SPORT LICHAMELIJKE OPVOEDING DERDE GRAAD ASO WETENSCHAPPEN-SPORT
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS september 2006 LICAP – BRUSSEL D/2006/0279/027
SPORT LICHAMELIJKE OPVOEDING DERDE GRAAD ASO WETENSCHAPPEN-SPORT EERSTE EN TWEEDE LEERJAAR LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS LICAP – BRUSSEL D/2006/0279/027 September 2006 (vervangt leerplan D/1998/0279/023) ISBN 978-90-6858-664-0
Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
Inhoud VISIE: Lichamelijke opvoeding beoogt de totale persoonsvorming .............................5 1
HET STUDIERICHTINGSPROFIEL........................................................................7
2
BEGINSITUATIE ....................................................................................................8
3
ALGEMENE DOELSTELLINGEN ..........................................................................8
4
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN......................................9
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11
Het leerplan en het opvoedingsproject...........................................................................................9 Werken met het leerplan LO.............................................................................................................9 Vakgroepwerking ............................................................................................................................11 Afzonderlijke lessen voor jongens en meisjes ............................................................................12 Veiligheid .........................................................................................................................................13 Hygiëne ............................................................................................................................................14 Documentatiemap ...........................................................................................................................14 Vervangtaken...................................................................................................................................14 Didactische wenken ........................................................................................................................15 Richtprogramma en planning ........................................................................................................19 Het vak LO en de vakoverschrijdende eindtermen (VOETen) ....................................................19
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN.........................................................21
5.1 5.2 5.3 5.4
Leerplandoelstellingen voor alle bewegingsgebieden................................................................21 Individuele bewegingsgebieden ....................................................................................................24 Interactieve bewegingsgebieden: balspelen................................................................................35 Keuze uit bewegingsgebieden.......................................................................................................40
6
EVALUATIE..........................................................................................................48
6.1 6.2 6.3
Omschrijving ...................................................................................................................................48 Doel van evalueren..........................................................................................................................48 Kwaliteitscriteria van het evaluatie-instrument ...........................................................................50
7
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN .................................................................51
7.1 7.2
Accommodatie.................................................................................................................................51 Materiaal...........................................................................................................................................51
8
HET VAK LO EN DE VRIJE RUIMTE ..................................................................54
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
Situering...........................................................................................................................................54 Beschrijving.....................................................................................................................................54 Werkvormen.....................................................................................................................................54 Bronnen............................................................................................................................................55 Bijkomende suggesties ..................................................................................................................56
9
BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................58
10
LIJST VAN DE EINDTERMEN .............................................................................63
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
3 D/2006/0279/027
VISIE Lichamelijke opvoeding beoogt de totale persoonsvorming
Lichamelijke opvoeding (LO) is een vak van de basisvorming waarin alle aspecten van de motorische vorming aan bod komen. LO levert een bijdrage in de harmonieuze opvoeding van jongeren naar volwassenheid én stimuleert leerlingen tot een actieve, sportieve levenshouding en vrijetijdsbesteding. De lessen LO bieden kansen tot waardeopvoeding en dragen bij tot het realiseren van het christelijk opvoedingsproject van de school. Het vakconcept LO is geëvolueerd naar een concept waarin de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de bewegende mens centraal staat. De actuele vakvisie schenkt aandacht aan de bewegingsgebonden doelen: ontwikkeling van de motorische competenties ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl én aan de persoonsgebonden doelen: ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren. Beweging is het middel om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, in authentieke contexten (voeling met de realiteit), met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden en attitudes. De leraar zorgt dat zowel bewegings- als persoonsgebonden doelen aan bod komen in de lessen LO. Deze vakvisie wordt toegepast in alle onderwijsniveaus en in alle bewegingsgebieden. Van de leraar LO wordt dus veel verwacht. In een dynamische vakgroep vindt hij de nodige stimulansen en ondersteuning.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
5 D/2006/0279/027
1
HET STUDIERICHTINGSPROFIEL
Situering van de studierichting Wetenschappen-sport 'Wetenschappen-sport' is een aso-studierichting die naast wiskunde, talen en andere vormingsgebieden sterk het accent legt op Lichamelijke opvoeding en wetenschappen. Deze studierichting sluit met haar component sport aan bij een cultuurgegeven met belangrijke maatschappelijke invloed. De leerlingen krijgen meer inzicht in de relatie sport, beweging en gezondheid. De leerlingen worden voorbereid op alle vormen van hoger onderwijs. Het belang van de lessen Lichamelijke opvoeding Het vakconcept LO is geëvolueerd naar een concept waarbij de bewegende mens in zijn totaliteit wordt aangesproken. De positieve impact van beweging op de levenskwaliteit en de vormende waarde ervan voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en goed functioneren in groep wordt in de studierichting Wetenschappen-sport ten volle benadrukt. Leerlingen leren de fysieke, psychische en relationele mogelijkheden en beperktheden van zichzelf en anderen inzien en aanvoelen. Dagelijks één lesuur motorische vorming bevordert de harmonische ontwikkeling en heeft een gunstige invloed op weerbaarheid en mentale fitheid. De lessen Lichamelijke opvoeding stimuleren de leerlingen tot positieve sociale interacties (fair-play, samenwerking, hulpvaardigheid, aanvaarden van normen, regels en waarden). Individuele attitudes, zoals leergierigheid, leren genieten van intensief bewegen, kunstzinnig bewegen, zorg voor het lichaam, beheersing, zelfstandigheid en grenzen verleggen, worden ontwikkeld. Het belang van de positief-wetenschappelijke ondersteuning Biologie, fysica en chemie dragen bij tot de studie van de levende en/of niet-levende materie. De leerlingen krijgen meer inzicht in het bewegingsmechanisme en het functioneren van het menselijk lichaam. Waar mogelijk wordt de relatie gelegd met de lessen LO en sport. De leerlingen oefenen zich in het kritisch analyseren, verwerken en evalueren van feitenmateriaal. Ze krijgen inzicht in biologische, fysische en chemische verschijnselen en in de samenhang tussen de vakken. Door haar deductieve opbouw en haar grote aandacht voor het oplossen van problemen levert wiskunde een belangrijke bijdrage tot het inzichtelijk denken, het creatief redeneren en de studie-ijver van de leerlingen. Integratie van wetenschappen in Lichamelijke opvoeding In de derde graad leveren de wetenschappen een mogelijkheid tot het verwerven van elementaire onderzoeksvaardigheden. De leerlingen leren onderzoekstechnieken uit een wetenschapsdomein toepassen op beweging (onderzoekscompetenties). De leerlingen doen een beroep op achterliggende kennis om te komen tot een analyse van hun bewegingen en zo tot zelfsturend leren. Ze leren informatie opzoeken en beheren.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
7 D/2006/0279/027
2
BEGINSITUATIE
Leerlingen die in de derde graad voor 'Wetenschappen-sport' kiezen, staan positief tegenover sport en beweging. Ze vinden het aanleren van nieuwe bewegingen en het samen bewegen belangrijk. Ze beschikken tevens over een goede fysieke conditie en voldoende motorische vaardigheden om deel te nemen aan individuele en interactieve activiteiten uit verschillende bewegingsgebieden. Ze hebben voldoende aanleg, studie-ijver en doorzettingsvermogen om het pakket wiskunde, wetenschappen en talen aan te kunnen. De leerlingen kunnen grote leerstofgehelen verwerken, structureren en instuderen. Ze worden aangemoedigd om leerinhouden zelfstandig te verwerven. De leerlingen ‘Wetenschappen-sport’ hebben dus een duidelijk aso-profiel. Van de leraar wordt voldoende soepelheid en aanpassingsvermogen verwacht ten opzichte van nieuwe leerlingen in het eerste leerjaar. Om de individuele beginsituatie vast te stellen kan bij het begin van het schooljaar een instaptest worden afgenomen.
3
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
De leerlingen verwerven specifieke vaardigheden en kennis (de basis van heel wat spelen, sporten en dansvormen die ze in hun vrije tijd verder kunnen beoefenen) met de nodige aandacht voor vordering, prestatie en een gezonde competitieve ingesteldheid. De specifieke en sportinitiërende vaardigheden uit de bewegingscultuur worden op een zelfstandige wijze ingeoefend terwijl de motorische basiseigenschappen worden onderhouden. Ter ondersteuning kunnen leerlingen een onderzoeksopdracht voorbereiden, uitvoeren en evalueren. De integratie van de wetenschappen biedt een extra kans tot het aanwenden van elementaire onderzoeksvaardigheden. Leerlingen die zich goed en veilig voelen in de les gaan bewegen als aangenaam ervaren. Hun betrokkenheid bij de activiteit wordt groter waardoor ze zich willen inzetten om vorderingen te maken. Door te leren positief omgaan met het eigen kennen en kunnen vormen de leerlingen een realistisch zelfbeeld. Deze eigen ervaringen maken hen ook bewust van het belang van bewegen voor de algemene ontwikkeling, de gezondheid en de sociale integratie. De leerlingen doorlopen een proces waarbij ze leren inzichtelijk denken, spreken en hun mening geven over beweging, gezondheid, sport, de eigen (sport)beleving en het belang ervan in de maatschappij. Ze reflecteren over het eigen handelen. Hun persoonlijke en sociale attitudes worden verder ontwikkeld en zullen een belangrijk fundament zijn voor hun engagement als jonge volwassene. De leraar maakt de leerlingen bewust dat ze voor een groot gedeelte zelf verantwoordelijk zijn voor hun fitheid, gezondheid en welzijn. Ze kennen de waarde van een gezonde bewegingsactieve levensstijl en kunnen hierover hun mening geven.
8 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
4
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN
4.1
Het leerplan en het opvoedingsproject
De school wil haar leerlingen meer meegeven dan louter overdracht van kennis en verwerven van vaardigheden. Waardeopvoeding en christelijk engagement maken deel uit van het opvoedingsproject van de school. In een christelijke levensvisie wordt het leven tegelijk als een gave én een opgave beschouwd. Dit impliceert een positieve levenshouding die ook tot uiting komt in de beleving van het vak Lichamelijke opvoeding. De leraar bevestigt dit door de manier waarop hij met jongeren omgaat. Hij biedt leerlingen een houvast als hij de waarden die hij aanbrengt ook voorleeft.
4.2
Werken met het leerplan LO
Dit leerplan is een graadleerplan voor de onderwijsvorm aso – studierichting Wetenschappen-Sport. De vakgroep maakt een raamplan op voor de twee leerjaren (zie 4.10 Richtprogramma). Het is het basisdocument dat de leraren helpt om visie en lijn in hun lessen te steken, om een inhoudelijk aanbod uit te werken. Het formuleert pedagogisch-didactische suggesties en werkvormen, met zowel aandacht voor de onderwijsdoelstellingen als voor de kenmerken van individuele leerlingen of leerlingengroepen. De eindtermen en de specifieke eindtermen, minimumdoelen die de overheid voor het vak LO oplegt, zijn in het leerplan verwerkt. Als de leraar het leerplan realiseert, realiseert hij meteen de eindtermen. Eindtermen die verwijzen naar een attitude (*) worden nagestreefd. Om het vakconcept weer te geven kunnen er diverse schema’s gehanteerd worden. In dit leerplan wordt geopteerd voor onderstaand algemeen doelenkader. Het vak Lichamelijke opvoeding is motorische basisvorming met beweging als middel om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, in authentieke contexten (voeling met de realiteit), met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden, dynamische en affectieve componenten. In de verschillende bewegingsgebieden komen zowel bewegingsgebonden als persoonsgebonden doelen aan bod.
Bewegingsgebonden doelen Ontwikkeling van de motorische competenties Ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl
Persoonsgebonden doelen Ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren
Dit doelenkader geeft een beeld van het vakconcept LO waarin de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de bewegende mens centraal staat.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
9 D/2006/0279/027
Dit houdt een geïntegreerde realisatie in van de twee doelengroepen: bewegingsgebonden doelen ontwikkeling van de motorische competenties: de leerlingen leren, individueel of in groep, bewegingsvaardigheden verwerven op een verantwoorde, veilige manier en deze toe te passen in andere situaties. ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl: de leerlingen leren verantwoordelijkheid nemen en zorg dragen voor de gezondheid, veiligheid en welzijn van zichzelf en die van anderen. persoonsgebonden doelen ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren: de leerlingen werken aan hun persoonsvorming en hebben aandacht voor sociale vaardigheden. Van de leerling wordt verwacht dat hij zijn leren meer en meer zelf gaat sturen, zijn kennis actief gaat opbouwen en wendbaar kan toepassen in authentieke, levensechte situaties, in samenwerking met één of meerdere leerlingen. De leraar begeleidt en staat samen met de leerling in voor het leerproces. Hij zorgt dat zowel bewegingsals persoonsgebonden doelen binnen zinvolle gehelen van leertaken aan bod komen in de lessen LO. Het creëren van deze krachtige leeromgeving ondersteunt het competentieleren. 1
Leerplandoelstellingen
De vakgebonden eindtermen en de specifieke eindtermen zijn op herkenbare wijze geïntegreerd in de leerplandoelstellingen. –
De bewegingsgebonden en persoonsgebonden doelen die in alle bewegingsgebieden aan bod kunnen komen zijn verzameld in een algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden). De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer leerplandoelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod.
–
Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader.
–
Genummerde leerplandoelstellingen verwijzen naar een vakgebonden eindterm (bv. 8) of een specifieke eindterm (bv. SET 7). Als het om een attitude gaat, wordt er een (*) aan toegevoegd. De lijsten van de eindtermen en de specifieke eindtermen zijn opgenomen in hoofdstuk 10.
De leerplandoelstellingen in dit leerplan zijn dezelfde voor jongens en meisjes maar binnen de bewegingsgebieden kunnen zowel de leerinhouden als de werkvormen om deze doelen te bereiken, verschillen. Naargelang de mogelijkheden in de school (accommodatie, leerlingengroep, vooropgestelde prioriteiten) kiest de vakgroep bijkomende doelstellingen die bijdragen tot de verwezenlijking van het eigen opvoedingsproject. 2
Leerinhouden
De leerinhouden vermeld in dit leerplan zijn suggesties, middelen om de doelstellingen van het vak LO te verwezenlijken. Eenzelfde doel uit het algemeen doelenkader kan gerealiseerd worden door verschillende leerinhouden. De keuze van de leerinhouden is afhankelijk van verschillende factoren zoals beginsituatie, bewegingsgebied, accommodatie en materiaal, geslacht, samenstelling en grootte van de leerlingengroep. 3
Pedagogisch-didactische wenken
Pedagogisch-didactische wenken (werkvormen, materiaalkeuze ...) geven tips omtrent de aanpak van het leerproces en illustreren de vernieuwingen in het vak.
10 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
4.3
Vakgroepwerking
Een goede vakgroep valt op door een hecht informeel en formeel werkverband. De groep streeft naar effectieve samenwerking en gezamenlijke ontwikkeling van visie, leerinhouden, didactische aanpak en evaluatievormen.
Overleg en afstemming tussen de leraren dragen bij tot een vlot verloop en planning van het vak en vergroten de kans om de leerplandoelstellingen en doelen uit het opvoedingsproject van de school te realiseren.
De vakgroepwerking ondersteunt het leer- en vormingsproces van de leerlingen. Leerlingen functioneren beter wanneer zij bij alle leraren eenzelfde visie en aanpak van de lessen ervaren.
Activiteiten binnen de vakgroepwerking geven leraren kansen om zich verder te ontwikkelen. Uitwisselen van informatie en ervaringen, formuleren van aandachtspunten geven aanleiding tot reflectie op het eigen functioneren. Een gevolgde nascholing kan aanleiding zijn om een leermoment in te lassen en samen toepassingen uit te werken.
Uiteraard is het niet de bedoeling dat de leraar zich beknot voelt door te strakke afspraken binnen de vakgroep. Er zal voortdurend ruimte blijven voor eigen ervaringen, persoonlijke bekwaamheid en creativiteit. De vakgroep heeft aandacht voor afspraken in verband met vakoverschrijdende eindtermen, organisatie van naschoolse activiteiten en sportdagen. De vakcoördinator (het vakhoofd, de vakverantwoordelijke) neemt als leidinggevende een speciale plaats in binnen de vakgroep. Hij geeft doelen en perspectieven van de schoolleiding door aan de leraren en vertolkt de ideeën, standpunten en vragen van de vakgroep naar de schoolleiding. Hij zet zich in om met de collega’s een hechte groep te vormen. De vakcoördinator (het vakhoofd, de vakverantwoordelijke) is in de school de vertegenwoordiger van het vak en de spreekbuis van de groep. Het is aangewezen dat hij zowel door de groep als door de schoolleiding erkend en gemandateerd wordt. De vakgroep kan haar verantwoordelijkheden praktisch uitwerken in een deelschoolwerkplan. Voor de invulling wordt uitgegaan van de leerplannen, de ondersteuning van de pedagogische begeleiding en de visie op het vak die aansluit bij het eigen opvoedingsproject van de school. Een goed deelschoolwerkplan kiest en ordent de leerinhouden over de verschillende jaren en geeft richting aan het werk van de leraren. Het is eenvoudig en zinvol, tijd- en energiebesparend. Het laat een gepaste vrijheid toe. Mogelijke rubrieken zijn: 1
Algemene gegevens voor het vak Lichamelijke opvoeding
–
naam, adres, lessenopdracht van de leraren LO;
–
accommodatie: ligging, adres, telefoon ...
2
Afspraken voor de lessen Lichamelijke opvoeding in verband met
–
regels en routines die specifiek zijn voor het vakdomein;
–
veiligheid in het algemeen en de geldende veiligheidsvoorschriften (zie 4.5 Veiligheid);
–
vervangtaken (zie 4.8 Vervangtaken);
–
opvang van leerlingen bij afwezigheid van de leraar LO.
3
Raamplan: horizontale en verticale samenhang
–
Er is planning nodig om tot verticale samenhang te komen in wat jaar na jaar aan de leerlingen aangeboden wordt. Deze opeenvolging van de te leren doelen/inhouden en de stappen die de leerling zet om deze doe-
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
11 D/2006/0279/027
len/inhouden te verwerven, worden leerlijnen genoemd. –
Om tot horizontale én verticale samenhang te komen is samenwerking met collega’s van hetzelfde jaar, van lagere en hogere jaren noodzakelijk.
–
In deze graad (horizontale samenhang) wordt nagegaan welke bewegingsgebieden worden aangeboden voor jongens en meisjes: uit de individuele bewegingsgebieden: atletiek, gymnastiek, zwemmen, ritmische en expressieve vorming ..., uit de interactieve bewegingsgebieden: balspelen waaronder doelspelen en terugslagspelen, uit de bewegingsgebieden van het keuzegedeelte.
4
Jaarplannen
–
Vanuit het leerplan en in samenspraak met de collega's stelt de leraar zijn jaarplan op. Hij houdt rekening met de leerlingengroep, het raamplan, de accommodatie, de effectief beschikbare uren en de nodige evaluatiemomenten.
–
Het jaarplan geeft een overzicht van de leerplandoelstellingen en/of leerinhouden van de bewegingsgebieden, gespreid over het schooljaar.
–
De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod. Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader.
–
Het is nodig dat de jaarplannen van de opeenvolgende jaren op elkaar aansluiten omwille van de continuïteit in het leerproces.
