Regouts Rijkdom door Jac van den Boogard
In het jaar 2001 is het tweehonderd jaar geleden dat Petrus Regout, 1801-1878, Nederlands eerste groot-industrieel werd geboren. Hij drukte niet alleen zijn stempel op de industrialisatie en de gemeentepolitiek van Maastricht, maar liet ook zijn persoonlijke signatuur achter in de inrichting van de landgoederenzone gelegen tussen Meerssen en Maastricht door daar een waarlijk parkachtig villalandschap te creëren. Succesvolle fabrikanten uit de negentiende eeuw vergaapten zich graag aan het grondbezit, de woonsteden en de levensstijl van de oude aristocratie. Het verlangen zich op enigerlei wijze een gouden aureooltje van aristocratische allure te verschaffen, was een reden voor vele burgerlijke groot-industriëlen in bijvoorbeeld België of Duitsland die adellijke levensstijl te imiteren. Dat kon men doen door zich een adellijke titel te verwerven middels een huwelijk, maar eerst en vooral door de verwerving van een domein van waarlijk aristocratische grandeur. Het bezit van architectonisch fraaie bouwwerken, villa’s of landgoederen was altijd al een geliefd statussymbool geweest vanwege zijn duurzaamheid en zijn monumentale uitstraling. Iets van die grandeur straalde altijd wel af op de eigenaar, zo dacht men. Tot rijkdom gekomen groot-industriëlen hechtten in de negentiende eeuw enorm belang aan handhaving van tradities en aan de vorming van een heuse ‘industriële’ dynastie, waaraan niet alleen familietrots niet vreemd was, maar waardoor ook de erfopvolging veilig gesteld moest worden. Constant was de nieuwe industriële ‘adel’ druk doende met het uitbreiden van haar domein. Dat alles was voortgekomen uit de trots waarmee de industriëlen zich spiegelden aan de aristocratie en dus kozen voor specifieke aristocratische statussymbolen.1 Petrus Regouts hartewens was het eens in kringen van de Maastrichtse adel opgenomen te worden als ‘Regout van Vaeshartelt’. Het heeft ook niet zo veel gescheeld of zijn diepste wens was werkelijkheid geworden, maar het heeft niet zo mogen zijn. Regout overleed zonder adellijke titel, maar wel op een aristocratisch landgoed met waarachtig royale grandeur. Over Regouts ‘richesse’, zijn villalandschap, tussen Meerssen en Maastricht gaat deze bijdrage.
De trein naar Meerssen anno 1883 Wie in de tweede helft van de negentiende eeuw een reisje per trein maakte van Maastricht naar Meerssen moet ongeveer dezelfde visuele ervaring van het landschap hebben opgedaan als dominee Jacobus Craandijk in 1883: ‘...de tamelijk hooge spoorwegdijk ... vergunt ons aan weerskanten een ruimer uitzigt, dan ons van den rijweg zou te beurt vallen. Onbekend is ons de welige landsdouw niet, maar met genoegen zien we haar rijke afwisseling van heuvels en dalen, van velden en bosschen, zich nog eens voor ons ontrollen, terwijl het stoompaard ons in snelle vaart er doorheen voert. Of wij daardoor de gelegenheid verliezen, Vaeshartelt en de overige bezittingen van den heer Petrus Regout in bijzonderheden HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
7
te bezigtigen, weten wij niet, maar de eigenaar heeft gezorgd, dat landgenoot en vreemde voldoende op de hoogte kunnen komen van al het fraais, dat de kunst er heeft aangebragt.’2 Kennelijk had de dominee zich goed voorbereid op zijn tochtje door de villa-zone tussen de Limburgse hoofdstad en Meerssen. Hij refereert hier immers aan het bijzonder mooi uitgegeven ‘Album dédié à mes enfants et mes amis’ dat Petrus Regout vermoedelijk in 1863 had laten illustreren in Parijs met prachtige chromolitho’s, die de reiziger moesten verlokken tot een bezoek aan diens arcadia. Niet minder dan als een feeëriek wandelparadijs waar natuur en architectuur hand in hand gingen, zo heeft hij al zijn bezittingen laten vereeuwigen in dat album.3 Sprookjesachtige en kleurrijke prenten op groot formaat tonen Regouts rijkdom, zijn trots, zijn villa’s, als parels aan een snoer geregen. Was het pure megalomanie of was het zijn handelsinstinct dat hem ertoe bracht zo ostentatief in een album te koop te lopen met zijn onroerend goed? Wat deed hem beslissen dat alles in zo’n prestigieuze publicatie te presenteren? Uiteraard was hij zo geoccupeerd met geld verdienen, dat hij zijn huizenbezit ook te gelde wilde maken door zijn villa’s deels te verhuren voor korte of langere tijd aan wie zich de luxe van d e rgelijke villa’s in eigen bezit niet kon permitteren. Natuurlijk konden de huurders dan vooral ook met de eigenaar kennis maken; daarom stelde hij zich zelf zo uitvoerig voor aan de lezers op de eerste bladzijden van zijn album.4 Onze negentiende-eeuwse reiziger kende het album: ‘Een kostbaar uitgevoerd boek bevat een groot aantal afbeeldingen in kleurendruk, van de gebouwen, vijvers, fonteinen, beelden en verdere sieraden der uitgestrekte tuinen, en bovendien een paar portretten te voet en te paard van den merkwaardigen industriëel, benevens gezigten op de fabriek met haar onderhoorigheden, afbeeldingen van aldaar vervaardigde voorwerpen, van ridderkruisen en medailles, van een zeldzaam stuk zijde, den heer Regout door een Japanschen prins geschonken en door hem aan den Paus vereerd, mitsgaders nog enkele andere curiositeiten meer.’5 Niettemin concludeert de reiziger met enig dedain: ‘Kennen wij dat prachtig uitgevoerde plaatwerk. Dan zien wij misschien ook maar liever uit de verte de witte lusthuizen, de heldere watervlakten, de vonkelende fonteinen, de donkere boomgroepen, dan dat wij van nabij den wel wat overladen opschik zouden gadeslaan, die ’t ons welligt zou doen betreuren, dat de kunst, te midden dezer rijke natuur, niet wat grootscher roeping heeft gehad, dan burgerjongens te voorschijn te brengen, die waterstralen opspuiten uit een flesch, en groote kikvorschen, die een draak besproeijen!’6 Tot die door Craandijk genoemde ‘burgerjongens’ behoorde Petrus Regout zelf eigenlijk ook. Had hij immers zichzelf niet in onze ogen misschien enigszins banaal laten afbeelden op de grote cascade, een van de vele fonteinen in de tuinen van Vaeshartelt, terwijl hij op originele wijze inderdaad zijn eigen ‘straal’ bijdroeg aan het klaterende water van de cascade? Die persoonlijke waterrijke toevoeging maakte toentertijd van die cascade overigens een heel bijzonder politiek pamflet, zoals hierna nog zal blijken.7
Handige jongen wordt groot-industrieel Petrus Regout, vader, beschermer, raadgever, kleurrijk figuur in de Limburgse en Maastrichtse politieke geschiedenis en eerste Nederlandse groot-industrieel is dikwijls verguisd.8 Vaak was dat ten onrechte, omdat zijn als paternalistisch beschouwde optreden als fabrikant niet in het licht van zijn eigen tijd werd bekeken. 8
Afb. 1. Statieportret van Petrus Regout (18011878) door de Haagse schilder J.H. Egenberger (1849) als lid van de Eerste Kamer. (Foto: Sphinx archief, SHCL)
Afb. 2. Portret van Petrus Regout. Lithografie naar het portret door J.H. Egenberg e r. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
9
Afb. 3. Detail van de grote ‘cascade’ in de tuinen van Va e s h a rtelt. Petrus Regout is v o o rgesteld terwijl hij zijn eigen straaltje bijdraagt aan de fontein. (Albumblad uit: Album dedié a mes enfants et mes amis, 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 4. Ruiterportret van Petrus Regout. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
10
Afb. 5. Groot Vaeshartelt, oostvleugel. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 6. Regouts fabriekscomplex aan Boschstraat en Bassin in Maastricht. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL) HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
11
Afb. 7. Groot Va e s h a rtelt, noordvleugel, het ‘Paleisje’. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 8. Overzicht van de landgoederenzone tussen Meerssen en Maastricht in vogelvluchtperspectief, gezien naar het noorden, met de villa’s La Petite Suisse en La Grande Suisse op de voorg rond en G root- en Klein Vaeshartelt op de achtergrond. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
12
In zijn tijd mag men Regout een modern industrieel noemen, vergelijkend met wat algemeen usance was in het fabrikantenmilieu in de negentiende eeuw. Pie of Pierre, zoals hij in familiekring meestal werd genoemd, werd geboren in de Maastrichtse Nieuwstraat waar zijn ouders een winkel in aardewerk en glas hadden.9 Op dertienjarige leeftijd ontviel de vader aan het gezin Regout.10 B i j g evolg kon Pie zijn schoolopleiding niet afmaken.11 Vanaf 1 maart 1815 stond hij zijn moeder -een pientere zakenvrouw- bij in het winkeltje. Vooral zijn handelsinstinct bepaalde het verloop van z’n carrière, nadat hij zich vanaf 1819 ging toeleggen op de import van en groothandel in aardewerk en glas. Als ondernemer begon hij voor zichzelf omstreeks 1820; hij werd met name gevormd door zijn contacten met vooruitstrevende Belgische ondernemers.12 Vierentwintig jaar oud trouwde hij op 17 juni 1825 met de Maastrichtse Aldegonda Hoeberechts. Zij wist zich populair te maken, geliefd als ze was om haar bezoekjes aan zieke werknemers en haar bemoeienis met liefdadigheid in het algemeen, maar bovenal kon Regout blindelings varen op de talenten die zijn echtgenote aan de dag legde in het bedrijf: ze was intelligent, had een aangeboren zakelijke inzicht en werd bijgevolg Petrus’ zakelijke rechterhand tot zijn dood toe. Dat kwam tot uitdrukking in haar functie als procuratiehoudster in Regouts bedrijf en de voortvarende manier waarop ze de boekhouding voor haar man bijhield. Bovendien schonk ze Regout ook nog tien kinderen: vier meisjes en zes jongens.13 In 1827 betrok het gezin een groot huis aan de Boschstraat no 1303, waarin Petrus kort nadien zijn eigen handslijperij voor kristal vestigde. De slijperij verwerkte ruw glas en kristal dat geïmporteerd werd uit België. Ook de slijpers waren van Belgische origine.14 Regout betoonde zich na de Belgische Opstand (1830) in de jaren dertig een overtuigd Oranje-aanhanger hetgeen hem van het vertrouwen van generaal Dibbets verzekerde, die Maastricht als enige stad in een overigens geheel en al Belgisch gezind Limburg had weten te behouden voor het noorden. Na de Belgische opstand viel de handel uiteraard stil; in zijn slijperij nam het aantal slijpstoelen drastisch af. Zodra het economisch getij ook maar enigszins was gekeerd (1834) kocht hij een stoommachine om fabrieksmatig glazen en kristallen producten te gaan maken,15 gokte erop dat Maastricht voor het noorden behouden zou blijven na afloop van de status quo periode (1830-1839), opdat hij zijn oude afzetgebieden weer kon ‘heroveren’ en startte met zijn broer Thomas en zijn zwager J.G.Lambriex een spijkerfabriek. In 1838 weigerden de Belgen nog langer halffabrikaten voor de slijperij te leveren, gebelgd als ze waren over de uitbreiding van Regouts 'stoomglasslijperij'. Dat noopte Regout tot oprichting van een eigen glas- en kristalblazerij. Inmiddels had hij veel succes met zijn in 1836 opgerichte aardewerkfabriek.16 Regout breidde zijn zakelijk imperium in 1842 uit met een wapenfabriek en kreeg vier jaar later een concessie om zijn eigen gasfabriek te bouwen, die weer een jaar later in gebruik werd genomen. Regout was in korte tijd puissant rijk geworden,17 was voor zijn industrieel pionierswerk in de jaren 1830 geridderd door de Koning18 en was een machtige factor in de stadspolitiek geworden, waarmee men in Maastricht terdege rekening moest houden. Van 1851 tot 1853 was hij onder meer lid van de gemeenteraad.19 Dat was op zich zelf niet zo’n lange periode, maar tijdens zijn lidmaatschap van de raad ontstonden de eerste tegenstellingen met zijn tegenspeler aan het Maastrichtse politieke front, toen nog wethouder maar later burgemeester W.H. Pijls,20 tegenstellingen die veel kleur gaven aan de Maastrichtse stadspolitiek in de jaren 1850-1870 mede door de incomptabilité des humeurs tussen beide protagonisten. HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
13
Regouts producten Dat Regout eer verdiende voor zijn producten blijkt: ‘Had ik maar een dozijn mannen als Regout’, verzuchtte koning Willem II toen hij in 1841 Regouts fabrieken bezocht. Hij had juist voor duizend gulden aankopen gedaan21 en een jaar later kocht hij twee kristallen kandelabers. De nogal pronkzuchtige Koning was zo enthousiast over Regouts fraai geslepen producten, dat hij nog een jaar later een soortgelijk paar kandelabers schonk aan de Franse koning Louis Philippe. Regout reisde persoonlijk met deze kolossale zogenaamde ‘Carcelluchters’ af naar Parijs om ze onder zijn toeziend oog daar te laten monteren. Uiteraard werd hij voorgesteld aan de Franse koning. Die bepaalde dat de luchters een plaats zouden krijgen in de Tuilleriën en vervolgens beloonde hij Regout door hem te benoemen tot ridder in het Legion d’Honneur. Het was misschien wel Regouts finest hour.22 Zijn producten waren mooi en gewild en behaalden op diverse exposities prestigieuze prijzen zoals tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs (1856). Ook nadat hij als fabrikant succesvol was gebleken, bleef Regout toch zijn hele leven lang veeleer een koopman. Het handelen zat hem in het bloed; dat had hij van zijn ouders. Regout heeft dan ook altijd de handelsbelangen van zijn bedrijven in eigen hand gehouden.
