Thema 1 Kennismaken en begroeten 1A
Hallo, ik ben Peter
2
Luisteren en lezen 1 8
3
9
waar
3
niet waar
4
waar
5
niet waar
6
niet waar
6
uit
7
niet waar
voornaam 2 Nederland Wie 10 Wat
3
Welkom
4
Wie
5
Waar
7
woon
8
Hoe
Woorden 1 9
6
2
Woorden 1
4
niet waar waar
leuk 2 plaats Nederlands
Nederland
3
4
Wat
5
ook
6
vandaan
7
hè
8
koffie
Luisteren
naam
land
woonplaats
taal
Carla Peters
Nederland
Utrecht
Nederlands en Engels
Glen Smith
Engeland
Amsterdam
Engels en goed Nederlands
Pierre Legrand
Frankrijk
Den Haag
Frans, Spaans en een beetje Nederlands
Bulent Cetin
Turkije
Rotterdam
Turks en een beetje Nederlands
Maria Romero
Colombia
Hilversum
Spaans, een beetje Engels en een beetje Nederlands
9
Grammatica woon 10 is 1
2
woont
3
komt
4
komt
5
bent
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
6
is
7
spreek
Van start
1
8
spreekt
9
ben
10
Grammatica 1
11
is
2
kom
3
heet
4
bent
5
spreek
6
woont
7
spreekt
8
komt
Kijken en invullen Wie is dit?
Uit welk land komt hij / zij?
In welk land woont hij / zij?
Welke taal spreekt hij / zij?
Foto 1
koning WillemAlexander
Nederland
Nederland
Nederlands
Foto 2
Marilyn Monroe
Amerika
(Amerika)
Engels
Foto 3
Lionel Messi
Argentinië
Spanje
Spaans
Foto 4
Barack Obama
Amerika
Amerika
Engels
Foto 5
koningin Maxima
Argentinië
Nederland
Spaans
Foto 6
Napoleon
Frankrijk
(Frankrijk)
Frans
1B
Hoe gaat het?
14
Luisteren en lezen 1
15
niet waar
2
waar
3
waar
4
niet waar
vandaag 2 fijne 3 het 4 verkouden 8 probleem 9 helpen 10 zo
6
niet waar
5
vervelend
6
goed
7
vragen
Woorden 1
19
niet waar
Woorden 1
16
5
a
2
c
3
b
4
c
5
b
Taalhulp Plaatje A hoort bij dialoog 2 Plaatje B hoort bij dialoog 4
Spreken Plaatje C hoort bij dialoog 3 Plaatje D hoort bij dialoog 1
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
2
20
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
21
2 3 4 5 6 7
jij bent ik ben hij heeft zij is jij hebt u hebt u bent
jullie zijn wij zijn zij hebben zij zijn jullie hebben u hebt u bent
Grammatica 1
23
jullie wonen wij liggen zij helpen jullie stoppen wij kennen zij lopen wij vragen jullie spreken u vraagt u kent
Grammatica 1
22
jij woont ik lig hij helpt jij stopt ik ken zij loopt ik vraag jij spreekt u vraagt u kent
gaat
2
ben
3
is
4
Mag
5
heb
6
Kun
7
kom
8
woont
Grammatica 1
Ik heb een probleem. Dat is vervelend. 3 Wij spreken Engels. 4 Ik ben verkouden. 5 John komt uit Amerika. 2
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
3
9
Spreken
10
komt
Thema 2 Persoonsgegevens 2A
Wat is uw adres?
2
Luisteren en lezen 1
3
b
2
c
3
b
4
b
5
a
6
a
c
7
8
a
Woorden helpen 2 Waar 3 uw 4 telefoonnummer 8 geldig 9 zien 10 thuis 1
4
leuk 2 legitimatiebewijs 8 ziens
6
Om
3
adres
4
oefenen
5
maar
6
nummer
Taalhulp 1
7
Wanneer
7
Nederlands
Woorden 1
5
5
18
2
35
7
afhalen
Luisteren
3
70
4
40
5
23
53
6
7
19
8
57
Taalhulp
Luisteren
Naam
Woonplaats
Adres
Postcode
Telefoonnummers
Annette van Dam
Amersfoort
Rijnlaan 18
3813 HG
033-4862554
Karel Bouwman
Amsterdam
Dapperstraat 65
1052 BR
020-5832520 06-42123065
9
Grammatica 1
10
2
Mijn
3
jouw
4
Wij
je
5
6
hun
7
ons
uw
9
jullie
Onze
8
je, jouw
8
10
Grammatica 1
11
u
uw
2
jullie
3
Ons
4
Haar
6
d
5
Hun
6
Zijn
7
Grammatica 1
g
2
f
3
a
4
h
5
b
7
c
8
e
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
4
Zijn
12
Grammatica 1
Wie
2
Waar
3
Wanneer
4
welke
5
2B
Wilt u dit formulier invullen?
