The influence of non-audit services on auditor independence
Ka Yiu Lee 5941334 Bachelor Scriptie
25 – juni - 2012 Universiteit van Amsterdam Economie en Bedrijfskunde, Studierichting Accountancy & Control Begeleider: Drs. R.W.J. van Loon RA
Inhoud 1. Abstract .............................................................................................................................................. 3 2. Inleiding .............................................................................................................................................. 4 3.
Definities ......................................................................................................................................... 6
3.1
Inleiding ...................................................................................................................................... 6
3.2
Accountant................................................................................................................................... 6
3.2.1
Inleiding................................................................................................................................... 6
3.2.2
Wat de accountant is en doet ................................................................................................... 6 De onafhankelijkheid van de accountant ..................................................................................... 8
3.3 3.3.1
Inleiding................................................................................................................................... 8
3.3.2
Achtergrond van de onafhankelijkheid van de accountant ...................................................... 8
3.3.3
Het belang van een onafhankelijke accountant ....................................................................... 9
3.4
Non-Audit Services ................................................................................................................... 11
4.
Literatuuronderzoek .................................................................................................................. 14
4.1
Inleiding .................................................................................................................................... 14
4.2
Earnings Management ............................................................................................................... 14 5.2.1
5.1.2 5.2
Conclusie ............................................................................................................................... 21 Going Concern Audit Opinions ............................................................................................. 22
5.2.1 5.3 5.3.1
Discussie ........................................................................................................................ 20
Discussie ........................................................................................................................ 25
Earnings Response Coefficients ............................................................................................ 27 Discussie ................................................................................................................................ 31
6.
Conclusie .................................................................................................................................. 32
7.
Bibliografie: ................................................................................................................................. 33
2
1. Abstract In de jaren 2000 was er een dramatische groei van het aantal non-audit services (NAS) aan audit-klanten en de omvang van de vergoedingen die worden betaald voor niet-auditdiensten. Het vormde een belangrijk aanleiding voor vele onderzoekers om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen NAS naast auditdiensten en onafhankelijkheid in fact en in appearance van de accountant. In deze scriptie staat de volgende hoofdvraag centraal: “In hoeverre beïnvloedt het verlenen van non-audit services naast het verlenen van audit controleservices de onafhankelijkheid van de accountant?”
Deze hoofdvraag is beantwoord met behulp van de volgende deelvragen. 1.
Is het leveren van NAS aan auditklanten gerelateerd aan earnings management?
2.
Is er een relatie tussen NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten?.
3.
Tast earnings respons coëfficiënt de onafhankelijkheid van de accountant aan?
Deze scriptie geeft aan dat er geen eenduidig antwoord kan worden gegeven, omdat de resultaten velen afhankelijk zijn veel omstandigheden, waaronder het researchdesign. Toekomstig onderzoek zou kunnen breiden onze onderzoek door het onderzoeken van gegevens over controle-uren.
Keywords: Non-audit Services, Audit Quality, Auditor Independence
3
2. Inleiding
De recente stijging van boekhoudkundige onregelmatigheden hebben vragen heropend over de gevolgen van het leveren van non-audit services (afgekort: NAS) op de geloofwaardigheid van de financiële rapportages. (Frankel et al, 2002) In dit vraagstuk staat de onafhankelijkheid van de accountant centraal. Sinds de jaren zestig is de discussie over de impact van NAS op de onafhankelijkheid van de accountant uitvoerig besproken. Toezichthouders in Europa, Verenigde Staten, en Australië zijn bezorgd over de onafhankelijkheid van de accountant. De onafhankelijkheid van de accountant kan negatief beïnvloed worden wanneer de controlerende accountant ook adviesdiensten afneemt bij de klant. Accountantskantoren boeken hogere omzet als ze ook adviesdiensten leveren. Een volledige dienstverlening zorgt ervoor dat de klant tevreden wordt gehouden. Hierbij kan de objectiviteit en integriteit van de accountant verminderen, omdat tussen de klant en de accountant een financiële binding ontstaat. Daarmee kan de onafhankelijkheid van de accountant in het geding zijn. (Krishnan, 2005) Het accountantsberoep is geen overheidsinstelling; dit betekent dat accountantskantoren op eigen kracht winsten moeten behalen om voort te bestaan. Dit geeft een soort spanning, want accountantskantoren worden betaald door hun klanten, die accountantscontroles nodig hebben van externe onafhankelijke derden. Dat zijn openbare accountants die een goedkeurende verklaring (unqualified opinion) geven op de jaarrekening van hun cliënten. Toezichthouders van financiële markten zijn bezorgd dat wanneer accountants naast controlediensten veel NAS leveren, ze verleiden kunnen worden tot dubieuze boekhoudkundige praktijken die berusten op hun klanten, in plaats voor de maatschappij. (SEC, 2000)
De relevantie van dit onderzoeksvraagstuk is –als de zorgen van toezichthouders terecht zijndat deze relatie een belangrijke input is waarop alle discussies in de regelgeving en academische omgeving zijn gebaseerd. Dit heeft vooral te maken met de structuur van het accountantsberoep en de geschiktheid van het verstrekken van NAS door accountantskantoren. (Larcker and Richardson, 2004) Een belangrijk probleem om de invloed van het leveren van NAS op de onafhankelijkheid van de accountant te bepalen is het meten daarvan. De onafhankelijkheid van de accountant is een abstract begrip en is niet gemakkelijk waarneembaar. Er zijn 4
verschillende onderzoeken nodig om de onafhankelijkheid te meten die het beste de werkelijkheid benaderen. Daarom wordt de onafhankelijkheid van de accountant meestal indirect benaderd. De resultaten van onderzoekers zijn echter gemixed. (DeFond et al., 2002) Het doel van deze scriptie is om een literatuurstudie uit te voeren waarin de volgende hoofdvraag centraal staat:
In hoeverre beïnvloedt het verlenen van non-audit services naast het verlenen van audit controleservices de onafhankelijkheid van de accountant?
Deze hoofdvraag is vervolgens opgedeeld in de volgende deelvragen: 1. Wat is en doet een accountant? 2. Wat zijn non-audit services en welke worden verleend? 3. Hoe kan de onafhankelijkheid van de accountant worden bepaald? 4. Is het leveren van NAS aan auditklanten gerelateerd aan earnings management? 5. Is er een relatie tussen NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten?. 6. Tast earnings respons coëfficiënt de onafhankelijkheid van de accountant aan?
Deze scriptie is in hoofdstukken opgebouwd: Hoofdstuk drie gaat dieper in op de achtergrond van de onafhankelijkheid van de accountant. Het vierde hoofdstuk geeft een beschrijving over de accountant, belang van de onafhankelijkheid van de accountant en aan welke eisen of bepaalde niveau van onafhankelijkheid de accountant moet voldoen om onafhankelijk in fact en in appearance te zijn en als laatst een beschrijving over wat NAS zijn. Vervolgens bestaat hoofdstuk vijf uit een uitgebreid literatuurstudie, bestaande uit drie maatstaven: earnings management, going concern audit opinion en earnings response coëfficiënt. Elk paragraaf van een maatstaf eindigt met een discussie van de informatie die uit de paragraaf is verkregen. In het laatste hoofdstuk wordt de hoofdvraag beantwoord in de conclusie.
5
3.
Definities
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving over accountants. Vervolgens wordt de achtergrond en het belang van de onafhankelijkheid van accountants geschetst. Hierin staat ook aan welke eisen of een bepaalde niveau van onafhankelijkheid in fact en in appearance accountants moeten voldoen. Als laatst volgt een korte toelichting wat onder deze scriptie non-audit services zijn.
3.2 Accountant
3.2.1 Inleiding De eerste definitie wat uitgelegd moet worden is de accountant. Vaak wordt een accountant gelijk getrokken met een boekhouder. Deze paragraaf behandelt wat er wordt verstaan onder een accountant en wat de verschillen zijn tussen de vele soorten accountants. Er kan ook onduidelijkheid bestaan over de werkzaamheden. De eerste deelvraag luidt: wat is en doet een accountant?
3.2.2 Wat de accountant is en doet
Accountants zijn adviseurs en vertrouwenspersonen voor de ondernemers. Accountants specialiseren zich beroepsmatig in administratieve dienstverlening, accountantscontrole en geven adviezen bij financiële, bedrijfseconomische, fiscale en brancheorganisaties Naast midden- en kleinbedrijf ondernemers is er voor veel groepen behoefte nodig aan accountants. Denk bijvoorbeeld aan ondernemers in de land- en tuinbouw, beoefenaren van het vrije beroep en verenigingen en stichtingen. (NBA, 2012)
6
Er is een verschil tussen “een” accountant en “de” accountant. De accountant staat voor de openbaar (controlerende) accountant die een wettelijk controle-opdracht uitvoert bij een bedrijf. Dit onderscheid komt door de verschillende functies van accountants.