Regouts portretten ‘Pieke krijg later nog ein bel aon z’n deur’ voorspelde Regouts peetoom zijn moeder omstreeks 1815. Een eigen bel aan je deur was kennelijk een teken van welstand en hij zou veel en veel meer dan die status verwerven! Dat hij daarop trots was, blijkt zonder meer uit de portretten die er van Petrus Regout zijn gemaakt. Aan de hand van het signalement van de jeugdige ‘Pieke’ uit het militieregister kunnen we ons een idee vormen van zijn uiterlijk: ‘taille: 5 pieds, 7 pouces, 10 lignes’, dat komt overeen met een lengte van ongeveer 1,74 m. Voorts: ‘visage: plein; front: haut; yeux: bleus; nez: gros; bouche: moyenne; menton: court; cheveux et sourcils: roux’.23 Goeddeels zijn deze trekken nog te herkennen in het statieportret dat aan het eind van de jaren 1840 van Regout werd gemaakt. Ondanks zijn formidabele zakelijke succes moet Pie Regout zijn leven lang aan een minderwaardigheidscomplex hebben geleden. Wie het foto-portret van de stuurs kijkende, oud geworden sluwe vos uit het album bekijkt, moet wel zeer verwonderd zijn als hij die afbeelding vergelijkt met het voornoemde portret op groot formaat dat de Haagse portretschilder J.H. Egenberger van deze captain of industry avant-la-lettre maakte. Egenberger schilderde in 1849 een trotse zelfbewuste good looking young fellow ten voeten uit, die gehuld in zijn fraaie uniform van Eerste Kamerlid respect en bewondering afdwingt.24 Een jaar eerder in november 1848 was hij bij de Eerste Kamerverkiezingen kandidaat voor het district Maastricht. Omwille van zijn verdiensten voor de industrie werd hij door de Koning benoemd tot lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal bij KB van 11 januari 1849. Tenminste één industrieel, zo beschikte de Koning, moest zitting hebben in de Eerste Kamer als tegenwicht tegen de kennelijk oververtegenwoordigde hand e l s b e l a n g e n . 25 Regout ontpopte zich in de erop volgende jaren in de Eerste Kamer tot een vurig pleitbezorger van Limburgse belangen en van de opkomende industrie. Met name de zijns inziens ongeoorloofde aftapping van Maaswater door de Belgen - een politieke kwestie die de Limburgse gemoederen danig bezig hield in de negentiende eeuw -26 was hem zo’n doorn in het oog dat hij ’t niet kon laten daarop 14
zelfs in de decoratie van de tuinen rond zijn landgoed Vaeshartelt een persoonlijke toespeling te maken. Daarop heeft de hiervoor genoemde afbeelding van zijn persoon in een eerder komische, dan scabreuze situatie op de grote cascade in de tuinen van Vaeshartelt betrekking. In de jaren 1860 liet Regout een lithografie vervaardigen naar het schilderij van Egenberger.27 Er zijn naast overeenkomsten ook treffende verschillen tussen beide portretten. Regout oogt ook in 1868 nog altijd van dezelfde jeugdige leeftijd en draagt op de litho met trots hetzelfde galakostuum van Eerste Kamerlid, dat overigens toentertijd nog vaak door Kamerleden werd gedragen. Ook op de litho staat hij naast een tafel, bedekt met een zwaar fluwelen kleed, schuin voor een zware juist achteruit geschoven zetel. Even naar rechts gedraaid kijkt Regout fier en zelfbewust de toeschouwer aan. Enige koninklijke allure kunnen zowel het geschilderde portret, als de litho niet worden ontzegd. Dat blijkt ongetwijfeld uit de versierselen die op zijn linkerborst prijken, Het zijn z’n meest prestigieuze onderscheidingen: de medaille van het Legion d’honneur en die van de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het is een waarlijk ‘koninklijke’ iconografie die schilderij en prent tonen. In deze houding wijzend naar de grondwet waarop hun macht als vorst was gebaseerd, lieten zich de verlichte despoten uit de late achttiende eeuw graag vereeuwigen. In het genre van het fabrikantenportret komt die iconografie niet voor. Misschien verwijst Regout hier wel naar de stichtingsakten van zijn bedrijven. Na aandachtige beschouwing van de litho ziet men wellicht dat de industrieel de aristocratische pretenties, die hij in het statieportret van Egenberger ten toon spreidde, in 1868 nog lang niet was ontgroeid. Daarvan getuigt het gouden kroontje boven zijn initialen in de hoek van het zware tafelkleed en het familiewapen aangebracht in de rug van de zetel. Deze twee details ontbreken namelijk op het Egenberg e r-portret. Hij hoopte er waarschijnlijk ook toen nog steeds op eens als volwaardig lid van de Maastrichtse aristocratie te worden geaccepteerd. Tien jaar tevoren had Regout zijn Kamerzetel moeten opgeven als gevolg van een conflict over zijn handelspolieke inzichten.28 Hij betoonde zich immers bij uitstek een protectionist.29 Met misschien wel nog meer ijver dan hij tot dan toe open brieven, brochures en pamfletten had geschreven over allerlei heikele (handels)politieke kwesties stortte hij zich na 1859 in een welhaast openlijk uitgevochten strijd met burgemeester Pijls van Maastricht, overigens een strijd die zeker ook voortkwam uit wereldbeschouwelijke tegenstellingen tussen deze twee kleurrijke figuren in de negentiende-eeuwse Maastrichtse politiek.30 Was Pijls een liberaal, een sluw politiek ‘dier’, Regout was een Ultramontaans klerikaal die extravert en impulsief reageerde.31 Zo was z’n karakter nu eenmaal. Een van zijn meest in het oog lopende karaktereigenschappen was zijn zuinigheid. Voor de Limburgse gouverneur Jhr Gericke was dat aanleiding zijn ‘ijverigste en ondernemendste’ ingezetene zijn volste vertrouwen te schenken: ‘Doorzicht, werkzaamheid, orde en zuinigheid in zijn geheele levenswijze kenmerken hem en maken hem waardig met vertrouwen te worden vereerd.’32
Aristocratische aspiraties Ofschoon Regout diverse belangrijke onderscheidingen werden verleend,33 is hem de ultieme eer waarop hij zo vurig hoopte, verheffing in de adelstand, nooit toegekend. Wel is hij ooit voorgedragen voor de verheffing tot Romeins graaf. Hij ging prat op zijn goede contacten met de koninklijke familie. Juist dankzij zijn goede betrekkingen met de Oranjes kon Regout zijn zakelijk imperium opbouHISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
15
wen. Regout was weliswaar de juiste man, op de juiste plaats en op het juiste moment om de Maastrichtse industrie de juiste impuls te geven, maar voor een goed deel dankt hij dat mede aan zijn koninklijke connecties. Het was zonder meer een uiterst ongunstige tijd, waarin hij de fundamenten legde voor zijn imperium en het was de koning Willem I, die Regout verzekerde van zijn steun om zijn beginnende bedrijfjes in de jaren 1830 in stand te houden en uit te breiden. De contacten tussen Regout en koning Willem I waren grotendeels schriftelijk en puur zakelijk van aard. Zo verstrekte Willem I Regout een aanzienlijk krediet voor de oprichting van zijn kristal- en glasblazerij. Met Willem II, die overigens persoonlijk ook meer op had met het zuidelijk deel van zijn koninkrijk dan zijn vader, de ‘roi industriel’, onderhield Regout veel meer persoonlijke en vriendschappelijke betrekkingen. Zo hecht was de band dat de vorst het peetvaderschap van Regouts dochtertje Wilhelmina, geboren in augustus 1841, op zich nam. Het contact was ontstaan tijdens Willem II’s eerste bezoek aan Maastricht in 1841. Toen bezocht hij de fabrieken van Regout en verzocht hem een buitenplaats voor hem te zoeken in het zuiden van Limburg. Dat zou Vaeshartelt worden. Willem II zou Regout het idee tot de oprichting van een wapenfabriek hebben gesuggereerd, die hij in de zomer van 1842 kwam bezoeken. Het was ook deze koning die Regout in oktober 1840 met een ridderorde bedacht als ‘une juste récompense’ voor zijn geslaagde industrialisatie van Maastricht. Regouts contacten met koning Willem III waren minder frequent en ook uitsluitend zakelijk of politiek van karakter.34 Niet alleen zijn persoonlijke vriendschap met koning Willem II, maar ook de contacten met diens broer, prins Frederik waren belangrijk voor hem. Het was vooral deze Frederik, die Regouts naam als industrieel in het land hoog hield; hij erkende de Maastrichtse groot-industrieel als Nederlander van hoog landelijk aanzien.35 Daarmee week prins Frederik wel af van de gebruikelijk mening in die dagen over het snel verdiende fortuin van Regout. In het algemeen stonden functies bij de overheid of andere gevestigde beroepen in hoog aanzien in de samenleving en zeker bij de aristocratie. Het industriële ondernemerschap en zeker als er dan ook nog zo snel, zo veel geld mee werd vergaard, beschouwde men toch eigenlijk min of meer als immoreel. Regout bleef daar overigens uiterlijk stoïcijns onder, maar voelde zich er innerlijk ten zeerste door gegriefd. Echt vriendschappelijke betrekkingen met de Maastrichtse adel onderhield hij dus niet; die beschouwde Pie Regout toch te zeer als een bourgeois parvenue. Petrus Regout onderhield warme vriendschappen met diverse vooraanstaande leden van de clerus en hij bedacht vele Maastrichtse kerken met vaak fraaie en royale schenkingen zoals zijn eigen parochiekerk de St.-Matthias, voorts de St.-Servaaskerk en de Jezuïetenkerk.36 Zo stuurde hij omstreeks 1870 zelfs 25 karabijnen aan de Heilige Stoel, als bewapening voor de zouaven, de pauselijke soldaten, die de Heilige Vader steunden in zijn politieke strijd om Rome. Tot zijn spijt werden de wapens door de Italiaanse autoriteiten in beslag genomen!37 Als gevolg van een kennelijke ouderdomspsychose kreeg zijn lichte neiging tot megalomanie rond 1870 ruim baan. Regouts karakterstructuur veranderde; hij werd blijkbaar een wat knorrige man. Als hij zijn zin niet kreeg of niet direct zakelijk succes behaalde -hij, die van jongs af aan gewend was aan de vanzelfsprekendheid van dat succes- reageerde hij uiterst geïrriteerd. Zijn behoefte aan maatschappelijk aanzien, een zonder meer legitiem verlangen gezien het giganti16
sche zakelijk succes dat hem ten deel was gevallen in zijn leven, kwam tot uitdrukking in volharding in zijn aristocratische aspiraties. Juist in 1868 liet hij (vermoedelijk) de in dat opzicht suggestieve litho naar aanleiding van Egenberg e r s portret maken. In dat beeld past ook al het uiterlijk vertoon op en rond zijn landgoed Vaeshartelt dat hij vanaf 1863 exuberant liet verfraaien. In het najaar van 1870 ging Regout in zakelijk opzicht een associatie aan met vier van zijn zoons, nadat de vijfde zoon Gustaaf in het voorjaar te kennen had gegeven, zich te willen terugtrekken uit het bedrijf van zijn vader. Regout gaf zijn solitaire positie als bedrijfsbestuurder onder meer om gezondheidsredenen op; zijn eigenhandig opgebouwd bedrijf werd tot een vennootschap.38 Hij trok zich hoe langer hoe meer terug op Vaeshartelt. Daar ook vierde hij op 17 juni 1875 grootscheeps de gouden bruiloft met ‘zijn’ Aldegonda, waarop alle werknemers van zijn bedrijf waren uitgenodigd. Het was een lang en klaarblijkelijk gelukkig huwelijk geweest. De praktisch ingestelde Gonneke, zoals ze in familiekring werd genoemd, was zonder meer een vrouw die bescheiden en tactvol haar taak als steun en toeverlaat van Petrus Regout kon waar maken. ‘De beste vrouw van gans Mestreeg’, zo prezen Regouts arbeiders haar. Met hun geschenken -fraaie producten, pronkstukken gemaakt in de bedrijven van Regout- waren die arbeiders, 2.300 in getal, met hun vaandels in een lange stoet te voet van de stad Maastricht door de landouwen naar Vaeshartelt getogen. Het werd een gigantisch feest, daar op het gazon van het landgoed, waarover Re-gouts arbeiders nog lange tijd spraken. Pie en Gonneke hadden dan ook werkelijk aan alles gedacht en niemand vergeten: zieken en invaliden werden goed bedacht, kerken en charitatieve instellingen werden goed bedeeld en ook de armen werden niet vergeten. Al liet hij zich over zijn arbeiders weliswaar uit als over zijn ‘onderdanen’, de ‘Pottekeuning’ was geliefd bij zijn personeel. Daarom prees de pers hem zelfs. Le Journal du Limbourg roemde hem als ‘bienfaiseur de la classe pauvre’ en als ‘soutient de la société’.39 Zelfs de vooraanstaande Maastrichtse socialist Willem Vliegen sprak lovende woorden over Pie Regout in de pers.40 Dit gouden feest was in feite ook meer dan een huwelijksjubileum, het was een waardig besluit van Regouts zakelijke carrière. Na dit groots festijn restten hem nog slechts drie jaren om te genieten van zijn welverdiende rust op ‘zijn’ eigen Vaeshartelt aan de zijde van zijn vrouw, die hij tot zijn algemeen gemachtigde had gemaakt.41 Regout stierf op 18 februari 1878 op zijn landgoed. Alleen zijn jongste zoon was bij zijn overlijden aanwezig. Spoedig nadien overleed zijn zoon Eduard en -als was dat alles te veel geweest voor Aldegonda- ook zij overleed in hetzelfde jaar op 14 november 1878. Zij werd bijgezet in het familiegraf in Meerssen waar haar echtgenoot acht maanden eerder was begraven. Regout had tijdens zijn leven een grafkapel voor zijn familie laten bouwen nabij de basiliek van Meerssen. We l i swaar blies Petrus Laurentius Regout in een aristocratische ambiance zijn laatste adem uit op het voornaamste en eerste landgoed dat hij kocht, maar zonder adellijke titel. In het licht van dit gretig zoeken naar ‘adeldom’ moet men Regouts koortsachtige pogingen een domein vol landhuizen -‘châtaux’- in te richten beschouwen.