–
Het jaarplan is een hulpmiddel, een persoonlijk werkinstrument om de onderwijskwaliteit te optimaliseren. Een vast model bestaat niet.
5 –
6
Evaluatie De vakgroep maakt afspraken in verband met evaluatie zodat remediëring en rapportering volgens een gezamenlijk stramien kunnen gebeuren (zie 6 Evaluatie). Accommodatie en uitrusting (zie 7 Minimale materiële vereisten)
–
Bij het begin van het schooljaar wordt een rooster opgemaakt met de verdeling van de verschillende beschikbare ruimtes.
–
De vakgroep inventariseert jaarlijks het materiaal. Er wordt nagegaan welk materiaal aan herstelling en/of vervanging toe is. De vakgroep stelt een aankoopplanning voor.
4.4
Afzonderlijke lessen voor jongens en meisjes
De inrichtende macht en de directie hebben de pedagogische vrijheid om de lessen Lichamelijke opvoeding voor jongens en meisjes afzonderlijk of gemengd te organiseren. Op basis van de schooleigen vakvisie argumenteert de vakgroep waarom zij voor een bepaalde keuze opteert. De visie van het VVKSO en de pedagogische begeleiding wordt duidelijk verwoord in de mededelingen van 8 november 1996 betreffende 'Samenzettingen voor Lichamelijke opvoeding - pedagogische aanbevelingen' (M-VVKSO-1996-061). De leraar heeft oog voor zorgbreedte in de klas waarbij elke leerling optimale individuele ontwikkelingskansen krijgt. De organisatie van gemengde groepen vergroot de toename van verschillen in de klassengroep. Dit vergt extra differentiatie.
12 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
4.5
Veiligheid
Afspraken betreffende veiligheid worden meegedeeld in het vak- en/of schoolreglement. De leraar zorgt ervoor dat dit reglement consequent wordt toegepast. Veiligheid krijgt zowel bij de bewegingsgebonden als bij de persoonsgebonden doelen aandacht. 1
Bewegingsgebonden doelen
Motorische competenties –
Materiële veiligheid Onveilig materiaal of onveilige accommodaties worden niet gebruikt. De vakgroep meldt problemen en tekortkomingen, de school zorgt voor herstellingen en vervangingen. De leraar gebruikt veilige opstellingen en werkt met aangepast materiaal in een voldoende grote ruimte. Het is onverantwoord om in een kleine ruimte aan grote groepen les te geven. De leraar past spelregels, terreinafmetingen, gebruik van materiaal en oefenvormen aan in functie van de veiligheid. Wanneer meerdere leraren gelijktijdig lesgeven in éénzelfde ruimte zijn scheidingswanden, die meteen ook het geluid dempen, noodzakelijk. Dit is belangrijk, niet enkel omwille van de veiligheid maar ook om de leerlingen en de leraar de kans te geven zich beter te concentreren zodat het leerrendement voldoende hoog blijft.
–
Veiligheid bij het uitvoeren van oefeningen De leraar werkt leerlijnen uit zodat leerlingen de oefeningen voldoende beheersen om ze op een veilige manier uit te voeren. Kunnen helpen is hier een even belangrijke motorische competentie als kunnen uitvoeren.
Gezonde, veilige en fitte levensstijl –
Materiële veiligheid De leerlingen zijn verplicht aangepaste LO-kledij te dragen. Sieraden (juwelen, uurwerken, piercings ...) en bepaalde accessoires (hoofddoeken, petten ...) zijn in de lessen LO verboden. Bij de vakafspraken kunnen deze regels gedetailleerd geformuleerd worden en aangevuld met afspraken eigen aan de situatie op de school.
–
Veiligheid bij het uitvoeren van oefeningen en taken De leerling leert veilige houdingen aannemen bij het uitvoeren van oefeningen, bij het helpen en bij heffen, dragen, tillen, plaatsen en wegbergen van toestellen ...
–
Veiligheid bij uithouding De leerling leert bij welke intensiteit hij op een veilige en gezonde manier kan oefenen, lopen, zwemmen, fietsen … Meting van de hartfrequentie is aan te raden.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
13 D/2006/0279/027
2
Persoonsgebonden doelen
Zelfconcept en sociaal functioneren –
Emotionele en sociale veiligheid Een leerling wordt gemotiveerd tot leren als hij zich geaccepteerd en gerespecteerd voelt in de les. Angst om te mislukken of uitgelachen te worden kan leiden tot vermijdingsgedrag, tot het kiezen van vertrouwde oplossingen of tot een uitvoering die de leerling niet aankan. Het creëren van een warm lesklimaat, met ruimte voor open dialoog en wederzijdse betrokkenheid, biedt de nodige geborgenheid om nieuwe uitdagingen aan te durven. Emotionele en sociale veiligheid van de leerling zijn even belangrijk als materiële veiligheid.
4.6
Hygiëne
Bij voorkeur is er in de nabijheid van elke LO/Sport-accommodatie een sanitair blok. Hier is ook drinkwater voorhanden. Is dit niet zo, dan zoekt de school gepaste oplossingen. Er zijn afzonderlijke kleedruimtes voor jongens en meisjes. Gelijkvormige oefenkledij en aangepast schoeisel, alleen bestemd voor de lessen LO/Sport, zijn aangewezen. Leraren hebben aandacht voor lichaamshygiëne en gezonde voeding en doen zo nodig beroep op de schoolarts (CLB).
4.7
Documentatiemap
Het is aan te bevelen dat elke leerling een individuele documentatiemap of portfolio samenstelt die informatie kan bevatten over bewegings- en helpertechnieken, eigen vorderingen, reglementen, tactiek, techniek, achtergrondinformatie, evaluatie … Er kunnen ook verslagen van onderzoeksopdrachten in opgenomen worden. Het werken aan deze map helpt de leerlingen hun kennis van de verschillende bewegingsgebieden te verbreden en verdiepen. Vertrekkend van de leefwereld van de leerling stimuleert een portfolio/documentatiemap het zelfstandig en reflecterend leren. Het geeft ook de mogelijkheid ICT in het leerproces te integreren.
4.8
Vervangtaken
Leerlingen met een ‘gedetailleerd medisch attest voor de lessen Lichamelijke opvoeding en sportactiviteiten op school' kunnen deelnemen aan aangepaste activiteiten en/of ingeschakeld worden bij bepaalde opdrachten. Een gedetailleerd medisch attest laat immers deelname aan de les LO toe, zij het in beperkte mate. Deze leerlingen zijn uiteraard ook in LO-kledij. Leerlingen die om medische redenen niet kunnen deelnemen, krijgen een vervangtaak die leereffect heeft ten aanzien van de doelstellingen van het vak. Voor de invulling houdt de vakgroep rekening met de schoolcontext. Tenzij anders afgesproken, werkt de leerling aan deze vervangtaak in het vaklokaal, onder toezicht van de leraar LO. Een theoretische vervangtaak kan een praktische proef niet vervangen bij evaluatie. Eventueel kan een praktische proef uitgesteld worden. Bij twijfel omtrent de inhoud van een medisch attest is het aangeraden contact op te nemen met het CLB.
14 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
De richtlijnen uit volgende mededelingen kunnen van nut zijn bij het vervolledigen van het vak- en/of schoolreglement:
VVKSO-Mededeling 'Maximale deelneming aan de lessen Lichamelijke Opvoeding en sportactiviteiten op school' (M-VVKSO-1999-018);
VVKSO-Mededeling – ‘De rechtspositie van de leerling in het gewoon voltijds secundair onderwijs – het schoolreglement’ (M-VVKSO-2007-021).
4.9
Didactische wenken
Elke leraar LO is samen met de vakgroep verantwoordelijk voor bewegingsonderwijs op maat. Elke leerling krijgt optimale individuele ontwikkelingskansen in overeenstemming met zijn mogelijkheden. Hij leert zijn leerproces in eigen handen nemen. Dit zorgbreed onderwijs veronderstelt een goed management om leerlingenbetrokkenheid uit te lokken via haalbare opdrachten, differentiatie, taakgerichtheid en werkvormen van samenwerkend leren die leiden tot zelfstandig leren. Verscheidenheid in belevingsvormen (spelen, kampen, oefenen en presteren) en oefenomstandigheden (binnen, buiten, individueel, in kleine groepen …) is noodzakelijk. Nascholing is een efficiënt middel om op de hoogte te blijven van de recente ontwikkelingen in het vak LO. 1
Management
Management is het creëren van de omgevingsvoorwaarden om te kunnen leren. Het veronderstelt het sturen en versterken van taakgericht gedrag en het bijsturen van onaangepast leerlingengedrag. Daarnaast heeft management betrekking op de organisatie van: –
de ruimte: plaatsen en verplaatsen van materiaal, bewegingen van leerlingen, indelen in groepen, oog hebben voor veiligheid …;
–
de tijd: verhogen en bevorderen van de actieve leertijd ALT;
–
een veilig en positief leer- en klasklimaat.
ALT houdt in dat de leerlingen actief bezig zijn met relevante leeractiviteiten met een voldoende hoge fysieke intensiteit en een zekere graad van succes, zodat leren mogelijk wordt. De ALT situeert zich niet enkel op het vlak van beweging, maar ook op cognitieve en sociale aspecten van het leren. De samenstelling van de klassen is erg heterogeen op gebied van aanleg, interesse, motivatie en fysieke eigenschappen. Elke klas heeft haar eigen kenmerken en vraagt een specifieke aanpak. De vaardigheid van het ‘managen’ wordt hier een noodzaak. 2
Leerlingenbetrokkenheid
De leraar LO zal leerlingenbetrokkenheid uitlokken door de manier waarop hij omgaat met zijn leerlingen en invulling geeft aan zijn lesgeeftaken. Hij zal met andere woorden in elke les streven naar: –
het creëren van een positief klas- en leerklimaat;
–
een voldoende hoge fysieke intensiteit;
–
optimaliseren van de ALT;
–
een gevarieerd bewegingsaanbod met uitdagende haalbare opdrachten die succeservaringen uitlokken;
–
variatie in oefen- en/of spel- en/of kampsituaties, individueel en/of in groep, binnen en/of buiten;
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
15 D/2006/0279/027
–
variatie in werkvormen: van leraar- tot leerlinggestuurd;
–
leerdoelen in plaats van prestatiedoelen;
–
uitlokken van samenwerking en bevorderen van zelfstandig leren.
3
Differentiatie
Differentiatie laat toe bij heterogene groepen het individueel leerproces te sturen. Er is differentiatie naar tempo en naar niveau: –
bewegingssituaties die klimmen in moeilijkheidsgraad;
–
verschillende opdrachten binnen eenzelfde bewegingssituatie;
–
verschil in hulpverlening;
–
verschil in feedback tijdens het leerproces;
–
verschil in bewegingsantwoorden binnen een opdracht;
–
binnen de leerlingengroep kiezen voor homogene of heterogene groepen ...
Differentiatie is maar mogelijk indien aan een aantal voorwaarden is voldaan: voldoende infrastructuur, ruimte, materiaal, klassengrootte ... (zie 7 Minimale materiële vereisten). 4
Van samenwerkend leren tot zelfstandig leren
De huidige visie op leren legt nadruk op de verantwoordelijkheid van de leerlingen voor hun eigen leerproces. De leraar maakt samen met de leerlingen de geleidelijke overgang van leraarsturing naar leerlingsturing door. Een diversiteit aan werkvormen en een gedifferentieerd aanbod van oefenmogelijkheden in de lessen LO geeft kansen om zelfstandig leren te ontwikkelen. Bij gedeelde sturing en leerlinggestuurde werkvormen wordt meer en meer gebruik gemaakt van periodewijzers, kijk- en taakwijzers: –
–
een periodewijzer is een beknopte leidraad die leerlingen informeert over het thema, de doelen, de duur van de periode, de leerinhouden van de opeenvolgende lessen en de evaluatie. Het opzet is dat elke leerling deze leidraad, voor het begin van een periode en voor elke les, doorneemt en tijdens de lessen opvolgt. kijk- en taakwijzers geven instructie over het aanleren en/of uitvoeren van bewegingsvaardigheden, spelen en taken aan de hand van tekst en afbeeldingen. Daarnaast kunnen ze aanwijzingen geven over de organisatie, de rol van de uitvoerder, helper, observator, organisator, coach, de variatie- en differentiatiemogelijkheden. Kijk- en taakwijzers dagen leerlingen uit om hun leerproces zelf in handen te nemen doordat ze de leerroute, het leertempo en de moeilijkheidsgraad kunnen kiezen in functie van hun eigen mogelijkheden en deze van de groepsleden. Leerlinggestuurde werkvormen zetten leerlingen aan tot reflecteren.
Zelfstandig leren in Lichamelijke opvoeding is meestal samen leren.
Waarom samenwerkend leren?
–
Leerlingen die aan elkaar iets kunnen uitleggen, onthouden beter wat geleerd is, krijgen meer houvast en versterken hun zelfbeeld. Samen werken en leren werkt stimulerend en verhoogt de betrokkenheid. Samenwerken ontwikkelt sociale vaardigheden zoals actief luisteren, gericht hulp vragen, elkaar aanmoedigen, hulp geven, materiaal en werkruimte kunnen delen ... Doordat leerlingen samenwerken, krijgt de leraar meer kansen om andere leerlingen te begeleiden.
– – –
16 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
Waarom zelfstandig leren?
– – – –
Het leren verloopt efficiënter als leerlingen zelf hun leren kunnen sturen. Leerlingen die verantwoordelijkheid krijgen voor hun eigen leerproces, zijn meer intrinsiek gemotiveerd. De leraar krijgt meer tijd om leerlingen individueel te begeleiden als andere leerlingen zelfstandig kunnen oefenen. De leerlingen leren zelf informatie selecteren en verwerken.
Hoe samenwerkend leren en zelfstandig leren bevorderen in de les LO?
Zelfstandig leren en samenwerkend leren begint zeker niet met de leerlingen de totale vrijheid te geven. Integendeel, de leraar volgt een welbepaalde strategie. – –
–
In het begin stuurt de leraar het leren, de leerlingen doen wat er gevraagd wordt. De leraar treedt op als instructeur. Hij zet de leerlingen aan tot zelfstandig werken. Na verloop van tijd kan de sturing gedeeld worden door leraar en leerling. De leraar treedt op als bemiddelaar en coach. Hij biedt situaties aan waarbij de leerlingen tot oplossingen komen met minimale hulp van de leraar. Dit betekent dat de leerlingen niet uitsluitend volgen, maar ook zelf initiatief nemen. Deze instructievorm leidt tot zelfstandig leren en tot samenwerkend leren in groepsverband. De eindvorm van zelfstandig leren is zelfverantwoordelijk leren. De leerling neemt zijn leerproces in eigen handen en de leraar treedt op als raadgever, die zolang het nodig is het leerproces ondersteunt.
Het zelfstandig leren als complexe opdracht voor de leerling ontstaat niet automatisch en is niet voor alle leerlingen haalbaar. Dit neemt niet weg dat leerlingen en leraar in de derde graad kunnen groeien in hun ontwikkeling naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
17 D/2006/0279/027
Onderstaand schema maakt de evolutie van leraarsturing over gedeelde sturing naar leerlingsturing duidelijk. Leraarssturing Individueel leren -
-
-
-
Gedeelde sturing Samenwerkend leren
Leerlingsturing Individueel en/of samenwerkend leren
De leraar treedt op als instruc- - De leraar treedt op als bemidde- teur. laar, coach. De leerling voert uit. - De leerling doet op zelfgekozen wijze wat gevraagd is.
De leraar treedt op als raadgever. De leerling bepaalt zelf wat nodig is om zijn doel te realiseren en neemt zijn leerproces in eigen handen.
De leraar bepaalt de leerinhoud - De leraar biedt situaties aan en geeft aan hoe en waar de waarbij de leerlingen al dan niet leerling de opdracht uitvoert, in groepsverband opdrachten of hoeveel tijd ervoor staat en wat problemen oplossen met een mihij doet als de opdracht af is. nimale hulp van de leraar. De leraar formuleert heldere - De leraar bepaalt grotendeels de doelen en richtlijnen. doelen en legt een deel van de De leerling volgt. leerinhoud vast. - De leerlingen krijgen voor een aantal onderdelen verantwoordelijkheid.
De leraar bepaalt de algemene doelen en ondersteunt het leerproces van de leerling zolang het nodig is. De leerling bepaalt eigen leerdoelen en -inhouden binnen de algemene doelen.
Feedback op de leerinhoud. - Feedback op het leerproces, de Reflectie op het leerresultaat en aanpak en de leerinhoud. sporadisch op het leerproces. - Reflectie op het leerresultaat én op het leerproces.
Feedback op het leerproces, de aanpak en de leerinhoud. Reflectie op het leerresultaat én op het leerproces.
Werkvormen: - doceren - eerder gesloten opdrachten - demonstreren - vraag en antwoord - standenwerk.
Zelfstandig werken
18 D/2006/0279/027
Werkvorm: Werkvormen: - zelfinstructie - eerder open opdrachten - de werkvormen van de gedeelde - standenwerk sturing komen in meer doorge- partnerwerk dreven vorm aan bod. - groepswerk: ° uitwisselen van informatie en oplossingen tussen de groepen ° experts: verdeling van de informatie, de taken en de rollen over de groepsleden; elk groepslid heeft een unieke inbreng waarvan de andere leden afhankelijk zijn. Zelfstandig leren: regelen, kiezen en ontwerpen
Zelfverantwoordelijk leren
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
4.10
Richtprogramma en planning
Binnen het eigen opvoedingsproject ontwikkelen de scholen een aangepast raamplan op basis van het richtprogramma. Dit omvat 6 uur/week: de 2 uur/week 'AV Lichamelijke opvoeding' uit de basisvorming en de 4 uur/week 'AV Sport' uit het specifieke gedeelte. Samen vormen zij één pakket. Dubbeluren (maximaal 2 lesuren LO na elkaar) zijn om organisatorische redenen te verantwoorden. De voorkeur gaat evenwel naar een evenwichtige spreiding van de lesuren LO over de hele schoolweek en over de vijf bewegingsgebieden: atletiek, balspelen, gymnastiek, ritmische en expressieve vorming en zwemmen. De verdeling van bewegingsgebieden ziet er als volgt uit (men kan deze organiseren naar rato van 1 of 2 lestijden per week of in meer globale urenpakketten): Atletiek
50 uur of 1 - 1 uur/week
Balspelen
50 uur of 1 - 1 uur/week
Gymnastiek
50 uur of 1 - 1 uur/week
Ritmische en expressieve vorming
50 uur of 1 - 1 uur/week
Zwemmen
50 uur of 1 - 1 uur/week
Keuze (*)
50 uur of 1 - 1 uur/week
Het zesde lesuur (*) kan gebruikt worden als: - uitbreiding of verdieping van één of meer van bovenvermelde bewegingsgebieden. - verbreding en verdieping van niet-vermelde bewegingsgebieden en bewegingsgebieden uit de keuze. Het is aan te raden om die bewegingsgebieden beperkt te houden tot twee per leerjaar. Enkele voorbeelden zijn circusvaardigheden en -spelen, contact- en/of verdedigingsvormen, fitness, frisbee, houdingsopvoeding, klimmen, oriëntatielopen, rope skipping, slag- en loopspelen, schaatsvormen, reanimatie en EHBO … (zie 5.4 Keuze uit bewegingsgebieden) Andere bewegingsactiviteiten kunnen als initiatie aangeboden worden op sportdagen of sportkampen (bv. watersport, ski, avonturen ...). De leerlingen worden ingeschakeld in bewegings- en sportprojecten op school en daarbuiten door middel van activiteiten die direct aansluiten bij de eigen leefwereld, die van vrienden, familie en school (zelfstandig werk).
