Akademie Nieuws december 2004
3 door Liesbeth Koenen
Dr. Sjef Barbiers over Nederlandse dialecten
‘Taal is geen logica’ Hoe wordt er gepraat in Nederland en Vlaanderen? Mensen uit 267 plaatsen en plaatsjes vertelden het aan onderzoekers en hun hulpinterviewers. Sjef Barbiers van het Meertens Instituut leidde de zaak. Deel een van een atlas die de rijkdom aan variatie in zinsbouw van de Nederlandse dialecten laat zien, is klaar. ‘Dat kunnen we niet zeggen nie’. Eigenlijk wijkt dr. Sjef Barbiers in alles af van de klassieke dialectoloog. Om te beginnen spreekt hij zelf geen enkel dialect. ‘Ik ken dus dat speciale gevoel niet’, zegt hij. Ook houdt hij zich niet bezig met vragen als waar spreken ze huis uit als hoes, huus, of hois? Of in welke delen van Nederland en Vlaanderen heet een vaatdoek een (variant op) schotelslet? En loopt er een duidelijk grens tussen de gebieden waar ze stekskes en waar ze zwiemele zeggen tegen lucifers? Toch heeft Barbiers (45) het volgens de Europese wetenschapsorganisatie ESF in zich een wereldleider te worden op het gebied van dialectonderzoek. De komende vijf jaar mag hij daarom aan onderzoek één en een kwart miljoen euro uitgeven, het bedrag dat verbonden is aan de European Young Investigators Award die hij eerder dit jaar won. Dat gaat naar een tot voor kort wat stiefmoederlijk behandeld onderdeel van het dialectonderzoek: de vraag in hoeverre dialecten onderling verschillen in de manier waarop ze zinnen bouwen. Dat is namelijk Barbiers’ vak: syntaxis. De afgelopen vier jaar gaf hij leiding aan het maken van een overzicht van de zinsbouwvariatie in Nederlandse dialecten. Deel een van de atlas waar dat allemaal in staat, is vrijwel klaar, net als de website-versie. Het prijzengeld is bedoeld voor een Europees vervolg.
en lacherigheid over het winnen van de prijs. ‘Het was net de Champions League’, zegt hij. ‘Want het is een open competitie, waarbij eerst zestien landen geld in een pot stoppen, en dan kunnen ze allemaal aanvragen indienen – met het risico dat alleen projecten uit andere landen winnen. Het gaat getrapt, dus er vallen er steeds meer af. De eerste selectie was bij NWO, die stuurde er dertien door. De strijd ging vervolgens tussen 130 aanvragen, een aantal dat op Europees niveau gehalveerd werd, en zo verder. Op een gegeven moment was het zover dat ik naar Brussel moest om mijn project in dertig minuten te verdedigen. Heel spannend.” Hij werd dus een van de 25 winnaars. ‘Ik vind het vooral een grote opsteker dat de concurrentie met de harde bèta’s gelukt is’, zegt hij. ‘Bijna alles is daarheen
Champions League Op zijn kamer op het Meertens Instituut, het KNAW-instituut voor onderzoek en documentatie van de Nederlandse taal en cultuur, vertelt Barbiers met een mengeling van trots
nummer80.indd 3
Sjef Barbiers (foto Hans van den Bogaard)
2-12-2004 13:18:15
4
gegaan. Uiteindelijk kwamen er twee winnaars uit de sociale wetenschappen, en alleen mijn aanvraag kwam uit de geesteswetenschappen.’
