschul digd. Zo de vergoeding per factuur een bedrag van € 225 te boven gaat, dient tevens een bewijs van betaling bij het formulier te worden gevoegd. 5. Bij de aangifte ter verkrijging van teruggaaf wordt het in het vierde lid bedoelde formulier te zamen met de daarbij gevoegde facturen en eventuele bewijzen van be taling overgelegd. De facturen en eventuele bewijzen van betaling worden bij het af schrift van de beschikking op het verzoek om teruggaaf teruggezonden. Artikel 37. 1. De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, bedoeld in de artikelen 33 en 35, wordt verleend voor motorrijtuigen bestemd voor persoonlijk gebruik door de in artikel 33 bedoelde personen of bestemd voor officieel gebruik ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegen woordigingen. 2. De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wordt slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CDkenteken is afgegeven, dan wel een BN/GNkenteken in de serie 7000 tot en met 8899 of in de serie 9000 tot en met 9999.
Vrijstelling van BPM diplomaten
Artikel 38. 1. De vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen, bedoeld in de artikelen 33 en 35, wordt verleend voor personenauto’s en motorrij wielen bestemd voor persoonlijk gebruik door de in artikel 33 bedoelde personen of bestemd voor officieel gebruik ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordigingen. 2. De vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CDkenteken is afgegeven, dan wel een BN/GNkenteken in de serie 7000 tot en met 8899 of in de serie 9000 tot en met 9999. Er wordt geen teruggaaf verleend van voor het motorrijtuig reeds betaalde be lasting.
Vrijstelling van overdrachtsbelasting diplomaten
Artikel 39. 1. De vrijstelling van overdrachtsbelasting, bedoeld in artikel 35, wordt verleend voor de belasting die is verschuldigd ter zake van de verkrijging door een vreemde Mogendheid van in Nederland gelegen onroerende zaken die bestemd zijn voor de huisvesting van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging of die bestemd zijn voor bewoning door het hoofd van een diplomatieke of consulaire ver tegenwoordiging, met uitzondering van honoraire consuls. De vrijstelling van over drachtsbelasting wordt, onder voorwaarde van wederkerigheid, mede verleend voor de belasting die is verschuldigd ter zake van de verkrijging door een vreemde Mo gendheid van in Nederland gelegen onroerende zaken die bestemd zijn voor bewo ning door andere leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Verkrijging wordt opgevat in de zin van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. 2. De vrijstelling wordt verleend in de vorm van teruggaaf van belasting, tenzij Onze Minister vooraf een vergunning heeft afgegeven om geen belasting te voldoen.
(Voorwaardelijke) vrijstelling van omzetbelasting
Artikel 40. 1. Een voorwaardelijke vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend aan diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, internationale organisaties en NAVOstrijdkrachten die in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap pen zijn gevestigd, dan wel gelegerd, met uitzondering van NAVOstrijdkrachten van die lidstaat zelf.