16
Luisteren en lezen 1
17
c
2
b
3
a
4
b
5
Wie
6
Waar
7
Hoe
8
Wat
c
Woorden doen 2 inschrijven 3 Nederlander 4 identiteitsbewijs 5 invullen 6 geboortedatum 7 getrouwd 8 alleenstaand 9 inschrijven 10 graag gedaan 1
18
Woorden 1 6
22
Ik
2
jij
3
je
4
u
5
jullie
6
jou
Hij
2
Ik
3
u
4
hem
5
Ik
6
hem
7
ik
formulier gemeente
4 9
5
geboortedatum
8
wij
9
je
10
ons
7
hem
8
Hij
9
Hij
10
U
Grammatica Ik ben Nederlander. Hij komt uit Frankrijk. 3 We wonen in Nederland.
25
kopie krijgt
3
Grammatica 1
24
8
Grammatica 1
23
inschrijven 2 identiteitsbewijs alleenstaand 7 handtekening
1
4
2
5
Peter werkt niet op woensdag. Ik maak mijn huiswerk thuis.
Grammatica 1 2 3 4 5
In de pauze praten de cursisten Nederlands. Op maandag volgt zij een cursus. In de zomer komen veel toeristen naar Amsterdam. In het weekend werkt zij in de supermarkt. In Utrecht wonen veel studenten.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
5
Thema 3 Familie en relaties 3A
Hoeveel broers en zussen heb jij?
2
Luisteren en lezen 1 9
3
9
8
7
waar
6
7
waar
8
waar
getrouwd 2 leuk 3 contact medewerkers 10 elkaar
4
interessant
5
bij
ken
6
6
veel
7
met
8
baan
belangrijk getrouwd
2 9
drukke collega
3
buren 4 beste elkaar
5
vrienden
7
geboren
10
problemen 2 cursisten 3 oefeningen 4 vragen mannen 8 banen 9 toeristen 10 talen
5
docenten
6
vrienden
Grammatica 1 8
11
niet waar
5
Grammatica 1
10
waar
Woorden 1
9
4
Woorden 1
4
waar 2 niet waar 3 niet waar niet waar 10 waar
auto’s 2 pakketjes 3 computers garages 9 appels 10 horloges
4
letters
5
meisjes
6
collega’s
7
cafés
Grammatica 1 8
dochters 2 tantes 3 nichten opa’s 9 moeders 10 oma’s
4
vaders
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
5
nichtjes
Van start
6
zwagers
6
7
zussen
13
Grammatica 1 2 3 4 5 6
15
– – – – – –
de tassen de fietsen de boeken de auto’s de cafés de huizen
7 de
tafel stoel 9 het kopje 10 de klok 11 het bed 12 de collega 8 de
Taalhulp 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
19
de tas de fiets het boek de auto het café het huis
– – – – – –
de tafels de stoelen de kopjes de klokken de bedden de collega’s
Luisteren en schrijven
Het is drie uur ’s middags. (15.00) Het is kwart over elf ’s ochtends. (11.15) Het is half acht ’s avonds. (19.30) Het is vijf over vier ’s middags. (16.05) Het is tien voor negen ’s ochtends. (8.50) Het is half twaalf ’s ochtends. (11.30) Het is zeven uur ’s avonds. (19.00) Het is kwart voor twee ’s middags. (13.45) Het is tien over vijf ’s middags. (17.10) Het is vijf voor half tien ’s ochtends. (9.25)
Taalhulp 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Schrijven
Om acht uur ontbijt hij. Om half negen leest hij de krant. Om kwart over negen mailt hij met vrienden. Om tien uur doet hij boodschappen. Om kwart voor twaalf maakt hij een afspraak met een vriend. Om kwart over twaalf luncht hij. Om kwart voor drie drinkt hij koffie met een vriend. Om half zes kookt hij. Om kwart over zes eet hij pasta. Om acht uur kijkt hij televisie.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
7
20
Luisteren
naam
Laura
Esther
Simon
Vincent
Sofie
functie
docent Nederlands
secretaresse
schoonmaker
kantinemedewerker
docent Frans
woonplaats
Den Haag
Amsterdam
Utrecht
De Bilt
Utrecht
vervoer naar werk
de trein en de fiets
de bus en de trein
de fiets
de bus
lopend
reistijd
75 minuten
50 minuten
10 minuten
15 minuten
5 minuten
werkdagen
maandag, woensdag en vrijdag
maandag tot en met vrijdag
maandag tot en met vrijdag
maandag tot en met vrijdag
maandag, dinsdag en donderdag
werktijd
van 09.00 tot 16.15 uur
van 08.30 tot 17.30 uur
van 08.00 tot 12.00 uur
van 10.00 tot 14.30 uur
maandag en dinsdag: van 09.00 tot 16.15 uur donderdag: van 13.15 tot 21.45 uur
3B
Zullen we iets afspreken?
