tweemaandelijks tijdschrift uitgegeven door het departement
dramatische kunst, muziek & dans Desguinlei 25, 2018 Antwerpen
jaargang 15
juli - augustus 2008
6
Colofon
forum, tweemaandelijks tijdschrift
uitgegeven door het departement Dramatische Kunst, Muziek & Dans Hogeschool Antwerpen issn 0779-7397
Eindredactie Barbara Voets
Redactie Pascale De Groote, Hans Dowit, Ann Lommelen, Wilma Schneider, Karla Verlie, Kevin Voets
Tekstredactie Roger Quadflieg, Wilma Schneider
Medewerkers Eric Baeck, Inneke Daghelet, Wim De Pauw, Gerard De Swerts, Jan Dewilde, Eugeen Schreurs, Maria Spychiger, Michael Stocks.
Redactie-adres Desguinlei 25, 2018 Antwerpen Tel.: 03-244 18 00 Fax: 03-238 90 17 E-mail:
[email protected] website: www.conservatorium.be
Vormgeving Barbara Voets stramien: Wim Maes, dep. Ontwerpwetenschappen, Hogeschool Antwerpen
Forum thuis ontvangen? neem contact via
[email protected]
Drukwerk Albatros Printing Copyright: overname van artikels en illustraties is slechts toegelaten mits uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.
(inhoud) Voorwoord
3
Muziek als humane waarde
5
Effecten van muziekbeoefening
10
Practical Challenges when Implementing Music Education as a Fully-fledged Subject in the General Education Curriculum
14
Positive Influences and Benefits of Integrated Music Education on the Cognitive Development and Social Conduct of Children and Youngsters
19
Klanken in de stad
24
Tussen Kunst en Kafka
30
Nieuws uit de boekentoren
34
De rol van de bibliotheek in het academiseringsproces: ondersteunen en aansturen
39
Orfeo
42
Platfor[u]m Voorwoord Hoewel we het eerder hadden aangekondigd was u misschien verbaasd dit nummer in uw brievenbus te vinden.
Het is namelijk 15 jaargangen dat er een zomereditie van Forum wordt uitgegeven. Hiervoor hebben we een speciale reden. Onderzoekscoördinator Kevin Voets licht even toe. voor het eerst in
Recentelijk evalueerde de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen (AUHA) de gerealiseerde voortgang van de academisering in de opleiding Muziek (periode 2004-2007). Het panel stelt daarin positief: “De resultaten zijn hoopgevend, vooral omdat dit voor het studiegebied geen vanzelfsprekendheid was”. Deze extra zomereditie van Forum wil bewijzen dat deze evaluatie, hoewel in dank aanvaard, nog een understatement is: het onderzoek en de onderzoeksgerelateerde activiteiten van het conservatorium zijn - behalve talrijk in aantal - van een uitzonderlijk hoog niveau. In het voorjaar van 2008 was er immers het internationaal colloquium “Muziek als Humane Waarde”. Er wordt uitvoerig verslag gebracht van de geslaagde studiedag, en de Forumredactie kan met fierheid drie originele bijdragen aankondigen van de gerenommeerde keynote-sprekers van het colloquium: Maria Spychiger, Michael Stocks en Eric Baeck. Ruime aandacht gaat ook naar de onderzoeksactiviteiten van een van de eminentste onderzoekers van het conservatorium, Eugeen Schreurs, ook voorzitter van de Departementale Onderzoeksraad. Zijn bijdrage “Klanken in de Stad” il-
3
lustreert uitstekend hoe onderzoek aan dit conservatorium niet alleen over, maar vooral ook ín de muziek plaats vindt. Het artikel “Tussen Kunst en Kafka” is eerder beleidsmatig van aard, en toont hoe het departement Dramatische Kunst, Muziek en Dans, onder de deskundige begeleiding van sociaal-agoog Wim De Pauw (VUB), pionierswerk verricht inzake de omkadering en objectivering van onderzoek en onderzoeksresultaten in Muziek en Podiumkunsten als onderzoeksdomeinen. Jan Dewilde, bibliothecaris en voortrekker van het onderzoek in het conservatorium, reflecteert vervolgens over de cruciale functie van de bibliotheek in heel het academiseringsproces. Tenslotte blikt Gerard De Swerts, naar aanleiding van de reconstructie en realisatie van de opera “L’Orfeo” van Bertoni -onderzoek in de kunsten pur sang- terug op de artistieke en academische aspecten van dit onderzoeksproject, waar binnenkort ook een publicatie over zal verschijnen van zijn hand, in een uitgave van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Een heerlijke zomer toegewenst! Kevin Voets Coördinator Onderzoek
4
Muziekstage Zomer 2008 Jeugd en Muziek Antwerpen organiseert in navolging van de paasstage dit jaar ook een zomerstage met docenten van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. De muziekstage richt zich tot jonge muzikanten van 13 tot 25 jaar, die het niveau hogere graad van het Deeltijds Kunstonderwijs of een vergelijkbaar niveau bezitten. Toehoorders zijn ook welkom en hiervoor geldt geen leeftijdsgrens. De stage vindt plaats van maandag 18 tot zaterdag 23 augustus 2008, tussen 9u30 en 18u. Elke deelnemer krijgt gedurende 1 uur per dag individueel instrumentles van de docent naar keuze. Afhankelijk van het aantal inschrijvingen en bezetting worden er ook kamermuzieklessen gegeven. Inschrijven kan tot 15 juli voor de volgende docenten: Francis Pollet, fagot - Peter Verhoyen, fluit - Rik Vercruysse, hoorn - Ivo Lybeert en Raymond Dils, klarinet - Heidi Hendrickx, Levente Kende, Irene Russo, piano - Ewald Demeyere, pianoforte - Koen Wilmaers, percussie - Guido De Neve en Vegard Nilsen, viool. Voor informatie en inschrijvingen Jeugd en Muziek Antwerpen Desguinlei 25, 2018 Antwerpen
[email protected] T 03 237 97 30 - F 03 244 18 13
Muziek als humane waarde - II Verslag van het colloquium
In Forum 3 (jaargang 15, januari-februari 2008) werd reeds uitvoerig de aanleiding tot het organiseren van een internationaal colloquium met als thema “Muziek als Humane Waarde” uit de doeken gedaan. Er werd een nood vastgesteld aan een fundamentele en wetenschappelijk onderbouwde legitimatie van muziek als vast onderdeel in de opleiding van elke persoon. Musici zijn er als vanzelfsprekend van overtuigd dat muziek belangrijk is, en ervaren de noodzaak tot legitimatie over het algemeen dan ook niet zo sterk, terwijl niet-musici het ontbreken van muziek of muzikaal onderricht vaak helemaal niet als problematisch ervaren. Hierdoor krijgen musici en muziekpedagogen het steeds moeilijker om de andere groep te overtuigen van de enorme meerwaarde van muziek. Nochtans zijn die wetenschappelijke bewijzen er wel degelijk en is de gezochte fundamentele legitimatie in onderzoekskringen al jaren stevig onderbouwd. Het conservatorium van Antwerpen, onder impuls van Heidi Hendrickx, Levente Kende en Gilbert De Greeve, sloeg de handen in mekaar met het Muziekcentrum Vlaanderen, de vereniging Muzes en het Lemmensinstituut, en nam het initiatief om deze onderbouwing nog eens stevig onder de aandacht te brengen van de sectorgenoten en geïnteresseerden door de organisatie van een colloquium, dat ook het slotevenement vormde van de activiteiten in kader van de “Leerstoel Minister van Staat Andries Kinsbergen” van de Hogeschool Antwerpen. Over het algemeen was de dag een groot succes: de Zwarte Zaal zat helemaal vol, en vertegenwoordigers van talrijke segmenten van de wijd vertakte muzieksector waren aanwezig.
5
Tijdens de voormiddag kregen drie keynotespeakers ruim de kans hun onderzoek en visie op de materie voor te stellen. De Zwitserse professor psychologie Maria Spychiger is vooral gespecialiseerd in de grote meerwaarde die muziek kan betekenen in leerprocessen, en sprak boeiend over de onmiskenbaar positieve invloeden van een geïntegreerd muziekonderricht op de cognitieve ontwikkeling en het sociaal gedrag van kinderen en jongeren. Daarna kwam Michael Stocks aan het
woord, in het Verenigd Koninkrijk een autoriteit inzake de praktische implementatie van muziek in de reguliere onderwijscurricula. Als directeur van de ‘Voices Foundation’ deelde hij zijn schat aan ervaring inzake opleiding van muziekleraren en eigentijdse en interactieve muziekpedagogie met
6
het publiek. Tot slot hield de Belgische neuroloog en psychiater Erik Baeck een geanimeerd betoog over de invloed van muziek en muziekbeoefening op de werking en de structuur van de menselijke hersenen. De drie sprekers stemden er welwillend mee in de integrale tekst van hun lezingen op het colloquium voor publicatie in deze onderzoeksForum beschikbaar te stellen. Op het colloquium werd de gelegenheid te baat genomen om een aantal initiatieven met betrekking tot muziekeducatie voor te stellen: de vereniging Muzes en ISME Vlaanderen stelden zich voor met informatie en posters; meer informatie is te lezen op hun respectieve webstekken www. muzes.be en www.isme-vlaanderen.be. Daarnaast werden een aantal onderzoeksprojecten, die specifiek raken aan muziekpedagogie en/of sociaalartistieke muziekpraktijk voorgesteld. Thomas De Baets, ook actief in Muzes, voert momenteel als doctorandus (binnen docARTES) “Onderzoek naar het belang van de artistiek-muzikale component van het muziekleraarschap. Een bijdrage tot de ontwikkeling van een dynamisch profiel van een muziekleraar in het algemeen onderwijs”. In deze studie onderzoekt hij in hoeverre muzikale vaardigheden van muziekleraren invloed uitoefenen op muziek-agogische veranderingsprocessen bij leerlingen van het algemeen onderwijs. De belangrijkste onderzoeksvraag luidt: wat is het belang van de artistiek-muzikale component van het muziekleraarschap op muzikaal-agogische veranderingsprocessen bij leerlingen, meer specifiek in het algemeen onderwijs? De eigenheid van dit onderzoek in de kunsten is de startpositie als
muzikant en daaraan gekoppeld het persoonlijke groeiproces als leraar-muzikant in interactie met leerlingen. Traditioneel leven muzikale en agogische vaardigheden een relatief gescheiden bestaan. In hoeverre kan een geïntegreerde omgang met muziek en agogische vaardigheden de veranderingsprocessen kwalitatief verbeteren? Literatuuronderzoek is een niet te negeren methode, maar methodes die midden de praktijk staan (enquêtes, specifieke casussen) zullen de literatuur noodzakelijkerwijs moeten aanvullen. Meer informatie: www.thomasdebaets.be. Binnen het Antwerps conservatorium werden de onderzoeksprojecten van Johanna Roels en van Grietje Cleys voorgesteld. Jo Roels voert een onderzoek, getiteld: “Een vergelijkend onderzoek naar het componeerproces en de compositiestrategieën van kinderen versus conservatoriumstudenten, gebaseerd op het concept ‘Kinderen op vleugels’”. Het concept, oorspronkelijk gegroeid uit een pianoklas in het Deeltijds Kunst Onderwijs, werd inmiddels ook geïntroduceerd in de cursussen ‘Vakdidactiek’ en ‘Collectieve didactiek’ aan de Hogeschool Antwerpen en uiteengezet in talrijke lezingen en workshops op nationale en internationale congressen. Over deze methode werd onder leiding van Ferre Laevers (Katholieke Universiteit Leuven) onderzoek verricht in het kader van een licentiaatsverhandeling. Het concept wordt gekenmerkt door een kindgerichte aanpak waarbij beeldende expressie -een buitenmuzikale input- als uitgangspunt voor het componeren (zowel individueel als in groep) wordt genomen. De betrokkenheid van alle dimensies van muzikaliteit: luisteren,
ontwerpen en uitvoeren en deep-level-learningleereffecten met grote transferwaarde worden als output beoogd. Dit onderzoek heeft als doelen: het componeerproces en de compositiestrategieën van kinderen in kaart brengen; een vergelijkende studie maken over: “Welke strategieën gebruiken kinderen om een eigen basisidee verder te ontwikkelen tot een compositie en welke strategieën gebruiken conservatoriumstudenten om basisideeën van kinderen verder te ontwikkelen tot een compositie?”; in het ganse proces extra aandacht te laten uitgaan naar retorische zeggingskracht en muzikale archetypen; ontwerpen van werkmodules, geënt op de inventie van het kind; en tenslotte, nagaan in hoever de improvisatie- en compositiemethode ‘Zongoràlom’ van Apagyi Mària, waarbij wordt uitgegaan van de onderliggende verwantschappen tussen beeldende en muzikale expressie, verschillend en/of complementair is aan de methode ‘Kinderen op vleugels’. Meer informatie: www.johannaroels.be. Griet Cleys voert een onderzoek naar “Sociaal-artistieke projecten bij personen met een verstandelijke handicap: ontwikkelen van een muzikale methodiek”. Veel maatschappelijk kwetsbare groepen uit onze samenleving, waaronder personen met een verstandelijke handicap, kunnen niet altijd even gemakkelijk aansluiting vinden bij bestaande culturele en artistieke voorzieningen. Toch blijkt dat kwetsbare groepen een stem en een plaats in de samenleving kunnen verwerven via kunst in het algemeen en muziek in het bijzonder. In het licht hiervan worden in binnen- en buitenland sociaal-artistieke projecten georganiseerd.