Een accountant kan uit de volgende soorten bestaan: 1. Openbaar accountant: in dienst bij een accountantskantoor of als zelfstandig accountant. 2. Interne accountant: in dienst bij een accountantsafdeling van een bedrijf of organisatie. 3. Overheidsaccountant: in dienst bij een accountantsafdeling van de overheid of werkt als accountant bij de belastingdienst, bijvoorbeeld als belastingcontroleur. 4. Accountant in business: is niet in dienst als accountant, maar heeft een andere functie. Denk bijvoorbeeld aan (financieel) directeur, controller of administrateur.
De belangrijkste functie van de accountant is de zogenoemde attestfunctie. Deze functie mag alleen worden gedaan door een openbaar (controlerend) accountant die de wettelijk verplichte controle van de jaarrekening uitvoeren. Bovendien breidt deze belangrijke hoofdfunctie zich steeds meer uit als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in accountancy. Dit zorgt ervoor dat openbaar accountants zich meer profileren als assurance provider. Met andere woorden, openbaar accountants kunnen toegevoegde zekerheid bieden aan een opdrachtgever, dan wel stakeholders.
Alleen registeraccountants (RA) hebben de wettelijke bevoegdheid om een accountantsverklaring af te geven. Dergelijke verklaring geeft aan dat de jaarrekening een getrouw beeld weergeeft van de werkelijkheid. Aangezien registeraccountants een belangrijke rol spelen, moeten ze ingeschreven staan in het accountantsregister van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants. (NIVRA, 2006) Bedrijven die wettelijk daartoe verplicht zijn om de jaarrekening te laten controleren, moeten dus een registeraccountant inschakelen. Deze scriptie besteedt uitsluitend aandacht aan accountants die jaarrekeningen certificeren.
7
3.3
De onafhankelijkheid van de accountant
3.3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de context van de onafhankelijkheid van de accountant. Daarna het belang van een onafhankelijke accountant. Vervolgens worden de bevindingen in de conclusie samengevat. Centraal staat de deelvraag: hoe kan de onafhankelijkheid van de accountant worden bepaald? 3.3.2 Achtergrond van de onafhankelijkheid van de accountant
Naar aanleiding van een verhit debat, heeft de Securities and Exchange Commission (SEC) op 15 november 2000 een regel gewijzigd wat betrekking heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. De nieuwe regel vereiste audit klanten bepaalde gegevens over de non-audit services door accountants bekend te maken in hun jaarverslag. De vereisten van de openbaring kende controversiële kanten. Aan de ene kant was de SEC van plan om een breed verbod op bepaalde non-audit services te leggen voor accountants die ook dezelfde klanten controleren. En aan de andere kant is de openbaring van non-audit fees door het accountantsberoep niet gewenst (SEC, 2000) Verder bestaat er een grote overstemming tussen regelgevende instanties, accountants, en academici dat de onafhankelijkheid van de accountant de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de accountant verbetert. (Dopuch, 2004) Onder deze partijen is echter weinig consensus over de manier waarop de onafhankelijkheid van de accountant gedefinieerd en geoperationaliseerd is. (Antle 1984, Allen 1997, Elliott and Jacobson 1992, Pitt and Birenbaum 1997, SEC 2000).
De objectiviteit van een persoon is niet of nauwelijks eenduidig vast te stellen. Daarom zijn randvoorwaarden van belang bij de beoordeling van de objectiviteit van de accountant. Die randvoorwaarden worden dan samengevat onder het begrip onafhankelijkheid. Er zijn vanuit de SEC, de Independence Standards Board (ISB), en de American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) twee soorten onafhankelijkheid te onderscheiden. Dit zijn onafhankelijkheid in fact en onafhankelijkheid in appearance.
8
Onafhankelijkheid in fact heeft betrekking op de gedachte dat de accountant een onafhankelijke manier van denken bezit bij de planning en uitvoeren van een audit en dat het auditrapport niet bevooroordeeld is. Onafhankelijkheid in appearance heeft betrekking op de accountant die alle feiten en omstandigheden vermijdt die kunnen suggereren dat zijn objectiviteit of integriteit in het geding is. De accountant dient rekening te houden met hetgeen wat een goed geïnformeerde derde ervan kan vinden. (NBA, 2011) De moeilijkheid om de onafhankelijkheid te reguleren zit vooral in het meten van de onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid wordt vooral bepaald door de omstandigheden waarin de accountant zich bevindt, en de relaties of belangen die hij heeft ten aanzien van zijn opdracht. (Schuetze, 1994)
3.3.3 Het belang van een onafhankelijke accountant
In de literatuur is er geen algemeen aanvaarde definitie van onafhankelijkheid in fact. (Beeler en Hunton, 2002) DeAngelo (1981) beschreef onafhankelijkheid in fact als de voorwaardelijke kans dat een accountant een materiële fout van de cliënt ontdekt en rapporteert. Simunic (1984) beweert dat de onafhankelijkheid in fact wordt aangetast als accountants voor eigen belang gaan en hun bevindingen negeren, verbergen of verkeerd opstellen. Volgens Magee en Tseng (1990) zijn accountants niet onafhankelijk in fact als ze beslissingen rapporteren die in strijd zijn met hun opvattingen. Lee en Gu (1998) vinden dat onafhankelijkheid in fact wordt aangetast wanneer de cliënt en de accountant aangetaste afspraken met elkaar hebben gemaakt. Beeler en Hunton (2002) stellen dat accountants onafhankelijk in fact zijn wanneer zij objectieve oordelen maken. Ook kunnen volgens Antle (1984) de American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) en de Securities Exchange Commission (SEC) geen eenduidige definitie geven over de onafhankelijkheid van de accountant. De AICPA heeft in januari 1962 een regel in de Code of Ethics opgenomen waarin staat: “Independence is not susceptible of precise definition”. Met andere woorden, er is geen eenduidige definitie voor onafhankelijkheid van de accountant.
9
Onafhankelijkheid wordt vaak gebruikt zonder verdere uitleg. Men denkt dan vaak aan onafhankelijkheid waaraan de beroepsbeoefenaren moeten voldoen. Het is namelijk vanzelfsprekend dat een persoon die beroepsmatig een oordeel levert, los dient te zijn van alle economische, financiële en andere belangen die de schijn van afhankelijkheid kunnen wekken. Dit is natuurlijk onmogelijk, omdat iedereen in de maatschappij relaties onderhoudt met anderen en tot op bepaalde hoogte van anderen afhankelijk is. Een accountant die een wettelijke controle uitvoert moet aan een aantal belangrijke voorschriften houden. Daarin zijn integriteit, objectiviteit en deskundigheid de belangrijkste fundamentele beginselen die aan het uitvoeren van de assurance-opdracht ten grondslag liggen. Het is van belang om het publiek te laten zien dat een controle-opdracht integer en op een objectieve wijze is uitgevoerd. Objectiviteit 1, integriteit 2 en Expertise3 kunnen namelijk niet vooraf worden vastgesteld of beoordeeld worden door een externe belanghebbende. Daarvoor is een deskundige nodig: een redelijk denkende derde die in staat is gesteld om procedures te beoordelen. Accountants vermijden of lossen hiermee situaties die een bedreiging kunnen vormen voor de naleving van de objectiviteit. (Taylor et al., 2003, p. 259) Bovendien geeft de wijze waarop toezicht op de naleving daarvan wordt gehouden het cruciale maatschappelijke vertrouwen van het publiek in de betrouwbaarheid van financiële en niet-financiële informatie. Het maatschappelijke vertrouwen is een belangrijk reden in de functie om openbare accountants te behouden. Het geven van een objectief oordeel is het uiteindelijke doel van een assurance-opdracht. Door onafhankelijk te zijn toont de openbaar accountant aan dat hij een assurance-opdracht objectief kan uitvoeren. (Knapp, 1985, p. 204) Onafhankelijkheid is het bestaansrecht van de accountant. Bij twijfel daaraan zal de maatschappij immers het vertrouwen verliezen en komt zijn basisfunctie als vertrouwenspersoon in het gedrang. (Nivra, 2006) Bij grote organisaties - zogenaamde organisaties van openbaar belang - speelt de onafhankelijkheid van de accountant een zeer belangrijke rol. Dergelijke organisaties hebben vaak te maken met een groot aantal belanghebbenden, zijn complex van karakter en staan meestal prominent in de publieke schijnwerpers. Het zijn de accountants die investeerders met zekerheid verschaffen dat de jaarrekening is onderworpen aan een strenge controle door een objectieve, onpartijdige en 1
Objectiviteit = een accountant laat niet toe dat zijn professioneel of zakelijk oordeel wordt aangetast door een vooroordeel, belangentegenstelling of ongepaste beïnvloeding door een derde. 2 Integriteit = een accountant treedt in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht op 3 Expertise = een accountant moet deskundig zijn in zijn vak, kennis van zaken hebben van de klant en omgeving.