4.11
Het vak LO en de vakoverschrijdende eindtermen (VOETen)
Werken aan de vakoverschrijdende eindtermen is een schoolopdracht waaraan het vak L.O. voluit kan participeren. Lichamelijke opvoeding leent zich uitstekend voor de realisatie van vele vakoverschrijdende eindtermen. Het koppelt bewegen aan leren, nadenken, beleven, spelen, samenwerken en nog zoveel meer. De vakeigen doelen sluiten bovendien naadloos aan bij de vakoverschrijdende eindtermen: 1
Bewegingsgebonden doelen
–
De ontwikkeling van de motorische competenties biedt kansen tot het concreet invullen van doelstellingen uit leren leren (LELE).
–
Het verwerven van een gezonde, veilige en fitte levensstijl maakt deel uit van het globale schoolgebeuren
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
19 D/2006/0279/027
waarbij buiten LO ook andere vakken en gezondheidseducatie (GEED) betrokken worden. Natuurgebonden activiteiten bieden op hun beurt goede mogelijkheden tot geïntegreerd werken en tot het realiseren van doelstellingen in verband met milieueducatie (MIED). Ook bepaalde eindtermen in verband met opvoeden tot burgerzin (BUZI) situeren zich in deze doelencategorie. 2 –
Persoonsgebonden doelen De eindtermen met betrekking tot het zelfconcept en het sociaal functioneren sluiten dan weer sterk aan bij die voor sociale vaardigheden (SOVA).
Ook diverse naschoolse sportontmoetingen, sportdagen en studiedagen waarbij sportieve activiteiten aanvullend kunnen ingepast worden in het geheel van de uitstap bieden heel wat kansen om vakoverschrijdende eindtermen expliciet te realiseren.
20 D/2006/0279/027
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN
5.1
Leerplandoelstellingen voor alle bewegingsgebieden
De bewegingsgebonden en persoonsgebonden doelen die aan bod kunnen komen in alle bewegingsgebieden zijn verzameld in volgend algemeen doelenkader. De leerplandoelstellingen die verwijzen naar eindterm 13 staan niet in het algemeen doelenkader en worden gerealiseerd via de balspelen. Het nummer achter de doelen verwijst naar de vakgebonden eindterm of de specifieke eindterm (SET), een (*) geeft aan dat het om een attitude gaat. De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit dit algemeen doelenkader. De leerplandoelen uit ‘Samenleving’ en ‘Onderzoekscompetenties’ komen ook aan bod. Leerplandoelstellingen die terug te vinden zijn bij de bewegingsgebieden worden door de leraar gekoppeld aan de doelen uit het algemeen doelenkader. Via zelfgekozen werkvormen beoogt de leraar een kwaliteitsvolle bewegingsopvoeding waarbinnen leerlingen een eigen leertraject afleggen. In functie van de context en de situatie streeft hij naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
21 D/2006/0279/027
22 D/2006/0279/027
Het vak Lichamelijke opvoeding is motorische basisvorming met beweging als middel om zinvolle gehelen van leertaken aan te bieden, in authentieke contexten (voeling met de realiteit), met de nadruk op integratie van kennis, vaardigheden, dynamische en affectieve componenten In de verschillende bewegingsgebieden komen zowel bewegingsgebonden als persoonsgebonden doelen aan bod.
Bewegingsgebonden doelen Ontwikkeling van de motorische competenties
-
3de graad ASO – Wetenschappen-sport Sport
Ontwikkeling van een gezonde, veilige en fitte levensstijl
-
zijn bereid gepaste verantwoordelijkheid bij (helper)taken op te nemen en passen daarbij gezamenlijk afgesproken veiligheidsregels toe, ook in nieuwe bewegingssituaties (1) (2) kiezen, uit een aanbod en op basis van afgesproken criteria, het meest geschikte leertraject om een bewegingsopdracht op te lossen en uit te voeren, alleen of met anderen, zodat zij succes ervaren bij een gelukte uitvoering (3) (7) (*15) ontwikkelen creativiteit bij het maken van eigen oefenreeksen en combinaties en passen verworven inzichten en vaardigheden toe in andere bewegingscontexten (9) (10) (11) wisselen bewegingservaringen uit, trekken hieruit conclusies voor de eigen uitvoering waardoor zij gekende vaardigheden kunnen toepassen op een hoger niveau zodat zij duurzame bewegingsvreugde ervaren op basis van competente deelname (8) (12) (*15) (SET 7) gaan na, aan de hand van vooropgestelde criteria, of zij vorderingen maken bij het uitvoeren van bewegingsopdrachten en sturen zelfstandig het leerproces bij (6) bepalen haalbare tactische, technische, mentale, conditionele, cognitieve doelen voor zichzelf en voor de groep, ontwikkelen deze basisvaardigheden om tot bewegingsuitvoering en bewegingsontwikkeling te komen en stellen hierbij prioriteiten (SET 1) (SET 8) voeren bewegingen en acties met inzicht en vaardigheid uit, individueel en in groep (SET 2) zetten motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment in om te komen tot goede bewegingsuitvoeringen of voor het bereiken van een bepaald spel- of bewegingsdoel (SET 3) tonen inzicht in bewegingen en acties door een correcte en aangepaste interpretatie van vooropgestelde normen en trainingsprincipes voor fysieke bekwaamheden en hun toepassing in verschillende bewegingsgebieden (SET 4) ervaren het belang van taakgericht werken voor esthetisch-expressieve en/of sportefficiënte beweging in verschillende omstandigheden (SET 5) hebben bij bewegingsuitvoeringen aandacht voor de samenhang van ruimtegebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen (SET 6) vinden het belangrijk regelmatig meer te bewegen om een gezonde, bewegingsactieve levensstijl te verwerven en zijn zich bewust van de verschillende mogelijkheden hiervoor (16) (*21) (*22) ervaren in bewegingsopdrachten dat een goede lichaamshouding, rugsparend heffen, dragen en helpen belangrijk zijn voor een fit en gezond leven en passen dit toe in nieuwe bewegings-, studie- en werksituaties (16) (19) zijn bereid een goede fysieke conditie en gezondheid op te bouwen door eigen doelen voorop te stellen en daarbij kritisch om te gaan met het bewegingsaanbod in de leefomgeving (*14) (20) (*22) verwerven de elementaire kennis van eerste hulpverlening en reanimatie om dit spontaan te kunnen toepassen in noodsituaties (17) (18) kunnen de invloed van gezond bewegen op de fysieke, mentale en sociale gezondheid duiden en vergelijken met andere factoren die de gezondheid beïnvloeden (SET 9) streven evenwicht na tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid, met een controle hiervan door de correcte interpretatie van meetresultaten (SET 10) passen bij eigen sportbeoefening belangrijke principes toe van fitheid, veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik (SET 11)
3de graad ASO – Wetenschappen-sport Sport
Persoonsgebonden doelen Ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren
-
geven aan welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden, maken in overleg samen keuzes uit het activiteitenaanbod van de school en organiseren bewegingsactiviteiten aangepast aan de deelnemers (5) (24) (25) zijn bereid leiding te nemen over en leiding te aanvaarden van medeleerlingen, rekening houdend met het eigen niveau en dat van de anderen en luisterbereidheid te tonen bij het uitwisselen van bewegingservaringen (8) (23) zijn bereid om, rekening houdend met de eigen mogelijkheden, zelfstandig een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen door samenwerking met en positieve feedback aan medeleerlingen mogelijk te maken en te bevorderen (4) (8) ervaren dat motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld, belangrijke aspecten zijn bij sportbeoefening, sportbeleving en sportief presteren (SET 12) gebruiken verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen (SET 13) realiseren samenwerking en teamvorming tijdens sportbeoefening en bij sportprestaties (SET 14) vertonen sociaal aanvaardbaar gedrag op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens (SET 15) ervaren dat sportbeoefening bijdraagt tot sociale interacties (SET 16)
Samenleving -
ervaren, via eigen sportbeoefening en sportbeleving, dat sport verweven is met en effecten heeft op andere maatschappelijke domeinen (SET 17) informeren zich over organisaties en netwerken, die bijdragen tot een aanbod van sport- en bewegingssituaties voor verschillende doelgroepen (SET 18)
Onderzoekcompetentie -
oriënteren zich op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken (SET 19) kunnen, ter ondersteuning van de bewegingspraktijk, een onderzoeksopdracht over sportthema’s voorbereiden, uitvoeren en evalueren (SET 20) rapporteren de onderzoeksresultaten en conclusies en confronteren ze met andere standpunten (SET 21)
23 D/2006/0279/027
5.2
Individuele bewegingsgebieden
De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit het algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden) waaraan hij wil werken. Afhankelijk van de gekozen leerinhouden worden de bijbehorende leerplandoelstellingen uit de linkerkolom gekoppeld aan de vooropgestelde doelen uit het algemeen doelenkader. De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. Een aantal lestijden waarin individuele bewegingsgebieden aan bod komen, is opgelegd (zie 4.10 Richtprogramma). De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO). De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie).
5.2.1
Atletiek
In de derde graad ligt het accent op een juiste technische uitvoering van genormeerde atletiekbewegingen. De leerlingen verwerven kennis en inzicht in de technieken. Het oefenen van de juiste technieken gekoppeld aan hogere eisen voor vordering, prestatie en conditie vereist een goede fysieke conditie. In atletiek is er een hoge correlatie tussen de techniek en de prestatie. Het afwisselend benadrukken van beide componenten biedt voor alle leerlingen motivatie- en vormingskansen. Het aanbieden van een algemeen krachtprogramma is gericht naar de verschillende disciplines. Per jaar worden er vier proeven aangeboden: korte en lange afstand lopen, een sprong en een worp. Over de graad komen alle vermelde proeven aan bod. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN LOPEN
•
de relatie inzien tussen inspanning, ontspanning en – recuperatie – ontspannen lopen met aandacht voor de juiste – arm- en beenbewegingen – spurten en middenlange loopafstanden uitvoeren – in bochten lopen
•
elementaire startprocedure kunnen uitvoeren
•
vanuit de startblokken een juiste gehurkte start nemen
•
weten welke voet vooraan geplaatst wordt en waarom
•
de juiste afstand tussen beide voeten kunnen bepalen
•
techniek van stokwissels beheersen
–
aflossingsproeven
•
het ritmisch lopen volhouden
–
hordenlopen: driepassenritme
•
juiste coördinatie van arm- en beenbeweging be- – heersen bij het overschrijden van de horden
• • •
24 D/2006/0279/027
looptechniek de start spurten 200 of 400 meter 800 of 1 500 meter
hordenlopen: meisjes 100 meter, jongens 110 meter
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
•
ademhaling leren observeren en controleren
•
de inspanning doseren
•
de inspanning volhouden
–
keuze uit diverse duurlopen/uithoudingsproeven
SPRINGEN •
de juiste lengte van aanloop uitzetten en aanpas- – sen
verspringen: hangtechniek (jongens); hurk- of hangtechniek (meisjes)
•
hurk- of hangtechniek uitvoeren
hoogspringen: flop
•
fosbury flop met volledige boogvormige aanloop uitvoeren
•
een beheerste zweeffase uitvoeren
•
veilig en gecontroleerd landen
–
WERPEN –
•
kogel: de O’Brien kogelstoottechniek beheersen
• •
speer: speerworpen met volledige aanloop uitvoe- – ren – een versnellende aanloop kunnen uitvoeren
•
juiste bekkeninzet
•
werparm achter de romp houden tijdens de rotatie
•
gedisciplineerd werken in functie van veiligheid
•
de opgelegde minimumnormen voor prestatie bereiken
kogelstoten: 3 kg (meisjes), 5 kg (jongens) discuswerpen: 1 kg (meisjes), 1,5 kg (jongens) speerwerpen: (initiatie) 600 gr (meisjes), 800 gr (jongens)
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Om het leerproces in de lessen atletiek te bevorderen doet de leraar een gedifferentieerd aanbod van werkvormen en oefenmogelijkheden (zelfstandig leren).
•
In functie van het lesverloop bevordert aandacht voor opwarming, hartslagmeting, ademhalingscontrole en cooling down het gemotiveerd werken. Tijdens de activiteiten wordt de nadruk gelegd op het interpreteren van lichaamssignalen (ademhaling, hartslag, spierpijn, zweten, afkoeling ...). In elke les voorziet de leraar een gedeelte fysieke basisvorming.
•
Er is steeds aandacht voor de eigen veiligheid en voor die van de anderen bij het werpen, het springen, het lopen in banen, het voorbijlopen ... Voor verspringen is een zandbak noodzakelijk. Het landen op een landingsmat is, omwille van het gevaar voor kwetsuren, af te raden (zie 4.5 Veiligheid).
•
De lesintensiteit kan verhoogd worden door een doorschuifsysteem, standenwerk, oefenen in kleine groepen, leerlingen die zelf prestaties meten (management).
•
Atletiek leent zich goed tot het bijhouden van individuele vorderingen van leerlingen in verband met o.a. de conditie. Leerlingen leren zelfstandig deze gegevens te verwerken.
•
Bij uithouding wordt er gewerkt met niveaugroepen waarin leerlingen hun looptempo leren aanpassen in functie van de afstand (differentiatie).
•
Het uitwerken van een aangepaste (punten)tabel voor de eigen school, voor jongens en meisjes, is een taak van de vakgroep.
•
De bijgevoegde tabellen zijn richtinggevend voor jongens en meisjes en een didactische ondersteuning voor de leraar. Deze tabellen zijn opgesteld op basis van prestaties bij een genormeerde accommodatie. Ze kunnen aangepast worden per school, rekening houdend met de eigen leerlingenpopulatie. De 10-
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
25 D/2006/0279/027
puntenbalk geeft de mediaan van de betrokken leerlingengroep aan. Dit betekent dat de kolommen met prestaties per discipline naar boven of naar onder kunnen verschuiven ten opzichte van de puntenkolom. De minimumnorm is: met twee loopproeven, één springproef en één werpproef een totaal van 40 punten behalen. In het tweede leerjaar wordt een progressie ingebouwd. De leerlingen zijn op de hoogte van de gevraagde minimumnorm. Er kan ook een meerkamp georganiseerd worden met onder meer de volgende onderdelen: voor de jongens: een 9-kamp: loopnummers: 100 m, 400 m, 1.500 m, 110 m horden; springnummers: verspringen en hoogspringen; werpnummers: kogelstoten, speerwerpen en discuswerpen; voor de meisjes: een 7-kamp: loopnummers: 200 m, 800 m, 100 m horden; springnummers: verspringen en hoogspringen en werpnummers: kogelstoten en speerwerpen. •
In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
PUNTENTABEL MEISJES DERDE GRAAD Wetenschappen-sport
Punten
100 m
800m
5 km
Cooper
Ver
Hoog 1,45
3 kg Kogel 10,80
600 g Speer 27
1 kg Discus 26
20
13”5
2'25
22'
2900
4,9
19
13”7
2'30
22'30
2850
4,8
1,43
10,50
26
25
18
13”9
2'35
23'
2800
4,7
1,41
10,20
25
24
17
14"1
2'40
23'30
2750
4,6
1,39
9,90
24
23
16
14"3
2'45
24'
2700
4,5
1,37
9,60
23
22
15
14"5
2'50
24'30
2650
4,4
1,35
9,30
22
21
14
14"7
2'55
25'
2600
4,3
1,33
9,00
21
20
13
14”9
3'00
25'30
2550
4,2
1,30
8,70
20
19
12
15”1
3'05
26'
2500
4,1
1,27
8,40
19
18
11
15”3
3'10
26'30
2450
4,0
1,24
8,10
18
17
10
15"5
3'15
27”
2400
3,9
1,21
7,70
17
16
9
15"7
3’20
27'30
2300
3,8
1,18
7,20
16
15
8
15"9
3’25
28'
2200
3,7
1,15
6,70
15
14
7
16”1
3'30
28'30
2100
3,6
1,12
6,20
14
13
6
16”3
3'35
29'
2050
3,5
1,10
6,00
13
12,5
5
16”5
3'40
29'30
2000
3,45
1,08
5,80
12,5
12
4
16”7
3'48
30'
1 950
3,40
1,07
5,60
12
11,5
3
16"9
3'51
30'30
1 900
3,35
1,06
5,40
11,5
11
2
17”1
3'54
31'
1 850
3,30
1,05
5,20
11
10,5
1
17"3
3'57
31'30
1800
3,25
1,04
5,00
10,5
10
26 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
PUNTENTABEL JONGENS DERDE GRAAD Wetenschappen-sport
Punten
100 m
1 500 m
5 000 m
Cooper
Ver
Hoog 1.72
5 kg Kogel 14,00
800 g Speer 38
1,5 kg Discus 30
20
11"6
4'30
18
3400
5,70
19
11"7
4'35
18'15
3350
5,60
1.70
13,50
37
29
18
11"8
4'40
18'30
3300
5,50
1,68
13,00
36
28
17
11"9
4'45
18'45
3250
5,40
1,66
12,50
35
27
16
12"0
4'50
19
3200
5,30
1,64
12,00
34
26
15
12"2
4'55
19'30
3150
5,20
1,62
11,50
33
25
14
12"4
5
20
3100
5,10
1,58
11,00
32
24
13
12"6
5'05
20'30
3050
5,00
1,54
10,50
31
23
12
12"8
5'10
21”
3000
4,90
1,50
10,00
30
22
13"
5'15
21”30
2950
4.80
1,46
9,50
29
21
10
13"2
5’20
22
2900
4,70
1.42
9
28
20
9
13"4
5'25
22'30
2850
4,60
1.38
8,50
27
19
8
13"6
5'30
23
2800
4,45
1,35
8,00
26
18
7
13"8
5'35
23'30
2750
4,30
1,30
7,50
25
17
6
14"0
5’40
24
2700
4,15
1,25
7,00
24
16
5
14"2
5’45
24'30
2650
4,00
1,23
6,50
23,5
15
4
14"4
5'50
25
2600
3,90
1,21
6,00
23
14
3
14"6
5'55
25'30
2550
3,80
1,19
5,60
22,5
13
2
14"7
6’
25'45
2500
3,70
1,17
5,40
22
12
1
14"8
6'05
26’
2450
3,60
1,16
5,20
21,5
11
11
5.2.2
Gymnastiek
Er wordt veel aandacht geschonken aan de doelstellingen die eigen zijn aan het turnen: technisch juiste uitvoering, bewegingsinzicht, maximale vormspanning, grote bewegingsamplitude … Alle oefeningen worden uiteindelijk uitgevoerd met een bijzondere aandacht voor afwerking. Omwille van de hogere moeilijkheidsgraad van de oefeningen zijn actieve helpers aanwezig, eventueel ook bij de uiteindelijke bewegingsvorm. Andere gymnastiekdisciplines zoals acrogym, trampoline, tumbling kunnen als uitbreiding aangeboden worden. In de derde graad worden de bewegingsvormen uitgevoerd aan de specifieke turntoestellen voor jongens en meisjes.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
27 D/2006/0279/027
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN HOUDINGEN - EVENWICHT
•
bewegingsinzicht verwerven in de verschillende – bewegingsfamilies – houdings- en bewegingsjuistheid nastreven – voldoende vormspanning ontwikkelen – elkaar correct helpen en beveiligen – creativiteit en afwerking nastreven
•
zelfstandig werken
•
angst overwinnen
•
basiseigenschappen verbeteren: vooral lenigheid, kracht, snelheid en coördinatie
•
optimale fitheid ontwikkelen
•
aandacht voor veiligheid van anderen, zichzelf en het materiaal
•
houdings- en rugscholingstechnieken toepassen
•
evenwicht verbeteren
•
landen in evenwicht
• • • •
evenwichtsstanden (mat, balk) handstand (balk) (herenbrug) schouderstand (herenbrug) op- en afsprongen (balk, rek, herenbrug) sprongen (mat, balk, kast)
DRAAIEN •
bewegingsinzicht verwerven bij draaibewegingen
Pirouettes (balk, mat)
•
lichaamsbeheersing verbeteren bij rotaties
Voorwaarts
•
coördinatie en oriëntatie verbeteren
–
molendraai (rek, damesbrug)
•
bewegingsamplitude verruimen
–
buikdraai (rek, damesbrug)
–
rollen (balk, herenbrug)
–
salto (sprong)
–
handstand rollen (mat)
Achterwaarts –
borstwaarts omtrekken (rek, damesbrug)
–
buikdraai en onderzwaai (rek, damesbrug)
–
zolendraai (rek, damesbrug)
–
in- en uitkogelen (ringen)
–
salto (sprong)
KIPPEN EN FELGEN •
bewegingsinzicht verwerven in de (strek-)buig-strek – bewegingen –
28 D/2006/0279/027
achterwaarts rollen naar handstand (stut) (mat) bovenarmkip (herenbrug)
–
kip tot steun (ringen)
–
felgopzwaai (damesbrug, herenbrug, rek)
–
molenopzwaai (rek, damesbrug)
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
•
–
zitomdraai achterwaarts/voorwaarts (rek, damesbrug)
OVERSLAGEN • • • •
bewegingsinzicht verwerven in de omkeringen in Voorwaarts de verschillende richtingen – handstand overslag (mat, balk: afsprong, sprong) ruimteperceptie ontwikkelen Zijwaarts lichaamsbesef ontwikkelen – rad (mat, balk) landen in evenwicht na omkeringen – rad op één hand (mat, balk) –
rondat (mat, sprong, balk: afsprong)
Achterwaarts –
flik-flak (mat)
SLINGEREN •
tijdsperceptie ontwikkelen
–
eenvoudige slingerbewegingen (diverse toestellen)
–
voor- en achteropzet (herenbrug)
VERBINDINGEN •
combinaties vloeiend uitvoeren en verbinden
•
de uithouding verbeteren door de duur en de herhaling te verhogen
–
aan de specifieke toestellen
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Om de lesintensiteit te verhogen kunnen leerlingen, na voldoende voorbereiding, zelfstandig oefenen aan verschillende toestellen (standenwerk). De sturing van het leerproces door de leraar wordt in welbepaalde stappen overgedragen aan de leerling. De leraar biedt situaties aan waarbij de leerlingen al dan niet in groepsverband opdrachten of problemen oplossen met een minimale hulp van de leraar. Het werken met of/of vormen, is een differentiatiemogelijkheid: leerlingen krijgen opdrachten op verschillende ontwikkelingsniveaus (zelfstandig leren).
