Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
Thema reis 2005 Heidelbergse Catechismus Maandag 30 augustus t.e.m. zaterdag 3 september o.l.v. ds. J.C. den Toom
organisatie kreijkes Vakantie Idee Spoorslag 5 / Postbus 332 / 7460 AH Rijssen Tel. 0548 – 514188 /
[email protected] / www.kreijkes.nl
Ons adres in Duitsland: Landhaus Lorz Ortstrasse 3a Reichelsheim/ Eberbach Tel. 06164 / 4969
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
1
2
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
Het programma:
Maandag 29 augustus 12.00 uur vertrek vanaf de laatste opstapplaats 13.00 uur nuttigen van ons lunchpakket 18.00 uur aankomst Landhaus Lorz 19.00 uur diner 21.30 uur dagsluiting xxxxx
Dinsdag 30 augustus Heidelberg 07.30 uur ontbijt 08.30 uur vertrek uit ons hotel 10.00 uur Universiteitsmuseum
en - bibliotheek
11.30 uur Studentenkarzer en
Heiliggeistkirche
12.30 uur lunchpauze 13.30 uur rondleiding door de oude stad 15.30 uur Kurpfalziches Museum 19.00 uur diner 21.30 uur dagsluiting
Woensdag 31 augustus
Mainz
08.00 uur ontbijt 08.45 uur vertrek uit ons hotel 10.30 uur Gutenbergermuseum gegevens boekdrukkunst J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
met de Bijbelcollectie en
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
12.30 uur lunchpauze 13.30 uur winkelen in de stad 19.00 uur diner 21.30 uur dagsluiting
Donderdag 1 september Heidelberg
08.00 uur ontbijt 09.00 uur vertrek uit ons hotel 11.00 uur slot Heidelberg met het apothekersmuseum 13.00 uur lunchen in de slottuin 15.00 uur boottocht over de Neckar naar Neckarsteinach 18.30 uur diner 20.00 uur zingen in de kerk van Reichelsheim 21.30 uur dagsluiting
Vrijdag 2 september Natuurtocht 08.00 uur ontbijt 09.00 uur vertrek uit ons hotel 10.30 Neustadt a.d. Weinstrasse Stiftkirche
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
3
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
12.30 uur lunchpauze 13.30 uur Klosterkirche Wallonische Fluchtlingsgemeinde Lambrecht 19.00 uur diner 21.30 uur dagsluiting en afscheidsavond
Zaterdag 3 september 06.00 uur ontbijt 07.00 uur vertrek uit ons hotel 11.00 uur Evangelische Kirche Herborn met het graf Caspar Olevianus
13.00 uur lunchpauze 17.00 uur afscheidsdiner te ???????????????
N.B. alle genoemde tijden in het reisschema zijn niet bindend, maar slechts bedoeld als indicatie.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
4
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
5
Maandag 29 augustus 2005 Daar komt de bus…..Menigeen, de een wat vroeger in de ochtend dan de ander zal dit gedacht hebben. De laatste instapstop is Apeldoorn. We rijden richting Deventer en vervolgens Rijssen. Kwart over tien rijden we de “Poort van Twente”binnen. We drinken koffie met krentenbrood. De heer Tiemen Last heet ons welkom namens het team Kreijkes. Na hem krijgt dominee den Toom het woord. Hij deelt ons mee dat hij het aanspreekpunt in deze week is van klein tot grote dingen. Niet genoeg linnengoed, zere teen, dan is hij daarvoor. Hij zal dit de komende week nog meerdere malen herhalen. Hierna leest de dominee enkele verzen uit Psalm 33 en gaat voor in gebed. Onze vakantie is begonnen, tijd om te vertrekken. Onze chauffeur Kees Pijpers vertrekt om tien minuten over elf uit Rijssen. Tiemen Last zwaait ons uit. Om 13.00 uur is er een pauzestop. De bus wordt geparkeerd langs de Duitse Autobahn net even voorbij een benzinestation. We krijgen een linnen Kreykestas met daarin ons lunchpakket. De plek is boomrijk en we hebben de keuze uit vele bankjes. De gevarieerde inhoud van de tas smaakt goed. We gaan onze reis weer vervolgen. Wanner iedereen weer in de bus zit leest de dominee Psalm 34 vers 1 t.e.m. 10 een gaat voor in dankgebed. We rijden niet over de Autobahn vanuit Arnhem, die wel snel maar eentonig is. We nemen de Autobahn via Enschede die veel toeristischer is. Bij Solingen gaan we de Autobahn af. Half drie passeren we de kleine rivier de Sieg met de plaats Siegburgen en de abdij op de Michaelsberg. We dalen af naar het Rijndal. Plaatsnamen op de borden wijzen ons Ittelsbach, Koningswinter, Lintz. De rivier de Rijn staat hier heel hoog door de vele regen, die de laatste weken viel in Zwitserland en Duitsland. In de plaats Empel staat het water tot aan de weg. We zien rechts tegen de bergen kastelen en links de wijndruiventeelt. We rijden door een zeer afwisselend landschap. De dorpen zijn rijk aan vakwerkhuizen. Lintz rijden we door. Wat ook opvalt, is dat er binnenkort verkiezingen zijn in Duitsland. Vele borden moedigen aan voor de zittende bondskanselier te kiezen of een ander o.a. Merkel. Half vier rijden we weer de Autobahn op richting Frankfurt. We passeren rechts Koblenz in het dal. Schitterend panorama. Om even vier uur passeren we Ludwig aan de Laun ( Limburg) Het stadhuis heeft zeven torens en de rivier stroomt onder het stadhuis door. Om kwart voor vijf, net voor Frankfurt kiest Kees richting Darmstadt. Rechts zien we een opslagplaats voor kerosine in silo’s wat in ondergrondse pijpleidingen getransporteerd wordt naar de vliegtuigen. Ongeveer vijf uur krijgen we de keuze een korte stop van een half uur of doorrijden. Geen enkele vinger voor stoppen gaat omhoog, dus. … rijden maar.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
6
Om 18.00 uur komen we veilig aan op onze bestemming in Reichelsheim in het zuidwesten van Duitsland. Koffers worden uitgeladen, kamersleutels uitgereikt. We haasten ons om onze kamers te gaan verkennen. In rap tempo pakken we onze koffers uit, verfrissen ons wat, want.. zevenuur is het eten. Tegen die tijd is iedereen present. We hebben trek gekregen na zo’n lange reis. Dominee vraagt een zegen voor de maaltijd en dankt voor de behouden aankomst. De geserveerde tomatensoep smaakt goed. De salade die volgt mogen we zelf kiezen. Tafel voor tafel gaan we. Vervolgens wordt het hoofdmenu schnitzel en patatjes geserveerd. Schalen pasta en vlees in een saus worden op tafel gezet. Ten besluit een heerlijk toetje. Vanaf morgen zal bij het ochtendontbijt een lijst rondgaan van twee keuzes voor het hoofdmenu. Dominee sluit de maaltijd met het lezen van een gedeelte van psalm 34 en met gebed. Om 21.00 uur gaan we van tafel. Sommigen van ons gaan nog even een korte wandeling maken. Kan net…. Een half uurtje, want 21.30 uur verwacht de dominee ons op het terras buiten. Half tien…. Een heerlijke zachte zomeravond. Het begint al te schemeren. Wat kort drinken we koffie want we zullen wat horen over personen en het gebied waar w nu verblijven. Op boeiende toon vertelt dominee den Toom ons over de geweldige strijd en twisten die in dit gebied geleverd zijn tussen de Luthersen tegen de Calvinisten. Het speelde zich af in de Duitse staat de Pfalz en het gebied waar we thans zijn. Vanavond zal aan de orde zijn het ontstaan van de Heidelberger Catechismus en een opsteller ervan namelijk Ursinus. Hij werd opgesteld door twee jonge theologen, Zacharias Ursinus, 28 jaar en Caspar Olevianus, 26 jaar. Ursinus is geboren op 18 juli 1534 in Breslau. Het huidige Wroclaw in Polen. Over zijn vroege jeugd is niets bekend. April 1550 vertrekt Ursinus naar Wittenberg. In deze plaats wordt hij als student ingeschreven op de universiteit. Ursinus is diep onder de indruk van zijn leermeester Melanchton, de vriend en opvolger van Maarten Luther. Melanchton is de man van het compromis. De vriendschap tussen deze beide mannen is wederzijds. Meermalen vergezel Ursinus Melanchton op diens reizen. Ursinus is ook lang Luthers blijven denken. Pas later raakte hij doordrongen van de leer van Calvijn. Luther de grote kerkhervormer leerde, dat de Heere Jezus na zijn opvaring naar de hemel met zijn menselijke natuur alomtegenwoordig is. Dus ook me zijn menselijke natuur aanwezig is in de tekenen van het Heilig Avondmaal. Hierin dwaalde hij. In 1561 wordt Ursinus tot hoogleraar benoemd aan de universiteit van Heidelberg. Hij neemt dit over van Olevianus deze is in 1560 aangesteld en Olevianus wordt predikant in Heidelberg. Inmiddels is keurvorst van de Pfalz de godvrezende Frederik de derde. Hij is de calvinistische leer toegedaan. Naast de staatkundige belangen van zijn rijk zoekt hij vooral de zuivere religie te handhaven. Gedreven om het ware welzijn van zijn volk geeft hij opdracht aan twee theologen, Ursinus en Olevianus om een catechismus op te stellen. Hieruit moet men in de kerken en op scholen uit onderwezen worden. Ursinus stelt bijna alle vragen en antwoorden op in deze catechismus. Olevianus hertaalt het en maakt het wat milder dan de starre toonzetting van Ursinus. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
7
Zelf schrijft de keurvorst er een voorrede bij. De Heidelberger Catechismus opgesteld in Heidelberg, de hoofdstad van de Pfalz, verschijnt in januari 1563. Nauwelijks uitgegeven in het Duist voor het gewone vol en in het Latijn voor de geleerden stelt alles zich in het werk om het te laten verdwijnen. Keurvorst Frederik de derde moet zich in 1566 voor de Rijksdag te Augsburg verantwoorden. Hij gaat, ondanks met de dood bedreigd te zijn. Met grote vrijmoedigheid verdedigt hij zelf de zuivere leer in de catechismus beleden. De Heere gaf hem zo’n kracht, de vijanden verstomden. Hij verkrijgt vrijheid om de catechismus in de Pfalz te gebruiken. Vanuit Heidelberg komt hij in Nederland door de hofprediker van Frederik de derde, Petrus Dathenus. Deze vertaalt hem in het Nederlands. In 1578 op de synode van Dordt wordt besloten om de catechismus te gebruiken. Het zijn 129 vragen en antwoorden. In 1571 krijgt Ursinus het aanbod om hoogleraar te worden aan de universiteit van Lausanne ( Zwitserland). De keurvorst weet hem te overreden om in Heidelberg te blijven. Het is 18 oktober 1577 dat Ursinus Heidelberg verlaat, omdat Ludwig VI zijn overleden vader Frederik de derde opgevolgd is, een overtuigd Lutheraan, die alle gereformeerde theologen ontslagen heeft. Dan is het de vierde zoon van Frederik de derde, Johnann Casimir, van Pflalz Lautern, een calvinist, die Ursinus uitnodigt een hoogleraarschap te aanvaarde aan de universiteit van Neustadt. Ursinus neemt de benoeming aan als hoogleraar dogmatiek met een serie colleges over Jesaja. Dit is op 26 mei 1578. In de jaren daarop ging zijn gezondheid zienderogen achteruit. Na 1581 moest hij meer en meer het bed houden. Hij was toen bijna blind. Hij sterft op 6 maart 1583, slechts 48 jaar oud. Zijn stoffelijk overschot wordt bijgezet in het koor van de grote kerk van Neustadt. De dominee leest hierna een gedeelte uit Romeinen 5 en sluit de dag met gebed. We zingen nog Psalm 25 vers 6: “Wie heeft lust den Heer’ te vrezen… Steefje van der Craats Dinsdag 30 augustus 2005 Toen wij wakker werden was het al een stralende dag. Om half acht was er het ontbijtbuffet. Het waren overdadig volle tafels met allerlei broodsoorten en beleg, yoghurt, vruchten, appeltaart, teveel om op te noemen. Mevrouw stond zelfs verse wafels te bakken. Toen we allemaal meer dan genoeg gegeten hadden kregen we de gelegenheid om ons lunchpakket klaar te maken en sloot ds. Den Toom de tafel met het lezen van Psalm 42 en dankgebed. Om half 9 gingen we richting Heidelberg met de navigatie. De afstand was toch verder als we dachten. Maar het was een prachtige route. We gingen ook nog door een lange tunnel ( niemand kon ons vertellen hoe hij heette). Na ruim een uur komen we in Heidelberg aan. We gaan over de brug, die over de Neckar ligt. Om 10 uur naar het Universiteitsmuseum en de bibliotheek met als gids Tom Dokter, die al 41 jaar in Heidelberg woont maar geboren is in Limburg. Zijn jeugdjaren bracht hij door in Wilnis. Hij heeft ons rijkelijk van informatie J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
8
voorzien. We begonnen onze rondwandeling door de Leijergasse, Leijer is looiers. We zien nog een bierbrouwerij waar nog bier wordt gebrouwd. Als we omhoog keken zagen we steeds het slot. De bouwmeester is Frederik V, de winterkoning. We lopen dan door de Hauptstrasze. Op het plein zien we de wereldkogel, dat is een standbeeld met mensen zonder armen en dieren zonder lijf. Dan gaan we naar de Kanseliersteeg, daar werkten de ambtenaren van de keurvorstelijke familie. Voor de liefhebbers is er ook nog een kabelbaan in Heidelberg. Dan gaan we naar de Korenmarkt. In deze barokstad zie je veel standbeelden van Maria. Op het plein is ook het hoofdstadhuis. We zien ook Heideberg miniatuur, de Altstad. 1: 500. Daarna zien we de Heilig Geist Kerk in 1400 gebouwd in gotische stijl. Deze kerk heeft twee ingangen. De R.K. is versierd met beelden en de evangelische ingang is sober. We zien ook nog het ridder George Haus, met afbeeldingen van zijn familie. Nu is het een hotel – restaurant. We bekijken nog de Jezuïeten kerk. Dan naar het Universiteitsplein. In Heidelberg zijn 32.000 studenten. Daarna zien we de Petruskerk, wegens restauratie kunnen we er niet in, maar we zien wel het gebrandschilderde raam met de 4 reformatoren, Luther, Calvijn, Zwingli en Melanchton. De Petrus kerk is de oudste kerk van Heidelberg. We eten onze lunchpakketten op, op het universiteitsplein, waar het Heidelberg museum ook is. 's Middags komt er een vrouwelijke gids, namelijk Lieve de Cock uit Antwerpen. Zij vertelde dat Heidelberg 140.000 inwoners heeft. In de universiteit bekijken we de oude handschriften in een koele zaal. In 1986 bestond de universiteit 600 jaar. Ze ruilen de handschriften wel eens met de universiteit van Leipzig. Dan gaan we naar de nieuwe universiteit die geschonken is door de Amerikanen. Jan Jaap Schuurman was de motor. We zien het Jezuïeten kwartier. Daan gaan we naar de studentengevangenis. Interessant om te horen en te zien welke misdrijven ze gedaan hadden. Liederlijk geleefd, teveel gedronken. Ze moesten dan 3 dagen op water en brood en 2 a 4 weken in de gevangenis blijven. Daarna lopen we naar het muntplein waar onze bus staat, langs de Neckar. Het is dan 29 graden. We rijden langs een toeristische route naar ons hotel en komen daar rond half zes aan. Aan een rustpauze van anderhalf uur zijn we toe. Om 7 uur begint het diner. We krijgen Gries suppe, runder borst vlees, rouw3kost en vanille pudding toe. Ds. Den Toom leest Psalm 43 en eindigt met ons. Om half 10 is er nog een avondsluiting waarin de ds. vertelt over Olevianus. De grote omkeer in het leven van Luther vergelijkt ds. met dat van Olevianus. Ds. vertelt over de levensloop van Ursinus en Olevianus en leest daarna Jesaja 40 en een gedeelte uit het Schatboek en spreekt een dankgebed uit waarna we nog zingen Psalm 86:6. Dan is deze drukke dag met het volle programma ten einde. Mw. Verhoef. woensdag 31 augustus 2005 De 3e dag van onze themareis hebben we na het wakker worden, eerst genoten van het ontbijt van 7.00 tot 8.15 uur. Dominee leest voor psalm 46 n.a.v. deze psalm heeft Maarten Luther zijn" Een vaste burcht" gedicht. Ds. vraagt een zegen en bewaring voor deze dag. De bus wordt gestart, wij gaan vandaag naar Mainz. Na aankomst bezoeken wij het "Gutenberger" museum. Koffie hebben wij vanwege tijdsdruk, in de bus gedronken. "Zit Kees, de chauffeur ook weer goed" zo wordt opgemerkt. Rond de tijd van de Reformatie is door Gutenberg de "beweeglijke" letter uitgevonden, boekdrukkunst. Nou, dat gaf ons een diepe indruk daarvan in dit museum. Je zou zeggen: met toch wel voor ons gevoel beperkte middelen werd daar een stuk vakmanschap bedreven! Eerst alle letters in "diapositief" maken en dat in verschillende groottes. In aantallen... ..in aantallen van....! En dan ook nog in Gotische letter! Alles in het Latijn! Kun je bijna toch niet voorstellen in onze tijd van "digitaal en computers?!" Uit twee delen bestond toen de Bijbel. 3/4 pagina's Oude testament en 1/4 Nieuwe testament. 't Was dan ook echt het werk van J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
9
monniken. 180 stuks Bijbels werden zo in vier jaar gedrukt! Eén monnik was 3 jaar bezig met 1 Bijbel. Er zijn ca. 1452 Bijbels op deze wijze geproduceerd. Voor zover wij weten zijn er nog 49 stuks "Gutenberg" Bijbels in de wereld, volgens onze gidse. En de kostprijs? 30 gulden per Bijbel! Men verdiende in die tijd tien gulden per jaar. Wie hem kocht, moest wel Latijn kunnen lezen en spreken. Voor een leek was het niet mogelijk deze Bijbel te lezen In 's Heeren voorzienigheid mocht de Reformatie plaatsvinden in de persoon van Maarten Luther, die de Bijbel mocht vertalen voor het "gewone" volk uit het Grieks en Hebreeuws in de Duitse taal. Men kocht een Bijbel alleen" in de letter", waarbij ruimtes open gelaten werd om de bladzijden van "plaatjes" = decoraties te voorzien naar "saldo" = financiële draagkracht van de toekomstige bezitter. Dit decoreren duurde 1 jaar! Daarna naar de boekbinder, waar de bladzijden met touw ingenaaid werden ca. 1282 bladzijden! Wij maakten kennis met de "lamshuid" of de huid van een ongeboren kalf. Uitleg krijgen wij over het "leerlooien"; een kostbaar en tijdrovend werkje! Het vachtgedeelte is de z.g."opperhuid"het dier wordt van de vacht ontdaan, haren of wol weggeschuurd en glad gemaakt, waarbij verschillende procédés toegepast werden. Puur natuur!! De Bijbelkaft werd ook wel van een duurzame houtsoort gemaakt. Al met al een zeer duurzaam geheel; daarbij bedenkend dat alles op perkament "papier" gedrukt werd. Wij krijgen nog een demonstratie van het drukken van 1 pagina. Dominee krijgt de afdruk van een gedeelte uit Johannes 1. Met veel interesse heb ik en velen met mij genoten van dit zeer leerzame bezoek aan het" Gutenberger" museum! Wij bekeken ook de vele vitrines en oude "Heidelberg" drukpersen. Dan volgt nog een bezoek aan de Kathedraal, 44 jaar heeft de bouw geduurd. In 1009 was de bouw voltooid; brandde af door blikseminslag. Daarna toch weer opgebouwd, gigantisch wat een kunstwerk! We hebben nog wat gewinkeld, daarna de terugreis naar ons landhuis/hotel. Zoals gewoonlijk in deze dagen: we hebben genoten van het heerlijke diner. Voortreffelijk genoten!! Na het eten wordt gelezen Psalm 48. Ca Half tien werd de avondsluiting gehouden en leest ds. voor uit Romeinen 8:31 tot 39 en een gedeelte uit het "Schatboek" Ter afsluiting van dit verhaal: Dominee~ en niet te vergeten Mevrouw den Toom hartelijk bedankt voor deze schitterende reis, die we niet gemakkelijk zullen vergeten!! A.Hayes
Donderdag 1 september 2005 door mw. G. Meuleman-Koopman en mw. F.M. Meuleman-Boer
De dagopening was uit Psalm 56 waarna de dominee ons voorging in gebed. Om 8.45 uur vertrokken we van ons hotel naar Heidelberg waar we om 11.00 uur verwacht werden op het Slot. Het was een hele klim (gelukkig per bus) om boven op de berg te komen. Ondertussen hadden we mooie vergezichten over de stad en de rivier de Neckar. Onze gids, Marijke Jakobs, die al 29 jaar in Duitsland woont, vertelde ons dat Heidelberg ong. 140.000 inwoners heeft, ong. 30.000 studenten huisvest en bovendien nog eens 11.000 Amerikaanse militairen herbergt. Daarnaast komen er per jaar 3 á 3,5 miljoen toeristen naar Heidelberg. Het Heidelberg van nu stamt uit ong. 1700 na Chr. De stad heeft niet geleden van de Tweede Wereldoorlog. Het Augusteinerklooster waar Luther heeft gezeten, staat in Heidelberg. De Heidelbergse universiteit is beroemd en waarschijnlijk ook nogal vooruitstrevend, want ze had in 1550 al een vrouwelijke professor. Heidelberg heeft veel ziekenhuizen en klinieken. De langste voetgangers promenade van Europa, nl. van 1,6 km. is ook in Heidelberg te vinden.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
10
Ondertussen klimmen we steeds hoger. (Het kasteel ligt ong. 350 meter boven ANP en Heidelberg zelf ongeveer 150 meter.) Onderaan de berg woonde de armste bevolkingsgroep, om de wagens van de kasteelbewoners naar boven te duwen of af te remmen wanneer ze weer naar beneden moesten. Lodewijk V en Frederik VI hebben het slot laten bouwen. Lodewijk heeft de tuinen in Engelse stijl aan laten leggen. Tussen de kasteelmuren zijn diepe greppels gegraven waar wilde beesten in gedreven werden die dan door de kasteelheren werden afgeschoten (zo kan ik het ook) Door blikseminslag is het slot in vier dagen afgebrand en sindsdien is het een ruïne. In het slot bevindt zich het grootste wijnvat ter wereld nl. met een inhoud van 221.726 liter. Wijnboeren moesten 10% van de opbrengst afstaan aan de kasteelheer.