10
deskundige professional. Als de beleggers geloven dat een accountant niet onafhankelijk is van een bedrijf, dan zullen zij weinig vertrouwen afleiden van het advies van de accountant en verkleint de kans op investeren bij dit bedrijf. (SEC, 2001)
3.4
Non-Audit Services
Deze paragraaf legt het begrip Non-Audit Services (NAS) uit. Dit wordt ook wel niet-audit diensten of adviesdiensten genoemd. Naast de attestfunctie kennen openbare accountants ook adviesfuncties. Dit is verdeeld in gevraagde en ongevraagde adviesfuncties. Ongevraagde adviesfuncties maken deel uit van de attestfunctie. Over de relatie tussen attest- en gevraagde adviesfunctie is hierover een maatschappelijk debat gaande. (MAB, 2003) Bepaalde adviesdiensten zijn niet toegestaan bij een controlecliënt. De hoofdregel daarbij is dat een accountant nooit mag participeren in besluitvormingsprocessen van de controlecliënt, omdat hij anders zijn eigen werk gaat controleren. In de accountancy wereld betekent dat bijvoorbeeld het interim management bij een controlecliënt niet is toegestaan, maar werkzaamheden op het gebied van waardebepaling wel. (Nivra, 2006)
Om een helder beeld te geven welke diensten onder NAS vallen, is dit lijstje uit regel 201 van SOx gevormd: (1) boekhouding of andere diensten in verband met de boekhouding of jaarrekening van de gecontroleerde cliënt; (2) financiële informatie systemen ontwerpen en implementeren; (3) schatting of waardering diensten, fairness opinions, of bijdrage in natura verslagen; (4) actuariële diensten; (5) interne audit outsourcing diensten; (6) management functies of menselijke hulpbronnen; (7) makelaar of handelaar, beleggingsadviseur of investment banking-diensten; (8) juridische diensten en deskundige diensten verband houden met de controle, en (9) elke andere dienst die de Raad van Bestuur bepaalt bij verordening, is ontoelaatbaar.
Toezichthouders willen een scheiding van audit en non-audit services. Er is namelijk veel onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre non-audit services naast het uitvoeren van accountantscontroles de kwaliteit van accountantscontrole aantasten, en daarmee de 11
onafhankelijkheid. De resultaten zijn verdeeld over vele onderzoekers. Er zijn onderzoekers die concluderen dat NAS leiden tot een lagere professioneel-kritische instelling, bijvoorbeeld Bazerman et al. (1997), Beeler en Hunton (2002) en Frankel et al. (2002). De inhoud van hun resultaten is kort samengevat in de volgende tabel: Onderzoekers
Jaartal
Tast het leveren van NAS naast auditservices de onafhankelijkheid van de accountant aan?
Bazerman et al.
1997
Het is voor accountants onmogelijk om onafhankelijkheid in fact te handhaven als het economisch eigen belang gekoppeld is aan toekomstige economische voordelen.
Beeler en
2002
Hunton
Accountants kunnen onbewust worden beïnvloed indien er economische voordelen aanwezig zijn bij het beoordelen van hun klant.
Frankel et al.
2002
Onafhankelijkheid in fact is niet voldoende aanwezig als bij klanten sprake is van earnings management die controlerende accountants niet corrigeren.
Tabel 1: onderzoekers die van mening zijn dat het leveren van NAS wel leiden tot een lagere professioneel-kritische instelling.
Aan de andere kant zijn er onderzoekers die bewijzen dat NAS niet leiden tot een lagere professioneel-kritische instelling. Dit zijn bijvoorbeeld Antle et al. (2002), Chung en Kallapur (2003), Ashbaugh et al. ( 2003) en Ruddock et al. (2006). De inhoud van hun resultaten van deze willekeurig genomen selectie is kort samengevat in het volgende figuur: Onderzoekers
Jaartal
Tast het leveren van NAS naast auditservices de onafhankelijkheid van de accountant aan?
Antle et al.
2002
NAS verhogen niet de abnormal accruals, evenmin de independence.
Chung en
2003
Geen bewijs te vinden dat de onafhankelijkheid wordt aangetast uit
Kallapur Ashbaugh et al.
resultaten van verschillende maatstaven. 2003
Statistisch gezien geen significante bewijzen om te stellen dat het leveren van meer NAS de onafhankelijkheid bedreigd.
Ruddock et al.
2006
Geen relatie NAS fees en going concern disclosure opnemen in jaarrekening; onafhankelijkheid van de accountant niet aangetast.
Tabel 2: onderzoekers die van mening zijn dat het leveren van NAS niet leiden tot een lagere professioneel-kritische instelling. 12
Toezichthouders en critici lijken dus uit te gaan van de nadelige gevolgen, terwijl het bewijs daarvoor niet consistent is. Om de onafhankelijkheid te kunnen vaststellen zijn drie criteria opgesteld: earnings management, going concern audit opinions en earnings response coëfficiënt. Het volgende hoofdstuk behandelt verder deze criteria door middel van een literatuuronderzoek.
13
4.
4.1
Literatuuronderzoek
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een literatuuronderzoek van de gevonden literatuur over de invloeden van NAS op de onafhankelijkheid van de accountant. Het meten van de onafhankelijkheid van de accountant is niet direct te bepalen en brengt moeilijkheden met zich mee. Om de relatie tussen de onafhankelijkheid zowel in fact als in appearance te onderzoeken, moeten onderzoekers hypothesen stellen en variabelen kiezen. Daarom is de literatuurstudie onderverdeeld in de drie hoofdgroepen, te weten earnings management, going concern en earning response coëfficiënt, om de kwaliteit van de accountantscontrole te bepalen en daarmee de onafhankelijkheid van de accountant te benaderen. Door gebruik te maken van een researchdesign met dezelfde maatstaf kunnen onderzoekers de resultaten met elkaar vergelijken. De resultaten zijn echter uiteenlopend. De gebruikte literatuur in deze literatuurstudie is verkregen uit wetenschappelijke bronnen en tijdschriften. De volgende paragraaf beschrijft de rol van earnings management op de kwaliteit van de accountantscontrole.s
4.2
Earnings Management
Deze subparagraaf neemt de variabele earnings management in behandeling. Dit is een van de meest belangrijke variabelen waar veel onderzoekers zich op berusten. Earnings management is een strategie die het management van een bedrijf kan hanteren om bewust de winsten te manipuleren. Door manipulatie van de cijfers bereikt het management op deze manier de gewenste resultaten die overeenstemmen met een vooraf bepaalde doelstelling. De onderzochte artikelen probeert de deelvraag te beantwoorden. Deze luidt: is het leveren van NAS aan auditklanten gerelateerd aan earnings management?
De openbaring van alle vergoedingen aan de accountant biedt investeerders extra informatie om te oordelen over de kwaliteit van de financiële rapportage. Denk bijvoorbeeld aan wanneer de accountant onverwacht hoge kosten maakt bij het leveren van NAS. 14
Investeerders gaan ervan uit dat een accountant voldoende objectief is geweest tijdens de accountantscontrole. Ze kunnen bij een dalende geloofwaardigheid van de financiële rapportage een compensatie vragen. Hierdoor zullen de aandelenkoersen van het betreffende bedrijf dalen als reactie op de onverwacht hoge NAS kosten. Door de openbaring maakt de toegenomen informatie de investeerders mogelijk om zelf te oordelen over earnings management. (Teoh en Wong, 1993)
DeAngelo (1981) heeft naar stimulerende effecten voor accountantskosten onderzocht. Zij betoogde dat economische afhankelijkheid ontstaat wanneer economic rents 4 met audit fees worden geassocieerd. Deze economische afhankelijkheid maakt earnings management mogelijk. Bedrijven zullen echter ontmoedigt worden voor het kiezen van earnings management wanneer de hoge accountantskosten als investeringen worden gezien in de reputatie van het bedrijf. Earnings management brengt namelijk schade toe aan de reputatie. Frankel, Johnson en Nelson (2002) hebben empirische bewijzen 5 gevonden. Deze bewijzen bieden voldoende zekerheid om te stellen dat het bieden van NAS positief gerelateerd is aan de onafhankelijkheid in fact van de accountant. Dit betekent dat Frankel et al. van mening zijn dat hoe hoger de afname van NAS, hoe erger de onafhankelijkheid van de accountant wordt bedreigd. Zij onderzochten verder door te kijken naar de gevallen waarbij het management bewust intervenieert in het winstproces, in de vorm van earnings management. Hierbij keken de onderzoekers in het bijzonder naar gevallen waar de neiging bestond om winsten te manipuleren en naar de omvang van discretionary accruals6. Discretionary accruals zijn indicatoren om de kwaliteit van earnings management te meten. Als de indicatoren voor discretionary accruals laag aangeven, dan is de kwaliteit van de audit goed. In totaal waren er voor het onderzoek 3.074 proxy statements7 van bedrijven onderzocht. Frankel et al. (2002) gebruikten in hun onderzoek de discretionary accruals als een indicator voor earnings management en de accountantskosten. De discretionary accruals van de absolute waarden van discretionary accruals zijn aangegeven in Panel A. De resultaten zijn samengevat in tabel 3. 4
Economic rent = rendement boven de normale niveau Een empirisch resultaat wordt verkregen als men experimentele resultaten verklaard zonder zich te beroepen op een uitgewerkte theoretische onderbouwing, maar puur en alleen door analyse van het experiment. 6 Een vorm van earnings management waarbij opbrengsten en kosten die niet het gevolg zijn van de normale operationele bedrijfsactiviteiten worden beïnvloed door het management. 7 Proxy statement = een verplichte verklaring door de SEC waarin staat hoeveel het management is betaald en welke potentiële conflict belangen bestaan met auditors. 5
15
Tabel 3: Resultaat Panel A: absolute value of discretionary accruals test (Frankel et al., 2002, p.92)
De resultaten geven aan dat in Panel A de twee variabelen FEERATIO (verhouding van nonaudit fees tot total fees) en RANKNON (de NAS fees) positief aan elkaar zijn gerelateerd. Dit betekent dat de absolute waarde van discretionary accruals positief wordt geassocieerd met de omvang van de FEERATIO. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hoe hoger de afname van NAS, des te hoger de discretionary accruals worden. Hierdoor verslechtert de audit kwaliteit. Het tegenovergestelde effect wordt gevonden met RANKAUD (variabele audit fees) en wilt zeggen: hoe hoger de afname van audit fees, hoe lager de discretionary accruals. Daarmee verbetert de kwaliteit van de audit. Verder hebben de onderzoekers aangetoond dat een stijging van de NAS kosten positief gerelateerd is aan stijgingen van de winst. Volgens Frankel et al. (2002) versterken financiële stimuleringen de economische band tussen de klant en de accountant. Deze relatie wordt meestal gemeten in percentages.