Het album, À mes enfants et mes amis Het reeds genoemde album van Petrus Regout is het best te beschouwen als een zeer kostbaar uitgevoerde ‘reclamebrochure’ van wel zeer groot uitgevallen formaat. Regout wilde door de verspreiding van het album zijn ‘residences’ te gelde maken door ze te verhuren voor bedragen variërend van 600 tot 5000 gulden per HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
17
jaar. De toeloop van huurders was evenwel nooit overweldigend. Het hele album is gewijd aan Regouts loopbaan en al zijn bezittingen. Het begint met een in drie talen gesteld voorwoord. Dit voorwoord kan men lezen als een eigentijdse wervingsfolder voor een goed geoutilleerd, modern hotel en somt alle voordelen op van een verblijf in een van de ‘châtaux’ van Regout. De tekst gaat van start met de vermelding dat alle woongebouwen die erin gepresenteerd worden, nieuw zijn. Overigens worden ook alle fabrieksgebouwen en een diversiteit aan producten van Regout erin voorgesteld, maar het voorwoord richt zich uitsluitend tot de potentiële gast op een van zijn buitenverblijven: ze waren rijk gemeubileerd en werden nog niet bewoond behalve de rechtervleugel van wat hij zelf betitelde als ‘Groot’ Vaeshartelt, dit in tegenstelling tot het later aangekochte huis ‘Klein’ Vaeshartelt. Onder de rechtervleugel verstond Regout die vleugel die hij bijna liefkozend het ‘paleisje’ noemde. Regout vermeldt in zijn album dat dit zijn eigen domicilie is. Puntsgewijs somt hij vervolgens de voordelen van een verblijf op een van zijn landgoederen op, onder meer dat in de andere, de ‘linker’vleugel van het kasteel Vaeshartelt, genoeg plaats is voor wel twee families om daar aangenaam te vertoeven. De linkervleugel was immers ingericht als een ‘châtau moderne et des plus riches’. Wat volgt is een ronkend reclamepamflet voor ‘Les agréments qu’offrent ces ... magnifiques habitations de campagne ... aux personnes qui voudront les louer pour la saison d’été’, ja zelfs voor wie het permanent wil huren ‘pendant toute l’année’ met ’les bains établis sur l’étang d’eau courante de la Geulle.... La promenade sur ces étangs en chaloupe Hollandaise. La chasse sur trente hectares de bois’.42 De bibliotheek, die gesitueerd was boven een zwembad (sic) midden in de grote vijver in het Groot-Vaeshartelt omringende park, wordt aangeprezen als: ’Riche salon de lecture au-dessus des bains entourés de sept lions qui lancent l’eau a vingt pieds de hauteur sur l’étang’.43 Zelfs was het voor zijn gasten mogelijk ‘Par autorisation de Sa Sainteté le Pape’ elke zondagmorgen de mis bij te wonen in de privé-kapel van de familie Regout; maar... ook aan niet-katholieken werd gedacht: ‘Au village de Meerssen, il y a un temple protestant’. Deze mededeling wordt meteen gevolgd door de vermelding van de aanwezigheid van een ‘Escarpolette gymnastique et billard’. Voor alles benadrukt de trotse bezitter zijn ‘cascades et les nombreux jets d’eau qui donnent de l’animation et de la gaité au parc’;44 en niet alleen dat, maar letterlijk alles wat ook maar de moeite van het bekijken waard was in zijn ‘domein’! Gasten konden zich elke middag melden tussen 12.00 en 17.00 uur in kasteel GrootVaeshartelt of in het bureau van Regout en voor exporteurs die kennis wilden maken met de producten uit Regouts fabrieken: zij konden zich wenden tot Regouts kantoren in Amsterdam. Het voorwoord wordt gevolgd door een pagina waarop een tweetal (gefotografeerde) stichtelijke door Regout kennelijk bijzonder gewaardeerde afbeeldingen met onderschrift: ‘Jesus Christ est ma vie, et mourir m’est un bien’.45 Vervolgens toont een pagina het familiewapen van de Regouts.46 De daaropvolgende bladzijde toont de kleurrijke kwartierstaat van stamhouder Pierre Hubert Regout geboren in 1854 (1854-1928) geflankeerd door vijf fotootjes ondermeer van Regout en zijn vrouw Aldegonda en de klein Pierre Hubert zelf te paard. Al deze inleidende pagina’s waarin Regout zichzelf heeft voorgesteld en vooral zijn gedistingeerde afstamming heeft duidelijk gemaakt, worden gevolgd door een 18
pagina waarop hij allereerst trots zijn fabriekscomplex aan het Maastrichtse Bassin in vogelvluchtperspectief heeft laten vereeuwigen. De vele, vele fabrieksschoorstenen op deze ‘Vue generale [des] ... bàtiments ... Cristalleries et Verreries ... Manufactures de faience’ braken een inktzwarte rook uit, toentertijd was dat een teken van blakende welvaart en economische voorspoed. Vervolgens presenteert het album in zes foto’s de eigen fabrieksbrandweer van Regout en zijn fraaie mobiele ‘pompes a incendie’. Het album vervolgt met een sectie prenten waarin Regout al zijn bezittingen aan landgoederen, huizen en tuinen uitvoerig presenteert, te beginnen met Regouts overige bezittingen,47 zoals zijn molens, zijn fabrieksgebouwen aan de Boschstraat in Maastricht en de Cité Ouvrière, de roemruchte ‘groete bouw’ die Petrus Regout als huisvesting voor zijn arbeiders liet bouwen.48 Temidden van de laatste sectie prenten zijn twee portretten van Petrus Regout opgenomen, twee zeer kleurrijke afbeeldingen. Het eerste portret toont ons een jeugdige Petrus Regout als ruiter gehuld in een fraai uniform. Het onderschrift van de prent verduidelijkt veel over de herkomst van het uniform: ‘ P i e rre Régout commandant de la garde d’honneur de S.M. Guillaume II lors de sa visite à Maestricht en 1842, déjà décoré de l’ordre du lion Néerlandais’. De fabrikant is hier voorgesteld als lid van de erewacht die koning Willem II begeleidde tijdens zijn bezoek aan de Limburgse hoofdstad in 1842. De onderscheiding die hij ontving als ridder in de orde van de Nederlandse leeuw prijkt trots op zijn borst. Ter verduidelijking vermeldt het onderschrift dat de Koning bij zijn vertrek werd vergezeld van de erewacht tot aan Vaals. Het traject werd afgelegd in vijf kwartier tijds en -niet gehinderd door al te grote bescheidenheid- beschrijft de groot-industrieel in het onderschrift zijn prestatie als volgt: ‘Mr Regout le effectua sans changer de cheval, tandis que les autres gardes, à l‘exception d‘un seul, prirent des cheveaux de relai à Galoppe’. Tenslotte staat er ter informatie vermeld ‘De Maestricht à Vaals il y a cinq lieues’! ‘Mijnheer Regout heeft deze afstand afgelegd zonder van paard te wisselen, terwijl de andere leden van de garde, met uitzondering van een, in Gulpen van paard wisselden!’ Het tweede portret in volgorde in het album is gelijk aan de litho, die Regout had laten maken naar zijn statieportret als lid van de Eerste Kamer door Egenberger uit 1848. Het album telt in zijn geheel 28 pagina’s; daarvan zijn vier pagina’s verlucht met foto’s. Van de prenten, allemaal van het forse formaat 52cm x 68cm, zijn er twaalf versierd met bladvullende afbeeldingen die een fantastisch zicht bieden op de ‘châtaux’ van Regout. Het is niet ondenkbaar dat Regout bij deze ‘magnifique’ gedrukte presentatie in zo’n kostbaar album het idee voor ogen heeft gestaan van de prestigieus uitgegeven en fraai met litho’s versierde publicaties die in die tijd gebruikelijk in Grand Hotels ter inzage lagen om de toeristische of culturele attracties van de nabijgelegen steden en het platteland aan te prijzen, zoals het album ‘Les Délices du Pais de Liège’. Dergelijke ‘negentiende-eeuwse coffeetable-albums’ kon men raadplegen in de lounges van even prestigieuze hotels in Luik of in Parijs, waar Regout graag vertoefde.