7
Volgens ‘The American Association on Mental Retardation’ hangen veel functioneringsproblemen van mensen met een verstandelijke handicap niet zozeer samen met hun intelligentietekort, maar eerder met de omstandigheden waarin zij zich bevinden, en de aard en hoeveelheid van ondersteuning die zij vanuit hun omgeving ontvangen. Het menselijk functioneren is een resultante van een dynamisch proces tussen de persoon en zijn of haar omgeving. Deze interactie kan men positief beïnvloeden aan de hand van muziek. Zowel actief als passief musiceren is een middel om in interactie te treden. Uit de praktijk blijkt dat muziek een grote invloed heeft op personen met een verstandelijke handicap. Enerzijds is muziek in staat hen dingen te laten doen die ze anders niet kunnen, anderzijds laten zij de persoon los van zijn handicap zien. Op deze manier draagt muziek bij tot persoonlijke groei én tot een grotere participatie aan de omringende maatschappij. In 2005 ontstond een samenwerkingsverband tussen het Koninklijk Conservatorium Antwerpen en de vzw Het Dorp Nr.2 – Koningin Fabiola, een pluralistische organisatie die door middel van een netwerk van voorzieningen dienstverlening uitbouwt voor de opvang, begeleiding, scholing, vrijetijdsbesteding, bewoning, tewerkstelling en het bevorderen van sociale relaties van personen met een verstandelijke handicap. Binnen deze samenwerking organiseren studenten van het conservatorium jaarlijks muzikale sessies voor personen met een verstandelijke handicap in vzw Het Dorp Nr.2 – Koningin Fabiola. Vanuit dit samenwerkingsverband is eveneens voorliggend onderzoeksproject ontstaan. Het heeft als doel het werkveld met betrekking tot musiceren
8
met personen met een verstandelijke handicap uit te diepen en een verantwoorde wetenschappelijke methodiek te ontwikkelen om met deze doelgroep te musiceren. Meer informatie via:
[email protected].
In de namiddag was er ruimte voor debat tussen een exquise selectie van muziekspecialisten: Jerry Aerts (deSingel), Tijl Bossuyt (De Veerman), Gilbert De Greeve (International Kodály Society), Marc Erkens (Lemmensinstituut), Herman Mariën (Jeugd & Muziek), Mark Reybrouck (musicoloog), Philip Sioen (VerDi DKO) en Dirk Van Damme (kabinet Onderwijs), gemodereerd door Herman Baeten (Musica), discussieerden uitvoerig over de plaats van muziek in onderwijs en in de samenleving enerzijds, en anderzijds – meer specifiek –
over de plaats van muziekonderricht in de diverse onderwijsgeledingen (basis- en secundair onderwijs, Deeltijds Kunstonderwijs, Hoger Onderwijs). Van het belang van muziek als humane waarde was iedereen ruimschoots overtuigd, maar de visies over implementatie van dit principe in onderwijs en samenleving liepen sterk uiteen. Deze versnippering is ook vast te stellen in de organisatie van het muziekonderwijs, reden waarom de sector ook zo sterk op de korrel kon genomen worden door
dagogische sector te voeren, en vooral om het met succes te blijven verdedigen ten aanzien van andere belangengroepen. Er zijn immers zoveel zaken belangrijk, sport bijvoorbeeld. Langs de andere kant bleek uit het debat alleszins dat het probleem niet is dat de verschillende geledingen van de muzieksector mekaar niet (willen) begrijpen, of niet willen samen werken: talrijke samenwerkingsinitiatieven worden ontwikkeld, er wordt naar mekaar geluisterd en met mekaar gepraat. Hoewel het dus zeker waar is dat één consistente visie over muziek in de samenleving en in het onderwijs wenselijk is, en dat er zeker werk aan de winkel is wat betreft een eensluidende of eensgezinde communicatie hierover, moet erover gewaakt worden dat het kind niet met het badwater wordt weggegooid, namelijk dat muziek een pluraal gegeven is, en dat een boeiend en bruisend muziekleven en muziekonderwijs gebaat zijn met een pluralistische organisatorische aanpak en behandeling, met respect voor variatie en zelfs voor tegengestelde benaderingen. Kevin Voets Dit colloquium kwam tot stand met de steun van Muzes, Muziekcentrum Vlaanderen en het Lemmensinstituut.
bijvoorbeeld Anne Bamford in haar gewraakte rapport (cf. Forum, jg. 15, januari-februari 2008, nr. 3, p. 20-25, bijdrage van Johan Sanctorum). Hierdoor blijkt het ook voor de overheid moeilijk om een consistent beleid ter ondersteuning van de muziekpe-
9
Effecten van muziekbeoefening op de werking en de structuur van de hersenen Dr. Eric Baeck (België) is een bekend Belgisch neuroloog en musicus die uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de medische aspecten van muzikale opvoeding op de ontwikkeling van de hersenen.
Omdat Dr. Baeck
zelf een ervaren musicus is, met onder andere een internationale carrière als dirigent, krijgt zijn neurologisch onderzoek een grote meerwaarde.
Ook maakt hij een uitvoerige Belgische dirigent André Cluytens. Hij heeft talrijke publicastudie over de befaamde
ties op zijn naam zowel over neurologische onderwerpen als over puur muzikale thema’s.
Vermits klinische onderzoeken, geverifieerd door lijkschouwingen op het einde van de 19e eeuw, hadden aangetoond dat het spraakvermogen bij rechtshandigen in de linkerhelft van de grote hersenen is gelocaliseerd, werd later verondersteld dat muzikale functies zich in de rechterhemisfeer zouden bevinden. Er werden inderdaad gevallen beschreven van expressieve of perceptieve amusie door rechterhemisfeerletsels, maar er zijn ook gevallen bekend van amusie als gevolg van linkerhemisfeerletsel zonder afasie en gevallen van afatische musici (bv. V. Shebalin, J. Langlais) zonder amusie. Er bestaat namelijk geen muziekcentrum in de hersenen. Perceptie van muziek is niet afhankelijk van de rechterhemisfeer maar van verschillende neurale netwerken, die in relatie staan met de basiscomponenten van muziek (toonhoogte, melodie, ritme, metrum, timbre) en die verspreid zijn over de twee hemisferen. Neuropsychologisch onderzoek van patiënten met herseninfarcten of na operaties voor onbehandelbare epilepsie heeft aangetoond dat de rechterhemisfeer, meer specifiek het achterste deel van de bovenste temporale winding, instaat voor de verwerking van de globale melodiecontour, de linker hemisfeer voor de intervalstructuur. Het ritmisch gevoel zit links; de perceptie van het metrum is daarentegen afhankelijk van het voorste deel van bovenste rechter en linker temporale winding. Tussen niet-musici en musici zijn er daarenboven verschillen: melodieperceptie zou bij niet-musici holistisch
10
gebeuren in de rechterhemisfeer, bij musici analytisch in de linker. De manier waarop de hersenen muziek verwerken varieert echter niet alleen met het niveau van muzikale competentie maar ook met de luisteromstandigheden (aandachtig luisteren/achtergrondmuziek) en met het geslacht (vrouwelijke niet-musici hebben grotere rechter dominantie). Moderne scanningtechnieken zoals PET bevestigden op het einde van de 20e eeuw bij normale proefpersonen dat toonhoogte-, ritme- en herkenningstaken activatie geven in de linkerhemisfeer en de timbretaak in de rechter (rechter bovenste en middelste frontale winding). Met deze technieken zijn er vervolgens complexe neurale netwerken aangetoond: muziek lezen, pianospelen met de rechterhand en luisteren naar muziek gaan bv. gepaard met de activering van een zenuwnetwerk dat over de hersenschors van de vier hersenkwabben (linker motorische en premotorische schors, beide temporale, pariëtale en occipitale kwabben) en de (rechter) kleine hersenen is verspreid. Ook netwerken voor muzikaal geheugen en muzikale verbeelding zijn beschreven. Een anatomisch schema van muziekperceptie ziet er als volgt uit: het akoestisch signaal, opgevangen door het trommelvlies van het uitwendig en het slakkenhuis van het inwendig oor, komt langs de opstijgende gehoorbanen via de hersenstam terecht in de primaire gehoorschors (Heschl) gelegen in de bovenste winding van de temporale kwab. Van hieruit worden componenten van de geluidsstimulus gezonden naar aangrenzende as-
sociatiezones van de temporale kwab en naar verder gelegen schorsgebieden via neurale netwerken voor specifieke muziekcomponenten (toonhoogte, metrum, ritme, timbre). Hierin speelt hemisferische differentiatie een rol, maar ook hemisferische interdependentie. Diepere, onder de hersenschors gelegen structuren zijn hierin ook betrokken, namelijk de thalamus in audio-visuele aspecten en het limbisch systeem in emotionele effecten. De hersenstructuur van musici vertoont, volgens een andere scantechniek (NMR) verschillen met niet-musici. Zo is bij musici met een absoluut gehoor (meestal diegenen die hun muziekstudies hebben aangevangen vóór de leeftijd van zeven en bijna nooit na elf jaar) het linker planum temporale (een bepaald deel van de gehoorzone in het achterste gedeelte van de bovenste winding van de temporale kwab) groter dan bij musici met een relatief gehoor en dan bij niet-musici. Bij musici die op vroege leeftijd met muziekstudies zijn begonnen, is ook de voorste helft van het corpus callosum (de hersenbalk die de twee hersenhemisferen verbindt) groter dan in de controlegroep of dan bij musici die hun studies later hebben aangevat. Tenslotte is het gemiddeld relatief volume van de kleine hersenen bij mannelijke musici groter dan bij mannelijke niet-musici. Deze veranderingen in het corpus callosum en in de kleine hersenen zouden het gevolg kunnen zijn van vroegbegonnen complexe bimanuële vingeroefeningen. Er is trouwens aangetoond door magnetisch hersenonderzoek (MEG) dat de motorische- en gehoorzones in de hersenen veranderingen ondergaan bij instrumentalisten: de vingers van de linkerhand
11
vertonen bv. een grotere representatie in de rechter motorische zone van violisten in vergelijking met een controlegroep, en dit is vooral duidelijk voor vingers 2 tot 5 die de snaren bespelen, minder voor de duim die de vioolhals vasthoudt en niet voor de
© Wim Vaneesbeeck
rechterhand die de strijkstok beweegt. Met MEGonderzoek is ook een grotere auditieve representatie in de gehoorzones bij musici aangetoond: de geregistreerde dipoolmomenten voor pianotonen (niet voor zuivere, sinusoïdale tonen van dezelfde
12
frequentie en geluidssterkte) zijn 25% groter dan bij een controlegroep en dit is gecorrelleerd aan de beginleeftijd van muziekstudie (hoe jonger vóór 9-jarige leeftijd hoe groter). Eveneens werd met dit onderzoek een grotere auditieve corticale representatie voor het timbre van het hoofdinstrument (viool bij violisten en trompet bij trompettisten) aangetoond, vergeleken met het timbre van een ander instrument (viool voor trompettisten en viceversa). Tenslotte is er, respectievelijk met MEG en driedimensionele NMR, een verhoogde activiteit en toename van hersencellen in de Heschl-zone bij beroepsmusici vastgesteld. Men zou kunnen besluiten dat op één of andere manier in de sensorische hersenschors een structurele adaptatie optreedt, afhankelijk van de sensorische input die tijdens het muzikaal leerproces wordt verwerkt. Waarschijnlijk betreft het een plastische reorganisatie, i.e. veranderingen in synaptische verbindingen en/of neurale groeiprocessen door training. Mogelijk is er ook een aangeboren structurele eigenschap, i.e. genetische factor. Het is echter nog niet geweten in welke mate de expressie van neuroplastische processen wordt gemoduleerd door genetische- en/of omgevingsfactoren. Over de nevenwerkingen van muziek is de laatste jaren veel te doen geweest. Alleszins staat vast dat neurotransmitters, neuropeptiden en biochemische mediatoren een rol spelen in de perceptie en emotionele verwerking van muziek. Bij het beluisteren van aangename muziek komen namelijk dopamines, endorphinen, endocannabinoïden
en ook nitric oxide (een stof met antibacteriële, antivirale en immunomodulatorische eigenschappen) in de hersenen vrij. Daarenboven werd een effect op de ‘brain-derived neurotrophic factor’ en de ‘nerve growth factor’ in de hypothalamus bij muizen vastgesteld (niet bij mensen want de muizen moeten na de proef onthoofd worden voor de bepaling van deze stoffen), i.e. proteïnen die instaan voor de groei, overleving en functionering van zenuwcellen, terwijl de hypothalamus, een diep gelegen hersenstructuur, de lichaamshomeostase reguleert en neuro-endocriene en immunosystemen beïnvloedt. In de negentiger jaren van vorige eeuw maakte de slogan “music makes you smarter” veel ophef en sprak men van een Mozart-effect omdat proefpersonen in spatiële testen beter scoorden na het beluisteren van 10 minuten van een Mozartsonate dan na een relaxatietape of na stilte. Het bleek echter om een short-term effect te gaan dat ook niet specifiek was. Maar enkele jaren later toonden verschillende studies toch dat zesjarigen die 7 maanden Kodály-methode hadden gevolgd in zgn. ‘test arts classrooms’ betere resultaten behaalden in wiskundige-en taalvaardigheden dan kinderen uit ‘standard arts classrooms’. Men zou het kunnen vergelijken met de densere verbindingen van hersencellenuitlopers en de toename van hersencellen in de muizenhypothalamus door een verrijkte muziekomgeving.