16
De resultaten van het onderzoek zijn uit de tabel hieronder af te lezen.
Tabel 4: Resultaat betaalde NAS accountantskosten per accountantskantoor in verhouding tot de totale accountantskosten (Frankel et al., 2002, p.81)
In tabel 4 is af te lezen dat het percentage van NAS ongeveer 70% van de totale accountantskosten bedraagt. De onderzoekers geven in hun onderzoek aan dat 96% van de auditklanten die NAS afnamen dit ook blijven doen. Dit betekent dat een groter deel van de totale accountantskosten uit kosten voor NAS bestaan. Deze hoge percentages versterken de sterke economische band tussen de klant en de accountant.
Ook Simunic (1984) is van mening dat het aanbieden van NAS de economische afhankelijkheid tussen de accountant en de klant versterkt. Door deze economische bond krijgt de accountant, onder druk van het management, prikkels om earnings management toe te staan. Dit kan resulteren in slechte kwaliteit in de accountantscontrole en daarmee kan de onafhankelijkheid in fact van de accountant worden aangetast. Simunic (1984) heeft de onafhankelijkheid van de controlerende accountant onderzocht die ook als consultant kon functioneren. Simunic was een van de onderzoekers die begon met onderzoeken naar de effecten van het leveren van NAS aan auditklanten. NAS noemt hij in zijn onderzoek als Management Advisory Services (MAS). Hij stelt dat MAS en auditcontroles geen vervanging of aanvullende services zijn, maar onafhankelijke diensten. De vraag in het onderzoek was of kosten van het produceren van twee diensten van 17
elkaar afhangen. Bijvoorbeeld wanneer de accountant kennis van een controle dienst gebruikt wordt in een MAS dienst, of andersom. Om de verschillen te onderzoeken vergeleek hij klanten die alleen auditcontroles hebben afgenomen bij een Big Eight accountantskantoor met klanten die zowel MAS als auditcontroles hebben afgenomen. Dit onderzoek kan dan bepalen of het leveren van NAS de onafhankelijkheid van de accountant aantast. De resultaten geven aan dat er geen bewijs is voor een positieve relatie tussen MAS en audit services. Simunic ziet dit resultaat als: “failure to reject the null is an inconclusive result”. Dit betekent dat er geen conclusies kunnen worden getrokken of het leveren van NAS de onafhankelijkheid van de accountant aantast. Wel geeft Simunic aan dat de financiële afhankelijkheid tussen de klant en accountant versterkt als de klant vaak NAS afnemen. Hiermee kan de onafhankelijkheid van de accountant bedreigd worden, maar Simunic kon geen bewijs leveren dat deze relatie geldt. (p.696)
Arrunada (1999) denkt daar anders over; hij vond niet dat het leveren van NAS door controlerende accountants de economische afhankelijkheid met de klant versterkt. Hij is van mening dat accountants aan alle wensen van de klant voldoen als ze ook NAS leveren. Het aanbieden van NAS aan de klant noemt Arrunada een investering in een betere reputatie voor de accountant en het accountantskantoor. Een bekend accountantskantoor wint daarmee het vertrouwen van investeerders voor de accountant door de accuratesse en getrouwheid van de financiële jaarrekeningen. Het opbouwen van een hoge reputatie verbetert de mogelijkheden van het aantal contracten. Ashbaugh, La Fond en Mayhew (2003) vormen de grootste tegenhangers van Frankel et al. (2002). Zij hebben een soortgelijk onderzoek gedaan als Frankel et al. (2002), maar komen tot een andere conclusie. Zij vonden geen systematische bewijs dat het leveren van NAS aan auditklanten invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Ashbaugh et al. (2003) stellen dat de verschillende resultaten ontstaan door de keuze van researchdesign. Het onderzoeksdesign van Frankel et al. (2002) zijn volgens de onderzoekers onderworpen aan beperkte keuzes en niet nauwkeurig genoeg om een eenduidige conclusie te trekken. In eerdere onderzoeken over dit vraagstuk waren onderzoekers met elkaar eens dat een bepaalde mate van de economische afhankelijkheid tussen accountants en de klant, de onafhankelijkheid van de accountant vermindert. Dit zijn bijvoorbeeld DeAngelo (1981), Beck et al. (1988). Er zijn volgens Ashbaugh et al. (2003) echter steeds een grotere verdeeldheid over de wijze waarop de economische binding wordt gemeten. 18
Een groot aantal onderzoekers gebruiken de verhouding tussen niet-auditvergoedingen en de totale accountantskosten. Deze zogenoemde fee ratio functioneert als maatstaf om de economische binding tussen de klant en de accountant te meten. Er is hierop enige kritiek van Ashbaugh et al (2003). Volgens critici legt fee ratio niet het economische belang tussen de klant en het accountantskantoor vast. Deze situatie geldt alleen als de totale accountantskosten voor de klant niet relevant zijn bij de accountantsorganisatie. Door de hoogte van de fee ratio met discretionary accruals in verband te brengen, verkrijgt men resultaten om de effecten van fee ratio te bepalen. Deze researchdesign is bedoeld om de onafhankelijkheid in fact van de accountant te onderzoeken. Zo komen Ashbaugh et al. (2003) in hun onderzoek met het resultaat dat er wat speelt in deze relatie. Dit zijn de zogenoemde income-decreasing discretionary accruals 8 die als een belangrijke driver functioneert. Dit komt omdat toezichthouders en financial statement gebruikers meer behoefte hebben aan een opportunistische toepassing van GAAP9, dan de conservatieve toepassing ervan. De opportunistische toepassing is aangepast aan de omstandigheden en is daarom nauwkeuriger om de kwaliteit van de earnings vast te stellen. Daardoor kunnen onafhankelijkheidsproblemen beter worden signaleerd. De accountant voert een controle uit op de financiële overzichten om te kijken of deze in overeenstemming is met GAAP. Al met al, de onderzoekers hebben met behulp van deze researchdesign geen bewijs gevonden om een schending van de onafhankelijkheid in fact van de accountant aan te tonen. (Becker et al, 1998)
Het onderzoek van Frankel et al. (2002) toont aan dat als de controlerende accountant niet voldoende onafhankelijk in fact is, hij dan geneigd is om earnings management door bedrijven toe te laten. De onderzoekers hebben bewijs geleverd dat klanten die veel NAS afnamen, een sterke neiging hebben om te voldoen aan de voorspellingen van analisten. Dit verklaart de positieve relatie tussen audit fees en de onderzochte earnings management indicatoren: absolute discretionary accruals, income-increasing en income-decreasing discretionary accruals. Ook Larcker, Scott en Richardson (2004) hebben een soortgelijke test als Frankel et al. (2002) uitgevoerd en kwamen op dezelfde resultaten. Zij vonden dat de discretionary
8
Income-decreasing discretionary accrual is een vorm van bevooroordeelde financiële verslaglegging. De term US GAAP (Generally Accepted Accounting Principles) wordt gebruikt om het stelsel van verslaggevings- en accountingprincipes aan te duiden die worden gebruikt in de Verenigde Staten.
