szw0200703
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 oktober 2002 Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van het overzicht van adviesvoornemens van het kabinet voor het komende jaar met betrekking tot de Sociaal-Economische Raad, alsmede van de brief van heden aan de voorzitter van de Raad, waarbij ik het overzicht van deze voornemens ter kennis van de Raad breng. Dit najaar zal ik hierover met de Raad overleg voeren, waarna de Raad het werkprogramma voor 2003 definitief zal vaststellen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus Bijlage niet elektronisch beschikbaar.
1
Aan de Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad de heer dr. H.H.F. Wijffels Postbus 90405 2509 LK ’s-Gravenhage Onderwerp: Adviesvoornemens 2003 Datum: 16 oktober 2002 Geachte heer Wijffels, Met de SER is destijds de afspraak gemaakt dat bij gelegenheid van de indiening van de rijksbegroting bij het parlement het kabinet u informeert over de adviesaanvragen die het voornemens is in het komende jaar aan de SER voor te leggen. In verband met het aantreden van het nieuwe kabinet is dat dit jaar niet gehaald. Daarover heb ik met u contact gehad. In bijgaand overzicht treft u de belangrijke beleidsvoornemens aan waarvan thans is voorzien dat zij tot een adviesaanvrage aan de Raad aanleiding geven. Het is niet uitgesloten dat zich in de loop van de komende periode nog nieuwe onderwerpen voor advisering aandienen. U ontvangt daarover dan nader bericht. Teneinde de communicatielijnen zo kort mogelijk te doen zijn, gelieve u bij voorkeur rechtstreeks met de betrokken departementen c.q. het betrokken departement contact over een onderwerp te onderhouden. Hoogachtend, De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus
2
KABINETSVOORNEMENS ADVIESAANVRAGEN SER 2003 4 oktober 2002 1. Maatschappelijk ondernemerschap «Ook binnen publieke dienstverlening moet ruimte zijn voor een ondernemende, creatieve aanpak. Het kabinet zet het roer om. De verantwoordelijkheden in de samenleving worden opnieuw afgebakend. Het kabinet zet niet de overheid en de regels centraal, maar de eigen verantwoordelijkheid van mensen en maatschappelijke organisaties»1. Een maatschappelijke onderneming is één van de uitvoeringsmodaliteiten waarmee publieke dienstverlening kan worden vormgegeven2. Een maatschappelijke onderneming is een zelfstandige non-profit organisatie (een vereniging of stichting) met een maatschappelijke doelstelling3. Maatschappelijk ondernemerschap is gericht op een doelmatig gebruik van publieke middelen om publieke doelen zo effectief mogelijk te dienen en daarbij zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften en voorkeuren van burgers en bedrijven. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) is sprake van een maatschappelijke betrokkenheid van commerciële op winst gerichte organisaties als onderdeel van de ondernemingsstrategie. De onderneming houdt bij haar functioneren zeer nadrukkelijk rekening met maatschappelijke normen en waarden. Het oplossen van sociaalmaatschappelijke problemen is echter niet de hoofddoelstelling van de organisatie.