23
Spreken 1 2 3 4 5
24
Marie wil een afspraak maken met Sofie. Ze willen naar de bioscoop. Ze krijgt vrijdagavond bezoek. Ze heeft geen tijd. Ze gaat naar de verjaardag van een collega. Om drie uur bij bioscoop Studio.
Woorden 1
druk Om
2
afspreken
3
idee
4
daarna
5
kan
6
agenda
7
geen
8
moet
9
10
27
Grammatica 1
29
niet
2
niet
3
geen
4
niet
5
geen
6
niet
7
niet
8
geen
9
niet
10
geen
Grammatica 1
willen wil
2
mag
3
moet
4
kan
5
Zullen
6
Wil
7
moeten
10
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
8
8
Mag
9
Kunt
hoe
Thema 4 Boodschappen doen, de weg vragen 4A
Een kilo tomaten, alstublieft
1
Woorden en grammatica de aardappels 2 de rozen 3 de kiwi’s 4 de tomaten 5 de paprika’s de kersen 7 de hamburgers 8 de aubergines 9 de druiven 10 de garnalen 11 de mandarijnen 12 de pompoenen 13 de courgettes 14 de bananen 15 de bonen 16 de mango’s 17 de wortels 18 de aardbeien 19 de kazen 20 de ananassen 21 de tulpen 22 de uien 23 de citroenen 24 de bloemkolen 25 de krokussen 26 de pruimen 27 de pepers 28 de frambozen 29 de appels 30 de preien 1 6
3
Luisteren 1 2 3 4 5
4
€ 6,20 € 24 € 8,99 € 16,40 € 179
6 7 8 9 10
€ 0,25 € 2,50 € 6,95 € 1,80 € 0,60
11 12 13 14 15
€ 4,75 € 13,20 € 34 € 65 € 385
16 17 18 19 20
Luisteren groente of fruit
prijs
1
een kilo bananen
€ 2,50
2
een pond druiven
€ 1,75
3
250 gram aardbeien
€ 1,80
4
ananas
€ 1,25
5
een bosje tulpen
€ 5,99
6
bloemkool
€ 3,40
7
een kilo appels
€ 2,35
8
een kilo jonge kaas
€ 9,95
9
250 gram frambozen
€ 2,79
10
een hamburger
€ 0,80
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
9
€ 526 € 7,50 € 29,95 € 14,30 € 56
6
Lezen 1 8
8
waar waar
2 9
niet waar niet waar
3
niet waar waar
4
niet waar
5
waar
6
waar
7
niet waar
10
Woorden Bij de slager (V = verkoper, K = klant) V: Wie kan ik helpen? K: Mij, de hamburgers zijn vandaag in de aanbieding, zie ik. V: Ja, dat klopt, bij aankoop van drie hamburgers krijgt u de vierde gratis. K: Oké, dan neem ik er vier. V: Anders nog iets? K: Ja, ik wil graag een hele kip. Vanavond maak ik kippensoep. V: Oh lekker. Alstublieft, een hele kip. Anders nog iets? K: Ja, nog een pond gehakt, alstublieft. V: Prima, dat was het? K: Ja, dat was het. V: Wilt u een tasje? K: Ja graag. V: Dat is dan € 14,30, alstublieft. K: Alstublieft, vijftien euro. V: Met zeventig cent terug. Een hele fijne dag! K: Hetzelfde, tot ziens!