•
Om op een veilige manier een beweging in te oefenen worden helpertechnieken aangeleerd en samenwerking gestimuleerd. Het vertrouwen in de helper(s) en het inzicht in de beweging kan hierdoor vergroten. Zweefrol met afstoot in de minitrampoline is af te raden (veiligheid).
•
Leerlingen worden gecoacht om in kleinere groepen eenvoudige en goed afgelijnde lesonderdelen aan elkaar aan te leren, bijv. een opwarming en/of leseinde.
•
In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
5.2.3
Ritmische en expressieve vorming
Er wordt verder gebouwd op de basisbewegingen en ritmische structuren uit de 2e graad, met grotere complexiteit, afwerking en expressie. De technische en esthetische uitvoering, de lenigheid, het houdings- en bewegingsbesef zullen sterk moeten verbeterd worden. De leerlingen worden aangespoord tot het zelf vervolledigen of uitwerken van dansgehelen (individueel, met partner of in groepsverband). Het ‘dansbeleven’ staat altijd centraal.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
29 D/2006/0279/027
De vakgroep maakt een gemotiveerde keuze uit elke rubriek. De reeks ritmische dans- en expressievormen kan aangevuld worden. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN RITMISCHE BEWEGINGSVORMEN
•
juiste bewegingsritmes beheersen
•
coördinatie verbeteren
•
lichaams-, tijds- en ruimtegevoel verbeteren
•
bewegingen verruimen
•
dansbeleving ervaren
•
eigen bewegingsmogelijkheden en globale bewegingsactiviteiten exploreren
–
combinatie van basisbewegingen naar totaalbewegen
–
met/zonder materiaalgebruik (eigen lichaam, muziek, percussie, tuigen …) o.a. body-drum, ritmische gymnastiek …
BEWEGINGSEXPRESSIE •
expressief en creatief bewegen
–
verschillende bewegingsvormen (houdingen, geïsoleerde bewegingen, basisbewegingen …)
–
combineren en maken van bewegingsreeksen
–
met/zonder materiaalgebruik
–
vraag- en antwoordspel
DANSTECHNISCHE BEWEGINGSVORMEN Etnische dans •
dansen uit verschillende culturen kennen en kun- – nen uitvoeren
•
sociale omgang in de klasgroep bevorderen
dansen uit de verschillende cultuurgemeenschappen
Artistieke dans •
bewust een correcte houding en beweging na- – streven, met aandacht voor een vlotte, dansante en technisch juiste uitvoering een choreografisch groepswerk maken
•
originaliteit nastreven
•
zin voor afwerking en vormgeving tonen
jazzdans, klassieke dans, moderne dans … In moeilijkere combinaties
Actuele dans •
juiste dansterminologie hanteren
•
kritisch zijn bij verkennen van nieuwe dansrages
•
uithouding verbeteren
–
hip-hop, streetdance, aerobic, cardiofunk, footrobics, rope skipping …
Sociale dans •
typische houdingen en kenmerken van de dansen – kennen en toepassen
•
rol van jongen en/of meisje uitvoeren
•
motorisch geheugen oefenen
30 D/2006/0279/027
partnerdans, rock & roll, cha-cha, wals, jive, salsa …
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Voldoende ruimte en goede didactische middelen: degelijke muziekinstallatie, cd's, cassettes, spiegel ... (management).
•
Observatie door een medeleerling of een video-opname zorgen voor feedback (zelfstandig leren).
•
De muziekkeuze moet doordacht zijn met aandacht voor maat, ritme, muzikale zin … De muziek is de basis voor het samenstellen van de dans in functie van accenten, dynamiek in de bewegingen. De muziek is bij voorkeur van bij het begin van het leerproces aanwezig (leerlingbetrokkenheid).
•
Korte, open opdrachten met duidelijke doelstellingen stimuleren de creativiteit en het plezier van bewegen op muziek. Hierbij krijgen de leerlingen individueel kansen om zich al dansend te durven uiten (leerlingbetrokkenheid).
•
De moeilijkheidsgraad kan variëren op technisch vlak en op muzikaal - ritmisch vlak (differentiatie).
•
Er kan individueel, met partner of in groep geoefend worden en in verschillende opstellingen: kring, vierkant, kruis, rijen … (leerlingbetrokkenheid).
•
Spontane dansuitingen van de leerlingen kunnen worden gebruikt als inspiratiebron. De voorkeur wordt gegeven aan dynamische en eenvoudige vormen om sfeer te scheppen en de leerling een gevoel van welbehagen te geven (management).
•
De leerlingen oefenen om individueel, met partner of in groep aan de hand van choreografische basisregels (in verband met ruimte, tijd …) en geleerde danstechnieken een goed afgewerkt dansgeheel naar voor te brengen (sociaal functioneren).
•
Iedereen eerbiedigt de inbreng van de anderen.
•
Voor bewegingsexpressie kan inspiratie gevonden worden in geluid, voorwerpen, stilte, de omgeving, bewegingen en houdingen van de partner, percussie …
•
In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
5.2.4
Zwemmen
In de 3de graad worden de 4 wedstrijdslagen met de techniek van start- en keerpunten aangeboden. De leerlingen leren bepaalde prestaties (snelheid, uithouding) leveren. Ze verwerven basistechnieken uit het reddend zwemmen. Er worden minimum 5 proeven geëvalueerd: 2 korte afstandsproeven, 2 halflange afstandsproeven en 1 lange afstandsproef. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN AANLEREN - VERVOLMAKEN VAN TECHNIEKEN uit het zwemmen
•
verschillende technieken beheersen en verfijnen – (kwalitatieve uitvoering)
zwem-, start- en keerpunttechnieken van schoolslag en crawl
•
inzicht verwerven over de meest efficiënte zwem-, – start- en keerpunttechnieken, rekening houdend met de reglementen en met foutenanalyse – technische onderdelen onderscheiden en benoemen
rugslag en vlinderslag: beenbeweging, armbeweging, ademhaling, coördinatie
• •
teambeleving tijdens aflossing ervaren –
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
startduik van rugslag en vlinderslag: uitgangshouding, afstoot, zweeffase, waterintrede, gestroomlijnd drijven en gepast de zwembeweging inzetten open keerpunt van vlinderslag en tuimel-keerpunt van crawl en rugslag: aantikken, draaien, afsto-
31 D/2006/0279/027
ten, gestroomlijnd drijven en gepast de zwembeweging inzetten –
wisselslag (individueel en in aflossing)
uit het reddend zwemmen • • •
• •
technieken kennen en toepassen om een ander in – een noodsituatie te helpen – inzicht verwerven in bepaalde noodsituaties zodat men op de juiste manier kan handelen – verschillende bevrijdingstechnieken toepassen om – zich als redder uit de greep van een slachtoffer te – bevrijden – verschillende vervoerstechnieken toepassen om – een slachtoffer te vervoeren
verschillende sprongen om in het water te gaan eendenduik en oppervlakteduik in functie van het opduiken van voorwerpen of een pop het opduiken van voorwerpen of een pop vervoerstechnieken bevrijdingstechnieken hinderniszwemmen onderwaterzwemmen
elementaire kennis van het reddend zwemmen opdoen UITHOUDING
•
zwemtechnieken aanpassen in functie van uithou- – ding
15 minuten crawl
SNELHEID EN WEERSTAND •
bereidheid tonen tot volharding
•
motorische basiseigenschappen verbeteren: kracht, snelheid en coördinatie
•
tempozwemmen
•
zwemtechnieken aanpassen in functie van de snelheid
•
in een vooropgestelde tijd en volgens de reglementen kunnen zwemmen
–
korte afstand: x 25 m vlinder x 50 m crawl, schoolslag en rugslag
–
halflange afstand: x 100 m crawl, schoolslag, wisselslag en rugslag
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Om de lesintensiteit te verhogen kunnen leerlingen, na voldoende voorbereiding, zelfstandig oefenen. De sturing van het leerproces door de leraar wordt in welbepaalde stappen overgedragen aan de leerling. De leraar biedt situaties aan waarbij de leerlingen al dan niet in groepsverband opdrachten of problemen oplossen met een minimale hulp van de leraar. Het werken met of/of vormen, is een differentiatiemogelijkheid: leerlingen krijgen opdrachten op verschillende ontwikkelingsniveaus (zelfstandig leren).
•
Duidelijke afspraken in verband met het gebruik van kleedkamer, douche, afwezigheden, vervoer ... zorgen voor een veilig lesklimaat en een positieve gezondheidsopvoeding (GEED).
•
Het dragen van een sportief zwempak/broek is verplicht en een zwembril is aan te raden.
•
Afhankelijk van de accommodatie kunnen andere zwembadsporten als uitbreiding aangeboden worden: waterpolo, synchroon zwemmen, kunstduiken, snorkelen ...
•
In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
32 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
•
Bijgevoegde tabellen zijn richtinggevend voor jongens en meisjes en een didactische ondersteuning voor de leraar. Deze tabellen zijn opgesteld op basis van prestaties in een 25 meterbad. Ze dienen aangepast te worden per school, rekening houdend met de eigen leerlingenpopulatie. De 10-puntenbalk geeft de mediaan van de betrokken leerlingengroep aan. Dit betekent dat de kolommen met prestaties per discipline naar boven of naar onder kunnen verschuiven ten opzichte van de puntenkolom.
KORTE AFSTANDEN 25 m vlinderslag
50 m schoolslag
50 m crawl
50 m rugslag
punten
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
20
14"
13"
34"
30"
32"
28"
34"
30"
19
14"50
13"50
36"
32"
33"
29"
36"
32"
18
15"
14"
38"
34"
34"
30"
38"
34"
17
15"50
14"50
40"
36"
35"
31"
40"
36"
16
16"
15"
42"
38"
37"
33"
42"
38"
15
17"
16"
44"
40"
39"
35"
44"
40"
14
18"
17"
46"
42"
41"
37"
46"
42"
13
19"
18"
48"
44"
43"
39"
48"
44"
12
20"
19"
50"
46"
45"
41"
50"
46"
11
21"
20"
52"
48"
47"
43"
52"
48"
10
22"
21"
54"
50"
49"
45"
54"
50"
9
23"
22"
56"
52"
51"
47"
56"
52"
8
24"
23"
58"
54"
53"
49"
58"
54"
7
25"
24"
1'00
56"
55"
51"
1'00
56"
6
26"
25"
1'02"
58"
57"
53"
1'02"
58"
5
27"
26"
1'04"
1'00
59"
55"
1'04"
1'00
4
28"
27"
1'06"
1'02"
1'01"
57"
1'06"
1'02"
3
29"
28"
1'08"
1'04"
1'03"
59"
1'08"
1'04"
2
30"
29"
1'10"
1'06"
1'05"
1'01"
1'10"
1'06"
1
31"
30"
1'12"
1'08"
1'07"
1'03"
1'12"
1'08"
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
33 D/2006/0279/027
HALFLANGE AFSTANDEN 100 m schoolslag
100 m crawl
100 m rugslag
100 m wisselslag
punten
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
20
1'18"
1'13"
1'20"
1'15"
1'33"
1'28"
1'18"
1'13"
19
1'21"
1'16"
1'23"
1'18"
1'36"
1'31"
1'21"
1'16"
18
1'24"
1'19"
1'26"
1'21"
1'39"
1'34"
1'24"
1'19"
17
1'27"
1'22"
1'29"
1'24"
1'42"
1'37"
1'27"
1'22"
16
1'30"
1'25"
1'32"
1'27"
1'45"
1'40"
1'30"
1'25"
15
1'35"
1'30"
1'35"
1'30"
1'48"
1'43"
1'35"
1'30"
14
1'40"
1'35"
1'38"
1'33"
1'51"
1'46"
1'40"
1'35"
13
1'45"
1'40"
1'41"
1'36"
1'54"
1'49"
1'45"
1'40"
12
1'50"
1'45"
1'44"
1'39"
1'57"
1'52"
1'50"
1'45"
11
1'55"
1'50"
1'47"
1'42"
2'00
1'55"
1'55"
1'50"
10
2'00"
1'55"
1'50"
1'45"
2'03"
1'58"
2'00"
1'55"
9
2'03"
1'58"
1'53"
1'48"
2'06"
2'01"
2'03"
1'58"
8
2'06"
2'01"
1'56"
1'51"
2'09"
2'04"
2'06"
2'01"
7
2'09"
2'04"
1'59"
1'54"
2'12"
2'07"
2'09"
2'04"
6
2'12"
2'07"
2'02"
1'57"
2'15"
2'10"
2'12"
2'07"
5
2'15"
2'10"
2'05"
2'00
2'18"
2'13"
2'15"
2'10"
4
2'18"
2'13"
2'08"
2'03"
2'21"
2'16"
2'18"
2'13"
3
2'21"
2'16"
2'11"
2'06"
2'24"
2'19"
2'21"
2'16"
2
2'24"
2'19"
2'14"
2'09"
2'27"
2'22"
2'24"
2'19"
1
2'27"
2'22"
2'17"
2'12"
2'30"
2'25"
2'27"
2'22"
LANGE AFSTANDEN 15' vrije slag
34 D/2006/0279/027
30' vrije slag
punten
meisjes
jongens
meisjes
jongens
20
1150 m
1200 m
1700 m
1800 m
19
1100 m
1150 m
1650 m
1750 m
18
1050 m
1100 m
1600 m
1700 m
17
1000 m
1050 m
1550 m
1650 m
16
950 m
1000 m
1500 m
1600 m
15
900 m
950 m
1450 m
1550 m
14
850 m
900 m
1400 m
1500 m
13
800 m
850 m
1350 m
1450 m
12
750 m
800 m
1300 m
1400 m
11
700 m
750 m
1250 m
1350 m
10
650 m
700 m
1200 m
1300 m
9
600 m
650 m
1150 m
1250 m
8
550 m
600 m
1100 m
1200 m
7
500 m
550 m
1050 m
1150 m
6
450 m
500 m
1000 m
1100 m
5
400 m
450 m
950 m
1050 m
4
350 m
400 m
900 m
1000 m
3
300 m
350 m
850 m
950 m
2
250 m
300 m
800 m
900 m
1
200 m
250 m
750 m
850 m
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
5.3
Interactieve bewegingsgebieden: balspelen
De leraar kiest per bewegingsgebied twee (1 bewegingsgebonden en 1 persoonsgebonden) of meer doelen uit het algemeen doelenkader (zie 5.1 Leerplandoelen voor alle bewegingsgebieden) waaraan hij wil werken. De leerplandoelstellingen die verwijzen naar eindterm 13 staan niet in het algemeen doelenkader en worden gerealiseerd via de balspelen. Afhankelijk van de gekozen leerinhouden worden de leerplandoelstellingen uit de linkerkolom gekoppeld aan de vooropgestelde doelen uit het algemeen doelenkader. De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. Een aantal lestijden waarin interactieve balspelen aan bod komen, is opgelegd (zie 4.10 Richtprogramma). De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO). De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN VOOR ALLE BALSPELEN •
Er worden spelvormen aangeboden waarbij het originele spelidee centraal staat zodat leerlingen plezier beleven. Tegelijk is er aandacht voor sociale vaardigheden om effectief samenspel mogelijk te maken.
•
Technieken kunnen niet los van een spelcontext onderwezen worden. Technieken uitvoeren is geen doel op zich maar een middel om spelproblemen op te lossen. De klemtoon ligt op het kunnen deelnemen aan een spel. Door leerlingen te confronteren met een veelzijdig aanbod van spelsituaties (eenvoudig en complexer) leert de leerling de tactische mogelijkheden (ver)kennen en keuzes maken om spelproblemen op te lossen. Hij heeft tactisch inzicht nodig om de juiste techniek te kiezen in een probleemsituatie. Wanneer zijn technische en/of tactische bagage te klein blijkt, wordt er tijd gemaakt om dit tekort bij te werken (management).