1
Regeringsverklaring kabinet Balkenende. In het rapport «Het borgen van publiek belang» heeft de WRR (2000) aangegeven dat de overheid een eindverantwoordelijkheid draagt voor de behartiging van publieke belangen. Welke die belangen zijn is een kwestie van politieke keuze. Het is vervolgens een kwestie van afweging hoe deze publieke belangen het best kunnen worden geborgd. De regeringsreactie op het WRR-rapport bevat daartoe een aantal aandachtspunten voor de in aanmerking komende uitvoeringsmodaliteiten, die bij de afweging over de vormgeving kunnen worden nagelopen. 3 Ontleend aan: S.P.M. de Waal, Nieuwe strategieën voor het publieke domein en J.P. Balkenende, Anders en beter. Zie ook: RVZ, Tussen markt en overheid, publicatienr. 98/06 en RVZ, Maatschappelijk ondernemen in de zorg, publicatienr. 98/07. Voorbeelden zijn onderwijs- en gezondheidszorginstellingen en woningcorporaties. 4 In het SER-advies toekomstgericht woonbeleid (00/10) wordt kort ingegaan op de positie van woningcorporaties; in het SER-advies Naar een gezond stelsel van ziektekostenverzekeringen stelt de SER een ander sturingsmodel en financieringssysteem voor de gezondheidszorg voor. Eerder heeft een soortgelijke discussie plaatsgevonden in het SER-advies Advies arbeidsvoorwaardenvorming in de g+g-sector, publicatienr. 92/01, Den Haag 1992. 5 Rekening moet worden gehouden met het feit dat de verschillende (uitgangs)situaties in de diverse sectoren vragen om een verschillende aanpak. Dit vergt maatwerk. 2
In de huidige situatie worden maatschappelijke ondernemingen veelal nog geheel of grotendeels door de overheid gefinancierd via een systeem van budgetfinanciering, en leggen zij ook verantwoording af aan de overheid. Daardoor zijn zij gebonden aan de regels die de overheid stelt aan de interne bedrijfsvoering, de inhoud van de dienstverlening, de uitvoering, de schaal en het werkterrein. Het systeem van budgettering leidt niet tot prioritering op basis van marktbehoeften, maar tot eigen prioritering bij de verdeling van het krappe budget. Er kan zo een «mismatch» ontstaan tussen de behoefte van de klant en het aanbod van dienstverlening. Er is daardoor weinig ruimte voor maatschappelijke ondernemingen om creatief te werken aan verbetering van de kwaliteit of vernieuwing van het aanbod. Een alternatief is om een zwaarder accent op vraagsturing (als aansturingmechanisme) te leggen, waarbij onder meer de financiering door de overheid wordt verplaatst naar financiering door of via burgers zelf. Dit is in lijn met het Strategisch Akkoord waarin «minder regelzucht en bureaucratie en meer ruimte voor eigen keuzen» centraal staan. Ook sluit dit aan op eerdere SER-advisering4. De vragen aan de SER zullen onder meer zijn: • Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor de ontwikkeling van maatschappelijk ondernemerschap? Welke rechtsvormen zijn met het oog op voldoende maatschappelijke en politieke legitimiteit toepasbaar? Op welke manier kan aan bestaande en nieuwe maatschappelijke ondernemingen ruimte worden gegeven om ondernemerschap te ontwikkelen?5 • In welke sectoren van overheidszorg kunnen maatschappelijke ondernemingen in het bijzonder een rol vervullen? Onder welke omstandigheden komt maatschappelijk ondernemen niet in aanmerking? • Is vraagsturing een randvoorwaarde voor maatschappelijk ondernemerschap? Is maatschappelijk ondernemerschap denkbaar binnen
3
•
•
een systeem van aanbodfinanciering of veronderstelt het een zekere mate van ondernemersrisico? Op welke wijze dienen maatschappelijke ondernemingen verantwoording af te leggen en aan wie (overheid, klanten, maatschappelijk middenveld)? Op welke wijze kan de eindverantwoordelijk van de overheid voor het borgen van publieke belangen worden ingevuld. Op welke wijze dient het publiek belang vastgelegd te worden? Op welke wijze dient te worden omgegaan met maatschappelijke ondernemingen die naast de publieke diensten ook commerciële activiteiten ontplooien.