bare rol spelen in de ontwikkeling van neurale netwerken en de vrijmaking van biochemische stoffen in de hersenen en dat hierdoor de auditieve, motorische, intellectuele en emotionele functies worden bevorderd. Maar moest dit, 2000 jaar na Plato, nog bewezen worden? Eric Baeck NB: Wegens de doelstelling van FORUM wordt in onderhavige tekst niet nader ingegaan op de onderzoeksmethodes en de wetenschappelijke onderbouw van de lezing tijdens het Symposium. Voor verdere informatie verwijzen we naar E. Baeck (2002). The neural networks of music. European Journal of Neurology 9:449-456.
Als besluit kan gesteld worden dat luisteren naar muziek, zingen en een instrument bespelen, bij voorkeur vanaf jonge leeftijd, een onvervang-
13
Practical Challenges when Implementing Music Education as a Fully-fledged Subject in the General Education Curriculum
Professor Michael Stocks (UK) onderwees in basisscholen en in humaniora’s alvorens Pedagogisch Adviseur te worden in West Bromwich en later in de County Somerset. Hij heeft altijd interesse gehad voor en is nauw betrokken bij het opstellen van muziekcurricula. Hij publiceerde talrijke artikelen en een serie boeken met de titel Growing with Music. Momenteel is hij Director of Curriculum and Training voor de The Voices Foundation in London, UK. Professor Stocks was ook een van de genodigden op het internationale forum Quo Vadis Musica in Humlebaek Denemarken in 1996. www.voices.org.uk
|
The Place of Music in the Curriculum
The idea that music should be a fully-fledged subject of the General Education Curriculum is strange to many. In English schools (I can only speak in depth from my experience in England) it is not uncommon for headteachers and teachers to use music as nothing more than a recreational activity, providing light relief from what they see as the more ‘demanding and important’ parts of the curriculum, such as Maths, Language and Science. Consequently, in many schools, music is valued only on those special occasions when the school wishes to promote itself to parents and the community through music performance. But does it follow that occasional good performances at the school are the result of good music education ? In English primary schools at this time, because many primary teachers are terrified at the prospect of teaching music, a large majority of our primary school headteachers, out of desperation, feel they must import local musicians to “do the music”. When this happens, the children come to believe that there is something different about music that their teacher doesn’t teach music because you have to be musically gifted or to be able to play the piano to teach music (some musicians and teachers do little to
14
eradicate this myth). Although the intention is well-motivated, these imported musicians rarely have appropriate teaching experience or training. An ability to play the piano, the trumpet or the clarinet (or experience in a local choral society) are not adequate qualifications for teaching music in class – and often lead to disastrous outcomes for the children. We should remember that importing staff like this would not be tolerated in other curriculum areas.
First, we should work towards establishing ‘curriculum music’ (i.e. music in the school classroom) which aims to provide the basic skills and concepts children need to develop their personal musicianship. This musicianship then enables the child to participate effectively in (what I prefer to call) ‘extended music activity’ - such as choirs and instrumental ensembles. Decision-makers, such as civil servants and headteachers lack experience beyond what was common practice when they were at school; for example, I remember the headteacher who welcomed me to her school by saying “We don’t sing at this school because we do not have anyone to play the piano”. Consequently, we really have a desperate need to find ways of introducing more effective and efficient ways of teaching music in our schools. Our challenge, therefore, is to form a clear and coherent view about the nature and role of school music education.
|
Painting is so easy for those who don’t know what they are doing ……... .. but rather more difficult for those of us who do. Edgar Degas (1834-1917)
An Example of Good Practice
Clearly, the starting point for change and development of this kind must be to take up a philosophical position about the role and purpose of music education. In Hungary, it was Kodály’s inspiring philosophy which led to the remarkable achievements so much admired by music educators across the world. After much thought and consultation based upon my observations in Hungary (and, subsequently, in the United States), my own thinking arrived at the following simple conclusions – (i) that we should introduce our primary schoolteachers to a new approach
15
to music education through in-service training programmes, (ii) that we should build from the bottom (by concentrating on our primary schools), (iii) that the progression of learning should be by small steps, and (iv) that use of the singing voice should have considerable priority in the teaching. Speaking of the Hungarian situation in their early days of development, Kodály had said: The greatest deficiency in our culture is that it is built from above. I knew this to be true for England also, and at music education conferences and meetings I was constantly disappointed that we were unable to arrive at a common view of putting the primary sector first, building by small steps and working for a progression and continuity of learning. Even now, we are still far from a consensus view. In my opinion, ‘curriculum music’ in our secondary schools has little chance of improvement, unless we get it right first in our primary schools. Kodály made it clear that it is for each nation to find its own solutions to the challenges which present themselves. It is the universal nature of Kodály’s philosophical legacy which, if we choose to use it, can provide a sound basis for meeting our local challenges and finding our own solutions.
|
opportunities for them to give support to their primary teaching colleagues. In England, we have a national initiative for creating Advanced Skills Teachers who give advice and support to teachers in their neighbouring schools. This is one way forward, perhaps, but being a good teacher of children does not necessarily mean that you will be good at working with adult teachers. In fact, it is a very different ballgame. It is my view that in the primary sector the (so-called) ‘music specialist teachers’ need to be trained for the following: (i) to provide support for primary class teachers up to, and including, classes of 8/9 year olds, (ii) where continuity has been achieved, to take on the responsibility for teaching music to children aged 9 onwards, and (iii) to ensure that those teachers who carry a responsibility for music within their primary school are equipped to lead a sustainable music curriculum programme. The challenge can be bewildering. We have a National Curriculum in England which requires that all children have access to music education, which is failing. We certainly need more specialist music teachers, but it is clear that hell will freeze before this becomes a reality for our 17,361 primary schools.
In English schools, our maintained primary The Nature of the Challenge in sector of 17,361 schools serves 4,107,680 primary England
Where specialist teachers exist, we should take full advantage of their expertise by creating
16
children. In addition, mainly in our cities, we have a significant proportion of children for whom English is not their mother tongue. I know
several schools in London, for example, in each of which their children speak up to 24 different first languages. Britain has always enjoyed a rich cultural mix and has benefited greatly from it; but, obviously, this fact has implications for the content and structure of our music curriculum.
|
Seeking Solutions
So, a music curriculum must be built from the earliest years, with a progression of learning and continuity from year to year. In fact, this makes the primary phase not only the most important for music education, but also the longest phase in statutory provision. Use of the singing voice, particularly through transactional singing, is essential to the process of learning. ‘Transactional singing’ is when the child uses the singing voice as a means for making individual music responses in class, similar to what is called transactional speech in the language class. If curriculum music is to succeed within the primary sector - which, so far, has never happened in England - we must recognize the following: - We need to acknowledge that there are two traditions in music: the aural and the written. Most music in the world is in the aural, unwritten, folk, spontaneous tradition. The written, interpretive, classical tradition is of equal importance. A music education programme must include both, and we must remember that for music, as in language, the aural precedes the written.
- We need to understand that music has two performing media: the singing voice and instruments. The significant difference between the two is that when the child uses his/her singing voice, it is the child who makes the sound; when using an instrument, however, the child makes no sound at all but manipulates an object to make the sound. For music education this is, surely, an important distinction. For some strange reason, the general public is more impressed by the manipulators than by the singers, and what is more infuriating than those who write in papers and articles about ‘musicians …. and singers’ ? In education, at each stage of learning, it is essential for the teacher to decide which of these two media is most effective so that for all children learning takes place.
17
- We need to recognise the value of ‘internalising’ or ‘inner hearing’, which is to do with hearing music in one’s head. For the children it is what we call ‘using the thinking voice’. It becomes the way in which each child ‘thinks’ music. - ‘Improvising’ is an essential means by which the child reinforces a new skill or concept and makes it his/her own. These last two pedagogical tools are the least recognised, least used, least understood and yet most needed devices to support good teaching and learning.