AWR
Vrijstelling van motorrijtuigenbelasting diplomaten
1558
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 2. Een voorwaardelijke vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend aan perso neelsleden van de in het eerste lid bedoelde instellingen. 3. Bij het verlenen van de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen zijn de voorwaar den, zoals de andere lidstaat die voor het instelling, dan wel het personeelslid heeft vastgesteld voor de vrijstelling van omzetbelasting ter zake van prestaties in het bin nenlandse vrije verkeer, van overeenkomstige toepassing. De vrijstellingen worden niet verleend voor goederen die bestemd zijn voor gebruik binnen Nederland, noch voor diensten verricht met betrekking tot dergelijke goederen. 4. De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstellingen worden slechts verleend, Overleggen verklaindien het instelling, dan wel het personeelslid een originele, door of namens de an ring dere lidstaat gewaarmerkte verklaring overlegt waaruit blijkt dat ter zake aanspraak op vrijstelling van omzetbelasting bestaat. Voor deze verklaring dient gebruik te worden gemaakt van het communautaire document ter uitvoering van de vrijstelling omzetbelasting en accijns bij intracommunautaire aankopen door ambassades en consulaten en de leden daarvan, internationale organisaties en bepaalde functiona rissen daarvan, en NAVOonderdelen. 5. De in het eerste lid en tweede lid bedoelde vrijstelling kan direct worden ver leend indien de instelling, dan wel het personeelslid, tijdig een geldige verklaring als bedoeld in het vierde lid ter beschikking stelt aan de ondernemer die de prestatie ver richt. De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling kan worden verleend in de vorm van teruggaaf van belasting indien het bedrag van de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt. 6. De vrijstelling vervalt wanneer niet of niet langer wordt voldaan aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden. De alsdan verschuldigde omzetbelasting bedraagt ten hoogste het bedrag waarvan vrijstelling werd verleend. Artikel 41. De werknemer die niet in Nederland woont en buiten Nederland in Vrijstelling van dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, is, in loonbelasting/inafwijking in zoverre van artikel 2, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelas komstenbelasting ting 1964 en artikel 7.2, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, vrijge steld van loonbelasting onderscheidenlijk inkomstenbelasting indien: a. ter zake van het loon van de werknemer niet een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk van toepassing is; en b. de werknemer is aangeworven in het land waar hij werkzaam is; en c. door de Mogendheid op wier grondgebied de dienstbetrekking wordt vervuld een overeenkomstig standpunt wordt ingenomen ten aanzien van werknemers van haar publiekrechtelijke rechtspersonen die werkzaam zijn in Nederland en alhier zijn aangeworven. Artikel 42. Vervallen HOOFDSTUK 10 VERPLICHTINGEN TEN DIENSTE VAN DE BELASTINGHEFFING AWR
Artikel 43. Vervallen Artikel 43a. Aan de verplichting, bedoeld in artikel 47b, tweede lid, van de wet Tijdstip voldoen aan verplichtingen wordt voldaan voordat: a. een rekening waarop een saldo in geld of effecten kan worden aangehouden, wordt opengesteld; b. een contante uitbetaling ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijk bare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren wordt verricht, of
1559
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 c. een overeenkomst van levensverzekering wordt gesloten. Actieve gegevensverstrekking
Artikel 43b. De in artikel 22, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelas ting 2001 aangewezen administratieplichtigen zijn gehouden op de door de inspec teur voorgeschreven wijze de in artikel 22, tweede lid, van het genoemd besluit aan gewezen gegevens en inlichtingen te verstrekken voor 1 maart van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de gegevens en inlichtingen worden verstrekt. HOOFDSTUK 10A GEEN GEHEIMHOUDINGSPLICHT
Geen geheimhoudingsplicht
Financiën
AWR
BZK
Defensie
EZ