9
Luisteren Oefening 9
Bij de visboer
Bij de groentekraam
- 1 kilo appels
- 4 zalmmoten
- 5 uien
- 250 gram garnalen
- 2 kilo aardappels - 2 rode paprika’s
- 100 gram krabsalade
- 1 aubergine
Bij de fruitkraam
- 6 peren - 5 kiwi’s - 1 mango
- 2 stukjes kabeljauw
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
10
12
Luisteren
B
14
Woorden
1
groot zacht 3 zuur 4 mooi 5 rot
d
klein hard b zoet e lelijk c vers
1
a
laag moeilijk 3 gezond 4 leeg 5 oud
b
2
2
c
1
e
1
c
2 3 4 5
zwaar kort duur breed goed
15
d a b c
licht lang goedkoop smal slecht
3 4 5
dun donker lekker nat warm
b a e d
dik licht vies droog koud
Woorden geel 2 oranje 3 groen 9 goud/zilver 10 paars 1
17
2
hoog makkelijk a ongezond e vol d jong
4
rood
5
bruin
6
grijs
7
wit
8
blauw
Grammatica zure 2 gezonde 3 moeilijke 9 lekkere 10 goedkope 1
4
jonge
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
5
oude
6
zware
Van start
11
7
verse
8
dunne
18
Grammatica 1
groene 2 dik lekkere
3
vol
4
brede
5
gele
6
dure
7
blauwe
8
goed
9
groot
10
19
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Ja, dat is een makkelijke oefening. Ja, dat is een goedkope banaan. Ja, dat is een oude man. Ja, dat is jonge kaas. Ja, dat is een dure auto. Ja, dat is een mooi boek. Ja, dat is een groot huis. Ja, dat is verse vis. Ja. dat is een rotte appel. Ja, dat is een gezond kind.
4B
Waar is het winkelcentrum?
24
Luisteren en lezen
Dialoog 1 Dialoog 2
25
niet waar 2 niet waar 3 waar 4 niet waar 1 waar 2 niet waar 3 waar 4 niet waar 1
Woorden Bij de informatiebalie van een winkelcentrum Baliemedewerker: Goedemiddag, mevrouw. Kan ik u helpen? Vrouw: Ja graag. Ik zoek een kledingwinkel. Is die hier in het winkelcentrum? Baliemedewerker: Jazeker, er zijn hier twee kledingzaken, C&A en H&M. Vrouw: Oké. Waar kan ik ze vinden? Baliemedewerker: C&A is hier op de begane grond. U loopt hier rechtdoor tot het eind van de gang en daar gaat u linksaf. C&A is dan de tweede winkel aan uw rechterhand. Vrouw: Dank u. En de andere kledingwinkel, H&M? Baliemedewerker: H&M is op de tweede etage. Kijk, hier is de roltrap naar boven. Boven gaat u rechtsaf. Dolcis is de tweede winkel aan uw linkerhand. Vrouw: Fijn, dank u wel. Baliemedewerker: Graag gedaan.
27
Luisteren fragment 1 = kaart 3, fragment 2 = kaart 1, fragment 3 = kaart 2 © Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
12
31
Grammatica 1
Daar 2 er daar/er
3
Daar
4
Daar
5
daar/er
6
Hier
7
daar/er
8
Daar
9
Hier
10
32
Grammatica en woorden
naam
soort winkel
producten
Albert Heijn
supermarkt
groente, fruit, vlees, vis, brood, frisdrank, bier, wijn, boter, melk, yoghurt, pinda’s, chips, ...
Bruna
boekwinkel
boeken, kranten, tijdschriften, kaarten, papier, potloden, pennen, enveloppen, agenda’s, ...
C&A
kledingzaak
jurken, rokken, broeken, T-shirts, jassen, sokken, colberts, overhemden, ondergoed, ...
Etos
drogisterij
aspirine, shampoo, make-up, tandpasta, tandenborstels, scheerschuim, parfum, ...
Gall & Gall
slijterij
wijn, bier, frisdrank, jenever, whisky, likeur, rum, champagne, wodka, prosecco, ...
Gamma
bouwmarkt
hout, metaal, gereedschap, verf, kwasten, spijkers, schroeven, behang, lampen, ...
IKEA
woonwarenhuis
kasten, stoelen, banken, bedden, servies, lampen, tafels, kussens, matrassen, gordijnrails, ...
Media Markt
elektronicazaak
huishoudelijke apparaten, computers, tablets, smartphones, tv’s, audioapparatuur, ...
Van Haren
schoenenzaak
schoenen, sokken, laarzen, sandalen, slippers, pantoffels, sportschoenen, veters, ...
HEMA
warenhuis
boeken, servies, kleding, wijn, brood, pennen, papier, batterijen, handdoeken, lampen, ...
33
Grammatica en woorden 1 8
Zijn 2 Wij, Ons 3 u, u 4 We, Hun, onze Hij, hem 9 Ik, me 10 Ze, ze
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
5
jij, je
Van start
6
Haar, ze
13
7
Mijn, Ze
34
Lezen 1 2 3 4 5
Vaak op de eerste of laatste zondag van de maand en rond feestdagen. Veel gemeenten hebben zelfs elke zondag een koopzondag. Je kunt op de website jouw stad selecteren voor een overzicht van de geopende winkels. Meestal op donderdag- of vrijdagavond. Een woonboulevard is een soort winkelcentrum waar de winkels allerlei producten voor jouw woning of tuin verkopen. Bijna altijd vind je daar een supermarkt, drogisterij en slijterij. Ook zie je er vaak winkels met tabak en huishoudelijke artikelen, en natuurlijk kledingwinkels en schoenenzaken.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
14
Thema 5 Iets afspreken 5A
Mag ik de menukaart?