|
Final Thoughts
It may seem obvious, but to be credible and relevant, any music education programme must be planned for what the children can potentially achieve, not for what the teacher can currently teach. I am sure it is only if we teach music as music – that is, avoiding watered-down, pale imitations of music, and fully believe that our pupils are capable of performing, analysing and understanding music – that we will succeed. Music education promotes high level intellectual and physical attainment and evokes deep emotional and aesthetic responses; it stimulates processes of thinking which require high levels of accuracy and precision. Kodály recognised how music is also a remarkable medium for communication between people of different cultures, ages and social background and passionately promoted it throughout his life. Like
18
so many before him, and since, he believed in the essential place and role of music in human life. He said: And what is the aim of all this long and tiring work? To win competitions? To outshine one’s fellow musicians? To obtain fame and renown? No. It is the bounden duty of the talented to cultivate their talent to the highest degree, to be of as much use as possible to their fellow men. In England, we have not yet met all of our challenges, of course, nor have we found solutions to all of our problems. But we continue to learn and we try to persuade by example, as well as by argument. There will always be new challenges and as we face them in the future, we would do well to remember the words of Charles Darwin (1809 – 1882): It is not always the strongest nor the most intelligent that will survive, but the one who is most adaptable to change. Michael Stocks Director of Curriculum and Training with The Voices Foundation in England, at a Colloquium at the Royal Conservatory of Antwerp, Belgium on 1st March 2008
Positive Influences and Benefits of Integrated Music Education on the Cognitive Development and Social Conduct of Children and Youngsters Dr. Maria Spychiger (Zwitserland) is professor aan de Hochschule für Musik und Darstellende Kunst in Frankfurt, Duitsland. Zij werkt ook samen met het Mozarteum in Salzburg. Dr. Spychiger is een internationaal gerenommeerde muziekpsychologe die vooral bekendheid verwierf met een experi-
Universiteit van Salzburg. Zij heeft talrijke publicaties op haar naam en is een gevraagde spreker op internationale congressen. Zij was ook een van
ment in samenwerking met de
de genodigden op het internationale forum
Quo Vadis Musica in Humlebaek Denemarken in 1996. www.unifr.ch/pedg/staff/spychiger/ spychiger.htm
Empirical research on the effects of musical education can by now look back on a 45 years long tradition. It started in the 1950ies in Hungary with teachers and researchers who carried out strong music programs in public schools, initiated and supported by Zoltán Kodály and Béla Bartók. This group aimed to improve musical ability and activity on a national level. It also clearly felt, and found, that not only did the children learn music well, but also learned faster and did better in other cognitive and artistic domains, such as math, or the visual arts. Hungary´s schools earned a leading position and world reputation in music education for about 30 years. By now, in the past two decades or so, it seems that the focus on music and its teaching and learning has moved to a high attention in music and musical behavior’s outcomes in the sense of benefits in extra-musical domains. These benefits have often been called “transfer-effects”, which is a way of interpreting changes, mostly measured in children and youngsters, who have participated in long-term music programs. It is not easy to find out how short-term effects of music (as discussed in the next paragraph) transform into longlasting benefits. Due to the complexity which is created by the multiple influences in long-term effects, the research results (measured on nowadays quality standards) provided by longitudinal studies are not as conclusive as we would want them to be. A sufficient amount of research results
19
nevertheless indicates that long-lasting behavioral and cognitive changes do occur in connection with extended musical activity. Most of all, there are many astounding documents; for example, a very courageous political idea was carried out in the violence-ridden city of Medellin, Columbia, when the decision was made to establish numerous music schools, for hundreds of children and youngsters, and to offer the instruments for free to all who would choose to participate in such a program. The project’s title is “Mozart in Medellin”, and may as such be criticized to be “eurocentric”, but the fact that so many children have joined music learning groups so far tells us that it accommodates a need. Kids of multiple ages play together in large groups in one tune with impressive results, musical as well as extramusical. For many children and youngsters, this musical activity is the way out of socially destructive behaviour. A documentary on this project portrays the development of a number of children, among them Elisabeth, who plays the trumpet. She lives in one of the violence ridden sections of the city; her father was killed at night in a street close to the family´s home when she was five. She learned about the possibility of taking music lessons at a music school four years ago. The information was spread by a loudspeaker on the schoolyard. In the meantime, she has become a member of the youth symphony orchestra, and she is also the teacher of a small group of beginning trumpet players. Dozens, hundreds of children and young sters have so far become involved. The climate in
20
many streets of the music districts has changed dramatically to the better, and the rate of violence decreased. In the above-mentioned documentary, Sara, a youngster, tells the interviewer: “I have colleagues who were involved with drugs. They come here (to the music school, M.S.) and spend most of their time here. They liberate themselves from the streets there, and do no longer run after those things there.” She has become a clarinet player, and as the interviewer asks her why she chose this instrument, her response is: “Well, I like the clarinet very much. Since – it has a soft timbre. The instruments are sometimes like a consolation. They are of great help. They help people to find a way out of problems.” Sara’s statement leads us to a new hypothesis on the effects, which I would like to introduce at this point: playing an instrument establishes a new
relationship – the relationship with the instrument. The instrument may serve as some kind of a transitional object (using a psycho-analytical term introduced by Donald Winnicott). It looks as if person and instrument build up a dyade; in triadic semiotic terms, person and instrument relate to each other, the instrument being the reference (or “the object“), the musician being the interpretant (or “the subject“). Person and instrument interact with each other and by this relationship create something new (“the representant“ or “the sign“) – a musical situation. An atmosphere goes along with this musical situation, in which many crucial things can occur. The following is a rather unsystematic attempt to name and list them: musical learning may be mentioned first, then communication (with the teacher, with the other musicians, with the audience), which may be experienced as coordination with the others, community, and even communion. Individuals may find themselves in states such as flow, aesthetic experience, self-perception, creativity and growth. Looking at pedagogical and didactical aspects, feedback, reinforcement, challenge, corrections, comparisons of current with intended achievement, may occur. Further, and of course, the short-term effects as mentioned above take place within the actual situation. Among the academic disciplines, it is psychology, and most so neuropsychology, which in recent years has shown a high interest in musical effects. Processing music involves many
brain areas, and in doing so, it has a strong brainactivating impact - neuroscientists speak of “brain jogging”. Due to the brains’ plasticity, repeated and intense musical training can change the size of brain-areas, and the connections between them. The studies, carried out on the question of “what music does”, have multiplied within a short time, and with very impressive results: due to its direct influence on the release (or non-release) of transmitters and hormones, musical activity has the power to change a persons mood, impact on physiological processes such as blood pressure, breathing frequency, skin temperature, muscle tone, motor impulses and activity. Music can also reduce pain or help to relax and fall asleep, stimulate social behaviour, induce numerous feelings such as happiness or sadness, pride or despair, bewilderedness, and many other things.
21
For example, many people report that singing makes them feel good. Why does singing make happy? Recent studies have revealed that Oxytocin is in play, a neuropeptid, which plays an important role in the domain of social interaction and is related to emotional bonding, and as such is increased in nursing mothers, as well as in erotic interaction. Oxytocin also inhibits the production of stresshormone Cortisol. With all these functions, it is called “hormone of love and cuddle“, “bonding hormone“, “happiness hormone“, and even “painreliever“. Singing stimulates within a short time the production and release of Oxytocin, and can therefore be qualified as a highly psychoactive activity. Effects of music are also frequently reported for animals. For example, the main figure in “The wheeping camel”, a mother camel who rejects her newborn baby, is cured by the sound of a violin put on her body. The mechanism may be similar to the one that takes place in singing: the sound waves reaching her body may have caused a release of hormones, which changed her attitude and behaviour toward the so far rejected child. Music activates, like psycho-active substances, the release (or non-release) of transmitter substances at the synapses of the neurons. A persons achievements, physical (e.g. running or cycling) or cognitive, can improve under the influence of music and music-related activity (most astounding are short-term improvements in intelligence test outcomes, labelled as “Mozart effect”). The new powerful methods, called brainimaging, allow to observe the brain while it is “at work” and provide new results with regards to the
22
question of “what music does”: processing music involves many brain areas, and in doing so, it has a strong brain-activating impact. Neuroscientists even speak of “brain jogging”. Due to the brains plasticity, repeated and intense musical training can change the extent of brain areas and the connections between them, which can be detected in comparing brains of people with and without musical training.
However, images of brain activity do of course not show what the real content and meaning of these observed activities are. Even if everyone knows that effects of musical activity exist, as well as every serious researcher who has grappled with the topic during a longer period, one has to admit that there
long-term extra-musical benefits are most likely to appear as the musical activity itself is a longterm one, and on a high cognitive and artistic level. As for the social aspect, it matters that these activities are carried out within groups, that is, in social interaction, as opposed to hours-long daily practicing alone.
is no way to generalize these effects. At this time, my take at the topic is as follows: much research has been carried out, and money spent, on these investigations. As for music educational interests, it is now time to have a pay return: resources are to be made available to the promotion of music education´s true concern - musical learning itself. In methodological terms this means that musical behavior and learning is to be supported and investigated as the dependant, not as the inde pendant variable. Not “what does music do?” and “what are the benefits of musical learning?”, but “what promotes musical learning?” “how is music to be taught?”, “which teachers, methods, for which children, in what places?”, “what motivates and stimulates kids to learn music?” are the crucial questions. Due to music’s complexity, there is no fast road to acquire skills and expertise. But also,
As for the benefits and effects of music, one may say that people can experience them without musical education. But this cannot be said in the same way with regards to the generation and experience of musical meaning and achievement. Music is something people do, but musical abilities do not develop by themselves, and musical achievement does not result from musical giftedness but from learning and practicing. It has to be promoted by educational efforts. The final statement is, therefore, that what is needed most of all, are well trained music educators, on all levels, for children, school and preschool, for students, and for teacher education students. Needed are also politicians, who recognize, acknowledge and support this need. Spy / May 14, 2008
23
Klanken in de stad Een cluster van artistieke onderzoeksprojecten met betrekking tot de muziek in de Zuidelijke Nederlanden in het algemeen en Antwerpen in het bijzonder.
Titelpagina van de score van de mis Maria Assumpta van J. A. J. Faber
Aan het conservatorium van Antwerpen (Hogeschool Antwerpen) lopen in het kader van het academiseringsproces i.s.m. de Universiteit Antwerpen meerdere artistieke onderzoeksprojecten die betrekking hebben op het muziekleven in Antwerpen. Een belangrijke onderzoekslijn die sinds enkele jaren wordt uitgezet, betreft de relatie tussen veranderend consumptiegedrag in de achttiende eeuw en de muzikale evoluties in de Scheldestad. Er wordt m.a.w. onderzocht in welke mate bepaalde muziekgenres (kerk-
24
muziek, speelmansmuziek, opera, huismuziek) zich aanpassen aan de (constant) evoluerende stijlinvloeden, en hoe sacrale en profane genres elkaar beïnvloeden. Hierbij wordt de stad Antwerpen beschouwd als een “pars pro toto” voor het muziekleven in de Zuidelijke Nederlanden in zijn geheel, waarbij ook muziek uit andere steden op exemplarische wijze in deze projecten(cluster) wordt verweven. Een aanzienlijk deel van deze muziek is nog niet eerder in moderne editie verschenen, is bijgevolg voorheen niet stilistisch onderzocht en wordt voor het eerst sinds meer dan tweehonderd jaar opnieuw - op een historisch geïnformeerde en geactualiseerde wijze - tot klinken gebracht. Het onderzochte en nog te onderzoeken materiaal bevat een schat aan gegevens die samen een staalkaart bieden van verschillende aspecten van het muziekleven in de Stad aan de Stroom. Aldus ontstaat er een geheel aan klankmogelijkheden, dat het 18de-eeuwse muzieklandschap opnieuw en heel concreet, mede ook in de context van historische locaties, tot leven kan brengen. Uiteraard is het de bedoeling deze klankwereld open te stellen voor een ruimer publiek, dit op een vernieuw(en) de wijze, waar mogelijk geflankeerd door erfgoed in de brede betekenis van het woord (architectuur, museaal en zelfs immaterieel erfgoed). Zo willen we komen tot een integrale benadering van de muziek als “gesammtkunstwerk” avant-la-lettre, hetgeen muziek vaak ook breder toegankelijk maakt dankzij uitdagende concertformules. Laten we niet vergeten dat deze werken immers vaak een onderdeel vormden van een bredere “spektakel”cultuur.