•
Oefenen in kleine groepen zorgt voor meer balcontacten en een groter leereffect (differentiatie).
•
Er is bijzondere aandacht voor spelvaardigheden die transfereerbaar zijn van het ene balspel naar het andere. Inzicht in spelsituaties maakt het mogelijk dat leerlingen kunnen reflecteren op bewegen en hun kennis overzetten naar andere spelvormen.
•
De principes 'als-dan' en 'voor-tijdens-na' worden zoveel mogelijk in alle spelvormen en oefensituaties ingewerkt. Elke actie is gekoppeld aan wat in het spel kan voorafgaan en wat er kan op volgen. Op die manier ontwikkelen de leerlingen speltypische bewegingskettingen.
•
De meerwaarde van de leerling-scheidsrechter bij balspelen: de leerling-scheidsrechter leert het balspel geconcentreerd observeren. Hij leert beslissingen nemen: van eenvoudig puntentellen (bal binnen – buiten) tot het fluiten van een echte wedstrijd. De leerling krijgt hierdoor inzicht in de speltechnische en speltactische vaardigheden. Het verhoogt zijn waardering en respect ten opzichte van een regelende gezagspersoon (zelfstandig leren).
•
Positieve begeleiding en ondersteuning van de leerling door de leraar werkt stimulerend (management).
•
In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben.
5.3.1
Doelspelen
Bij de doelspelen zoals basketbal, handbal, voetbal, korfbal, hockey, krachtbal, rugby ... tracht de ploeg in balbezit te scoren, de andere ploeg tracht dit te verhinderen en de bal te veroveren. Elk spel wordt vanaf het begin ervaren als een spel op doel. Balbezit houden, doelkansen creëren, doelkansen verhinderen en balbezit veroveren zijn spelhandelingen en/of tactische principes die transfereerbaar zijn van het ene doelspel naar het andere. In de 3de graad van de studierichting Wetenschappen-sport worden minimum twee van de drie onderstaande doelspelen aangeboden. Andere doelspelen kunnen opgenomen worden in de verdieping uitgaande van een 3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
35 D/2006/0279/027
transfer tussen de verschillende balspelen. Doel is op een georganiseerde manier tot globaal spel te komen. De leerling verwerft voldoende individuele technische en tactische vaardigheden om doelmatig te kunnen handelen in spelsituaties. Dit vereist: Speltechnische vaardigheden De uitvoering van de handelingen beantwoordt aan de aanvaarde technische normen van het conventionele doelspel. Speltactische vaardigheden De tactische richtlijnen zijn aangepast aan de spelregels en zijn essentieel voor het oplossen van de spelsituaties. De leerling ervaart dat tactische regels vaak transfereerbaar zijn naar andere (sport)spelen. De individuele technische en tactische vaardigheden worden ingepast in een tactisch verantwoord ploegspel, zowel in aanval als in verdediging. Basketbal LEERPLANDOELSTELLINGEN •
LEERINHOUDEN
in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13) SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN
•
• •
vanuit verschillende richtingen ten opzichte van het – doel onder druk van een verdediger een lay-up uitvoeren met de voorkeurhand wanneer die kans zich in het spel aanbiedt – tot een shot besluiten wanneer men vrijkomt op – shotafstand van de basket – zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen de bal beveiligen tegenover strikte verdedigers – zonder het zicht op het spel te verliezen
•
op het juiste moment initiatief nemen om zijn ver- – dediger te omspelen in een één tegen één situatie – zich vrij en aanspeelbaar maken en, ondanks een verdediger, een medespeler op een veilige en efficiënte manier de bal toespelen
•
op de speler met/zonder bal verdedigen
•
herhalen van de geziene technieken onder vorm van complexere spel- en oefenvormen zoals passen, werpen, dribbelen, doelen lay-up links en rechts ten opzichte van het doel set- en/of jumpshot 1/2 haakworp diverse dribbeltechnieken met snelheid en richtingsverandering aanvallende en verdedigende rebound individuele verdedigingstechnieken
SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerderheidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties) •
• •
zich opstellen en verplaatsen tegen een man- – manverdediging en/of zoneverdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbe– zitter, de verdedigers en het doel – een aanvalsorganisatie hanteren die gebaseerd is op pretactische elementen – meerderheidssituaties creëren en uitspelen
•
verdedigen op basis van het man-manprincipe en/of zoneverdediging
•
een tegenaanval organiseren vanuit balwinst
36 D/2006/0279/027
aanval: pretactische elementen: zoals ‘give & go', scherm, ‘in & out', drievoudige dreiging ... verdediging: man-man versus zoneverdediging omschakeling van aanval naar verdediging en omgekeerd snelle georganiseerde tegenaanval
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
•
vanuit balverlies de verdediging organiseren
•
een gepaste keuze maken in minderheidssituaties
•
een wisselspel kunnen toepassen tussen verdedigende en aanvallende acties
Handbal LEERPLANDOELSTELLINGEN •
LEERINHOUDEN
in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13) SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN
•
• •
vanuit verschillende richtingen ten opzichte van de – cirkel onder druk van een verdediger een doelworp uitvoeren met de voorkeurhand wanneer die kans zich in het spel aanbiedt – tot een doelworp besluiten wanneer men vrijkomt – op shotafstand van het doel – zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen de bal afschermen tegenover een actieve verdedi- – ger zonder het zicht op het spel te verliezen
•
op het juiste moment initiatief nemen om zijn verdediger te omspelen in een één tegen één situatie
•
zich vrij en aanspeelbaar maken tegenover een verdediger met inachtneming van de totale spelsituatie
•
op de speler met/zonder bal verdedigen
geziene technieken onder vorm van complexere spel- en oefenvormen met accent op schijnbewegingen worpvariaties: valworp, heupworp, uitklinken verre pas als start van een tegenaanval handbaldribbel in functie van het vrijspelen dribbel onder druk (in functie van de tegenaanval)
SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerderheidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties) •
•
zich opstellen en verplaatsen tegen een georgani- – seerde verdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbezitter, de verdedigers en het doel – een aanvalsopstelling innemen en een dynamische aanval opbouwen gebruik makend van harmonicabeweging, pretactische elementen, beweeglijke cirkel- en vleugelspelers ... –
•
meerderheidssituaties creëren en uitspelen
•
zich in een teamverdediging organiseren en vanuit de verdediging interceptie spelen
•
een tegenaanval organiseren vanuit balwinst
•
vanuit balverlies de verdediging organiseren
•
een gepaste keuze maken in minderheidssituaties
•
het wisselspel tussen verdedigende en aanvallende acties toepassen
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
aanval: positiespel, harmonica, creëren van overtalsituaties (enkele en dubbele wissel, blok/ scherm), tegenaanval, vrijworpsituaties verdediging: x uitstappen met het geven van rugdekking x ploegverdediging: 6-0, 5-1, 4-2 snelle georganiseerde tegenaanval
37 D/2006/0279/027
Voetbal LEERPLANDOELSTELLINGEN •
LEERINHOUDEN
in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13) SPELTECHNISCHE VAARDIGHEDEN Jongens
•
• •
• •
•
vanuit verschillende richtingen ten opzichte van het – doel onder druk van een verdediger een doelshot – uitvoeren met de voorkeurvoet wanneer die kans zich in het spel aanbiedt – tot een doelshot besluiten wanneer men vrijkomt – op shotafstand van het doel
jongleren controleren van de bal onder druk van een verdediger (pastechniek, lange pas) lob koppen
zowel bij balontvangst als gedurende het dribbelen – drijven en dribbelen in combinatie met schijnbewegingen en drijven de bal veilig spelen tegenover verdedigers zonder het zicht op het spel te verliezen – de bal aannemen op het juiste moment initiatief nemen in een één Meisjes tegen één situatie om een verdediger te omspelen – jongleren zich vrij en aanspeelbaar maken en ondanks een verdediger, een medespeler op een veilige en effi- – controleren van de bal (voorkeurvoet) ciënte manier de bal toespelen – stoppen van lage ballen op de speler met/zonder bal verdedigen
–
pastechniek (korte en lange pas)
–
doeltraptechniek
–
dribbel en drijftechniek
SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN (meerderheidssituaties, 1-1, 2-2, 3-3 en globale situaties) Jongens en meisjes •
•
zich opstellen en verplaatsen tegen een georgani- – seerde verdediging en zich verplaatsen in functie van de acties van de balbezitter, de verdedigers en – het doel een aanvalsorganisatie hanteren die gebaseerd is – op pretactische elementen
•
meerderheidssituaties creëren en uitspelen
•
een tegenaanval organiseren vanuit balwinst
•
vanuit balverlies de verdediging organiseren
•
een gepaste keuze maken in minderheidssituaties
•
een wisselspel tussen verdedigende en aanvallende acties toepassen
38 D/2006/0279/027
aanval: pretactische elementen zoals ‘1-2'-beweging, vrijspelen, ‘één tegen één', verdediging: zone- en individuele manverdediging omschakeling van aanval naar verdediging en omgekeerd
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
5.3.2
Terugslagspelen
Bij de terugslagspelen zoals volleybal, badminton, tennis, tafeltennis, squash … zijn de spelers en/of de beide ploegen meestal gescheiden door een net. Beide spelers/ploegen trachten enerzijds te scoren en anderzijds het scoren van de tegenpartij te voorkomen. In de 3de graad van de studierichting Wetenschappen-sport wordt volleybal als terugslagspel aangeboden. Andere terugslagspelen kunnen opgenomen worden in de verdieping. Volleybal Het doel is op een georganiseerde manier tot de globale spelbeleving te komen. De keuze van het spelsysteem, tactische verdedigende en aanvallende acties is echter afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de leerlingen. LEERPLANDOELSTELLINGEN •
LEERINHOUDEN
in aangepaste vormen eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13) SPELTECHNISCHE EN SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN VAN DE PLOEG DIE DE OPSLAG ONTVANGT OM DE BAL TERUG TE SPELEN
•
•
de receptietechniek en -tactiek beheersen om van- – op diverse plaatsen op het terrein de spelverdeler – in een zo rendabel mogelijke positie de set-up te laten geven – de pastechniek en -tactiek beheersen om een goe– de set-up te geven
•
de aanvalstechniek en -tactiek beheersen om de – tegenpartij onder druk te plaatsen
•
de aanvalsdekking geven om terugbotsende ballen via het blok zo goed mogelijk op te vangen
receptie in meer complexe situaties pasvariaties: gesprongen pas, rugwaartse pas, steekpas ... gerichte aanval plaatsbal of drop aanvalsdekking
SPELTECHNISCHE EN SPELTACTISCHE VAARDIGHEDEN VAN DE PLOEG DIE AAN DE OPSLAG IS OM HET SPEL TE STARTEN EN OM TE VERDEDIGEN • • •
•
de bovenhandse opslagtechniek en -tactiek be- – heersen om de tegenpartij onder druk te plaatsen – de bloktechniek en -tactiek beheersen als eerste verdedigende actie de verdedigingstechniek en -tactiek toepassen zodat de eigen ploeg tot een tegenaanval kan ko- – men – het wisselspel toepassen tussen verdedigende en aanvallende acties
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
bovenhandse opslag lage verdediging x blokverdediging x veldverdediging 1- en 2-mansblok opstelling 3-1-2 en 3-2-1, eventueel met switch vooraan
39 D/2006/0279/027
5.4
Keuze uit bewegingsgebieden
In de derde graad is ruimte voorzien om, zo mogelijk in overleg met de leerlingen, andere bewegingsactiviteiten aan te bieden om hen te oriënteren in het bestaande bewegingsaanbod. Een greep uit de mogelijkheden: circusvaardigheden en -spelen, contact- en/of verdedigingsvormen, fitness, frisbee, klimmen, oriëntatielopen, rope skipping, schaatsvormen, slag- en loopspelen, zwemmen, reanimatie en EHBO … . Voor de keuze uit deze activiteiten: –
heeft de leraar de nodige affiniteit en/of voeling met de gekozen activiteit. Het is niet de bedoeling om een externe lesgever aan te trekken;
–
is het streefdoel leerlingen te motiveren om een bewegingsactieve levensstijl te verwerven;
–
wordt het aspect veiligheid (verplaatsingen, nieuwe leeromgeving …) steeds vooraf duidelijk besproken met de leerlingen;
–
mag de gekozen activiteit geen buitensporige kosten meebrengen voor de leerling.
De leraar deelt vooraf aan de leerlingen mee wat de concrete doelen zijn, met welke leerinhouden en op welke manier er aan gewerkt wordt. De leerinhouden die vermeld staan, zijn suggesties (zie 4.2 Werken met het leerplan LO). De leraar/vakgroep kiest voor de evaluatiemethode die het best past bij de doelen, de karakteristieken van de leerlingen en de leerstof (zie 6 Evaluatie). In functie van de context en de situatie streeft de leraar naar een evenwichtig aanbod waarin zowel leraarsturing, gedeelde sturing als leerlingsturing een aandeel hebben. LEERPLANDOELSTELLINGEN Ook voor de bewegingsgebieden uit het keuzegedeelte legt de leraar duidelijk geformuleerde doelen vast. Afhankelijk van de gekozen leerinhouden worden de bijbehorende leerplandoelstellingen uit de linkerkolom gekoppeld aan één of meerdere van onderstaande leerplandoelstellingen. •
zelfdiscipline ontwikkelen om een bewegingsactieve levensstijl te verwerven (*21)
•
doelen voorop stellen in functie van de eigen gezondheid, veiligheid en fitheid (20)
•
verband leggen tussen bewegen, gezondheid en samenleving (16)
•
overleggen en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod binnen en buiten de school (24)
•
aanduiden in welke bewegingsactiviteiten ze zich goed voelen en welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden (25)
•
kritisch omgaan met het bewegingsaanbod in hun leefomgeving (*14).
•
in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen (23)
•
in aangepaste vormen van een spel eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen (13)
•
kennis rond reanimatie vertalen naar risicovolle bewegingssituaties (17)
•
eerste hulp bieden bij ongevallen in bewegingssituaties (18)
5.4.1
Circusvaardigheden en -spelen
Circusvaardigheden zijn bewegingsvormen uit de verschillende circusdisciplines. Circusspel slaat terug op het presenteren van een combinatie van circusvaardigheden en op spelvormen waarbij circusvaardigheden toegepast worden. Door zijn niet-competitieve karakter is circus toegankelijk voor alle leerlingen, ook voor minder vaardige of fysiek 40 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
zwakke. Leerlingen oefenen bewegingsvaardigheden om ze te beheersen en om ze te tonen aan een publiek. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
bewegingsvreugde ervaren
•
samenwerken
•
bewegingsvormen combineren
•
circusvaardigheden presenteren
•
creativiteit en fantasie ontwikkelen
•
timing, coördinatie en evenwichtsvermogen ontwik- – kelen, alleen en met anderen
•
elkaar correct helpen en beveiligen
•
eigen grenzen aangeven en grenzen van anderen respecteren
•
elkaar vertrouwen
•
evenwicht behouden en herstellen
•
elkaar correct helpen en beveiligen
•
omgaan met richting, afstand, tempo en ritme
•
doorzetten
•
oog-handcoördinatie
–
grond en luchtacrobatie x x x
evenwicht x x x x
–
balansen bouwen piramides bouwen trapeze en klimtouw
balanceren steltlopen koorddansen éénwieler
jongleren x x x
met ballen … bordendraaien met diabolo
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Circus is uitermate geschikt voor vakoverschrijdende projecten waarbij beweging, drama, muziek en beeld aan bod kunnen komen.
5.4.2
Contact- en/of verdedigingsvormen
Kenmerkend voor dit bewegingsgebied zijn de lijf-aan-lijfcontacten waarbij de leerlingen per twee, met meerderen, door middel van specifieke vaardigheden (trekken, duwen, heffen, dragen, balanceren, rollen, vallen, treffen, beveiligen ...) in wisselende bewegingssituaties met elkaar oefenen en kampen. De vakgroep/leraar kan een keuze maken uit diverse contact- en/of verdedigingsvormen en kan werken rond weerbaarheid. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
onderhoud en verbeteren van de fysieke eigen- – schappen
trekken, duwen, heffen, balanceren, veilig vallen in alle richtingen, met en zonder partner(s)
•
reactiesnelheid opvoeren
reactieoefeningen
•
onveilige en/of bedreigende situaties herkennen en – gepast reageren – evenwicht bewaren, verstoren en herstellen – beheerst omgaan met spanning en ontspanning
• •
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
–
valvormen met nadruk op veiligheid vormen van weerbaarheid fysieke verdedigings- en/of bevrijdingstechnieken
41 D/2006/0279/027
van het lichaam •
beheerst omgaan met de eigen kracht
•
verantwoordelijkheid opnemen voor medeleerlingen, vertrouwen geven en krijgen
•
rekening houden met de fysieke mogelijkheden en de gevoelens van de partner
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Aanraken en aangeraakt worden, iemand vastgrijpen en vastgegrepen worden zijn eigen aan dit bewegingsgebied. De leerlingen leren er positief mee omgaan.
•
De leraar wijst op het belang van de veiligheid in al haar facetten: aandacht voor de juiste hef- en valtechnieken; bij kampgerichte spelmomenten werken de leerlingen volgens grootte en lichaamsgewicht.
•
De leraar vestigt er de aandacht op dat leerlingen beter lastig of bedreigend gedrag negeren in plaats van erop te reageren: een vermeden gevecht is een gewonnen gevecht.
•
Rond het thema weerbaarheid kunnen er vakoverschrijdende initiatieven genomen worden binnen de school.
5.4.3
Fitness
Fitness heeft tot doel op een verantwoorde manier cardio- en krachtoefeningen uit te voeren. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
–
oefenvormen aan verschillende toestellen
–
stretchoefeningen
–
hartfrequentiemeting
inzicht krijgen in principes zoals x opwarming - cooling down x uithouding - weerstand x stretching - spiertonus x cardio-pulmonaire arbeid en spierarbeid
•
weten de belasting aan te passen aan hun mogelijkheden
•
voor enkele spiergroepen de juiste oefening uitvoeren
•
weten wat veilig oefenen is
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Initiatie kan starten in een klassieke turnzaal.
•
Bij gebruik van commerciële centra zal de leraar op een kritische wijze omgaan met het aanbod.
5.4.4
Frisbee
De leerlingen leren frisbee spelen als een wedstrijdspel (= Ultimate Frisbee). Ultimate Frisbee is een wedstrijdspel zonder scheidsrechter. Het hoge fair-play karakter en de magie van de zwevende disk spreken de leerlingen sterk aan. Competitief spel wordt aangemoedigd maar niet ten koste van het respect voor de tegenstander, de spelregels of de spelvreugde.
42 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
gewennen aan de disk
–
•
in functie van Ultimate Frisbee bewegen
geleidelijke opbouw van eenvoudige oefen- en spelvormen
•
worpen aanleren en automatiseren
–
forehand, side arm, upside down
•
effectief deelnemen aan het spel
–
spelvormen met gesloten opdrachten
•
spelregels respecteren
–
4 tegen 4 wedstrijdjes Ultimate Frisbee
•
zonder scheidsrechter spelen
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Ultimate Frisbee is een buitensport die voldoende plaats vraagt.