2
Luisteren en lezen niet waar 8 niet waar 1
4
3
niet waar
4
niet waar
5
waar
6
waar
7
niet waar
Lezen en schrijven Hoi Esther, lang niet gezien. Hoe gaat het? Prima, en met jou? Goed! Ik doe nu een cursus Nederlands. Wat leuk! Je spreekt al een beetje Nederlands. Ja het gaat goed, maar Nederlands is moeilijk. Op welke dagen heb je les? Op maandag, woensdag en vrijdag van negen tot elf uur. Oké, zullen we dan een keer na je les samen koffie drinken? Prima! Wanneer zullen we afspreken? Ik kan bijvoorbeeld woensdag om half twaalf. Woensdag kan ik niet, want dan werk ik ’s middags. Vrijdag kan ik wel. Oké, dan kan ik ook. Zullen we dan om half twaalf in café Parkzicht afspreken? Gezellig, tot dan! Tot dan!
Grammatica 1. want
10
waar
Taalhulp Caroline: Esther: Caroline: Esther: Caroline: Esther: Caroline: Esther: Caroline: Esther: Caroline: Esther: Caroline: Esther:
9
2
2
maar
3
dus
4
en
5
want
6
en
7
maar
en
9
maar
10
dus
9
en
maar
8
en
Grammatica 1
want
2
en
3
want
4
13
Lezen en luisteren
Dialoog 1
Bij een lunchcafé Ober: Joost: Ober: Joost: Ober:
maar
5
of
6
dus
7
want
8
Meneer, wilt u iets bestellen? Ja graag, ik heb zin in een biertje. Prima, wilt u ook iets eten? Wat is de soep van de dag? Champignonsoep.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
15
10
Joost: Ober: Joost: Ober:
Dialoog 2
Oh lekker, een soep graag en een broodje gezond. Alstublieft, een biertje, een dagsoep en een broodje gezond. Dat is dan € 12,50. Alstublieft. Bedankt en eet smakelijk!
Bij een snackbar Snackbareigenaar: Paul: Snackbareigenaar: Paul: Snackbareigenaar: Paul: Snackbareigenaar: Paul:
Dialoog 3
Meneer, kan ik u helpen? Ja, drie patat met mayonaise, twee kroketten en één kaassoufflé alstublieft. Wilt u ook iets te drinken? Ja, twee blikjes cola en een biertje, alstublieft. Momentje. Alstublieft, drie patat met mayo, twee kroketten, één kaassoufflé, twee cola en een biertje. Dat is dan € 21,75. Ik wil graag pinnen. Geen probleem. Bedankt en tot ziens! Tot ziens!
Bij een restaurant Ober: Mevrouw, meneer, wilt u alvast iets drinken? Saskia: Ja graag, voor mij een rode wijn. Willem: En voor mij een Spa rood, alstublieft. Ober: Kijk eens, een rode wijn, een Spa rood, en de menukaart. Heeft u een keuze kunnen maken? Saskia: Ja, als voorgerecht wil ik graag de groentesoep, en als hoofdgerecht de lamsstoofschotel. Willem: En voor mij als voorgerecht de garnalencocktail en als hoofdgerecht de mosselen. Ober: Goede keuze! Wilt u er een fles water bij? Willem: Ja graag. Ober: Alstublieft, eet smakelijk! Willem en Saskia: Bedankt! Saskia: Oh, die soep vind ik echt heerlijk! Willem: Mooi, de garnalencocktail smaakt ook goed. Ober: Heeft het gesmaakt? Saskia: Zeker, het was heerlijk! Willem: We willen graag nog een toetje bestellen. Kunt u ons iets aanraden? Ober: Oh, de pannenkoekjes met karamelsaus zijn heel lekker. Willem: Dat klinkt goed, dat wil ik wel. Saskia: Voor mij ook graag. Ober: Kijk eens, de pannenkoekjes. Eet smakelijk! Saskia: Dit is echt verrukkelijk! Willem: Nou, inderdaad, heel lekker. Mogen we de rekening alstublieft? © Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
16
Ober: Willem: Ober:
14
Vragen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
17
Natuurlijk, wilt u pinnen? Ja graag. Het eten was heel goed. Bedankt. Graag gedaan en tot ziens!
een biertje champignonsoep een broodje gezond drie patat met mayo, twee kroketten, één kaassoufflé, twee cola en een biertje € 21,75 Hij wil graag pinnen. de garnalencocktail ja pannenkoekjes met karamelsaus Ja, verrukkelijk!