9
19
accruals alleen toenamen met auditvergoedingen in delen van bedrijven waar de corporate governance zwak is.
Onderzoekers als Srinidhi en Gul (2005) gingen dieper in het onderzoek naar de accrual quality. Dit waren onderzoeken die naar relaties tussen audit en non-auditfees zochten. Zij stelden dat de kwaliteit van de accountantscontrole beïnvloedt wordt als de onafhankelijkheid van de accountant uit onvoldoende mate bestond. Managers konden namelijk zonder principes handelen en op vrije wil gebruik maken van accruals. Hiermee vermindert de accrual quality. Verder concluderen de onderzoekers dat accrual quality een negatief verband kent met de hoogte van de non-audit fees, maar een positieve relatie te vinden is met audit-fees. Met andere woorden, een hogere audit fee weerspiegelt meer controlewerkzaamheden en een beter oordeel over de correctheid van accruals. Maar een hogere audit fee is niet in overeenstemming met de bewering dat honorarium wordt gekoppeld aan economische afhankelijkheid.
5.2.1 Discussie
Het voorgaande paragraaf keek naar de rol van earnings management in de kwaliteit van de accountantscontrole en daarmee de onafhankelijkheid in fact van de accountant.
In bovenstaande onderzoeken beweren de onderzoekers steeds verschillende resultaten. Deze verschillen ontstaan volgens Ashbaugh et al. (2003) door de keuze van de researchdesign. Larcker et al. (2004) onderzochten de relatie tussen de betaalde vergoedingen aan accountants voor audit en niet-auditdiensten. Hierin speelde ook de keuzes van researchdesign voor accruals een belangrijke rol, want door alternatieve definities en model specificaties konden resultaten verschillen. Zij kwamen tot de conclusie dat de verhouding van de nietaudit fees aan de totale kosten een positieve relatie met de absolute waarde van accruals hebben.
Bedrijven die tot earnings management over gaan bereiken hiermee door manipulatie gewenste resultaten die overeenstemmen met een vooraf bepaalde doelstelling. Uit de 20
resultaten van verschillende onderzoekers blijkt dat er een verschil in effecten bestaan tussen het publiceren van de audit- en nonaudit vergoedingen van de accountants in de jaarrekening. Dit is een belangrijk punt voor verdere analyses. In voorafgaande onderzoeken hadden bijvoorbeeld de onderzoekers Hansen en Watts (1997), Reynolds en Francis (2000) geen bewijzen gevonden dat er verschillen bestond tussen het publiceren van audit- en nonaudit vergoedingen. Door toekomstige onderzoeken meer de audit- en nonaudit als component te onderzoeken, kan er beter gekeken worden of er andere economische factoren een rol meespelen. Accountants mogen namelijk niet door het management van een bedrijf gestimuleerd worden om earnings management in bepaalde mate toe te staan. Ook kan er volgens DeFond et al. (2002) overwogen worden om extra toelichtende hoofdstukken in financiële rapportages op te nemen. Denk bijvoorbeeld aan een hoofdstuk met toelichtingen over winstaanpassingen, financiële staat van fraude, of een apart hoofdstuk met audit adviezen. Dit zou dan meer het volledige inzicht geven over de kwaliteit van financiële verslaggeving. Hieruit kan dan nauwkeuriger afgelezen worden wat de gevolgen zijn van het leveren van NAS.
5.1.2 Conclusie Het onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderzochte onderzoeken weer. Onderzoeker
Het leveren van NAS
Belangrijkste argument
is gerelateerd aan earnings management DeAngelo (1981)
Ja
De economische afhankelijkheid door economic rents maakt earnings management mogelijk
Frankel et al. (2002)
Ja
De indicatoren van discretionary accruals wijzen op een verslechterde audit kwaliteit wanneer NAS hoger oplopen.
Simunic (1984)
Ja
Wel een indicatie, maar geen bewijs.
Arrunada (1999)
Nee
Het leveren van NAS is een reputatie investering
Ashbaugh et al. (2003)
Nee
Onderzoeken zijn gevoelig aan het definiëren en bepalen van maatstaven die een 21
onderzoeksmethode nauwkeurig maken. Larcker et al. (2004)
Nee
Een negatieve relatie tussen de onafhankelijkheid van de accountant en de earnings quality.
Srinidhi en Gul (2005)
Nee
Hoger audit fees leiden tot hogere audit inspanning en beter beoordelingen over accruals, maar niet met economisch afhankelijkheid.
Tabel 5: overzicht relatie NAS – earnings management
De deelvraag van deze paragraaf luidt: is het leveren van NAS aan auditklanten gerelateerd aan earnings management? Hierop is dus geen eenduidig antwoord te vinden. De deelvraag blijft een onbeantwoord probleem.
5.2
Going Concern Audit Opinions
In voorgaande paragraaf was er gekeken in welke mate earnings management de onafhankelijkheid van de accountant beïnvloed. Hierin speelde de openbaring van de hoogte van de NAS vergoedingen aan accountants en de discretionary accruals een grote rol om earnings management te bepalen. Deze subparagraaf onderzoekt wat de rol is van Going Concern Audit Opinions van een accountant als belangrijke maatstaf is om de kwaliteit van de accountantscontrole te onderzoeken. Going Concern betekent dat een bedrijf met de benodigde resources door kan blijven bestaan en functioneren voor onbepaalde tijd. Het verwijst dus naar het vermogen van een bedrijf om genoeg geld te verdienen om het bedrijf voort te zetten. In de accounting is een going concern disclosure noodzakelijk bij het opstellen van de jaarrekening. Het is namelijk nodig dat een bedrijf de opgestelde jaarrekening moet kunnen toelichten. Hierin staan meestal overige informatie of factoren die belang kunnen zijn voor de belanghebbenden van het bedrijf. De deelvraag van deze paragraaf luidt: in welke mate tast Going Concern Audit Opinions de onafhankelijkheid van de accountant aan?
De accountant van een bedrijf moet onderzoeken of de going concern assumptie geldt in het betreffende bedrijf. Er kunnen bijvoorbeeld materiële onzekerheden bestaan over het 22
vermogen van de organisatie om te blijven bestaan. Dat moet vermeldt worden in de jaarrekening. Ook neemt de accountant negatieve trends in bedrijfsresultaten, wanbetalingen, en overige zaken mee in de beslissing of het bedrijf going concern is. Uiteindelijk geeft de accountant het zogenoemde Going Concern Audit Opinion verklaring af in de jaarrekening. In deze verklaring staat dus een professioneel beoordeling over de continuïteit van het bedrijf opgesteld door accountants. (Geigher en Rama, 2006) Alle belangrijke twijfels over het going concern zoals bedoeld in de American Statements on Auditing Standards (SAS) No. 59 worden opgenomen in de Going Concern Audit Opinion. (AICPA, 2012).
Onderzoekers in dit onderzoeksgebied zoals DeFond, Raghunandan en Subramanyam (2002) hebben in hun onderzoek gekeken of vergoedingen van NAS de onafhankelijkheid van de accountant aantastten via de kwaliteit van de earnings. Maar ze gebruikten een andere onderzoeksmethode. De onderzoekers waren van mening dat het gebruik van Going Concern Audit Opinion een betere maatstaf is dan de maatstaf earnings management. Dit komt omdat de accountant slechts indirect invloed op earnings management heeft. Het is beter om te kijken naar hetgeen waarop de accountant direct invloed heeft en dat is de Going Concern Audit Opinion. Defond et al. (2002) hebben zich gericht op de zorgen van toezichthouders. Een bekend voorbeeld is dat de wereld werd wakker geschud toen het succesvolle energiebedrijf Enron failliet ging, ondanks dat hun accountants van Arthur Andersen, een van de Big Five accountantskantoren10, een goedkeurende accountantsverklaring hebben afgegeven. Toezichthouders maakten zich druk over veronderstellingen door NAS waarbij de accountant financiële belangen krijgt. Door financiële belangen met de klant kan de objectieve instelling van de accountant verminderen. Zo kan het de onafhankelijkheid van de accountant in gevaar brengen. Herhalingen van dit soort incidenten kan nog gebeuren. (DeFond et al., 2002, p.1271) Als de zorgen van de toezichthouders terecht zijn, zullen NAS kosten betrekking hebben op de kans in welke gevallen accountants Going Concern Audit Opinion verklaringen opnemen in de jaarrekening. Het kan dus van de hoogte van de NAS afhangen. Bovendien zijn hogere NAS vergoedingen gunstig voor een accountantskantoor, omdat dit hun inkomsten zijn. Vaak zullen accountants ook proberen om hun klanten te behouden. Dit betekent dat hogere accountantskosten de onafhankelijkheid van de accountant 10
In de tijd van Enron (2004) bestonden de Big Five accountantskantoren uit Arthur Andersen, Deloitte & Touche, Ernst and Young, KPMG, en Price Waterhouse Coopers.