•
Het is een spel waarbij er zo sportief gespeeld wordt dat er geen scheidsrechter nodig is.
•
De voorkeur gaat uit naar wedstrijdvormen 4 tegen 4 in plaats van 7-7 om meer diskcontacten te hebben.
•
De werptechnieken zijn moeilijk en vragen een efficiënt leerproces om ze te beheersen (= nauwkeurig en snel werpen).
•
Om de veiligheid te garanderen worden strikte afspraken gemaakt. Een zwevende disk kan vooral in het aangezicht ernstige letsels veroorzaken.
•
Ultimate Frisbee is uitstekend geschikt om met gemengde groepen te spelen.
•
Een goede disk is vervaardigd uit stevig plastic en weegt 165 gr. of 175 gr.. Hij heeft een 1,5 tot 2 cm hoge rand die dikker en zwaarder is dan het centrum van de disk. De bovenkant van de disk vertoont ribbels. Voor sommige leerlingen kan de disk echter te groot (te zwaar) uitvallen waardoor goed werpen moeilijk wordt. Er bestaan echter ook kleinere en lichtere disks (ongeveer 125 gr.) die van een behoorlijke kwaliteit zijn.
5.4.5
Klimmen
Klimmen is een activiteit waarbij de leerlingen zich bewust worden van het belang van veiligheid en samenwerking. De leerlingen leren omgaan met hoogte. Het zekeren en de samenwerking hierbij zijn een essentieel onderdeel. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
weten hoe men elkaar helpt en beveiligt
–
beveiligingstechnieken
•
elkaar permanent beveiligen
–
klimtechnieken
•
leren omgaan met hoogte
–
materiaalkennis
•
eigen grenzen kennen en verleggen
•
het materiaal correct leren gebruiken
•
elkaar leren vertrouwen tijdens de interactie klimmen – zekeren
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Initiatie kan starten vanuit een klassieke turnzaal (wandrek, ladders, balken ...).
•
Er wordt extra aandacht besteed aan de wederzijdse controle (klimmen - zekeren) en aan de noodzaak van een perfecte samenwerking.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
43 D/2006/0279/027
5.4.6
Oriëntatielopen
Oriëntatielopen is een avontuurlijke sport waarbij een omloop wordt afgelegd tussen verschillende controlepunten die op een kaart zijn aangeduid. Deze omloop is niet op voorhand uitgestippeld noch afgebakend en de deelnemer tracht in een zo snel mogelijke tijd op zoek te gaan naar de verschillende controlepunten (bakens, kaartjes, lintjes …). Een dosis sport, een dosis natuur en een dosis observatievermogen, dat is het recept voor de oriëntatiesporter. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
kaartbegrip en het georiënteerd houden van de – kaart
kleine speelse en snelle oefeningen in turnzaal, sportveld of speelplaats
•
werken met lijnkenmerken op de kaart en het – kaartcontact verbeteren – aërobe en anaërobe uithoudingsvermogen verbeteren
ster– en klaverbladoriëntatie
•
partneroefeningen: leerling A bepaalt de wegkeuze naar de pare controleposten, terwijl leerling B de onpare controleposten voor zijn rekening neemt. Als de medeleerling de wegkeuze bepaalt dan behoudt de andere leerling kaartcontact om zo vlot het initiatief te kunnen overnemen
•
bewegingscoördinatie bevorderen bij het nemen van de natuurlijke hindernissen en het lopend kaartlezen
–
•
zelfvertrouwen en zelfstandig handelen bevorderen door het maken van persoonlijke wegkeuzes, eventueel op vreemd terrein
groepsopdrachten in park of bos, alle controleposten worden vooraf op basis van het eigen kunnen verdeeld onder de groepsleden
•
sociale vaardigheden stimuleren; verantwoordelijk- – heid opnemen, communicatievaardigheden verbeteren, eigen kunnen inschatten, respect voor keuzes van medeleerlingen
•
respect voor omgeving en natuur
scoreloop op schooldomein, park of bos met gezamenlijke start, alle leerlingen zoeken individueel of per twee zoveel mogelijk controleposten in willekeurige volgorde en binnen een vooraf bepaalde tijd
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
De diversiteit aan kaarttypes, oriëntatietechnieken en speelse oefeningen (wedstrijdjes) laat toe het oriëntatielopen afwisselend en uitdagend te houden. Voorbeelden: vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart, memoloop, scoreloop, lijnomloop, paar-onpaar …
•
Bij gebrek aan natuurlijke omgeving kunnen, met enige creativiteit, oriëntatievormen binnen de schoolgebouwen uitgevoerd worden (speelplaatsen, sportvelden, sportzaal …). Bakens kunnen vervangen worden door kaartjes, kleurpotloden …
•
Oriëntatielopen stimuleert het zelfstandig leren. Leerlingen leren beslissingen nemen en zelfstandig handelen, ook al vertoeven ze in een onbekende omgeving.
•
Oriëntatielopen is een ideale en alternatieve wijze om aan loopscholing te doen, door het kaartlezen wordt het lopen een middel en geen doel op zich (lopen met inzicht).
•
Indien de oriëntatieactiviteit een groepsopdracht wordt (onderling verdelen van de controlepunten), gaat er bijzondere aandacht naar veelvuldig onderling overleg en samenwerking, duidelijke communicatie over eigen kunnen en respect voor engagement van de medeleerling.
•
Oriëntatielopen is een activiteit die zich uitstekend leent tot vakkencombinerend werken.
Natuurexploratie: observatieopdrachten aan de controlepunten; Aardrijkskunde: kaartbegrip, kaartlegende, werken met kompas, reliëf …; Plastische opvoeding: ontwerpen van een eigen kaart, eigen controleposten.
44 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
5.4.7
Rope skipping
Rope skipping is heel geschikt om op een creatieve en aangename manier conditioneel en ritmisch te werken. Het stimuleert de samenwerking en is zeer arbeidsintensief op voorwaarde dat er gewerkt wordt in kleine groepen. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
bewegingsvreugde ervaren
single rope
•
uithouding verbeteren
–
basisvormen
•
coördinatie en ritme verbeteren
–
combinaties
•
opeenvolging van oefeningen onthouden en correct uitvoeren
•
met elkaars mogelijkheden rekening houden
•
als draaier en springer fungeren
Double dutch
•
interactie tussen draaier en springer
–
basisvormen
–
combinaties
x x x
met en zonder verplaatsing voorwaarts en rugwaarts draaien synchroon werken
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
De eventuele muziekkeuze is doordacht, aangepast aan de gestelde doelen en wordt besproken met de leerlingen.
5.4.8
Schaatsvormen
In de verschillende toepassingsvormen ijsschaatsen, rolschaatsen, in-line skaten ... worden de verschillende fysieke componenten (uithouding, weerstand, kracht, snelheid, lenigheid, coördinatie en evenwicht) al naargelang de discipline wisselend aangesproken. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
evenwicht oefenen, steunbasis variëren
–
basishouding in stappen, lopen, rollen
•
positie van het zwaartepunt bepalen
–
uitwijken
•
schaatshouding aannemen
• •
•
– na afstoot een lange glijfase uitvoeren om tot een – volgende afstoot te komen – gewicht overbrengen van de ene voet naar de andere (onafhankelijkheid van de voeten)
binnen- en buitensnede aanvoelen
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
cirkel rijden schaatspas afremmingtechniek en remminguitwijktechnieken - stoptechnieken
–
x sneeuwploeg x hockeystop x puntstop, hielstop x T-stop overzetten en achten rijden
–
achterwaarts en achterwaarts met overzetten
–
schaatsvaardigheden en zijn recreatieve toepassingen (spelvormen)
45 D/2006/0279/027
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Veiligheid is belangrijk. Het dragen van beschermstukken is naargelang de situatie en het leerproces noodzakelijk: handschoenen bij het ijsschaatsen; helm, elleboog-, pols- en kniebeschermers bij in-line skaten.
•
Gedragcodes van de plaatselijke accommodaties voorzien de rijrichting bij openbare beurten.
•
De behendigheid wordt optimaal geoefend zodat de veiligheid van de leerling en de medeleerlingen niet in het gedrang komt. Bij het vallen vermijdt men een andere schaatser te hinderen of mee te trekken.
•
Het aanspreken van de fasische musculatuur (schouderblad, rugstabilisatoren, quadriceps, bilspieren, voetbuigers, enkels …) en het schokvrije glijden (cyclische beweging) zijn eigen aan schaatsvormen.
5.4.9
Slag- en loopspelen
Bij slag- en loopspelen staan een ‘veldploeg' en een ‘slagploeg' om beurt op het terrein. De slagploeg tracht te scoren, de veldploeg tracht het scoren te verhinderen. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN baseball: met aangepaste regels en afspraken (o.a. honkbal)
•
opdrachten uitvoeren in de veldploeg en in de – slagploeg
oefen- en spelvormen in functie van basisvaardigheden
•
snel en doelgericht samenspelen
–
werpen en slaan
•
speltactiek gebruiken bij opstellingen
–
aanwerpen: door de veld- of de slagploeg
•
plezier beleven aan het spel, in groep, in openlucht
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Om de veiligheid te waarborgen zijn een goede organisatie, opstelling en duidelijke afspraken noodzakelijk (onder andere het bat neerleggen).
•
Om de intensiteit voldoende hoog te houden wordt er geoefend in kleine groepen en/of met bijkomende opdrachten (een deel van de leerlingengroep leert aanwerpen en slaan terwijl de andere groep het spel speelt).
5.4.10
Reanimatie en EHBO
Naast een degelijk uitgeruste EHBO-koffer in de sportzaal, is het raadzaam verzorgingsfiches te voorzien waarin aan leerlingen stapsgewijs wordt uitgelegd hoe ze op de juiste manier omgaan met eerste hulp. Informatie over de noodzakelijke inhoud van een EHBO-koffer is te vinden op de websites van het Vlaamse Kruis en het Rode Kruis. LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
•
een gevaarsituatie leren inschatten
–
benadering van een noodsituatie
•
hulp kunnen inroepen bij een ongeval
–
ademhalings- en bewustzijnsstoornissen
•
principes van EHBO kunnen toepassen
–
stoornissen in de bloedvoorziening
•
gepaste hulp verlenen
–
reanimatietechnieken
–
wondverzorging (ontsmettingsmiddelen, soorten wonden ...)
–
eerste hulptechnieken (ice-principe, verbanden, houdingen ...)
46 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN •
Tijdens de lessen wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van didactisch materiaal zoals video, simulatie (ongevallensimulatie en reanimatie op oefenpoppen ...).
•
Scholen en leraren kunnen een beroep doen op de medewerking van het Rode Kruis, het Vlaamse Kruis, CLB … .
•
Reanimatie en EHBO zijn uitermate geschikt voor vakoverschrijdende projecten.
)
Leerplannen van het VVKSO zijn het werk van leerplancommissies, waarin begeleiders, leraren en eventueel externe deskundigen samenwerken. Op het voorliggende leerplan kunt u als leraar ook reageren en uw opmerkingen, zowel positief als negatief, aan de leerplancommissie meedelen via e-mail (
[email protected]) of per brief (Dienst Leerplannen VVKSO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel). Vergeet niet te vermelden over welk leerplan u schrijft: vak, studierichting, graad, licapnummer. Langs dezelfde weg kunt u zich ook aanmelden om lid te worden van een leerplancommissie. In beide gevallen zal de Dienst Leerplannen zo snel mogelijk op uw schrijven reageren.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
47 D/2006/0279/027
6
EVALUATIE
Evaluatie is een belangrijk hulpmiddel om het leren te bevorderen. Evaluatie, als hefboom voor het leren, kan het leerklimaat, de betrokkenheid en het leergedrag van de leerlingen in belangrijke mate beïnvloeden. Evalueren is dus veel meer dan meten en selecteren, dan punten geven. Dit betekent niet dat de traditionele toets aan de kant geschoven moet worden. Ze wordt wel aangevuld met andere evaluatievormen: observatielijsten, vragenlijsten, co-, partner- en zelfevaluatie … . Bij het gebruik van vernieuwende evaluatiemethodes stelt de leraar/vakgroep zich de vraag wat er geëvalueerd wordt, waarom, wie er evalueert en hoe de evaluatie verloopt. In recente literatuur wordt dit ‘Anders evalueren’ vaak ‘Assessment’ genoemd.
6.1
Omschrijving
Evalueren is een permanente activiteit die zich gedurende het ganse schooljaar afspeelt op basis van concrete, objectiveerbare waarnemingen en vaststellingen door de leraar, de vakgroep en in groeiende mate door de leerling zelf met als doel: –
de leerling en de ouders inzicht te geven vanuit een positieve bezorgdheid voor elk individu x x
–
over zijn/haar mogelijkheden, beperkingen en vorderingen om zo het leren van de leerling te ondersteunen en te bevorderen; met tegelijk waar nodig een concreet voorstel van remediëring
de leraar concrete suggesties te geven naar bijsturing van zijn didactisch handelen ten opzichte van x x
de mogelijkheden van de leerlingen; de periode- of lesdoelen die vooraf bepaald zijn en aan de leerlingen meegedeeld.
Wetenschappen-sport Door het belang van sport heeft evalueren in ‘Wetenschappen-sport’ een eigen karakter. Een goede evaluatie beperkt zich niet tot een eindbeoordeling (productevaluatie). Ze is vooral een voortdurend begeleiden (procesevaluatie). Het vakrapport LO werkt hierbij motiverend. Dit document wordt door de vakgroep in onderling overleg opgesteld. Bijzondere aandacht wordt gegeven aan de instromers in een 1ste leerjaar van de 3de graad. Na een relatief korte inloopperiode (1 à 2 maand) worden de minimumdoelen uit de 2de graad best geëvalueerd. Een duidelijke, degelijke en verantwoorde rapportering voor leerling en ouders is zeer belangrijk. Een persoonlijk evaluatiegesprek onmiddellijk na de test/toets kan zeer leerrijk zijn voor de leerling. Een praktische proef kan uitgesteld worden omwille van medische redenen en wordt op een later tijdstip afgelegd en geëvalueerd.
6.2
Doel van evalueren
6.2.1
De leerling feedback geven over de bereikte doelen en over het leerproces
De leraar is naast instructeur ook coach en raadgever. De begeleiding van de leerling staat centraal. De evaluatie vormt de kern van het leerproces: de leerling krijgt informatie over zijn leertraject met daarbij concrete positieve feedback. De leraar geeft aanduidingen over de aard van de tekorten, bespreekt de fouten, zoekt met de leerling naar oorzaken, geeft hulp bij problemen en reikt middelen aan om analoge fouten in de toekomst te vermij-
48 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
den (remediëring). De leerling krijgt kansen om niet (voldoende) beheerste vaardigheden en technieken onder de knie te krijgen, tekorten bij te werken, zijn leeraanpak bij te stellen en attitudes bij te sturen. Evaluatie is voor de leerling een hulpmiddel om te leren en motiveert de leerling om medeverantwoordelijk te zijn voor zijn vormingsproces.
6.2.2
Evaluatiegegevens registreren en rapporteren om vooruitgang zichtbaar te maken
Het geven van punten voor het schoolrapport is een steeds weerkerende opdracht. Tijdens de leerfase en na het afwerken van een leerstofgeheel willen leraar én leerling weten waar ze staan. Evalueren is echter geen afzonderlijke activiteit op het einde van een les of lessenreeks. Door evaluatie te beschouwen als een essentieel onderdeel van het leerproces wordt voorkomen dat de leerling leert voor punten en evalueren ervaart als een vervelende bijkomstigheid.
De evaluatie gebeurt als de leerling voldoende kansen gekregen heeft om kennis en inzicht te verwerven, om de beoogde vaardigheden te beheersen, om te groeien in de vooropgestelde attitudes. – Cognitieve inhouden kunnen enkel getoetst worden als de leraar de leerling voldoende inzichten in bewegingskenmerken en motorische vaardigheden bijbrengt. – Om de beheersing van motorische vaardigheden te evalueren wordt er op een systematische manier informatie verzameld over de voorbereiding, het verloop en het resultaat van de uitvoering. Enkel vaardigheden die in de les LO aangeleerd en voldoende ingeoefend zijn, komen in aanmerking. – Om attitudes te evalueren worden gegevens bijeengebracht over de manier waarop de leerling de vooropgestelde vaardigheden en houdingen verwerft. Attitudes kunnen enkel beoordeeld worden op voorwaarde dat ze tijdens het leerproces gevormd zijn. De leraar neemt dus de gewenste attitude bij de leerling herhaaldelijk waar tijdens een voldoende lange periode.
De prestatie van de leerling, de vordering, de geleverde inspanning en de deelnamebereidheid (attitudes) komen in aanmerking voor evaluatie. – Een score op de prestatie, het leerresultaat, geeft een goed beeld van waar de leerling staat ten opzichte van de vereisten op het vlak van LO. – Een punt op de vordering, het leerrendement, houdt rekening met de beginsituatie. Zeer vaardige leerlingen kunnen niet altijd even veel vorderen. Een combinatie van prestatie en vordering is aangewezen. – Om attitudes zinvol te kunnen evalueren, is het nodig dat deze in concrete gedragingen worden vertaald. Het kan gaan over zeer formele zaken zoals uniform, stiptheid, orde of over meer affectieve gedragingen zoals inzet, fair-play, respect, creativiteit … . Productevaluatie stelt vooral de vraag naar leerresultaat en leerrendement: in welke mate zijn de onderwijsdoelstellingen bereikt; in welke mate heeft de leerling nieuwe competenties verworven; in welke mate heeft de leerling vooruitgang gemaakt? Bij procesevaluatie worden ook de stappen die leiden tot het resultaat in rekening gebracht. Het leerproces dat de leerling doormaakt wordt geanalyseerd. Enerzijds kan het gaan over gespreide evaluatie d.w.z. de evolutie die blijkt uit geregelde toetsmomenten, anderzijds kan de leraar nagaan hoe de leerling te werk gaat om tot een bepaalde prestatie te komen. Voor een goede attitudewerking is het nodig dat de vakgroep afspraken maakt over welke attitudes er nagestreefd worden. De keuze gebeurt aan de hand van een aantal criteria: er is samenhang en continuïteit, de attitudes zijn acceptabel, functioneel, vormbaar, evalueerbaar en remedieerbaar. Het aantal attitudes wordt best beperkt gehouden. Ze kunnen enkel mee verrekend worden op voorwaarde dat ze positief benaderd zijn en aan de leerlingen vooraf meegedeeld worden.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
49 D/2006/0279/027
Het hanteren van verschillende evaluatievormen bevordert een taakgericht klimaat in de les. Er is de evaluatie door de leraar, door leraar en leerling (co-assessment), partnerevaluatie (peerassessment) en zelfevaluatie (self-assessment). De leerlingen worden gemotiveerd medeverantwoordelijk te zijn voor de evaluatie. Zij verwerven meer inzicht in het beoordelingsproces en worden vaardiger in het beoordelen van zichzelf. De evaluatiecriteria worden door de leraar, al dan niet in samenspraak met de leerlingen, vooraf bepaald. De leraar blijft verantwoordelijk voor de evaluatiegegevens en de rapportering.