2. Beperking administratieve lastendruk en ontbureaucratisering Burgers en bedrijven verwachten van de overheid dat zij maatschappelijke problemen daadkrachtig aanpakt, duidelijke doelen formuleert en zichtbare resultaten boekt. Zij vinden het belangrijk dat de overheid keuzevrijheid biedt en ruimte en voorwaarden schept voor ondernemingen en het zelfoplossend vermogen van de samenleving. Dat betekent dat de overheid regelzucht en bureaucratie moet laten afnemen. Tegelijkertijd moet de overheid de doeltreffendheid en de efficiency van haar handelen laten toenemen. Daarbij dient de focus gericht te zijn op de overheidstaken die voor burgers en bedrijven het belangrijkst zijn: het gaat om het verbeteren van de prestaties van de overheid als wetgever en handhaver, als marktmeester, als bestuurder en als dienstverlener. Beperking van administratieve lastendruk, ontbureaucratisering en verbetering van de publieke dienstverlening door middel van o.a. de één-loket-gedachte zijn activiteiten waarmee de overheid zijn bestuurlijke en sociaal-economische prestaties kan verbeteren en tegelijkertijd meer ruimte aan burgers en bedrijven laat voor eigen initiatief en keuzes. In het kader van een overheidsbrede operatie met het doel de overheid efficiënter en doeltreffender voor burgers en bedrijven te laten functioneren, zullen, parallel aan de uitwerking van dit SER-advies, in een termijnaanpak concrete acties worden uitgevoerd. Aan de SER zal worden gevraagd medio 2003 advies uit te brengen over de operatie en aanbevelingen te doen over hoe en met welke focus de operatie zou kunnen worden vervolgd.
Planning: medio 2003 3. Van Lissabon-ambities naar Nederlands Innovatiebeleid In het strategisch akkoord is de ambitie uitgesproken dat het Nederlandse bedrijfsleven weer tot de top van Europa zal behoren. De stijging van de arbeidsproductiviteit is daarbij cruciaal voor het herstellen van onze internationale concurrentiepositie. Een onmisbaar onderdeel hiervoor is een drastische versterking van de Nederlandse Innovatiekracht. Niet alleen nationaal, maar ook in Europees verband, liggen onze ambities hoog. Tijdens de Europese Raad in Lissabon hebben de Europese regeringsleiders namelijk de ambitie uitgesproken om in 2010 de meest dynamische kenniseconomie ter wereld te zijn, met behoud van sociale en milieudoelen. Bovendien heeft de Europese Raad in Barcelona van maart 2002 een ambitieuze R&D- en Innovatiedoelstelling uitgesproken, namelijk dat de totale uitgaven aan R&D en innovatie in de EU in 2010 3% van het BBP moet benaderen, waarvan 2/3 door het bedrijfsleven. De Adviesraad voor Wetenschap- en Technologiebeleid heeft in juni 2002 over de uitwerking van deze Barcelona-ambitie de regering geadviseerd. Het kabinet heeft zijn ambitie op dit terrein in het Strategisch Akkoord neergelegd. In de adviesaanvraag aan de SER zal de nadruk komen te
4
liggen op de invulling van de verantwoordelijkheden van de sociale partners bij het versterken van de Nederlandse Innovatiekracht.
Planning: 2e kwartaal 2003 4. Inburgering en werk Integratie van etnische minderheden is door het kabinet aangewezen als een van de speerpunten van de komende regeerperiode. Een belangrijke voorwaarde voor succesvolle integratie is beheersing van de Nederlandse taal, en participatie op de arbeidsmarkt is een goede manier om te integreren. Het combineren van inburgering en werk (duale trajecten) wordt door vele actoren op het gebied van inburgering, reïntegratie en arbeidsmarktbeleid gezien als een belangrijke weg om de keten inburgering – werk (en daarmee de keten immigratie – integratie) te versterken. In deze duale trajecten worden taalonderwijs en reïntegratieactiviteiten met elkaar gecombineerd. Bij de implementatie van deze combinatietrajecten blijken er zich problemen voor te doen. Aan de ene kant hebben die betrekking op de werving van kandidaten; aan de andere kant schrikken werkgevers regelmatig terug voor de belasting die de begeleiding op de werkplek met zich meebrengt. Voorts zijn er signalen dat zich in stedelijke economieën een enorme groei van (vaak laaggekwalificeerde) functies in de dienstensector voordoet, waarvoor weinig arbeidsaanbod bestaat (denk aan kinderopvang, functies in de veiligheids- en zorgsector, commerciële/persoonlijke dienstverlening, etc.). Daar lijken voor etnische minderheden goede kansen te liggen om een bij hun kwalificaties passende baan te vinden. De SER wordt gevraagd om advies uit brengen over de vraag hoe duale trajecten, met name voor werkzoekende oudkomers, gestimuleerd kunnen worden. Dit zou moeten passen bij de groeikansen die in de stedelijke economie liggen en moeten leiden tot een betere aansluiting van het aanbod op de vraag in dit segment van de arbeidsmarkt. Naast de groep werkzoekende oudkomers wordt zo mogelijk ook gekeken naar nieuwkomers en jongeren met onvoldoende startkwalificaties.