23
zullen bedreigen, indien de zorgen van toezichthouders terecht zijn. Maar DeFond et al. (2002) konden geen bewijs vinden dat deze relatie gold.
Sharma en Sidhu (2001) gebruikten in hun onderzoek ook de Going Concern Audit Opinion als maatstaf. Zij hebben het accountantsoordeel over het going concern van failliete bedrijven tegenover de hoogte van de NAS fees gezet. Zo kon er een geschikte context gemodelleerd worden om de onafhankelijkheid van de accountant te benaderen. Hun resultaten worden hierna behandeld. Volgens Firth (1980) handelden accountants niet altijd even gelijk in het maken van goede besluiten over het going-concern van bedrijven. Accountants schijnen minder snel een goedkeurende kwalificatie af te geven bij bedrijven waar ze al weten dat ze binnenkort failliet gaan. Een accountant dient echter onafhankelijk te handelen en niet kieskeurig zijn over het wel of niet uitgeven van een going concern disclosure. Het inconsequent afgeven van going concern verklaringen kan duiden op een gebrekkig professioneel-kritische instelling van de accountant om problemen te identificeren en te melden, en daarmee de onafhankelijkheid van de accountant. Barnes en Huan (1993, p. 225) zijn het er ook mee eens met de bewering van Firth (1980). Dit komt omdat accountants ervoor kiezen om bewust de rekeningen van het going concern probleem van bedrijven niet te kwalificeren. Dit kan als aanwijzing duiden op de gebrekkige onafhankelijke instelling van de accountant. Ook bestaat er een kans dat de accountant bevooroordeeld raakt tijdens het kwalificeren van het going concern van de klant. Dit kan tot meer twijfels leiden over de continuïteit van hun klanten.
Opmerkelijk is dat de professionele integriteit van de accountant niet in twijfel wordt getrokken, omdat het slechts een kleine rol speelt die de onafhankelijkheid van de accountant kan beïnvloeden. De zorgen liggen namelijk bij de dubbele functies als consultant en controlerend accountant. De accountant kan bovendien in verleidelijke toestanden verkeren door de druk van het management. Zo hebben Sharma en Sidhu (2001) een geschikt land opgezocht met een hoge competitieve accountantsmarkt om dit te onderzoeken. Dit was Australië met een verzadigd markt. Deze twee voorwaarden kunnen duiden op een hogere druk van het management. Ook bestaat er een hogere kans op sterke economische banden tussen de accountant en het bedrijf. En daarmee de vraag of er gesteld kan worden dat er een relatie bestaat tussen NAS en de onafhankelijk goedkeurende audit. 24
Het onderzoek van Sharma en Sidhu (2001) is opgebouwd uit een steekproef omvang van bedrijven in Australië genoteerd aan de Stock Exchange. Deze bedrijven waren onvrijwillig failliet verklaard tussen 1989 en 1996. Er is onder AUS 708 Going Concern vereist dat Australische auditors veranderingen op internationaal niveau moeten bijhouden. Ook zijn zij verplicht om het going concern toe te lichten van de jaarrekening. Uit het onderzoek van een steekproefbasis van 49 failliete Australische beursgenoteerde bedrijven kwamen bevestigende resultaten. Deze gaven aan dat een hogere deel van NAS kosten tot de totale accountantskosten gepaard ging met de beïnvloeding van de accountantsbeslissing om een going concern verklaring af te geven. Accountants verdienen immers aan het leveren van NAS bovenop de accountantscontrole. Sharma en Sidhu (2001) concluderen dat de kwaliteit van de accountantscontrole afneemt als accountants geen going concern verklaring opnemen in de jaarrekening. Als deze beslissing afhankelijk is van een bepaalde mate van de financiële binding met de klant, kan dit betekenen dat de accountant zich minder onafhankelijk was ingesteld.
5.2.1 Discussie
In de tweede paragraaf van hoofdstuk vijf zijn er verschillende onderzoeken besproken. Maar net als in de eerste paragraaf zijn er geen gelijke uitkomsten.
Het gebruik van Going Concern Audit Opinions is een betere maatstaf dan earnings management. Dit komt door de directe invloed die de accountant heeft om Going Concern Audit Opinions uit te brengen. Deze paragraaf onderzocht het effect van een vergoeding van de accountant voor het verlenen van niet-auditdiensten (NAS) en de auditdiensten op de going concern kwalificatie. De resultaten waren uiteenlopend: DeFond et al. (2002) onderzochten de relatie tussen de hoogte van NAS en onafhankelijkheid van de accountant, met behulp van Going Concern Audit Opinions. Ze vonden geen significante relatie tussen de NAS fees en de onafhankelijheid van de accountant. Evenmin een relatie tussen Going Concern Audit Opinions en het deel van de NAS fees tot de totale accountantskosten. Volgens de onderzoekers hangen de uitkomsten af van de sterkte van financiële belangen tussen de klant en de accountant, en hoe de researchdesign is gespecificeerd.
25
Sharma en Sidhu (2001) gebruikten veel variabelen, waaronder het deel van NAS fee tot de totale accountantskosten, financiële crisissituaties in een bedrijf, mitigerende11 factoren, grootte van de klant, accountantsreputatie en de accountantscontrole tijdsduur. Sharma en Sidhu gaven aan er degelijk sprake was van aangetaste onafhankelijkheid van de accountant wanneer bedrijven hoge NAS afnamen. Firth (1980) vond dat accountants niet altijd goede besluiten maakten over het going concern van bedrijven. De aantasting van de onafhankelijkheid van de accountant ligt volgens Firth op de gebrekkig professioneel-kritische instelling. Barnes en Huan (1993) beweren hetzelfde als Firth, en voegen toe dat bevooroordeelde accountants voor toegenomen twijfels zorgden. Het kiezen en specificeren van een researchdesign gebeurd meestal ceteris paribus12. Dit betekent dat modellen beperkingen kennen om een bepaald effect te meten over een verklarende variabele op een andere grootheid. In het onderzoek noemt Barnes en Huan (1993) overige factoren die voor vervolgonderzoeken misschien bruikbaar zijn. Deze zijn: 1. de ernst van de financiële problemen 2. de duur van de accountantscontrole 3. het aanwezig zijn van mitigerende factoren zoals wederopbouwen 4. herfinancieringsplannen 5. de reputatie van het accountantskantoor 6. de omvang van de klant Kortom, in de onderzochte literatuur is geen eenduidig antwoord te vinden op de deelvraag of met behulp van de maatstaf going concern audit opinion de onafhankelijkheid van de accountant kan worden bepaald.
5.2.2 Conclusie
De deelvraag van deze paragraaf luidt: is er een relatie tussen NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten?
11 12
Maatregelen om nadelige gevolgen te beperken In het theoretisch model worden de overige omstandigheden gelijk blijvend gehouden
26
Auteur
Is er een relatie tussen
Belangrijkste argument
NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten? DeFond et al. (2002)
Nee
Geen significant bewijs gevonden
Sharma en Sidhu (2001)
Ja
Accountants hebben invloed op het opnemen van going concern verklaringen in de jaarrekening
Firth (2002)
Ligt eraan
Accountants handelen inconsequent met het afgeven van verklaringen
Barnes en Huan (1993)
Ligt eraan
Geen bewijs gevonden
Tabel 3: overzicht relatie NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions.
Er kan geen eenduidig antwoord worden gegeven of er een relatie bestaat tussen NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten.
5.3
Earnings Response Coefficients
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk was er gekeken in welke mate earnings management de onafhankelijkheid van de accountant kon beïnvloeden. In de tweede paragraaf was er gekeken in welke mate going concern audit opinion de onafhankelijkheid van de accountant kon beïnvloeden. In beide paragrafen speelde de financiële binding tussen de klant en de accountant een grote rol.
