Twee hanen Theodoor van Hoytema
bron Theodoor van Hoytema, Twee hanen. A.G. Schoonderbeek, Laren 1898
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoyt006twee01_01/colofon.php
© 2012 dbnl
i.s.m.
1
[Twee hanen]
ER WAREN EENS TWEE HANEN, EEN OP DE MESTHOOP, DE ANDER OP HET DAK; HOOGMOEDIG WAREN ZE ALLEBEI, MAAR WIE VAN DE TWEE HET ERGST? DAT KOMEN WE NOG WEL TE WETEN.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
2
DE HOENDERHOF WAS DOOR EEN HEINING GESCHEIDEN VAN EEN ANDER ERF, WAAR EEN MESTHOOP LAG. OP DEZE MESTHOOP GROEIDE EEN GROTE AUGURK, DIE ER ZICH TERDEGE VAN BEWUST WAS, UIT EEN BROEIKAS AFKOMSTIG TE ZIJN.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
3
‘Afkomst is belangrijk’, sprak de augurk bij zichzelf. ‘Niet iedereen kan als augurk geboren worden, er moet ook ander leven zijn. De kippen, eenden en overige bewoners van de naburige hoeve zijn ook schepselen. Daar zie ik de haan uit de hof op de heining zitten. Die haan vind ik veel belangrijker dan de weerhaan die, hoe hoog gezeten ook, niet eens kan knarsen, laat staan kraaien! Hij heeft kip noch kuikens, hij leeft alleen voor zichzelf. Nee, die haan op het hek, dàt is wat! Zijn statige gang is als een dans! Zijn kraaien is muziek! Wat een trompetter! Ik wou dat hij hierheen kwam! Als hij mij opat met huid en haar, zodat ik helemaal in zijn krop verdween, zou ik dat een zalige dood vinden!’
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
4
TEGEN DE AVOND STAK ER EEN VERSCHRIKKELIJKE STORM OP. KIPPEN, KUIKENS EN ZELFS DE HAAN ZOCHTEN BESCHUTTING.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
5
DE WIND RUKTE KRAKEND DE HEINING TUSSEN DE BEIDE ERVEN OMVER.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
6
DAKPANNEN VIELEN NAAR BENEDEN, MAAR DE WEERHAAN ZAT STEVIG VAST; HIJ DRAAIDE ZELFS NIET ROND, DAT KON HIJ NIET, HOEWEL HIJ NOG JONG EN NIEUW WAS, - PAS GEGOTEN.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
7
HIJ GEDROEG ZICH OUWELIJK EN LEEK IN NIETS OP DE LEVENDIGE VOGELS, DIE HEEN EN WEER VLOGEN. OP MUSSEN, ZWALUWEN EN DERGELIJK KLEIN GRUT ZAG HIJ NEER; DAT WAREN PIEPVOGELS, GEWOON PIEPVOGELS!
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
8
DE DUIVEN VOND HIJ WEL GROOT EN BLANK, ZE BLONKEN ALS PAARLEMOER, ZE LEKEN WEL WAT OP WEERHANEN, MAAR ZE WAREN PLOMP EN DOM, HUN DENKEN EN STREVEN WAS ER ALLEEN MAAR OP GERICHT, HUN KROP TE VULLEN. OOK WAREN ZIJ SAAI IN DE OMGANG.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
9
DE TREKVOGELS HADDEN DE WEERHAAN OOK BEZOCHT EN HEM VERTELD VAN VREEMDE LANDEN, LUCHTKARAVANEN EN VRESELIJKE GESCHIEDENISSEN MET ROOFVOGELS. DAT WAS NIEUW EN INTERESSANT, TENMINSTE DE EERSTE KEER; MAAR LATER VERTELDEN ZE STEEDS WEER HETZELFDE EN DAT WERD VERVELEND. ZE WAREN VERVELEND EN EIGENLIJK WAS ALLES VERVELEND. JE KON GOEDSCHIKS MET NIEMAND OMGAAN, ALLES WAS EVEN ONBENULLIG.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
10
‘DE WERELD DEUGT NIET’, ZEI HIJ. ‘ALLES IS WAARDELOOS!’ DE WEERHAAN WAS BLASÉ - EN DIT ZOU HEM ZEKER INTERESSANT HEBBEN GEMAAKT IN DE OGEN VAN DE AUGURK, ALS ZIJ HET GEWETEN HAD, MAAR ZIJ HAD SLECHTS OOG VOOR DE ANDERE HAAN EN DIE WAS NU VLAK BIJ HAAR, OMDAT DE WIND DE HEINING OMVERGEBLAZEN HAD. MAAR DE STORM WAS VOORBIJ.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
11
‘WAT ZEG JE WEL VAN MIJN KRAAIEN?’ VROEG DE HAAN AAN DE KUIKENS EN DE KIPPEN. ‘HET WAS DIT KEER NOG WAT SCHOR EN WEINIG MELODIEUS, MAAR IK KAN WEL BETER!’