Planning: 3e of 4e kwartaal 2002. 5. Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid De voorgenomen uitbreiding van de EU is een belangrijke volgende stap op de weg naar realisatie van stabiele economische en democratische verhoudingen in Europa. Belangrijke voorwaarde voor uitbreiding is een Europees landbouwbeleid (GLB), dat – ook in budgettair opzicht – houdbaar is en toegesneden op een groeiende Europese Unie. In het Europees landbouwbeleid is sinds 1992 een omslag gaande van een sterke gerichtheid op het ondersteunen van de prijs, naar een beleid gericht op ondersteuning van het inkomen via toeslagen. Thans is een verdere ontwikkeling gaande van het sterker aan voorwaarden koppelen van deze inkomenstoeslagen en meer nadruk op een breder plattelandsbeleid. Daarmee wordt de oude inkomensdoelstelling van het GLB steeds meer gekoppeld aan andere doelstellingen van het overheidsbeleid, zoals milieu- en natuurbeheer, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Door de Europese Commissie wordt het nieuwe beleid ook steeds vaker gerechtvaardigd met een verwijzing naar de steeds strengere normen en standaards op genoemde terreinen. De eisen in de Europese Unie liggen veelal op een hoger niveau dan mondiaal of zullen dat in de toekomst
5
doen, zeker als het voorgenomen EU-beleid voor voedselveiligheid en dierenwelzijn verder wordt ingevoerd. Volgens de Europese Commissie is het bij een voortgaande liberalisatie uiterst moeilijk om de nieuwe maatschappelijke eisen tot uitdrukking te laten komen in de prijzen die producenten ontvangen. De SER wordt gevraagd advies uit te brengen over de integratie van «nieuwe» maatschappelijke doelen als natuur, milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Tevens wordt de SER gevraagd te bezien op welke manier toch te bereiken valt dat in de prijzen die producenten ontvangen, wel de juiste schaarste verhoudingen tot uitdrukking komen. Dit tegen de achtergrond van de voortgaande liberalisatie van de handel in landbouwproducten en de wens de marktwerking in het GLB te versterken en toegang van ontwikkelingslanden tot de EU-markt te versoepelen.