Groot Vaeshartelt 49 Onze treinreiziger uit 1883 beschreef vooral de landouwen tussen Meerssen en Maastricht en inderdaad de landerijen, bossages en de idyllische heuvelachtige omgeving vormden de perfect gecreëerde ambiance voor de ‘châtaux’ van Petrus Regout. HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
19
Hoe beschreef een negentiende-eeuwse wandelaar het domein dat ooit een koninklijke residentie heette en later Petrus Regouts domicilie zou worden? ‘Prachtig ... is die oprijlaan van oude lindeboomen, welke hunnen kronen ineenvlechten tot een natuurlijk verwulfsel. Een monumentaal hek sluit den ingang en op den massieven pijlers rusten leeuwen ... Twee verdiepingen hoog rijst het [huis] uit den grond ... Hier kon gevoegelijk een koning verpoozen. Het is staatsie van den ouden stempel ... wat we hier zien. In het omringend park ... genoeg siergewassen om het bevallig te maken ... Enkele standbeelden doen hunne blanke ledematen tegen ’t groen afsteken, een koket koepeltje pronkt op eenen kleine heuvel ... Het geheel schijnt wat het is: het rust- en lustoord van een vermogend industrieel’.50 Ook nu nog ontvangt het landgoed belangstellende bezoekers in een weelderig decor van weldadig groen. Ook nu nog nadert men het huis door een lommerrijke laan. Hartert of Hartelt was al in de Middeleeuwen de naam van een uitgebreid bosgebied dat op het huidige grondgebied van het landgoed was gelegen. Het strekte zich uit van het dorp Limmel tot Meerssen en westelijk daarvan tot aan de Maas en omvatte eigenlijk het gehele gebied tussen de rivieren Geul, Kanjel en Maas. Twee schriftelijke akten uit 1237 en 1276 delen ons iets mee over Hartelt; daarin werden de grenzen tussen het bezit van Dirk II, heer van Valkenburg, en dat van de proosdij van Meerssen in het bosrijke gebied geregeld. De bossen van Hartelt waren een leengoed van de heer van Valkenburg. Een eeuw later (1381) liet Jan van Hees, die Hartelt toentertijd in leen had tezamen met Servaes van Mulcken, zijn deel na aan laatstgenoemde. Sedertdien wordt het gebied (Ser)vaes’ Hartelt of Vaeshartelt genoemd. Over ‘schepen’ Servaes van Mulcken is weinig bekend, behalve dat hij stamde uit een familie uit Sint Pieter en dat hij getrouwd was met zekere Catherina. De laatste schriftelijke vermelding van zijn naam dateert uit 1399.51 Na de dood van haar echtgenoot erfde Catherina van Mulcken ‘Servaes z’n Hartelt’, het toen natuurlijk nog lang niet zo luxueus uitziende lustslot dat het kasteel ten tijde van Regout zou worden. Vaeshartelt was nog niet veel meer dan een versterkte boeren hofstede met zo’n tachtig hectare aan landerijen. De bodem was er behoorlijk drassig. De waterstand werd er gereguleerd door de beide riviertjes de Geul en de Kanjel en dat zou weer -veel later- in de tuinen van het kasteel de aanleg van Regouts waterpartijen en vijvers mogelijk maken. Uit een omstreeks 1686 geschreven bericht over het ‘oudt vervallen casteel’, dat desalniettemin geroemd werd als ‘huyss en hoff met zijn optreckende brugge, vijvers, grachten, dammen, dijcken en hagen’ mag men op zijn minst concluderen dat de boerenhoeve was omgeven door een gracht en een soort verdedigingsgordel bezat.52 Dat alles bracht Catherina bij haar tweede huwelijk in 1415 met Pierre van Cortenbach in als niet geringe bruidsschat. Tot in de zeventiende eeuw zou de familie Van Cortenbach het landgoed beheren. Vaeshartelt bleef vooreerst trouwens nog vrij onbetekenend. In de zestiende eeuw moet het landgoed zeker te lijden hebben gehad van voortdurend oorlogsgeweld in woelige jaren. Na de dood van Willem van Cortenbach in 1639 kwam het landgoed aan het huis van Nassau. De laatste Cortenbach, Anna Margaretha, was namelijk sinds 1630 gehuwd met Philips van Nassau. Na zijn dood hertrouwde ze met Johan Gerard van Oostrum die Va e s h a rtelt verkocht. Op 7 oktober 1668 werd Ferdinand van der Veecken de nieuwe eigenaar van Vaeshartelt, terwijl het bezit in 1735 uit handen van Ludovicus van der Veecken overging in die van Rudolf Sturler. Hij legde de basis voor het huidige kasteel door de nog bestaande oostvleugel te laten bouwen. Het jaartal 1739, ge20
Afb. 9. Bijgebouw dat Regout liet bouwen westelijk van de noordvleugel van Groot Vaeshartelt als koetshuis, paardenstal en enkele personeelswoningen. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 10. Groot Vaeshartelt met de Engelse landschapstuin naar ontwerp van J. Gindra in vogelvluchtperspectief. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL) HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
21
Afb. 11. Door Regout gebouwd stalgebouw westelijk van de noordvleugel van Groot Vaeshartelt. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 12. De huiskapel van Groot Vaeshartelt. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
22
beiteld in een gevel aan de binnenplaats van het huis, wijst op het bouwjaar.53 Sturler liet zijn architect de versterkte boerenhoeve ontmantelen en de gracht dempen, ofschoon kennelijk niet in zijn totaliteit, want Regout liet in wat vermoedelijk het restant van die gracht geweest moet zijn westelijk van het kasteel een langgerekte vijver aanleggen met spectaculaire waterwerken zoals de bekende grote cascade. Het is niet bekend wie Sturlers architect was. Hij bouwde het landhuis volgens een zeventiende-eeuwse traditie op een rechthoekige plattegrond; het bezat slechts één verdieping, een leistenen mansardedak en raamlijsten van Naamse steen. De voorkeur van Sturlers architect voor de Lodewijk XV-stijl laat de trap in het huidige interieur nog steeds zien. Na Sturlers overlijden (1757) verkocht diens zoon het landgoed (21 juni 1773) aan Jan Willem Heldevier, lid van de Maastrichtse magistraat. In de Franse tijd (9-10-1803) verwierf Jacques Pierre Nolens het landgoed en hij liet het huis in 1805 uitbreiden met een noordelijke vleugel. Dat was architectonisch niet zo’n logische uitbreiding van het huis. Dat is ook te zien: deze vleugel steekt een weinig buiten de reeds bestaande oostvleugel uit. Nolens gaf zijn architect gelukkig opdracht de nieuwe vleugel te bedekken met dezelfde houten kap met leistenen als die van het bestaande huis. Zo ontstond optisch toch een eenheid tussen de beide vleugels. Grote in een lengte-as geplaatste ruimtes, elegante schouwen, decoratief stucwerk... alles is ontworpen in de klassicistische Empire-stijl. De symmetrie in het exterieur van de nieuwe noordervleugel werd onderlijnd door een drietal halfronde traptreden, even breed als de vleugeldeuren midden in de gevel, die toegang gaven tot de tuin. Nu pas werd Vaeshartelt een echt lustslot bijvoorbeeld voor de volgende eigenaar, Jan Richard Hansen, die het kocht op 9 oktober 1813. Dertien jaar later (13 juli 1826) werd het verkocht aan Francois Felix graaf de Gimaudet de Rochebouet. Deze overleed in 1838 en diens erfgenamen verkochten het landgoed drie jaar later (1 december 1841) weer aan Petrus Regout. Hij kocht het landgoed in 1841 in eerste instantie niet voor zichzelf, maar als gemachtigde voor Willem II, koning der Nederlanden.54
Koninklijke grandeur In de zomer van 1841 (25 juni) bracht koning Willem II een bezoek aan Maas-tricht. Tijdens die feestelijke ontvangst maakte hij kennis met het Maastrichtse industriële leven en dus ook met de succesvolle fabrikant Regout tijdens een bezoek aan diens kristal-, glas- en aardewerkfabrieken. De Koning was kennelijk zo gecharmeerd van het zuiden van Limburg dat hij de industrieel te kennen gaf graag een buiten te willen verwerven nabij Maastricht. Regout was uiteraard gevleid met het koninklijk verzoek een pied-à-terre voor de Koning te zoeken. Na enig zoeken naar andere residences in het Zuid-Limburgse heuvelland liet Regout zijn oog vallen op Vaeshartelt. Op 7 augustus 1841 machtigde de vorst de industrieel het landgoed in zijn naam te kopen. Het domein had toen een totale omvang van 118 hectare en de aankoopsom - te betalen in vier jaarlijkse termijnen met 5% rente - beliep 134.180 frank. De vorst liet meteen een aantal verbouwingen uitvoeren. De ingang werd verbouwd tot een hardstenen poort met sluitsteen, bekroond met een fronton. Nog steeds siert een klok het driehoekig fronton, terwijl de sluitsteen een kroon, de initialen W II en het jaartal 1841 draagt. Ook de ramen aan de noordvleugel werden veranderd; de Koning gaf de voorkeur aan in die tijd modieuze rondboogvensters. HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
23
Er is voor het exterieur van het kasteel heel veel Naamse hardsteen gebruikt bijvoorbeeld voor alle raamomlijstingen. De muren rond de binnenhof zijn opgetrokken uit een combinatie van baksteen en hardstenen banden. Ze werden in Regouts tijd wit geschilderd. De buitengevel van dit ‘paleisje’ aan de tuinzijde toonde nog meer bewerkte hardsteen. Ook de economiegebouwen, sinds de achttiende eeuw gesitueerd rond een binnenhof, werden aan de koninklijke eisen aangepast. Het huis kreeg een windvaan (met koninklijke leeuw erop) als bekroning. Tussen 1841 en z’n overlijden in 1848 zou de Koning maar twee keer een tweetal weken op Vaeshartelt vertoeven. Dat vermocht Regout niet ervan te weerhouden de noordelijke vleugel vanwege deze korte koninklijke logeerpartijen consequent aan te duiden als het ‘paleisje’.55
Monument voor een koning Veel meer dan zijn vriend de Koning zou Regout immers van de ‘royale’ status van het landhuis genieten. Hij kocht het buiten in 1851; dit keer voor zichzelf als buitenverblijf. Later in de jaren 1860 vestigde hij zich er daadwerkelijk metterwoon. Regout vreesde -gezien de koopsom- van oplichting te worden beticht bij de aankoop. De aankoopsom beliep immers slechts vier duizend gulden meer dan het bedrag dat de Koning in 1841 voor het buiten had betaald. Daarvoor was hem de vriendschap met de overleden koning te dierbaar! Daarom liet Regout een monumentje plaatsen aan de rand van de in 1853 pas aangelegde grote vijver in de tuin recht tegenover de noordvleugel. Het was een wat bombastisch gedenkteken bestaande uit een rechthoekige sokkel waarop een zuil, voorzien van een kopie van de leeuw van Waterloo en bekroond door een portretbuste van koning Wi llem II. Het geheel werd geflankeerd door twee kanonnen op sokkels. In de stenen sokkel was een veelzeggende inscriptie aangebracht: ‘Het kasteel Va e s h a rtelt en aanhoorigheden werd den 1ste X-ber 1841 door den heer Regout gekocht van de erfgenamen van wijlen den Graaf F.P. de Grimaudet op last van wijlen zijne majesteit Willem II Koning der Nederlanden aan wien het Kasteel en aanhorigheden gedurende tien jaren heeft behoord tot het den 30 junij 1851 publiek verkocht en door den heer P. Regout aangekocht werd tegen hogeren prijs dan door hem aanvankelijk namens wijlen zijne majesteit Koning Willem II werd betaald’. De steen was versierd met een afbeelding van de beide koninklijke onderscheidingen die Regout mocht ontvangen. Het monumentje is helaas verdwenen, alleen de steen met dit bijna ongeloofwaardige opschrift rest ons nog, zij het in gehavende toestand want de laatste regel van de tekst, tegen hogeren prijs etc. is wegg e k a p t . 56 Overigens wenste Regout bij de aankoop van het landgoed uitdrukkelijk dat er zoveel mogelijk van de koninklijke inventaris in het huis behouden bleef. Zijn aristocratische aspiraties waren aan deze wens waarschijnlijk niet vreemd. Hetzelfde naïeve verlangen naar adeldom lag ten grondslag aan zijn verbouwingsplannen voor het exterieur van het buitenverblijf, aan de riante tuinaanleg met imposante waterwerken en aan de verbouwingen in het interieur. Regout had zich met zijn enorme fortuin trouwens wel enig aanzien verworven in kringen van de Maastrichtse society, nog meer zelfs door de aankoop van Va e shartelt. Nu was hij niet alleen groot-industrieel, maar ook nog eens groot-grondbezitter. Dat alles onderlijnde zijn status. Regout liet zijn trots bezit op 30 augustus 1878 na aan zijn zesde en jongste zoon Johan Hubert Gustave Regout ( 1 8 3 9 - 1 9 2 3 ) . 57 24
Statussymbool Regout drukte een onmiskenbaar stempel op het landgoed. Het moet gezegd zijn dat hij Vaeshartelt meer en koninklijker allure dan Willem II heeft verleend. De prenten uit het album vormen daarvan het onomstotelijk bewijs. Ze tonen zulke luxueuze, prachtlievende woonsteden, dat men lange tijd aannam dat ze niet konden overeenkomen met de werkelijkheid, maar het tegendeel blijkt dichter bij de waarheid te zijn.58 Regout stuurde het album, zoals vermeld, naar internationale hotels, ja zelfs naar het Koninklijk Huis59, opdat rijke geïnteresseerde lieden het landgoed ook werkelijk zouden komen bezoeken. De prenten zijn een rijke bron van informatie over het aanzien van Vaeshartelt in de negentiende eeuw van ca 1853 tot de dood van de fabrikant in 1878. Wat liet Regout nu veranderen aan het landgoed? Alle bouwactiviteiten op zijn instigatie vonden plaats in 1863. Toen pas ging hij er permanent wonen. Voordien gebruikte hij het landgoed om er op zondagen en in de zomer ‘en famille et en campagne’ te vertoeven. Voortaan noemde hij het kasteel ook ‘Groot Vaeshartelt’ in tegenstelling tot het kort nadien aangeschafte huis, dat iets hogerop langs de weg naar het gehucht Weert gelegen was en dat hij zelf betitelde als ‘Klein Va e shartelt’. De tuin was al een decennium eerder (1853) aangelegd en de ruime rooksalon zou pas twee jaar later (1865) worden gebouwd. Deze laatste aanbouw was overigens wel de voornaamste aanwinst voor het huis sedert Regout het had verworven. Deze ‘fumoir’ was een ruime rooksalon met uitzicht op de binnenplaats, aangebouwd tegen de zuidelijke buitenmuur van de noordelijke vleugel van het kasteel. Regout noemde die vleugel consequent het ‘paleisje’ als reminiscentie aan die enkele keer dat koning Willem II er had gelogeerd. Men moet zich realiseren dat met de aanbouw van de fumoir deze (zuidelijke) muur van het paleisje aan de binnenplaats met zijn nissen als buitenmuur kwam te vervallen en bijgevolg tot een binnenwand werd. Het is discutabel of die fumoir nu echt een elegante of logische toevoeging aan het kasteel is.60 De prenten in het album tonen dat de fabrikant westelijk tegen het paleisje een gebouw liet plaatsen met een balkon. Het fungeerde als koetshuis en paardenstal en er waren enkele personeelswoningen in. De prenten tonen dat het was bedekt met plaatijzer en dat daarop in sierlijke potten kleine struiken en heesters waren geplant. Ve rgelijkt men de façade van het paleisje op de prenten met deze façade dan blijkt de laatste duidelijk een kopie te zijn van het aanzicht van het paleisje, maar op bescheidener schaal. Het geheel werd gecompleteerd door een balustrade en gevelnissen met beelden. Dat waren neo-classicistische imitaties van de fameuze Hercules Farnese, een personificatie van Caritas, Diana -godin van de jacht- en een allegorische beeldengroep ‘De nacht’ van de Tsjechische beeldhouwer Antonin Braun. Het geveloppervlak was beschilderd met taferelen uit de natuur vermoedelijk door de Gentse schilder Jules Lefevre.61 Rechts naast deze nieuwbouw liet Regout stallen bouwen. Het werd een bouwwerkje met drie brede poorten eveneens bekroond met struikjes in potten. Achter dit gebouwtje lagen in noordelijke richting oude al bestaande schuren. De prenten in het album tonen dat daarvoor een langgerekte vijver lag. Dat was ongetwijfeld een relict van de in 1739 gedempte gracht rond de oorspronkelijke boeren hofstede. In deze oude schuren werd in 1862 een stoommachine van aanvankelijk 4 PK geplaatst die een ijzeren reservoir van waHISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
25
ter moest voorzien. De stoomketel lag onder een afdak aan de buitenkant tegen de schuren aan. Het is niet moeilijk je voor te stellen hoeveel hels kabaal die stoommachine produceerde. Het reservoir lag op het hoogste punt van de schuurgebouwen; het diende immers om de vele in 1853 in de vijvers aangelegde fonteinen flink te doen spuiten en... vooral het water van de grote cascade in voornoemde langgerekte vijver moest overdonderend klateren. De vijver liep parallel aan de rand van het bos dat zich toen nog ver in de richting van de huidige Beatrixhaven u i t s t r e k t e . 62 Mooi is op de prenten van het album waar te nemen dat Regout een neptoren liet aanbrengen op de kop van de noordervleugel. Het was slechts een coulisse in de vorm van twee wanden die met trekstangen bevestigd waren aan het dak, maar de schijntoren was daarom niet minder fraai versierd met beelden en beschilderingen in dezelfde stijl als de wanden van het paleisje. Omstreeks 1865 werd ook de veranda met zijn weelderig smeedijzerwerk, die vanuit het paleisje nog steeds toegang geeft tot de tuin, gebouwd. De familie Regout betrok zelf de woonruimten in de noordelijke vleugel, het paleisje; de oostelijke vleugel was zoals reeds vermeld bestemd voor grote recepties, diners en voor ontvangst en huisvesting van de gasten.