Artikel 43c. 1. De geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de wet, artikel 67, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 en artikel 10, eerste lid, van de Registratiewet 1970, geldt niet voor verstrekking aan de hierna genoemde be stuursorganen voor zover het betreft de hierna genoemde gegevens ten behoeve van de hierna genoemde publiekrechtelijke taak: a. de Minister van Financiën: 1°. gegevens die worden gebruikt door de Auditdienst Financiën ten behoeve van de accountantscontrole van het jaarverslag van hoofdstuk IXB (Financiën) van de Rijksbegroting en ten behoeve van de controle op het financieel en materieel beheer van het Ministerie van Financiën; 2°. gegevens over het vermoeden van het bestaan van een onbeheerd gelaten nala tenschap, vermogens en persoonsgegevens en eventuele andere van belang geachte gegevens die nodig zijn voor de vereffening door de dienst Domeinen van onbeheer de nalatenschappen; b. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: 1°. gegevens over mogelijke ongebruikelijke transacties ten behoeve van de uit voering en de handhaving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door het Korps landelijke politiediensten/Dienst Nationale Recher che Informatie; 2°. gegevens die van belang kunnen zijn bij het uitwisselen van rechtshulpverzoe ken in het kader van de aanpak van grensoverschrijdende, zware criminaliteit door het Korps landelijke politiediensten/Dienst Internationale Politiesamenwerking; 3°. gegevens ten behoeve van de aan de Algemene Inlichtingen en Veiligheids dienst opgedragen taken; 4°. gegevens over het inkomen van voormalige ambtenaren over een bepaalde pe riode ten behoeve van de uitvoering van ontslaguitkeringsregelingen van de sector Rijk; 5°. gegevens over het inkomen van voormalige ambtsdragers over een bepaalde periode ten behoeve van de uitvoering van de wachtgeldregeling op basis van de Al gemene pensioenwet politieke ambtsdragers; 6°. loonheffingennummers behorende bij de instellingen die zijn opgenomen in het overzicht van de Stichting Pensioenfonds ABP, ten behoeve van het koppelen van overheidswerkgevers aan de bestaande arbeidsvoorwaardelijke sectoren in het kader van beleidsonderzoek; c. de Minister van Defensie: 1°. gegevens over het inkomen van voormalige militairen over een bepaalde peri ode ten behoeve van de uitvoering van ontslaguitkeringsregelingen; 2°. gegevens ten behoeve van de aan de Militaire Inlichtingen en Veiligheids dienst opgedragen taken; d. de Minister van Economische Zaken: 1°. gegevens die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van het Besluit borg stelling MKBkredieten 1997;
1560
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
1561
OC&W
V&W
SenterNovem
FIOD-ECD
Gemeenten
AWR
2°. gegevens met betrekking tot bedrijven als bedoeld in artikel 3, eerste lid, on derdeel a, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 ten behoeve van de uitvoering van die wet; e. de Minister van Justitie: gegevens die worden gebruikt voor de uitvoering van de Politiewet 1993 door de Rijksrecherche; f. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: gegevens over het inkomen over een bepaalde periode van (voormalige) ambtenaren ten behoeve van de vast stelling van werkloosheidsuitkeringen; g. de Minister van Verkeer en Waterstaat: 1°. de aantallen personen die werkzaam zijn in bedrijven en de onttrokken hoeveel heden grondwater waarover grondwaterbelasting is berekend, ten behoeve van het vaststellen van de vervuilingswaarde voor de Waterwet; 2°. gegevens die worden gebruikt door de Inspectie Verkeer en Waterstaat ten be hoeve van het toezicht op de naleving van wet en regelgeving van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor zover de Inspectie Verkeer en Waterstaat als toezicht houder is aangewezen, alsmede werkzaamheden ter bevordering van de veiligheid en de kwaliteit van het leefmilieu voor zover vallend binnen de toezichtdomeinen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat; h. de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: 1°. gegevens omtrent rechthebbenden van auto’s, welke rechthebbenden eerste kentekenhouder zijn van een nieuw motorrijtuig met een roetfilter, ten behoeve van de uitvoering en handhaving door SenterNovem van de Subsidieregeling voor mo torrijtuigen met emissiearme dieselmotor en recht op teruggaaf BPM; 2°. de resultaten van bestandsbevragingen ter verificatie van bij de VROMinspec tie aanwezige informatie, voor zover niet afkomstig uit opsporingsonderzoeken, ten behoeve van het toezicht op woningcorporaties; 3°. specifieke branche en productkennis, resultaten en bevindingen van ingestelde onderzoeken en acties alsmede gegevens van burgers en bedrijven die behoren tot de doelgroep vuurwerkimporteurs, groothandelaren en detailhandelaren, ten behoeve van het selecteren van door de VROMinspectie te inspecteren vuurwerkbedrijven; i. de voorzitter van het managementteam van de FIODECD en de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Holland Midden: gegevens die worden gebruikt in het kader van de aan deze organisatieonderdelen toegewezen nietfiscale toezichts en opsporingstaken, waaronder begrepen gegevens die door de FIOD ECD worden gebruikt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechts orde ingevolge artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, doch met uitzondering van gegevens die worden gebruikt in het kader van de uitvoering en handhaving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terroris me; j. gemeenten: 1°. winst uit