Zo veel systeem Barbiers heeft Nederlands gestudeerd, en vanaf zijn tweede studiejaar deed hij eigenlijk niets anders dan theoretische taalkunde. ‘Er ging een wereld voor me open’, vertelt hij. ‘Ik dacht: ik spreek deze taal nou zo’n twintig jaar, en het is me nooit opgevallen dat er zo veel systeem
achter zit. De eerste keer dat je bijvoorbeeld ziet hoe het ongeveer werkt met de mogelijkheden om ‘hem’ en ‘zichzelf’ te gebruiken. En wat er juist niet kan.’ Systeem zit er in alle talen, inclusief de dialecten, die puur taalkundig bekeken niet anders zijn dan standaardtalen. Een veel herhaalde definitie blijft: een taal is een dialect met een leger en een vloot. Maar de systematiek springt niet meteen in het oog. En traditionele zinsontleding geeft maar een heel beperkt beeld van de bouwmechanismen van taal. ‘Van je woordenschat ben je je tamelijk bewust’, zegt Barbiers, ‘van je grammatica
foto Hans van den Bogaard
nummer80.indd 4
2-12-2004 13:18:16
Akademie Nieuws december 2004
5
niet.’ Toen dialectologen in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw serieus werk maakten van het verzamelen van allerlei gegevens, had eigenlijk bijna niemand zelfs maar door dat zinsbouw een interessant onderzoeksonderwerp was. Meestal bleef het terrein dus beperkt tot klanken en woorden. Maar onder meer door de atlas, beter bekend als het SAND-project (waarbij SAND staat voor ‘Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten’, het Meertens Instituut werkte eraan samen met de universiteiten van Gent, Antwerpen, Leiden en Amsterdam, en met de Fryske Akademy) is de inhaalslag van de syntaxis in volle gang. Barbiers legt uit dat dat niet zo gek is. ‘Inmiddels hebben we een onderzoekstraditie van zo’n vijftig jaar’, zegt hij, refererend aan het moment waarop de Amerikaanse taalonderzoeker Noam Chomsky zijn inzichten begon te publiceren. ‘Als het om syntaxis gaat, wordt het vrij snel knap ingewikkeld. Je werkt met formaliseringen en het kost moeite die te volgen. Al denk ik zelf trouwens dat dingen pas echt leuk zijn als je er moeite voor moet doen. In de atlas gebruiken we wel de resultaten uit de theoretische taalkunde, maar we hebben geprobeerd de algemene inleidingen in de verschijnselen ook toegankelijk te maken voor wie niet in syntaxis gespecialiseerd is.’
Bespottelijk Soms is het wel wennen waar syntaxis over gaat. Barbiers lacht: ‘Ik herinner me dat ik het bespottelijk vond toen ik hoorde dat iemand een heel proefschrift had geschreven over alleen maar het woordje ‘er’. Die iemand was Hans Bennis, de huidige baas van het Meertens Instituut. Maar toen ik het gelezen had, begreep ik dat er nog veel meer over te zeggen viel. Het gaat om vragen als: in wat voor zinnen móet er ‘er’staan, wanneer kán het, in welke omgeving wel, in welke niet. Dat is gecompliceerd, het is ook een van de dingen die tweede-taalleerders bijna niet onder de knie krijgen.’ Zelf zou hij later in zijn proefschrift een heel hoofdstuk aan alleen maar het woordje ‘pas’ wijden. Bij de dialecten gaat het vaak ook om op het oog kleine dingetjes. Neem de verdubbelingen: dubbele ontkenningen (‘dat kunnen we niet zeggen nie’), dubbele voegwoorden (‘of dat’), dubbele vraagwoorden (‘wie denk je wie ik gezien heb’), dubbele onderwerpen (het typisch Vlaamse ‘’k ik’, dat anders dan vaak gedacht zeker geen stotteren is), de Nederlandse dialecten zitten er vol mee. Barbiers: ‘Dat is onverwacht als je ervan uitgaat dat de functie van
nummer80.indd 5
zinsbouw is om de betekenis van losse woorden te combineren tot een complexe betekenis. Maar die verdubbelingen dragen niets bij aan de betekenis. Daarmee vormen ze een unieke manier om naar ‘pure syntaxis’ te kijken. Het laat zien dat zinsbouwprincipes ingewikkelder zijn dan ze op het eerste gezicht misschien lijken. Kennelijk zijn die verdubbelingen, ook al voegen ze geen betekenis toe, soms toch nodig.’