Een kapel, een paus waardig Ter gelegenheid van het vijftigjarig priesterfeest van paus Pius IX (1869) gaf Regout blijk van zijn aanhankelijkheid aan de Heilige Vader door behalve een aantal zeer fraaie geschenken ook een exemplaar van het album aan de Heilige Stoel te sturen.63 De paus vierde in dat jaar zijn vijftigjarig priesterfeest. Als paus Pius IX vervolgens in politieke moeilijkheden geraakt in Rome en na het beleg van de Eeuwige Stad in 1870 welhaast genoodzaakt is de wijk te nemen, -pas in dat jaar wordt Rome immers in plaats van Florence de nationale hoofdstad van dan de pas tien jaar tevoren tot stand gekomen eenheidsstaat Italië- biedt Regout de Heilige Vader in 1872, als hij definitief uit Rome verbannen zou worden, zijn kasteel Vaeshartelt als woonstede aan. Ja zelfs zijn hele fortuin offreert hij hem, want ‘c’est aux Bénédictions célestes que je dois mes biens temporels’, aldus de vrome fabrikant.64 In een van de bijgebouwen aan de binnenplaats had Regout in 1863, overigens volledig met kerkelijke goedkeuring, een privé-kapel laten inrichten. Daar zou de Heilige Vader elke dag de mis kunnen opdragen! Het is nooit zo ver gekomen. Deze sympathieke geste leverde de industrieel uiteraard een kerkelijke onderscheiding op voor zijn toch al niet onaanzienlijke collectie decoraties! Een klein hoekje op een van de albumprenten toont ons het interieur van die kapel.
Nog meer en nog fraaier Van de vier villa’s die Regout uiteindelijk langs de weg naar Meerssen zou aans c h a ffen, was Groot-Vaeshartelt zonder twijfel zijn ‘troetelkind’. Hoewel hij dit voornaamste statussymbool voortdurend liet verfraaien, bleef het aanzien van het landgoed toch een landelijke uitstraling behouden. Aan het begin van de oprijlaan werd in 1868 een portierswoning, gelijkend op een Zwitsers chalet gebouwd.65 Nog meer personeelswoningen werden gebouwd op het landgoed. Zo waren er twee minuscule huisjes ingericht in de piëdestals die de toegang flankeerden tot de speciale ‘Bloemheuf’ of bloementuin net iets ten noorden van het park van Va e shartelt langs de weg naar Weert gelegen. De woninkjes waren precies één vertrek groot met een kleine zolder en een keldertje, enkele kastjes en een schouw. De pië26
destals zelf waren versierd met beelden van steigerende paarden. Het was een ensemble dat Regout zelf bijzonder kon waarderen.66 Na Petrus’ dood liet zijn zoon Johan Gustaaf in 1890, naar een ontwerp van de Brusselse architect Baer, de eerder curieuze dan logische koepelvormige bekroning boven de ingang van Groot-Vaeshartelt bouwen. De gehele oostvleugel kreeg daardoor een a-symmetrisch aanzien, maar het koepeltje maakte de façade aan deze oostelijke kant wel weer tot de belangrijkste van het kasteel. Ze markeerde onmiskenbaar de hoofdingang tot het huis aan deze zijde. Johan Gustaaf Regout had een hekel aan alle bouwsels die zijn vader had toegevoegd aan het huis en vooral aan die in het park. Rond 1900 waren de grote cascade, het door Petrus Regout gebouwd badhuis annex bibliotheek in de grote vijver, het koetshuis en de stallen allemaal verdwenen, evenals het monument voor Willem II. De entreepoort liet Johan Gustaaf in 1900 verlengen en de ruimte erachter smaller maken. Daarachter werd een poort naar de binnenhof gemaakt. Deze carré-vormige binnenplaats was nu naar één kant geopend. Vijf jaar later was een aanzienlijk deel van de economiegebouwen aan die binnenhof verdwenen. De resterende bebouwing had sindsdien een omvang, die ze tot de restauratie in 1994 heeft behouden. In 1905 werd een immens grote plantenserre op de binnenplaats gebouwd. Een deel van de oostvleugel werd in 1906 afgebroken om plaats te maken voor garages. Waarschijnlijk is in hetzelfde jaar ook bijna de helft van alle stallen afgebroken. In de erop volgende decennia werden kassen aan de oostvleugel tegen de garagemuren gebouwd en een kantoortje in het verlengde van de entree aan de binnenhof. Van de grandeur die Petrus Regout aan het huis toevoegde, restte omstreeks 1910 niet veel meer dan de herinnering daaraan die de afbeeldingen in het album, als de echo uit een mooi verleden, boden.67
Interieur met stijl De prenten uit het album laten alles over het interieur en de stijlvolle meubilering van het kasteel te raden. Natuurlijk was het net zo luxueus ingericht als het door Regout zo ostentatief rijk uitgedoste exterieur en de protserige tuinen op de prenten in het album doen vermoeden. Van het oorspronkelijke meubilair is niets meer te vinden in de vertrekken van het kasteel.68 Als men ten tijde van Petrus Regout door de serre het huis binnen ging -dat was toentertijd de ingang tot het door de familie Regout bewoonde paleisje- betrad men een ronde zaal, de rotonda. Recht tegenover de entree gaf een dubbele glazen deur toegang tot de belangrijkste ruimte, de fumoir. De rotonda werd geflankeerd door twee mooie salons. Deze drie ruimtes waren volledig in Empire-stijl. Daarvan getuigen tot op heden nog de prachtige schouwen. Die zijn na de restauratie uit de jaren 1990 weer de blikvangers in deze salons.69 Beide salons hadden glazen deuren naar de rotonda met palmtakjes als decoratie. De meest oostelijke van deze trits zalen in het paleisje is iets smaller dan de andere salon en steekt even buiten de gevel uit. In het overstekend gedeelte van deze salon zijn smalle hoekramen aangebracht, die uitkijken op de oostgevel. Drie oorspronkelijke ramen aan de tuinzijde van deze salon werden geblindeerd en aan de achterzijde van het vensterglas met fake-vitrages beschilderd. Daardoor werd iets meer binnenwandoppervlak gerealiseerd. Een deur in de hoek van de salon gaf toegang tot het trappenhuis dat in het interieur de verbinding vormde tussen de oostelijke vleugel HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
27
en het paleisje. De rotonda was een ronde salon met halfronde nissen met daarin beelden. Ze gaf toegang zowel tot de tuin als tot de fumoir. De wanden zijn nu, zoals voorheen, weer prachtig gemarmerd. Het piece-de-résistance in Regouts interieur was uiteraard de fumoir. Door de bouw ervan in 1865 werd de originele buitenwand van de binnenplaats tot binnenmuur. Deze wand liet hij in zijn interieur wit schilderen en in de bestaande nissen plaatste hij gipsen beelden, personificaties van de jacht en de visvangst. De wanden in de fumoir waren bedekt met enorme schilderingen op doek van pastorale taferelen, schitterende illusionistische vergezichten, ’n verheerlijking van het arcadische landleven, de natuur en het pastorale leven.70 De vloer bestond uit een Belgische geblokte tegelvloer. De achttiende-eeuwse trap in Lodewijk XV stijl leidt op de verdieping naar een zaal. Ze is identiek aan de salon op de begane grond met Empire-schouw, stucwerkplafond en twee geblindeerde ramen en een vloer uit brede planken met ruitvormige versieringen. In een van de wanden was een deur als enige toegang naar een middensalon, een vierkant vertrek dat zich exact boven de rotonda bevond. Deze ruimte diende als antichambre; van daaruit kon men het balkon dat op de tuin uitzicht gaf, bereiken. Net als op de parterre kon men vervolgens een derde ruimte betreden om tenslotte een gang binnen te gaan met vier aangrenzende vertrekken. Die werden gebouwd tijdens de bouw van de fumoir in 1865 -boven op die fumoir- en ze waren bedoeld als personeelsruimten. Gelijkvloers kwam men achter de hardstenen poort in de oostvleugel via de daarachter gelegen poortgang, die betegeld was met klinkers, ook in deze ‘gasten’vleugel. Midden in deze vleugel was een eikenhouten achttiende-eeuwse diensttrap gebouwd. Het interieur van de kamers in deze vleugel met stucwerkplafonds en eikenhouten vloeren was verder niet zo interessant op een enkele mooie schouw na. De zolder tenslotte bezat een houten kapconstructie en men kon er het uurwerk in de buitenmuur bewonderen.
Een park vol follies De aanwezigheid van enkele naburige waterlopen bij het terrein speelde een voorname rol in de ontginning van de natuur tot cultuurgrond rond het oudste Va e s h a rtelt. Die grond werd productief gemaakt met name voor de fruitteelt. Het landgoed zelf onderging in de loop van de eeuwen een verandering van puur agrarisch georiënteerd landgoed naar een omvangrijk buitenverblijf te midden van uitgestrekte landerijen. Desondanks bleef het zijn landelijk aanzien behouden. In de achttiende eeuw werd het Sterrenbosch (thans richting Beatrixhaven) ten westen van het kasteel aangelegd; dat is een vierkant bos met een stervormig patroon van paden naar een centrale ronde plek. Dat was de kern voor een lusthof. Graaf Grimaudet had reeds de aanzet gegeven voor de aanleg van een landschapspark in Engelse stijl. Hij liet daartoe de bomen in de ‘Bloemheuf’, een weiland gelegen achter de grote vijver, kappen. Die ontnamen hem het zicht op de omringende natuur. Na zijn dood zette zijn rentmeester F.J. Angenot in de jaren 1840 zijn plan voort. Uit een tekening van Philippus van Gulpen blijkt dat er in 1846 reeds rechthoekige bloemperken vlak voor de noordvleugel waren aangelegd. Het uitgangspunt voor de tuinaanleg was het omringend landschap, dat via cultuurgronden zoals boomgaarden moest o v e rgaan in een formele tuinarchitectuur rond het kasteel. Dit plan inspireerde ook Regout tot de inrichting van zijn park.71 In 1853 gaf hij opdracht de tuin aan te leggen in Engelse landschapsstijl. Regout had er dui28
delijk geen idee van dat een Engelse landschapstuin als een kunstwerk met betekenis moest worden geïnterpreteerd. Elke zichtlijn, elke plant, alles draagt in zo’n tuin een symbolische betekenis. Dat valt niet te rijmen met de aanleg van een zwembad of een dergelijke buitenissige hoeveelheid follies als Regout in zijn tuin liet aanleggen. De Engelse landschapsstijl deed in Limburg na 1800 zijn intrede. Deze stijl in de tuinarchitectuur was toen eigenlijk tot een maniertje geworden om gazons en boomgroepen pittoresk te ordenen. Kleurrijke bloemperken zoals die voor het kasteel Vaeshartelt waren aangelegd, hadden al helemaal niets meer van doen met de symbolische betekenis van de tuin als een kunstwerk. In het park rond Vaeshartelt werd, afgezien van deze perken, apart van het park een bloementuin aangelegd. Tuinarchitecten gingen in deze tijd liefst zo veel mogelijk exotische planten en bomen plaatsen om zo het artificiële ingrijpen in de natuur visueel van de natuurlijke omgeving te onderscheiden. Dat zien we in het ontwerp voor het park van Vaeshartelt ook terug. Om als Engelse landschapstuinpur-sang te worden beschouwd, waren er te weinig slingerpaden. Slechts de grillige vorm van de immense vijver roept deze stijl nu nog in herinnering. Dat neemt niet weg dat er inderdaad fraaie bomen uit alle mogelijke streken zijn geplant zoals tulpenbomen, paardenkastanjes, Italiaanse populieren, lariksen en treurbeuken. De vormen van de tuin weerspiegelen een typisch negentiende-eeuwse trend. Het is immers een park met hoofd- en zijpaden in onregelmatige ovale belijningen. Het plan voor het park werd ontworpen door J. Gindra.72 De prenten uit het album geven een indicatie dat Gindra zich in zijn ontwerp zo mogelijk heeft onttrokken aan de kitscherige smaak van Regout om een zo evenwichtig mogelijk ontwerp te leveren. Zijn uitgangspunt was het ruime gazon dat zich uitstrekte vanaf het huis tot de vijver. Die vijver moest in zijn concept worden ingepast. Daartoe verdeelde hij het water in twee partijen: een smalle waterloop langs de rijweg die een bocht maakt en reikt tot halverwege de tuin. Dat was het Engelse idee van de ‘endless river’. Voorts was er de echte vijver: een brede watervlakte tot het einde van de tuin. Langs de waterpartijen was een begrenzing van bomen en struiken aangelegd zodat de weilanden erachter aan het oog waren onttrokken. De structuur van de tuin was gebaseerd op drie zicht-assen en een rondgaand pad. Een ervan die recht naar het water liep, splitste het gazon in twee velden. De noordelijk as liep op tot een heuveltje waarop een theekoepeltje was gebouwd met een ijskelder eronder.73 De laatste as voerde de blik naar de bocht in de vijver waar een plantsoentje heeft gelegen. Uit het plan blijkt Gindra’s gevoel voor verhoudingen in tuin en landschap. Regout voegde alle mogelijke fantasie-bouwsels, fonteinen, beelden en versieringen toe aan het park, alleen omdat hij vond dat dat nu eenmaal bij het aanzien van een aristocratische tuin hoorde of omdat ‘het zo aardig stond’ en niet als onderdelen van de tuin als kunstwerk. Dat alles onderlijnde zijn prestige. Daarom ontbreekt er ook niet één op de prenten in het album!