onderneming, loon en resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 over een bepaalde periode en identificerende gegevens van een eventuele inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbe lasting 1964 van (voormalige) ambtenaren ten behoeve van de vaststelling van en controle op betalingen van werkloosheidsuitkeringen op grond van gemeentelijke verordeningen; 2°. gegevens over uit te betalen voorlopige teruggaven inkomstenbelasting wegens toegekende heffingskortingen, op naam van de belastingschuldige staande bankre keningnummers zoals deze blijken uit de Rentebase, kentekenregistergegevens en identificerende gegevens van een eventuele inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 ten behoeve van de inning van gemeentelijke belas tingen;
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Waterschappen
AWR
Officier van Justitie
NMa
3°. gegevens over bewoning van een eigen woning ten behoeve van het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen; 4°. gegevens die bij de aanvraag van een sociaalfiscaalnummer aan de inspecteur worden verstrekt ten behoeve van de handhaving door gemeenten van de Woning wet een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de stads en dorpsvernieuwing en overige regelingen betreffende brandgevaar, onhygi enische omstandigheden en overbewoning; 5°. kentekenregistergegevens van circus en kermisauto’s als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 ten behoeve van de uitvoering en handhaving van het gemeentelijke ontheffingenbeleid inrijver bod milieuzones; 6°. de naam, het adres en de woonplaats van erfgenamen, ten behoeve van het in nen van openstaande gemeentelijke belastingschulden van de overledene; k. waterschappen: gegevens over uit te betalen voorlopige teruggaven inkomsten belasting wegens toegekende heffingskortingen, op naam van de belastingschuldige staande bankrekeningnummers zoals deze blijken uit de Rentebase, kentekenregis tergegevens en identificerende gegevens van een eventuele inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 ten behoeve van de inning van water schapsbelastingen; l. de officier van justitie: 1°. gegevens die van belang kunnen zijn voor het instellen van vorderingen tot ont binding van rechtspersonen; 2°. gegevens over het inkomen en vermogen van degene tegen wie een strafrech telijk financieel onderzoek is ingesteld als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van de uitvoering door de met het strafrechtelijk fi nancieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar; 3°. gegevens over strafbare feiten waarvoor een ieder op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd is aangifte te doen; 4°. gegevens over het inkomen en vermogen van degene tegen wie een strafrech telijk onderzoek is ingesteld, ten behoeve van een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht; 5°. gegevens die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslis singen op grond van artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering; m. gemeenten, provincies, de politie, de officier van justitie, de Minister van Soci ale Zaken en Werkgelegenheid, de Koninklijke marechaussee, de Arbeidsinspectie, de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: gegevens die nodig zijn om de samenwerking in het kader van de integrale toepas sing en handhaving van overheidsregelingen effectief en efficiënt te laten verlopen voor zover een convenant is gesloten met deze bestuursorganen (convenanten waar bij bestuursorganen een gemeenschappelijk handhavingstekort bestrijden); n. academische ziekenhuizen: gegevens over het inkomen en vermogen van (voor malige) werknemers over een bepaalde periode ten behoeve van de vaststelling van werkloosheidsuitkeringen; o. universiteiten: gegevens over het inkomen en vermogen van (voormalige) werk nemers over een bepaalde periode ten behoeve van de vaststelling van werkloos heidsuitkeringen; p. de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit: gegevens die van belang zijn voor de handhaving van de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet; q. de Pensioen en Uitkeringsraad: gegevens over het inkomen en vermogen over een bepaalde periode ten behoeve van het vaststellen van pensioenbijdragen krach tens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945, de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945,
1562
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
1563
AWR