Voorspellingen Nodig binnen het systeem, waarop dialecten een extra licht kunnen werpen. Zo zegt Barbiers het onderwerp waarop hij afstudeerde (hij probeerde te verklaren waarom een zin als ‘over boeken gesproken, ik heb een leuk gelezen’ niet goed klinkt, terwijl ‘over films gesproken, ik heb een leuke gezien’ dat wel doet) beter te begrijpen nu hij gezien heeft hoe het in dialecten ‘werkt’. Hij legt uit: ‘Als je nauw verwante dialecten onderzoekt, hou je vanzelf een groot deel van de eigenschappen constant. Net als bij experimenten in andere wetenschappen. Je kunt dan zien welke eigenschappen meeveranderen als je één eigenschap verandert.’ ‘En op die manier kun je ook voorspellingen doen. Net zo goed als voorspeld kan worden dat er een atoom met een bepaald nummer moet zijn voordat iemand het ooit gezien of aangetoond heeft. Een goed voorbeeld zijn die zinnen waarin het vraagwoord verdubbeld wordt, ‘wat denk je wie...’ en dergelijke. Dat die bestaan is iets dat de theorie voorspelde.’
waar spreken ze huis uit als hoes, huus, of hois? Het feit dat alle Nederlandse dialecten, en trouwens ook de meeste andere talen, dubbele ontkenningen gebruiken doet hem vermoeden dat het een artefact is dat je in het Standaardnederlands bijvoorbeeld niet ‘nooit niet’ mag zeggen. Barbiers: ‘Je kunt het ook bijna afdwingen. Als je iemand een zin laat afmaken als: ‘Ik ga niet opzij, voor jou niet, en voor niemand...’ dan komt daar bijna altijd nog een ‘niet’ achteraan dan. Het is de normatieve taalkunde die zegt dat dubbele ontkenningen niet logisch zijn, maar taal is geen logica.’ Zoals wel vaker blijkt uit de verzamelde gegevens. Barbiers: ‘In het Nederlands bestaat een tamelijk wilde zinsbouw, maar de plaats van het werkwoord in bijzinnen
2-12-2004 13:18:16
6
ligt muurvast. We hebben het dialect van 267 plaatsen en plaatsjes onderzocht, en in alle 267 is ‘dat Jan leest het boek’ onmogelijk, terwijl het in het Engels prima is.’ Barbiers’ kamer ligt bezaaid met kaarten van het hele Nederlandstalige gebied. De grote doen denken aan de ouderwetse schoolkaarten waarmee je geografische kennis getest werd, alleen zouden scholieren hier wel een heel harde dobber aan hebben: 267 stippen en stipjes zonder plaatsnaam is een hoop. Maar Gronsveld, Merc-
kegem, Rijckholt, Sint-Truiden, Vaals, voor Barbiers zijn het vertrouwde klanken geworden, en hij weet inmiddels meestal ook precies waar die plaatsjes liggen. ‘Dat aantal van 267 is ingegeven door praktische overwegingen, zoals geld’, vertelt hij. Het is in elk geval zeker voldoende om patronen zichtbaar te maken. Neem de kaart waarin verwerkt is welk wederkerend voornaamwoord mensen gebruiken, met andere woorden, wat ze antwoordden op de vraag
Verspreiding van het gebruik van het wederkerend voornaamwoord
nummer80.indd 6
2-12-2004 13:18:22
Akademie Nieuws december 2004
7
hoe ze in hun dialect ‘Eduard kent zichzelf goed’ zouden vertalen. Het oosten zegt ook ‘zichzelf’, maar in Friesland en omstreken is het ‘hemzelf’, terwijl in het midden van het taalgebied, in Brabant, Zeeland en Utrecht ‘z’n eigen’ de gebruikelijke vorm is. De berg data overziend is het volgens Barbiers vooral opmerkelijk dat er zoveel syntactische variatie is, nog bestaat. ‘De informanten waren van de generatie 55 tot 70’, vertelt hij. ‘Veel van begin twintigste eeuw blijkt nog hetzelfde te zijn.’