Een merkwaardige cascade Regout wilde zijn vier landhuizen tot één geheel verbinden door bomenlanen, waterpartijen, wandelpaden etc. Zijn tuinen waren voor het publiek opengesteld; ’s winters mocht men schaatsen op de grote vijvers. In het album worden vooral de waterwerken aanbevolen in de aandacht van de potentiële huurder: ‘het zijn vooral de watervallen en de talrijke fonteinen die vanaf zes uur ’s ochtends tot ’s avonds het park een zekere levendigheid en vrolijkheid verlenen’.74 HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
29
In oktober 1862 werd de stoommachine in gebruik genomen en zijn capaciteit werd verdubbeld in tien jaar tijd van 4 naar 8 pk. De machine moest zorgen voor een constante circulatie van het water van de grote cascade en al die andere fonteinen en grote en kleine waterwerken. De grote cascade was gebouwd in hout tegen de muur van de schuren aan de westkant van het paleisje, dus in de vijver die daar parallel liep met de rand van het Sterrenbos. Men kon achter het watergordijn van de cascade langs de muur doorlopen. In het album is achter het watergordijn een grot te zien met daarin een muzikant die een viool bespeelt, een aantal discussiërende mannen geschaard rond een tafel vol flessen en een dienstbode die juist een mand kennelijk met versnaperingen heeft neergezet. Het is eigenlijk een kroegscène. Boven de grot ontspringt het water tussen grillig gevormde takken. Op de grot zien we twee mannen waarvan er een persoonlijk een straaltje bijdraagt aan de waterval. De man links heeft zijn ‘slippenjas’ uitgetrokken en zijn hoed afgezet. Hij staat onder een Duitse tekst: ‘Wasserkuranstalt...ulter (B)ult hat mir viel in meine amours geschadet, jetzt will ig es zum letztemal verzuchen, die starke Wasserkur zu ert r a g e n ’. Er klatert dan ook een stevige straal water op zijn rug, maar bij nadere beschouwing lijkt deze straal eerder uit zijn rug een bijdrage aan de cascade te leveren. Het is onbekend wie of wat hier wordt gepersifleerd. De man rechts die in de cascade watert, is Petrus Regout zelf. Zo stelt de inscriptie immers: ‘Vrienden, ziet mijn hoed, dan kent ge mijn (kleed). Ik ben een Maasbewoner en ruim zo goed Nederlander als in Holland bekend is. Ik zeg: alle baeten helpen. Ik stuur dit water na die ongelukkig afgetapte rivier, door ieder verlaten. Geeft God wat God toekomt en de koning wat de koning toekomt’.75 De voorlaatste zin slaat op het Traktaat dat in 1862 werd gesloten, waarbij België vergunning kreeg om water uit de Maas, via de Zuid-Willemsvaart voor bevloeiing van de Kempen en als voeding voor het Kempische Kanaal te gebruiken. Regout had zich in de Eerste Kamer daartegen heftig verzet omdat de scheepvaart over de Maas er ernstig door werd gedupeerd. De cascade bezat dus een toen actuele politieke iconografie. De cascade was uiteraard niet door Gindra vormgegeven, maar net als al de andere sproeiers en fonteinen ontsproten aan de ongebreidelde fantasie van Regout.76 In de grote vijver liet hij een rond badhuis als een Chinese pagode bouwen met erop een bibliotheek. Dit ‘zwembad’ was ter hoogte van de leeszaal omringd door zeven waterspuwende stenen leeuwen die vanaf een hoogte van circa 6,5 meter water in de vijver spoten. Ongeveer twee decennia was het park zo pronkerig versierd; alle follies die de prenten in het album laten zien, zijn kort na zijn dood (1878) verwijderd. Nu waren ook de bouwmaterialen niet van dien aard dat ze de tand des tijds lang zouden kunnen weerstaan. Petrus’ zoon Johan Gustaaf ontnam het park haar decorum. Hij spaarde alleen de theekoepel met ijskelder77 een brug over de vijver en een enkel tuinbeeld. Het park raakte nadien net zo in verval als het kasteel.
Verval en restauratie Groot-Vaeshartelt is meer dan een eeuw -103 jaar- in handen van de familie Regout gebleven. In 1907 verkocht Johan Gustaaf het aan zijn zoon Edouard. Geen van beiden lieten zich veel gelegen liggen aan het onderhoud van het huis. Eigenlijk begon het verval van het kasteel al direct na de dood van Petrus Regout. Op 29 juli 1954 werd Vaeshartelt openbaar verkocht op verzoek van de erven van Adhemar Regout.78 De koper, de gemeente Maastricht,79 verkocht het kasteel, de tuin 30
Afb. 13. Monument voor koning Willem II in de tuinen van Vaeshartelt. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 14. Pagodevormig badhuis en bibliotheek in de vijver van Groot Va e s h a rtelt met waterspuwende leeuwen. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
31
Afb. 15. De grote cascade in de tuin van Groot Vaeshartelt. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
en zes ha grond in januari 1956 voor honderdduizend gulden aan A.J. Moens die er tot medio de jaren 1970 in de zomer een jeugd-herberg in exploiteerde.80 Door de aanleg van een autoweg maakte de rijksweg Maastricht-Meerssen na 1945 niet langer deel uit van de doorgaande route naar Sittard. Het leek alsof Va e shartelt -zo geïsoleerd als het lag tussen bossen en landerijen-, van haar rust kon gaan genieten, maar sedertdien werd het landgoed steeds meer bedreigd door de industrialisatie en expanderende woonwijken. Het industrieterrein ‘Beatrixhaven’ was in 1956 tot de rand van het landgoed opgerukt. Het landgoed bestaat thans alleen nog uit de kern: de beide vleugels van het kasteel, het koetshuis, de boerderij, de (leeuwe)poort en de portierswoning, omgeven door het park.81 Het complex raakte totaal in verval totdat in de jaren 1992/93 een ingrijpend restauratieprogramma werd opgesteld en vervolgens uitgevoerd. Dat behelsde voor een deel nieuwbouw.82 Thans toont de architectuur van Vaeshartelt een harmonieus samengaan van ‘oud en nieuw’. Uit het restauratieplan bleek dat de voormalige gesloten carré structuur van het complex volledig in ere werd hersteld, door aanbouw van een nieuwe westelijke vleugel binnen de contouren van de oude bebouwing van het kasteel. De rotonda kreeg een bijzonder cachet met een gepolijste hardstenen vloer waarin het wapen van Servaas van Mulcken. Ze kreeg haar originele marmering weer terug. De fumoir is weer de representatieruimte bij uitstek van het kasteel na restauratie van de geschilderde arcadische landschappen op de wanden. Op de verdieping van het paleisje is de originele buitenmuur met nissen die meer 32
Afb. 16. Villa Klein Vaeshartelt, aanzicht voorzijde. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 17. Vijver met fonteinen in de tuin van Groot Vaeshartelt. Links de grote cascade. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL) HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
33
Afb. 18. Heuveltje waaronder zich de ijskelder van La Petite Suisse bevond. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 19. Villa Klein Vaeshartelt, zijaanzicht en plattegrond. (Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
34
dan een eeuw als dichtgemetselde en gestucte binnenwand heeft gefungeerd, weer zichtbaar gemaakt. De restauratie van Vaeshartelt werd in december 1994 voltooid. Het opleidingsinstituut ‘Driekant’83 betrok het complex in die maand. In 1999 werd de historische boerderij bij het kasteel gerestaureerd en tot kantoor ingericht voor de inmiddels tot Stichting Odyssee herdoopte instelling Driekant. Het landgoed is bijkans helemaal in oude glorie hersteld en aangepast aan de eisen des tijds. Het aanzien van Vaeshartelt mag nu weer vergeleken worden met de prenten in het album van Regout. Groot Vaeshartelt kan weer getuigen van zijn ‘staatsie van den ouden stempel, maar tevens van goeden huize’!
Klein Vaeshartelt Petrus Regout liet op geringe afstand van Groot-Vaeshartelt nog een ruime villa decoreren, die hij Klein Vaeshartelt noemde. In het album84 vermeldt de tekst bij de afbeelding van Klein-Vaeshartelt: ‘Cette magnifique villa ce trouve située sur la grande route de Maestricht à Nimègue près de la station des chemins de fer d’Allemagne, Belgique, de la France et ensuite de la Hollande; ce batiment contient vingt deux chambres très richemant meublées àvec 36 glaces et lustres etc. remises ecuries, bains, serres et plate forme; plusieurs jets d’eau dans un jardin bien arrangé et distribué avec fleurs et berceaux etc.’85 Dit ‘reclamepraatje’ schijnt overigens de realiteit van circa 1868 wel goed weer te geven. Het huis was tien jaar eerder (1857) gebouwd in opdracht van de papierfabrikant Schrammen naar een ontwerp van de Akense architect Wilhelm Wickop. Schrammen verkocht zijn huis in 1861 aan Petrus Regout. De ‘society architect’ Wickop werkte veel voor Akense industriëlen uit kringen waarin ook Regout graag verkeerde. Deze hebben hem zeker aanbevolen bij de Maastrichtse industrieel. Hij gaf hem de opdracht tot de bouw van onder meer een kapitaal woonhuis voor zijn zoon aan de Maastrichtse Boschstraat en voor de bouw van de Cité Ouvriere.86 Aan het eind van de negentiende eeuw geraakte het huis Klein Vaeshartelt in handen van de papierfabrikant Lhoes. Hij liet de tuin wijzigen in de romantische vorm die ze nog steeds heeft. Klein-Vaeshartelt lag recht tegenover de uitgang van de bloementuin van Groot-Vaeshartelt. De entree tot de villa werd geflankeerd door twee vierkante zuilen op piëdestal, waarop steigerende paarden door ruiters in bedwang gehouden, waren aangebracht. In oorsprong was het huis niet zo overdadig versierd als de prent uit het album ons wil doen geloven. Het pand was in 1857 als een vrij sober huis gebouwd.87 Vier jaar later kon Regout het huis dus in bezit krijgen. In 1863 liet hij heel wat verfraaiingen toevoegen aan de villa. Zo liet hij stucwerk aanbrengen en daarop beschilderde panelen. Aan voor- en achterzijde liet Regout een serre op het dak van de stal bouwen. Om het huis aristocratische allure te verlenen, kon hij het uiteraard niet stellen zonder torentjes, dus werden zogenaamde ‘arkeltorentjes’ voorzien van kapitelen en smeedwerk op het dak geplaatst. Vo o r- en achterzijde werden voorzien van rondom doorlopende balustrades langs de dakranden. Smeedijzeren balkons op zuilen accentueerden de entreepartij aan voor- en achterzijde. Het gehele bouwwerk omvat thans in totaal drie bouwblokken. Aan de zuidelijke kant is er een smal bouwblok dat bestaat uit een dubbele dienstwoning en stallen; dat dateert uit 1899. Dan is er het hoofdgebouw uit 1857 dat in het midden ligt, een breed blok met vijf traveeën en bedekt met een schilddak. Het derde bouwblok gelegen aan de noordelijke zijde dateert eveneens uit 1899 en bestaat uit een dienstwoning; dit blok telt twee traveeën en heeft geen verdieping. De muHISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