Grammatica 1
hem
2
hij
3
het
4
hem
5
hem
6
hem
7
Het
5B
Kun je een boodschap doorgeven?
21
Vragen 1 2 3 4 5 6
25
8
ze
Het
10
ze
van
10
om
9
In het park. Met Simon en Jaap. Barbecueën. Heb je ook zin om te komen? Onder de blauwe borden. Eerst gaan ze iets eten en dan gaan ze winkelen.
Woorden 1
Om
2
Na
3
tot
4
Volgende
5
In
6
Op
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
7
en
8
Na
Van start
9
17
30
Luisteren activiteit
dag
tijd
dialoog 1
lunchen
zaterdag
12.00 uur
dialoog 2
naar de bioscoop gaan
vrijdag
20.30 uur
dialoog 3
in de bibliotheek studeren
vandaag
10.00 uur
dialoog 4
in het park picknicken
zondag
12.30 uur
33
Grammatica 1
36
f
2
e
3
g
4
a
5
b
6
c
7
d
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Anne vindt dat alle winkels op zondag open moeten zijn. Carolien vertelt dat de les morgen niet doorgaat. Maarten zegt dat hij vandaag niet naar de les kan komen. Moniek zegt dat ze vandaag een beetje later komt. Julia vindt dat de huizen in Nederland te duur zijn. Maria vertelt dat ze in augustus gaat trouwen. Hans vertelt dat hij in juli op vakantie naar Frankrijk gaat. Evelien vertelt dat zij een nieuwe baan heeft. Karin zegt dat ze het koud heeft. Joost vindt dat het een interessante film is.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
18
Thema 6 Reizen, openbaar vervoer 6A
Van welk perron vertrekt de trein?
2
Luisteren en lezen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
3
Hij is zakenman. Hij heeft een afspraak met een klant. Nee, hij moet in Amersfoort overstappen. Om 10.13 uur van spoor 1. Ongeveer 20 minuten. Om 11.30 uur. Een enkele reis Apeldoorn-Amsterdam met korting kost € 9,10. Met de tram. De tramhaltes zijn buiten de stationshal, tegenover de ingang. De trams komen om de tien minuten, dus hij hoeft niet lang te wachten.
Woorden spoor 2 kost, naar 7 tramhalte 8 Graag
1
4 Naam
3
overstappen
4
lijn
5
automaat
6
laat, om
Taalhulp Waar naartoe?
Luisteren Vervoermiddel(en)
Hoelang duurt de reis?
Peter
Den Haag
met de auto
normaal: ongeveer een half uur met file: wel een uur
Marjan
Rotterdam, centrum
met de fiets
20 minuten
John
Spanje
1 met de trein 2 met het vliegtuig
1 50 minuten 2 3,5 uur totaal: 6 uur en 40 minuten
Heleen
Utrecht
1 te voet 2 met de trein 3 met de fiets
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
1 5 minuten 2 15 minuten 3 20 minuten totaal: 40 minuten
Van start
19
7
Grammatica kleiner dikker
1 9
9
ouder beter
3
warmer 4 groter meer 12 verder
11
7
vaker 6 later 7 dunner 8 witter liever 14 duurder 15 langzamer
grootste 2 warmste 3 duurste 4 jongste 5 langzaamst 6 gezelligste meeste 8 drukste 9 hoogste 10 liefste 11 snelste 12 beste
Lezen 1 2 3 4 5 6
In alle seizoenen. Bijvoorbeeld tussen vogels en apen in de tropische jungle of tussen vlinders in de vlindertuin. In de lente van 2014 zijn er twee baby-olifanten geboren. In dit gebied lopen giraffes, neushoorns, zebra’s, gnoes, impala’s, struisvogels en andere savannedieren. Een e-ticket dagretour naar Emmen en een e-ticket entree Dierenpark Emmen. Ze moeten € 67 betalen.
6B
Vergeet niet uit te checken
13
Lezen 1
14
5
13
Grammatica 1
11
2
10
b
2
a
3
c
4
b
5
c
6
a
7
a
8
c
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Luister goed! Kom op tijd! Help me! Betaal de rekening! Werk harder! Maak het huiswerk! Ga zitten! Sport regelmatig! Check eerst uit! Vergeet je bagage niet!