We hebben bij het slot ook nog het apothekersmuseum bezocht. Hier was een apotheek uit 1812 te zien. De medicijnen werden hier op basis van kruiden bereid. Hierna hadden we lunchpauze in de slottuin waarna we bergafwaarts gingen voor een boottocht op de Neckar. De Neckar is een brede rivier die door Heidelberg stroomt. Ze treedt nogal eens buiten haar oevers. We gingen stroomafwaarts richting Eberbach. Tussen Heidelberg en Eberbach zit 16 meter verschil in waterhoogte, vandaar de vele sluizen. Volgens een medepassagier zijn er 27 sluizen in de Neckar die een lengte heeft van 221 km. In Neckarsteinach zijn we om ong. 16.00 uur uitgestapt waarna we weer richting ons hotel gingen. Deze keer aten we om 18.30 uur omdat we nog een bezoek aan de Michaëlskerk in Reichelsheim zouden brengen. In deze kerk van de Evangelische Michaëlsgemeinde Reichelsheim im Odenwald hebben we gezongen en heeft dominee Den Toom enkele zondagen van de Heidelbergse Catechismus behandeld. Ook in deze kerk werd ons het een en ander verteld door een mevrouw van Nederlandse afkomst, die al 19 jaar in Reichelsheim woonde. Reichelsheim wordt in 1303 voor het eerst genoemd. Op de plaats van de huidige kerk staat sinds 1387 een kerk. Van deze kerk zijn alleen enkele laat-romaanse bogen overgebleven. Uit de laat-gotische tijd stammen ook nog enkele delen in de kerk, maar het grootste gedeelte van de kerk stamt uit de Barok. De kerk is in de loop der jaren ook meerdere malen uitgebreid. In de afgelopen eeuw is de kerk meerdere keren gerenoveerd, waarbij ook verschillende glasin-lood ramen zijn toegevoegd aan de reeds bestaande ramen. Het eerste orgel werd geplaatst in 1626. Het huidige orgel stamt uit 1964. De toren van de kerk herbergt zes klokken, waarvan de oudste uit 1450 stamt. De klokken worden tegenwoordig nog geluid bij begrafenissen. Aan verschillende dingen in de kerk is te zien dat er een sterke band was tussen de Heren van Erbach en de Michaëlskerk. Onder andere drie grafschilderijen, een zandsteenwapen, het grafelijke wapen in het koor en natuurlijk de Herenloges, de zogenaamde Grafenstuhl. De Heren van Erbach hebben grote invloed gehad op de geschiedenis van de Michaëlskerk en de gemeente van Reichelsheim. Vooral in de reformatietijd was hun invloed groot. Al in 1538 had Reichelsheim een lutherse predikant. Na het bezoek aan de kerk gingen we weer naar het hotel terug; we konden terugzien op een mooie dag. vrijdag, 2 september 2005,
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
11
Om 8.30 uur rijden we richting Neustadt in welke stad Zacharias Ursinus heeft geleefd en gewoond. In deze streek woedde de 30 jarige oorlog tussen Duitsland en Frankrijk, van 1618-1648. Het was een strijd tussen protestanten en rooms katholieken. Tegen het eind van de oorlog was de bevolking praktisch gehalveerd, de landbouw geruïneerd en bijna elke stad meermalen geplunderd. De oorlog werd beëindigd met de vrede van Westfalen waarbij de prinsen nog meer macht kregen, want deze gaf hun het recht de officiële godsdienst van hun eigen vorstendom te kiezen. We reden door Neustadt en kregen informatie van Ds. den Toom over de kleuren van de bloemen: waarom nu juist de rode naast de gele bloemen, ook bij de meubels en in de confectie. Ook de slager maakt gebruik van de kleurenleer, bijv. groene versieringen naast het vlees, zodat het vlees roder lijkt Bij het station zagen wij Ursula Hahn, onze gids voor vanmorgen. We wandelden richting kerk en hielden stil bij het woonhuis van Ursinus. Een gedenkplaat is erop aangebracht met de jaartallen 1534-1583. In de 14e eeuw waren er in Duitsland drie universiteiten, o.a. in Heidelberg en in Neustadt. Heidelberg was de grootste. Verder waren er ook universiteiten in Wenen en Praag. De Kloosterkerk in Neustadt: Aan de toren is 50 jaar gebouwd. Het interieur is in Barokke stijl (onregelmatig, grillig, vreemd gevormd, pompeus) gebouwd. Over het schip is 15 jaar gebouwd. In de kerk liggen verschillende vorsten begraven, o.a. Rubrecht en zijn vrouw. Ook een oudere broer van de vorst heeft hier zijn laatste rustplaats. De rooms-katholieken wilden graag versieringen in de kerk, de calvinisten niet. Belangrijke figuren werden groot afgebeeld, de onbelangrijke klein. De keurvorst groot. De gids wees ons op een plafondschildering. De Christus in een Mandorla (amandelvorm). Hij zit op de troon als een mens, Ezech. 1:27 en 28. De regenboog om de troon en aan zijn voeten. Openb.4: 2 en 3. Ook het Teken van het Verbond. Het laatste oordeel wordt hier afgebeeld. De Heere heeft een tweesnijdend scherp zwaard in zijn mond. Aan het einde van het zwaard een lelie, dit wijst op het Hooglied. In de hoeken van het gewelf Maria en Johannes de Doper en de engelen. Een driehoekige vorm geeft het alziend oog van God weer, de Alomtegenwoordigheid. Het hoogste punt van het gewelf laat een leeuwtje zien, een gouden, van de keurvorst. Verder nog een groots altaar uit 1732. Het R.-K. deel wordt gescheiden door een muur van het Protestantse deel. Het Protestantse deel is sober. Wel heeft het een mooi gebrandschilderd raam met een afbeelding van Ursinus, Luther en Bareüs. De preekstoel is van steen. In dit deel is ook een gedenksteen voor Ursinus, die ook in dit deel begraven is. We verlaten de kerk en de gids brengt ons bij een pakhuis waar we allemaal een klein glaasje wijn krijgen. Na dit intermezzo gaan we naar de universiteit waar Ursinus heeft gedoceerd. We komen in een ruimte waar een kinderkoortje aan het zingen is onder leiding van een juffrouw die aan alle kanten beweegt. Dit gebouw staat aan de Ludwigstrasse. Hier eindigt de rondleiding en wij gaan weer op de bus aan. Lunch in de bus. Door Ds. den Toom enkele verzen gelezen uit Ps.119.: Ons volgende adres is Lambrecht. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
12
Eerst krijgen we door de plaatselijke predikant een rondleiding om de kerk. De kerk ~s gerestaureerd en dat heeft veel geld gekost. Eerst was het een Romaanse kerk 1350. Aan de Romaanse kerk was een klooster gebouwd, maar dat is afgebroken en de nonnen zijn weggestuurd. Nu staat er een boom die in de 18e eeuw is geplant (200 jaar oud), Het is de Vredesboom. In het jaar 977 bouwde hertog Otto van Worms het Benedictijnerklooster Lambrecht. De bouw van de kerk werd in 1310 begonnen. Hij werd in drie delen gebouwd. Het interieur: de oude ramen zijn in de 2e wereldoorlog gesneuveld. Na de oorlog zijn er moderne ramen aangebracht. Deze 12 m. hoge koorvensters zijn door de glazenier H.Amann uit München vervaardigd voorstellende verschillende bijbelse taferelen. In het koor bevinden zich fresco's uit de vroege middeleeuwen (14e eeuw) Deze fresco's zijn in 1955 en 1956 blootgelegd en gerestaureerd. 1. DE Christus wordt afgebeeld 2. De heiligen 3. In het midden het heilige Pestkruis (quirimus) 4. Heiligen en Maria Magdalena 5. De Christus, Rechter van hemel en aarde zo medegedeeld door de plaatselijke predikant. Het orgel dateert uit 1777 en is gebouwd door Georg Geib, die leefde van 1739-1818. De dominee van Lambrecht stemde erin toe dat de heer Knoop op het orgel mocht spelen en wij zongen daar enkele psalmen, nl.108:1 en 119:1. In 1977 is het orgel gerestaureerd met subsidie van de Staat onder voorbehoud dat er ook concerten in de kerk mochten worden gegeven. De entree is vrij. Het is nu een Evangelische kerk. ‘s zondags komen er slechts 30 mensen in de kerk. Ze proberen zolang mogelijk de kerk in stand te houden. Na de kerk werd het stadhuis nog bezichtigd, alleen aan de buitenkant maar dat heeft iedereen niet gezien. Na Lambrecht rijden we nog door de Weinstrasse en stoppen in Fürth voor een verlate koffiestop, 16.30 uur. We zouden om ca. 17.05 weer vertrekken, maar dat lukte niet i.v.m. de grote hoeveelheden ijs die nog verorberd moesten worden. Om ca. 17.50 uur kwamen we te Reiche1sheim aan. Enkelen van ons wilden een foto maken van de kerk, anderen wilden nog even winkelen. Daar het hotel nogal buiten het dorp ligt was de eigenaresse van het hotel zo vriendelijk om ons op te komen halen. Heel erg aardig! Om 20.45 uur werd het personeel geroepen en toegesproken door Ds. den Toom. We lazen Psalm 103. Gezamenlijk koffiedrinken en vooraf in een mandje de fooi deponeren voor het personeel. Afsluiting 2 september 2005: In Neustadt werd de gereformeerde leer bestudeerd i.p.v. in Heidelberg. Lezen: Efeze 2: 1-10 en een stukje uit het Schatboek van Ursinus. S.van den Herik en P.J.Vermerris
Zaterdag 3 september 2005 Alweer de laatste dag van onze vakantie. Het was vandaag voor iedereen vroeg dag. Sommige waren alom 5:00 uur uit bed. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
13
Om 6:15 uur stond de chauffeur bij de bus om onze koffers in de bus te zetten. We kregen nog een overheerlijk uitgebreid ontbijt. De dominee heeft met ons gelezen psalm 100 en gebeden. We vertrokken om 7:15 uur richting Herbarn. Om 9:45 uur kwamen we aan in Herbarn. Op een terras hebben we koffie met gebak op. Daarna kregen we, onder leiding van Dr. Ulrich Bister, een rondleiding door de stad. We liepen over de markt, waar we oude ambachten zagen. En we zijn in de universiteit geweest. We wilden een kerk gaan bezoeken, maar die bleek dicht te zijn. Toen we er later weer langs kwamen was hij open. Op de trap bij de kerk hebben we een groepsfoto gemaakt. Daarna liepen we langs een huis waar vroeger een boekdrukkerij geweest is, toen langs het kasteel. Op de terugweg zijn we bij de Evangelische Kirche geweest waar Caspar Olevianus begraven ligt. We hebben psalm 42:1 gezongen en psalm 68:10. Het was een mooie stad met grote gebouwen. We vertrokken hier om 12:30 uur. In de bus hebben we ons lunchpakket opgegeten die we 's morgens in het hotel gekregen hebben. Onderweg naar Zeddam heeft Johan Vedder de dominee en chauffeur bedankt voor de fijne vakantie. Hij heeft ze namens de hele groep wat aangeboden Om 15:30 uur kwamen we aan in Zeddam. We hebben hier gegeten. Na afloop heeft de dominee psalm 146 gelezen. Om 18:00 uur reden we weg. De bus bracht ons weer naar de plaats van bestemming. We hebben tijdens de vakantie veel gezien en gehoord. Gods woord heeft geklonken en Hij heeft Zijn bewarende hand over ons uitgestrekt. Het was een fijne vakantie. Toon en Klazina Hekman
Maandag 29 augustus 2005 Lezen Jesaja 40: 1-11 1. Wat troost eigenlijk betekent, en waarom ze noodzakelijk is. Troost is een overlegging in het verstand, waardoor wij zulk een goed gaan stellen tegenover een kwaad, zodat het onze droefheid verzachten kan en ons gewilliger maakt het te dragen. Hoe zwaarder dus het kwaad is, des te groter en vaster moet ook het tegengestelde goed zijn. En naardien hier van een troost sprake is, die tegenover het allergrootste kwaad, n.l. de zonde en de eeuwige dood, gesteld moet worden, daarom kan allerlei goed tegen dit kwaad niet opgewogen worden, maar uitsluitend het Opperste goed. Waarin dit nu echter bestaat, daarover zijn buiten Gods Woord om,de meningen verdeeld. De Epicureeën stelden het in de wellusten van dit leven; de Stoïcijnen in een goede regeling der affecten of aandoeningen; de aanhangers van Plato in de "ideeën", d.w.z. in het aanschouwen van een zeker beeld van goedheid en allerlei deugden; de Peripatetici in een J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
14
beoefening van de deugd; het gewone volk in eer, macht, rijkdom enz. Doch al deze dingen zijn onvolkomen en spoedig voorbijgaand, en worden in dit leven verloren of door de dood ontnomen. Weliswaar is de lof en heerlijkheid van de deugd onsterfelijk, zoals een zeker dichter daarom zei, dat zij na de dood nog voortleeft; doch deze uitspraak weegt bij allen niet even zwaar. Het is zeer juist door iemand opgemerkt, dat de deugden niet ais het hoogste goed geroemd kunnen worden, omdat zij getuigen van onze ellende. De huichelaars in en buiten de Gemeente, zoals Joden, Farizeeën en Mohammedanen, zoeken als hulpmiddel tegen de dood hun verdiensten en uiterlijke godsdienstplichten, waarin de rooms-katholieken voor het grootste deel hun navolgers zijn. Echter kunnen de uiterlijke ceremoniën de gewetens niet reinigen, en God laat Zich door geen menselijke genoegdoening bevredigen Ofschoon dan de filosofen en andere sekten dit op een verkeerde wijze najagen en zich tevergeefs zulk een goed voorspiegelen, dat een vaste troost in leven en sterven bieden kan, toch is het onmogelijk, dat zij dit doel bereiken kunnen, zoals hun eigen geweten getuigen moet en de ervaring van alle tijden geleerd heeft. Immers alleen de Christelijke leer wijst dit ware en hoogste goed aan én geeft een vaste troost, waardoor het geweten gerustgesteld wordt. Want alleen deze leer legt ons de fontein der menselijke ellende niet alleen bloot, maar schenkt ook de gepaste hulpmiddelen, hoe men van de zonde en de dood bevrijd, en in leven en sterven een vaste en zekere troost deelachtig worden kan. De verdienende oorzaak van deze troost is de genoegdoening van Christus, waardoor de zondaar met God verzoend, en vrijgemaakt wordt van het geweld van satan, onder wiens gehoorzaamheid hij van nature verkeerde en gesteld wordt tot een gewillige onderdaan in het rijk van Koning Jezus, om in die weg verzekerd te worden van zijn aandeel aan de eeuwige gelukzaligheid. Dit vertrouwen op de genadige kwijtschelding der zonden, en de verzoening met God omwille van Christus' verdienste, door het Evangelie (als het getuigenis van de Heilige Geest) in ons hart gewerkt, is de enige en ware Christelijke troost. Hierdoor wordt de uitverkoren zondaar in dit leven gerustgesteld, en ervan verzekerd dat hij het eigendom van Christus is en om Diens wil door God bemind wordt; ja, dat hij in de dood het eeuwige leven vast en zeker verkrijgen zal, Rom. 8: 35-39: "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?" Hiertoe behoort de vraag: Waarom deze troost nodig is? te weten, om onze zaligheid, opdat wij in alle aanvechtingen en worstelingen niet bezwijken of wanhopen zouden en om God te prijzen in dit en in het toekomende leven, waartoe de mens immers geschapen is. Zal dit nu door de mens gedaan worden, dan is het nodig, dat hij van de zonde en de dood verlost, en in een vaste troost onderhouden wordt. Dinsdag 30 augustus 2005 Lezen Romeinen 5: 1-11 Uit hoeveel delen de Christelijke troost bestaat. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
15
Om de Christelijke troost wél te verstaan, moet men deze zes delen kennen: 1. Dat wij om de verdienste van Christus' wil met God verzoend, en uit genade tot Zijn kinderen aangenomen zijn, zelfs toen wij nog vijanden waren, ja dat wij geheel en al Christus' eigendom zijn en Hem toebehoren, 1 Kor. 3: 23. Tegenwerping: Het is in de burgerlijke samenleving een onwaardeerbare schat om vrij en zichzelf te zijn, terwijl daarentegen iemand anders toe te behoren, voor een groot ongeluk gehouden wordt. Daarom schijnt het tegenstrijdig, dat men het voor troost houdt, om niet van zichzelf, maar van een ander te zijn. Antwoord. Het is de alleruitnemendste vrijheid, wanneer een mens ophoudt van zichzelf te zijn, en het eigendom van Christus wordt. Doch dit kan niet naar waarde geschat worden, tenzij men zijn ellende én staat van dienstbaarheid aan de zonde en de duivel, waarin men door zichzelf te willen zijn gevallen was, grondig begrijpt en daartegenover stelt de gelukstaat van hen, die het eigendom van Christus zijn, om Wiens wil zij worden vrijgemaakt van de zonde en de dood. 2. De wijze waarop deze verzoening is teweeggebracht, namelijk door het lijden en de dood van Christus. 3. Dat wij verlost zijn van alle ellende, zowel tijdelijke als eeuwige; d.w.z.van het geweld des duivels, der zonde en des doods, hetgeen vruchtgevolgen zijn van de door Christus teweeggebrachte verzoening. Want door Zijn verdienste worden wij bij God gerechtvaardigd, tot Hem bekeerd en geheiligd, en zullen hiernamaals volkomen verheerlijkt worden. 4. Dat de verzoening en verlossing, d.w.z. alle goederen die Christus voor de Zijnen verkregen heeft, eeuwig voor ons zullen bewaard worden als zijnde het eigendom van Christus, zodat Hij ons zó bewaart, dat niet één haar van ons hoofd, zonder de wil van Zijn hemelse Vader, kan afvallen. 5. Dat alle kwaad tot hun welzijn wordt gekeerd. Want hoewel zij in dit leven aan allerlei kruis en tegenspoed onderworpen zijn, en velen als schapen tot de slachtbank ter marteldood zijn geleid, toch kan dit aan hun zaligheid geen schade, maar integendeel voordeel toebrengen, omdat God immers alle kwaad ten goede en ter zaligheid der Zijnen doet medewerken. 6. Dat wij van al de verkregen goederen, ook van het eeuwige leven, in ons hart volkomen verzekerd worden. Dit komt voort uit het getuigenis van de Heilige Geest, Die in de Zijnen bekering en geloof werkt, ja Die in ons hart getuigenis geeft, dat wij "kinderen en erfgenamen van God zijn", en dat Hij "het onderpand is van hun erfenis". Zij worden zó krachtdadig bewerkt, dat ze Christus en Zijn heilsverdiensten door het geloof omhelzen en aannemen, hetgeen de grond en vastheid uitmaakt van de enige en ware troost in alle aanvechtingen. En om het alles in één woord samen te vatten, zeggen wij dat de ganse inhoud van de ware troostleer hierin begrepen is, dat wij het eigendom van Christus zijn, en door Zijn bloed en Geest van onze verzoening met God, aan onze ziel min of meer verzekerd en verzegeld worden, en bevrijd van de zonde en straf, ons vertrouwen op Jezus als de Rotssteen des heils wentelen, om na dit leven de eeuwige zaligheid door Hem deelachtig te worden. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
16
Woensdag 31 augustus 2005 Lezen Romeinen 8: 31-39 Waarom deze enige troost een vaste troost is? Dat deze de enige en vaste troost is, blijkt daaruit, dat ten eerste zij niet alleen in. de dood niet verdwijnt, volgens Rom. 8: 35: "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?" en Rom. 14: 8: "Hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren"; en ten tweede dat ze alleen onoverwinnelijk standhoudt tegen alle aanvechtingen van satan, en ons niet doet bezwijken; zoals uit de volgende aanvechtingen van satan te zien is. Aanvechting: "Gij zijt een zondaar". Antwoord: Ja, maar Christus heeft voor mijn zonden volkomen betaald en mij met Zijn dierbaar bloed verlost, zodat ik nu niet meer mijzelf, maar Hem toebehoor. Aanvechting: "Gijl zijt een kind des toorns en een vijand van God". Antwoord: het Is waar, vóór de verzoening en van nature was ik dit, maar God heeft mij nu door Christus in genade aangenomen. Aanvechting: "Gij moet sterven". Antwoord: Christus heeft mij verlost van het geweld des doods, zodat ik verzekerd ben, dat ik door de dood zal ingaan in het eeuwige leven. Aanvechting: "Er overkomt u intussen maar veel kwaad en tegenspoed". Antwoord: De Heere beschermt en onderhoudt mij in dit alles, en bestuurt alles tot mijn welzijn. Aanvechting: "Als ge deze genade eens kwam te verliezen? Want ge kunt door uw zonden afwijken, en de weg naar de hemel is lang en moeilijk, Wat dan?" Antwoord: Christus bewaart Zijn weldaden steeds in mij, die Hij voor mij verdiend, verkregen en mij geschonken heeft, en Hij doet mij standhouden, zodat ik niet kan afvallen, noch van de genade beroofd kan worden. Aanvechting: "Wie weet, of u de genade wel toekomt, en of ge niet behoort tot het getal van hen, die des Heeren niet zijn?" Antwoord: Ik wéét en ben verzekerd, dat de genade mij, en dat ik Christus toebehoor: 1. Omdat de Heilige Geest met mijn geest getuigt, dat ik een kind van God ben; 2. Ik heb een waar geloof; welnu, de belofte van zalig worden is aan alle gelovigen gedaan. Aanvechting: "Wie weet, of ge wel een waar geloof hebt!" Antwoord: Dit weet ik zeker uit de werkzaamheden van het geloof, want ik heb een goed geweten, dat zich alleen in God geruststelt; en mijn wil en ernstig voornemen is, om Hem steeds gelovig aan te kleven, en Zijn geboden te gehoorzamen.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
17
Aanvechting: "Uw geloof is zwak, en uw bekering onvolmaakt". Antwoord: Ik heb evenwel een waar en ongeveinsd geloof, en ik steun op het woord van mijn Verlosser: "Die heeft, dien zal gegeven worden". En ik bid met de klein-, doch oprecht gelovige: "Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp". In deze zware en gevaarlijke worstelingen, die alle kinderen Gods moeten verduren, blijft de Christelijke troost vast en onbeweeglijk en dus komt een gelovige tot het besluit dat hem Christus met al zijn weldaden toebehoort. Donderdag 1 september 2005 Lezen Romeinen 4: 21-31 Het rechtvaardigend geloof is, volgens de Catechismus, Vraag. 21 "niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, hetgeen God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft; maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit loutere genade, alleen om dé verdiensten van Christus' wil". Hiertoe wordt vereist a. Kennis. Want een onbekende leer kan men niet geloven, maar men moet ze eerst kennen en verstaan, eer men ze gelooft. Dit dient tot weerlegging van het "ingewikkelde" geloof van het pausdom, waar men beweert te geloven hetgeen "de kerk" gelooft, zonder het geloof van die kerk te kennen of te verstaan. Reden, waarom Bastingius en Lansbergen zeggen: "Dus kan het oprechte geloof ook zonder wetenschap of kennis niet zijn of bestaan", "Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen", en: "Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt". Daarom spreekt Petrus, belijdenis doende van zijn geloof: "Wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". b. Toestemming waardoor men voor waarachtig houdt alles wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft. Want er zijn vele spotters, die het voor fabelen houden, van wie Petrus te voren gezegd heeft, dat er in de laatste tijden velen zullen zijn, Daarom wordt het geloof door de apostel Paulus ook "een bewijs" genoemd, d.w.z. dat men daarvan overtuigd is en de waarheid ervan duidelijk bemerkt. Johannes de Doper zegt ook, dat zij die geloven: "Gods getuigenis aannemen en verzegelen", d.w.z. dat zij het voor vast en zeker houden, en het a.h.w. ondertekenen of onderschrijven, dat God waarachtig is. C. Een vast vertrouwen, waardoor het van de andere geloven wezenlijk verschilt. Dit vertrouwen is een toeeigening van de genadige kwijtschelding der zonden door en om Christus' wil. Zo'n vertrouwen behoort onafscheidelijk bij het ware geloof. Want door een blote kennis, gepaard met toestemming, kan niemand zalig worden, aangezien "de duivelen ook zo geloven en sidderen". Daarom voegt de Apostel het vertrouwen bij het geloof: In Dewelke (n.l. Christus) wij hebben de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
18
door het geloof aan Hem"; en in Hb. 11: 1 wordt het geloof "een vaste grond der dingen die men hoopt" genoemd. Het is ook onderscheiden van het historisch geloof, omdat het rechtvaardigend geloof wel het historisch geloof in zich bevat, maar het historisch geloof is niet voldoende voor een rechtvaardigend geloof, zo min trouwens als de andere twee. Het rechtvaardigend geloof is van alle onderscheiden, omdat alleen door dát geloof de gerechtigheid en het eeuwige leven verkregen worden .Maar wat het rechtvaardigend geloof eigenlijk is, verstaat niemand dan wie gelooft en met dit geloof begiftigd is; zoals iemand die nooit honing proefde, de smaak ervan niet kent, hoeveel hij dan ook over zijn zoetigheid hoorde. Want iedere gelovige bevindt bij zichzelf wat hij aan anderen uiteenzetten kan het volgende: Hij gelooft, dat alles wat in de Schrift begrepen is, waar en van God is. Hij gevoelt zich verplicht, om al deze dingen vast te geloven en te omhelzen. Want, zo redeneert hij: Is dit Woord waar en Goddelijk, dan is het ook billijk dat ik het geloof. In dit alles aanschouwt, omhelst en eigent hij zich in het bijzonder de belofte des Evangelies toe, met betrekking tot Gods genade of vergeving der zonden Vrijdag 2 september 2005 Lezen Efeze 2: 1-10 Welke de oorzaken van het geloof zijn. De voornaamste en opperste oorzaak die het geloof werkt, is de Heilige Geest. Het historisch geloof, het tijd- en wondergeloof werkt Hij door een algemene werking, en het rechtvaardigende geloof door een bijzondere werking: "Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave". '. Tegenwerping. Ook de duivel heeft een historisch geloof. Dus heeft hij dit ook door de Heilige Geest. Antwoord. Het geloof dat in de duivel is, wordt ook door God gewerkt, maar niet door die bijzondere manier van werken, als God het rechtvaardigend geloof alleen in de uitverkorenen werkt. Want alle kennis en wetenschap, die in de duivelen en huichelaars gevonden wordt, werkt God door Zijn Geest; echter niet zó, dat Hij ze wederbaart en rechtvaardigt, zoals de uitverkorenen; en ook niet zó, dat zij: Hem als Werkmeester van deze gave erkennen, en grootmaken. Het instrument waardoor het geloof gewerkt wordt, is in het algemeen het ganse Woord van God, begrepen in de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament waarin vele werken en wonderen van God te vinden zijn. Maar het eigenlijke instrument van het rechtvaardigend geloof is de prediking van het Evangelie: "Want het evangelie is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft", en: "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods". Zo wordt dan het rechtvaardigend geloof gewoonlijk nooit in de J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
19
volwassenen gewrocht zónder de prediking des Evangelies. Het instrument des geloofs om wonderen te doen, is niet alleen het Woord van God, maar daar dient nog een, bijzondere openbaring bij te komen. De oorzaak, die aan het geloof zijn wezen geeft, en het tot een waarachtige oprechte geloof maakt, is het vertrouwen en de toe-eigening van de genadige vergeving der zonden door Christus, én een vreugde en rust in God vanwege deze zulke grote weldaden. Waarop het geloof ziet, is Christus en de belofte der genade. Waar het te vinden is? Namelijk in het verstand en de wil en het hart van de mens. Het doel waartoe het gegeven is en ons dienen moet, is: 1. om de rechtvaardigheid, goedheid en barmhartigheid Gods te prijzen en groot te maken; 2. 2: Opdat wij daardoor zalig worden 6. Wat het geloof werkt en voortbrengt. Het rechtvaardigend geloof werkt in ons: 1. De rechtvaardigmaking voor God, 2. Een vreugde en rust in God, en een vrede der consciëntie: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus"; 3. De gehele bekering of wedergeboorte, want door het geloof worden onze harten gereinigd Tot de vruchten der bekering behoort alles wat op het geloof volgt: de aanwas der gaven en ten laatste het ontvangen der dingen zelf, die wij nu geloven. Het eerste dat het geloof voortbrengt, is de rechtvaardigmaking, waaruit alle andere weldaden voortvloeien; maar evenwel zo, dat het geloof ook daarvan de oorzaak is. Want hetgeen een oorzaak is van enig ding, is ook de oorzaak van hetgeen daardoor voortgebracht wordt. Is dus het geloof een oorzaak van de rechtvaardigmaking, dan is het ook een oorzaak van de dingen, die op de rechtvaardigmaking volgen: "Uw geloof heeft u behouden". De samenvatting (eigenlijk "summa") is: door het geloof worden wij gerechtvaardigd en wedergeboren, zodat daaruit duidelijk is, dat wij alléén door het geloof gerechtvaardigd en wedergeboren worden, hetgeen in dit leven begint, en na dit leven voltooid worden zal. Het rechtvaardigend geloof wordt aan alle uitverkorenen gegeven, en dan ook uitsluitend aan hen; onder wie ook de kleine kinderen begrepen zijn. : "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke, Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven"; "Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven"; "Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt"; Het geloof is "Gods gave"; "Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest", en "Het geloof is niet aller"..
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
20
Het tijdgeloof en het wondergeloof wordt alleen aan hen gegeven - zij het ook niet aan allen - die in de zichtbare kerk zijn, zelfs aan huichelaars, "Hebben wij niet in Uwen Naam duivelen uitgeworpen? “
Informatie over de stad Heidelberg Naar verluidt werd Heidelberg gesticht aan de voet van een berg die in de Keltische mythologie heilig was. Deze berg werd in het jaar I v. Chr. bezet door de Romeinen, die er een tempel bouwden, gewijd aan hun goden Mithras en Mercurius. In de derde eeuw versloegen de Alemannen de Romeinse kolonisten. Zij verwoestten de stad. Aan het begin van de elfde eeuw bouwde de bisschop van Worms hier een kasteel. In 1155 werd dit een koninklijke residentie, toen de stad de hoofdstad werd van de RijnlandPalts. Tijdens de Reformatie gingen de plaatselijke bestuurders over tot het protestantisme. Aanvankelijk werd gekozen voor het lutheranisme, maar al spoedig wendden ze zich tot het calvinisme. Dit is de reden dat de naam van de stad terugkomt in een van de belangrijkste calvinistischebelijdenissen, de Heidelberger Catechismus uit 1563. Het lot van de inwoners van de stad werd ingrijpend beïnvloed door het huwelijk van Elizabeth Stuart (1597-1662) met de graaf van de Palts, Friedrich V (1592-1632) in 1613. Nadat hij de kroon van Bohemen had aanvaard, verhuisden Friedrich en zijn bruid naar Praag, waar ze tegen de wil van de keizer hun hof opbouwden. Binnen een jaar werd het echtpaar verslagen door rooms-katholieke troepen die de keizer trouw waren; vandaar hun veelzeggende bijnamen de 'winterkoning en koningin'. Deze gebeurtenissen waren de vonk die nodig was om de Dertigjarige Oorlog te beginnen. Heidelberg werd na een belegering van elf weken door rooms-katholieke troepen onder leiding van Tilly veroverd op 16 september 1622. In de volgende decennia keerde de welvaart terug. Die werd vervolgens weer tenietgedaan door een ander vorstelijk huwelijk, namelijk dat van de dochter van de hertog, Elizabeth Charlotte, met de hertog van Orleans, in 1671. Dit betekende dat, toen de mannelijke lijn van Palts-bestuurders uitstierf, de Fransen Heidelberg ópeisten. Ze zetten hun ciM kracht bij door het gebied te veroveren. Dit leidde uiteindelijk tot de vernietighllj van het schitterende slot door terugtrek, kende Franse troepen in 1689. De volgen. de paar eeuwen waren vriendelijker' voor Heidelberg, dat haast onbeschadigd door de Tweede Wereldoorlog heen kwam. De universiteit werd in 1385 opgericht en is een van de oudste in Duitsland. In de negentiende eeuw was het een centrum van de Duitse romantiek. Bezienswaardigheden Het hooggelegen Schloss, gebouwd in 1155 en uitgebreid in de zeventiende eeuw, werd tijdens de erfopvolgings-oorlogen (1689-1693) door de troepen van Lodewijk XIV veroverd en voor een groot deel verwoest. Nu is het voornamelijk een indrukwekkende ruïne. In dit slot woonde onder andere Frederik lIl, ook wel genoemd Frederik de Vrome, een van de weinige Duitse keurvorsten die de kant van het calvinisme kozen. Hij was het die Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus aantrok als hoogleraren aan de Heidelbergse universiteit. Hij gaf hun ook de opdracht om een catechismus te schrijven tot onderricht van het volk, wat de Heidelbergse Catechismus (1563) is geworden. Vanaf het slot heeft men een prachtig uitzicht op de stad Heidelberg, de Heilige Geistkirche en de rivier de Neckar. Men kan het slot op eigen gelegenheid bezoeken. Er worden ook rondleidingen met een gids georganiseerd, waarbij het interieur van de gebouwen bekeken kan worden. Het Frederiksgebouw heeft een imposante gevel met vele kopieën van beelden (de originele beelden zijn binnen). In de bovenste rij ziet men onder andere 'Karel de Grote; in de tweede rij onder hem Ruprecht I, de stichter van de universiteit; onder hem Frederik III, de Vrome. In de onderste rij een gevelsteen met in het Hebreeuws en Latijn de woorden: 'Hier is de poort des Heeren; de rechtvaardigen zullen daardoor ingaan, Psalm 118:20'. Hier is de ingang van de slotkapel, die onder leiding van de gids bezichtigd kan worden. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
21
Het Deutsches Apotheken-Museum (apotheekmuseum) in de Otto-Heinrich-vleugel van het slot. Hier ziet men iets van de geschiedenis en ontwikkeling van de geneeskunde, onder andere vele apothekersvoorwerpen, vier volledig ingerichte oude apotheken en het zeer kleurrijke schilderij Christus als apotheker uit de eerste helft van de achttiende eeuw. De Heilige Geistkirche, in de oude stad. In deze kerk werd in 1545-1546 de Reformatie ingevoerd en het avondmaal op lutherse wijze gevierd. In 1566 werd de kerk calvinistisch, in 1600 weer rooms-katholiek. Na een brand in 1693 werd de kerk op verschillende uren gebruikt door calvinisten en rooms-katholieken. Later werd een scheidingswand aangebracht tussen koor en schip: het koor werd rooms-katholiek, het schip protestant. De kerk was nauw verbonden met de universiteit, wat onder andere te zien is aan de bibliotheekgalerijen. in de zijbeuken boven, waar in vroegere dagen een beroemde bibliotheek gehuisvest was. In de kerk vindt men de graftombe vin de stichter van de universiteit, Ruprecht I en zijn vrouw, en verschillende fresco's, onder andere voor het koor (boven) de drie mannen in de vurige oven. De Petrikircke is de oudste kerk van Heidelberg (twaalfde eeuw; omstreeks 1500 herbouwd en in de negentiende eeuw nogmaals herbouwd). Hier preekte onder andere Olevianus. In het koor drie mooie ramen. Het linkerraam is gewijd aan de stichting van de universiteit. Rechts het reformatieraam: Luther, Melanchthon, Calvijn en Zwingli, met tussen hen de woorden 'Een vaste Burcht is onze God'. Buiten, aan de oostzijde van de kerk, werd in 1883 de Luthereik geplant, ter herinnering aan het vierhonderdste geboortejaar van Luther. Universiteit. De gebouwen uit 1385 zijn er niet meer. De huidige gebouwen zijn van 1711. Aan deze universiteit waren Olevianus en Ursinus hoogleraar. De Universiteitsbibliotheek (Plöckstrasse) heeft talloze vroege Duitse manuscripten en waardevolle boeken.