Planning: vierde kwartaal 2002/1e kwartaal 2003 6. Hoger onderwijs en onderzoeksplan (HOOP) 2004 Beter onderwijs is een van de vier centrale aandachtsgebieden van het kabinet. Op basis van het strategisch akkoord heeft OCW een beleidsagenda samengesteld van vijf prioriteiten. Eén daarvan is «autonomie, deregulering en rekenschap». Voor onderwijs is het uitgangspunt ruimte te scheppen voor instellingen door het verminderen van bureaucratie en minder binding aan centrale regels. Ook in het in april 2003 uit te brengen Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan 2004 gaat dit op. Er zal hierover een pro-actief advies aan de SER worden gevraagd. De geannoteerde beleidsagenda voor het HOOP is de basis van de adviesaanvraag. Het hoofdthema van het HOOP 2004 zal de herijking van de verantwoordelijkheden van overheid, studenten en maatschappelijke organisaties voor hoger onderwijs en onderzoek zijn. De raad zal binnen dit bredere kader primair aandacht gevraagd worden voor de sociaaleconomische aspecten zoals: – gevolgen van een open bestel en meer marktwerking; – gevolgen internationalisering in EU en WTO/GATS verband; – meer vraagsturing en gevolgen daarvan; – kenniscirculatie/dynamisering universitair onderzoek; – ontwikkelingsperspectief HBO en WO, met het oog op arbeidsmarktontwikkelingen; – arbeidsmarkttekorten/HO en een Leven Lang Leren; – ICT en hoger onderwijs, – private financiering van de mastersopleiding.
Planning: 4e kwartaal 2002; het advies moet in het eerste kwartaal van 2003 beschikbaar komen. 7. Premiestructuren sociale verzekeringen passend bij moderne arbeidsverhoudingen In het Strategisch Akkoord is het uitgangspunt opgenomen lastendekkende premies te realiseren, waarbij, met inachtneming van een ook na te streven evenwichtig inkomensbeeld, rekening wordt gehouden met het afbouwen van bestaande vermogenssaldi die uitgaan boven wat nodig is voor het vormen van een redelijke buffer tegen onverhoopte tegenvallers. Het is, aldus het Strategisch Akkoord, aan het kabinet hier verder invulling aan te geven.
6
In een rapport van een ambtelijke werkgroep (Belasting- en premiestructuur) is al aangegeven dat het vaststellen van lastendekkende premies samen zou kunnen gaan met aanpassingen in de premiestructuur. Het gaat daarbij om de overgang naar een trendmatige lastendekkende premiestelling, het afschaffen van de franchise in het AWF, een verschuiving tussen het werknemersdeel en het werkgeversdeel in de AWF-premie en een verdergaande stroomlijning van de grondslagen van premie- en belastingheffing. De SER heeft in zijn advies over het sociaal-economisch beleid 2002–2006 al aangegeven ten principale voorstander te zijn van structureel lastendekkende premies, maar heeft daarbij ook aangegeven dat dit moet plaats vinden tegen de achtergrond van de EMU-doelstellingen en van een verantwoorde lasten- en koopkrachtontwikkeling. Overwogen zou kunnen worden de SER om advies te vragen over mogelijkheden voor een verdergaande stroomlijning van de grondslagen van de premie- en belastingheffing, waardoor structureel lastendekkende premies in samenhang met een verantwoorde lasten- en koopkrachtontwikkeling, beter mogelijk worden. Met een dergelijk adviesaanvrage zou ook draagvlak gecreëerd worden voor mogelijke oplossingen. Daarnaast zou de adviesaanvrage in kunnen gaan op de premies volksverzekeringen. Bij de volksverzekeringen zouden mogelijk de aanpassing van het premiemaximum in de AOW, eventueel verdergaande vormen van fiscalisering van de AOW en fiscalisering van de ANW aan de orde kunnen komen. De SER heeft in een interim-advies over financiering van de AOW op korte termijn ( SER1977) aangegeven zich nog te willen uitspreken over het inzetten van algemene middelen ter financiering van de AOW. Een commissie van Sociaal Economische Deskundigen (1999) noemt fiscalisering van de AOW en ABWZ als optie en in het advies over het sociaal-economisch beleid voor 2002–2006 wordt door de Raad een ander positionering van het AOW-spaarfonds overwogen. Overwogen zou kunnen worden de Raad om advies over een aanzet voor een integrale visie voor financiering van de AOW op lange termijn te vragen. De AWBZ zal, gezien de stelselherziening ziektekostenverzekeringen, niet in de adviesaanvraag aan de orde komen. Voorts kan een relatie gelegd worden met de modernisering van de arbeidsrelaties, die wellicht ook voor de langere termijn vragen om een andere wijze van financieren van de sociale verzekeringen. Beoogd is een open adviesaanvraag, waarin om een langetermijnvisie wordt gevraagd.