De essentie van al deze projecten betreft natuurlijk de artistieke onderzoekscomponent. Een onderzoeksconsortium, aanvankelijk bestaande uit Bruno Blondé (UA, Stadsgeschiedenis), Eugeen Schreurs en Frank Agsteribbe (Conservatorium Antwerpen) werd op organische wijze uitgebreid. Andere docenten en studenten werden bij projecten betrokken om samen heel wat ten onrechte vergeten muziek “in het vuur van de uitvoering” opnieuw te ontdekken. Hierdoor ontstond en ontstaat de broodnodige wisselwerking tussen diverse types van onderzoekers/uitvoerders om zo te komen tot de “ideale” - maar zeker niet definitieve - uitvoeringspartituur. Ook aan de zijde van de UA wordt de interdisciplinaire samenwerking uitgebreid, dankzij de contacten met Hubert Meeus, Maartje De Wilde (vb. organisatie van het colloquium “Klank van de stad” in 2007) en Timothy De Paepe (vb. driedimensionele reconstructies van theaterruimtes). Ook buiten de grenzen van de Associatie ontstonden er win-winsituaties (vb. de samenwerking met Karel Moens van het Vleeshuismuseum/Klank van de Stad), Amuz (voor de organisatie van het nog nader te bepalen publieksmoment Klanken in de stad / Music and the City wellicht in 2010), deSingel (voor een meer actuele invulling van bepaalde producties), de stad en de provincie Antwerpen (voor kader en logistiek), Resonant (voor inhoudelijk/ logistieke expertise en passend binnen een sensibiliseringsactie van de mogelijkheden van ons rijk muzikaal erfgoed). Andere partners zijn op dit ogenblik uiteraard niet uitgesloten, maar de besprekingen zijn gaande
25
De resultaten van het uitgevoerde onderzoek vormen ook de basis voor de masterscriptie (K.U.Leuven, afdeling Musicologie) van Bart De Vos over de drie Antwerpse Paasmissen, die gedeeltelijk via deze onderzoeksprojecten werden getranscribeerd. Samenwerking met de VUB (Koen Buyens die over de Brusselse hofkapel in de 18de eeuw werkte) is een voor de hand liggende volgende stap. Ook de internationale inbedding wordt verzekerd: de internationale RISM-databank 1 wordt gevoed zowel door invoer via het beiaardproject van de Associatie K.U.Leuven-Wenk (Lemmeninstituut) als door het speelmansproject van de Antwerpse Associatie (Conservatorium). In return wordt dit Vlaams muzikaal erfgoed opgenomen in het mondiaal erfgoed en kan het onderzoek terugvallen op comparatieve informatie uit 26 landen. Buitenlandse steun verkregen enkele projecten via referees zoals Margaret Murata (University of California, Irvine) of Philippe Vendrix (Tours) en individuele onderzoekers zoals Albert R. Rice (auteur van het boek The Baroque Clarinet, Oxford University Press, 1992) en Dr. Robert Adelson (Instrumentenmuseum Nice). Daardoor ontstaat de facto een heuse internationale en interdisciplinaire onderzoeksgemeenschap “in de kunsten” een unicum in Vlaanderen , die zeker wat extra ondersteuning zou kunnen gebruiken om verder uit te groeien tot een attractieve excellentiepool. Dit haast modulair opgebouwde totaalproject ontwikkelde zich “op natuurlijke wijze” van iets 1 Répertoire International des Sources Musicales, een onafhankelijke organisatie ressorterend onder Unesco en IAML (International Association of Music Libraries Archives and Documentation Centres) http://www.iaml.info/)..
26
zeer kleinschaligs tot iets vrij ambitieus. Het zogenaamde “missenproject” (Consumptieveranderingen en kerkelijke muziekcultuur in de ‘Ongelukseeuw’. Casus Antwerpen, ca. 1650 – ca. 1750) genereerde m.a.w. veel enthousiasme en toonde aan dat artistiek onderzoek voor alle betrokken partijen voordelen bood. Daardoor deinde het uit naar nieuwe, ten dele aanverwante en zeker complementaire, deelprojecten. Naarmate de verschillende onderzoeksprojecten zich voltrekken komen ook meer resulaten en vervolgtrajecten aan de oppervlakte, zowel van artistieke als van historische aard, steeds in de vorm van een symbiose. Naast de reeds vermelde masterthesis rond de Paasmissen werd tevens een interdisciplinair onderzoeksproject via het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) van de UA goedgekeurd. Hierdoor wordt musicologe Stefanie Beghein, die reeds haar sporen verdiende met onderzoek naar de unieke 18de-eeuwse muziekcollectie van de St.Romboutskathedraal in Mechelen, in staat gesteld de kerkelijke muziekproductie van Antwerpen te contextualiseren in het globale confessionaliseringsproces. De aan Josephus Hector Fiocco toegeschreven requiemmis werd driemaal uitgevoerd door studenten van het conservatorium o.l.v. Frank Agsteribbe: tweemaal in Antwerpen (Amuz) en eenmaal in Augsburg. Dit vormde meteen ook een stevige basis om een op de uitvoering gebaseerde partituur uit te werken, bijkomend gereviseerd door Piet Stryckers. In samenwerking met Resonant, centrum voor Vlaams muzikaal erfgoed, werd een
stramien voor editie ontwikkeld. Een ander werk dat momenteel wordt voorbereid is het requiem van Philippus II van Steelant (dedicatie van 1653). Het werk bevat wellicht de oudste uitgeschreven ensemblemuziek voor vier trombones in de Zuidelijke Nederlanden. De specifieke bezetting verwijst uiteraard naar het Laatste Oordeel. De transcriptie werd mede mogelijk gemaakt in het kader van de uitvoering van het werk in opdracht van de erfgoedcel van Antwerpen, dit in de context van een Rubensanniversarium. Dankzij een captatie door Klara werd het werk onder meer tweemaal uitgezonden in Noorwegen. Vermeldenswaard is uiteraard ook de Missa Mariae Assumptae van de hand van Johann Adam Faber. Het werk bevat de oudste - althans de meeste geëlaboreerde - klarinetpartij ter wereld. Het is nu al duidelijk dat de resultaten van het “missenonderzoek” de stoutste verwachtingen overtreffen en dat de gerealiseerde transcripties, die in de loop van 2009 en nadien online beschikbaar zullen worden gesteld, nog interessant uitvoeringsmateriaal voor de volgende jaren bevat. Bovendien passen de meeste van de missen perfect in de problematiek van de “one to a part”-discussie, zoals aangekaart onder meer door Joshua Rifkin en door Andrew Parrott in zijn boek The Essential Bach Choir, The Boydell Press¸ 2000. Ze bevatten cruciale informatie hieromtrent over de Zuidelijke Nederlanden. Haast als een antipode voor het “missenproject” is er de muziek van de zogenaamde speellieden. Wie het museum Klank van de stad bezoekt
raakt meteen onder de indruk van de alomtegenwoordigheid en polyvalentie van deze beroepsmusici. Hoewel deze speelmansboekjes slechts “archeologische” restanten bevatten van wat ooit de “populaire muziek” van de 18de eeuw was en deze wellicht ook niet te vereenzelvigen zijn met wat wij heden ten dage onder het containerbegrip “volksmuziek” verstaan, zijn ze belangrijk voor onze kennis van wat een grotere bevolkingsgroep aan muziek hoorde. Aangezien vaak enkel een eenvoudige, vaak schematisch genoteerde bovenstem bewaard bleef, is vooral op dit vlak nog heel wat artistiek en ten dele ook “riskant” onderzoek te verrichten. Het is een enorme uitdaging om op basis van de soms schaarse informatie de muziek te reconstrueren en vooral opnieuw tot leven te brengen.
27
Gegevens kunnen worden geput uit archiefteksten, beiaardboeken waarin de baspartij wel is uitgeschreven, versteekboeken van automaten, die in feite een soort van klankopname zijn zoals het versteekboek van organist/violist Johannes De Gruijtters. Gebruik wordt ook gemaakt van toevoeging van melodielijnen en versieringen alsook van informatie, te halen uit de danspassen zelf. Ook hier levert de invoer in RISM weer een fraai Europees beeld op en kan deze muziek door violisten, theoretici, musici van de jazzafdeling (die het improviseren nog niet ontgroeid zijn) als rasechte “fiddler”-muziek opnieuw tot klinken worden gebracht. Een internationale samenwerking, bv. met violist Jonathan Talbot en dansers, mogelijkerwijs in de vorm van een project of workshop dans ligt hier voor de hand. De resultaten van dit project worden voorgesteld tijdens een lezing op de bijeenkomst van RISM in Napels in juli 2008, in het kader van de bijeenkomst van IAML. Men zegt soms dat een onderzoeker niets aan het toeval mag overlaten, al werden bepaalde spraakmakende en invloedrijke uitvindingen soms bij toeval gedaan. Zo verging het ons ook met een opera op Nederlandse tekst die haast bij toeval is opgenomen in de “onderzoekskorf” van het conservatorium en de UA. Pieter Andriessen, voormalig nethoofd van VRT3/Klara had reeds gewezen op het bestaan van opera’s op Nederlandse tekst, zij het dat er weinig originele titels zijn bewaard gebleven. Vaak betreft het bovendien “slechts” vertalingen van Franse modellen. In een ver verleden
28
zocht een van de ondergetekenden ook vruchteloos naar de wellicht verloren gegane opera van Alphonse D’Eve. Enkel het libretto van zijn ‘Het Gouvernement van Sancho Pança in’t Eylant Barataria Musicael Kluchtspel’ (ca. 1700) is bewaard. Tijdens die zoektocht in 1979 stond in een voetnoot wel de vermelding van enkele andere zangspelen uit 1759-1761, maar deze waren van latere datum en dus niet passend in de context van het dan gevoerde onderzoek. Het is de verdienste geweest van Cor Van Istendaal om het bestaan van deze werken opnieuw in herinnering te brengen. Het qua titel het meest tot de verbeelding sprekende werk, De Sinjoor in Antwerpen, werd in deze context naar voor geschoven. Reeds enkele studenten verrichtten contextueel onderzoek in het kader van de cursus research en enkelen (Hannes Van Lancker, Tijl Stijnen) transcribeerden enkele aria’s onder meer in het kader van een studentenonderzoeksproject. Het verder onderzoek zal worden gevoerd door Peter Strauven in overleg met Timothy De Paepe (onderzoeksproject van het FWO naar theatergeschiedenis in Antwerpen in de 17de-18de eeuw). Ook hier zou het zinvol zijn te denken aan een vervolgtraject omdat het partiturenmateriaal bijzonder relevant is voor de uitvoeringspraktijk en omdat het contextcreërende materiaal (archivalia, teksten, rederijkersleven) zo rijk is en tegelijkertijd de vragen omtrent de uitvoering (door wie werden bijvoorbeeld de vier vrouwenpartijen gezongen? Waarom wordt de Antwerpse beiaard geïmiteerd?) zo pertinent zijn. Een historisch gedocumenteerde uitvoering, met inbegrip van een actuele invulling van de verloren gegane dialogen en de dansen die
het geheel vergezellen (best in een vergelijkbare ruimte) zou ook het onderzoek in de kunsten ten goede komen. Het materiaal daartoe zal immers binnen afzienbare tijd beschikbaar zijn. Publieksbelangstelling is er ook al. Naast de belangstelling van de ‘Dag Oude Muziek’ in Alden Biesen (in bespreking) zal het werk zeker één van de koninginnestukken zijn van de publieksmanifestatie die we plannen in 2010 onder de noemer “Klank van de stad”. Het vierde project, dat samenhangt met de voorgaande betreft de klaviermuziek in de Zuidelijke Nederlanden. Als logisch vervolg op het project rond beiaardmuziek en speelmansmuziek zullen deze klavierbronnen opnieuw, dankzij invoer in RISM, comparatief worden onderzocht en daardoor deel uitmaken van het mondiaal muzikaal erfgoed. Integratie met ander muzikaal erfgoed is bijzonder groot omdat ook de wisselwerking tussen het repertoire - deels voor klavecimbel/pianoforte en deels voor orgel geconcipieerd - en het rijke instrumentarium wordt onderzocht. Een van de centrale vragen hierbij is of er een verklaring is voor de discrepantie tussen de kwalitatief zeer hoogstaande instrumenten (bv. van Johannes Couchet, Pieter Van Peteghem) en de wisselende kwaliteit van de muziek (een uitblinker is ongetwijfeld de klavecimbelmuziek van Josephus Hector Fiocco, recent opgenomen door collega Ewald Demeyere). Ook de rol van de improvisatie dient in deze nader te worden onderzocht, best ‘al doende’. Een mogelijk vijfde project zou er in kunnen bestaan een nieuwe BOF-aanvraag te formuleren