de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers of de Wet buitenge woon pensioen Indisch verzet; r. de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen: gegevens over het inkomen en vermogen over een bepaalde periode ten behoeve van het vaststellen van de bui tengewone pensioenen volgens de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjari ge diensttijd veteranen of de Uitkeringswet KNIL beroepsmilitairen; s. De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten: ge DNB /AFM gevens over opgelegde vergrijpboetes ten behoeve van de uitvoering van de be trouwbaarheidstoetsing, bedoeld in artikel 14 van het Besluit Gedragstoezicht finan ciële ondernemingen Wft, artikel 7 van het Besluit prudentiële regels Wft, artikel 2 van de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)be leidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2005, 20), artikel 2 van de Beleidsregel 061 inzake de betrouwbaarheidstoets van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van accountantsorga nisaties van 19 september 2006 (Stcrt. 2006, 90) en artikel 33 van het Besluit uitvoe ring Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling; t. het Bureau Financieel Toezicht, De Nederlandsche Bank N.V., de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Holland Midden en de Stichting Auto riteit Financiële Markten: gegevens die van belang kunnen zijn bij de uitvoering en de handhaving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terro risme; u. de participanten van het samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid FEC Financieel Expertise Centrum (FEC), genoemd in artikel 1 van het Convenant hou dende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (Stcrt. 2009, 71): de gegevens die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de in dat convenant opgenomen verplichtingen; v. de Consumentenautoriteit: gegevens die van belang kunnen zijn voor de uitvoe ring van de taken, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet handhaving consumentenbe scherming; w. provincies: 1°. gegevens die van belang kunnen zijn voor de uitvoering en het toezicht op na leving van de Waterwet; 2°. gegevens die van belang kunnen zijn voor vergunningverlening en het houden van toezicht in het kader van de Wet milieubeheer; x. de Arbeidsinspectie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ge meenten, de Sociale verzekeringsbank, het openbaar Ministerie, de politie en de Mi nister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zoals vertegenwoordigd in de lande lijke Stuurgroep Interventieteams): gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten door middel van interventieteams ter voorkoming en te rugdringing van belasting en premiefraude, uitkeringsfraude, illegale tewerkstelling en de daarmee samenhangende misstanden; y. de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond: gegevens die van belang kunnen zijn voor de vergunningverlening, en het toezicht en de handha ving van de gemeentelijke en provinciale taken in het kader van de Wet milieube heer, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder; z. de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: gegevens over het in komen van uitgetreden vissers, ten behoeve van het controleren van de juistheid van de aan die vissers toegekende financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling LNVsubsidies door de Dienst Regelingen; aa. de Voedsel en Waren Autoriteit: gegevens met betrekking tot het doen van loonaangifte door horecaondernemers ten behoeve van het op grond van artikel 11a, eerste en vierde lid, van de Tabakswet te maken onderscheid tussen werkgevers met werknemers en werkgevers zonder werknemers.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Begripsbepalingen
2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden verstrekt op verzoek van het be treffende bestuursorgaan. De eerste volzin is niet van toepassing op de verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, onder 3°, alsmede de onder delen i en t, voor zover het gegevens betreft die worden verstrekt aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Holland Midden. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder: a. inkomen: het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de wet; b. vermogen: de gemiddelde rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; c. Rentebase: op jaarlijkse basis door de Belastingdienst op geautomatiseerde wij ze van banken en soortgelijke instellingen verkregen gegevens over rente en saldi van bankrekeningen, gekoppeld aan een burgerservicenummer, of bij het ontbreken daarvan, een sociaalfiscaalnummer, en opgenomen in een bestand; d. kentekenregistergegevens: gegevens afkomstig van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, bestaande uit de datum van het afgeven van het kenteken, de naam, adres en woonplaatsgegevens van de houder van het kenteken en het merk en type auto. HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALING Artikel 44. De Uitvoeringsbeschikking Algemene wet inzake rijksbelastingen 1964 wordt ingetrokken. Artikel 45. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.
Citeertitel
Artikel 46. Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.
AWR
Inwerkingtreding
1564