Planning: Eerste kwartaal 2003; afronding van het advies uiterlijk derde kwartaal van 2003. 8. Verplaatsingen in verband met arbeid Werkgevers en werknemers zien zich dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van files en vertragingen. De directe economische schade als gevolg van de files is aanzienlijk. De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft in 2000 (Vervoermanagement: een actualisering, 22 april 2000) CAOpartijen opgeroepen om bij de vaststelling van de CAO uitdrukkelijk rekening te houden met de (gewenste) effecten op het verplaatsingsgedrag van werknemers. Bedrijven die werk hebben gemaakt van vervoermanagement hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt in het beïnvloeden van vervoersstromen van en naar het bedrijf (tijd-, ruimte, en kostenbesparing). Helaas zijn deze aanbevelingen van de STAR nog steeds erg actueel. Er zijn nog veel voordelen te behalen door een goede
7
bereikbaarheid van het bedrijf voor zowel werkgevers als werknemers, maar ook voor klanten en leveranciers. In het Strategisch Akkoord heeft het kabinet aangegeven dat doorstroming van wegen naast de verbreding van wegen ook kan worden bevorderd door terugdringen van autoverkeer door o.a. verkorting van afstanden van woon-werkverkeer en door ICT-toepassingen in werk- en vervoerssituaties. Daarnaast wil het kabinet de fiscale regels bij het woon-werkverkeer vereenvoudigen. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid door de autosnelwegen te verbreden. Er is in deze kabinetsperiode geen sprake van KM-heffing. Vervolgens mag ook van werknemers en werkgevers verwacht worden dat zij zich inspannen om de bereikbaarheid te verbeteren. Het gaat daarbij niet alleen over woon-werkverkeer maar ook om andere vormen van verplaatsingen in verband met het verrichten van arbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de openbare weg, zoals zakelijke verplaatsingen. Arbeidspatronen bieden aangrijpingspunten voor het beleid gericht op een betere bereikbaarheid. Voor die betere bereikbaarheid zijn instrumenten zoals arbeidsvoorwaarden en vervoermanagement van groot belang. Advisering van de SER, waarbij sociale partners een centrale rol spelen, kan de verdere ontwikkeling van vervoermanagement stimuleren. Het advies van de SER zal zich moeten richten op mogelijke, wenselijke en noodzakelijke acties vereist van sociale partners enerzijds en het rijk anderzijds.
Planning: 1e kwartaal 2003 9. Private financieringswijze van stedelijke netwerken In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening zijn ambities geformuleerd ten aanzien van de ontwikkeling van (nationale) stedelijke netwerken zoals de Deltametropool. Door besluiten op elkaar afstemmen werken de steden in een netwerk aan een efficiënter gebruik van de ruimte, een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en een hoogwaardiger vestigingsbeleid. Het kabinet stelt het voeren van een ruimtelijk dynamisch ontwikkelingsbeleid voorop. Daarbij ligt het accent op investeringen die van nationaal belang zijn, en structuur geven aan de regionale ruimtelijke ontwikkeling. De ambities op het gebied van ruimtelijke investeringen overstijgen de middelen van de (rijks-)overheid. Deze ambities betreffen onder meer externe veiligheid, bereikbaarheid, kwaliteit van bestaande woonwijken en binnenstedelijke toplocaties en het realiseren van een aantal «nieuwe sleutelprojecten» (zie het uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid behorende bij de Vijfde Nota en de toetsing door de planbureaus van ICES-maatregelen). Over de ruimtelijke investeringsstrategie, met name voor kansen en knelpunten bij stedelijke transformaties, en mogelijke samenwerkingverbanden en investeringsopgaven voor overheden en marktsector wordt reeds advies gevraagd aan de VROM-Raad. Om deze ruimtelijke investeringsstrategie te kunnen invullen met concrete maatregelen en middelen luidt de vraag aan de SER: «welke vernieuwende financieringsmogelijkheden ziet de SER voor de dekking van deze ruimtelijke investeringsopgaven?»