Deze subparagraaf onderzoekt welke rol de financiële binding met de klant heeft voor de onafhankelijkheid in appearance van de accountant. Hierbij is de earnings response 27
coëfficiënt (ERC) een belangrijk maatstaf om de kwaliteit van de accountantscontrole te meten. ERC heeft betrekking op de geschatte relatie tussen het rendement op aandelen en de onverwachte winstaankondigingen. Met andere woorden, ERC is de reactie van de aandelenkoers op onverwachte winstverandering van een bedrijf. De ERC zegt iets over de perceptie wat investeerders vinden over de kwaliteit van de earnings. (Teoh and Wong, 1993) Een lage ERC kan komen door een laag vertrouwen in de accountant die de jaarrekening controleert die daarnaast veel NAS verleent aan dezelfde klant. Als er een bepaald hoog niveau van NAS vergoedingen wordt gepubliceerd als relevante informatie, dan kan dit leiden tot het vraagstuk of de accountant voldoende onafhankelijk was geweest. De toename van informatie maakt het investeerders mogelijk om betere analyses uit te voeren. Hierin vergelijken ze de vergoedingen voor de accountant. De ERC is namelijk afhankelijk van de beschikbare relevante informatie die opgenomen wordt in de aandelenkoers. Een laag vertrouwen in de accountant vertaalt zich onmiddellijk voor investeerders naar een matige kwaliteit van de accountantscontrole. De aandelenkoers verandert dan als de relevante informatie over de waarde van het bedrijf verandert. Het idee achter deze ERC onderzoeksmethode is dat de financiële binding met de klant ervoor kan zorgen dat de accountant minder onafhankelijk optreedt naarmate het behouden van de klant belangrijker is.
Het publiceren van de betaalde vergoedingen aan accountants helpt investeerders om beter de relatie tussen de klant en hun accountant te begrijpen en te evalueren. Dit is een belangrijke relatie die onderzocht moet worden, want alle elementen van de financiële verslaggeving kunnen beïnvloedt worden door deze relatie. Door toenemende informatie kunnen investeerders op veranderingen van de accountant reageren. Deze beslissingen maken deel uit van de aandelenkoers en kunnen door onderzoekers worden gebruikt in onderzoeken.
Krishnan, Sami en Zhang (2005) zijn van mening dat het leveren van NAS de onafhankelijkheid van de accountant aantast. In toevoeging op de literatuur onderzochten zij of de relatie tussen de NAS vergoedingen en de ERCs ieder kwartaal verschilde. Ook gebruikten zijn de eerder besproken fee-ratio. NAS vergoedingen waren ook gespecificeerd in gerapporteerde fees en onverwachte fees. De variabele “onverwachte fees” bepaalt de mate waarin de werkelijke kosten verschillen van een normaal geaccepteerde niveau van accountantskosten. 28
Het onderzoek naar de onafhankelijkheid in fact wees ook naar het bestaan van percepties over onafhankelijkheidsschendingen. (p.113) Voor de gerapporteerde fees was er een negatieve relatie te vinden tussen de fee-ratio en de ERC. En in het tweede en derde kwartaal waren opmerkelijk verschillen te vinden. Volgens Krishnan et al (2005) kan dit verklaard worden door de toegenomen aanbod van informatie. Denk bijvoorbeeld aan de eerste openbaring van accountantsvergoedingen in jaarrekeningen en media analyses van de bekendmakingen. In het begin van een kwartaal is de relatie tussen de NAS vergoedingen en ERC niet hoog, omdat waarschijnlijk media analyses pas op gang komen. Dit wil zeggen dat het beschikbare relevante informatie de mate van bepaald waarbij de investeerders vinden dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast. Uit de resultaten van het onderzoek is dus waar te nemen dat investeerders vinden dat het leveren van NAS de onafhankelijkheid van de accountant negatief beïnvloed. Dus dit betekent dat de zorgen van toezichthouders terecht zijn. Het onderzoek van Krishnan et al. (2005) biedt ondersteuning voor de stelling dat de onafhankelijkheid van de accountant beïnvloedt wordt door het leveren van NAS.
Ghosh, Kallapur en Moon (2009) zijn het niet met Krishnan et al. (2005) eens. Zij hebben bedrijven onderzocht met gegevens over audit en non-audit fees in de periode 2001 tot en met 2006. Uit het onderzoek van 21797 observaties van bedrijven die gecontroleerd zijn door een van de Big Five accountantskantoren bleek dat ERC negatief is geassocieerd met de belangrijkheid van de klant, vooral bij middelgrote bedrijven. Dit komt omdat accountants weinig verdienen bij kleine bedrijven, en bij grote bedrijven is reputatie belangrijker dan risico lopen met schending van de onafhankelijkheid. (p. 383) Maar er was geen bewijs te vinden of er een relatie bestond tussen ERCs en de nonaudit fee ratio, en daarmee de onafhankelijkheid van de accountant. (p.370) Dit betekent dat investeerders aan het belang van de klant waarnemen, en niet de non-audit fee ratio als aantasting van de accountants’ onafhankelijkheid in appearance.
Volgens Ghosh et al. (2009) kan de belangrijkheid van de klant opgedeeld worden in twee delen. Dit zijn de audit fees en de non-audit fees van een klant als percentage van de totale ontvangsten van een accountantskantoor. De onderzoekers vinden alleen bij het deel van de audit fee significant een negatief verband met de ERCs. Dit vormt het bewijs dat beleggers bezorgd zijn over de onafhankelijkheid van de accountant bij het klantenbelang, en niet door het verlenen van NAS. Met andere woorden, volgens de resultaten van het onderzoek vinden 29
investeerders dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt geschonden wanneer accountants bezig zijn met het behouden van de klant voor de inkomsten. Hierin was er geen bewijs gevonden dat NAS naast de accountantscontrole de onafhankelijkheid van de accountant schaad.
Hackenbrack en Hogan (2002) onderzochten naar redenen voor een verandering van een accountant. Hierbij werd gekeken naar winstaankondigingen die gerapporteerd waren in periodes voor en na Forms 8-K disclosures13. Hackenbrack en Hogan zien de openbaring van de financiële rapporten over veranderingen van accountants door het management en een winstaankondiging als twee aparte verslagen. Het eerste verslag gaat over de redenen voor accountant veranderingen en levert informatie op over de precisie van het tweede verslag. Het tweede rapport, namelijk de winstaankondiging, geeft door de onthulling van nieuwe informatie een beter beeld over hoe de financiële jaarrekening is opgesteld door de accountant. Door deze verslagen te onderzoeken verkrijgt men een beter beeld over de ERC en daarmee de onafhankelijkheid van de accountant. Ook hebben zij de aanbevelingen van Barnes en Huan (1993) opgevolgd, door de volgende variabelen mee te nemen in hun diepere onderzoek: Auditor type, Earnings persistence, Extreme earnings, Financial distress, Company size en Lateness of auditor change. (Hackenbrack en Hogen, p.216-217) De resultaten van Hackenbrack en Hogen gaven aan dat winst toelichtende openbaringen een systematisch effect hebben op de relatie tussen abnormal returns14en unexpected earnings15. (p.219)
Francis en Ke (2006) onderzochten ook de relatie tussen openbaring van audit en NAS fees tot de kwaliteit van de winst en de onafhankelijkheid van de accountant. Het onderzoek bestond uit waarnemingen van hoe de markt reageerde op kwartaalcijfers in het voorafgaande jaar. Dit werd vergeleken met het jaar na de eerste publicatie van de accountantsvergoedingen. In hun onderzoek gebruikten ze de ERC als maatstaf. En hiermee
13
Form 8-K is een brede vorm van communicatiemiddel om investeerders op te hoogte te houden voor elk materiële gebeurtenis, dat belangrijk is voor aandeelhouders. Dit formulier moet ingediend worden bij de SEC door publieke ondernemingen. 14 Abnormal return is het verschil tussen werkelijk en verwacht rendement. Abnormal returns kunnen ontstaan door bijvoorbeeld winstaankondigingen. 15 De coëfficiënt van de unexpected earnings weerspiegelt de uitgangswaarde ERC voor bedrijven die winstrapporteren.
30
testten zij of er verschillen in reacties bestonden voor bedrijven met hoge en lage non audit fees in elk periode. De onderzoekers kwamen op significante resultaten: de waarde van de ERC was beduidend lager voor bedrijven die veel NAS afnamen dan voor bedrijven die weinig NAS afnamen. Een lage ERC betekent dat investeerders accountants niet zo onafhankelijk in appearance vinden door de hoge mate van NAS vergoedingen bij dezelfde auditklant. De ERC veranderde niet na het publiceren van nieuwe accountantstarieven, voor de onafhankelijkheid in appearance van bedrijven die veel NAS afnamen. Dit levert bewijs op dat investeerders geloven dat de betaling van hoge NAS vergoedingen de onafhankelijkheid van de accountant kan schenden.
5.3.1 Discussie In voorgaande paragraaf werd de financiële afhankelijkheid tussen de klant en de accountant onderzocht. Onderzoekers probeerden met behulp van ERC een verband te leggen met het gedrag van de accountant door invloeden van het management. Hiermee kon er op indirecte wijze benaderd worden of daarmee de onafhankelijkheid van de accountant was aangetast. De onderzochte literatuur met de ERC als maatstaf heeft geen eenduidige antwoord kunnen geven op de vraag of de onafhankelijkheid van de accountant afhankelijk is van de belangrijkheid van de klant of de NAS fee ratio. Hierbij meette de belangrijkheid van de klant het belang van de klant door te kijken naar de accountantsvergoedingen. En de NAS fee ratio meette het belang van NAS ten opzichte van de totale dienstverlening door de accountant.