35
ren van het hoofdgebouw zijn, zoals in de tijd van Regout, gepleisterd en in een o k e rgele tint gesausd, terwijl de raam- en deurlijsten wit geschilderd zijn. De daken zijn gedekt met leitjes en in het middenblok zijn twee ronde zinken dakkapellen opgenomen. Het hoofdgebouw heeft een symmetrische opbouw aan de westelijke façade door de twee erkers aan weerszijden van de hoofdingang. Op die erkers zijn twee terrassen die met smeedijzeren hekjes zijn omzoomd. Dit is het enige huis waarvan in het Regout-album een plattegrond is afgebeeld die inzicht geeft in de toenmalige indeling van het interieur. Een ‘corridor’ verdeelt de plattegrond in twee delen en geeft via glazen deuren toegang tot de tuin aan voor- en achterzijde; links en rechts zijn de vertrekken geordend in twee beuken. Rechts in het midden van de gang: een trappenpartij waar omheen vier vertrekken, onder meer een eetkamer. Links van de gang zijn twee salons. Aanpalend liggen de stallen en het koetshuis. Naar analogie van de verfraaiingen die Regout had laten aanbrengen aan Groot-Vaeshartelt werd ook deze villa weelderig ‘uitgedost’ met beschilderingen zoals eveneens blijkt uit de prent die de tuin van het huis toont.88 De schilderingen in de trant van Jules Lefêvre, die ook in Groot-Vaeshartelt had gewerkt, waren aangebracht op de wanden van de zijkant en de achterzijde van het huis. De stijl van de decoraties toonde overeenkomst met die van de wand van het koetshuis en de stal van Groot-Vaeshartelt. Het waren tamelijk bonte allegorische beschilderingen. Op de zijwanden zijn in grisaille geschilderde portretbustes en vazen te zien, benevens een uurwerk en een landschapje met architectuur. De ingangen van de stallen worden gemarkeerd door in kransen geschilderde raderen en paardenkoppen. Er zijn geschilderde panelen, waarin gestileerde producten van het land te zien waren als verheerlijking van het boerenleven. Voorts een paneel beschilderd met muziekinstrumenten, een paneel beschilderd met onder meer een drietal jachthoorns en een weitas en een paneel toont onder andere een anker en drie zeilen. De panelen op de achterzijde tonen naast de obligate allegorie van het landleven twee iconografisch opmerkelijker panelen: rechts van de entree een voorstelling van een stoom blazende locomotief, verwijzing naar de spoorwegen, en links van de entree een afbeelding van attributen, zoals een groot rad, die verwijzen naar de zware industrie.89 De plattegrond van de bescheiden tuin rond het huis toont weer de voorkeur voor de Engelse landschapsstijl met slingerende paden en grillig gevormde groene perken waarin bankjes en follies. De tuin was door een haag omgeven waarin 22 vazen op piëdestals waren geplaatst. Aan het eind van twee diagonale zichtassen in de tuin waren twee tuinhuisjes (paviljons) gebouwd. Of het daarin zo goed toeven was, is de vraag want de spoorlijn passeert wel heel dichtbij de achterzijde van de tuin. Een van de overzichtsprenten waarop zowel Groot- als Klein-Va e shartelt in vogelvluchtperspectief zijn te zien, toont ons een rook uitbrakende locomotief die zich richting Meerssen spoedt. De tuin van Klein Vaeshartelt bezat aan de voorzijde een rond bassin waarin een kleine fontein voorstellende een triton die op een waterspuwende schelp blaast, voorts een ranke hogere fontein op een voetstuk bekroond door een windwijzer. De fonteinen werden geflankeerd door een drietal met rozen gevulde vazen op hoge sokkels. Dezelfde vazen komen voor op de prent van de tuin aan de achterzijde. De daar aangelegde vijver, omgeven door rozenstruiken, bezit een in het midden aangebracht bekken dat een waterspuwende draak torst. Het waterwerk was waarlijk een ‘grenouillère’ gezien de waterspuwende kikkers rondom het bekken. Hoge populieren flankeren het huis. Na voltooiing van de verbouwing 36
(1863) kon Regout niet direct huurders vinden voor de villa; pas vanaf 1865 werd het continu verhuurd.90
La Grande Suisse Ten dele lag het landgoed La Grande Suisse op het grondgebied van de gemeente Amby. In de achttiende eeuw was dit buitenverblijf eigendom van de familie De Mewen. In 1733 was het buiten eigendom van Jacques van Mewen, gehuwd met Maria Anna Pleugmakers, en droeg het landgoed de naam ‘De Kangel’. Hij liet het huis verbouwen in 1736. Het buitengoed bezat kennelijk een huiskapel. Jacques de Mewen had kerkelijke toestemming er de mis te laten opdragen. Hij stierf op De Kangel in 1738.91 Enkele decennia later (1762) werd het gekocht door gravin Charles Louis de Looz-Corswarem,92 terwijl het in de negentiende eeuw in het bezit was van baron De Rosen en van M. Ransonnet. Diens dochter was getrouwd met zekere Cramer en deze verhuurde het gebouw aan de Maastrichtse vermicellifabrikant Pagnier en verkocht het landgoed uiteindelijk in 1862 aan Petrus Regout. Hij liet het huis in een omvangrijke bouwcampagne verbouwen in 1865 en 1866 en herdoopte de villa in ‘La Grande Suisse’.93 De naam van het buitengoed wisselde nogmaals toen de Franciscanessen van Noonewert zich er aan het eind van de negentiende eeuw vestigden. De religieuzen waren tijdens de Kulturkampf uit Duitsland verdreven en kozen domicilie in Grande Suisse, waar zij op hun beurt een groot klooster stichtten, dat ze ‘Mariënweert’ noemden. Thans is op het adres Mariënwaard 35, de ‘Monseigneur J.G. van Rijt Stichting’ gehuisvest. In de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw is er heel wat weinig passende nieuwbouw gepleegd nabij en tegen het oude huis aan in opdracht van de stichting die het landgoed nog steeds in haar bezit heeft.94 Dat is niet altijd even esthetisch gedaan. Zo staat er nu een modern woonhuis op het terrein en is er studentenhuisvesting benevens twee scholen, maar het oudste gedeelte van het huis dateert nog uit circa 1736. Dat deel bestaat uit het U-vormig bouwblok dat een carré vormt rondom een binnenplaats. De voorgevel is gepleisterd; verticale reliëfbanden vormen de onderlinge verbinding tussen de vensteromlijstingen van Naamse steen. De middenas van de gevel wordt bekroond door een fronton met reliëf. Dit deel van de gevel wordt voorts gekenmerkt door een ingangsomlijsting, ook weer uitgevoerd in Naamse steen. De segmentboogvormige vensters aan de straatzijde zijn eveneens in Naamse steen uitgevoerd, maar de twee vleugels en de torens zijn uit mergelsteen opgetrokken. De wanden van de tuinvleugel zijn gepleisterd met vensteromlijstingen in Naamse steen onderling verbonden door verticale reliëfbanden. Het fronton in de middenas aan de tuinzijde heeft een reliëfvoorstelling van de godin van de vrede op een leeuw. Ze is omringd door acanthusranken. In de van oorsprong Franse tuin met door de Kanjel van water voorziene vijvers vallen twee bakstenen tuinhuisjes op; ze dateren ook nog uit de achttiende eeuw (1736) en bezitten hoekblokken in mergelsteen, een ingang in Naamse steen en aardige segmentboogvensters. In het interieur is nog enig stucwerk bewaard gebleven uit de Régence-tijd. In de tweede helft van de negentiende eeuw behoorde ook dit statige huis met tuin tot de landgoederenzone, die Regout in zijn album liet afbeelden.95 Ook thans herinnert het middenrisaliet tussen de twee torens aan de kant van de Meerssenerweg met de tekst ‘Grande Suisse’ in het fronton nog aan de verbouwingen die Pie Regout eraan liet verrichten. HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
37
In 1865 liet hij drie oudere bouwblokken samenvoegen tot een geheel met een Evormige plattegrond. Toen werd de gevel aan de Meerssenerweg gerealiseerd die de oudere bouwblokken samenvoegde tot een geheel. Aan beide uiteinden - aan de zijkanten - verrezen hoge torens uit mergelsteen met ronde en rondboogvensters. De tussenliggende bakstenen gevel langs de Meerssenerweg telt acht vensterassen en wordt in het midden geleed door een risaliet dat bekroond is met een fronton. De tekst in het fronton ‘Grande Suisse’ is gevat in een omkadering van acanthusranken. In 1900 is de oostelijke muur van de voortuin van het landgoed afgebroken. Daardoor kreeg het hele buitengoed een andere aanblik. Nu ligt het huis met zijn voorkant direct aan de verkeersdrukke Meerssenerweg. Op een van de overzichtsprenten in vogelvluchtperspectief uit het album strekt La Grande Suisse zich trots uit met zijn tuin, die nu aan de achterzijde pal grenst aan de autoweg A2. De prent toont de façade van het huis langs de ommuurde tuin met twee symmetrische bouwdelen met trapgevels, een middenrisaliet bekroond door een fronton. Alle drie deze bouwdelen hebben een balkon rustend op classicistische zuilen en begrensd door smeedijzeren hekwerk. De ordening van de gebouwen rond twee binnenplaatsen en de E-vormige plattegrond zijn waar te nemen op deze prent. Overigens zijn de huidige twee hoektorens van mergelsteen niet ingetekend op deze prent; het bouwdeel dat aan de Meerssenerweg grenst wordt hier gekenmerkt door trapgevels. De beide nog bestaande tuinhuisjes vormden de hoekpunten van een ommuurd gedeelte van de tuin dat aan de zuidzijde grenst aan het water dat weer aan de tuin van La Petite Suisse grenst. De muur is versierd met vazen en heeft in het midden een klein balkon omgeven door een smeedijzeren hekwerkje. Het balkonnetje ziet uit op de allee met bomen die dwars door de tuin van La Petite Suisse loopt. De toegang tot het ommuurde tuingedeelte wordt gevormd door twee zware pylonen die behalve vier torentjes ook vazen dragen en twee sculpturen. Een pad -waarop op deze prent ruiters zijn afgebeeld- loopt kaarsrecht door in het achter La Grande Suisse gelegen gedeelte van de formele tuinaanleg en verandert daar in een lommerrijke laan met bomen aan weerszijden en tuinbeelden. Deze laan reikt tot aan twee vijvers aangelegd rond een tweetal sculpturen. De tuin eindigt bij een fraai prieeltje. Daar waar thans de A2 ligt is een bebost gedeelte te zien waar een monumentale zuil hoog bovenuit rijst.