Hoort u dit? De organisatie van een groot project als SAND is een enorme klus. Methoden en technieken luisteren bij dit soort onderzoek nauw. Barbiers legt uit: ‘We hebben consequent gewerkt met hulpinterviewers die zelf dialectsprekers waren. Die kregen dan een ochtend instructies en spraken voorbeeldzinnen in. Niet de onderzoeker, maar zij zeiden voor en stelden de vragen tijdens de interviews. Als je mensen in het Standaardnederlands aanspreekt, is de kans groot dat ze hun eigen taalgebruik aanpassen.’ Nog een truc was om niet te vragen of iets goed of fout was in een bepaald dialect. ‘We zeiden: komt dit voor? Hoort u dit? Soms krijg je dan trouwens ook antwoorden als: nee, hier zeggen we dat niet, maar een dorp verder hoor je het voortdurend. Bij weer andere dingen konden mensen op een schaal van een tot vijf aangeven hoe normaal iets was.’
dat kunnen we niet zeggen nie
uitgeschreven en van taalkundige ‘labels’ voorzien, je kunt ook de context in beeld krijgen (werd er gevraagd om een vertaling, zei iemand het na?) én het oorspronkelijke geluidsfragment horen.
Nog meer kaarten Dat laatste is uiteraard uitgesloten op papier. ‘We zeiden vier jaar geleden meteen dat er een digitale versie moest komen’, zegt Barbiers, ‘maar er was ook de wens er een boek van te maken. Deel een dat nu klaar is, bevat 146 kaarten. Het is een Engels/Nederlands boek, met inleidingen en zo’n 140 pagina’s toelichtingen bij de kaarten. De database heeft de mogelijkheid zelf kaarten te maken, die dan weer toegevoegd worden. Het is een onderzoeksinstrument dat in de loop van de tijd groeit.’
een dialect houdt niet per se op bij de grens Straks komen nog veel meer kaarten uit de rest van Europa bij, als de SAND voor Europa gemaakt wordt. ‘Die komt alleen een digitale versie van, met de gegevens van verschillende onderzoeksgroepen’, zegt Barbiers. ‘Het leuke is ook dat het dikwijls een continuüm is, een dialect houdt niet per se op bij de grens. Het kan gebeuren dat Noord-Limburgers Brabanders tien kilometer verderop niet begrijpen, maar tot ver in Duitsland alles verstaan. Het uiteindelijke doel van dit werk is het inzicht in het taalsysteem vergroten, en daarmee geef je tegelijk een empirische basis aan de intuïties die maken dat je zegt: ‘oh, die komt daarvandaan, dat hoor ik zo’.’
Natuurlijk is alles ook digitaal verwerkt. En dat geeft indrukwekkende mogelijkheden waar veel onderzoekers, maar waarschijnlijk ook veel dialectliefhebbers hun vingers bij af zullen likken. De digitale SAND komt binnenkort on line (www.meertens.knaw.nl/sand/zoeken), maar Barbiers laat vast het een en ander zien. Zoeken kan uiteraard op allerlei manieren. Zo kun je bijvoorbeeld met de code C+PRON vragen om alle zinnen met een voegwoord gevolgd door een voornaamwoord. Dan kom je er onder meer achter dat ze in Kerkrade zeggen: ‘Wentver slecht leve, levever niet gelukkig’ (als we slecht leven, leven we niet gelukkig). Maar zo’n zin is niet alleen
nummer80.indd 7
2-12-2004 13:18:22