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
12
DE KIPPEN EN KUIKENS BESTORMDEN DE MESTHOOP EN DE HAAN VOLGDE, MAAR MET AFGEMETEN, DEFTIGE STAPPEN.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
13
‘TUINGEWAS’, ZEI HIJ TEGEN DE AUGURK, EN UIT DIT ENE WOORD WERD HAAR ZIJN GROTE GELEERDHEID DUIDELIJK.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
14
EN ZIJ VERGAT, DAT HIJ IN HAAR PIKTE EN HAAR OPAT. ‘EEN ZALIGE DOOD!’ DE KIPPEN EN KUIKENS KWAMEN AANLOPEN, WANT WAAR DE EEN GAAT, VOLGT DE ANDER; ZE KLOKTEN EN PIEPTEN EN KEKEN BEWONDEREND NAAR DE HAAN, - ZE WAREN TROTS OP DE FAMILIEBAND.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
15
‘KUKELEKU!’ KRAAIDE HIJ, ‘DE KUIKENS WORDEN SPOEDIG GROTE KIPPEN, ALS IK HET UITKRAAI IN DE PLUIMHOF’. KIPPEN EN KUIKENS KLOKTEN EN PIEPTEN EN TOEN VERKONDIGDE DE HAAN GROOT NIEUWS: ‘EEN HAAN KAN EEN EI LEGGEN! EN WEET JE WAT ER IN DAT EI ZIT? EEN BASILISK! NIEMAND IS DAARTEGEN BESTAND. DE AANBLIK ALLEEN IS AL NIET TE VERDRAGEN; DE MENSEN WETEN DAT EN NU WETEN JULLIE HET OOK, NU KRIJGEN JULLIE ENIG IDEE VAN MIJN HOGE POSITIE IN DE HOENDERWERELD!’
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
16
Daarop sloeg de hofhaan met zijn vleugels, zijn kam werd vuurrood en hij kraaide nogmaals uit volle borst. Allen waren vol ontzag, kippen en kuikentjes. Ze waren er wàt trots op, dat één hunner zoveel mans was, ze klokten en piepten zó, dat de weerhaan het wel horen moest; hij hoorde het dan ook best, maar verroerde zich niet.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
17
‘ALLEMAAL ONZIN’, SPRAK DE WEERHAAN BIJ ZICHZELF. ‘DE HAAN LEGT GEEN EIEREN EN IK HEB ER GEEN ZIN IN; ALS IK WILDE, KON IK WEL EEN WINDEI LEGGEN, MAAR DE WERELD IS GEEN WINDEI WAARD. 'T IS ALLEMAAL WAARDELOOS! IK WIL HIER NIET EENS NOG LANGER BLIJVEN ZITTEN!’
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
18
DIT ZEGGENDE KNAPTE DE WEERHAAN AF, MAAR HIJ SLOEG DE HOFHAAN NIET DOOD, OFSCHOON HIJ DIT WEL VAN PLAN WAS GEWEEST, NAAR DE KIPPEN BEWEERDEN.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
19
EN WAT VALT ER UIT DIT ALLES TE LEREN? ‘HET IS NOG ALTIJD BETER EEN OPSCHEPPERIGE VIKTORIE-KRAAIER TE ZIJN DAN EEN GEBLASEERDE DRUILOOR VAN EEN WEERHAAN DIE AFKNAPT!’
Theodoor van Hoytema, Twee hanen
20
EINDE.
Theodoor van Hoytema, Twee hanen