VOORREDE OP DE CATECHISMUS DER CHRISTELIJKE RELIGIE, die in de gemeenten en op de scholen van de Keurvorstelijke Paltz en van Nederland geleerd wordt. In deze Voorrede wordt enerzijds gehandeld in het algemeen over de Christelijke leer, anderzijds in het bijzonder over de Catechismus. Wat de Christelijke leer betreft worden in 't algemeen deze vijf dingen geleerd: 1. Wat en hoedanig de Christelijke leer is. 2. Welke delen deze leer bevat, en het onderscheid ervan. 3. Hoezeer de Christelijke leer van de leer van alle andere secten verschilt; alsook van de Wijsbegeerte; en waarom men dit onderscheid kennen moet. 4. Door welke getuigenissen de zekerhe~d der Christelijke religie of leer bevestigd wordt. 5. Op hoevele manieren de Christelijke leer kan geleerd en voorgedragen worden. 1. Wat en hoedanig de Christelijke leer is. De Christelijke leer, die in de ware gemeente geleerd wordt, is een zuivere en onvervalste leer der Wet en des Evangelies, van de ware God, van Zijn wil, werken en dienst, door God ge~penbaard, en begrepen in de boeken der \ Profeten en Apostelen, bevestigd met wonderen en Goddelijke getuigenissen, door welke leer de Heilige Geest krachtig werkt in de harten der uitverkorenen en Zich uit het menselijke geslacht een eeuwige Gemeente vergadert, waardoor God in dit en in het toekomende leven recht gekend, aangel'Oepen en geëerd wordt. Deze Christelijke leer is het eerste en voornaamste kenteken der ware Gemeente, welke God wil dat in de wereld bekend zal zijn, en van ane andere mensen afgescheiden, zoals Hij beveelt: "Bewaart uZJelven van de afgoden" (1 Jhs. 5 : 21); en: "Indien iemand tot ulieden J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
22
komt, en 4eze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis en zegt tot hem niet: wees gegroet" (2 Kor. 6 : 17). Zo ook: "Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan, gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de va:ten des HEEREN draagt" (Jes. 52 : 11); en tenslotte: "Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt, opdat gij van hare plagen niet ontvangt" (Opb. 18 : 4). En God wil, dat deze afscheiding enerzijds geschiede om Zijn eigen eer, anderzijds om de zaligheid en vertroosting der uitverkorenen. Om Zijn eigen eer. Want zoals Hijzelf niet met de afgoden vermengd wil zijn, zo wil Hij ook Zijn leer onderscheiden hebben van de leugens van de duivel, en dat Zijn kinderen en huisgenoten afgescheiden worden van de kinderen des duivels en van de vijanden Zijner gemeente. Want het is voor God zeer smadelijk, dat men zou denken, dat Hij dezulken tot kinderen zou willen hebben, die Hem vervolgen. En het is Godslasterlijk, dat men God tot een Auteur van een goddeloze leer en tot een Beschermer van godslasteringen zou maken. "Want wat samenstemming heeft Christus met Belial?" (2 Kor. 6 : 15). Om de zaligheid en vertroosting der uitverkorenen. Want het is nodig, dat de Gemeente in deze wereld gezien en bekend wordt, opdat de uitverkorenen, die onder het ganse mensengeslacht verstrooid zijn, mogen weten, tot welke vergadering zij zich in dit leven behoren te voegen; en opdat zij, na zich tot de gemeente begeven te hebben, deze zekere troost zouden genieten, dat zij thans in de vergadering verkeren, die Gode behaagt en die de beloften heeft van het eeuwige leven. Want God wil, dat allen die zalig zullen worden, tot de Gemeente verzameld worden, omdat er buiten de Gemeente geen zaligheid is. Maar waaraan die ware Gemeente gekend wordt, en welke de kentekenen zijn waardoor zij van andere secten onderscheiden wordt, zal op de plaats of bij het artikel van de Gemeente geleerd worden. De kentekenen zijn deze drie: 1. De reinheid in de leer, 2. Het wettig gebruik der sacramenten en 3. Gehoorzaamheid jegens God, in alle delen van Zijn leer, in geloof en wandel. Tegenwerping: Zo vaak zijn ook grote gebrelcen in de Gemeente in zwang. Antwoord: Zij zijn daar soms wel in zwang, maar toch worden ze door de Gemeente niet goedgepraat, zoals bij andere secten gebeurt, maar worden er bestraft en door de Gemeente allereerst verdoemd, en zoveel mogelijk verbeterd. Zo lang dit het geval. is, blijft ook de Gemeente. 2. Uit welke delen de Christelijke leer bestaat, en welk onderscheid ertussen is. De voornaamste hoofdstukken der Christelijke leer zijn deze twee: de Wet en het Evangelie: daarin is de inhoud en summa (= hoofdsom) der ganse Schrift begrepen. De Wet wordt genoemd de Tien geboden, het Evangelie heet de belofte van Christus, de Middelaar en Zaligmaker, en van de genadige kwijtschelding der zonden door het geloof. Deze verdeling der leer wordt met duidelijke redenen bewezen. 1. Want alle leer, die in de Heilige Schrift begrepen is, handelt óf over de natuur van God, óf over Zijn werken, óf over de zonde, welke een eigen werk der duivelen en der mensen is. En van dit alles wordt óf in de Wet, óf in het Evangelie óf in beide geleerd. Daarom zijn de Wet en het Evangelie de twee hoofdstukken, die de gehele som der Heilige Schrift bevatten. 2. Christus Zelf stelt deze verdeling der leer, als Hij zegt (Luk. 24 : 46v.): "Alzo is er geschreven en alzo moest de Christus lijden en van de doden opstaan ten derden dage; en in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden onder alle volken", en in Marc. 1 : 15: "Bekeert u en gelooft het Evangelie". Nu, dit alles wordt begrepen in de Wet en in het Evangelie. 3. De profetische en apostolische geschriften bevatten het Oude en Nieuwe Testament of Verbond tussen God en de mensen. Daarom moeten daarin noodzakelijk de voornaamste stukken van het Verbond verklaard worden, te weten, wat God ons belooft en geeft, n.l. vergeving der zonden, gerechtigheid en het eeuwige leven; en wat Hij wederom van ons eist, n.l. geloof en gehoorzaamheid. En dit is hetgeen in de Wet en in het Evangelie geleerd wordt. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
23
4. Christus is de summa en het fundament der ganse Schriftuur. En tot de kennis van Christus en van Zijn weldaden is de leer der Wet en des Evangelies nodig. Want de Wet is onze Tuchtmeester, die ons tot Christus leidt,' ons dwingt om tot Christus onze toevlucht te nemen en (ons) leert, welke die gerechtigheid is, die Christus ons wedergegeven heeft. En het Evangelie predikt ons met alle nadruk, van Christus' persoon, ambt en weldaden. Daarom bestaat de ganse Schriftuur en hemelse leer in de Wet en in het Evangelie. Het onderscheid van deze delen bestaat voornamelijk in drie dingen: 1. In hetgeen van beide geleerd wordt. Want de Wet is een leer die gebiedt, wat men doen moet, en verbiedt wat men nalaten moet. Het Evangelie is de verkondiging van de genadige vergeving der zonden om en door Christus. 2. In de manier waarop ~ij ons geopenbaard zijn. Want de Wet is ons van nature bekend, en het Evangelie wordt ons van Godswege ontdekt en geopenbaard. 3. In de beloften, aan beide verbonden. Want de Wet belooft het eeuwige leven op voorwaarde van een volkomen gehoorzaamheid, die wij volbrengen moeten. Het Evangelie belooft hetzelfde op voorwaarde, dat wij in Christus geloven en een nieuwe gehoorzaamheid beginnen moeten. 3. Hoezeer de Christelijke leer, die in de ware Gemeente geleerd wordt, verschilt van die van alle andere secten, alsook van de wijsbegeerte; en waarom men dit onderscheid dient te kennen. De verschillen tussen de ware Christelijke leer en andere secten zijn deze vier. 1. De Christelijke leer heeft God tot Auteur. Want zij is van God door de Profeten en Apostelen gegeven. Maar de religies van andere secten komen van mensen en zijn door ingeving des duivels verzonnen en bedacht. 2. Alleen de Christelijke leer heeft Goddelijke, zekere en onbedriegelijke getuigenissen, die de consciëntiën of harten der mensen gerust en tevreden stellen, en de andere secten van dwalingen overtuigen. 33. In de ware Gemeente wordt Gods Wet geheel en onvervalst geJeerd en bewaard. Maar andere godsdiensten en secten leren de Wet onvolkomen of bederven en vervalsen die. Want zij verwerpen gans en al de leer van de eerste tafel der Wet, die over de ware kennis en dienst van God handelt, en zij verzinnen een andere God dan Die Zich in Zijn Woord en door Zijn werken geopenbaard heeft; en zij zoeken de kennisse Gods buiten Gods Zoon om, of dienen Hem anders dan Hij volgens Zijn Woord gediend wil zijn. Bovendien is hun gans en al de innerlijke en geestelijke gehoorzaamheid onbekend, die in de tweede tafel der Wet geëist wordt. En wat zij aan goeds of waars behouden hebben, dat is alles bijéén slechts enkele geboden uit de tweede tafel, van de uiterlijke tucht en van de burgerlijke plicht jegens de mensen. 4. In de ware Gemeente wordt uitsluitend het Evangelie van Christus, geheel en goed verstaan, onderwezen. Maar andere secten weten daar totaal niets van af en verwerpen het - zoals dat de heidenen, wijsgeren, Joden, Turken enz. doen - of zij nemen een stukje uit de apostolische leer, waarvan zij echter het gebruik verstaan noch begrijpen, en voegen dat bij hun dwalingen; zoals de Arianen, Pausgezinden, Wederdopers en alle andere ketters doen, van wie sommigen inzake de Persoon van de Middelaar, anderen inzake Zijn ambt grove dwalingen hebben en verdedigen. Deze grote versohrlJen bewijzen ons, dat alleen de Christelijke leer behoort geleerd en bewaal'd te worden, en dat de leringen van andere secten hiermee strijdig, als leugens van de duivel behoren geschuwd en gemeden te worden, volgens het bevel: "Wacht u van d~ valse profeten" (Mt. 7 : 15), en: "Bewaart uzelven van de afgoden" (1 Jhs. 5 : 21). Met de filosofie of natuurlijke wijsheid der mensen ligt het anders. Want hoewel ook de ware filosofie veel van de Christelijke leer verschilt, toch strijdt ze er niet mede en is ze geen leugen of bedrog - zoals de valse leringen van andere secten wél zijn - maar is de waarheid en als het ware een straaltje van Gods wijsheid, in het verstand der mensen bij de schepping ingedrukt. Want de filosofie is een leer van God, van de schepselen en andere goede dingen, die het menselijke geslacht profijtelijk zijn, opgesteld door wijze mannen bij het licht J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
24
der natuur en uit gronden (= grondbeginselen) die van nature bekend zijn. En daarom is het de Christenen niet alleen geoorloofd, maar ook oorbaar .om de filosofie te bestuderen, terwijl het daarentegen niet geoorloofd is de leringen van andere secten te onderzoeken; maar deze moeten alle te zamen als leugens van de duivel zelf gemeden worden. De filosofie verschilt van. de Christelijke leer vooral op de volgende punten. 1. In de gronden (of: principia). De filosofie is geheel natuurlijk, en wordt opgebouwd en bevestigd uit dingen, die van nature bekend zijn. Maar in de Christelijke leer is - hoewel er vele natuurlijke leringen (in) zijn - toch haar bijzonderste deel, te weten de leer des Evangelies, niet van nature bekend, maar zij gaat alle natuurlijke kennis te boven. Indien dan ook Gods Zoon ons die niet uit de schoot Zijns Vaders had geopenbaard, zou geen enkele wijsheid of vernuft van mensen of Engelen re hebben kunnen uitvinden of bedenken. 2. In hetgeen ze leren. De Christelijke leer bevat de Wet en het Evangelie, maar de filosofie weet van het Evangelie totaal niets af. De ware Gemeente leert en verstaat terecht Gods gehele Wet, maar de filosofie handelt niet over haar voornaamste delen; en het deel der Wet, dat in de filosofie onderwezen wordt inzake de uitwendige plichten, uit enkele geboden van Gods Wet getrokken, wordt zeer duister en onvolkomen voorgedragen. De filosofie leert ook andere kunsten en wetenschappen, die de mensen oorbaar zijn, vooral de redekunst en de kunst om te rekenen, landmeten, om de loop des hemels te kennen, en dergelijke meer, waarvan in de Gemeente niet met al geleerd wordt. 3. In hun werkingen. Alleen de Christelijke leer ontdekt (= legt bloot) de fontein der ellende van het menselijke geslacht, te weten 's mensen zondeval, maar de filosofie weet daar niets van. Bovendien geeft alleen de Christelijke leer de consciënties een ware en levende troost, daar ze de wijze om gered te worden uit de ellende der ronde en des doods aanwijst, en ons van het eeuwig leven verzekert; maar de filosofie kan deze troost niet geven, en verstaat die ook met. Weliswaar heeft de filosofie enkele manieren om te troosten mét de Christelijke leer gemeen, zoals: 1. Dat aLles door Gods voorzienigheid geschiedt en men Gods wil gehoorzamen moet. 2. Dat het een troost is, wanneer men . in het lijden een goed en gerust geweten heeft. 3. Dat het heerlijk en prijzenswaardig is om steeds flink en geduldig het lijden te dragen. 4. Dat het lijden ons ten beste en tot een goed doel toegezonden wordt. 5. Dat anderen er ook aan onderworpen waren, en het dapper gedragen hebben. 6. Dat de deugd niet onbeloond zal blijven, en dat het lijden wederom vergolden zal worden. 7. Dat ons nog zwaarder leed had kunnen overkomen; want een geringer kwaad schijnt ons, in vergelijking met een groter, nog enigszins goed te zijn. Maar de ware vertroostingen tegen de zonde en de dood worden alleen uit de Christelijke leer geput, te weten: 1. Dat onze zonden uit genade door Christus vergeven zijn; 2. dat God altijd in alle tegenheden ons nabij is; en 3. dat wij ten slatte daaruit verlost zullen worden en het eeuwige leven hebben. Daarom strijdt de ware filosofie niet met de Christelijke leer, maar is aLleen onvolmaakter. Maar de dwalingen en stellingen die met de Christelijke leer strijdig zijn, zoals ze soms in de boeken der filosofie voorkomen, of ook hetgeen van de ketters uit de filosofie tégen de Schrift bijgebracht wordt..., dat alles behoort niet tot de oprechte filosofie, maar het zijn uitsluitend beuzelingen van 's mensen verstand en - om zo te reggen 5 vuile zweren der ware filosofie; zoals b.v. de opvatting van Aristote1es, dat de wereld geen begin gehad heeft en, geen einde hebben zal, of de mening van Epicurus, dat de ziel sterfelijk is, enz. Of als het tot de oprechte filosofie mocht behoren, dan wordt het ten onrechte bij de Christelijke leer gevoegd. Deze verschillen tussen de Christelijke leer en die van andere religies en der filosofie moet men kennen en opmerken.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
25
1. Opdat aan God Zijn eer geheel en onverminderd kan worden toegeschreven; en dat geschiedt niet, tenzij wij weten en belijden al hetgeen Hij wil, dat wij van Hem en van Zijn wil geloven; en dat wij niet iets verzinnen bij hetgeen Hij ons geopenbaard heeft. Want God kan niet met de afgoden, noch Zijn Goddelijke waarheid met de leugens van de duivel vermengd worden, zonder de allerhoogste smaad voor Zijn Naam. 2. Opdat wij niet gevaar lopen onze zaligheid te verliezen; hetgeen geschieden zou, als wij, bedrogen zijnde, de leer van bepaalde secten of de filosofie als de ware religie aannamen. 3. Opdat ons geloof en onze troost des te vaster zou zijn; hetgeen geschiedt, wanneer wij opmerken dat de Christelijke leer volmaakter is dan alle andere leringen; alsook, hoeveel dingen er in onze religie zijn, die bij andere ontbreken, en welke er de oorzaak van zijn, waarom alleen zij die deze leer belijden, zalig worden, en alle anderen met hun volgelingen verdoemd en van God verworpen worden. 4. Opdat wij ons van alle Epicuristen en Vrijgeesten afscheiden, die de gehele religie of verachten, of zó verscheuren, dat zij denken dat iedereen in zijlll godsdienst zaUg zal worden, ohIdat er geschreven staat, Hab. 2 : 4: "Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven". Van hen zijn de Epicureeërs niet eens waal'd, dat men hun dwalingen weerlegt. De anderen, n.l. de Vrijgeesten moeten op deze manier .weerlegd worden, dat het woord "zijn" in deze tekst niet zulk een geloof betekent, dat iedereen zelf maar verzint, maar een wáár geloof, dat een ieders persoonlijk bezit is, en dat dit (geloof) tegen het geloof van een ander gesteld wordt, ook al is dat een waar geloof, én tegen de opvatting van de gerechtigheid der werken; zodat dit de betekenis is, dat de rechtvaardige gerechtvaardigd wordt, niet door de werken der Wet, maar door een waar geloof in Jezus Christus; en zulks door zijn eigen geloof, en niet door dat vaneen ander. 4. Door welke getuigenissen de zekerheid der Christelijke religie of leer bevestigd wordt. De bewijzen waardoor de waarheid en zekerheid van de Christelijke leer bevesÜgd wordt, zijn vele. Sommige ervan overtóigen het geweten van de waarheid (zoals de eerste twaalf), andere zijn er, die het (geweten) gerust stellen en bekeren, zoals het laatste bewijs. 1. De le bewijsreden is: Omdat de Wet zo volmaakt en zuiver is. Wanthet bestaat niet, dat wanneer een religie afgoden verzint O'f boze feiten vO'or goed erkent - in strijd met Gods Wet en tegen het oordeel van het gezonde verstand in -, ze waar en uit God is. Maar alle religies doen dit duidelijk, met uitzondering van de religie, die in de Heilige Schrift geleerd en van de Gemeente aangenomen wO'rdt. Want zij alle verwerpen geheel O'f besmetten met hun leugens de eerste tafel van Gods Wet, van de ware God en Zijn oprechte godsdienst; en van de andere tafel hOl,lden ze slechts een deel van de uiterlijke eerbaarheid en burgerlijke plichten over, ZO'als te voren gezegd is. Maar alleen de Gemeente houdt vast aan de béide tafelen der Wet op een zuivere manier en naar de Schriften. Daa.{uit volgt, dat de leer der Christelijke Gemeente alleen een ware en Goddelijke leer is. 2. Omdat het Evangelie een uitkomst en verlossing van de zonde en de dood aanwijst. Ongetwijfeld is dat een ware en Goddelijke leer, die een manier aanwijst O'm uit de zonde en dood te raken, zonder dat Gods rechtvaardigheid gekrenkt wordt, en die aan het geweten een vaste troost van het eeuwige leven schenkt. Dit doet de Christelijke leer alleen in het Evangelie. Daarom is deze dan ook alleen een ware en Goddelijke leer. 3. Omdat deze leer de alleroudste is van alle. Want de Christelijke leer, die in de Schrift geleerd wordt, kan alleen haar oorsprong van God Zelf afleiden, en haar uitbreiding aanwijzen van het begin der wereld af. En het feit dat alle andere godsdiensten nieuwer zijn en in later tijd opkwamen, zulks leren de geschiedenissen van de gehele wereld, bij vergelijking met de Heilige Schrift. Naardien dus de oudste religie de allerwaarachtigste is (omdat de m~nsen de eerste religie van God Zelf ontvingen), zo volgt daaruit, dat alleen de Christelijke leer een waarachtige en Goddelijke leer is. 4. Omdat God O'ok van het begin der wereld af deze leer met wondertekenen bevestigde, die de duivel niet kan nabootsen, zelfs niet de schijn ervan, zoals: O'pwekking van doden, de stilstand en teruggang van de zO'n, de splijting van de zee en der rivieren, de baring van een J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
26
maagd, en dergelijke - welke werken God alleen verricht heeft om de leer der Profeten en Apostelen te bevestigen -; en naardien God geen getuigenis geven kan van de leugens, zo volgt daaruit, dat deze leer van God voortgekomen en daarom de allerwaarachtigste is. 5. Omdat de voorzeggingen welke zeer veel in het Oude en Nieuwe Testament voorkomen, dO'or de uitkomst wáár bevonden zijn, waardoor hun hemelse oorsprong voldoende bevestigd wordt. Want ware voorzeggingen te geven van toekomstige dingen, is alleen Gods werk. 6. Omdat deze leer in al haar delen goed overéénkomt. Want een leer die met zichzelf in strijd is, is geen ware en Goddelijke leer, naardien de waarheid steeds met zichzelf O'veréénstemt, en God niet Zichzelf tegenspreekt. Maar uitgezonderd de Profetische en Apostolische leer, verschillen álle oodere godsdiensten, wonderveel van ziohzelf en onderling, tÜ't in de fundamenten en bijzonderste hoofdstukken. Daarom is de leer der Gemeente aJleeneen ware en Goddelijke leer. 7. Omdat de vijanden zelf dit belijden; zoals de duivel zelf gedwongen werd te roepen: "Gij zijt de Christus, de ZÜ'ne Gods" ,en de andere vijanden gedrongen werden te belijden, dat deze onze leer waarachtig is. Want alles wat zij goed en waar hebben in hun godsdiensten, bezit ook onze religie, ja nog klaal1der, volkomenel' en beter. En men kan ze er van overtuigen, dat zij het ons ontstÜ'lenen met hun verdichtselen vermengd hebben, ZJoals de duirvel, die GOld als een aap nadÜ'et, gewoon is ware dingen mei: zijn leugens te vermengen, om de mensen des te gemakkelijker te bedrie/?jen. Reden waarom hetgeen met onze leer overéénkomt, niet weerlegd kan worden, omdat zij het van ons (over-)genomen hebben; en hetgeen bij hen met onZJe leer in strijd is, dat wordt gemakkelijk omvergestoten, om. dat het vel'dichtselen van mensen zijn. 8. Omdat satan en diens instrumenten steeds met haat tegen deze leer ontstoken zijn. Want die religie is ongetwijfeld de ware en Goddelijke religie, die satan en alle bozen eendrachtig haten en graag uitgeroeid zien. Want de waarheid verwekt haat. En de duivel is een leugenaar van den beginne en is in de waarheid niet staande gebleven. Maar satan en de wereld haten of bestrijden geen enkele leer zozéér, als de Christelijke leer, n.l. daarom dat deze leer hem aanklaagt, zijn zaken onderzoekt en alle afgoderijen en boosheden heviger verdoemt dan andere secten, die dit toelaten of ook verdedigen. Jhs. 7 : 7: "De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig:dat hare werken boüs zijn". Jhs. 15 : 19: "Indien gij van de wereld waart, zo wu de wereld het hare liefhebben" enz. 9. Omdat deze leer altijd zO' wonderlijk beschermd en bewaard is tegen de razernij van satan en van alle andere vijanden. Want naardien geen religie zwaarder bestreden is en nog onophoudelijk bestreden wordt door de tyrannen en ketters, dan deze leer, en God die (leer) evenwel zo wÜ'nderlijk ten spijt van alle vijanden en van de poorten der hel beschermt zodat zij alleen onoverwonnen bleef, terwijl intussen andere godsdiensten, die of maar licht of in het geheel niet bestreden werden, zeer spoedig vergaan zijn -: daaruit besluiten wij vastelijk, dat deze leer Gode behaagt en door Hem rverzorgd wordt. 10. Omdat de vijanden van deze leer altijd door God gestraft werden. Want er is ;geen twijfel aan, of deze leer behaagt God en wordt door Hem beschermd, wier vijanden - tot bervestiging daarvan - door God gestraft worden. En de Historie, zowel oude als nieuwe, getuigt ervan, dat al degenen zeer wreed gestraft zijn, die de leer der Profeten en Apostelen bestreden hebben. En daaruit volgt, dat deze leer Gode behaagt en door Hem goedgekeurd wordt. En hoewel de goddelozen soms voorspoedig in de wereld bloeien en de Gemeente geheel en al verdrukt schijnt te zijn, toch geschiedt dat niet bij geval, noch omdat zij God behagen, ZO&s de uitkomst bewijst en de Schrift leert. Want steeds wordt de Gemeente bewaard, ook te midden van de vervolgingen; terwijl daarentegen na de lmrte voorspoed der tirannen en goddelozen het a1lerdroevigste eneeuw1ge verderf vdgt. En er ,is weinig aan gelegen, of alle vervolgers der Gemeente niet schrikkelijk omkomen (zoals Antiochus en Hel'Odes, enz.). Want wanneer God sommigen in dit leven straft, dan geeft Hij voldoende te kennen, wat Hij wil, dat wij van huns-gelijken zullen denken, n.l. dat het Zijn vij'anden zijn en dat ze geworpen zullen worden in de eeuwige straffen, tenzij zij zich bekeren.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
27
11. Omdat de martelaren in grote standvastigheid met hun eigen bloed aan deze Christelijke leer getuigenis gegeven en ze verzegeld hebben, en ook onder de allerwreedste martelingen en in de dood nog getuigen, dat zij waarlijk aldus gevoelen en dat zij op het allerkrachtigst in hun hart verzekerd zijn van de waarheid van deze leer, die ze beleden hebben; en dat zij daaruit werkelijk die troost ontvingen, welke zij anderen gepredikt hebben, te weten, dat zij door God tot kinderen zijn aangenomen dóór Christus, en dat zij door God tot in alle eeuwigheid verzorgd worden. Doordat God hen dus door deze levende troost onderhoudt, getuigt Hij, dat Hij deze leer 'goedkeurt, ter wille waarvan zij lijden. 12. Omdat zij die deze boeken geschreven en de leer, me daarin begrepen is, beleden hebben, een godzalig en heilig leven geleid hebben. Want de religie, die de mensen heilig en Gode aangenaam maakt, die moet zelf zeer heiligen Goddel1jk zijn. Maar de Patriarchen, Profeten, Apostelen en anderen, die hun leer met ernst aangenomen hebben en nog aannemen, die gaan met hun oprechte deugden en heiligheid des levens de mensen van andere godsdiensten verre te boven; zoals de vergelijking van beide leert. Daarom is het geloofwaardig, dat de Christelijke leer, en niet de andere godsdiensten, waarachtig en Goddelijk is. 13. Omdat de Heilige Geest, door Wiens ingeving de Schrift geschreven is, dit getuigt in de harten der gelovigen; d.w.z. dat wij volkomen geloven en er gewis in ons hart van verzekerd zijn, dat de heilige Schrift Gods Woord is, en dat God ons naar het getuigenis van deze Schrift genadig zijn wil, op welk geloof een vreugde volgt, die mst vindt in God en Hem aanroept meteen zekere hoop, dat wij de goederen verkrijgen zullen, die wij van Hem, naar het bevel Zijns Woords, begeren. Want deze vrijmoedigheid des ge1oofs en deze levende troost der godzaligen steul1lt niet op enig getuigenis van mensen of van enig schepsel, maar is uitsluitend het eigen wepk des Heiligen Geestes; welke alle gelovigen door een levend en zeker gevoel van hun hart ondervinden in hen ontstoken en bevestigd te worden, uitsluitend doordat de leer der Profeten en Apostelen gelezen, gehoord en overdacht werd. Door dit getuigenis des Heiligen Geestes worden dus allen, die tot Christus bekeerd zijn, vast verzekerd en verzegeld van de zekerheid der hemelse leer. En zoals dit bewijs alleen de wedergeborenen eigen is en toekomt, zo overtuigt zij niet slechts hun harten van de waarheid en waardigheid der heilige Schriftuur, maar brengt er hen ook toe, om die vast te geloven en zich daarmee te vergenoegen. De andere bewijzen zijn algemeen, ook voor hen die niet bekeerd zijn, en overtuigen hen mede, door allen de mond te stoppen, die hier tegen in willen spreken; maar zij brengen er niet toe, om vast te geloven en aan te nemen, tenzij daar vanbinnen het getuigenis des Heiligen Geestes bij komt (Vlg. N.G.B., art. 5). 5. Op hoeveel manieren de Christelijke leer voorgedragen en geleerd kan worden. De manier om de Christelijke leer te onderwijZen, en in de Theologie of kennis van Gods Woord te studeren, is drieërlei. 1. Dat men de Catechismus lere, of een korte, summiere en eenvoudige uitleg van de Christelijke leer en haar bijzonderste hoofdstukken, die "Catechismus" genoemd wordt. Deze heeft een ieder nodig. Want het fundament der religie moet aan allen, geleerd en ongeletterd, bekend zijn. 2. Dat men daarna lere en behandele alle hoofdartikelen of "algemene plaatsen" 1) der Heilige Schrift. Dit geschiedt, wanneer de Heilige Schrift naar de orde die in de scholen geleerd wordt, verdeeld is in bepaalde hoofdstukken, die men "gemene plaatsen" noekt, met volkomen uitleg van de Schriftwoorden over God, Zijn wil en werken, over moeilijke kwesties of vraagstukken en kerkelijke geschillen; en zo wordt gepast en ordelijk de gehele leer voorgedragen en geleerd. Deze methode behoort vooral tot de Hogescholen, waar de Heilige Schrift on. derwezen wordt, en ze is hoogst noodzakelijk. Allereerst: Opdat zij die aan de Hogesoholen worden opgeleid en weldra geroepen zullen zijn om anderen te onderrichten, de Christelijke leer uit de Schrift des te gemakkelijker mogen leren en verstaan. Want zoals het gebeurt bij alle andere studiën en leringen, zo is het ook bij dit onderwijs, n.l. dat - tenzij alle delen der J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