6.2.3
Het didactisch handelen van de leraar bijsturen
De leraar legt uit, demonstreert, stelt vragen, geeft opdrachten, laat inoefenen … Tijdens de instructie geeft de leraar de evaluatiecriteria en de wijze van evalueren aan. Door zijn voorbeeldgedrag en door gerichte interventies stimuleert hij de leerlingen om te groeien in de richting van de gewenste attitudes. De evaluatie is voor de leraar een hulpmiddel om effectiever te begeleiden. De evaluatiegegevens informeren hem over het rendement van zijn instructie en zijn management. Hij reflecteert hierover en past leerinhouden, werkvormen, organisatie … aan, om zijn onderwijs te optimaliseren en de leerlingen maximaal te betrekken bij het leerproces.
6.3
Kwaliteitscriteria van het evaluatie-instrument
Lesgeven, observeren, begeleiden, bijsturen en beoordelen zijn niet gemakkelijk te combineren. Evaluatiegegevens registreren en rapporteren vergen dan ook een efficiënte organisatie. De kwaliteit van het evaluatie-instrument wordt bepaald door volgende criteria:
validiteit Alleen vaardigheden en leerinhouden die aangeleerd en ingeoefend zijn en waarvan het competentieniveau redelijk is, kunnen geëvalueerd worden. Evaluatie is gekoppeld aan de beoogde doelen. Zo kan de beoordeling van vaardigheden, gecombineerd in een spelsituatie, geen geldige evaluatie zijn als deze vaardigheden enkel afzonderlijk onderwezen werden.
betrouwbaarheid en objectiviteit De meetbaarheid van een prestatie, een vaardigheid, een competentie en de erbij horende instructies om die te beoordelen bepalen de grootte van de foutmarge. Er zijn tussen leraren duidelijke afspraken nodig om onderling tot minimale beoordelingsafwijkingen te komen.
transparantie Leerlingen weten vooraf wat, hoe, wanneer en met welke criteria er geëvalueerd wordt.
hanteerbaarheid De evaluatie-instrumenten zijn, zowel voor de leraar als voor de leerlingen, vlot te gebruiken. Als aan de haalbaarheid getwijfeld wordt, is de kans reëel dat het instrument niet gebruikt wordt.
50 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
7
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN
Om de verplichte en gekozen leerplandoelstellingen te realiseren en om op een gedifferentieerde, verantwoorde en veilige wijze les te geven, zorgt de school voor voldoende accommodatie (binnen- en buitenterreinen) en materiaal. Bijkomende informatie en advies in verband met veiligheid en gezondheid kan ingewonnen worden bij de preventieadviseur van de school/scholengemeenschap.
7.1
Accommodatie
De accommodatie, in en rond de omgeving van de school, is toereikend voor het totaal van de ingerichte lessen. De ruimte waarin de lessen plaatsvinden is voldoende groot en hoog en met de nodige aandacht voor verluchting, verwarming, hygiëne (schoonmaakbeurten) en veiligheid. Er is plaats voorzien om de toestellen weg te bergen, dit voor de veiligheid en uit zorg voor het materiaal. Er worden voldoende grote, liefst afsluitbare, kleedruimtes voorzien afzonderlijk voor jongens en meisjes. Daarbij is het aan te bevelen dat er sanitaire ruimten (met wc's, lavabo's en douches) zijn in de buurt van de LO/Sportaccommodatie. Om kwalitatief goed en veilig les te geven is de grootte van de leerlingengroep aangepast aan de beschikbare ruimte. Indien er verschillende groepen gelijktijdig les volgen in éénzelfde ruimte, is er voldoende materiaal voor elke groep afzonderlijk. In het zwembad beschikt elke leerlingengroep over voldoende banen om veilig en efficiënt te zwemmen. Bij gebruik van accommodatie buiten de school, is het tijdverlies bij verplaatsing minimaal. Indien er om die reden dubbeluren worden ingericht, wordt dit besproken in de vakgroep.
7.2
Materiaal
Om veiligheidsredenen is op geregelde tijdstippen nazicht van materiaal noodzakelijk. In samenspraak met de preventieadviseur, de verantwoordelijke voor veiligheid op de school, wordt jaarlijks aan de hand van een checklist (inventarislijst) nagegaan welk materiaal aan herstelling en/of vervanging toe is of wat er niet meer voldoet aan de eisen van veiligheid en hygiëne. De vakgroep stelt een aankoopplanning voor. Om de doelstellingen van deze studierichting in optimale omstandigheden te kunnen realiseren zijn de volgende voorwaarden in verband met accommodatie en materiaal vereist.
7.2.1
Atletiek
Atletiek wordt bij voorkeur beoefend op een atletiekpiste met de nodige belijning, spring- en werpaccommodatie. –
een atletiekpiste op school of in de omgeving
–
hoogspringen: een landingsmat van 80 cm dikte; een springlat (geen toversnoer)
–
verspringen: harde en duidelijke afstootplank; zandbak
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
51 D/2006/0279/027
–
werpnummers: x x x x
speren: 1 per 3 leerlingen (600 gr - 800 gr) kogels: 1 per 3 leerlingen (zowel indoor- als outdoor-kogels) (3 kg - 5 kg) discussen: 1 per 3 leerlingen (1 kg - 1,5 kg) nockenballen: 1 per 2 leerlingen
–
krachtballen: 1 per 4 leerlingen
–
10 horden
–
aflossingsstokken: 1 per 2 leerlingen
–
3 startblokken
–
chrono('s) waarmee men verschillende tijden kan registreren
–
meetlinten: 50 m en 20 m
–
1 markeerplaatje per leerling
–
hartslagmeters
7.2.2
Balspelen
–
basketbal: 1 basketbal per 2 leerlingen; 1 basketterrein per 16 leerlingen
–
handbal: 1 handbal per 2 leerlingen; 1 handbalterrein
–
volleybal: 1 volleybal per 2 leerlingen; 1 volleybalterrein per 16 leerlingen
–
voetbal: 1 voetbal per 2 leerlingen; 1 voetbalterrein
–
3 stellen partijvesten van verschillende kleuren: 10-tal per stel
–
verkeerskegels
–
een schrijfbord
–
scheidsrechterfluitjes
7.2.3
Gymnastiek
–
1 kleine mat per 2 leerlingen
–
2 lange matten per klas
–
1 minitrampoline per klas
–
3 landingsmatten per klas
–
3 rekstokken (verstelbaar in de hoogte) per klas
–
1 brug met gelijke leggers
–
1 brug met ongelijke leggers
–
1 olympische evenwichtsbalk
–
2 schuine kasten
–
2 reuther springplanken (bekleed)
–
1 paard
–
1 paar ringen
–
magnesiumkrijt
52 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
7.2.4
Ritmische en expressieve vorming
–
een degelijke muziekinstallatie
–
ritmiektuigen: ballen, touwen, hoepels: 1 per leerling
–
video, spiegelwand
7.2.5
Zwemmen
–
zwemplanken: 1 per leerling
–
pullboy (beenvlotters): 1 per leerling
–
handpaddels en zwemvliezen
–
chrono('s) waarmee men verschillende tijden kan registreren
–
vlotterlijnen om zwembanen af te spannen
De ruimte in het zwembad bedraagt minstens 1 baan (2 m breed) van 25 m per 10 leerlingen; het diepste punt is minstens 2 m en er zijn startblokken voorzien.
7.2.6
Ander materiaal
Naargelang de gekozen activiteit(en) is er voldoende materiaal ter beschikking om alle leerlingen ook gelijktijdig te laten oefenen.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
53 D/2006/0279/027
8
HET VAK LO EN DE VRIJE RUIMTE
8.1
Situering
Om de scholen de kans te geven nieuwe onderwijsinzichten in het verlengde van de vakken uit te diepen, verruimt het VVKSO het complementaire gedeelte in de lessentabellen derde graad aso (Inspiratiehandboek Werken in de Vrije ruimte). Een school kan activiteiten binnen de Vrije ruimte plannen vanuit de invalshoeken zelfstandig leren, clustering, projectwerking, vakoverschrijdende thema’s of een combinatie van de opgesomde mogelijkheden. Deze activiteiten worden begrepen onder de term ‘seminaries’. Het vakconcept Lichamelijke opvoeding is geëvolueerd naar een concept waarbij de bewegende mens in zijn totaliteit wordt aangesproken en kan zeker een positieve bijdrage leveren.
8.2
Beschrijving
Er is een groeiende belangstelling voor het gebruik van allerhande bewegingsinhouden en natuursporten binnen het opvoedingsproces. De positieve impact van gedoseerd bewegen op de levenskwaliteit en de vormende waarde ervan voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en het goed functioneren in groep worden nu ten volle erkend. Lichamelijke opvoeding biedt, via groepsgebonden bewegingsopdrachten, mogelijkheden om onderling overleg, duidelijke communicatie, probleemoplossend denken, zelfstandig handelen en samenwerking te stimuleren. Het vak Lichamelijke opvoeding kan een scharnierfunctie vervullen bij het herdenken van werkvormen in de richting van een totaalbenadering van leerlingen en van leerdomeinen.
8.3
Werkvormen Projecten in verband met bewegend en geïntegreerd ervaringsgericht leren in de natuur: een combinatie van lichamelijke opvoeding, aardrijkskunde, biologie, geschiedenis, geologie, talen, plastische- en muzikale opvoeding … In de pedagogische context van de school beoogt ‘bewegen in de natuur’ meer dan recreatie. Bewegingsvormen in de natuur creëren dan een optimaal moment tot geïntegreerd en ervaringsgericht, al doende leren. Een verantwoording omtrent ‘bewegend leren in de natuur’ steunt op vier uitgangspunten: de openluchtdimensie van de Lichamelijke opvoeding, het ervaringsgericht leren, het vakkencombinerend leren en de noodzaak van milieueducatie. − Natuurgerichte bewegingsactiviteiten bieden waardevolle leermomenten die niet door zaal- of sportveldactiviteiten kunnen vervangen worden. − In ervaringsgericht leren binnen het vak Lichamelijke opvoeding is beweging per definitie aanwezig. Het welslagen van een project wordt positief beïnvloed door leervormen zoals kaartlezen, oriëntatie, plantenkennis, natuur- en dierobservatie, ecologie, heemkunde en lokale geschiedenis te combineren met bewegingsvormen zoals stappen, lopen, fietsen, varen, klimmen en grotverkenning. Een extra accent op groepsleren bevordert de betrokkenheid van de leerlingen op directe wijze. − Door vakkencombinerend te werken kan de onderlinge samenhang van historische, biologische, geografische … aspecten tot een ecologisch geheel verduidelijkt worden. In de uitwerking van het project hebben de omgeving, de groep en de actie een evenwaardig aandeel.
54 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
− Projecten met betrekking tot ‘bewegend leren in de natuur’ kunnen een geschikt methodologisch kader vormen om milieubewust handelen en sportief bewegen, actieve aandacht voor milieuzorg en inzicht in essentiële ecologische processen in de opvoeding van leerlingen in te bouwen. Voorbeelden:
communicatiebevorderende bewegingsspelen: teambuilding;
fietstochten: zich veilig verplaatsen in groep;
natuurtochten: ecologisch bewegen in de natuur;
zoektochten, rally, exploratie: ontdekkend leren;
oriëntatielooptochten met kompas en stafkaart, zebrakaart, stap-voor-stapkaart, open vensterkaart, gesloten vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart. Azimut berekenen zonder kompas;
tochten met kano, kajak, tjalk, zeilboot …: reddingstechnieken, reanimatie, kennis van rivieren, stromen, zee;
memotochten: geheugensteuntjes en strategie ontwikkelen;
hindernissenparcours:
laag: groepsbeveiliging (spotten), coöperatieve opbouw, groepsstrategie;
hoog: durf, omgaan met angst, individuele beveiliging;
overlevingstochten.
Deze werkvormen kunnen ook gebruikt worden bij de organisatie van sportdagen, projectdagen en bezinningsdagen.
Sport als transport! ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’ indachtig, kunnen bij de uitwerking van een uitstap de verplaatsingen te voet of per fiets georganiseerd worden. Uiteraard kan de leraar Lichamelijke opvoeding hierbij actief betrokken worden.
Daadwerkelijke samenwerking tussen leraren van vakken die op het eerste zicht weinig raakpunten hebben stimuleert leerlingen om zich extra in te spannen voor een project. Ruimte voor de eigenheid van elk vak en tegelijk bewust aandacht voor het samengaan van de waarden van de verschillende vakken betekenen zowel voor leraren als leerlingen een meerwaarde.
8.4 –
Bronnen Projecten ‘Bewegend leren in de natuur’ uitgewerkt door een team van medewerkers uit onder meer de vakgebieden Biologie, Geologie, Aardrijkskunde en Lichamelijke opvoeding onder impuls van de professoren R. Renson en B. Vanreusel van de Faculteit Lichamelijke Opvoeding te Leuven. In groep ontdekken teams van twee leraren, onder wie één LO-er, te voet, per fiets, per kano … de charmes van het ervaringsgericht leren door en over de natuur, in de natuur. De naslagwerken van deze projecten zijn ter beschikking bij de onderzoeksgroep sociaal-culturele kinesiologie van de Faculteit Lichamelijke Opvoeding – KULeuven, Tervuursevest 101 te 3001 Heverlee. Bewegend leren in de natuur:
1989
In en om de vallei van de Lesse
1990
Meerdaalwoud en Dijleland
1991
De Hoge Venen
1992
De vallei van de Viroin
1993
De Kempense heuvelrug
1994
Tussen Beaufort en Berdorf: het Luxemburgse Klein Zwitserland
1995
Gebiologeerd door de Flandriens: de Vlaamse Ardennen en het Pajottenland
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
55 D/2006/0279/027
1996
De Voerstreek
1997
Pays de Gaume
1998
Zilt en zoet Zeeland per Vagant
1999
De Dijle van bron tot monding
2000
Parc Naturel Régional des Vosges du Nord
2001
De levende grens Maas
2002
Ambleteuse aan de Côte d’Opale
2003
De Vlaamse Ardennen
2004
Domein Hofstade
–
Websites over ‘coöperatieve spelvormen’
–
LEPER, R., VAN MAELE, I., Circus op school, Acco, Leuven, 2001
8.5
Bijkomende suggesties
De ‘Vrije ruimte’ geeft mogelijkheden om het vak Lichamelijke opvoeding, als aanvulling op de praktijk, ook een theoretische onderbouw mee te geven. –
Lichamelijke opvoeding en aardrijkskunde Oriëntatielooptochten met gebruik van kompas en stafkaart, zebrakaart, stap-voor-stapkaart, open vensterkaart, gesloten vensterkaart, puzzelkaart, corridorkaart. Azimut berekenen zonder kompas.
–
Lichamelijke opvoeding, biologie en chemie Inspanningfysiologie (via steptest, Eurofitbatterij): melkzuur, energiecyclus (Krebs-), verbranding (spieren), hart en bloedvaten. Mineralen, vitaminen, voedingssupplementen …. Sport en gezonde voeding: Body Mass Index … Gezondheidsproblemen ontstaan door bewegingsarmoede. Gevolgen van rookgedrag. Bewegen en meten: prestaties meten, verwerken en interpreteren. Sport en doping.
–
Lichamelijke opvoeding en economie Management van sportclubs. Topsport en commercie. Sport en media. Sport en consumptie. Gesubsidieerde en niet gesubsidieerde sport. Sport en sponsoring.
–
Lichamelijke opvoeding, esthetica en plastische opvoeding Beweging als uitdrukkingsvorm, als kunst. Sport in de kunst. Sporttaferelen op klassieke Griekse vazen. Kinderspelen van Brueghel. Sport en cartoons. Sport en fotografie.
–
Lichamelijke opvoeding en fysica Biomechanica en bewegingsanalyse: versnelling, draaimoment, hefboomwerking, zwaartekracht, valsnelheid ... Aërodynamica bij fietsen, zeilen en windsurfen. Hydrodynamica bij zwemmen, zeilen, (wind)surfen en duiken. Hulpstukken in de sport, van schaats tot polsstok.
–
Lichamelijke opvoeding en gedragswetenschappen Sport, segregatie en integratie van jongeren in de samenleving. Sport als bijdrage tot sociaal en psychologisch welbevinden. Angst voor …: water, diepte, hoogte, obstakels … Sport, groepsdruk en hooliganisme. Sport en fair-play. Competitie- versus coöperatieve spelen. Sport en attitudebeïnvloeding.
–
Lichamelijke opvoeding en geschiedenis De Olympische spelen vroeger en nu, de Pythische spelen, de Isthmische spelen; de spelen geïntegreerd in het maatschappelijk leven. De evolutie van wereldrecords: invloed van nieuwe ontwikkelingen van materiaal. Sportexcessen i.f.v. de propaganda van het land (vb. ex-DDR). De Olympische spelen in hun maatschappelijke context. Sport en politiek. De geschiedenis van de sport. Sport, segregatie en integratie van jongeren in de samenleving.
56 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
–
Lichamelijke opvoeding, godsdienst en filosofie Sport en integratie van jongeren in de samenleving. Sport als bijdrage tot sociaal en psychologisch welbevinden. Brief van Paulus aan de Korintiërs: 1 Ko 9, 24-27. Ethiek in de sport. Sport in de pers. Gezond bewegen en welbevinden. Sport en attitudebeïnvloeding. Fair-play.
–
Lichamelijke opvoeding, kunstgeschiedenis en klassieke talen Sporttaferelen op klassieke Griekse vazen. Klassiek Olympia, Delfi en Athene. De Olympische spelen, de Pythische spelen geïntegreerd in het maatschappelijk leven.
–
Lichamelijke opvoeding en muzikale opvoeding Muziek, ritme als ondersteuning van beweging: actuele, sociale, etnische en artistieke dans, ballet, circus, bewegingsexpressie.
–
Lichamelijke opvoeding en taal Het concreet uitvoeren van lichaamsbewegingen op basis van Engelse teksten. Het lezen van teksten rond gezondheidsopvoeding als zinvolle taaloefening. Bronnen: Fitness and Health, Brian J. Sharkey, PhD, Human Kinetics, 4th Edition, 1997. Website: http://www.humankinetics.com/ Lichaams- en bewegingsexpressie als ondersteuning van taal: theater, circus, mime. Sportterminologie en etymologie. ‘Sportugees’: sportverwant taalgebruik, uitdrukkingen uit de sport.
–
Lichamelijke opvoeding, wiskunde en informatica Organisatie van sportdagen, wedstrijden. Berekenen van klassementen bij atletiekmeetings, tornooien … Bewegen en meten: prestaties meten, verwerken en interpreteren; extrapolatie van meetresultaten: ontwikkelen van tabellen gebaseerd op de Gauss-curve. Beheerssystemen van sportinfrastructuur. Statistiek: scouting van wedstrijden. Onderzoek van het verloop van wereldrecords en voorspellingen over het al of niet bestaan van een uiterste limiet; invloed van nieuwe ontwikkelingen (zoals het 'haaienpak' bij het zwemmen) op het verloop van een wereldrecord. Ruimtefiguren en hun praktische gebruik: het ontwerpen van een zo rond mogelijke bal.
–
Lichamelijke opvoeding en natuurbeleving Ecologisch verantwoorde sportbeleving in de natuur, de noodzaak van milieueducatie.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
57 D/2006/0279/027
9
BIBLIOGRAFIE
9.1
Algemeen
Tijdschriften: –
Tijdschrift voor Lichamelijke opvoeding - Sportlijn (tweemaandelijks) BVLO, Waterkluiskaai 16, 9040 SintAmandsberg.