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
20
15
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
17
Grammatica 1 8
18
Jullie moeten goed opletten. U moet saldo op uw OV-chipkaart laden. Je moet de rekening betalen. U moet bij het OV-logo inchecken. Jullie moeten gaan zitten. Je moet even wachten. Jullie moeten naar de instructie luisteren. Je moet je best doen. Jullie moeten oefening 3 en 4 maken. U moet niet vergeten uit te checken.
gemaakt 2 gehoord gepraat 9 gewoond
gereisd
6
geluisterd
gegeten 2 gelezen 3 gekocht 4 gehad 5 gezocht genomen 8 gedronken 9 geslapen 10 gekeken
6
gevonden
3
gefietst 4 gezet gestuurd
5
10
Grammatica 1 7
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
21
7
gekookt
Thema 7 Wonen 7A
Hoe ziet jouw droomhuis eruit?
2
Lezen
Saskia
de boerderij
Martijn
het grachtenpand
Jan
het rijtjeshuis
Anja
het vrijstaande huis
Peter
de flat, het appartement
Vivian
de twee-onder-een-kap-woning
3
Lezen 1
c
2
b
3
a
4
Luisteren
7
Lezen
4
b
5
c
6
d
Dit huis is geschikt voor Lisanne en Albert.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
22
7B
Te huur: eengezinswoning
16
Lezen niet waar 8 niet waar
waar 9 waar
1
18
2
niet waar 4 waar 10 niet waar 3
Sara
Anne
Laura
6
niet waar
7
waar
Grammatica 1
22
niet waar
Luisteren
Tom
21
5
heb
2
Is
3
zijn
4
heeft
5
hebben
6
zijn
7
heeft
ben
9
is
verdiend
6
verloren
8
10
is
Grammatica 1 7
begrepen 2 ontbeten 3 ontdekt 4 bezocht gebruikt 8 beleefd 9 verteld 10 herinnerd
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
5
Van start
23
23
Lezen
ben gekomen
komen
ben getrouwd
trouwen
hebben ontmoet
ontmoeten
hebben gewoond
wonen
hebben besloten
besluiten
ben begonnen
beginnen
heb ontmoet
ontmoeten
heb gewerkt
werken
heb gekregen
krijgen
is geboren
geboren zijn
is geboren
geboren zijn
zijn verhuisd
verhuizen
hebben gekocht
kopen
hebben opgeknapt
opknappen
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
24
Thema 8 Gezondheid 8A
Hoe voel je je?
2
Luisteren en lezen 1 8
4
niet waar 2 niet waar waar 9 niet waar
9
ogen 2 lippen 3 tanden handen 10 benen
4
niet waar
5
waar
6
niet waar
7
niet waar
4
enkels
5
wangen
6
oren
armen
8
polsen
7
Woorden 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
12
waar
Woorden en grammatica 1
9
3
Mijn pols doet pijn/zeer. Ik heb last van mijn pols. Ik heb last van mijn hart. Mijn knie doet pijn/zeer. Ik heb last van mijn knie. Ik heb kiespijn. Ik heb hoofdpijn. Ik heb buikpijn. Ik heb last van mijn rug. Ik heb spierpijn. Mijn schouder doet pijn/zeer. Ik heb last van mijn schouder. Ik heb maagpijn. Ik heb last van mijn maag.
Grammatica 1
(uitnodigen) Heleen nodigt haar collega’s ook voor het feest uit. Nodig jij Erik voor het feest uit? - Ja, ik nodig hem uit. - Nee, ik nodig hem niet uit. 2 (aantrekken) Moniek trekt een galajurk naar het feest aan. Trek jij ook een galajurk aan? - Ja, ik trek ook een galajurk aan. - Nee, ik trek geen galajurk aan. 3 (ophalen) Jan haalt de kinderen om half vier op. Haal jij de kinderen vandaag van school op? - Ja, ik haal ze op. - Nee, ik haal ze niet op. 4 (uitstappen) Rob stapt in Utrecht uit. Stap jij ook in Utrecht uit? - Ja, ik stap ook in Utrecht uit. - Nee, ik stap niet in Utrecht uit.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
25
5
(uitslapen)
13
Marjolein slaapt in het weekend tot tien uur uit. Slaap jij op zaterdag ook tot tien uur uit? - Ja, ik slaap op zaterdag ook tot tien uur uit. - Nee, ik slaap op zaterdag niet tot tien uur uit.