28
leer in een zekere volgorde uitgelegd en door het verstand begrepen worden - men niet alleen moeilijker en langzamer leert, maar dan blijft ook alle wetenschap verward en onvolkomen. Ten tweede: Opdat zij hun toehoorders de hoofdsom van de gehele leer ordelijk en duidelijk mogen voorstellen, is het nodig dat zij tevoren een volkomen samenstel der gehele leer in hun verstand hebben. Ten derde: Om over de rechte uitleg der Schrift goed te oordelen, wordt vereist, dat men een volkomen kennis en verstand heeft van alle hoofdpunten der Christelijke leer, welke moetenoveréénkomen met de Artikelen des geloofs; en moet men wél erop toezien, dat ze bij de verklaring zó geordend worden, dat het éne hoofdstuk niet met het andere tÏ.n strijd komt. Tenslotte: Om ons oordeel inzake de kerkelijke geschillen, die verscheiden, zwaar en gevaarlijk zijn, op te scherpen; opdat wij van de waarheid niet afdwalen en tot de leugenleer afgetrokken worden. 3. Dat men de tekst der Heilige Schrift ijverig leze en goed overwege, opdat men die gl'Ondig leert verstaan. Want dat is de hoogste trap van het leren en studeren in de heilige Godgeleerdheid. Daal'Om worden in de Catechismus de hoofdartikelen onderwezen, opdat de leerlingen in staat zouden zijn om ze ook aan anderen te kunnen uitleggen. Want zoals de leer van de Catechismus, de voornaamste artikelen en de algemene bewijzen (hiervoor) aan de Schrift ontleend worden, zo moeten ze ook weer aan de Schrift, als aan een toetssteen bepl'Oefd en gekeurd worden. Tot de eerste methode, te weten de Christelijke leer te verstaan en in de. Theologie met vrucht te studeren.... ", behoort de leer van de Catechismus, waarover wij nu gaan handelen. VOORREDE, DIE OVER DE CATECHISMUS IN 'T BIJZONDER HANDELT. Daarbij worden vooral deze vijf stukken uiteengezet: 1. Wat is een Catechismu~? 2. Of de Catechismus te allen tijde in de Gemeente gebnûkelijk was, of over de oorsprong ervan. 3. Welke de voornaamste hoofdstukken van de Catechismus zijn. 4. Waarom de Catechismus in de Gemeente nodig is. 5. Wat de enige bedoeling van de Catechismus is. 1. Wat is een Catechismus. Catechesis komt van een Grieks woord Catechéo, zoals Catechismus van Catechizo. Beide woorden betekenen: Een geluid maken met de stem of mond, ook wel: door de levende stem onderwijlzen of verhalen hetgeen er gezegd is; en in het bijzonder drukt het uit: Het leren der eerste beginselen van enige kunst of wetenschap. In zijn volstrekte zin betekent het woord: Leren of onderwijzen in de eerste beginselen der Christelijke religie; vgl. Luk. 1 : 14, Hand. 18 : 25, 1 Kor. 14 : 19 en Gal. 6 : 6. Daarom betekent Catechesis of Catechismus in het algemeen: een korte en eersteonderwijzing van ongeleerden in de beginselen der Christelijke leer, met een levende stem. (Bast.) Want (zoals de heidense schrijver Plinius terecht zegt) de levende stem 11 werkt het meest uit. Hieronymus zegt ook: De onderwijzing die met de stem geschiedt, bezit ik weet niet welk een verborgen kracht. En daarOllIl, gelijk ze krachtig is en het onderrioht dieper in het verstand prent, zo maakt ze, dat de hoorders beter opmerken hetgeen hun aldus onderwezen wordt. De Catechismus. wordt in de Gemeente een korte, klare en voor het begrip der eenvoudigen gepaste uitleg genoemd van de eerste beginselen der Christelijke leer, uit de geschriften der Profeten en Apostel.en bijéén vergaderd, en in zekere vragen en antwoorden gesteld. Kortom, het is een kort begrip van de gehele Profetische en ApostoHsche leer, welke de onwetenden met de levende stem onderwezen en van hen weer teruggevraagd wordt. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
29
Zij die in de Oude kerk in de catechismus onderwezen werden, heetten "Catoohumeni". Dat waren er tweeërlei. Bejaarden, die uit het Jodenof heidendom tot het Christendom overkwamen, maar nog niet gedoopt waren. Deze werden eerst in de catechismus onderwezen, daama gedoopt, en vervolgens tot het Avondmaal des Heeren toegelaten. Zulk een catechumeen was Augustinus, toen hij van Manicheeër een Christen werd; en reeds als leerling schreef hij vele boeken, eer hij door Ambrosius gedoopt werd. Ook Ambrosius was het, toen hij tot bisschop, d.w.z. tot opziener der Gemeente verkozen werd, aangezien de nood van de Kerk te Milaan vanwege de Arianen dat vereiste, daar ze die kerk voor hun leer vemverd hadden. Overigens verbiedt Paulus het, dat men een "nieuweling", d.w.z. een pas aankomende, of catechumeen, die nog maar een jonge en nieuwe plant is, tot opziener kiest. Catechumeen waren ook jonge kinderen, in de Gemeente geboren, of kin<\eren dcr Christenen. Deze werden terstond na hun geboorte als leden der gemeente gedoopt, en tot hun verstand gekomen, werden ze in de catechismus onderwezen; als zij die dan verstonden, werden ze met oplegging der handen uit het getal der catechumenen genomen, om dan met de volwassenen tot het Heilig A vondmaal des Heeren te mogen naderen. Zie hierover Eusebius, Kerke!. Rist., X, 4, aan het eind. En de leraars die de catechumenen in de catechismus onderrichtten, werden catecheten genoemd (ook wel catechistae). . 2. Of de Catechismus te allen tijde in de Gemeente in gebruik was, of over de oorsprong van de Catechismus in de Gemeente. Men moet inzake de oorsprong van de Catechismus in de Gemeente van dezelfde opvatting zijn, als inzake de gehele dienst van God, n.l. dat ze door God Zelf ingesteld en daarna in de Gemeente verbreid is. Want naardien God - volgens het fOffimHer van Zijn verbond - van meetaf niet aMeen een God van volwassenen, maar ook van kleine kinderen geweest is, zoals Hij zegt, Gen. 7 : 7: "Om u te zijn tot een God, en uwen zade na u", daal1Om wil Hij ze ook beide, elk naar hun bevattingsvermogen, onderwezen hebben in de leer der zaligheid; en daarom beval Hij om de volwasse12 nen in de openbare (ere-)dienst der Kerk, en de jongeren door middel van de Catechismus, in huis en op schooi te onderwijzen. Wat het onderricht van volwassenen betreft: dat is duidelijk genoeg; en wat de kinderen betreft, daarvan zijn tal van voorbeelden en geboden van God uit de tijd der aartsvaders en uit de Joodse Kerk. De aartsvaders moesten, aangezien de leer toen nog niet beschreven was, hun kinderen die mondeling inscherpen, om hetzelfde weer bij hun nakomelingen te kunnen doen. Op dit punt heeft de aartsvader Abraham zich zeer mgespannen, zoals God Zelf van hem getuigt, Gen. 18 : 17 en 19: ,~Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? enz. Want Ik heb h~m gekend, opdat hij zijnen kinderen en zijnen huize na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft". En ondanks het feit, dat God eerst door Mozes en de Profeten, daarna door de Evangelisten en Apostelen, de Schrift duidelijk heeft laten beschrijven, tO9h heeft God gewild, dat de hoofdsom der ganse leer de kinderen voorgehouden en ingescherpt wordt; zoals Hij in Ex. 12 en 13 gebiedt, dat de kinderen en het gehele huisgezin onderwezen zullen worden aangaande het gebruik van het Paaslam. In Deut. 4 : 9 gebiedt Hij de ouders, dat zij hun kinderen de verkondiging der Wet zullen voorhouden. In Deut. 6 : 6v. beveelt Hij, dat men de kinderen de leer van de eenheid van God en Zijn volmaakte liefde zal uitleggen, zeggende: "Deze woorden die ik u heden gebied, zuilen in uw hart zijn. En gij zult ze uwen kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als kij nederligt en als gij opstaat. Ook zult gij ze tot een teken binden op uwe hand en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uwe ogen". Ook in Deut. 11 : 18v. gebiedt Hij, dat hun de gehele Wet van God of Tien geboden zal geleerd worden. De kinderen onder het Oude Testament werden thuis door hun ouders J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
30
onderwezen, evenals in de scholen door de Profeten, inzake de belangrijkste stukken der leer, n.l. in zulke stukken, die handelden over God, de Wet, het gebruik der saeramenten en offeranden, wclke voorbeelden van de Messias en van/Zijn weldaden waren. Dit blijkt duidelijk bij Elia, 2 Kon. 4, en bij anderén. Hiertoe dient de korte inhoud van de Wet, Deut. 6 : 5: "Gij zult liefhebben den HEERE uwen God met uw ganse hart, enz., en uwen naaste als uzelven". Eveneens de korte inhoud van het Evangelie, Gen. 3 : 15: Het Zaad der vrouw zal de slang de kop vermorzelen; vergeleken met Gen. 22 : 18: "In uwen Zade zullen gezegend worden alle volken der aarde". Men kan er nog bij voegen de offers, gebeden en andere oefeningen der godzaligheid, die naar het verstand der kinderen werden geregeld. Ook bezitten we daarvan het bewijs in het Nieuwe Testament. Allereerst in Christus' bevel, wanneer Hij gebiedt de kinderen tot Hem te brengen, die Hij dan met oplegging der handen zegent. Zie Marc. 10 : 14: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze 'niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods". Ten tweede het onderwijs der kinderen in de catechismus is ook in .de tijd der ApO'stelen ijverig in acht genomen; dit zien wij duidelijk in het voorbeeld van Timotheüs, van wie de apostel Paulus verklaart, dat "hij van kindsbeen af de Heilige Schrift geweten heeft", 2 Tim. 3 : 15. Paulus zegt ook in dit verband, Hb. 6 : Iv.: "Dáarom nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren", waar de Apostel dan achteréén de hoofdpunten der leer, n.l. zes in het bijzonder, O'psomt, als hij zegt: "Niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het gelO'of in God, van de leer der dopen, en van de O'plegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel". Deze en dergelijke hoofdstukken plegen de bejaarden bij hun Doop, en de minderjarigen bij de O'plegging der handen te worden afgevraagd. De O'udvaders hadden O'ok kO'rte samenvattingen, waarnaar zij hun onderwijs schikten, en waarvan de overblijfselen nog in 't PausdO'm te bespeuren zijn. Eusebius heeft van Origenes geschreven, dat hij de leer van de catechismus, die te Alexandrië in tijd van vervolging in verval geraakt was, weer hersteld heeft. Augustinus schreef er een heel boek over, hoe men de eenvoudigen onderrichten zal. Wanneer SO'crates het O'ver de catechismus heeft, spreekt hij aldus: "Ons Formulier, dat wij van de bisschoppen (= opzieners der Gemeente), die voor ons geweest zijn, ontvangen/hebben, is hetzelfde als wij gehoord hebben, toen wij de fundamenten des geloofs gelegd hebben en gedoopt zijn, hetzelfde dat de Heilige Schrift ons leert" enz. Paus GregO'riu!l heeft afgO'den en beelden in d6 kerk geplaatst om als boeken voor de leken en de kinderen te dienen. Daarna is de ware leer van de catechismus, wegens de onachtzaamheid der bisschoppen en de list van RO'me's pausen, langzamerhand verdorven en drO'evig vervallen; ja, het kwam zover, dat ze tenslotte terugkwam in een bespottelijke gedaante, die zij het "vormsel" noemen. Evenwel, nadat deze heilige en zO' nuttige oefening lang in verval geweest is, behaagde het de Goddelijke ontferming om Zijn zorgen, die Hij steeds voor Zijn gemeente behoudt, weer openbaar te maken in het verwekken van wakkere en getrouwé leraren, die in het jaar 1618 - dank zij het bijéénroepen van een Nationale SynO'de der Gereformeerde Nederlandse kerk te Dordrecht, tot behoud van de enigheid des gelO'ofs - een zeer plechtig besluit dienaangaande hebben gemaakt, zoals te lezen valt bij de 17e Sessie 1), waarvan de voornaamste delen als volgt luiden: Opdat de Christelijke jeugd van hun tedere jaren af, naarstig in de fundamenten van de ware religie O'nderwezen, en met ware gO'dzaligheid vervuld mO'gen worden, moet men deze "drieërlei manier van catechiseren" in acht nemen. Tenslotte zijn er nog, die de inhoud <;lel' Christelijke leer tot deze drie hoofdpunten herleiden,. n.l. 1. kennis van onze ellende, 2. van de verlossing, en van 3. de dankbaarheid. Deze indeling komt goed met de vorige overeen, aangezien de Tien geboden bij het eerste behoren, omdat daaruit de ellende en strafschuld van de zondaar openbaar wordt. Echter kunnen ze ook tot het laatste deel gebracht worden, voor zover ze een regelen richtsnoer zijn, om al ons doen en laten naar te richten; en zij leren ook, welke de ware en oprechte dankbaarheid is. De Geloofsartikelen behoren tot het tweede deel, omdat ze het middel aanwijzen, waardoor een verloren zondaar wordt bevrijd van het eeuwig verderf; hiertoe kunnen ook de sacramenten, als zegelen van de leer des geloofs herleid worden. En het J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
31
gebed, dat het voornaamste stuk van onze schuldige dankbaarheid is, wordt bij het derde deel gevoegd. 4. Waarom de leer van de Catechismus in de Gemeente nodig is. Dat de Catechismus-leer en een ijverige beoefening ervan, zeer nodig is, blijkt uit de volgende redenen. 1. Omdat God zulks bevolen heeft, vgl. Ex. 12: 26v.; 13 : 8, Deut. 4: 9; 6.: 6; 7 : 20v.; 11 : 18v. en 32 : 46. 2. Omdat Gods eer het vordert, dat Hij niet alleen door volwassenen, maar ook door kinderen recht gekend en geprezen wordt, Ps. 8 : 3: "Uit den mond der kinderkens en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest". 3. Om onze troost en zaligheid te bevorderen, die werkelijk in de kennis van Goden van Zijn Zoon Jezus Christus vo~komen te vinden is, Jhs. 17 : 3. Zonder deze kennis wordt niemand der volwassenen zalig of kan hij door een gegronde troost verzekerd worden, dat hij Gode behaagt en Hem aangenaam is; vgl. Hb. 11 : 6. Niemand kan geloven in Degene, van Wie hij niet gehoord heeft; zoals de Apostel getuigt in Rom. 10 : 14: "Hoe zullen zij (in Hem) geloven, van Welken zij niet gehoord hebben?" en vers 17: "Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God". Daaruit volgt, dat allen die zalig zullen worden, het fundament 0'f de grond des Christendoms moeten kennen. Ja, het is vo0'r de jongemensen en de minder-verstandigen nodig, dat men een korte inhoud van de leer heeft, waardoor men hen onderwijst. Tegenwerping. De jongemensen kunnen een verward 1) en duister geloof hebben; 0'f, om het duidelijker te zeggen, zij kunnen geloven hetgeen in Gods Woord geléerd wordt en door andere gelovigen aangenomen wordt, zonder evenwel onderscheidenlijk de hoofdpunten van het geloof te bevatten, en toch zalig worden. Antwoord: Zo'n geloof is geen gelo0'f. Want er is geen geloof in de volwassenen zonder kennis van Gods Woord, aangezien het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods is. Daarom is het nodig, dat alle volwassenen, die zalig willen wOJ'den, uit Güds Woord onderwezen worden. 4. Opdat de ware Gemeente en de regering mügen vüürtbestaan. Want zal dat het geval zijn, dan is het nüüdzakelijk, dat de religie, godsdienst, tucht en discipline, alsook de oefeningen der godzaligheid, gerechtigheid en waarheid onder de mensen gehandhaafd würden. Deze dingen wekt men vruchtelo0's bij barbaren, die zonder deugd en godzaligheid opgevoed zijn. Daaruit volgt dus, dat men de kinderen van jüngs af l!1oet onderwijzen en de ware güdzaligheid dient in te planten. Lees hiervoor Salümü's vermaning. Spr. 22 : 6: "Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken". Immers is de menselijke natuur zó verdorven, Gen. 8 : 21, dat indien de middelen tüt verbetering niet bijtijds in het werk gesteld worden, tenslotte alle arbeid tevergeefs ZJOU zijn. Het is (zegt men) verkeerd, om oude honden aan de band te leggen of aan de jacht te gewennen. Wanneer de boom oud is, kan hij niet gebügen worden. Het is iets zeldzaams om zo iemand t0't bekering te brengen, die niet gewoon is Güd te vrezen, Zijn Woord te gehoorzamen en Zijn dienst waar te nemen; maar integendeel wild en dartel leeft, en dus God, Zijn Woord en de Sacramenten gedurig veracht. Opdat dan de Kerk van God en het gemenebest niet verloren ga, is het nodig, dat men intijds de menselijke boosheid beteugelt en hen tot ware godzaligheid tracht te leide~/ 5. De regel en toetssteen van alle leringen moeten aan alle mensen bekend zijn, om niet gemakkelijk verleid te kunnen worden. Daarom vermaant de Heiland, Mt. 7 : 15: "Wacht u van de valse profeten". En Paulus zegt, 1 Thess. 5 : 21: "Beproeft alle dingeb". En de apüstel Johannes, 1 Jhs. 4 : 1: "Beproeft de geesten of zij uit Güd zijn". Deze regel zijn de Tien Geb0'den, de Geloofs-artikelen en enkele bijzondere hoofdzaken, die in de Catechismus geleerd würden.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
32
6. Zij die in de Catechismus onderwezen zijn, begrijpen ook beter de verklaring van bijzondere teksten, wanneer zij die tot bepaalde hoofdpunten uit de Catechismus kunnen herleiden, waardoor zij ünderwezen zijn. 7. Opdat de jeugd en eenvüudigen geschikt onderwijs zullen krijgen. Want een langdurig en langdradig onderricht is voor de jeugd en de eerstbeginnenden moeilijk en onprofijtelijk. Daarom moeten zij bündig, eenvoudig en duidelijk onderwijs ontvangen, zoals in de Catechismus gebeurt. 8. Van alle mensen, ook van hen die nog jüng, eenvoudig en onkundig zijn..., wordt vereist, dat zij zichzelf en de ware Gemeente kunnen onderscheiden van de vervreemde heidenen en andere secten; hetgeen zij zonder de leer van de Catechismus niet kunnen. 9. Opdat daardoor de zuiverheid en gelijkheid in de leer bewaard wordt. En ofschoon de geschreven boeken daartoe van veel betekenis zijn, is het evenwel zeker, dat het onderricht, dat doür de. levende stem geschiedt, meer kracht en uitwerking heeft. Dat kan men opmerken onder de regering vanJozia, de koning van Juda, en in de daarop volgende tijd, toen het mondeling onderricht nagelaten was......, dat niet alleen de heilige boeken der Wet in verachting geraakt waren, maar zelfs de echte zin en uitleg der Heilige Schrift uit Gods Kerk a.h.w. verbannen was. Zie tot bewijs 2 Kon. 22 : 8 en 11. 10. Tenslotte is de Catechismus zeer gewenst en nodig voor wie aan de Hogescholen studeren. Want zij die voorbereid en toegerust worden om anderen te onderwijzen en de Christelijke leer uitéén te zetten, moeten die zelf eerst klaar en duidelijk verstaan, eer zij aan anderen behoorlijk onderricht daarin kunnen geven; en daartoe mogen zij geen enkele gelegenheid onbenut voorbij laten gaan, zoals Paulus zijn won Timotheüs vermaant, 1 Tim. 4 : 6 en 2 Tim. 1 : 6. Hieraan kunnen diverse argumenten worden toegevoegd, die er ons toe aanzetten om ons in de leer van de Cateohismus ijverig te oefenen, zoals b.v. het doel, dat God voor ogen stond bij de schepping van de mens, n.l. opdat wij Hem en Zijn wil zouden leren kennen, enz.; gelijk Hij ons daartoe het leven niet alleen verleend, maar ook verlengd heeft. Er bestaat ook geen heerlijker en nuttiger kennis dan die in de Catechismus geleerd is en in de Christelijke leer onderwezen wordt, te weten de voortreffelijkheid en dierbaarheid van het hoogste Goed, dat alle schatten en rijkdommen ver overtreft. Dit is die kostelijke parel, begraven in de akker van Gods Kerk, waarover in Mt. 13 gesproken wordt. Omwille van die parel hebben de eerste Christenen zich mét hun kinderen gaarne als martelaren laten ombrengen, en de dood onverschrokken, met blijdschap, onder het oog gezien. Ziet dit in het voorbeeld van Origenes, te vinden bij Eusebius 1) en bij Theodoretus 2); en wél-verstaan kan n1emand voor de leer of eer van Christus lijden, tenzij hij deze leer - in zover die tot de zaligheid nodig is grondig kent en verstaat. Doch hiertoe is het nodig, dat ze van jongs af geleerd en onderwezen worden, zullen ze niet bij de geringste windstoot van tegenheden omver geworpen worden, en van de leer van Christus afvallen tût die van de Antichrist. Daaruit is dus zeer duidelijk, hoe nodig de Catechismus in de Gemeente is.
5. Wat de bedoeling van de Catechismus en van de Christelijke leer is. De bedoeling van deze leer is: onze troost en zaligheid. En deze zaligheid bestaat in het genieten van God als het hoogste Goed; en onze troost bestaat in een vast vertrouwen en een zekere verwachting des eeuwigen levens, waarvan de voorsmaak al in dit leven genoten wordt. Wie het hoogste Goed bezit, is zalig; wie het daarentegen mist, is ongelukkig, ja rampzalig. Hoedanig nu de enige en levende troost is, wordt in de eerste Vraag van de Catechismus aangetoond, tot verklaring waarvan wij nu overgaan.
Thema reis Heidelbergse Catechismus
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
33
Zingen in de kerk van de Evangelische Michaelsgemeinde Reichelsheim Odenwald Donderdag 1 september 2005 Reisleiding: ds. J.C. den Toom, Sommelsdijk Organisatie: Kreijkes Vakantie Idee Spoorslag 5 / Postbus 332 / 7460 AH Rijssen Tel. 0548 – 514188 /
[email protected] / www.kreijkes.nl ZONDAG 9 Vr.26. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde? Antw. Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft , Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert , om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is op Welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen , en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader . Psalm 146: 3. Zalig hij, die in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft; Hij, die door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft; Die zijn hoop, in ‘t hach’lijkst lot, Vestigt op den HEER’, zijn God. ZONDAG 10 Vr.27. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? Antw. De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid , rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen . Psalm 33: 5,6 Geen ding geschiedt er ooit gewisser, Dan ‘t hoog bevel van ‘s HEEREN mond: Zijn Godd’lijk’ almacht spreekt, en ‘t is er, Zijn wil gebiedt, en ‘t wordt terstond. Schoon de heid’nen samen, List op list beramen; God verbreekt hun raad. Schoon de mogendheden Snood, ontwerpen smeden, Hij belacht haar haat. Maar d’ altoos wijze raad des HEEREN, Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht. Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren, ‘t Blijft van geslachte tot geslacht! Zalig moet men noemen, Die hun Maker roemen Als hun HEER’ en God. ‘t Volk, door Hem tevoren Gunstig uitverkoren Tot Zijn erv’ en lot. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
34
ZONDAG 11 Vr.29. Waarom wordt de Zone Gods Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? Antw. Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is. ZONDAG 12 Vr.31. Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd? Antw. Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft; en tot onzen enigen Hogepriester, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt. Psalm 89: 9.8 Gij hebt weleer van hem, dien Gij geheiligd hadt, Gezegd in een gezicht, dat zoveel troost bevat: "Ik heb bij enen held voor Isrel hulp beschoren, Hem uit het volk verhoogd; hem had Ik uitverkoren; ‘k Heb David, Mijnen knecht, Mijn gunsteling gevonden En hem met heil’ge zalf aan Mij en ‘t rijk verbonden.” Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht; Wij steken ‘t hoofd omhoog en zullen d’ eerkroon dragen Door U, door U alleen, om ‘t eeuwig welbehagen, Want God is ons ten schild in ‘t strijdperk van dit leven, En onze Koning is van Isrels God gegeven. ZONDAG 15 Vr.37. Wat verstaat gij door het woordeken: Geleden? Antw. Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve. Psalm 22: 7,8 Zij rukken aan, met opgesperden mond, Gelijk een leeuw, al brullend in het rond. Ik vloei daarheen als waat’ren op den grond, Die zich verspreiden. Mijn beend’ren zijn in mij vaneen gescheiden, O dood’lijk uur, Wat hitte doet mij branden! Mijn hart is week, en smelt in d’ ingewanden, Als was voor ‘t vuur. Mijn kracht is, als een scherf, van sap beroofd. Mijn tong kleeft in mijn mond, door dorst gekloofd. Gij zult eerlang mij, door den dood, het hoofd In ‘t stof doen bukken. Want van rondom zie ‘k honden samenrukken; Een muitgespan Heeft mij ter prooi verkoren, Mijn handen en mijn voeten doen doorboren, Zo fel het kan. ZONDAG 17 Vr.45. Wat nut ons de opstanding van Christus? Antw. Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Ten andere worden J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
35
ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding. Psalm 118: 11 De steen, dien door de tempelbouwers Veracht’lijk was een plaats ontzegd, Is, tot verbazing der beschouwers, Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, Door ‘s HEEREN hand alleen geschied; Het is een wonder in onz’ ogen: Wij zien het, maar doorgronden ‘t niet. ZONDAG 18 Vr.46. Wat verstaat gij daarmede: Opgevaren ten hemel? Antw. Dat Christus voor de ogen Zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven, en dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden. ZONDAG 20 Vr.53. Wat gelooft gij van den Heiligen Geest? Antw. Eerstelijk dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. Ten andere dat Hij ook mij gegeven is, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwiglijk blijve. Psalm 119: 3 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken! ‘k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd; Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken, Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest, Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken. ZONDAG 22 Vr.58. Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven? Antw. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen. Psalm 84: 4,6. Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort; Elk hunner zal, in ‘t zalig oord Van Sion, haast voor God verschijnen. Let, HEER’ der legerscharen, let Op mijn ootmoedig smeekgebed. Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jakobs God, geef mij gehoor. Want God, de HEER’, zo goed, zo mild, Is ‘t allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad’ en ere geven; Hij zal hun ‘t goede niet in nood Onthouden, zelfs niet in de dood, Die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, HEER’, die op U bouwt, En zich geheel aan U vertrouwt.
Reservierungsbestätigung für eine Führung "Kirchen in Neustadt" J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
36
i.A. Iris Grohmüller Tourist, Kongress und Saalbau GmbH Gruppen- & Veranstaltungsservice Neustadt an der Weinstraße Dr. Ulrich Bister Telefoon 0049 – (0)2772 – 81 000 / Handy 0049 (0)160 – 9969 5066 Verder is er nog de 6-daagse themareis ‘DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS’ Onder leiding van Ds. J.C. den Toom. Verblijf is dan in hotel ‘Landhaus Lortz’ in Reichelsheim/Eberbach. Dit ligt bij Heppenheim, ter hoogte van Worms.