–
Body Talk (Maandelijks tijdschrift - VUB Nieuwsbrief over sport, beweging en gezondheid), BIBLO nv, Brasschaatsesteenweg 308, 2920 Kalmthout.
Boeken: –
BEHETS, D., Vakdidactiek. Didactiek van de Lichamelijke Opvoeding, Leuven, Acco, 2001.
–
BEHETS, D., Zorgverbreding: alle leerlingen in beweging, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 18, Acco, Leuven, 2001.
–
BEHETS, D., Een vakconcept als uitdaging om te leren, Leuven, Acco, 2005
–
BEHETS, D., GANTOIS, J., Leermiddelen en werkvormen in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 20, Acco, Leuven, 2003.
–
BEHETS, D., VITS, H., Bewegingsopvoeding: naar een geïntegreerd curriculum, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 19, Acco, Leuven, 2002.
–
BORMS, J., VAN ASSCHE, E., PION, J., Fysieke activiteit en voeding, meting en gedragsverandering, BLOSO, Brussel, 1999.
–
DEHAENE, E., LEPER, R., SCHIEPERS, M., Anders evalueren in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr.17, Acco, Leuven, 2000.
–
DELECLUSE, Ch., Differentiatie in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 12, Acco, Leuven, 1995.
–
LEPER, R., SCHIEPERS, M., DEHAENE, E., Van samenwerkend leren tot zelfstandig leren, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 15, Acco, Leuven, 1998.
–
LOOCKX, A., Management in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 13, Acco, Leuven, 1996.
–
ROMBAUT, W., Rug- en nekklachten klein krijgen, Globe, Roeselare, 2000.
–
ROWE, P., Instructie in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 14, Acco, Leuven, 1997.
–
SCHIEPERS, M., LEPER, R., DEHAENE, E., Betrokkenheid in de les Lichamelijke Opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 16, Acco, Leuven, 1999.
–
VAN ASSCHE, E., Lichamelijke opvoeding: een vakconcept: behouden en vernieuwen, Wolters Plantyn, Deurne, 1998.
–
VAN ASSCHE, E., SWINNEN, G., Vademecum voor de leerkracht LO, Acco, Leuven, 1990.
–
VANDEN EYNDEN, M., BEHETS, D., Sociaal vaardig in de lichamelijke opvoeding, Praxis Bewegingsopvoeding nr. 22, Acco, Leuven, 2005.
–
VRIJENS, J., BOURGOIS, J., LENOIR, M., Basis voor verantwoord trainen, PVLO, Gent, 2001.
Video's: –
20tal video's over EHBO zijn uitgegeven door Het Belgische Rode Kruis - dienst Leergangen.
–
DE WITTE, E., Mijn rug, mijn grote zorg, Instructiefilm Rugscholing, Erembodegem, 1994.
58 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
–
MEEUSEN, R., Rugklachten, doe er wat aan, oefenvideo, BIBLO, Kalmthout, 1994.
9.2
Atletiek
–
BULTIAUW, P., Atletiek, Leren - oefenen - trainen, De Sikkel, Kapellen, 1979.
–
GEEROMS, F., VAN DIEST, G., Atletiek Spelend Leren, PVLO, Gent, 1988.
–
GEEROMS, F., VAN DIEST, G., Atletiek, Methode en Techniek, Van In, Lier, 1983.
–
LEFEVRE, J., e.a., Handboek Eurofit: eurofit testbatterij, BLOSO, Brussel, 1993.
–
PION, J., e.a., Remediëring en hartslagcontrole, BLOSO, Brussel, 1996.
–
VAN ASSCHE, E., BORMS, J., PION, J., Eurofit remediëring, BLOSO, Brussel, 1994.
–
VAN DRIESSCHE H., Loopuithouding voor schoolgaande jeugd, SVS, Brussel, 1997.
–
VAN DRIESSCHE H., Oriëntatieloop, SVS, Brussel, 1995.
Vergelijkende normentabellen (Vlaamse Atletiek Liga) –
Hongaarse tabellen op basis van individuele nummers:
–
PIRIEV, B., KOVACS, G., Scoring table for track & field, road & walking events, Hungarian Athletic Association, 1987.
–
10-kamp tabellen (Finse): AAF, Scoring table for men and women combined event competitions, IAAF Technical committee, 1985.
9.3
Balspelen
9.3.1
Basketbal
–
BOUTMANS, J., ROWE, P., Basketbal, theorie en praktijk, Acco, Leuven, 1997.
–
DIOCESANE WERKGROEP LO, Basketbal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.
–
GREVECOER, G., LECHIEN, M., REDOUTE, P., Basketball: tome 2 exercices, Amphora, Paris, 1990.
–
LEYSEN, H., DEHANDSCHUTTER, T., Basketbal op school, spelend leren., Acco, Leuven, 2001.
–
MERTENS, B., (red.), Initiator/jeugdsportbegeleider basketbal, BLOSO, Brussel, 1995.
–
WISSEL H., Basketball: steps to succes human kinetics, Champaign, 1994.
9.3.2
Handbal
–
DIOCESANE WERKGROEP LO, Handbal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.
–
SCHUBERT, R., SPAETE, D., Kinderhandball - Spass von Anfang an, Philippka-Verlag, Münster, 1998.
9.3.3
Voetbal
–
GOETHALS, R., VANSTEENBRUGGE, P., Leren voetballen, PVLO, Gent, 1993.
–
HELSEN, W., Beter leren voetballen - een nieuwe kijk op theorie en praktijk, ACCO, Leuven, 1996.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
59 D/2006/0279/027
–
HELSEN, W., HERMANS, F., Voetig met de bal, FLOK, Leuven, 1997.
9.3.4
Volleybal
–
BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Volleybal, BLOSO, Brussel, 1993.
–
BRABANTSE VOLLEYBALBOND, Brabants Jeugdvolleybal vademecum, Brabantse Jeugdcommissie, 1992.
–
DIOCESANE WERKGROEP LO, Volleybal in het secundair onderwijs, DiNAC (LiCO), Hasselt, 2002.
–
PITTERA, C., VIOLETTA, DR., Volleybal is beweging - een handleiding voor de tactische vorming van jeugdspelers, Van Gestel, Retie, 1994.
–
RUTTEN, J., Volleybal op school, BVLO, Gent, nr 5, 1999.
–
ROUSSEAUX, E., RUTTEN, J., SPAENJERS, M., Jeugdvolleybal, aangepaste spelvormen voor club en school. VVB, Vilvoorde, 2001.
–
VERSTRAETEN, E., Meer verantwoorde jeugdtrainingen in volleybal, Verstraeten, Maaseik, 1993.
9.4
Contact- en/of verdedigingsvormen
–
BOERSMA, D., Judo in beweging, Elmar, Rijswijk, 1994.
–
DE GEYTER, J., HEYLEN, J., VEULEMANS, E., Initiator/Jeugdsportbegeleider Judo, Bloso, Brussel, 1995.
–
VANDERGHOTE, J., HEYLEN, J., VEULEMANS, E., Judo op school, Acco, Leuven, 1990.
Video's: –
DE SUTTER, M., MUSCH, E., Vormen van zelfverdediging, Jiu-Jitsu, BS, Gent, 1998.
9.5
Gymnastiek
–
BOURGEOIS, M., Didactique de la gymnastique, Presses Universitaires de France, Paris, 1997.
–
DIOCESANE WERKGROEP LO, Turnen op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1994.
–
GANTOIS, J., SCHROVEN, W., VAN ESSER, M., Van kopstand tot kasamatsu - Handboek voor toestelturnen, ACCO, Leuven, 1984.
–
LEPER, R., VAN MAELE, I., Circus op school, Acco, Leuven, 2001.
–
STIJNEN, V., VAN ESSER, M., Minitrampoline op school, Acco, Leuven, 1975.
–
VAN DE MARLIERE, G., Acrogym, PVLO, Gent, 1987.
–
VAN DEN ABBEELE, C., en anderen,Basisgym, een oefenprogramma voor recreatief toestelturnen, Turnsport Vlaanderen vzw, Brussel, 2002.
Video's: –
DIOCESANE WERKGROEP LO, Turnen op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1994.
60 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
9.6
Ritmische en expressieve vorming
–
DE RIDDER, N., Rope skipping in school en club, P.V.L.O. en PILO, Gent, 1999.
–
DIOCESANE WERKGROEP LO, Jazzdans op school, DiNAC (LiCO), Hasselt, 1995.
–
GULA, D., Dance choreography for competitive gymnastics, Leisure press, Champaign, 1990.
Video's: –
DIOCESANE WERKGROEP LO, Jazzdans op school (video), DiNAC (LiCO), Hasselt, 1995.
–
DE RIDDER, N., Rope skipping in school en club, PVLO en PILO, Gent, 1999.
9.7
Zwemmen
–
BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Zwemmen, BLOSO, Brussel, 1995.
–
BLOSO, Initiator/Jeugdsportbegeleider Reddend Zwemmen, BLOSO, Brussel, 1996.
–
DE MARTELAER, K., POSTMA, T., Levenslang zwemmen: school - club - vrije tijd, PVLO, Gent, 1999.
–
LOUWAGIE, M., Zwemmen, Van initiatie tot trainen, PVLO, Gent, 1990.
–
VAN ASSCHE, W., Leren zwemmen: didactiek van het zwemonderwijs, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1999.
–
VAN DER SLUIS, A., Aqua sportief. Nationale Raad Zwemdiploma's, Doorn, 1993.
–
VERVAECKE, H., Reddings- en reanimatietechnieken bij verdrinking, ACCO, Leuven, 1995.
–
WHITTEN, Ph., Alles over zwemmen, De Kern, Baarn, 1995.
9.8
Andere bewegingsgebieden
9.8.1
Algemeen
–
PAUWELS, JM., MUTERT, J., Bewegingsspelen, Acco, Leuven, 1980.
–
STICHTING SPEL EN SPORT, Het nieuwe spelenboek, Stichting Spel en Sport, Amsterdam, 1968.
–
STICHTING SPEL EN SPORT, Spel en recreatiesport, Stichting Spel en Sport, Amsterdam, 1975.
–
VAN DUIJL, N., Bres spelenboek, Landelijke Dienst voor Beweging en Rekreatie en Spel, Soesterberg, 1982.
9.8.2 –
Badminton
DELAERE, L., VAN DER AERSCHOT, H., Initiator/Jeugdsportbegeleider Badminton, Bloso, Brussel, 1995.
9.8.3
Coöperatieve spelen
–
FLUEGELMAN, A., The new games book, Dolphin Books, New York, 1976.
–
FLUEGELMAN, A., More new games ... and playful ideas from the New Games Foundation, Dolphin Books, New York, 1981.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
61 D/2006/0279/027
–
ORLICK, T., The cooperative sports and games book; challenge without competition, Pantheon books, New York, 1978.
–
ORLICK, T., The second cooperative sports and games book: over two hundred brand-new noncompetetive games for kids and adults both, Pantheon books, New York, 1982.
9.8.4 –
VAN CAUTEREN, P., Korfbal: initiatie-training-begeleiding, Acco, Leuven, 1980.
9.8.5 –
Softbal
SPEE, E., HOUTKAMP, H., Softbal een handboek voor trainer-coach en speler, De Vrieseborch, Haarlem, 1982.
9.8.7 –
Oriëntatielopen
VANREUSEL, B, KOOREMAN, A, MAES, K, VAN DRIESSCHE, H., Oriëntatielopen; in de recreatiesport op school - in de sportclub, Acco, Leuven, 1985.
9.8.6 –
Korfbal
Speelse conditievormen
DASSEL, H., HAAG, H., Circuit-training op school, Hollandia, Baarn, 1972.
9.8.8
Ultimate frisbee
–
DANNA, M., POYNTER, D., Frisbee players handbook, Para Publishing, Santa Barbara, 1980.
–
KALB, I., KENNEDY, T., Ultimate fundamentals of the sport, Revolutionary publications, 1982.
9.8.9
Zwembadactiviteiten
–
RIPPE, M., Het overdekte strand, Samson, Brussel, 1976.
–
RIPPE, M., Aardig zwemvaardig, De Raat & De Vries, Amsterdam, 1976.
62 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
10
LIJST VAN DE EINDTERMEN
10.1
Vakgebonden eindtermen
1
Ontwikkeling van de motorische competenties
1.1
Verantwoord en veilig bewegen
De leerlingen kunnen 1
in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen door gezamenlijk afgesproken veiligheidsregels toe te passen.
2
medeleerlingen helpen wanneer de bewegingssituatie dit vereist.
1.2
Zelfstandig leren
De leerlingen kunnen 3
uit een aanbod een aan hun mogelijkheden aangepaste leerweg kiezen voor het aanpakken en oplossen van bewegingsopdrachten.
4
zelfstandig leertaken uitvoeren om een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen, rekening houdend met hun eigen kunnen.
5
bewegingssituaties alleen of in groep organiseren en aanpassen aan de deelnemers.
6
volgens vooropgestelde criteria bij zichzelf nagaan of ze vorderingen maken bij het uitvoeren van bewegingsopdrachten en hun leerproces bijsturen.
1.3
Reflecteren over bewegen
De leerlingen kunnen 7
op basis van een beperkt aantal afgesproken criteria, bij zichzelf en anderen, aangeven waarom een bewegingsopdracht wel of niet lukt en eenvoudige oplossingen geven.
8
over bewegingssituaties hun mening geven, bewegingservaringen uitwisselen en hieruit conclusies trekken voor hun eigen uitvoering.
1.4
Verbreden en verdiepen van motorische competenties: keuze uit verantwoorde vormen uit meerdere bewegingsgebieden: atletiek, gymnastiek, dans en expressie, zwemmen, spel en sportspel, zelfverdediging, natuurgebonden activiteiten, of andere verantwoorde bewegingsgebieden
De leerlingen kunnen 9
eerder geleerde vaardigheden uit verschillende bewegingsgebieden toepassen in andere bewegingscontexten.
10
motorische eigenschappen op een inzichtelijke wijze gebruiken in bewegingscombinaties met en zonder toestellen, alleen en met anderen.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
63 D/2006/0279/027
11
met gekende motorische vaardigheden een creatieve combinatie samenstellen en uitvoeren, alleen of met anderen.
12
gekende motorische vaardigheden uitvoeren op een hoger beheersingsniveau zoals: - een betere controle; - een meer esthetische uitvoering; - een hogere moeilijkheidsgraad; - een grotere efficiëntie; - ...
13
in aangepaste vormen van een doelspel of een terugslagspel eenvoudige aanvallende en verdedigende strategieën toepassen.
*14 kritisch omgaan met het bewegingsaanbod in hun leefomgeving. De leerlingen *15 ervaren duurzame bewegingsvreugde op basis van competente deelname aan verschillende bewegingsactiviteiten. 2
Ontwikkeling van een gezonde en veilige levensstijl
De leerlingen kunnen 16
het verband leggen tussen bewegen, gezondheid en samenleving.
17
hun kennis rond reanimatie vertalen naar risicovolle bewegingssituaties.
18
eerste hulp bieden bij ongevallen in bewegingssituaties.
19
basisregels van houdings- en rugscholing integreren in nieuwe bewegingssituaties en in werk- en studiesituaties.
20
met betrekking tot ‘fitheid' hun eigen doelen bepalen.
De leerlingen *21 zijn bereid ‘bewegen' te integreren in hun levensstijl en zijn zich bewust van verschillende mogelijkheden hiervoor. *22 zien het belang in van een goede fysieke conditie. 3
Ontwikkeling van het zelfconcept en het sociaal functioneren
De leerlingen kunnen 23
in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen.
24
samen overleggen over en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school.
64 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport
25
aanduiden in welke bewegingsactiviteiten ze zich goed voelen en welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij hun fysieke en relationele mogelijkheden.
Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid in de kantlijn.
10.2 A
Specifieke eindtermen Motorische competentie: motoriek, fysiek, perceptie
De leerlingen kunnen 1
conditionele, perceptuele, mentale, technische en tactische basisvaardigheden ontwikkelen om tot bewegings- uitvoering en bewegingsontwikkeling te komen.
2
individueel en in groep bewegingen en acties uitvoeren met inzicht en vaardigheid.
3
motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment inzetten om te komen tot goede bewegingsuitvoeringen of voor het bereiken van een bepaald spel- of bewegingsdoel.
4
inzicht tonen in bewegingen en acties door:
–
het in acht nemen van geldende regels, wedstrijdvormen, vooropgestelde normen;
–
gebruik te maken van procedures en strategieën bij het nemen van beslissingen in verband met ploegopstelling of spelsysteem;
–
het inzetten van gepaste technische en tactische vaardigheden in complexe spelsituaties;
–
een correcte en aangepaste interpretatie van trainingsprincipes voor fysieke bekwaamheden en hun toepassing in verschillende bewegingsgebieden.
5
taakgericht werken en het belang ervan ervaren voor esthetisch-expressieve en / of sportefficiënte beweging in verschillende omstandigheden.
6
bij bewegingsuitvoeringen, aandacht hebben voor de samenhang van kwalitatieve aspecten zoals ruimtegebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen.
B
Motorische competentie: leren en sturen
De leerlingen kunnen 7
de bewegingsuitvoering bijsturen en optimaliseren bij zichzelf en anderen door:
–
bewegingskenmerken te analyseren;
–
het motorische leerproces te begrijpen;
–
aangepaste oefenvormen te zoeken en in te oefenen.
8
prioriteiten stellen en haalbare tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen bepalen voor zichzelf en voor een groep.
3de graad aso – Wetenschappen-sport Sport
65 D/2006/0279/027
C
Gezondheid en veiligheid
De leerlingen kunnen 9
de invloed van bewegen op de fysieke, mentale, en sociale gezondheid duiden en vergelijken met andere factoren, die de gezondheid beïnvloeden.
10
evenwicht nastreven tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid, met een controle hiervan door de correcte interpretatie van meetresultaten.
11
bij de eigen sportbeoefening, belangrijke principes toepassen van fitheid, veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik.
D
Zelfconcept en sociaal functioneren
De leerlingen kunnen 12
ervaren dat motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld, belangrijke aspecten zijn bij sportbeoefening, sportbeleving en sportief presteren.
13
verantwoorde methoden gebruiken om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
14
samenwerking en teamvorming realiseren tijdens sportbeoefening en bij sportprestaties.
15
sociaal aanvaardbaar gedrag vertonen op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens.
16
ervaren dat sportbeoefening bijdraagt tot sociale interacties.
E
Samenleving
De leerlingen kunnen 17
ervaren, via eigen sportbeoefening en sportbeleving, dat sport verweven is met, en effecten heeft op andere maatschappelijke domeinen.
18
zich informeren over organisaties en netwerken, die bijdragen tot het aanbod van sport- en bewegingssituaties voor verschillende doelgroepen.
F
Onderzoekscompetentie
De leerlingen kunnen 19
zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken.
20
ter ondersteuning van de bewegingspraktijk een onderzoeksopdracht over sportthema’s voorbereiden, uitvoeren en evalueren
21
de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten.
66 D/2006/0279/027
3de graad aso - Wetenschappen-sport Sport