8
Planning: 2e helft 2003 10. Duurzaamheidsbalans In de Verkenning van het Rijksoverheidsbeleid in het kader van de Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling vraagt het kabinet aan de Planbureaus om jaarlijks een beeld te schetsen van de voortgang op het brede terrein van duurzame ontwikkeling. Op dit moment wordt door de Planbureaus aan een dergelijke «duurzaamheidsbalans» gewerkt. De verschillende betrokken departementen denken mee via een klankbordgroep. Breed gedragen is de gedachte dat een duurzaamheidsbalans meer moet zijn dan het bijeenbrengen en aggregeren van de bestaande rapportages over de toestand van de economie, natuur en milieu, en de sociaalculturele activiteiten en infrastructuur. In de duurzaamheidsbalans zou dan ook gekozen moeten worden voor een combinatie van indicatoren die iets zeggen over de huidige toestand rond een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de bevolking) en indicatoren die iets zeggen over de voortgang van het proces in de richting van duurzame ontwikkeling (bijvoorbeeld in de zin van veranderende preferenties bij sleutelactoren). Het maken van een duurzaamheidsbalans sluit aan bij het uitgangspunt van het Strategisch Akkoord om te zorgen voor een balans tussen materiele vooruitgang, sociale vernieuwing en de kwaliteit van de leefomgeving als sleutel voor een duurzame ontwikkeling. Aan de SER wordt advies gevraagd over de eerste duurzaamheidsbalans die volgens de planning in september 2003 gereed komt.Het gaat dan met name om de vraag of de balans in de uitwerking voldoende aangrijpingspunten biedt voor beleidsmakers en actoren in de samenleving om hun beslissingen in het kader van duurzame ontwikkeling te plaatsen. Overigens kunnen in het proces naar de totstandkoming van de duurzaamheidsbalans nog ander vragen opkomen die van belang zijn om aan de SER voor te leggen.
Planning: 3e kwartaal 2003 11. Voortgang van alle NMP4-transities Het managen van transities, het initiëren en richten van langdurige maatschappelijke veranderingsprocessen, teneinde hardnekkige milieuproblemen aan te pakken is in het NMP4 vastgelegd als een hoofdlijn van het overheidsbeleid voor een aantal belangrijke milieuvraagstukken. Vier transities zijn benoemd: Transitie naar een: 1. duurzame energiehuishouding 2. duurzame landbouw 3. duurzame mobiliteit 4. duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Voor een transitie zijn fundamentele maatschappelijke vernieuwingen op allerlei niveaus nodig, sociaal, economisch, bestuurlijk etc. De benadering van transitiemanagement beperkt zich nadrukkelijk niet tot het milieu maar probeert juist door een verbreding van de doelstelling op o.a. sociaal-economisch gebied een oplossing te vinden voor o.a. de hardnekkige milieuproblemen. De vraag om advies aan de SER over de voortgang van alle transities is met name ingegeven door het feit dat de noodzakelijke transformatie geen zaak is van de overheid alleen, maar van de gehele samenleving.
9
Alle betrokkenen zullen verantwoordelijkheid moeten nemen. De manier waarop de rol en participatie van maatschappelijke partijen zoals bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en NGO’s, maar ook van de overheid kan worden vormgegeven is onderdeel van het leerproces rond het managen van transities. Vooral omdat alle actoren nog zoeken naar de invulling van deze rollen en verantwoordelijkheden is voor het vervolg van de transities advies van de SER over de voortgang met name op dit punt gewenst.
Planning: 2e kwartaal 2003
10