INLEIDING Zacharias Ursinus is een naam, die onder ons wel bekend is. Hij wordt altijd naast Caspar Olevianus genoemd, als een van de opstellers van onze Heidelbergse Catechismus. Hij is een theoloog van groot formaat geweest, die in de 16e en 17e eeuw grote invloed heeft uitgeoefend op het denken van honderden predikanten. Veel predikanten uit die tijd ontvingen hun opleiding in Heidelberg en anders studeerden ze toch wel uit zijn werken. Om te beseffen welke invloed Genève en Heidelberg op het theologisch leven van ons land hebben uitgeoefend is het goed om te weten dat er in de Nederlanden alleen een hogeschool was te Leuven. Deze was in 1426 gesticht en in 1431 had paus Eugenius IV deze hogeschool ook een faculteit der heilige godgeleerdheid gegeven. Deze hogeschool stond sterk onder de J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
37
invloed van Rome. Erasmus gaf er op doorreis enkele colleges, maar hij verkoos er niet lang te blijven. Het peil van het onderwijs stond in die dagen in het algemeen in ons land niet hoog. De meeste geleerden onder de "Broeders des gemenen levens" hadden buitenlandse scholen bezocht. Toen in de tijd na Luthers optreden de naam van Wittenberg ook in ons land met eerbied genoemd werd en de nieuwe ideeën de aandacht begonnen te trekken, trokken sommige studenten ook daar heen. Luther was een Augustijner monnik geweest, daarom is het geen wonder, dat het vooral Augustijner monniken waren, die belangstelling toonden voor het nieuwe licht, dat was opgegaan. Wittenberg kende onder zijn professoren ook von Staupitz en Karlstadt, maar vooral wel Luther, die er 1508-1509 en daarna sedert 1511 werkte, gaf aan deze universiteit een wereldvermaardheid. Hij had ook de universiteit en de studiegang geheel omgevormd. Hij bond de strijd aan tegen het middeleeuws-scholastisch karakter van de school, tegen Aristoteles, en gaf aan de theologische studies een geheel nieuwe inhoud. Aristoteles was weldra vergeten en men bestudeerde weer de Bijbel, Augustinus en andere kerkvaders. De Bijbelse colleges stonden weldra in het middelpunt van de belangstelling. Toch viel op de duur Wittenberg tegen, door de daar heersende losbandigheid onder de studenten. Het Lutheranisme schoot wel in ons land wortel in de eerste helft van de 16e eeuw, maar niet zozeer door wetenschappelijke propaganda maar veel meer door het lezen van de Lutherse bijbelvertaling en door de eerste martelaren, die in de Nederlanden stierven voor hun geloof. In 1523 werden te Brussel Hendrik Voes en Johannes van Essen verbrand. Vooral Antwerpen was een haard van reformatorische invloeden. De Lutherse kerk heeft hier tot 1585, toen de stad in handen van Parma viel, gebloeid. In Antwerpen werden vóór 1585 ook tal van Bijbels in de volkstaal gedrukt. Een tijdlang heeft ook de Wederdoperse stroming grote invloed in ons land geoefend en tal van martelaren geleverd. Het Calvinisme kwam hier op vanuit de Zuidelijke Nederlanden. Hier verscheen reeds in 1561 een Franse uitgave van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Op een te Armentiers in 1563 gehouden Synode werd dit geschrift reeds als belijdenisgeschrift der Nederlandse Gereformeerde kerken aanvaard. De opsteller van deze belijdenis was de bekend geworden Guydo de Brès, die o.a. in Genève had gestudeerd en tal van gemeenten in de Zuidelijke Nederlanden heeft gediend of gesticht. Hij was het middelpunt van de reformatorische kring en bond de strijd aan met de Wederdopers. De Nederlandse Geloofsbelijdenis werd bij haar publicatie aangeboden aan koning Philips II. Ook in 1566, op de rijksdag te Augsburg, werd de Nederlandse Geloofsbelijdenis, vergezeld van een smeekbrief aangeboden aan keizer Maximiliaan II, door keursvorst Frederik lII, paltsgraaf, die de stoot heeft gegeven tot de opstelling van de Heidelbergse Catechismus. De Calvinisten in de Nederlanden begeerden evenzeer als die in de Palts, door deze aanbieding van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een gelijkgerechtigde positie als de Luthersen, die onder de Augustana, de Augsburgse Confessie, leefden. De pogingen van Willem de Zwijger om de Luthersen en de Calvinisten in de Nederlanden te verenigen mislukten. Philippus Marnix van Sint Aldegonde en zijn broer Johannes hadden beiden te Genève gestudeerd en waren daar geestverwanten van Calvijn en Beza geworden en voorvechters van het Calvinisme in ons land. Marnix heeft dan ook de Prins sterk beïnvloed ten gunste van het Calvinisme. Marnix had ook een tijdlang als uitgewekene aan het hof van Frederik III van de Palts, connecties gekregen met de Nederlandse Gereformeerde vluchtelingen aan de Rijnkant en in de Palts. Deze J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
38
vluchtelingengemeenten van de Rijnstreek, en die van Oost-Friesland en de omgeving van Londen, zijn van onberekenbaar grote invloed geweest op de zegepraal der hervorming in ons vaderland. Ook de hofprediker van de Prins, Pierre Lozeleur, sedert 1567 een vertrouweling van Willem de Zwijger, had te Genève vertoefd en was een vriend van Beza geworden. Hij heeft een gunstige invloed op de Prins uitgeoefend en mede ervoor gezorgd, dat zijn sympathie steeds meer oversloeg naar de Calvinisten. Lozeleur was veel verdraagzamer tegen andersdenkenden dan de streng Calvinistische Marnix. Ook het levenswerk van Ursinus en Olevianus heeft op het Nederlandse volk een sterke invloed geoefend. Deze invloed is op de duur zelfs dieper en breder geworden dan die van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat komt omdat de Catechismus een volksboek is geworden, waarbij ook de eenvoudige burger leefde, las en bestudeerde. Denk ook maar aan de geregelde behandeling van dit leerboek op de catechisaties en in de tweede diensten op zondag. Er zijn in ons land talloze commentaren en prekenbundels over de stof van de Catechismus in ons land verschenen. Deze geregelde behandeling van de catechismus is van grote invloed geweest. Dit werk van Ursinus en Olevianus heeft een onschatbare, onberekenbare en diepe invloed op ons Nederlandse volk uitgeoefend. In 1563 is dit boekje voor het eerst in het Duits gedrukt op last van de vrome keurvorst, Frederik lII. De Nederlandse Gereformeerde vluchtelingenpredikant, Petrus Dathenus, heeft in 1566 dit leerboek in de Nederduitse taal overgezet en achter een door hem verzorgde psalmberijming gevoegd, het uitgegeven en zo in handen van duizenden Nederlanders gebracht. Bovendien hebben de Gereformeerde vluchtelingen aan de Rijnkant en in de Palts, voor 1572, de waarde van het boekje van nabij leren kennen en het op hoge prijs leren stellen. De Palts was voor velen een tweede vaderland geworden, waar zij zich thuis voelden onder geloofsgenoten. Merkwaardig voor deze eerste jaren is ook, dat naast elkaar de werken van Luther, Melanchthon, Zwingli, Bullinger, Martyr, Calvijn, Beza e.a. werden gelezen en bestudeerd. Zo zijn de Loci communes van Melanchthon in Heidelberg aan de Hogeschool lange tijd als leidraad bij de dogmatische colleges gebruikt, ongeveer tot 1600. Van dit zeer beroemde boek uit de eerste tijd van de reformatie verschenen kort achter elkaar tientallen drukken. Na 1600 werd het te Heidelberg vervangen door de Institutie of onderwijzing in de Christelijke godsdienst van Johannes Calvijn, een niet minder beroemd geworden boek. Ook de boeken van Bullinger zijn in de 16e eeuw druk gelezen in ons vaderland. In 1566 kon deze reformator aan een vriend schrijven, dat de boekhandelaar Froschauer tot hem had gezegd: "ik verkoop nergens meer van Uw boeken dan in Nederland". Vooral het beroemd geworden Huysboeck van Bullinger is veel gelezen, vertaald en herdrukt. Maar ook ten aanzien van Bullinger geldt, dat na 1600 Calvijns geschriften de zijne meer en meer verdrongen hebben. Dat Melanchthons invloed nog zo langen tijd in Heidelberg heeft nagewerkt, lag ook voor een groot deel aan de strijd in de Duits Lutherse Kerken tussen strenge Lutheranen en Philippisten, waarbij Heidelberg aanvankelijk reeds aan de zijde van Melanchthon had gestaan. Ursinus is een leerling van Melanchthon geweest. Voor Zanchius, die na Ursinus te Heidelberg, de dogmatiek doceerde, waren Melanchthons Loci de eerste wegwijzer naar de volmaakte kennis van Christus geweest. Ook Calvijn was zeer bevriend met Melanchthon en achtte de Loci van hem J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
39
zeer hoog. Hij vertaalde ze b.v. 1546 in het Frans. Toch heeft Melanchthon op de duur geen eigen theologische school kunnen vormen. Hij zat eerst te sterk vast aan zijn vriend Luther en later nam hij een te weifelachtige houding aan. Op de duur heeft Calvijn in Duitsland steeds meer de Philippisten tot zich getrokken. Een illuster voorbeeld van de ontwikkeling van de Philippisten tot Calvinisten is Zacharias Ursinus zelf geweest. Hij vereerde zijn leermeester Philippus zeer, maar koos al spoedig veel beslister dan deze in de avondmaalsstrijd de zijde van de Zwitserse theologen te Zürich. De zwenking bij Ursinus is wel heel spoedig voltrokken, na het beëindiging van zijn studie te Wittenberg. URSINUS JEUGD Zacharias Ursinus werd geboren te Breslau in die dagen behorend tot Oostenrijk. De Lutherse leer werd er al spoedig bekend en verbreid door Johann Hesz, een vriend van de groten Hervormer en kreeg spoedig zelfs de overhand. De vader van Zacharias had zijn naam Bär (Beer) omgezet in Ursinus. (Ursus is in het Latijn: Beer. Ursinus betekent "de Beerachtige".) Zacharias Ursinus' vader was afkomstig uit Neustadt (Oostenrijk), had in Wenen gestudeerd en had daarna als gouverneur of huisonderwijzer van voorname jongelui zijn brood verdiend. In die hoedanigheid werkte hij te Breslau bij de familie Pucher von Puchen. Hij trouwde hier met Anna Rothe, een bloedverwante van deze familie en trad later in dienst van de stad Breslau als diakonus of uitdeler bij de stadsaalmoezenierskamer. Caspar Ursinus, Zacharias' vader, was in Breslau geacht wegens zijn geleerdheid en godsvrucht. Toch bleef hij tot zijn dood (1555) in behoeftige omstandigheden verkeren. Op 18 juli 1534 werd een zoon, Zacharias, geboren. Groter geworden bleek hij een uitstekende aanleg voor studie te hebben. Hij bezocht de Elisabethschool en maakte uitmuntende vorderingen. Reeds in 1550, toen hij nog geen 16 jaar oud was, vertrok de jonge Zacharias naar de beroemd geworden hogeschool te Wittenberg, waar toen Philippus Melanchthon het wetenschappelijk licht was. Meester Philippus heeft de knaap zelf getest en vond hem geschikt om de openbare colleges bij te wonen. Zo werd de jonge student op 30 April 1550 ingeschreven en wijdde zich vanaf het begin met een voorbeeldige ijver aan de studie, die hij hier te Wittenberg tot Augustus 1557 heeft voortgezet. Zijn vader kon dit alles niet bekostigen. Hij had echter welgezinde beschermheren in Breslau. Onder hen nam al spoedig de eerste plaats in de Breslauer arts Johannes Krafft (Crato), die later als lijfarts en raadsman van de Duitse keizer tot hoge eer en invloed geraakte. Crato is niet alleen voor Ursinus, maar voor tal van Gereformeerde studenten en theologen een enorme steun geweest. Crato is tot het einde van Ursinus' leven hem trouw gebleven en heeft met zijn pupil, later zijn vriend en leermeester, een uitgebreide correspondentie gedreven in het Latijn. Door bemiddeling van Crato werd Ursinus te Wittenberg ook opgenomen in de engere kring, die zich om de Praeceptor Germaniae schaarde. Crato was een vriend en huisgenoot van Luther en Peucer geweest. Zo werd gedurende Ursinus' studentenjaren een andere vertrouwde van Melanchthon, Hubert Languet, een geleerde en wereldwijze Bourgondiër, ook intiem met Ursinus bevriend en ook dit werd een vriendenband voor het leven. Ursinus heeft zijn leermeester Melanchthon hoog vereerd. Hij kon het in zijn studententijd reeds niet goed verkroppen, dat men onder de ultra-Lutheranen dezen trouwen vriend van Luther, dezen groten godgeleerde, deze zachtmoedige leider, na de dood van Luther zoveel verdriet en smaad aandeed. In deze dagen reeds is in hem de scherpe reactie geboren tegen het drijven der felle Luthersen en later is hij J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
40
steeds een bestrijder gebleven van deze fanatieke vervolgers van Melanchthon en 'bestrijders van het Philippisme. Na het voltooien van zijn studie te Wittenberg ondernam ook Ursinus, evenals zovele studerenden in die dagen, een grote reis. De hiertoe benodigde middelen verschaften hem zijn oom Rothe, broeder van zijn overleden moeder, en zijn andere beschermers. Ursinus ontving van de raad van Breslau, als zijn beursstudent, verlof om eerst deze studiereis te maken, vóórdat hij in dienst van zijn vaderstad zou treden. Eerst ging hij met Melanchthon naar Worms en woonde daar het godsdienstgesprek (september 1557) bij. Hij betrad hier historische grond, want in deze zelfde bisschopsstad werd in 1521 de beroemd geworden rijksdag gehouden, waarop Maarten Luther zich had moeten verantwoorden tegenover zijn beschuldigers van pauselijke zijde. Van Warms vertrok de jonge geleerde naar Straatsburg, waar de bekende hervormers Martin Butzer en Johannes Calvijn gearbeid hadden. Daarna trok hij verder de Rijn op naar Bazel en van hier naar Genève, om Calvijn zelf te leren kennen. Deze nam de jonge Ursinus vriendelijk op. Vervolgens richtte hij zich nu naar Parijs. Hier wilde Ursinus de colleges in de Hebreeuwse taal volgen onder leiding van Jean Mercier. Nadat hij dit een tijdlang gedaan had, ondernam hij de terugreis naar Duitsland via Zürich, waar Zwingli gearbeid had, en nu Bullinger de leiding had. Hij knoopte hier geleerde, vriendschappelijke banden aan met mannen als Petrus Martyr, Lavater en SimmIer. Daarna keerde hij terug naar Breslau. URSINUS TE BRESLAU EN TE ZURICH. Hier riep de raad hem nu om zijn werk aan te vangen als vierde docent aan de Elisabethschool, de school, die hij zelf bezocht had als leerling. Zijn taak werd o.a. de verklaring van het bekende Examen ordinandorum van Melanchthon, een propaedeuse voor de a.s. predikanten. Helaas was intussen de rust in de Hervormde kerken geweken, doordat ernstige meningsverschillen, vooral t.a.v. de Sacramentsleer, waren doorgedrongen tot alle kerken, ook die van Breslau. De meningen waren eerst nog zeer onbelijnd en zeer verscheiden. Men koesterde in Breslau aanvankelijk nog de hoop, dat de autoriteit van Melanchthon de gemoederen tot bedaren zou brengen. Men had voor Melanchthon hier nog grote eerbied. In Ursinus begroette men een bekwaam leerling van hem, die tot zijn intieme vriendenkring had behoord en men meende eerst, dat nu wel de oplossing der geschillen aanstaande was. De tegenover elkaar staande partijen meenden zich alle met de autoriteit van Melanchthon te kunnen dekken. Nu had Ursinus evenals zijn zachtmoedige leermeester een afkeer van twist en krakeel. Hij wilde ook wel rekening houden met de nu eenmaal bestaande verschillende zienswijzen, voorzover zijn geweten hem dit vergunde. Anderzijds stuitte hem echter niets meer tegen de borst dan het verbergen of verloochenen van zijn diepe overtuiging. Hij was een vast en consequent denkend man. Wat zijn diepe overtuiging was geworden na ernstig en nauwgezet schriftonderzoek en toetsing met de gevoelens van anderen, kon hij niet voor zich houden. Toen hij dan ook bij het geven van zijn colleges toegekomen was aan de leer van het heilig avondmaal, gaf hij daarbij een heldere, duidelijke verklaring van zijn gevoelens in deze, omdat deze hem alleen houdbaar en juist waren gebleken. Dit gevoelen stemde vanzelf in het geheel niet overeen met dat van de aanbidders van Luther, z.a. Westphal b.v. tegenover Calvijn had verdedigd. Ook niet met dat van
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
41
Scholz te Breslau. Het was toch eigenlijk het gevoelen van de Zwitserse theologen, dat Ursinus in deze tijd reeds huldigde. Spoedig werd Ursinus door zijn tegenstanders dan ook voor een Sacramentariër gescholden. Ursinus had echter een zeer diepe studie over de sacramenten gemaakt en was thuis in de Schriften en de kerkvaders als weinigen. Hij antwoordde dan ook op de aantijgingen van zijn tegenstanders op een zeer waardige en hem kenmerkende manier. Hij streed met open vizier, onbevreesd, eerlijk en gedocumenteerd. Hij ontvouwde zijn gevoelens over de sacramenten in "Stellingen over de Sacramenten, over de Doop en over het Avondmaal des Heeren". In deze stellingen legde Ursinus met de helderheid en beslistheid, die al zijn theologisch werk heeft gekenmerkt, zijn overtuiging bloot. Een overtuiging, die ook later onveranderd de zijne is gebleven. Hij bleek toen reeds een zeer zelfstandig denker te zijn. Ursinus zond de theses ook toe aan zijn leermeester Melanchthon, die hem voor deze arbeid grote lof toezwaaide. De meester zei, ik heb grote verwachtingen van Ursinus gekoesterd, maar dit werk overtreft toch mijn verwachtingen verre. Dit oordeel van de grote praeceptor Germaniae was wel bijzonder vleiend voor de jonge Ursinus, maar zijn tegenstanders grepen de stellingen met bijzondere graagte aan, om hem nog te scherper aan de kaak te kunnen stellen als iemand, die in de Sacramentsleer Luthers standpunt verloochende. Zij hadden om dit te bewijzen nu gegevens te over. Hier bleek toch overduidelijk, dat Ursinus een geheel andere koers hield dan de ultra-Lutheranen. Ursinus wilde dit ook niet verhelen en om verder gekrakeel te voorkomen, verzocht hij de raad van de stad om te mogen vertrekken. Op 26 april 1560 kreeg hij hiertoe de vergunning. Hij deed Wittenberg aan en reisde vervolgens door naar Zürich, waar hij zijn intrek nam ten huize van professor Martyr en sprak met deze bekwame godgeleerde alle problemen en vragen door, die de geschilpunten raakten tussen ultra-Luthersen en Gereformeerden. Daarbij bleek hem dat hij in alle gewichtige leerstukken en theologische vragen met Martyr één van gevoelen was. Hier werd hij zich ten volle bewust, waar hij voortaan zou staan. Hij was geen Lutheraan meer, ook geen Philippist, die een bemiddelend standpunt tracht in te nemen. Hij stond geheel en al aan de kant van de Zwitserse theologen. Hij zou strijden aan de zijde van Martyr en Bullinger, Calvijn en Beza. Zijn ideaal was steeds vaster geworden: arbeiden voor de kerken der reformatie, maar steunend alleen op Gods Woord, vrij van het juk van alle menselijke autoriteit, Luther inbegrepen, daar hij in de avondmaalsleer een onschriftuurlijk standpunt innam. Niet lang heeft men Ursinus te Zürich met rust gelaten. In 1561 ontving de bejaarde Petrus Martyr van de Paltsgraaf, Frederik lIl, de uitnodiging om over te komen naar Heidelberg, om daar als professor aan de universiteit, het werk van de reformatie in de Palts te helpen uitvoeren en verstevigen. De bejaarde geleerde zag er tegen op om een zo zware taak op zijn leeftijd nog aan te vatten. Maar wel wees hij in zijn antwoord aan de keurvorst op zijn jongere vriend Ursinus, die hij in alle opzichten voor de hem toegedachte taak kon aanbevelen. In deze weg werd Ursinus dan naar Heidelberg geroepen en vertrok hij in de maand september 1561 naar deze stad, om daar zijn werk te beginnen. HEIDELBERG IN URSINUS DAGEN Heidelberg is een van de oudste universiteitsteden van Duitsland. De universiteit werd in 1386 gesticht. De stof van het theologisch onderwijs in de tijd van Ursinus, beperkte zich voornamelijk tot de dogmatiek en de exegese, die in nauw verband met elkaar onderwezen werden. Uit het Oude Testament werd bij voorkeur J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
42
onderwezen uit het boek der Psalmen en uit de profeet Jesaja. Uit het Nieuwe Testament hadden de brieven van Paulus de voorkeur, in het bijzonder die aan de Romeinen en aan de Galaten. Reeds in 1556 had de keurvorst, Otto Heinrich van de Palts, de Hervormde godsdienst in zijn gewesten ingevoerd, naar het voorbeeld van Wurtemberg. In 1558 werd ook de nieuwe orde aan de universiteit ingevoerd, waarbij advies werd ingewonnen bij Melanchthon, die in de eerste tijd van de omkeer te Heidelberg groot gezag had in de Palts. Spoedig zou echter een verdere ontwikkeling plaats vinden in meer Gereformeerde geest. Frederik III was n.l. in 1559 aan de regering gekomen in de Palts. Hij was voor de Hervorming gewonnen en onderhield sterke betrekkingen met Zürich. De Palts is nooit streng Luthers geweest. Het Philippisme heeft er vanaf het begin de leiding gehad. En dit neigde veel meer dan de strenge Lutheranen tot de Gereformeerde visie. Toen Frederik III aan de regering kwam waren de toestanden in de Palts reeds in een ver ontwikkeld stadium. Men was reeds bezig van de Philippisten tot de Gereformeerde vleugel van de Reformatie over te gaan. Toch had onder Otto Heinrich ook de fel Lutherse partij een succes geboekt. Zij had het gedaan weten te krijgen, dat een van haar ijverigste bevorderaars in de Palts was geplaatst als Generaal Superintendent, n.l. Heszhusius. Hij had een belangrijke functie in het kerkelijke leven en van de beginne begon hij er naar te streven, dat op het gebied van de leer, de liturgie en het kerkelijke leven de ideeën van de Gnesio-Lutheranen zouden verwerkelijkt worden. Met veel vuur en ijver en met grote haast ging deze man te werk. Het Gereformeerd geloof moest uitgeroeid en het bemiddelend standpunt van Melanchthon moest uitgeschakeld worden. Zo trad zijn bedoeling maar al te duidelijk aan de dag en had hij het weldra verkorven bij de voornaamste beambten, predikanten en leden van de universiteit. Een overtuigd Gereformeerd predikant, Klebitz, gaf al spoedig aanleiding, dat Heszhusius met hem in scherp conflict kwam. Hij hield n.l. een dispuut over een zevental stellingen, waarin hij de avondmaalsleer van de felle Luthersen afwees en de opvatting van de Zwitsers als de juiste verdedigde. Nu ontbrandde de toorn van Heszhusius in volle vlam. De generaal superintendent hoorde van het geval, toen hij juist in Wezel een bezoek bracht en keerde woedend terug. In Wezel had Heszhusius zich door zijn fanatisme de scheldnaam verworven: Tolleman Geckhusen. Hij heette n.l. Tilemann Heszhusius. Hij verklaarde Klebitz aanstonds voor een ketter. Nu was de keurvorst juist afwezig voor de rijksdag te Augsburg. Zijn plaatsvervanger, de graaf van Erbach, was tegen de moeilijkheden niet opgewassen. Wel maande hij de razende Superintendent tot kalmte, maar werd toen zonder vorm van proces meteen in de ban gedaan. Heszhusius meende op grond van zijn kerkelijk ambt als superintendent de bevoegdheid hiertoe te hebben. Verder noemde hij Klebitz op de kansel een duivel en goot bij elke gelegenheid de fiolen van zijn gramschap over de Gereformeerde ketter uit. Toen zij samen het avondmaal moesten leiden, wilde de superintendent de kelk aan Klebitz uit de hand rukken en werd de laatste daarna ook in de ban gedaan. Geen predikant mocht meer met Klebitz samen het avondmaal bedienen, geen gemeentelid mocht meer naar hem luisteren of zijn kind bij hem laten dopen of ziekenbezoek van hem ontvangen. Niemand mocht met de gebannene voortaan meer eten en de overheid moest hem, zo gelastte Heszhusius, uit zijn ambt zetten. Toen de keurvorst in Heidelberg terugkeerde hoorde hij van dit alles. Aanvankelijk probeerde hij de vrede te herstellen door een bemiddelend standpunt in te nemen. Zo meende hij olie op de golven te hebben geworpen en vierde 10 September 1558 met zijn hofhouding het avondmaal, waarbij Dilzer het brood J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
43
uitdeelde en Klebitz de wijn. Maar Heszhusius dacht er niet aan hiermee genoegen te nemen. De keurvorst had de Augustana variata, d.i. de veranderde Augsburgse Confessie, voorgesteld als gemeenschappelijke grondslag voor overeenstemming en verzoening. Maar de ultra-Lutheranen wilden alleen van de Augustana invariata weten, d.i. de Augsburgse Confessie met de oorspronkelijke redactie van art. 10, over het avondmaal. Melanchthon had in 1540 de verandering in art. 10 aangebracht en een formulering gekozen, die voor de Zwitserse theologen aanvaardbaar was. Heszhusius verklaarde in een preek, uit de Variata kon men niet te weten komen, wat men geloven moest op het punt van het avondmaal. Door haar was de Augsburgse Confessie geworden tot een Poolse laars en een wijde mantel, waarin zich de Heere Christus, maar ook de duivel al te gemakkelijk kon verbergen. Heszhusius' belijdenis van het Avondmaal, die de keurvorst van hem verlangd had, bevatte de uitdrukkelijke verklaring, dat artikel 10 van de Augsburgse Confessie alleen in de zin van Luther te verstaan was en hij sprak uit, dat allen vervloekte Zwinglianen waren, die niet aannamen, dat het lichaam van Christus "in het brood" en daarom ook "met het brood" ontvangen wordt. De uitdrukking met het brood zou dan bij Luther hetzelfde betekend hebben als: "het lichaam en bloed van Christus lichamelijk en wezenlijk met de mond genieten". Zo geformuleerd konden de Gereformeerden wel de uitdrukking in "het brood aanvaarden, maar niet de uitdrukking met het brood. Heszhusius gaf wel blijk, dat hij goed wist te formuleren en deed scherp uitkomen, dat hij eiste, men moest de Augustana zó lezen, dat allen in de ban moesten, die niet leerden, dat het lichaam en bloed van Christus waarlijk aanwezig zijn en uitgedeeld worden in het avondmaal aan alle deelnemende gasten. Hij zag goed in, dat de Variata een bredere basis vormde, waarop ook de Gereformeerden zich konden vinden. De keurvorst wilde aan de ultra-Lutheranen geen concessies doen en de Gereformeerden verstoten. Daarom zette hij Heszhusius af als generaal superintendent en bande hem uit Heidelberg, zonder hem enig getuigschrift mee te geven. Om niet partijdig te schijnen liet hij ook Klebitz van zich gaan, echter met een goed getuigschrift. Zo hadden de felle Lutheranen in de Palts een besliste nederlaag geleden. Klebitz gaf buiten de Palts, in Freiburg, een geschrift uit, getiteld: "Sieg der Wahrheit und Ruin der sächsischen Papstthums oder notwendige Antwort auf die Beweisgründe des Tilemann Heszhusius". De keurvorst was door het gebeurde nog bevestigd geworden in zijn sympathieën voor de Zwitserse opvatting van het Avondmaal. Toch meende hij om de lieve vrede wil een bemiddelingsontwerp te moeten voorstellen. Hiertoe werd een advies gevraagd aan Melanchthon, dat 28 oktober 1558 binnenkwam. We laten het hier afdrukken, omdat men er de geest van Melanchthon zo duidelijk uit kan proeven. Ook omdat eruit blijkt, dat zulke bemiddelende standpunten niet meer baten, als de tegenstellingen zo verscherpt zijn als dit in de Palts het geval was. Ursinus was in deze zijn grote leermeester vooruit, toen hij in 1559 te Breslau welbewust zijn positie als Krypto-Calvinist prijs gaf en helder en beslist koos voor de Gereformeerde zienswijze in de sacramentsleer. Het bedoelde advies aan de keurvorst luidde: "Het is niet moeilijk maar wel gevaarlijk om te antwoorden. Toch wil ik thans zeggen, wat ik over het strijdpunt van die leer (over het Avondmaal) in de herinnering kan oproepen en ik bid de Zoon van God, dat Hij mijn inzicht en de uitkomst wil leiden. Het lijdt geen twijfel, dat uit de strijd inzake het avondmaal onafzienbare worstelingen en gevechten zullen volgen, omdat de wereld gestraft wordt voor haar afgodendienst en andere zonden. Laat ons daarom smeken, dat Gods Zoon ons wil leren en regeren. Daar er echter overal zwakken zijn en die in de leer der kerk nog niet onderwezen zijn, maar veelmeer in hun dwalingen J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
44