m.b.t. de instrumentale ensemblemuziek uit de 18de eeuw om zo de onderzoekscluster verder te vervolledigen. We denken dan zowel aan de muziek zoals die in salons weerklonk van welgestelde kanunniken die zich samen met organisten en meer “opgevoede” speellieden amuseerden en concerten gaven als aan de blazersmuziek die vaak met (para)militaire openluchtmuziek is te associëren. Vanzelfsprekend zal hierbij aandacht worden besteed aan de balmuziek die in de 18de eeuw in Antwerpen floreerde. Het geheel kan ook perfect worden ingepast in de onderzoekslijn “spektakelcultuur” van die tijd en ongetwijfeld zal opnieuw blijken dat Antwerpen zich op de golven van de Europese mode voortbewoog. Het moge duidelijk zijn dat deze reeks van onderzoeksprojecten, ondanks enkele lacunes - de geestelijke en wereldlijke monodie krijgt nog weinig aandacht, de motetcultuur ontbreekt nog - de perfecte nucleus is voor een globaal, vrij ambitieus “toonmoment” Klank in de stad / Music and the City in 2010, waarop we al enkele keren alludeerden. We zijn er ook van overtuigd dat de uitvoering van deze muziek nieuwe onderzoeksvragen zal opwerpen en dat de wisselwerking “creator – uitvoerder – onderzoeker” essentieel en onlosmakelijk is. Het levert win-winsituaties op voor velen en opent op diverse terreinen heel wat nieuwe perspectieven. Eugeen Schreurs en mede-uitvoerders Bruno Blondé en Frank Agsteribbe Zie ook: http://www.3dtheater.be/III%20rederijkers.htm
29
Tussen Kunst en Kafka Meta-onderzoek naar ondersteuning, omkadering en objectivering van onderzoek in muziek en podiumkunsten. |
Achtergrond
In een vorige Forumeditie (jg. 15, nr. 4, maart-april 2008, p. 3-7) schetste Pascale De Groote reeds uitvoerig het wel en wee van het Structuurdecreet (04/04/2003). Kort gezegd: onderzoek werd een verplichting voor alle hogeschoolopleidingen, maar de kunstopleidingen kregen geen eigen en aangepast kader voor de invulling van de academisering. Gelukkig was de vroeger zeer gespecialiseerde opleiding al aangevuld met een muziektheoretisch en algemeen vormend reflexief kader bij de opname in de Hogeschool Antwerpen in 1994 (Hogescholendecreet). Bovendien was er, gezien de diverse reeds aanwezige onderzoekstradities en -activiteiten in het conservatorium van Antwerpen, bijvoorbeeld in het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek en in de Werkgroepen Oude en Nieuwe Muziek (WOM en WHAM), al een vruchtbare bodem aanwezig voor de uitbouw van artistiek onderzoek en de realisatie van de academiseringsvoorwaarde. Vanaf 2003-2004 kwam het onderzoek in Muziek en Podiumkunsten dan ook in een stroomversnelling. Van deze evolutie naar competentiegericht denken werd meteen ook gebruik gemaakt om aan de maatschappelijke relevantie van de opleiding te werken. Het in de negentiende eeuw gewortelde denkpatroon van opleiden tot orkestmusicus, solist of componist werd verlaten en een veel bredere visie werd ontwik-
30
keld, aangepast aan de actuele ontwikkelingen in de maatschappij, waarbij kunst niet enkel om zijn esthetische en onderhoudende waarde wordt geapprecieerd maar ook als middel om als humane waarde te fungeren. Tot op vandaag ontbreken sluitende richtlijnen van overheidswege omtrent de invulling van de academisering van de Vlaamse kunstopleidingen. Er is een algemeen advies omtrent academisering van de hogeschoolopleidingen goedgekeurd, dat duidelijk stelt dat het zich niet over de kunstopleidingen kan uitspreken. Door de voortdurende polemiek hieromtrent werd nog geen specifiek normatief stelsel bepaald, waardoor de sector zich genoodzaakt ziet zelf een kader te ontwikkelen en voor te stellen, dit vooral omdat de administratieve druk van allerhande bevragingen momenteel tot zuiver kafkaiaanse situaties leidt, met een onsamenhangende wirwar aan rapporteringssystemen en verantwoordingsdossiers (Zelfevaluatierapporten, Voortgangsdossiers, OESObevragingen…), telkens met andere criteria, die uiteraard niet vertrekken vanuit een artistiek organisatieklimaat. Het conservatorium van Antwerpen koos voor de vlucht vooruit en lanceerde in samenwerking met Wim De Pauw (VUB - vakgroep Agogiek, HID) een sociaal-agogisch onderzoeksproject met het oog op een voorstel van kader voor evaluatie van academisering van Muziek en Podiumkunsten, dat enerzijds vertrekt vanuit de pedagogische en artistieke organisatie zelf en anderzijds overeenstemt met de internationale visie hierover.
|
Een voorstel tot ondersteuning, omkadering en objectivering
De doelstelling van het ‘meta-onderzoek’ is tweeledig. Vooreerst wordt er gezocht naar een zinvolle invulling van de academisering voor opleidingen in de studie- en onderzoeksgebieden Muziek en Podiumkunsten. Dit betekent concreet dat in grote lijnen wordt uitgetekend waarbinnen het onderzoek binnen die opleidingen zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Daarnaast is het ook belangrijk om na te denken over hoe de resultaten van onderzoek in de kunsten kunnen worden gekwantificeerd of meetbaar kunnen worden gemaakt. Dit is noodzakelijk omdat de subsidiërende overheden ook zicht willen krijgen op de output van de academisering. Er moeten met andere woorden mogelijke evaluatiesleutels ontworpen worden, die toelaten om de specifieke output van het onderzoek binnen de opleidingen Muziek en Podiumkunsten te meten. Anders dan deze zaken uit te denken boven de hoofden van de betrokken personen heen, wordt er gekozen voor een onderzoeksmethode waarbij de deskundigheid van de betrokkenen centraal staat. Vandaar dat er gewerkt wordt met twee teams van deskundigen die in verschillende rondes de kans krijgen om hún visie op de voorliggende onderzoeksvragen te geven. Het is daarbij uitdrukkelijk de bedoeling om de meningen van de bevraagde deskundigen optimaal te integreren in het uiteindelijke onderzoeksrapport. Bij de samenstelling van de teams van deskundigen wordt gestreefd
31
naar een optimale vertegenwoordiging van en evenwichtige verdeling tussen betrokkenen uit de opleidingen van de Hogeschool Antwerpen. Een kerngroep - bestaande uit Frank Agsteribbe, Patricia Beysens, Hans Dowit, Georges Goffin (AUHA), Pascale De Groote, Koen Kessels, Eugeen Schreurs, Katharina Smets, Kevin Voets, Annouk Van Moorsel en Marleen Vertongen komt op maandelijkse basis samen om stapsgewijs oplossingen te formuleren voor de voorliggende onderzoeksvragen. De resultaten van deze bijeenkomsten worden op regelmatige basis schriftelijk teruggekoppeld naar een ruimer samengesteld deskundigenpanel. Door de bevindingen van deze schriftelijke terugkoppeling te integreren in de eerder bekomen resultaten, wordt een resultaat bekomen dat door een ruime basis van betrokken deskundigen gedragen wordt. Het onderzoek is opgedeeld in twee luiken. Een eerste luik ‘Ondersteuning en omkadering van onderzoek in Muziek en Podiumkunsten’ behandelt achtereenvolgens volgende deelaspecten: academisering, basisfilosofie, onderzoekstopics, uitgangspunten, doelstellingen en principes. Een tweede luik ‘Objectivering van onderzoek in Muziek en Podiumkunsten’ geeft aanleiding tot de opmaak van een categorisering waarin output van onderzoek in Muziek en Podiumkunsten kan worden ondergebracht. Dit resulteert in volgende categorieën van onderzoeksoutput: publicatie, presentatie, implementatie van onderwijs in onderzoek en onderzoek in onderwijs, uitstraling en dienstbetoon. De laatste, nog openstaande onderzoeksuitdaging,
32
bestaat uit het opstellen van sluitende criteria die middels het hanteren van een efficiënt evaluatiesysteem zullen toelaten om de onderzoeksoutput in het kader van de academisering te beoordelen. De criteria die hiertoe door de RAE (Research Assessment Exercise) gehanteerd worden zijn ‘originality’, ‘significance’ en ‘rigour’. Deze kunnen, mits een vertaling die optimaal rekening houdt met de specificiteit van onderzoek in Muziek en Podiumkunsten, wellicht ook inspirerend werken voor het opstellen van ‘eigen’ criteria.
|
Perspectieven
De basis voor een eigen evaluatiekader is hiermee gelegd. Momenteel wordt het systeem met een tiental docenten in een persoonlijk gesprek toegepast op hun specifieke praktijk en output, om het nog te verfijnen. In een volgende fase zullen de onderzoeksresultaten worden besproken met partners uit de AEC (Association Européenne des Conservatoires, Académies de Musique et Musikhochschulen) om een internationale overeenstemming te bereiken. Ook zal Bruce Brown van de University of Brighton, Faculty of Arts and Architecture (U.K.), die een grote expertise heeft ten aanzien van evaluatiesystemen van artistieke academisering, in het najaar van 2008 advies komen geven om het project op punt te stellen. De publicatie van de onderzoeksresultaten zal tenslotte dienen als een uitgewerkt en gefundeerd voorstel voor de betrokken overheden en sectorgenoten. Wim De Pauw en Kevin Voets
33
Nieuws uit de boekentoren Omdat onze boekentoren een sleutelrol vervult in de onderzoeksactiviteiten van
* Een greep uit de aanwinsten
het departement mag deze vaste rubriek niet ontbreken in deze ‘onderzoeks-Forum’. Jan Dewilde legt voor de gelegenheid specifieke accenten op onderzoeks-gerelateerd ‘nieuws’.
Partituren Pierre Boulez, Anthèmes 2: pour violon et dispositif électronique (Universal, 1997) Vitaly Buyanovsky, Evening songs for soprano and horn (Compozitor, 1999) Andrei Eshpai, Concerto for soprano saxophone and orchestra (Muzyka, 2005) Heinrich Panofka, Twelve artistic vocalises: for mezzosoprano or soprano with piano accompaniment (Muzyka, 2004) Ted Pease & Ken Pullig, Modern jazz voicings: arranging for small and medium ensembles (Berklee, 2001) Vladas Švedas, Barock-Suite - Akkordeon Solo (KarthauseSchmülling, 1995) P.I. Tchaikosvky - M. Pletnev, Concert suites from the ballets The sleeping beauty & The nutcracker: for piano (Muzyka, 2007) Boeken Luciano Berio, Remembering the future (Harvard University Press, 2006)
34
Sylvie Bouissou, Jean-Philippe Rameau: catalogue thématique des oeuvres musicales (CNRS, 2003) Lois Choksy, The Kodály method (Prentice Hall, 1996) Jon W. Finson, Robert Schumann: the book of songs (Harvard University Press, 2007) Charles Rosen, Critical entertainments: music old and new (Harvard University Press, 2000) Timothy Scheie, Performance Degree Zero: Roland Barthes and Theatre (University of Toronto, 2006) William Shakespeare, Midzomernachtsdroom. De storm (Arbeiderspers, 2008) Penny M. Von Eschen, Satchmo blows up the world: jazz ambassadors play the cold war (Harvard University Press, 2004) Dvd’s Bach performance on the piano / Angela Hewitt (Hyperion, 2008) Ballets russes / Dayna Goldfine & Dan Geller (Zeitgeist, 2005) Le best of Maurice Béjart: l’amour, la danse (Louvin, 2006) Conducting lessons of professor Musin (Compozitor, 2006) Léo Delibes, Coppélia / The Royal Ballet (BBC, 2000) Mats Ek’s Sleeping beauty / The Cullberg Ballet (Arthaus, 1999) Chuck Mangione, Feel so good: live in Cannes, 1989 (ACE, 2005) Picasso and dance: Le tricorne & Le train bleu
(Kultur, 1994) Rosas: Fase (Editions à voir, 2002) Richard Wagner, Die Walküre / Pierre Boulez Patrice Chéreau (DGG, 2005) Cd’s Blue saga / Jef Neve Trio (Contour, 2003) Soul in a picture / Jef Neve Trio (Universal, 2008) Dmitri Bortnyansky, Opera Alkid (suite) / Baroque Chamber Ensemble (RCD, 1996) George Crumb, Makrokosmos / Robert Groslot (Vanguard, 1993) Guitars two / Philip Catherine (Dreyfus Jazz, 2007) Jaap van Zweden plays Barber & Bernstein (Sony, 1992) Peter Tsjaikovski, Eugen Onegin / James Levine (DGG, 1988) The best of play Bach / Jacques Loussier Trio (Telarc, 2004) Vlaams Muziekinstituut: Catalogus van Vlaamse partituren en muziekboeken Dat in vele Vlaamse bewaarinstellingen – met op de eerste plaats de drie conservatoriumbibliotheken – een schat aan Vlaams muzikaal erfgoed te vinden is, is een open deur intrappen. Bewaren is echter één ding, ons waardevol muzikaal patrimonium ontsluiten voor het grote publiek een ander. Daarom zal in het najaar een nieuwe online-catalogus gelanceerd worden die zich zal focussen op
35
deze Vlaamse muziek. Initiatiefnemer is het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek, dat samen met de conservatoriumbibliotheken van Antwerpen, Brussel en Gent werkt aan deze collectieve catalogus van Vlaamse partituren, muziekboeken en opnames. Doordat in deze nieuwe catalogus alle informatie met betrekking tot Vlaamse muziek gecentraliseerd wordt, zal het mogelijk zijn om op een heel eenvoudige manier partituren, literatuur en/of opnames van een bepaalde componist te vinden, zelfs al wordt niet alles in dezelfde instelling bewaard. Een bijkomend voordeel is dat een aantal gescande partituren direct on-line raadpleegbaar zullen zijn.