Grammatica 1
(opruimen) Lisa heeft het huis opgeruimd. Heb jij je kamer opgeruimd? - Ja, ik heb mijn kamer opgeruimd. - Nee, ik heb mijn kamer niet opgeruimd. 2 (innemen) Mieke heeft de pillen vanmorgen ingenomen. Heb jij je pillen vanmorgen ingenomen? - Ja, ik heb mijn pillen vanmorgen ingenomen. - Nee, ik heb mijn pillen vanmorgen niet ingenomen. 3 (opstaan) Ik ben vanmorgen om half zeven opgestaan. Ben jij ook om half zeven opgestaan? - Ja, ik ben ook om half zeven opgestaan. - Nee, ik ben niet om half zeven opgestaan. 4 (uitzetten) Irene heeft alle computers uitgezet. Heb jij je computer ook uitgezet? - Ja, ik heb mijn computer ook uitgezet. - Nee, ik heb mijn computer niet uitgezet. 5 (dichtdoen) Laura heeft de ramen dichtgedaan. Heb jij de ramen dichtgedaan? - Ja, ik heb de ramen dichtgedaan. - Nee, ik heb de ramen niet dichtgedaan.
14
Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Saskia zegt dat ze in Rotterdam moet uitstappen. Peter zegt dat hij de kinderen vanmiddag ophaalt. Saskia zegt dat ze morgen vroeg moet opstaan. Peter zegt dat hij dat werk nog even wil afmaken. Saskia zegt dat ze vandaag het hele huis heeft opgeruimd. Peter zegt dat hij vanmorgen lekker heeft uitgeslapen. Saskia zegt dat ze haar woordenboek niet heeft meegenomen. Peter zegt dat hij zijn medicijnen na het eten inneemt. Saskia zegt dat ze gisteren een oude vriend heeft opgebeld. Peter zegt dat hij veel werk van een zieke collega moet overnemen.
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
26
8B
Twee keer per dag innemen!
20
Luisteren en lezen 1 2 3
4
5 6
21
Woorden 1 6
22
afhalen 2 spray 3 keer, innemen 4 bijwerkingen 5 bijsluiter, informatie keel 7 recept, klachten 8 klachten, huisarts 9 beterschap
Woorden 1
23
Ze gaat een recept afhalen. Ze krijgt een neusspray. Ze moet de punt van het flesje in een neusgat doen en twee keer op het pompje drukken. Als ze rustig inhaleert, krijgt ze de juiste dosis binnen. Dan moet ze hetzelfde doen voor het andere neusgat. De eerste week twee keer per dag, ’s ochtends als ze opstaat en ’s avonds voor het naar bed gaan. Vanaf de tweede week één keer per dag, alleen ’s ochtends. Misschien de eerste dagen een branderig gevoel in de neus. Als de klachten na drie weken nog niet over zijn, neem dan weer contact op met de huisarts.
e
2
f
3
g
i
5
h
6
j
7
a
8
b
9
c
10
d
Woorden slikken: smeren: opdrinken: inhaleren: druppelen:
26
4
paracetamol, hoestdrank, maagtabletten zalf, crème bruistabletten neusspray oordruppels
Lezen 1
2 3 4 5 6
Je kunt een schimmelinfectie krijgen op plaatsen waar veel mensen op blote voeten lopen. Je kunt het ook krijgen als je te veel zeep gebruikt, of als je schoenen draagt die niet goed ventileren. Je hebt last van jeuk, de huid wordt rood en krijgt schilfers. Soms kun je ook een stekende pijn in de huid voelen. De nagel krijgt een witgele kleur, wordt dikker en is niet meer mooi glad. Hij brokkelt ook af. De medicijnen doden de schimmels en gisten. De jeuk of roodheid kan in het begin erger worden. Smeer het medicijn twee keer per dag op de huid. Maak de huid eerst schoon en droog. Blijf het medicijn gebruiken tot de infectie verdwenen is. © Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
27
7
Smeer het medicijn twee keer per dag op de nagel en de hele teen tot u een gezonde nagel heeft. 8 Op de huid: 2 tot 6 weken; op de nagel: 6 tot 9 maanden. 9 Doe elke dag poeder in je sokken. 10 - Gebruik niet te veel zeep, of helemaal geen zeep. - Spoel de zeep altijd goed af en droog uw huid daarna goed af. - Draag eigen slippers op plaatsen waar veel mensen op blote voeten lopen. - Doe elke dag schone (katoenen) sokken aan. - Draag schoenen die goed ventileren. Uw voeten worden dan niet zo snel nat door transpiratie.
27
Grammatica gemaakt 2 gehoord 3 gelopen 4 gedronken 7 gesproken 8 gewerkt 9 geschreven 10 gezet 13 gegaan 14 begonnen 15 gestopt 1
28
geluisterd 6 gegeten 11 getrouwd 12 gekocht
5
Grammatica 1
hebben heeft
2
ben
3
is
4
heb
5
hebben
6
zijn
7
hebben
10
© Boom uitgevers Amsterdam, 2015
Van start
28
8
is
9
Ben, heb