zijn bevestigd, moet men deze zwakken ontzien. Uit dien hoofde, billijk ik het optreden van de doorluchtige keurvorst, dat hij de beide strijdende partijen het zwijgen heeft opgelegd, opdat er geen scheuring in de jonge kerk ontstaan zal en de zwakke gemoederen in Heidelberg en omgeving niet in onrust gebracht worden, en ik hoop, dat de ruziemakers aan beide kanten weg blijven. In de tweede plaats bestaat er behoefte, dat de overigen, na verwijdering van de strijdlustige, tot overeenstemming komen wat de algemene formule van de woorden betreft. Bij dit punt in geding zou het het beste zijn zich aan de woorden van Paulus te houden: "Het brood, dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van het lichaam van Christus, enz.". Ook over het gebruiken van het avondmaal moet breedvoerig gesproken worden, opdat de mensen uitgenodigd worden tot een waarachtige liefde tot dit onderpand en tot een veelvuldig gebruik ervan. Ook het woord "gemeenschap" moet verklaard worden. Het betekent niet: de natuur van het brood wordt (in een andere natuur) omgezet, zoals de Papisten zeggen. Ook niet, zoals de Bremers zeggen, het brood is het wezenlijke lichaam van Christus. Ook niet, zoals Heszhusius, het brood is het ware lichaam van Christus. Maar het is een gemeenschap (d.w.z. datgene, waardoor de vereniging met het lichaam van Christus tot stand komt) die bij het gebruiken ontstaat. En dit niet gedachteloos, zoals wanneer muizen aan het brood knagen. Op het heftigst vechten de Papisten en die op hen gelijken, ervoor, dat men zal zeggen: het lichaam is ook buiten het gebruik ingesloten in de tekenen van het brood of in het brood; en zij verlangen de aanbidding ervan; zoals Mörlin te Brunswijk zei: Du muszt nicht sagen Mummum, sondern Du muszt sagen, was dieses ist, das der Priester in der Hand hat". Sarcerius wil de gevallen stukjes verzamelen en in uitgegraven grond verbrand hebben. Toen wij voor twee jaar te Worms waren, kregen wij van een hof de vraag tot ons gericht, of het lichaam van Christus in de buik terecht komt? Met verwerping van zulke wonderlijke vragen, is het nuttiger om de woorden van Paulus aan te houden en over het gebruiken (van het avondmaal) de mensen recht te onderwijzen. Men kan de formule van de woorden in het Mecklenburger onderzoek" inzien, waar ook een uiteenzetting van het gebruik van de maaltijd te vinden is. De Zoon van God is immers aanwezig in de dienst des Evangelies en daar is Hij ook zeker werkzaam in de gelovigen. En tegenwoordig is Hij niet om de wille van het brood, zoals Hij immers zegt: "Blijft in Mij en Ik in u". En door deze waarachtige vertroostingen maakt Hij ons tot Zijn leden en betuigt, dat Hij onze lichamen weer zal opwekken. Zo verklaren de ouden het Avondmaal des Heeren. Maar deze ware en eenvoudige leer van het gebruik noemen velen dubbelzinnig en zij willen, dat gezegd wordt, of het lichaam in het brood of in het teken van het brood is, precies alsof het sacrament was ingezet ter wille van het brood en van die Papistische aanbidding. Overeenkomstig dit alles stellen zij zich voor, hoe zij het in het brood insluiten. Anderen hebben een Conversie (een verandering), anderen weer de Ubiquiteit uitgedacht. Al deze wonderlijke opvattingen zijn aan de oudheid onbekend. Heszhusius wil zich niet aan de zijde van Origenes scharen, die het brood en de wijn symbolen van het lichaam en bloed noemt. Smadelijk verwerpt hij ook Clemens van Alexandrië. Zal hij dit evenzo zeggen van Augustinus, Ambrosius, Prosper, Dionysius, Tertullianus, Beda, Basilius en Gregorius van Nazianze, die het "het afgebeelde lichaam" noemt, van Theodoretus, die van het brood zegt, dat het zijn natuur niet veranderd heeft? Welke is dan toch die zo machtige autoriteit van Heszhusius, dat wij eerder hem moeten bijvallen dan zovele oude en op de proef gestelde schrijvers, die in het openbaar betuigen, dat toentertijd de Kerk het Papistische dogma en de transsubstantiatie niet gehad heeft, zijn ze echter nieuw in de Kerk, dan is te bedenken, of het nieuwere niet ook J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
45
geoorloofd is, een nieuw dogma in de Kerk in te voeren? Ik weet weliswaar wel, dat veel wat nieuw is onder de titel van oud geciteerd wordt, waarover de geleerden mogen oordelen. Maar ik wil thans geen lang onderzoek instellen noch met vechtlustige disputeren, die vadermoord en afgoden rechtvaardigen; ook ik ondervind hun woede! Maar zoveel heb ik naar mijn oordeel willen aanduiden, wat ik geloof, dat ook in die streek (de Palts n.l.) bij de weifelende houding van de jonge kerk te doen is. .Ik blijf bij het inzicht, dat men de twisten van beide zijden moet verhinderen en een enkelvoudige formule van de woorden moet gebruiken. Wien dit niet naar de zin is en wie zo niet tot de Communie wil komen, aan dien zij het overgelaten naar zijn mening te handelen, alleen hij moet geen scheuring onder het volk verwekken. Ik bid echter de Zone Gods, onze Heere Jezus Christus, Die ter rechterhand van de eeuwige Vader zit en Zijn eeuwige Kerk door het Woord van het Evangelie vergadert, dat Hij ons leert, leide en bescherme. Ik wens ook, dat eenmaal op een godvrezende Synode over alle twistpunten van deze tijden beraadslaagd zal worden." . Uit dit advies van Melanchthon blijkt wel zeer duidelijk, dat hij de ubiquiteitsleer en de wonderlijke meningen der felle Luthersen radicaal verwierp. Hij was wel ver verwijderd van zijn oorspronkelijk standpunt in de dagen van de opstelling van de Augustana (invariata) 1530. Het aanhalen van het gevoelen van de Roomsen en van enkele uitwassen bij de felle Luthersen diende ertoe om de laatste zonder het zo te zeggen toch gevoelige slagen toe te brengen. Afzonderlijke theologen als Mörlin, Sarcerius en Heszhusius worden in dit advies bestreden, maar van de Augsburgse Confessie wordt geen gewag gemaakt. Toch had Heszhusius zich juist op deze belijdenis beroepen. Op de invariata! Melanchthon liet dus welbewust de kern van het geding onbesproken! Hij sprak niet over het verheerlijkte lichaam van Christus in het brood, noch over het genieten van dit lichaam met de mond of door de ongelovigen, aan het avondmaal. De leer van de Gereformeerden, die Melanchthon in 1530 nog als een droeve dwaalleer had verworpen, was nu voor hem zijn leidstar geworden. Dit kwam doordat Melanchthon de argumenten van Gereformeerde zijde uit de kerkvaders had getoetst en juist bevonden. Over de eigenlijke kwestie in geding met Heszhusius, n.l. de verhouding van de menselijke natuur van Christus tot de avondmaalviering, zweeg Melanchthon in het advies. Wel sprak hij uit, dat Christus in de gelovigen werkte, maar daarover was geen verschil. Het ging om de vraag, of het lichaam en bloed van Christus bij de viering van het avondmaal ook door de ongelovigen ontvangen wordt. Hier hielp niet meer een vage formule of het om de eigenlijke kwestie heendraaien. Het bemiddelend standpunt en streven van Melanchthon kon in de Palts in dezen tijd geen baat brengen ter verzoening van de partijen. De keurvorst gebruikte het advies van Melanchthon allereerst om de hardnekkige Lutheranen opzij te zetten. Sommigen verlieten ook de Palts eigener beweging. Alleen een verdwijnende minderheid voerde nog oppositie. Daarop vond in 1560 te Heidelberg een godsdienstgesprek plaats. Het was bij een bijzondere gelegenheid. Een broer van de Lutherse hertog Johan Frederik van Saksen trad in het huwelijk met een prinses van de Palts. Daarom was de hertog naar Heidelberg gekomen en had een paar Lutherse voorvechters meegebracht, n.l. de theologen Mörlin, hiervoor genoemd in Melanchthons advies, en Stöszel. De disputatie begon onder tamelijk veel praal. Van de kant van de Palts traden Peter Boquinus, Thomas Erastus en Paulus Einkorn in het krijt. Vijf dagen lang werd gedisputeerd, vanzelf zonder dat één van beide partijen van ongelijk overtuigd was. Wel waren de wederzijdse standpunten veel scherper uitgekomen en was nu bewezen, dat men met het bemiddelend standpunt van Melanchthon in deze J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
46
geschillen niets kon bereiken. Stöszel is enige tijd later Gereformeerd geworden. Misschien mede als vrucht van dit dispuut? Door deze disputatie zag de keurvorst, Frederik lIl, ook beter in, dat hij geen weifelende houding meer mocht aannemen. Het drijven der Lutherse vorsten in Duitsland werd hem hoe langer hoe meer duidelijk. Hij koos dan ook steeds beslister voor het Gereformeerde standpunt. Korte tijd na bedoeld godsdienstgesprek besloot de keurvorst de Luthersen in de Palts geheel opzij te zetten en de theologische faculteit geheel met Gereformeerde mannen te doen bezetten. Het was de tijd, waarin de vorst meestal besliste welke religie in zijn land zou geleerd en bevorderd worden. Zo kreeg Boquinus Emanuel TremeHius een door Martyr tot de Gereformeerde kerk bekeerde Italiaan als collega naast zich. Ook probeerde de keurvorst Petrus Martyr zelf uit Zürich naar Heidelberg te halen. Maar zonder vrucht. Wel werden echter twee jonge, bekwame en vurige theologen aangetrokken n.l. Caspar Olevianus, die uit Trier kwam, en Zacharias Ursinus. Caspar Olevianus was door de keurvorst uit de kerker van de bisschop van Trier gered. Hij voelde zich voortaan vanzelf nauw aan Frederik III verbonden. Hij was een leerling van Calvijn. Met grote ijver gaf hij zich aan zijn werk aan het Collegium Sapientiae en de dogmatische colleges, 1560/1561. Bij Ursinus' komst stond hij dit werk aan hem af en gaf zich meer voor het praktische werk in de kerken van de Palts. Hij had tevoren reeds een uittreksel uit Calvijns Institutie gemaakt voor de studenten. Het vond veel bijval, bijzonder ook van Farel en werd gedrukt. Spoedig had hij het er op toegelegd om de orde en tucht van de Gereformeerde kerken in het buitenland en in het bijzonder die van Genève, ook in de Palts ingevoerd te krijgen. Hij trad hiertoe in briefwisseling met Calvijn en wisselde met hem herhaaldelijk van gedachten. Zo ontving hij van Calvijn een uitvoerig verslag van de te Genève geldende praxis. Calvijn wees hem er op, dat de invoering van de kerkelijke tucht veel haat en bitterheid zou opwekken bij velen. Maar om Christus' wil moest men doorzetten! Hij zag reeds het verzet van de juristen. De Heidelbergse faculteit trad in deze tijd ook op ten gunste van de door de Straatsburger Lutheranen zeer in het nauw gebrachte Calvinistische theoloog Hieronymus Zanchius, die te Straatsburg de leer van de praedestinatie krachtig verdedigd had en daarom vervolgd werd. Later zou deze bekwame godgeleerde Ursinus te Heidelberg opvolgen op de leerstoel der dogmatiek. In deze Heidelbergse kring, kwam Zacharias Ursinus aan in de herfst van 1561. Het zou een grote aanwinst blijken te zijn voor de Palts. URSINUS KARAKTER. Ursinus was een man van grote talenten. Hij was pessimistisch van aanleg, maar uitermate ijverig. Hij kende een ongeëvenaarde werklust en had een heldere geest. Bekend is hij om zijn helder en 'zuiver formuleren van ingewikkelde kwesties. Hij was standvastig, onwrikbaar in zijn eenmaal gevestigde overtuiging en deze was beslist Gereformeerd. Bij ervaring wist hij hoe de stand van zaken in de Lutherse wereld was geworden, welke strijd hem wachtte tegen de ulta-Lutheranen. In het algemeen strookten twistgesprekken niet met zijn vreedzame aard. Hij zag al spoedig in, dat het dikwijls niet ging om de waarheid, maar om gelijk te hebben. Hij zag dat men niet kieskeurig was in het gebruik van wapens en dat men alles aangreep om zijn tegenstander maar te kunnen verwonden. Ursinus zelf was een nobele strijder. Het was hem om de waarheid te doen. Hij had er zich op toegelegd om een gegronde overtuiging te hebben. Bovendien had hij de neiging tot stille gestrenge studie arbeid. Hij was een mens met een fijn en teer besnaard gemoedsleven. Juist door deze trek J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
47
stootte hij zich telkens aan het harde, ruwe leven. Ursinus heeft geen gemakkelijk leven gehad. Zijn brieven aan zijn vriend Crato getuigen er telkens weer van, hoe zwaar hem soms de arbeid viel. Hij kende de moeiten en strijd van de Christelijke loopbaan. Hij zag telkens onder broeders de haat, de nijd en de afgunst woeden en werd soms zeer teleurgesteld in leidslieden van zijn tijd. Met een bloedend hart merkte hij de verscheurdheid en verdeeldheid in het Hervormde kamp op. Hij had ook nooit grote gedachten van zichzelf of van zijn arbeid. Het tegenovergestelde was juist waar. Hij vond zichzelf maar een zwakke en onbenullige leerling, die eigenlijk niet waard was om meegeteld te worden. Ursinus was een man die leed aan te grote bescheidenheid. Hij was daardoor soms kleinmoedig. In juli 1561, toen hij besloten was naar Heidelberg te gaan, schreef hij nog aan zijn vrienden, hoezeer hij opzag tegen de moeilijkheden, die hem in de Palts zouden wachten. Hij zag wel aankomen, hoeveel strijd er zou moeten gevoerd worden met de Lutheranen om een Gereformeerde universiteit in Heidelberg en om de handhaving van de Gereformeerde leer in de Palts. Zou hij tot dit grote werk in staat zijn? Hij meende toen, dat men in Heidelberg zijn krachten overschat had. Zelfs slaakte hij eens in die dagen de woorden: "Och, dat de zaak toch beëindigd ware, en ik mij ergens in een hoekje mocht terugtrekken. Ik zal mij alle moeite getroosten om mij ergens op het platte land of in een dorp terug te trekken". En toch heeft de Heere deze zwakke, zwaartillende en klein van zichzelf denkende man tot groot werk bekwaamd en tot grote dingen in staat gesteld. In de arbeid aan onze Heidelbergse Catechismus heeft Ursinus werk geleverd, dat de eeuwen verduurd heeft en duizenden, zelfs miljoenen tot zegen is geweest. Welk een kostelijk troostboek heeft hij ons nagelaten! Voor hoeveel kinderen Gods is dit boek de gids door het leven geworden, een lijfboek in donkere dagen, een staf om op te leunen. Gelukkig dat deze zwakke, zwaarmoedige, teergevoelige man van God een zeer werkzame geest en een zeer vlijtige aard had ontvangen. Hij zat nooit bij de pakken neer. Hij heeft in zijn korte leven - Ursinus werd nog geen 49 jaar oud gewoekerd met de gaven hem door God verleend. Bijna dag en nacht! Hij zag er nooit tegen op om een stuk van de nacht bij zijn arbeidsdag aan te knopen om althans te pogen door zijn overmatig belast programma heen te worstelen. Direct na zijn aankomst te Heidelberg nam de jonge Ursinus al deel aan de strijd tegen de fanatieke Heszhusius. Hij gaf een klein geschrift in het licht, gericht tegen de argumenten van de felle Lutheraan, in de avondmaalskwestie, argumenten ontleend aan de Kerkvaders. Dit boekje is een voorloper van de talrijke strijdschriften, die Ursinus met zoveel zorg heeft opgesteld ter verdediging van de door tegenstanders fel aangevochten Gereformeerde dogmata. Zo kreeg Olevianus in Ursipus een uitnemende plaatsvervanger. Ursinus was iets ouder dan zijn collega. (Ursinus geb. 18 juli 1534; Olevianus, geb. 10 Aug. 1536). Hun karakters verschilden ook nogal. Olevianus was veel meer gericht op het praktische kerkelijke leven. Regeling van orde en tucht in de kerk, liturgie en kerkrecht, namen zijn aandacht in beslag. En dan zijn werk als superintendent. Hij moest heel wat herstellen, wat door Heszhusius in sterk uitgesproken Lutherse banen was geleid. Hij was de man van de organisatie en heeft als organisator van het kerkelijk leven in de Palts grote betekenis gehad. Hij stelde de formulieren op, waaraan onze Nederlandse Gereformeerde kerken in hun liturgische formulieren zoveel te danken hebben! Olevianus had ook in het bijzonder het vertrouwen van de keurvorst. Ook als kanselredenaar muntte Olevianus veel meer uit dan Ursinus. De laatste was veel meer de geleerde, die in de studeerkamer wikt en weegt tot diep in de nacht; de man van de godsdienstgesprekken en van de adviezen, de onovertroffen disputatol, de kenner van de H. Schrift en de kerkvaders, J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
48
die de argumenten voor het grijpen had. Aan deze jonge, knappe, vrome en ijverige theologen, Ursinus en Olevianus droeg de keurvorst al heel spoedig na hun komst te Heidelberg op om een Catechismus samen te stellen en vooral uit hun samenwerking is het wijd en zijd later zo geliefde en bewonderde leerboek ontstaan: de Heidelbergse Catechismus, één van de drie formulieren van enigheid van onze Gereformeerde kerken in Nederland. DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS. Deze catechismus is een belijdenisgeschrift niet alleen van de Gereformeerde Kerken van de Palts en andere Duitse gebieden, maar ook van de Gereformeerde Kerk in Nederland en Hongarije, later ook van die in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland. In dit leerboekje is zowel de catechetische arbeid van Calvijn en Bullinger Leo Judae als die van à Lasco-Micron en de Straatsburgers geraadpleegd en benut. Nog steeds vertolkt de Heidelbergse Catechismus op uitnemende wijze het geloof. Men heeft in de laatste jaren meermalen geroepen om een nieuw leerboek voor onze kerken, maar de pogingen daartoe ondernomen leden steeds schipbreuk. Het valt ook niet mee om een leerboek samen te stellen, dat dit leerboek evenaart, laat staan een dat het overtreft. Er zitten stukken in, die wij niet meer zo kunnen waarderen als ons voorgeslacht, b.v. de brede antwoorden over de sacramenten en de polemiek met Rome. De stijl is ook geen stijl van de 21e eeuw. Maar er zit zulk een schat van religieuze warmte, bezieling en overtuiging in dit oude troostboekje, dat wij het niet graag door een modern boek zouden vervangen zien. Wat de methode van de catechismus betreft is er wel eens gesteld dat deze te veel antropocentrisch zou zijn. Men kwam tot dit bezwaar omdat de catechismus begint met de vraag naar des Christens enige troost. De Nederlandse Geloofsbelijdenis begint met het geloof in God. Maar dit is wel te verklaren uit het verschil van karakter van deze beide belijdenisschriften. De Catechismus is een leerboek voor de kerk. Al begint dit boek met des Christens enige troost, dit wil niet zeggen, dat hier de Christen en niet God in het middelpunt staat. De Catechismus stelt God en Christus evengoed in het middelpunt alleen vraagt hij telkens daarbij, wat troost u dit alles, welk nut geeft u dit, welke steun en kracht ontvangt u hieruit. De indeling naar het schema: ellendeverlossing-dankbaarheid is een prachtige vondst. Ze is niet origineel van Ursinus. Melanchthon had reeds de Romeinenbrief onder dit gezichtspunt bekeken. We kunnen in zekere zin zeggen: deze indeling is echt Bijbels en afkomstig van Paulus. Rom. 1: 18 - 3: 20 gaat over de ellende van de mens; 3: 21 - 11: 36 roemt van de verlossing in Christus en hoofdstuk 12 - 16 spreekt over de dankbaarheid, als antwoord op dit alles. Vergelijk ook: Ps .130: 3, 4; Hosea 14: 3; Romeinen 7: 24, 25; Efeze 5: 8. URSINUS' VERDERE ARBEID TE HEIDELBERG. Op 25 augustus 1562 was Zacharias Ursinus tot doctor in de theologie gepromoveerd. Reeds de eerste september begon hij zijn colleges in de dogmatiek. Deze heeft hij regelmatig gegeven tot 10 februari 1568, toen hij in dit werk werd opgevolgd door Zanchius. Bewonderenswaard is zijn trouwe, vlijtige en toegewijde werkzaamheid geweest. Behalve het professoraat drukten toch vele andere taken op zijn schouders. Hij had de wetenschappelijke en economische leiding van het Sapientia-collegium. Dikwijls ontbrak in dit studentenhospitium de tweede leraar. Dan J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
49
rustte alle arbeid van het onderwijs en toezicht op een 70-tal voedsterlingen alleen op Ursinus. Hij moest zijn zorg laten gaan over allerlei huiselijke besognes. Ook over de inkopen, bij allerlei handelaren, voor het hospitium. Hij klaagt eens aan Crato, dat de wijnhandelaren als hij niet oplet, hem verschaalde wijn proberen in handen te duwen. De studenten dronken in Heidelberg dagelijks een glas wijn. Daarbij had Ursinus een uitgebreide correspondentie te verzorgen. In 1563 kreeg hij er ook nog de taak bij om iedere Zondagmiddag over de Heidelbergse Catechismus te preken. Vanzelf moest hij ook zijn tijd geven bij de beraadslagingen over de catechismus en de opstelling van de Paltsische kerkenordening. Men moet niet vergeten, dat Frederik III met zijn staf van theologen in de Palts het gehele kerkelijke leven moest ordenen en regelen. Er bestonden, in de dorpen vooral, nog tal van Roomse misbruiken, Er moest dus overal met inspanning voor de doorwerking van de reformatie gestreden worden. Het gebrek aan voldoende mannen, die met liefde en overgave de zielszorg op zich wilden nemen, liet zich sterk gevoelen. In 1566 raapte de pest in Heidelberg bovendien tal van studenten weg. Ursinus en Olevianus en de anderen moesten niet alleen het goede voorbeeld geven in volharding en trouw, maar ook de zwakken en ingezonkenen sterken en bemoedigen door woord en daad en in geschriften. De zwaarste tegenstand kwam echter van de kant der Lutherse theologen en vorsten. Het verwondert ons niet dat onder de felle aanvallers op de Heidelbergse Catechismus Tilemann Heszhusius vóórop trad. Hij schreef al spoedig een smaadschrift onder de titel: Treue Warnung vor dem Heidelberger Calvinischen Katechismus sammt Widerlegung ettlicher Irrthümer desselben. Hierin waarschuwt hij voor de ketterse catechismus, die de dwalingen van Zwingli en Calvijn bevat en prijst zeer overdreven Luthers catechismus aan als het werk van de H. Geest. Zichzelf noemt Heszhusius Exul Christi, een balling om Christus' wil. Hij wil de gevaarlijke dwalingen van de Heidelbergse Catechismus voorts ordelijk aantonen. Hij ziet pelagiaanse dwalingen, omdat de Catechismus zou leren, dat de kinderen niet onder de goddelijke toorn liggen, van moederslijf aan. Hij veroordeelt het onderricht over de kinderdoop (vr. 74). Vanzelf kan hij helemaal niet instemmen met wat de Catechismus zegt over de hemelvaart van Christus, dat Christus naar zijn mensheid niet meer op aarde maar in de hemel is. Vele 1000-den mijlen van ons verwijderd! Neen, Christus is naar zijn mensheid nog steeds bij ons, in iedere avondmaalviering, zegt Heszhusius. Christus heeft toch beloofd, dat Hij bij ons blijft tot de voleinding der wereld. Dit zou dan door de Catechismus zijn geloochend. Het zou de weg bereiden voor de Calvinistische avondmaalsleer. Calvijn, Bullinger en Martyr zouden aan de almacht van Christus tekort doen door te leren, dat Christus naar Zijn mensheid niet tegelijk in de hemel en op de aarde (in het avondmaal) zou kunnen zijn. (Vergel. vr. 46, 47, 48). Vooral inzake de sacramentsleer heeft Heszhusius felle kritiek. De sacramenten zouden volgens Gods Woord niet slechts tekenen en zegelen van Gods belofte zijn, maar veelmeer middelen en werktuigen, waardoor God de zaligheid de mensen toeeigent. Het sacrament wederbaart de mens en maakt hem zalig en wekt het geloof op, zegt Heszhusius, en hij beroept zich hiervoor op Joh. 3: 5; Ef.5: 26; Tit. 3: 5. Onredelijk zegt hij: De H. Geest noemt de doop een bad der wedergeboorte, de Heidelb. Catech. slechts een teken, geheel in strijd met de waarheid, vgl. vr. en antw. 69, 70, 71, 73. Heszhusius bewees hier alleen, dat hij niets van de leer van de doop in de Heidelbergse Catechismus begrepen had. Hij ging zover, dat hij meende, uit de leer van de Catechismus zou volgen, dat ieder waterbad met de doop gelijkgesteld werd en dat hier de doop danig vernietigd werd. Ook de leer van het avondmaal stelde hij zeer verdraaid voor om haar daarna heftig aan te vallen. De Heidelbergse J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
50
Catechismus zou het avondmaal slechts voor een teken van het lichaam en bloed van Christus houden. Vanzelf kon hij na zo'n valse bewering gemakkelijk polemiek voeren en eindigen met Luthers en zijn eigen geschriften over het avondmaal hemelhoog te verheffen boven die van deze "Schwärm- und Fladder-Geister”! Voorts bestreed hij vr. en antw. 88, 89, 90, omdat het geloof niet als een deel van de bekering genoemd was, het beste en voornaamste stuk der bekering. Hij verweet ook de Catechismus, dat hij leerde, dat niemand zonder goede werken kan zalig worden. Ook achtte hij het een dwaling, dat de Catechismus leerde, dat men geen beelden van God en Christus mag maken voor godsdienstige doeleinden. Tenslotte beweerde Heszhusius nog, dat de Heidelberger de vrije wil zou leren. Hij haalde dit uit antw. 116 over het gebed, waar geleerd zou worden, dat wijzelf met de bekering kunnen en moeten beginnen. Het boekje eindigt met een jammerklacht over de jeugd, die nu verdorven wordt; over het onheil, dat de Heidelberger over Duitsland zal brengen, en waarschuwt alle vorsten, regenten, huisvaders e.a. tegen dit bederf van het Christendom. Ook andere polemici traden in het strijdperk. Onder hen Flacius Illyricus met zijn: "Widerlegung eines kleinen, deutschen, calvinischen Katechismi, so in diesem MDLXII Jahr ausgegangen". Deze felle Lutheraan meende hiermee meteen de doodsteek aan de Heidelberger te hebben gegeven. Hij is ook heel zwak in zijn argumentering. Een deze man onwaardig stuk. Toch is hij de meest betekenende bestrijder geweest van de Heidelberger. Wanneer Ursinus namens de Heidelbergse faculteit de Catechismus gaat verdedigen tegen de Lutherse bestrijders, valt hij in hoofdzaak Flacius en zijn argumentatie aan. Heszhusius acht hij een lompe verdraaier van de waarheid, die men geen verantwoording behoeft te doen; een leugenaar, spotter en lasteraar en goddeloze vervalser. Ursinus kreeg een zware taak toen hem door de keurvorst werd opgedragen om de aanvallen van de beroemdste Lutherse theologen te weerleggen. Ook Johannes Brentz en Jacob Andreae hadden hun Lutherse kritiek op de Heidelbergse Catechismus het licht doen zien. Heidelberg werd van alle kanten geestelijk besprongen. Tegen hen heeft Ursinus geschreven: "Antwort auf ettlicher Theologen Censur über die am Rande des heidelbergischen Katechismus angezogenen Zeugnisse". (april 1564). Ook schreef hij: "Verantwortung wider die ungegründe aufflagen und verkerungen, mit welchen der Catechismus Christlicher lehre, zu Heidelberg im Jahr MDLXIII auszgegangen, van etlichen unbilliger weise beschweret ist. Geschrieben durch die Theologen der Universität Heidelberg". Zo betoogde Ursinus tegenover de aanvallen van Brentz en Andreae: "De doop is een zegel van ontvangen genade. Daarom is deze niet aan de doop gebonden. De kinderen der christenen zijn ook voor de doop heilig en toch niet zonder erfzonde. De doop is nodig, ofschoon wij niet deswege christenen genoemd worden. Naar de hemel varen, betekent niet onzichtbaar en overal tegenwoordig worden. Christus' lichaam is niet tegelijk zichtbaar en onzichtbaar in de hemel en op de aarde. Christus is bij ons tot aan het einde der wereld naar Zijn godheid en Geest, niet echter naar Zijn mensheid. De persoon van Christus wordt niet gescheiden, uiteengerukt, hoewel Zijn mensheid niet overal is. Door de sacramenten worden de gaven niet alleen betekend (aangeduid), maar ook overgereikt. De sacramenten van het Oude en van het Nieuwe Testament reiken beide énerlei gaven over. De doop is een getuigenis van de reeds ontvangen vergeving der zonden. Zoals de doop de afwassing der zonden is, evenzo is het brood het lichaam van Christus". In 1564 verscheen ook nog van de hand van Ursinus “Gründlicher Bericht von Heiligen Abendmal unsers Herren Jesu Christi, ausz einhelliger Lehre der H. Schrift, J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
51