5.3.2 Conclusie
In hoofdstuk vijf paragraaf drie was onderzocht of ERC de onafhankelijkheid van de accountant kon bepalen. In deze paragraaf stond deze deelvraag centraal: tast earnings respons coëfficiënt de onafhankelijkheid van de accountant aan?
31
Auteur
tast earnings respons coëfficiënt de onafhankelijkheid van de accountant aan
Ghosh et al. (2009)
Nee
Krishnan et al. (2005)
Ja
Tabel 8: overzicht de invloed van ERC op de onafhankelijkheid van de accountant.
Ook met behulp van ERC kan er geen conclusie worden getrokken of het de onafhankelijkheid van de accountant aantast.
6.
Conclusie
In deze scriptie staat de volgende hoofdvraag centraal: “In hoeverre beïnvloedt het verlenen van non-audit services naast het verlenen van audit controleservices de onafhankelijkheid van de accountant?”
Deze hoofdvraag is beantwoord met behulp van de volgende deelvragen. 1. Is het leveren van NAS aan auditklanten gerelateerd aan earnings management? 2. Is er een relatie tussen NAS fees en onafhankelijkheid van de accountant vanuit going concern audit opinions gemeten?. 3. Tast earnings respons coëfficiënt de onafhankelijkheid van de accountant aan? Maar deze scriptie geeft aan dat er geen eenduidig antwoord kan worden gegeven, omdat de resultaten velen afhankelijk zijn van de researchdesign.
Toekomstig onderzoek zou kunnen breiden onze onderzoek door het onderzoeken van gegevens over controle-uren.
32
7.
Bibliografie:
AICPA (2006). Statements on Auditing Standards (http://www.aicpa.org/research/standards/auditattest/pages/sas.aspx), may 15. Antle, R. (1984). Auditor independence. Journal of Accounting Research 22 (Spring): pp. 1-20. Antle, R., E. Gordon, G. Narayanamoorthy en L. Zhou Ling (2002), The joint determination of audit fees, non-audit fees, and abnormal accruals, Review of Quantitative Finance & Accounting, vol. 27, no. 3 (november), pp. 235-266. Arrunada, B. (1999). The Economics of Audit Quality: Private Incentives and the Regulation of Audit and Nonaudit Services. Norwell, MA: Kluwer Academic Publishers Autoriteit Financiële Markten (2010). Rapport algemene bevindingen kwaliteit accountantscontrole en kwaliteitsbewaking. (http://www.afm.nl/layouts/afm/default.aspx~/media/files/rapport/2010/kwaliteitaccountantsco ntrole- kwaliteitsbewaking.ashx), 29 april 2011. Beeler, J.D. en J.E. Hunton (2002), Contingent economic rents: Insidious threats to audit independence, Advances in Accounting Behavioral Research, vol. 5, pp. 21-50. Chung, H. en S. Kallapur (2003). Client importance, nonaudit services, and abnormal accruals. The accounting review, 78, (4), 931-955. DeAngelo, L. (1981a) Auditor independence, 'low balling', and disclosure regulation. Journal of accounting and economics, 3, (2), pp. 113-127. DeAngelo, L. (1981b). Auditor size and audit quality. Journal of accounting & economics, 3, (3), pp. 183-199. Dechow, P. (1994) Accounting earnings and cash flows as measures of firm performance: the role of accounting accruals. Journal of accounting and economics, 18, (1), pp. 3-42. Dechow, P., R. Sloan, and A. Sweeney. (1995). Detecting earnings management. Accounting Review 70 (April): 193-225. DeFond, M., K. Raghunandan en K. Subramanyam (2002) Do non-audit service fees impair auditor independence? Evidence from going concern opinions. Journal of accounting research, 40, (4), pp. 1247-1274.* DeFond, M. en C. Lennox (2011) The effect of SOx on small auditor exits and audit quality. Journal of accounting and economics, 52, pp. 21-40. Dopuch, N., R. King, and R. Schwartz. 2002. Auditors’ independence: Appearance versus fact. Working paper, Washington University. Dopuch, N., R.R. King, R.Schwartz (2004) Independence in Appearance and in Fact: An Experimental Investigation. Experiments in Economic Sciences – New Approaches to Solving Real-world Problems. Elliott, R. and P. Jacobson. (1992). Audit independence: Concepts and application, The CPA Journal (March): 34-39. Firth, M. (2002). Auditor-provided consultancy services and their associations with audit fees and audit opinions. Journal of business finance & accounting, 29, (5) & (6), 661693. Francis. J., R. LaFond, P. Olsson en K. Schipper (2005) The market pricing of accruals quality. Journal of accounting and economics, 39, (2), pp. 295-327. Francis, J.R., Ke, B., 2006. Disclosure of fees paid to auditors and the market valuation of earnings surprises. Review of Accounting Studies 11 (4), 495–523. Frankel, R.M., M.F. Johnson en K.K. Nelson (2002). The relation between auditors’ fees for nonaudit services and earnings management. The accounting review, 77, 71-105. Geiger Marshall A, Rama Dasaratha, 2006. Audit Firm size and Going-Concern Reporting Accuracy. Accounting Horizons. Volume 20. Pp. 1-17 Ghosh, A., S. Kallapur en M. Doocheol (2009). Audit and non-audit fees and capital market perceptions of auditor independence. Journal of accounting and public policy, 28, (5), pp. 369-385.
33
Hackenbrack, K.E., Hogan, C.E. (2002). Market response to earnings surprises conditional on reasons for an auditor change. Contemporary Accounting Research 19 (2), 195– 223. Jensen,M., en W. Meckling (1976). Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership Structure." Journal of Financial Economics (3), pp. 305-60. Krishnan, J., H. Sami en Y. Zhang (2005). Does the provision of nonaudit services affect investor perceptions of auditor independence? Auditing: A journal of practice & theory, 24, (2), 111-135. Krishnan, J., L.N. Su en Y. Zhang (2011). Nonaudit services and earnings management in the pre-SOX and post-SOX eras. Auditing: A journal of practice & theory, 30, (3), 103-123. Krishnan, G.V. en W. Yu (2011), Further evidence on knowledge spillover and the joint determination of audit and non-audit fees, Managerial Auditing Journal, vol. 26, pp. 230-247. Larcker, D.F. en S.A. Richardson (2004), Fees paid to audit firms, accrual choices, and corporate governance, Journal of Accounting Research, vol. 42, no. 3 (juni), pp. 625658.
Lee, C. and Z. Gu. 1998. Low balling, legal liability, and auditor independence. The Accounting Review 73 (October): 533-553. Lim, C-Y. en H-T. Tan (2008), Non-audit Service Fees and Audit Quality: The Impact of Auditor Specialization, Journal of Accounting Research, vol. 46, pp. 199-246. Majoor, B. (2004). Een robuust stelsel. de Accountant, 110, p. 30.
Magee, R., and M. Tseng. (1990). Audit pricing and independence. The Accounting Review 65: 315- 336. NBA. Coporate Governance. (http://www.nba.nl/Vaktechniek/Vaktechnischethemas/ Corporate-Governance/), 8 december. NIVRA (2003). Gids voor de invoering van de nadere voorschriften inzake “Onafhankelijkheid van de accountant”. Homepage (www.nivra.nl), 6 december. Ruddock, C., S.J. Taylor en S.L. Taylor (2006). Nonaudit services and earnings conservatism: Is auditor independence impaired? Contemporary accounting research, 23, (3), 701-746. Schuetze, W. 1994. Commentary: A mountain or a molehill. Accounting Horizon (March) Vol 1, No 8: 69-75. Securities & Exchange Commission. 2000. Hearing on auditor independence. Wednesday, July 26, 2000. Simunic, D. (1980). The pricing of audit services: theory and evidence. Journal of accounting research, 18, (1), pp. 161-190. Simunic, D.A. (1984), Auditing, Consulting, and Auditor Independence, Journal of Accounting Research, vol. 22, pp. 679-702. Sharma, D.S. en J. Sidhu (2001). Professionalism vs Commercialism: The association between non-audit services (NAS) and audit independence. Journal of business finance & accounting, 28, (5)&(6), 595-629. Srinidhi, B.N. en F.A. Gul (2007), The differential effects of auditors’ nonaudit and audit fees on accrual quality, Contemporary Accounting Research, vol. 24, no. 2 (zomer), pp. 595-629. Subramanyam, K. (1996) The pricing of discretionary accruals. Journal of accounting and economics, 22, (1-3), pp. 249-281. Teoh, S. H., and T. J. Wong. 1993. Perceived auditor quality and the earnings response coefficient. The Accounting Review 68: 346-367. Whisenant, S., S. Sankaraguruswamy, en K. Raghunandan (2003), Evidence on the Joint Determination of Audit and Non-Audit Fees, Journal of Accounting Research, vol. 41, pp. 721-744.
34