* Boek in de kijker: Salomon Van Til, DigtSang en Speel-Konst, soo der ouden als bysonder der Hebreen, Door een nauwkeurig ondersoek der Oudheyd uyt sijn vorige duysterheyt wederom opgeheldert: Dienende, om, by wege van een voorlooper, den Leser tot een beter verstand der Goddelijke psalmen, en netter begrip van haar ware gebruyk onder de beyde Testamenten op te leyden, Dordrecht: Dirk Goris, 1706.
* Partituur in de kijker: Willem Gommaar Kennis, VI Trio da camera op. 6, Paris: Le Menu, s.a.
In onze uitgebreide collectie oude drukken vond projectmedewerkster Inneke Daghelet een werk van de Nederlandse protestantse theoloog en gereformeerde predikant Salomon van Til (1643-1713), dat in het oog springt door zijn omvang (533 p.) en enkele prachtige tekeningen. Hieronder haar bevindingen:
Bij de restauratie van de drie partijen van dit kamermuziekwerk kwamen vanonder de kaften verrassend veel 17de-eeuwse partituurfragmenten vandaan. Stukken uit een in 1664 gedrukte mis van Ioannes Loisel of uit motetten van Jan Baptist Verrijt. Daarnaast zijn er ook brokstukken van een handschrift, waarschijnlijk uit de late 18de eeuw, met Nederlandstalige liefdesliederen: ‘Liefste soet, weest gegroet, van mij oprechten minnaer die sijn liefde draegt tot eene teere maegt…’ In de mate van het mogelijke zullen die fragmenten worden geïdentificeerd.
‘Tussen ongeveer 1650 en 1750 bestonden er twee richtingen in de Nederlandse gereformeerde kerk, genoemd naar de godgeleerden Voetius en Coccejus. De Voetianen waren orthodox en behoudend, en legden in hun prediking de nadruk op de toepassing van Gods woord in het persoonlijke geestelijke leven. De Coccejanen daarentegen waren wel trouw aan de belijdenis maar stonden ook open voor nieuwe theologische en filosofische ideeën, en hielden van een taalkundige en creatieve uitleg van de bijbel. Eén van de meest gekende aanhangers van Coccejus was Salomon van Til.
Zoals de opusnummers 1, 9 en 12 zal ook deze druk worden gedigitaliseerd en via de catalogus elektronisch ter beschikking worden gesteld.
Van Til, geboren te Weesp, werd – nadat hij predikant was geweest in verschillende parochies – in 1683 op aandrang van het stadsbestuur de eer-
36
ste Coccejaanse predikant in Dordrecht. Hij stond daar in zo een hoog aanzien dat hij de titel van hoogleraar in de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenissen kreeg. Zijn roem werd steeds groter als gevolg van het toenemend aantal schriften die hij uitbracht, waardoor hij in 1702 hoogleraar op de Universiteit van Leiden kon worden. Een eerste editie van zijn Digt-Sang en SpeelKonst werd in 1692 te Dordrecht bij Dirk Goris uitgegeven. Het werk handelt over de muziek bij de bijbel en is bedoeld als ondersteuning bij de meningsvorming rond de psalmen: ‘om tot een beter verstand van die Goddelijke stoffen, en netter beseffing van ’t regt gebruyk dier Psalmen onder ‘O. en N.T. te geraken.’ Onze editie is gedrukt in 1706 en werd eveneens uitgegeven bij Dirk Goris. Het werk is opgedragen aan Johan de Witt, de door het volk in 1672 vermoorde raadspensionaris. In de inhoudsopgave wordt uitgebreid besproken wat Van Til in de drie verhandelingen zal behandelen. De eerste verhandeling beschrijft de opkomst en voortgang van de Sang-Digt en Speelkonst. Hier wordt naast de oorsprong en evolutie van de kunsten in het algemeen, ook specifiek aandacht geschonken aan de verschillende instrumentengroepen. In de tweede verhandeling ontleedt Van Til de Davidspsalmen en andere bijbelse berijmingen. In de derde verhandeling wordt tenslotte de ontstaansgeschiedenis van de Levieten besproken en aangegeven hoe deze uitgevoerd moeten worden. Dit gebeurt zo gedetailleerd dat zelfs de
klederdracht uitgebreid beschreven wordt, tot het ondergoed toe!: ‘Maakt haar ook linnen-onderbroeken, om het vlees der schaamte te bedecken : sy sullen sijn van de lendenen tot de dyen.’ De verhandelingen bevatten verschillende illustraties, hoofdzakelijk van muziekinstrumenten. Vijf hiervan werden gemaakt door de kunstschilder en schrijver Arnold Houbraken (1660-1719). Tenslotte volgt er een kort besluit, een lijst van auteurs en boeken die in het werk zijn aangehaald, een lijst met bijbelcitaten en een register met de behandelde onderwerpen.’ Inneke Daghelet * Tijdschrift in de kijker: Das Orchester: Magazin für Müsiker und Management Dit door Schott gepubliceerde tijdschrift, dat elf keer per jaar verschijnt, is bij musici bijzonder populair vanwege de orkestadvertenties. Van het VRO-orkest over Nagoya Philharmonic Orchestra tot de Berliner Philharmoniker, elk orkest op zoek naar een instrumentalist plaatst hier zijn advertentie. In het mei-nummer valt op hoeveel orkesten op zoek zijn naar een concertmeester. Maar het zou zonde zijn om Das Orchester alleen omwille van de jobadvertenties ter hand te nemen. Elk nummer bevat ook een stevig dossier dat opgehangen is aan thema’s als ‘Identität: wer eigentlich ist das Orchester?’ of ‘Lebenslänglich: für immer im selben Orchester’. Het mei-nummer
37
is gewijd aan stijlbewustzijn bij orkestmusici en de vraag of ‘moderne orkesten’ goed oude muziek kunnen spelen. Op de vraag of hij bij ‘moderne orkesten’ nog weerstand ondervindt tegenover zijn inzichten over oude muziek, antwoordt de Italiaanse dirigent Alessandro de Marchi het volgende: ‘Es passiert immer weniger und im Moment sind wir in einer komischen Phase, wo viel häufiger Widerstand von den Spezialisten kommt, die nur einen Weg kennen und den als Wahrheit betrachten. Es ist viel üblicher geworden, dass klassisch ausgebildete Musiker offen sind und gerne experimentieren. Vor 20 Jahren war das komplett anders, die Lage hat sich absolut umgedreht.’
38
* Website in de kijker: www.cpdl.org/wiki/index.php/main_page Deze website stelt koormuziek uit het publieke domein gratis ter beschikking. Momenteel gaat het om ongeveer 9.000 partituren van zowat 1.300 verschillende componisten. Er kan gezocht worden op componist, titel en per genre en bovendien biedt de site (summiere) biografieën en vertalingen van de koorteksten. Van bepaalde grote werken (cf. Handels ‘Zadok the Priest’) zijn zowel de volledige partituur als de partijen beschikbaar. De site is een ‘work in progress’, maar ondertussen is het een handig instrument voor wie een gratis en rechtenvrije partituur wil verkrijgen. Jan Dewilde bibliothecaris
De rol van de bibliotheek in het academiseringsproces: ondersteunen én aansturen De laatste jaren zijn er bibliotheken vol geschreven over de rol van de bibliotheek…
Deze korte bijdrage heeft dan ook niet de pretentie om daar nog iets nieuws aan toe te voegen, maar wil enkel een aantal inzichten over de functie van de
The student has his Rome, his Florence, his whole glowing Italy, within the four walls of his library. He has in his books the ruins of an antique world and the glories of a modern one. H.W. Longfellow (1807-1882)
departementsbibliotheek op een rijtje zetten.
Die inzichten kunnen leiden tot reflectie, discussie en actie.
De conservatoriumbibliotheek heeft primordiaal een ondersteunende en facilitaire functie voor het onderwijs en het onderzoek binnen het departement. Maar daarenboven moet een hogeschoolbibliotheek in het kader van de academisering van het hoger onderwijs, een kenniscentrum zijn dat studie, onderwijs en wetenschappelijk en artistiek-wetenschappelijk onderzoek ondersteunt én mee aanstuurt. Tenslotte vervult de bibliotheek ook een ruimere dienstverlenende functie, die veel verder reikt dan het departement, de Hogeschool of de Associatie: ook externen - van dilettanten tot professionelen uit binnen- en buitenland doen steeds meer een beroep op de bibliotheekdiensten. Dit heeft alles te maken met de steeds belangrijker wordende erfgoedfunctie van de bibliotheek, een historisch gegroeide taak die door de overheid niet gehonoreerd wordt. Binnen het bestek van dit artikel beperken we ons voornamelijk tot de rol die de bibliotheek speelt/kan spelen in het onderzoek dat binnen het departement wordt gevoerd. In de eerste plaats gebeurt de ondersteuning van het onderzoek door het ter beschikking stellen van diverse bronnen
39
aan studiemateriaal: boeken, partituren, (elektronische) tijdschriften, databases… Naast het bijzonder ruim, algemeen aanbod dat zowel onderwijs als onderzoek moet dienen, worden ook werken verworven in functie van één specifiek onderzoeksproject. De taak van de bibliotheek beperkt zich echter niet tot die louter ondersteunende en begeleidende functie. Naarmate de ongemeen rijke historische collectie verder wordt ontsloten - een arbeidsintensief werk van lange adem -, dienen zich steeds meer onderzoeksthema’s uit de eigen collectie aan. Zo bevat het in de bibliotheek bewaarde erfgoed bijzonder waardevol materiaal voor verschillende onderzoeksdomeinen, zoals stijlonderzoek en analyse, muziekhistorisch-contextueel onderzoek, historische muziekpedagogie en onderzoek naar de historische uitvoeringspraktijk. Ook de historische toneelcollectie wacht op verdere exploratie en onderzoek. Het bewaarde erfgoed is overigens erg hybride naar vorm en inhoud: partituren (in manuscript en druk), boeken, historische bibliotheekcollecties, historische tijdschriften, archiefbestanden, foto’s, prenten, gravures, schilderijen, sculpturen, medailles, filmopnamen, historische muziekopnamen (wassen rollen, 78 toerenplaten en lp’s), muziekinstrumenten… Aangezien de vroegste stukken uit de 13de eeuw en de 14de eeuw stammen, wordt zowat de hele muziekgeschiedenis bestreken. Bovendien bewaart de bibliotheek vele unica. Ze is dan ook een onuitputtelijke schatkamer, waar onderzoeksthema’s voor het grijpen liggen. Om dat proces te stimuleren worden vanuit de bibliotheek onderzoeksonderwerpen uit de (historische) collectie
40
aan docenten en studenten aangereikt. Bovendien ontwikkelt de bibliotheek zelf ook onderzoeksprojecten. Het is de intentie om die dubbele functie van de bibliotheek verder te ontwikkelen: ondersteunend informatie-, documentatie- en kenniscentrum enerzijds, proactief onderzoekscentrum anderzijds. Om die rol nog beter te kunnen vervullen, worden er momenteel plannen gemaakt om de leeszaal te verhuizen naar de nieuwbouw. Daar kan de leeszaal, centraler en beter toegankelijk, uitgroeien tot een stimulerende kennisomgeving, een oase van studie, onderzoek en - waarom niet - rustige contemplatie. Digitale utopisten mogen de bibliotheek als instelling dan al vele keren doodverklaard hebben, de voorbije jaren werd er zowel qua personeel als nu ook qua infrastructuur (met dank aan deSingel), zwaar in de bibliotheek geïnvesteerd. Als de bibliotheek vanuit de boekentoren zal zijn neergedaald naar een meer centrale plaats op de campus, zullen we de Amerikaanse schrijver en historicus Shelby Foote kunnen parafraseren: ‘A school is just a group of buildings gathered around a library.’ De profetieën over het einde van de bibliotheek, bleken uiteindelijk al even waardeloos als de voorspellingen over het papiervrije bureau of de dood van de opera. Het is overduidelijk dat een academische bibliotheek niet overbodig zal worden door de nieuwe digitale technologieën, maar er integendeel zijn florerend voortbestaan mee aan te danken heeft. Zo zijn de door uitgevers en andere informatieleveranciers geëxploiteerde elektronische databases te duur voor een individuele gebruiker, maar wél
gratis raadpleegbaar in de bibliotheek. Ook vraagt het consulteren van de meeste databases initiatie en begeleiding van geschoold personeel. Dankzij ‘off campus’-toegang tot catalogi en databases en doorgedreven digitalisering van documenten, zal de virtuele bibliotheek ongetwijfeld belangrijker worden, maar daarnaast zal de fysieke bibliotheek onmisbaar blijven als ‘gateway’ naar die informatie. Door de explosie van het elektronische informatielandschap is het aanbod exponentieel gegroeid. Dat maakt het niet altijd eenvoudig om in die overvloed de juiste en meest relevante gegevens te vinden. Dat is een problematiek waarmee een bibliothecaris vertrouwd is, want ook in een bibliotheekcollectie met honderdduizenden boeken en tijdschriften is het niet evident om de juiste informatie te vinden. De bibliotheek heeft dus een belangrijke taak als informatie- en documentatiecentrum, waar vakreferenten en informatiespecialisten de zoekende klant verder kunnen helpen. Ook als repositorium van zeldzame werken, preciosa en (nog niet) gedigitaliseerde werken blijft de bibliotheek onontbeerlijk. Het fysieke contact met boeken en partituren zal overigens noodzakelijk blijven. Om een partituur te doorgronden is het makkelijker als men kan bladeren en terugbladeren, dan wanneer men moet ‘scrollen’ op een beeldscherm. Het aanbod van nieuwe gedrukte partituren blijft overigens erg groot. Een andere reden om gedrukte bronnen ter hand te nemen is dat de serendipiteitsinzichten die men kan opdoen door in gedrukte werken te neuzen, wegvallen indien men alleen nog ‘browst’ in online-catalogi en elektronische databases, waar de links gepredetermineerd zijn en slechts één weg opleiden.