der alten rechtgläubigen Chris.tlichen Kirchen, und ausz der Augspurgischen Confession. Uit al deze verhandelingen bleek de keurvorst, dat zijn theologen hun tegenstanders de baas waren. Hij werd er door bevestigd in zijn geloof en zijn vertrouwen werd er veel groter door. Hij gevoelde duidelijk, dat zijn geloofsovertuiging diep wortelde in het Woord Gods. Dit maakte hem ook moedig. Zo werden dan vanuit Heidelberg pogingen gedaan om tot het godsdienstgesprek te komen met de Wurtembergse theologen, dat reeds eerder door de hertog vanuit Stuttgart was voorgesteld. Frederik III wilde Christophel van Wurtemberg bewijzen hoe zwak het standpunt van zijn Zwabische theologen was. Thans voelde echter de Wurtembergse hertog er niet zoveel meer voor. Eerst aan een derde uitnodiging gaf hij gehoor. Zo kwam het dan tot het godsdienstgesprek in het Wurtembergse klooster Maulbronn, dat van 10-15 april 1564 werd gehouden. Het ging weer om de leer van het Heilig Avondmaal en in het bijzonder over de ubiquiteitsleer van de Luthersen. Aan de kant van Frederik III waren de hoofdsprekers Ursinus en Olevianus. Van de zijde van Wurtemberg was dat Andreae. Ze hielden samen 10 conferenties. Zwaar werd gedisputeerd over de vereniging van de Goddelijke en menselijke natuur in Christus, over de hemelvaart en het zitten ter rechterhand Gods, over de vraag of de menswording van Christus, de overaltegenwoordigheid van Christus mensheid meegebracht had. Ook beweerden de Luthersen: wie ter rechterhand Gods zit is overal tegenwoordig. Christus zit ter rechterhand Gods, dus Hij is alomtegenwoordig. Olevianus merkte echter op, dat de menselijke natuur door vereniging met de Goddelijke in zekeren zin deel heeft aan de almacht, alomtegenwoordigheid enz. krachtens de gemeenschap met de Goddelijke natuur, maar ze wordt niet zelf almachtig enz. Ze heeft bij zich de almachtige, alomtegenwoordige, goddelijke natuur. Ursinus wees er op, dat alles wat Christus gegeven is aan Zijn menselijke natuur is gegeven, maar dat dit nog niet zeggen wil, dat de menselijke natuur goddelijke eigenschappen ontvangen heeft op zulk een wijze, dat de menselijke natuur zelf nu almachtig, alomtegenwoordig enz. geworden is. Christus kon sterven. Daaruit volgt reeds, dat de persoonlijke vereniging niet vordert, dat de mensheid van Christus alle goddelijke majesteit heeft gehad. Ursinus wees er op, dat de menselijke natuur wel van alles gegeven is, maar door de persoonlijke vereniging niet door wezenlijke mededeling of ingieting van Goddelijke eigenschappen. Eerst de 15e april kwam het gesprek op het Avondmaal en daarmee werd het tweede punt van dit gesprek dan behandeld of de woorden van Christus in het avondmaal letterlijk zijn te verstaan of niet. Ursinus wees er op, dat de Lutherse mening helemaal geen letterlijke was. Immers zij verklaren: "Dit is mijn lichaam" in de zin van "Hierin is mijn lichaam verborgen". Ursinus wees er ook zeer scherpzinnig op, dat men niet bij de inzettingswoorden bleef wanneer men de woorden: "Dit is mijn lichaam" zó verklaarde dat men onder dit tegelijk het brood verstond en het onzichtbare lichaam in of met het brood tezamen. Paulus zegt ook niet: het lichaam met het brood is de gemeenschap, maar het brood, dat wij breken, is de gemeenschap van het lichaam van Christus. Ook niet: de kelk of de wijn met het bloed, maar deze, de zichtbare kelk, is het bloed van het nieuwe verbond of testament, dat door dit bloed is opgericht. "Dit is mijn lichaam" moet dus gelezen worden: "Dit zichtbare brood" en dit wordt het lichaam van Christus genoemd. Ursinus bewees op dit godsdienstgesprek, hoe scherp hij onderscheidde. Hij was zeer raak in zijn bewijsvoering en dit alles maakte hem tot één der uitmuntendste disputators van zijn tijd. Bullinger wenste hem uitdrukkelijk geluk met de overwinning door hem behaald te Maulbronn. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
52
Frederik III probeerde na de rijksdag van Augsburg (1566) ook de Oberpalts, een deel van zijn gebied, dat nog steeds leefde bij de Lutherse belijdenis, te bekeren tot zijn zienswijze. Hiertoe werd te Amberg een colloquium gehouden tussen Olevianus en de twee Lutherse predikanten. Zonder enige vrucht echter. In het nieuwe jaar werd ook Ursinus naar Amberg grepen, maar hij nam niet deel aan de bespreking, omdat hij er geen nut in zag. Maulbrann had hem veel geleerd. 5 mei 1566 schreef hij aan Crato: "Ik kan en wil niet meer schrijven. Ik ben de zaak moede en zat. Laat verder schrijven wie wil". En in een andere brief aan dezelfde vriend (17 Febr. 1567): "Ik zal mijn best doen 'Om niet, nu ik eenmaal uit de arena ben teruggeweken, weer erin af te dalen. Want ik ben die twisten moede, waarvan naar ik meen de afmatting groter is dan de vrucht". Ursinus' gezondheid had onder de al te zware inspanningen, die zijn dubbele ambt van hem vorderde, geleden. Hij werd telkens genoodzaakt de nachten te hulp te roepen om met zijn werk gereed te komen. Zijn ogen waren hierdoor vooral verzwakt. De keurvorst riep Hieronymus Zanchius op de tot hiertoe door Ursinus bezette leerstoel van de dogmatiek. Ursinus kon des te gemakkelijker deze taak aan Zanchius overdragen, omdat hij in hem een vriend en leerling van de hoog vereerde Petrus Martyr welkom kon heten. Op 10 Febr. 1568 sloot Ursinus zijn colleges af en op 12 februari d.a.v. nam Zanchius de arbeid van hem over. Toch vond Ursinus ook op deze manier de verlangde en wellicht ook gehoopte rust niet. Want nog smartelijker strijd moest door hem gestreden worden. Er waren binnen de kerk van de Palts zelf twisten ontstaan, die deze kerk dreigden prijs te geven aan haar vijanden van buiten. Allereerst was daar de strijd over de kerkelijke tucht. De kerkelijke tucht was een ding van het grootste belang voor de jonge kerk van de Palts. Men was nog niet tot volledige helderheid hierover gekomen, toen de strijd over het avondmaal de gemoederen in beslag genomen had. In het laatst van de zestiger jaren van de 16e eeuw kwam de zaak opnieuw aan de orde. In Catechismus en Kerkorde waren de belangrijkste punten al tot een beslissing gebracht. Maar de kerkelijke tucht liet in de praktijk nog veel te wensen over. Christelijke zede en tucht waren veel meer het sieraad van de Nederlandse vluchtelingengemeenten, waar de kerkelijke tucht in vaste banen was geleid. De Palts kon er zich aan spiegelen. In een brief van Ursinus aan Bullinger, klaagt de eerste over de ongeordendheid van het studentenleven en ook over de slapheid van de handhaving der kerkelijke tucht in de kerk (20 Sept. 1568). "God heeft ons van de Afgoderij verlost, maar nu volgt hierop een onzegbare bandeloosheid, misbruik van Gods naam, bespotting van de kerk, de zuivere leer en de sacramenten". "God duldt heel veel, grote gebreken .en tekortkomingen in Zijn Kerk, maar als de openlijke en officiële goedkeuring erbij komt, dan ontbrandt Zijn toorn" . Olevianus vooral had zich, zo we reeds zagen, toegewijd aan de goede functionering van de kerkelijke tucht. De vluchtelingen uit de Nederlanden met hun goede voorbeeld en invloed steunden zijn pogen. de tegenstanders verdroot dit. Ze klagen telkens over de vreemdelingen van Genève, Fransen en Nederlanders. In hun brieven klagen ze over Dathenus en Zanchius. Ze klagen over predikers, die vrijmoedig ook de zeden van de magistraten toetsen aan het Woord des Heeren. De Franse en Nederlandse vluchtelingen muntten echter zeer duidelijk uit boven de Paltsische. Hetgeen in deze gegeven situatie ook zeer goed te begrijpen is. Deze mensen hadden toch om des geloofs wil alles verlaten. Hun leven openbaarde de J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
53
ernst van hun geloof. De vrome keurvorst voelde zich zeer tot hun voorbeeld aangetrokken en steunde zijnerzijds Olevianus in zijn lofwaardig streven. Dit wekte ook weer de verbittering van de tegenstanders op, die klagen over de verstoktheid en verblinding van de keurvorst ten aanzien van deze zaak. (Zo Heem, Syllabus en Erastus in hun brieven). Nu was er te Heidelberg een Engelsman gekomen, die hier wilde promoveren tot doctor in de theologie en hiertoe 10 juni 1568 onder praesidium van professor Boquinus, stellingen verdedigde over de noodzakelijkheid van de kerkelijke tucht en de kerkelijke ban. Het was een zekere George Wither. Vooral de 12e en 13e these waren van belang. Zij luidden aldus: XII. Voor de zuivere prediking van het Woord Gods en de rechte bediening der sacramenten is het nodig dat het regeerambt in de kerk krachtig wordt uitgeoefend. XIII. Dit ambt bestaat echter daarin dat de predikanten in gemeenschap met het Presbyterium, de macht hebben en uitoefenen om iedere zondaar, ook de vorsten, te vermanen, te straffen, te excommuniceren en alles wat tot de kerkelijke discipline behoort te doen. Er werd eerst op vredige wijze gedisputeerd over deze stellingen, maar aan het einde beklaagden Erastus en Neuser zich, dat ze te weinig tijd gehad hadden om hun gewichtige bedenkingen tegen deze stellingen naar voren te brengen. Daarom werd bekend gemaakt door Boquinus, dat de volgende morgen de verhandeling zou voortgezet worden. Ook de derde dag werd gedisputeerd. Alles verliep rustig totdat Neuser aan het slot durfde beweren, dat de leer door de tegenpartij voorgestaan tegen Gods Woord streed. Nu kwam er deining! Ursinus en Olevianus lieten het er niet bij zitten. Ursinus sprak er de volgende dag over in het Sapientia college en weerlegde uitvoerig de hoofdargumenten van de tegenpartij. Eén der kwekelingen van het College heeft opgetekend, wat Ursinus betoogd heeft, waaruit wel blijkt hoe hij de wapenen van Heilige Schrift, geschiedenis, wetenschap en geleerdheid tegen zijn tegenstanders gebruikte 24). Zo kwam deze kwestie over de kerkelijke censuur in een beslissend stadium, waarover Ursinus en Olevianus zich alleen konden verblijden. De tegenstelling tussen beide partijen kwam scherp aan het licht. Aan de éne kant was het Olevianus, die met volle beslistheid ijverde voor de doorvoering van de Calvinistische opvatting van de tucht. Hij wilde deze uitgeoefend zien door een presbyterium (kerkenraad). Aan de andere kant stond de lijfarts van de keurvorst Erastus, die verbitterd en boos was en zijn tegenstanders op allerlei wijze probeerde verdacht te maken. Aan zijn kant stonden figuren als Sylvanus, Neuser en Simon Simonius, een Italiaan uit Lucca, die tevoren te Genève onderwijs in de philosophie gegeven had, maar hier door zijn leven kerkelijke en wereldse straffen zich op de hals gehaald had. De brieven van Erastus aan Bullinger druipen van giftige taal tegen Olevianus, die hij van heerszucht en fanatisme beschuldigt en die het aan gezond verstand zou mankeren. Dathenus kwam er ook niet schappelijker af. Erastus noemde hem o.a. Olevianus "Summus episcopus" (paus). Hij meent dat de anderen geleid worden door wreedheid, gewelddadigheid en slechtheid. Zuleger, een raadsman van de keurvorst, werd een "Sulla" genoemd. Zanchius, dien hij eerst vereerde, is nu "een grote dwaas". Zo mengden zich dus ook allerlei onzuivere elementen in deze strijd. De medestanders van Erastus .daarentegen worden door hem aan Bullinger en de Zwitsers (de Zwitserse theologen van Zürich waren geneigd om Erastus in deze zaak bij .te staan, omdat men te Zürich de kerkelijke tucht in handen van de politie liet en de overheid de straffen oplegde en uitvoerde!) voorgesteld als voortreffelijke lieden, ofschoon zij dikwijls J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
54
bekend stonden als slappe, vleselijke mensen. De historie heeft hier later allerlei recht gezet. Erastus bevond zich niet in al te best gezelschap! Simonius werd later Jezuiet. Sylvanus Unitariër. Erastus poogde echter de Gereformeerden van andere landen voor zich te winnen. Vooral diegenen, die ergens woonden, waar de kerkelijke tucht nog niet ingevoerd was of waar men nog lang niet zover gegaan was als b.v. in de Nederlandse vluchtelingengemeenten. Men probeerde de autoriteit van mannen als Beza en Bullinger in geding te brengen om een beslissing te krijgen naar eigen overtuiging. Ook Ursinus, die zich overigens zeer gematigd en vreedzaam gedroeg, overeenkomstig zijn aard, werd in de zaak betrokken. De keurvorst had hem zeer leren waarderen en hechtte grote waarde aan zijn studie en zijn rustig afwegen der arguJIlenten. Deze man liet zich niet door boze hartstochten leiden. Hij handelde naar eer en geweten. Zo bracht Ursinus de kwestie dan ook terug tot haar juiste proporties. Het ging niet over de kerkelijke tucht in het algemeen. Van beide kanten werd haar noodzakelijkheid wel erkend. het Ging slechts over de vraag, moeten onboetvaardige, hardnekkige en openbare zondaren worden geëxcommuniceerd, ook al zijn het vorsten en aanzienlijke personen, en wie moet zulk een excommunicatie uitspreken en uitvoeren? Dit heeft Ursinus in een aan de keurvorst in 1569 uitgebracht advies duidelijk belicht 25). Zelfs Erastus, die zo verbitterd was tegenover zijn tegenstanders en ook over Ursinus minder fraaie oordelen uitsprak, werd genoodzaakt om over dit advies een betrekkelijk waarderend oordeel te uiten. Ook Zanchius gaf een betekenisvol advies (Opera Zanchi VIII, 64-68). Deze sprak zijn hoge waardering uit over de ernstige bemoeiingen van de keurvorst inzake de kerkelijke tucht, die een onontbeerlijk stuk is van de dienst der Kerk. Zij behoort bij de prediking en bediening der sacramenten. Het is altijd nodig deze kerkelijke tucht in te voeren en daarom verkeerd 'Om te beweren: het is nu niet de gepaste tijd. Zanchius spreekt zijn verwondering uit over de raad van zijn broederstegenstanders. Kan Christus iets voor Zijn Kerk ingesteld hebben, dat niet overal en te allen tijde nuttig is voor haar eeuwig heil, ja dat daarvoor nodig is Wil de keurvorst de Kerk vóór zijn dood waarlijk hervormd zien en de voortzetting van de zegeningen Gods aanschouwen, dan moet hij zich in deze gewichtige aangelegenheid zo veel hij maar kan haasten! Hij bespreekt dan 4 hoofd vragen: 1. Door wie de eerste vermaningen moeten geschieden? 2. In welke gevallen de excommunicatie nodig is? 3. Of in de H. Schrift gevallen van excommunicatie voorkomen en welke? 4. Op welke andere manier kan de opbouw en uitbreiding van de Kerk bevorderd worden? Zanchius gaat hierbij uit van de volgens Gods Woord onwankelbaar vaststaande scheiding van wereldlijke en geestelijke overheden 26). Ursinus wilde bij de excommunicatie ook de invloed van de overheid (praecipius ecclesiae membris, het voornaamste lid van de kerk) ingeruimd zien. De overheid kan twee ambten in zich verenigen! Ook Beza legde zijn gewicht in de schaal en stond zeer beslist aan de zijde van Olevianus. De Heidelbergse theologen van Olevianus' partij stonden in voortdurende correspondentie met Beza, zodat deze geheel meeleefde en de strijd op de voet kon volgen. Erastus ging intussen voort overal uit te bazuinen, dat hij de juiste oplossing van de kwestie had gegeven .en niemand hem had kunnen weerleggen. Ook Beza en alle geleerde Fransen niet! Ze zouden zich zelfs schamen voor hun eigen weerlegging. Beza hield zich inderdaad in, maar alleen om de toestanden in de Palts niet nog ernstiger te maken. Dáárom verloochende hij zich. Doch ook dit alles zou geen rust gebracht hebben, als niet op andere wijze een droevig slot aan deze historie gekomen was. Een schrikkelijke ontdekking plaatste ineens de Erastiaanse partij in J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
55
het droevigste licht! Hierdoor werd de keurvorst ineens georiënteerd en nam hij een vast besluit. Maar het had ook ten gevolge dat de kerk van de Palts werd belasterd. De vijanden van 'buiten hieven een luide juichtoon aan. Wat was er toch geschied? In 1570 werd de rijksdag te Spiers gehouden. Hier namen Neuser en Sylvanus o.a. contact op met de gezant uit Zevenburgen. Het bleek spoedig, dat Neuser zich zelfs tot de Turkse sultan had gericht. Zij stelden zich voor als leiders en aanhangers van een wijdvertakte partij, die het geloof aan een drie-enig God had prijsgegeven en de godheid van Christus had verloochend! Dáárom zochten ze contact met de Antitrinitariërs van Zevenburgen en de Turkse sultan. De keizer legde de stukken aan de keurvorst van de Palts voor, die aanstonds bevel gaf om deze plichtvergetend onderdanen in hechtenis te nemen. Men vond bij Sylvanus een gruwelijke libelle getiteld: "Wider de dreipersönlichen Abgott und de zwei N aturengötzen". Neuser wist later nog te ontsnappen, werd "Turk", daarna Atheïst en stierf tengevolge van zijn schandelijke levenswandel. De Turken in Konstantinopel noemden hem zelfs een "kind van satan". Sylvanus werd na een lang proces, eind 1573, te Heidelberg op de markt onthoofd. De predikanten Vehe en Suter, medeschuldigen, zwoeren hun ketterijen af, werden als predikers afgezet en uit het land gebannen. Onder invloed van het gebeurde op de rijksdag vaardigde de keurvorst een edict uit en zond van uit Spiers nog de opdracht definitief over te gaan tot invoering van de kerkelijke tucht. Overal werden nu in de gemeenten kerkenraden (presbyteriën) aangesteld, bestaande uit predikanten en ouderlingen, die voortaan moesten toezien op de zeden en volgens Gods Woord maatregelen moesten nemen tot bestraffing en verbetering van de dwalenden. Erastus bleef ageren. Werd vermaand en tenslotte geëxcommuniceerd. Maar ook toen bleef hij Bullinger opwekken om in te grijpen en de oppositie opwekken tot verzet tegen de Heidelbergse tirannie. De kerkelijke tucht kon helaas! niet goed doorgevoerd worden, omdat in Heidelberg een oppositie bleef tegenwerken, onder de hovelingen, onder de geleerden en onder de burgers. Bovendien dreigde reeds de reactie onder de opvolger van de keurvorst. Ursinus was zeer zwaarmoedig in dit opzicht en verborg zijn gevoelens niet tegenover Bullinger. Van de kant der Würtembergers had het gebeurde met Neuser en Sylvanus ook reactie verwekt. Men riep luide - en deze roep vond ook elders weerklank - dat nu het bewijs geleverd was, dat het Calvinisme slechts een brug betekende tot het Arianisme en het Mohamedanisme. Men begreep ook te Heidelberg, dat men zich van deze blaam moest zuiveren. De keurvorst deed het zijne zagen we reeds. Maar hij riep ook Ursinus te hulp, om in geschrifte een bijdrage te leveren. Op zijn bevel vervaardigde de bezadigde Ursinus nu het geschrift: "Bekenntnusz der Theologen und Kirchendiener zu Heydelberg von de einigen waren Gott in dreyen Personen, de zweien Naturen inn der einigen Person Christi, und von dem heiligen Abendmal unsers Herrn Jesu Christi". Het verscheen in 1574 in de Duitse taal 27). Ook van andere zijde werd de aandacht en belangstelling van Ursinus heengetrokken naar de Antitrinitarische beweging. Het verzamelpunt van deze mensen lag in Zevenburgen, maar ook in Polen. Hier in Polen hadden vele geleerden, die afweken van de leer der Roomse kerk, een onderdak gevonden. Zij werden beschermd door de Poolse adel, die meer dan eens sterke reformatorische neigingen openbaarde. Wel verwees een koninklijke edict in 1564 alle "ketters" uit het buitenland buiten de Poolse grenzen, maar de ideeën der reformatie werkten overal toch door. Zo ontstond er ook in Polen een Gereformeerde Kerk. In deze kerk stonden echter ook mensen op met unitarische en antitrinitarische gevoelens. Bekend geworden is vooral onder hen Gregorius Pauli. Sommigen leerden een tweegoden- of driegodendom, anderen schreven alleen aan de Vader een goddelijk wezen toe. Ook Wederdopers oefenden J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
56
in Polen hun invloed. In 1565 maakte Gregorius Pauli met zijn aanhang zich los van de z.g. Grote Kerk en stichtte de Ecclesia Minor (kleinere kerk). Dit vond plaats na het callaquium van Petrikow (1565). De Gereformeerde kerk van Krakau werd daar deze gebeurtenissen, zoals zich laat deken, heftig geschud. Reeds tevoren waren afgezanten van de orthodoxe partij naar Heidelberg gereisd (1563) om advies van Ursinus te bekomen. Het waren Christapharus Threcius en Laurentius Baleslawensis. Het gegeven advies van Ursinus is te vinden in zijn Opera theolagica (ed. 1612) deel lIl, koL 795. Nu was August Dudith, de voormalige R.K. bisschap van Fünfkirchen, uit de Roomse kerk getreden, getrouwd en naar Krakau gereisd. Hier kwam hij terecht in de draaikalk der elkaar bestrijdende partijen.Crato, Ursinus' vriend, stond met hem in correspondentie en deed al zijn best om deze man vaar de Gereformeerde overtuiging te winnen en te redden uit de gevaarlijke draaikolken van Krakau. Hiertoe riep Crato ook de hulp van Ursinus in, die zich niet onbetuigd heeft gelaten. Uit Ursinus' schriftelijke nalatenschap, ons nagelaten in zijn Opera, kunnen wij thans nog de geschriften opdiepen, die hij opgesteld heeft over de drie-eenheid en de beide naturen van Christus. Ook tegen de Rakauer Catechismus Van Faustus Socinus schreef hij 28). Ook de strijd van de felle Lutheranen tegen de Philippisten duurde onverkort voort. Men probeerde de Philippisten en Krypto-Calvinisten overal te weren en uit te bannen. Dit leidde onder andere te Wittenberg tot de catastrofe van 1574. Peucer, de schoonzoon van Melanchthon, werd gevangen gezet. De invloed van het Z.g. Krypta-Calvinisme werd in Saksen geheel gebroken! De slag trof juist de meest vertrauwde vrienden van Ursinus en deed hem zelf veel verdriet. Het was bovendien tegelijk een zware slag voor de zaak der Gerefarmeerden, door de Heidelbergers voorgestaan. Al te spoedig volgde op de omwenteling te Wittenberg de nog grotere te Heidelberg. Frederik lIl, die de bijnaam de Vrome gekregen heeft, werd ziek. In 1575 kon hij reeds de keurvorstendag niet bezoeken. Dit speet hem zeer, omdat hij hier nog zo gaarne weer een goed woord gesproken had vaar de Gereformeerde zaak in Duitsland. Hij moest zich laten vertegenwoordigen daar zijn zoon Ladewijk, die zich bij de Luthersen had aangesloten en daardoor geen warme vaarvechter van de ideeën van zijn vader kan zijn. Zo lag Frederik III op zijn sterfbed en kon alleen nog samensprekingen houden met zijn jongere zaan Johan Casimir. Verder rustte zijn blik met welgevallen op zijn kleinzoon, die zijn naam droeg. Hij sprak zijn verwachting van hem uit in de waarden: "Lutz (Lodewijk) will's nicht tun, Fritz (Frederik) wird's tun". Hij werd van dag tot dag zwakker. Hij stierf 26 oktober 1576, in vast geloofsvertrouwen. lezen, het hogepriesterlijk gebed van de Heiland. In zijn laat'3te uren was hem ook Psalm 31 en 71 tot grote troost, alsook het 8ste hoofdstuk uit de brief aan de Romeinen. Ursinus schreef aan zijn vriend Crato: Op de 26en oktober om 4 uur ging onze beste keurvorst in belijdenis van de heiligste en meest zekere waarheid en vroomheid uit dit ellendige in dat gelukzalige en hemelse leven over grote rouwen smart was er in de harten van zijn vrienden. Wat ging er nu gebeuren in de Palts? Spoedig bleek dit. Lodewijk, zijn zoon en opvolger, kende geen werk, dat hij nodiger vond dan de verwoesting van het kerkelijk bouwwerk, waaraan zijn vrome vader zijn leven gewijd had. URSINUS ARBEID TE NEUSTADT. Keurvorst Lodewijk VI wilde van de Palts weer een Luthers territorium maken. De medestrijders van zijn vader moesten dus hier van het toneel verdwijnen. Het laatst werd Ursinus zelf door de maatregelen van de nieuwe keurvorst getroffen. Eerst op J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
57
30 september 1577 werd het Collegium sapientiae ontbonden en op 7 oktober d.a.v. werd Ursinus ontslag aangeboden. Ursinus was niet vermogend. De slag trof hem zwaar. Op aanraden van zijn vrienden was hij in 1574 gehuwd met Margaretha Trautwein, bij wie hij één zoon, Johannes, had gekregen. Zelf bezat Ursinus geen geldelijke reservebronnen. Ook nu moesten zijn ooms Rothe te Breslau en zijn vriend Crato hem bijspringen. Hoe sneed het hem echter door de ziel, dat hij te Heidelberg de instorting van de Gereformeerde hogeschool moest meemaken en de omzetting van het kerkelijk leven in de Palts. Gelukkig is het slechts een tijdelijke terugslag van ongeveer 8 jaren geweest. Ursinus heeft meer dan eens een andere werkkring kunnen vinden. Men merkte ook elders zijn grote wetenschappelijke gaven en stoere werkkracht evenals zijn onuitputtelijk geduld op. Zo kwam reeds in 1571 vanuit Bern tot hem de uitnodiging om zich als professor aan de hogeschool te Lausanne te geven. Er lag toen reeds veel aanlokkends in deze roeping. Maar de vrome keurvorst Frederik III wilde hem niet laten gaan. Hij wist al te goed welk een onwaardeerbare kracht hij in Ursinus had getroffen. Nu de keurvorst echter gestorven was werd de roeping uit Bern herhaald. Men bood hem nu aan professor te Bern te worden. Hij zou de leiding krijgen van een soortgelijke inrichting als te Heidelberg in het Sapientia-college hem was toevertrouwd. Maar twee dingen weerhielden Ursinus ook nu weer. In de eerste plaats meende hij voor zulk een taak niet meer de nodige kracht en frisheid te kunnen opbrengen. En voorts was daar paltsgraaf Johan Casimir, de jongere zoon van Frederik lIl, die hem voorhield, dat zijn vrome vader hem nog op zijn sterfbed bezworen had: "Houd vooral Ursinus vast!" In opdracht van Johan Casimir had Ursinus in 1577 reeds in de Latijnse en Duitse taal de publicatie van de geloofsbelijdenis verzorgd, die de gestorven keurvorst Frederik III in zijn testament had ingevoegd. De geloofsbelijdenis is in het Latijn opgenomen in de Opera van Ursinus. Ze wordt voorafgegaan door een voorwoord van Johan Casimir, gedateerd 25 Febr. 1577, en gevolgd door een kort getuigenis van dezelfden. Thans volgde Ursinus ook de oproep van de zoon van Frederik III om de kerk en zijn vorst verder te dienen in het toevluchtsoord, dat door zijn heer voor de Gereformeerde theologie geopend werd te Neustadt aan de Hardt (tegenover Heidelberg aan de Westoever van de Rijn): het Collegium illustre Casimirianum. Op 26 mei 1578 begon Ursinus hier zijn voorlezingen over de profeet Jesaja. Ze gaan over Jesaja I-XXI. In Neustadt maakte Ursinus nog enige jaren mee vol van lichamelijk lijden en ingespannen arbeid. Overigens bleek ook in 1577 reeds, hoe hoog Ursinus vereerd werd en hoe hoog men hem schatte als één der bekwaamste theologen uit de Gereformeerde kerken. Immers op de in september van dit jaar te Frankfort gehouden Synode, waar afgevaavdigden uit Duitsland, Engeland, Frankrijk, Hongarije en Polen aanwezig waren en ook Zwitserland zich door brieven had vertegenwoordigd, werd beraadslaagd over een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis en besloten de opstelling ervan op te dragen aan Ursinus en Zanchius, terwijl Beza en Gualther met de revisie werden belast. Maar Ursinus voelde zich ziek en miste het nodige zelfvertrouwen. Hij wees de eervolle opdracht van de hand, omdat hij zich niet bekwaam achtte om de mond voor de gehele kerk te zijn. Dit wil echter niet zeggen, dat hij werkeloos bleef. De opstelling en ondertekening van de Formula Concordiae had nieuwe strijd opgeroepen. Ursinus sterkte Johan Casimir door zijn wijze raad in het opstellen van een openbaar getuigenis. De pen van Ursinus leverde de meest doeltreffende argumenten, die tegen de Formula Concordiae der Luthersen in geding gebracht zijn, n.l. in de Christliche Erinnerung vom Concordiënbuch (de Latijnse editie had tot titel: Admonitio Christiana de libro Concordiae). Namens de Neustadter J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
58