De verworvenheden van de informatietechnologie hebben niet geleid en zullen ook niet leiden tot exclusief teleleren en teleresearchen. Voor gedegen onderwijs en onderzoek is niet alleen fysiek contact met bronnen nodig, ook met mensen. Interactie tussen een informatiedeskundige en een student of onderzoeker via instructie, advisering en helpdesks is al even essentieel. Ook moet de bibliotheek goed geoutilleerde, geïntegreerde werkplekken ter beschikking stellen, die het mogelijk moeten maken om diverse bronnen (gedrukte werken, databases, cd’s, dvd’s…) snel en comfortabel te consulteren. De oude opdrachten van de bibliotheek blijven dus bestaan, er komen nieuwe taken bij. De traditionele bibliotheek wordt niet vervangen door een elektronische pendant, noch gaan ze naast elkaar bestaan: ze worden geïntegreerd in één instelling, die de gebruiker van wetenschappelijke informatie voorziet, in welke vorm die ook is opgeslagen: in een boek of op het internet. Sinds de bibliotheek van Alexandrië is er dan ook niets wezenlijks veranderd: de bibliotheek is en blijft een bewaarplaats van literatuur, kennis en wetenschap, en een centrum waar vragen worden beantwoord en de honger naar informatie gestild. Jan Dewilde bibliothecaris
41
Orfeo In het operaproject van het Antwerps conservatorium werd getracht op een positieve wijze de kwaliteiten, de eigenheid en de creativiteit in
Bertoni’s Orfeocompositie
aan het licht te brengen en deze opnieuw te plaatsen in de context van zijn tijd.
De
wetenschappelijke omkadering rond dit
Orfeoproject vindt zijn neerslag in een Hogeschool Antwerpen, Departement dramatische kunst, muziek & dans: L’Orfeo Azione Teatrale (1776) Triomf van de liefde over de menselijke zwakheid. Dit boek is vanaf eind juni 2008 te verkrijgen. publicatie van de
Tijdens het academiejaar 2007-2008 werkte een enthousiast team van docenten, studenten en externe medewerkers aan een boeiend onderzoeksproject rond de Orpheusmythe in de muziek, meer bepaald rond de Azione Teatrale ‘Orfeo ed Euridice’ (1776) van Ferdinando Bertoni. Als hoogtepunt van dit project brachten de studenten van de Hogeschool Antwerpen – Koninklijk Vlaams Conservatorium een creatieve scenische realisatie van deze succesvolle maar ook wel niet alledaagse opera van Bertoni. “Niet alledaags” omdat dit werk in het verleden meestal gekoppeld werd aan de negatieve beschouwingen i.v.m. het vermeende plagiaat van de componist. Jammer genoeg was de kritische blik van musici, commentatoren en wetenschappers uit het verleden vooral gericht op dit eerder negatieve aspect van Bertoni’s gelijkenis met Gluck’s Orfeo, en minder op de positieve kwaliteiten van het werk. Dit bracht de reputatie van de componist in diskrediet. Het gevolg hiervan is o.a. dat bepaalde aspecten van Bertoni’s Azione Teatrale Orfeo weinig of niet aan een grondig onderzoek onderworpen werden. Bertoni werd vooral een gebrek aan creativiteit en originaliteit verweten. Dit alles maakte dat hij uiteindelijk zo goed als in de anonimiteit verdween. De held en halfgod Orpheus staat centraal in het behandelde mythologische verhaal. Orpheus wordt vaak beschouwd als de personificatie van de musicus en de muziek. Hij is misschien wel de bekendste en belangrijkste mythische dichterzanger en lierspeler uit de geschiedenis. De magische kracht
42
van zijn muziek overtreft de natuur, zelfs de onderwereld en de dood. In de hierboven vermelde uitgave werd uitgebreid aandacht besteed aan de Orpheusverhalen van Vergilius en Ovidius, die aan de basis liggen van de meeste Orpheuslibretto’s. In dit verband werd nadrukkelijk gewezen op het verschijnsel imitatio. Ovidius heeft het Orpheusverhaal herschreven en bewerkt als een dichterlijke ‘imitatio’ van zijn Vergiliaans voorbeeld. Ondanks de dichterlijke imitatio is Ovidius’ dichtwerk een zeer creatieve en originele herschepping van de Orpheusmythe. Hij heeft bij het schrijven van zijn eigen Orpheus en Eurydice-versie getracht het model van zijn voorganger te verbeteren, waar hij het nodig vond te verduidelijken en zelfs te veranderen. “Imitatio” als manier van schrijven kan tegenwoordig onze verwondering wekken en heeft vaak een negatieve bijklank. In het verleden is deze werkwijze echter het natuurlijke gevolg van het esthetisch kunstprincipe van de ‘mimesis’ of ‘imitatio’. Quintilianus verklaart het bestaan ervan door de algemene levensregel van te willen nabootsen wat men bij anderen goedkeurt. Voor kunstenaars uit het verleden is de overname van materiaal van een andere kunstenaar daarom geen diefstal of schande, maar integendeel een goedkeuring of lofbetuiging aan het adres van de uitvinder. De goede imitator neemt echter zijn model niet integraal over. Hij zal trachten – en dit is een essentiële voorwaarde tot verantwoorde navolging – zijn model te verbeteren op die punten waar hij er in zijn opvatting van afwijkt en zodoende trach-
ten te overtreffen. In die zin wordt kunst creëren een wedstrijd aangaan met het model (aemulatio). De originaliteit van de kunstenaar ligt dus niet uitsluitend in het uitvinden van nieuwe onderwerpen en motieven, maar ook, en wellicht meer nog, in het origineel verwerken van dezelfde gegevens. Kortom, imiteren is geen passieve zaak, maar integendeel een creatieve daad.
In deze zin zijn dergelijke kopieerpraktijken lange tijd gangbaar geweest in diverse kunstvormen: literatuur, schilderkunst, beeldhouwkunst en niet in het minst in de muziek. Denken we bijvoorbeeld maar aan de veel toegepaste cantusfirmus-technieken, parodie-technieken, variatie-
43
De directie van het conservatorium heeft samen met de Antwerpse economische, politieke, academische en culturele gemeenschap in 1999 de Stichting Conservatorium Antwerpen opgericht. Voorzitter van de Stichting is Gouverneur Camille Paulus. De Stichting stelt zich tot doel, door mecenaat, de uitbouw van het conservatorium te stimuleren en de uitstraling ervan in de Antwerpse regio te versterken. De Stichting stelt de nodige middelen ter beschikking voor masterclasses, studiebeurzen, instrumenten en het jaarlijks uitreiken van de titel ‘maestro honoris causa’.
Structurele partners van de Stichting Conservatorium Antwerpen zijn:
10 Advertising - Cegelec - Delta Lloyd Bank Fortis Private Banking - Leasinvest Real Estate Lions Club Antwerpen Ter Beke - Maintenance Partners Marsh - sd Worx - Sibelco - Soudal - vivium - Vooruitzicht
Inlichtingen: Ann Lommelen Tel.: 03/244.18.06
[email protected]
44
technieken en allerhande soorten bewerkingen. In zekere mate is dus ook in de muziekpraktijk het gebruik van ontleend materiaal met deze imitatiopraktijk te vergelijken. Zo was het in de 18de eeuw nog gebruikelijk muziek van andere componisten uit dezelfde periode te ontlenen en te bewerken; toch gingen er in die periode ook kritische stemmen op, die vonden dat ieder zijn eigen muziek moest bedenken. Bertoni’s Orfeo bevindt zich a.h.w. op het breukvlak van de muzikaal-artistieke imitatio-cultuur. Mede omdat in het verleden de kritische blik van musici, commentatoren en wetenschappers maar al te vaak gericht was op een eerder negatieve interpretatie van imitatio, hebben we in dit onderzoeksproject de gelijkenis van Bertoni’s Orfeo met deze van Gluck onderworpen aan een positieve benadering van dit begrip (zoals Bertoni dit waarschijnlijk beschouwde), waardoor de positieve kwaliteiten van het werk duidelijker naar voor kwamen.
lijke muzikale waarde te schatten, eerder dan ze te beschouwen vanuit de onopgeloste controversen die de componist maar al te vaak in diskrediet brachten. Hopelijk kan deze publicatie, samen met de nieuwe partituuruitgave van Bertoni’s Orfeo, bijdragen tot een daadwerkelijke herwaardering van Bertoni’s opera. Dit naslagwerk is, samen met de nieuwe partituuruitgave, de weerspiegeling van de wetenschappelijke omkadering bij dit project. Gerard De Swerts
Bertoni’s Orfeo is inderdaad schatplichtig aan Glucks zetting, waarvan hij eerlijk toegeeft dat hij ze voor ogen had bij de compositie van zijn eigen Orfeo. Er zijn vele overeenkomsten maar ook duidelijke verschillen tussen beide werken. De eigenheid en persoonlijke inbreng van Bertoni kaderen hoofdzakelijk nog in de traditie van de Italiaanse ‘opera seria’ en de bezetting van het Venetiaans orkest. Het blijkt zeker de moeite om Bertoni’s Orfeo te herwaarderen en de compositie naar haar eigen-
45