theologen werd dit werk in het begin van 1581 in het Latijn gepubliceerd en nog in hetzelfde jaar in een uitgebreider, Duitse bewerking. Hierbij sloten zich nog een paar kleinere verdedigingsgeschriften aan, o.a. in het jaar 1582: Examen recitationum D. Nicolai Selnecceri de libro Concordiae, een strijdschrift tegen de Lutherse theoloog Nicolaus Selnecker, die zich met de arbeid van het Concordiënboek en de Formula Concordiae sterk had beziggehouden. Ook schreef hij de Verdediging van de Admonitio Christiana, tegen de Erfurter theologen, nog na Ursinus' dood uitgegeven. In 1583 gaf hij in het licht: Commonefactio Davidis Chytraei de Sacra Domini Goena et eiusdem commonefactionis consideratio, tegen de Lutherse theoloog David Chytreüs, die een grote rol speelde in de bevestiging van de strenge Lutherse kerken in Mecklenburg, Stiermarken en elders en die ook een groot aandeel had in het werk rondom het "Concordiënbuch". Nog meer werkjes uit deze tijd, die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, hebben Ursinus' vrienden na zijn dood uit zijn schriftelijke nalatenschap genomen en gepubliceerd. Intussen naderde Ursinus' einde snel. 6 mei 1583 legde de dappere strijder voor de waarheid Gods zijn wapenen neer. Rusteloos had hij gestudeerd, gedacht en gestreden. Nu mocht hij rusten van zijn inspanning en moeiten, want zijn hemelse Meester riep hem om thuis te komen in het Vaderhuis, waar ook hem plaats bereid was. Zijn lichaam werd ter aarde besteld in het koor van de kerk te Neustadt. Ursinus heeft nog niet zijn 49e levensjaar mogen uitdienen. Het is treffend hoe kort vele van de grote figuren uit de tijd der grote Reformatie hebben geleefd en hoe veel ze in deze korte levenstijd hebben geschreven en gedaan. Ook Olevianus leefde niet veel langer dan Ursinus (1536-1587). Calvijn werd maar 55 jaar oud (geb. 1509, gestorven 1564). Maar welk een geweldige arbeid hebben deze mannen verzet. En hoe vruchtbaar is soms hun schriftelijke nalatenschap geweest. Ursinus had zijn schriftelijke nalatenschap bevolen in de zorg van professor Jungnitz, één van zijn landgenoten, zijn leerling en vriend. Met advies van zijn andere vrienden, ook van Crato, ging men thans over tot de verzameling en publicatie van zijn geschriften, zowel van die nog nooit gedrukt waren als van die, welke reeds tevoren zonder dat zijn naam genoemd was verschenen waren. URSINUS GESCHRIFTEN. De geschriften van Ursinus, zowel zijn Duitse als Latijnse en Latijnse vertalingen van Duitse werkjes, zijn in tal van uitgaven verschenen. Het eerste deel van zijn Theologische verhandelingen werd in 1584 en later nog eens in 1587 uitgegeven. Een tweede deel volgde in 1589. Beide werden uitgegeven in naam van het zoontje van Ursinus, Johannes, die genoemd was naar de paltsgraaf Johan Casimir. De Heidelbergse Catechismus met Ursinus' verdedigingsgeschriften, in één band, drukte Harnisch te Neustadt, in het Latijn in 1585, in het Duits in 1592 en 1595. In Neustadt had Ursinus ook de leerstoel van de philosophie bezet en colleges logica gegeven over Aristoteles' Organon. Ze hadden zeer sterk de belangstelling getrokken en de wens was meer dan eens geuit, dat ze ook gedrukt het licht mochten zien en worden verbreid. Jungnitz kwam aan dit verlangen tegemoet door hun uitgave te verzorgen in quarto, in 1586. De "Gründiche Bericht" werd herhaaldelijk gedrukt o.a. in 1585 en 1590. (Zie Opera I, 802 v.v.). Zie ook Sudhoff a.w. 248 v.v. De oefeningen, die Ursinus in het Sapientia-coIlege gehouden had (ook elders) met de studenten, werden ook in het licht gegeven als: Exercitationes in materiis theologiae scholasticae, in twee delen, 1589/1590.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
59
Het werk, dat echter het meeste zegen heeft verspreid en ook als zijn voortreffelijkste prestatie werd erkend waren zijn Verklaringen van de Heidelbergse Catechismus. Ze werden herhaaldelijk gedrukt in allerlei uitgaven. Ze vertonen weleens kleinere en grotere varianten. David Pareüs, leerling van Ursinus, zorgde tenslotte voor een correcte uitgave. Pareüs wees er op, dat de andere edities soms gegevens bevatten, die niet van Ursinus afkomstig zijn en hij bezwoer zelfs de drukkers in 1622 om niet af te wijken van zijn verbeterde editie. Uit slordigheid veelal waren de dictaten van Ursinus niet geheel zuiver uitgegeven. David Pareüs en zijn zoon Philippus zijn het geweest, die voor de nauwkeuriger edities hebben gezorgd. Men moet dus wel voorzichtig zijn in het gebruiken van de Verklaringen van de Heidelbergse Catechismus, zoals die verwerkt zijn in tal van "Schatboecken" van Ursinus, die ook in het Nederlands verschenen zijn. Hommius, Spiljardus e.a. latere bewerkers hebben ook veel erbij gevoegd, zonder aan te geven, wat van Ursinus en wat van hen is. Dit alles is niet zo hinderlijk voor hen, die deze "Schatboeeken" alleen raadplegen om iets over een Catechismusafdeling te lezen. Maar voor hen, die nauwkeurig willen weten wat de dogmatische visie van Ursinus was inzake de sacramenten, het verbond Gods e.a. dogmata, is het nodig de Latijnse -edities te raadplegen en wat de Explicationes Catecheticae, de toelichtingen op de Catechismus, betreft is het zelfs het best de door Pareüs verzorgde uitgaven van 1623 en 1634 te gebruiken. Later werd ook een grote uitgave van Ursinus' verzamelde werken geleverd door zijn leerling en opvolger in het Sapientia-college, Quirinius Reuter (1612). Naar deze Opera theologica werd in dit opstel meer dan eens verwezen. Ursinus' werken werden na zijn dood eerst veelvuldig geraadpleegd, geciteerd en benut. Ook op de Nederlandse Gereformeerde theologie heeft Ursinus in de 16e en 17e eeuw grote invloed uitgeoefend. Wie de theologische lijnen volgt, die getrokken zijn vóór en na de Synode van Dordrecht, ontmoet keer op keer de diepe sporen, die Ursinus trok. De grote uitgave van Ursinus' werken is uitgegeven te Heidelberg in 1612. Op het titelblad staat een vignet afgedrukt, dat voorstelt, hoe Jona door de grote vis op het droge wordt uitgespuwd en er omheen staat geschreven: "Fata viam invenient", d.i. de lotgevallen zullen hun weg vinden. Het werk is in drie delen verdeeld. Deel I bevat de Didaskalica, de onderwijzende geschriften van Ursinus, z.a. Een opwekking tot de studie van de heilige theologie en de catechismus; de grote en de kleine Catechismus van Ursinus zelf; de Heidelbergse Catechismus met de verklaringen van Ursinus erbij; loci uit de dogmatiek over de H. Schrift, het wezen Gods en de drie-eenheid, de schepping der wereld, de goede en de kwade engelen, de schepping van de mens en het beeld Gods, de voorzienigheid, de zonde, de vrije wil, en de Wet Gods; voorts theses over de persoon en het ambt van de Middelaar, over de Sacramenten, over de Doop, over het Avondmaal des Heeren, de reeds genoemde Exegesis over het Avondmaal, en tenslotte een vrome beschouwing van de vertroostingen Gods tegenover de dood. Het tweede deel de apologetische en weerleggende geschriften. Zeven en twintig geschriften van meer polemische aard. Dit deel is het dikste. Het derde deel bevat Ursinus' exegetisch werk, verklaring van de profeet Jesaja, hoofdstuk 1-21; analyses van tal van teksten voor preken, preekschetsen voor de studenten; verklaring van Joh. 1: 1-15; een geschriftje tegen de Arianen; het advies aan de keurvorst over de kerkelijke tucht; kleine verhandelingen o.a. over de breking des broods in het Heilig Avondmaal. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
60
Achter deze drie delen werken van Ursinus is nog een klein boek van David Pareüs opgenomen: De "Miscellanea Catechetica", "Catechetische Mengelingen", waarin nog enkele kleine werkjes en theses van Ursinus worden gegeven, o.a. ook een brief, die over de praedestinatie handelt. Het z.g. Schatboeck van Ursinus is herhaaldelijk gedrukt in de Nederlandse taal, en heeft vele predikanten geleid bij de Catechismusprediking. In latere eeuwen las men weinig Latijn meer en bleef Ursinus' invloed veelszins beperkt tot de weinigen, die nog zijn Schatboeck raadpleegden, of die nog uit wetenschappelijke theologische overwegingen teruggrepen naar de bron, de Latijnse edities van Ursinus' werken. Velen hechten bovendien, al heten ze gaarne Gereformeerd, geen bijzondere waarde aan de nauwkeurige mening van Ursinus, de hoofdbewerker van de Catechismus. Toch daalt men in deze goudmijn van Ursinus' geleerde verhandelingen nooit zonder vrucht af. Het kost alleen wat ernstige inspanning. Maar telkens valt het dan ook op bij het lezen van Ursinus' geschriften, welk een zuivere Schriftkennis hem leidt, hoe deemoedig en trouw hij gearbeid heeft aan de zware problemen, die hem werden voorgelegd. Vooral zijn positieve arbeid, neergelegd in de Exercitationes scholasticae en Explicationes catecheticae, heeft grote invloed geoefend. Hier vooral ligt de rijke zegen, die zich veel verder heeft uitgestrekt dan die van zijn scherpzinnige polemische geschriften. Hij is de opvoeder en vormer geweest van tal van jonge mannen, die zich later aan de dienst der Gereformeerde Kerken hebben gewijd. Ook hierin is Ursinus een echte leerling van Melanchthon geweest, dat hij, toegerust met een buitengewone gave om anderen te onderwijzen, het charisma openbaarde om zijn leerlingen niet slechts wetenschappelijk te doen volvoeren in kennis, maar om ze ook te overtuigen en in deze overtuiging standvastig en trouw te maken. Maar dit alles weer met de uitgesproken bedoeling om ze toch niet van hun vrije zelfstandigheid te beroven. Ook voor Breslau, zijn vaderstad, en Silezië, heeft Ursinus nog iets mogen betekenen. Wel heeft hij na zijn vertrek uit Breslau zijn vaderland niet weer bezocht, maar door zijn geschriften, briefwisseling en leerlingen oefende hij er toch wel invloed en mag zodoende beschouwd worden als de grondlegger van de kleine Gereformeerde Kerk, die zich ook in later. eeuwen daar gehandhaafd heeft. Het is Franciscus Junius geweest, een collega van Ursinus, later professor in Leiden, die in een gedachtenisrede gehouden te Neustadt aan de hogeschool, Ursinus getekend heeft en een stralend beeld van zijn persoon heeft opgeroepen. Hij typeerde Ursinus als Theologorum doctissimum et Doctorum theologotaton (d.i. de geleerdste der theologen en de meest theologische der doctores). Hiermee sprak hij slechts uit de dankbare waardering, die leerlingen, collega's en vrienden hem volgaarne wilden betalen. URSINUS THEOLOGIE Men heeft in de laatste eeuw nogal eens gedisputeerd over de vraag, of Ursinus een Calvinist moet genoemd worden. Men deed dit met bepaalde bedoelingen. Men wilde n.l. de Heidelbergse Catechismus zo gaarne voor eigen bijzondere opvatting annexeren. Soms heeft men hem een vertegenwoordiging van het Melanchthonianisme willen noemen. Ten onrechte zagen wij reeds. Een anderen keer legde men eenzijdig de nadruk op de verwantschap, die dit leerboek heeft met Zwingli en Bullinger. Men wilde n.l. de Gereformeerde groep van de Palts en andere Duitse gebieden, in de 16e eeuwen daarna, gaarne typeren als een derde richting, J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
61
naast de Lutherse en Calvinistische. Toch is dit niet juist gezien. Ursinus is niet iemand geweest, die zwoer bij het gezag van een of andere theoloog. Hij zwoer niet bij Luther, niet bij Melanchthon, niet bij Zwingli of Bullinger, en zo óók niet bij Calvijn, hoe dicht bij ook bij hem stond in de principiële vragen van die tijd. Het is leerzaam te lezen, wat Ursinus schrijft over het gezag van grote mannen, als Luther. Hij was geen Westphal, die Luther als een soort onfeilbare apostel vereerde. Hij was een echt schriftuurlijk christen, die, zoals hij reeds in 1557 aan zijn vriend Crato schreef, toen hij nog vol liefde en verering aan Melanchthon's voeten zat, een discipel wenste te zijn van het woord der profeten en apostelen. "Ik heb niet gezworen bij de woorden van wie ook behalve bij die van de heiligen Geest, d.i. de woorden van de profeten en ap03telen, met wie allen instemmen en spreken, die op de rechte wijze doceren". Daarom kon Ursinus ook later in volle waarheid in zijn degenverslag op het Würtemberger verslag van het Maulbrunner gesprek betuigen: "Wij willen noch Zwinglianen zijn, noch wat maar van dien aard moge wezen. Want wij zijn niet in Luther, noch in Zwingli, noch in welke andere (theoloog) gedoopt, maar alleen in Christus' naam! Die is onze enige Meester en Zijn naam alleen belijden wij". Ursinus is geen partij man geweest. Wie hem in deze zin een Calvinist wil noemen, vergist zich. Hij dweept met geen enkele" vader"! Hij is een evangelische theoloog geweest, die zich in alles alleen op Gods Woord wilde verlaten en dit ook gedaan heeft. Wil men Ursinus echter in ruimeren zin een Calvinist noemen, omdat zijn eigen vrije en wetenschappelijke, gewetensvolle bestudering van de Heilige Schrift hem in alle hoofdpunten en in het bijzonder in de leerstukken, waarom in zijn tijd zo heftig gestreden werd, tot dezelfde resultaten gevoerd had als Johannes Calvijn, dan moet Ursinus inderdaad zo heten. Wie zijn geschriften leest, kan hieraan niet meer twijfelen, als hij eerlijk en onbevangen leest en oordeelt. Vooral in de leer van de praedestinatie komt dit uit. Wezenlijk is er geen verschil tussen Ursinus en Calvijn. Reeds in Breslau was deze praedestinatieleer voor Ursinus tot een gronddogma geworden en had hij toen reeds Crato voor deze leer gewonnen. Door zijn studiën in Zürich werd hij slechts in deze overtuiging bevestigd. Dit is eigenlijk vanzelfsprekend, gezien zijn diepe eerbied voor Petrus Martyr, waarvan zijn brieven uit deze tijd gewogen. Ursinus heeft ook als professor zijn leerlingen onderwezen, dat de praedestinatie de grondzuil van het Christelijk geloof is en van het christenleven. Men leze zijn verklaring van vr. en antw. 54 van de Heidelbergse Catechismus. Overigens was Ursinus verre van alle rigorisme, dat bij vele kleine geesten ook in die dagen gevonden werd en dat zoveel leed en verdriet over de Christelijke Kerk heeft gebracht. Hij kende de grenzen heel goed, waarbinnen zonder nadeel voor de waarheid en zonder bezwaar voor het geweten een vrije en ruime speelruimte geoorloofd is voor het christelijk geduld en voor een deemoedig schikken in door God gedulde en over de enkelingen bepaalde verhoudingen. Hiervan leveren ons de van hem bewaarde brieven en adviezen het bewijs. Wij onderstrepen wat zijn grafschrift zegt. Dit noemt hem Theologum sincerum (een eerlijk theoloog), propulsatorem haeresium de persona et coena Christi (een man, die de ketterijen over de persoon en het nachtmaal van Christus heeft afgeweerd), voce et stylo acerrimum (zeer fijn en scherpzinnig in woord en stijl), philosophum acutum (een diep denkend wijsgeer), virum prudentem (een verstandig man), moderatorem iuventutis severum (een strenge leider der jeugd). Caspar Olevianus (1536-1587) De man, wiens naam boven dit stukje staat - zoals u weet, een van de opsteller van onze Heidelbergse Catechismus - werd op 10 augustus 1536 te Trier aan de Moezel geboren. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
62
De familie had niet altijd in Trier gewoond. Ze was eigenlijk afkomstig uit Olevig. En nu ziet u tegelijk hoe Caspar aan zijn "van" gekomen is: Olevianus is de verlatijnste vorm van Olewig. Caspar's vader was bakker van beroep. Hij werd zelfs deken van het bakkersgilde en als zodanig lid van de raad van de stad. De jongen kreeg een zorgvuldige opvoeding. Helder van verstand als hij was, doorliep hij vlot enkele scholen. Reeds als kind had hij ernstige indrukken. Een van zijn leermeesters, een oude vrome priester, wees hem op de onschatbare waarde van het wenoffer van Christus aan het kruis. Dat is als een vonk in zijn hart blijven smeulen. Toen was hij dus nog maar 14 jaar! Hij wilde rechtsgeleerde worden. Achtereenvolgens studeerde hij aan de hogescholen van Parijs, Orleans en Bourges. En in al deze Franse steden zocht hij contact met de kleine, aan vervolging blootstaande, Hervormde gemeenten. Vooral zijn verblijf in Bourges is van grote betekenis geworden. Maar dat kwam door een zeer bijzondere gebeurtenis. Hij sloot in deze stad vriendschap met een won van Frederik, die van 1557 tot 1559 Paltsgraaf van Simmern was. Wij kennen hem beter als de keurvorst van de Palts. Dat werd hij namelijk in 1559. In het vervolg van deze levensschets zullen we hem nog tegenkomen. Welnu, de twee jongelui maakten op zekere dag een wandeling langs de rivier de Oron. Op hun wandeling ontmoetten ze enkele andere studenten, die hen uitnodigden mee uit varen te gaan. Olevianus weigerde, omdat hij merkte dat de studenten niet geheel nuchter waren, maar zijn vriend ging mee. Midden op de rivier sloeg het bootje echter door de roekeloosheid om en alle inzittenden raakten te water. Olevianus bedacht zich geen ogenblik, maar sprong te water om zijn vriend te redden. Evenwel kwam hij nu zelf in levensgevaar en met de dood voor ogen deed hij de gelofte, zich, als hij gered mocht worden, aan de dienst van het Evangelie te wijden. Intussen was ook een dienaar van de prins in het water gesprongen om zijn jonge meester te redden. In de mening dat hij deze gegrepen had, bracht hij Olevianus aan wal, terwijl de prins jammerlijk verdronk. Na zijn redding verdiepte Olevianus zich nog ernstiger in de Heilige Schrift en in de werken der Hervormers. Niettemin zette hij zijn rechtenstudie voort en na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat in zijn geboorteplaats Trier. Maar de advocatenpraktijk beviel hem niet. Zijn hart ging uit naar een andere taak. Zijn gelofte moest hij gestand doen. Het verbaast ons daarom niet, dat hij in 1558 naar Genève vertrok om theologie te studeren en zich voor te bereiden voor het predikambt. Van Genève ging het naar Zürich. In eerstgenoemde stad genoot hij het onderwijs van Calvijn en Beza, in Zürich van Bullinger en Martyr. Na een vrij korte, maar intensieve studie keerde hij toen weer naar Trier terug. Daar werd hem het onderwijs in de dialectiek van Melanchton aan één van de scholen opgedragen. Op deze wijze ontving hij gelegenheid om de jeugd met de beginselen van de Reformatie bekend te maken. Dat was hem echter niet genoeg. Ook voor de ouderen moest het licht van het Evangelie opgaan. Hij besloot zijn 24e verjaardag te vieren door te preken in de school. Daags tevoren stond dat aan het Raadhuis aangeplakt. En er bleek grote belangstelling te bestaan. Ook van de zijde van de aanzienlijken. De oudste burgemeester van de stad sympathiseerde hem. Maar de stadssecretaris, die eveneens onder de aanwezigen was, stond zich gruwelijk te ergeren, toen hij Olevianus onverbloemd tegen de gebreken van de Roomse kerk hoorde getuigen. Hij wist te bewerken da~ Olevianus het preken in de school verboden werd. Een uitwijkplaats werd toen gevonden in de kerk van het St. Jacobsgasthuis. Grote scharen stroomden toe om Olevianus te horen. Een ogenblik scheen het alsof de Reformatie in Trier zou zegevieren. De keurvorst stak een spaak in het wiel. Hij had van het gebeurde gehoord en zond enige heren om onderzoek te doen. Voor hen moest Olevianus zich verantwoorden. Hij verklaarde vrijmoedig dat alleen de ere Gods hem bewogen had om openlijk het Evangelie te verkondigen en dat zijn vaderstad en -land nergens meer behoefte aan had dan aan het levende Woord Gods. Na korte tijd werd hij nogmaals gedagvaard. Het prediken J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
63
werd hem verboden. De stedelijke overheid kreeg bevel hem in hechtenis te nemen. Dankzij het feit dat hij onder de raadsheren veel medestanders had, werd dit bevel niet uitgevoerd. Daar werd zelfs door de aanhangers van de nieuwe leer bij de stadsregering een geschrift ingediend, waarin zij zich krachtens de Godsdienstvrede van Augsburg het recht toeeigenden de Augsburgse Confessie aan te nemen. En zo gebeurde het dat Olevianus toch weer voor de gemeente optrad. Hij wees erop dat het prediken hem verboden was, maar bracht ook naar voren dat zij hem gesmeekt had Gods waarheid te verkondigen. En toen vervolgde hij: "Hebt u daar misschien berouw van, zo zal ik niet meer voor u optreden, maar houdt u vast aan de eenmaal door u beleden waarheid, zo zal ik vlees en bloed voor u in gevaar stellen, Gode meer gehoorzamend dan de mensen." Dat woord maakte diepe indruk. De gemeente barstte in tranen uit en volhardde met een "amen" ~ bij de gedane keuze. Het aantal gelovigen nam toe. Het klom tot 600 mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend. Maar daarmee wakkerde ook de vijandschap aan. Eens bestond een Roomse priester het, met een mantel over zijn priestergewaad heen, in Olevianus' plaats te treden. Al gauw werden de gemoederen bewogen. Olevianus vermaande de zijnen rustig te luisteren. Maar toen desondanks de houding van de schare steeds dreigender werd, leidde Olevianus de intussen doodsbenauwd geworden priester van de kansel af en ter kerke uit, waarna hij zelf het Woord bediende. Later verscheen de keurvorst met een gewapende macht. Hij werd niet in de stad toegelaten, maar hij verwoestte wel de omgeving en belette de aanvoer van levensmiddelen naar de stad. Intussen zaaiden zijn handlangers in de stad verdeeldheid onder het volk. En dat leidde ertoe, dat hij alsnog de stad mocht binnenkomen. Twaalf aanzienlijken werden in de gevangenis geworpen. Olevianus was natuurlijk één van hen. Toen kwamen de Protestantse vorsten, Frederik de Vrome van de Palts voorop, tussenbeide. En aan hun interventie was het te danken dat de gevangenen in vrijheid werden gesteld. Dat was wel een verblijdende zaak, maar uiteindelijk had de vijand toch getriomfeerd, want het werk van de Hervorming in Trier werd verbroken en tot in onze eeuw toe vierde de Roomse kerk op pinkstermaandag van elk jaar de zuivering van de stad van de ketters door een plechtige Olevianusprocessie te houden. De in vrijheid gestelde Olevianus vond een nieuw arbeidsveld in Heidelberg in de Palts. De reeds genoemde Frederik de Derde, de Vrome, stelde hem aan als leider van een soort predikantenseminarie (het Collegium sapientiae). Dat was in 1560. Daarna werd hij benoemd tot hoogleraar in de Dogmatiek aan de Hogeschool. Maar met de komst van Zacharias Ursinus in Heidelberg gaf hij zijn ambt graag aan deze over om overeenkomstig zijn verlangen toch maar weer predikant te worden. Hij was een welsprekend en vurig prediker. Frederik stelde hem tot hofprediker aan. Het is algemeen bekend dat, als opsteller van de Heidelberger Catechismus, naast Ursinus ook Olevianus genoemd wordt. Welk aandeel zou hij er in gehad hebben? Ursinus toch maakte de beide concepten, dat van 324 vragen, hetwelk de goedkeuring van de andere godgeleerden om de een of andere reden niet kon wegdragen en dat van 108 vragen, dat wel hun instemming verwierf. Maar onze Catechismus telt geen 108, maar 129 vragen. We weten niet precies hoe uit Ursinus' tweede concept ons leerboek is ontstaan. Men vermoedt dat Olevianus de stof hier en daar iets uitgebreid heeft. Van zijn hand moet bijvoorbeeld het schone antwoord over de Voorzienigheid Gods zijn. Ook schrijft men aan hem toe de sterke beklemtoning van de voldoening door Christus' bloed. Het is dus ongetwijfeld wel zo, dat Olevianus de eindredacteur is geweest. Bovendien ontving het de innigheid en warmte van toon, die aan het Latijnse geschrift ontbreekt. Olevianus heeft veel geschreven. Eén van zijn boeken handelt over het genadeverbond. Lange tijd waren zijn geschriften slechts antiquarisch te krijgen. Er is gelukkig nu weer een nieuwe druk van verkrijgbaar. Hij had ook de gave van organiseren. Hij was de man, die voor de Palts een kerkorde opstelde. Reeds in 1560 correspondeerde hij hierover met Calvijn. J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
64
De kerkorde verscheen in 1563. Zij handelde over de prediking en vervolgens over Doop, Avondmaal, tucht, enz. Zij werd een voorbeeld voor andere kerken. Toen Frederik de Vrome in 1576 stierf, kwam aan Olevianus' arbeid in de Palts helaas een einde. Hoewel hij hofprediker was, mocht hij van Frederiks won en opvolger, Lodewijk, niet eens de lijkrede houden bij de begrafenis van zijn geliefde vorst. Ja, Lodewijk verbande hem zelfs uit zijn landen. Toen riep graaf Lodewijk von Wittgenstein, opperhofmeester van de overleden keurvorst en een groot vriend van deze, hem naar Berleburg. Ook daar was hij voor de inrichting van de kerk werkzaam. In 1584 vertrok hij naar Herborn. De gereformeerde hogeschool aldaar kwam onder zijn leiding tot grote bloei. Ze werd de gemeenten tot een zegen. In 1586 presideerde Olevianus de synode van de kerken in het gebied van Nassau, Wittgenstein, Solms en Wied. Op deze synode werd de presbyteriale kerkinrichting vastgesteld. Het einde van Olevianus was zeer treffend. In het laatst van 1586 kwam hij te vallen. Het bleek ernstiger te zijn dan hij in het begin dacht. Maar hij zag zijn einde rustig tegemoet. Op de 11' maar. 1587 maakte hij zijn testament. In de inleidende woorden zegt hij: "Eerstelijk dank ik mijn goede God, Vader, Zoon en Heilige Geest, dat Hij mij tot een redelijk schepsel op deze aarde geschapen heeft; daarna in het bijzonder, dat Hij mij krachtiglijk heeft geroepen en mij het geloof geschonken, mij heeft levend gemaakt in onze enige Middelaar en Heiland Jezus Christus, daar ik dood was in zonden, en mij in Hem heeft geschonken de gerechtigheid Gods in het heilig offer van mijn Heiland Jezus Christus en de toekomstige heerlijkheid en mij heeft geopenbaard de rijkdom Zijner genade, dat Hij mij heeft uitverkoren tot het kindschap in Christus, uit Wie al deze genadegaven voortvloeien en mij die deelachtig gemaakt heeft door de Geest van het kindschap, waardoor wij roepen: Abba, Vader!" De eigenhandige ondertekening van het testament luidde: "Ik, Caspar Olevianus, heb met eigen hand ondertekend en betuig openlijk voor de Heilige Drie-eenheid, dat ik het onvervalst Christelijk geloof door de Geest en de genade Gods beide met woord en geschrift heb geleerd en dat ik in datzelfde geloof en diezelfde leer door Gods genade tot de eeuwige zaligheid en door de verzegeling van de Heilige Geest volhard in vertrouwen op Zijn genade, die Hij mij in Zijn Woord heeft geopenbaard. Amen, door Jezus Christus". De volgende dag schreef hij een brief aan zijn won, die wegens ziekte geen afscheid van hem kon komen nemen. Op zijn sterfbed sprak hij: "In deze mijn ziekte heb ik eerst recht geleerd, wat zonde is en hoe groot Gods majesteit is." Daarop vertelde hij van een visioen, dat hij gekregen had: "Gisteren ben ik langer dan een uur met onuitsprekelijke vreugde vervuld geweest. Het was mij, alsof ik op een blinkende weide wandelde en terwijl ik daar liep, droop hemelse dauw, niet in droppels, maar in stromen, op mij neer. Daarin heeft zich lichaam en ziel meer dan in iets anders verlustigd." Zijn goede vriend Piscator zei tot hem: "Zo heeft de Goede Herder u geleid op Zijn grazige weide." "Ja," antwoordde hij, "Hij heeft mij tot de bron van het levende water gevoerd." Herhaaldelijk liet hij voorlezen uit de Heilige Schrift en zei: "Ik wil mijn reis naar de Heere niet langer uitstellen. Ik verlang ontbonden en bij Christus te zijn." Aan de predikant vroeg hij: "Laat de gemeente wat vroeger bijeen komen, opdat zij nog voor mij bidden kan." En aan zijn vrienden, die om zijn bed stonden, verzocht hij het lied: "Nun bitten wir den Heiligen Geist" voor hem te zingen. Dat zong hij trouwens zelf met zwakke stem nog mee. Toen nam hij afscheid van zijn oude moeder en van alle vrienden. Hen de hand reikend, zegende hij hen. Het einde was nu nabij. "Lieve broeder," vroeg zijn collega Altstadt hem toen, "u bent zonder twijfel zeker van uw zaligheid in Christus, wals u die aan anderen hebt geleerd?" Daarop legde hij de hand op zijn hart en sprak:
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk
Thema reis 2005 Heidelbergse catechismus Olevianus
65
"Certissimus", dat wil zeggen: Volkomen zeker. Het was zijn laatste woord. De dienstknecht was bij zijn. Heere. Het was 15 maart 1587.
J.C. den Toom, v.d.m.Sommelsdijk