La Petite Suisse Wie van de weg van Maastricht naar Meerssen de oprijlaan van het pand Meerssenerweg no 1 oprijdt door de dubbele smeedijzeren hekwerken tussen merg e l s t enen hekpijlers, zal allicht onder de indruk zijn van het statige fin-de-siècle pand dat de fraaie naam La Petite Suisse droeg in de tijd van Petrus Regout. Het is een van die fabrikantenlandhuizen uit de tweede helft van de negentiende eeuw die uit regionaal perspectief zeldzaam mogen worden genoemd.96 Overigens had Regout op deze plaats als voorganger van de villa een casino laten bouwen dat reeds de naam Petite Suisse droeg. Dat casino was gebouwd op de plek waar ooit een vervallen oude boerderij had gelegen die genoemd werd ‘Leschee’. In zijn album prijst Regout zijn ‘châtau, nommé La Petite Suisse’ aan als Grand Hôtel et Restaurant gelegen op 25 minuten afstand van de stations van Maastricht: ‘omnibus à toute heure au chemin de fer’. Uitvoerig wordt melding gemaakt van de internationale ligging: ‘en 1 heure de temps à Aix-la-Chapelle et Liège; en 2 heures à Spa; en 3 heures à Bruxelles et Anvers; en 3 heures à Cologne; en 9 heures à Pa38
ris et Rotterdam par Anvers; en 10 heures à La Haye et en 12 heures à Amsterd a m ’.97 Regout had het ‘Château Petite Suisse’ in 1866 verhuurd aan zekere heer Wa h l e n b e rg uit Aken om het te exploiteren als hotel-restaurant.98 Het hele landgoed wordt gekarakteriseerd door een lange laan met beuken die de tuin doorsnijdt van het noordwesten tot het zuidoosten. Een koetshuis ligt aan de noordkant van de laan, daarachter: bossages en weiland. Aan de zuidkant van de beukenlaan ligt het landhuis. Het huis, ontworpen door architect Wilhelm Wickop, heeft een plattegrond die bestaat uit een hoofdgebouw geflankeerd door twee lagere zijvleugels; het hoofdgebouw telt drie bouwlagen. De zijgebouwen hebben er twee. De noordelijke zijbouw heeft een rechthoekige plattegrond, de zuidelijke een L-vormige. Voor de westgevel betreedt men met zeven hardstenen trappen een breed bordes. Aan de achterzijde is een grote serre aangebouwd. Aan het hoofdgebouw is aan het zuidoostelijke deel een vierhoekige toren aangebouwd van vijf bouwlagen. Het hele huis met gepleisterde gevels rust op een hardstenen plint waarin de segmentboogvormige vensters van het souterrain dat onder het hele huis doorloopt. De gevelwanden zijn gestuct met diverse ornamenten, waterlijsten, kroonlijsten en dorpels. Het huis is gedekt met afgeplatte mansardedaken. Als dakbedekking zijn leien toegepast; het dak wordt gekenmerkt door een afgeknot torendak, eveneens bedekt met leien en bekroond met smeedijzeren hekwerk. In de daktoren en in de daken van de zijgebouwen zijn dakkapellen aangebracht met houten rondboogfrontons en klauwstukken. De risalerende gevelwand van het centraal bouwgedeelte wordt geleed door vijf vensterassen gescheiden door lisenen met cannelures en bekroond met Corinthische kapitelen. De vensters van de tweede bouwlaag zijn voorzien van rondboogfrontons. De gevel aan de Meerssenerweg wordt bekroond door een topgevel met een rondboogfronton, klauwstukken en vazen op de schouderstukken. De terugspringende zijbouwen hebben een vensteras aan de straatzijde en drie aan beide zijkanten. Aan de achterzijde is een groot balkon dat rust op een uitgebouwde erker. Het album bevat geen prenten die enig idee geven van het oorspronkelijke interieur, maar de indeling van het interieur moet nagenoeg hetzelfde gebleven zijn als in de negentiende eeuw, zij het dat er liften, toiletten en een scheidingswand tussen de huidige eetzaal van het Dr Poelsoord en de personeelskamer zijn aangebracht. Het souterrain heeft een bestrating van klinkertjes en een bakstenen tongewelf. De centrale hal toont de voorliefde van de familie Regout voor de Empire stijl, dat wil zeggen voor neo-Empire, waarin deze ruimte is vormgegeven. Er zijn opvallende decoratieve details in het interieur behouden gebleven zoals het eikenhouten trappenhuis, eiken lambrizeringen, witte marmeren haardlijsten, dubbele paneeldeuren, stucwerkplafonds of architraaflijsten en guirlandes in stucco boven de deuren. Op de met zijn grove eiken paneeldeuren veel soberder ingerichte eerste verdieping is een kapel ingericht. In 1966 werden hier glas-in-loodramen geplaatst van de hand van F. Griesenbrock, een kunstenaar afkomstig uit Vaals.99 Het majestueuze huis is opgenomen in het concept van Regout om zijn vier statige landhuizen te situeren in een - getuige de afbeeldingen in het album - fraaie parkachtige aanleg langs de noordelijke uitvalsweg van Maastricht naar Meerssen. Aanvankelijk omvatte het complex, vanaf 1880 Villa Kanjel genoemd, een ruim negen hectare grote buitenplaats. Aanpalend aan de noordzijde ligt het landgoed Mariënwaard. Het grondgebied wordt voorts begrensd door de loop van de Kanjelbeek aan de noordoostkant en door de magnifieke centrale laan met aan HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
39
weerszijden hoge oude beuken; aan de zuidoostkant en aan de zuidwestelijke zijde door de waterloop van het riviertje de Kanjel. Op de prenten in het album ziet men hoe temidden van de vijvers, parkjes en weilanden het kasteeltje lag, dat zijn naam La Petite Suisse van Regout kreeg. Thans is het complex beter bekend onder de naam ‘Dr Poelsoord’. De naam Petite Suisse klonk waarschijnlijk romantisch en exotisch in de oren van degenen die het album van Regout als een luxe wervingsfolder voor een verblijf op een van zijn châtaux beschouwden. Dat was immers een van de doelstellingen die hij zich gesteld had bij de aankoop ook van dit huis: het was een passende ambiance om te verhuren aan zakenrelaties van de fabrikantenfamilie en aan vermogenden die Maastricht wilden bezoeken en in een elegante en passende ambiance wilden logeren. In 1880 werd het huis voor Regouts dochter, mevrouw Weustenraedt-Regout, verbouwd tot woonhuis. Die opdracht werd gegund aan de ‘huisarchitect’ van Petrus Regout, Wilhelm Wickop uit Aken. Hij ontwierp een landhuis in de toentertijd populaire eclecticistische stijl. De nieuwe, veel minder originele naam ‘Villa Kanjel’ ontleende men aan het riviertje ‘De Kanjel’, dat door de tuin achter het huis stroomt. De Engelse landschapstuin achter het huis werd net als de tuin van Groot Vaeshartelt ontworpen door de Belgische tuinarchitect J. Gindra. Hij concentreerde zich in zijn tuinontwerp vooral op de achterzijde, een tuin die in oostwaartse richting verloopt vanaf het huis. Er zijn twee stel mergelstenen hekpijlers met smeedijzeren hekwerk waardoor men de parkaanleg rondom het huis kan betreden. De prenten in het album geven aan dat het huis er voor 1880 veel meer als een echt châtau uitzag. Het bezat een vijf bouwlagen hoge zeshoekige toren aan de zuidzijde met een uurwerk aan de westkant erin aangebracht. De toren werd bekroond door een balustrade met portretbuste versierd en op de hoeken onderbroken door kleine zeshoekige torentjes met smeedijzeren sierwerk. De façade was horizontaal ingedeeld in drie lagen gescheiden door twee balkons met smeedijzeren balustrades, die rondom het hele huis en de toren waren aangebracht. Ter hoogte van de daklijst was rond de toren een derde balustrade aangebracht. Aan de noordzijde was een ruime serre uitgebouwd over twee verdiepingen, daarboven een piramidaalvormig fronton waarin drie medaillons met portretbusten. Twee symmetrisch geplaatste trappen gaven toegang vanuit de tuin aan de voorzijde tot het balkon op de eerste verdieping. In de middenas was op de verdieping een entree die toegang gaf tot het interieur, aan weerszijden drie vensters tussen halfzuilen en aan de uiteinden van de verdieping twee rondboognissen met beelden begrensd door lisenen met cannelures en Corinthische kapiteeltjes. Tussen de beide trappen op de begane grond: grote segmentboogvormige vensterpartijen tussen een viertal zware zuilen. Dezelfde zuilen torsten het balkon en de serre aan de noordzijde. De prenten uit het album laten zien dat ook dit huis, evenals Groot-Vaeshartelt, een ijskelder bezat. De kelder met zijn ronde plattegrond had een bakstenen halfbolvormig koepelgewelfje, was ongeveer manshoog en had enkele afvoerkanaaltjes om het smeltwater af te voeren. Zo‘n kelder was meestal afgedekt met een laag aarde. Dat is hier niet het geval geweest. De ijskelder werd bekroond door een twaalfhoekig paviljoen waarin een biljardkamer was ingericht. Men kon door een breed dubbel hek een bruggetje oplopen en kwam dan bij de toegang tot de kelder. Een twee keer in het rond lopend spiraalvormige pad voerde naar de ingang van het paviljoen boven op de ijskelder en zo kon men dit vreemde bouwsel 40
betreden. Het pad was beveiligd met een hekwerk van boomstammetjes. Het geheel lag in een kleine ronde vijver. In de twaalf zijden van het paviljoen waren zes vensters aangebracht. Het bouwsel was bijkans rond en had een puntdak. Er stond een windwijzer op het dak dat ook overigens langs de rand op die typische Regout eigen wijze overdadig was versierd.100 Het huis lag op het grondgebied van Rothem, maar ressorteerde onder de parochie Limmel. Het dorp Limmel werd in 1920 geannexeerd door Maastricht, zodat het kapitale huis thans op Maastrichts grondgebied ligt. Verschillende keren wisselde het huis van eigenaar in de loop van de twintigste eeuw tot het door de Duitse bezetters in 1940 werd geconfisqueerd. Onder auspiciën van de Duitse Volkswohlfahrt vestigden de Duitsers in het pand een kraamkliniek voor vrouwen van Duitse militairen en voor leden van de NSB en NSDAP. Kort na de bevrijding werd dit ‘Mutterheim’ door de overheid geconfisqueerd. De gemeente Maastricht kreeg in het voorjaar van 1946 eindelijk -na vele onderhandelingen- het landgoed in handen. Een jaar later, op 20 april 1947, opende het Burgerlijk Armbestuur in het huis de kraamkliniek ‘De Kanjel’ speciaal voor armlastige moeders. Het was eigenlijk een noodoplossing. Slechts drie jaar verbleef de kraamkliniek in Villa Kanjel. In die tijd werden 1452 Maastrichtenaren geboren in Villa Kanjel.101 Na de opening van het nieuwe ziekenhuis Sint Annadal kwamen de kindertjes vanaf 19 september 1947 daar op de gloednieuwe kraamafdeling ter wereld. In juli en oktober 1950 verzocht de Nederlandse Jeugdherberg Centrale de gemeente Maastricht het pand te mogen huren. Wellicht waren er toen reeds plannen een rustoord in het huis te vestigen. Dat kwam de gemeente misschien wel goed uit, het leek er enigszins op dat het vooruitzicht van een jeugdherberg in het zo statige pand niet zo in de smaak viel bij de gemeenteraadsleden. In januari van 1951 verhuurde de gemeente Maastricht het complex tenslotte aan de Dr Poelsstichting. Die herdoopte het complex in Dr Poelsoord en richtte het in als rust- en herstellingsoord voor arbeidersvrouwen. In dat jaar werd ook aan de achterzijde het oorspronkelijke terras uitgebreid tot een grote serre. In 1994 werd het pand geheel gerenoveerd en werden de gevelwanden in de originele kleurstelling geschilderd. Bij die gelegenheid werd de kapel ingericht als therapieruimte en werden de glas-in-loodramen van Griesenbrock naar de zolder getransporteerd en deels geplaatst in andere ruimtes van het Dr Poelsoord.102 In 1880 werd ook het door Wilhelm Wickop in eclectische stijl ontworpen koetshuis met de koetsierswoningen gebouwd, links van de entree tot het Dr Poelsoord. Het pand telt een bouwlaag met zolderverdieping en mansardedak met leien gedekt. Het gebouw rust op een zwart geteerde plint en heeft gesausde bakstenen wanden. In het middenrisaliet is een dubbele houten segmentboogvormige inrijpoort aangebracht.103 Meer dan duidelijk wilde Regout in zijn album pronken met de esthetisch nog altijd als zeer waardevol beschouwde parkaanleg rond châtau La Petite Suisse. Het album104 toont in vogelvluchtperspectief het parkachtig vormgegeven landschap rechts van de weg van Maastricht naar Meerssen, met de beide kastelen Groot- en Klein-Vaeshartelt in de achtergrond; op de voorgrond is in het park van tuinarchitect J. Gindra Petite Suisse weergegeven en ook La Grande Suisse. De prent legt prominent de nadruk op de fraaie tuinaanleg rond La Petite Suisse: ‘vue de quatre Châteaux meublés, et leurs dépendances, sur 150 hectares avec Parcs, Jardins, Bois, Prairies, 15 Avenues et 15 Etangs poissonneux, terre labourable et trois fermes’105 en alsof dat nog niet genoeg garantie was voor een aangenaam verblijf, vermeldt het album: ‘En location: 14 Habitations HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
41
champêtres, l’une indépendante de l’autre avec jouissance des Parcs, Jardins potagers, Avenues et Etangs, plus la Chasse’.106 Slingerende waterlopen en grillig gevormde vijvers, waarin zich prieeltjes, bomen en beeldengroepen spiegelen in het blauwe water, tonen ons een welhaast onwaarschijnlijk Italiaans aandoend Arcadië, maar... met de ‘droom van Regout’, een Maastrichts-Meerssens arcadisch wandelgebied waarin zijn rijkdommen - zijn vier werkelijk prachtige châtaux - als het ware in een natuurlijk, zij het door architectonische hand vormgegeven villalandschap waren verenigd en die ook nog eens geld konden opbrengen, was het na zijn dood snel gedaan, alle ‘oude staatsie’ ten spijt waarvan de villa’s tweehonderd jaar na Petrus Regouts geboortejaar nog altijd getuigen.
Bijlage 1 Het gezin Regout-Hoeberechts Aldegonda en Petrus Regout kregen tien kinderen: * Maria Gertrudis Hubertina, 23 oktober 1823 - 4 september 1898 (Villa Kanjel, gemeente Meerssen). * Petrus Alexander Hubertus, 24 februari 1828 -11 februari 1897 (Villa Canne te Sint Pieter). * Hubert Edouard Thomas, 24 oktober 1829 - 6 november 1878 (Maastricht). * Eugenius Bernardus Hubertus, 20 april 1830 -2 mei 1908 (Villa Wyckerveld, gemeente Meerssen). * Hubert Gerard Louis, 26 december 1832 - 6 januari 1905 (Maastricht). * Maria Hubertina Anna Emilie, 12 augustus 1834 -24 november 1886 (Kasteel Nyswiller te Wittem). * Hubert Francois Victor, 25 november 1835 - 25 november 1837. * Josephine Hubertine Pauline, 4 oktober 1837 - 30 maart 1864 (Roermond). * Johan Hubert Gustave, 4 november 1839 - 8 februari 1923 (kasteel Vaeshartelt, gemeente Meerssen). * Wilhelmina Aldegonda Hubertina, 26 augustus 1841 - 5 november 1868 (Gent).
42
Afb. 20. De landschapstuin van villa La Petite Suisse. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
Afb. 21. Rechtsonder: de tuin van villa Klein Vaeshartelt. (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL) HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
43
Afb. 22. La Petite Suisse (Detail. Albumblad 1868, Sphinx archief, SHCL)
NOTEN A. MEKKING, Petrus Regout een ondernemer als bouwheer, in: WONEN/TABK (1975) 1, 9. Over architectuur als statussymbool: R. BENTMANN en M. MÜLLER, Die Villa als Herr s c h a f t s a rchitectur, Versuch einer Kunst- und Sozialgeschichtlichen Analyse, Frankfurt am Main 1970. 2 J. CRAANDIJK, Wandelingen door Limburg, uitg. De Lijster Maasbree 1981, 153. Zijn 'Wandelingen', beschrijvingen van zijn zwerftochten door historisch landschapsschoon van ons land, maakten de doopsgezinde predikant Jacobus Craandijk tot een bekend schrijver. Zijn 'Wandelingen door Limburg' verscheen voor het eerst in 1881; zijn opmerkingen over de omgeving van Meerssen noteerde de auteur in 1876. 3 P.D. REGOUT, Album dédié à mes enfants et mes amis. De meeste auteurs gaan ervan uit dat het Album vervaardigd is in 1866. Uit de Contractboeken van de Sphinx blijkt dat de adjudant, tevens bibliothecaris, van koning Willem III, gedateerd 7 juni 1864, reeds een bedankbriefje stuurde aan Regout voor 'het prachtige album, waarin uw bezittingen teruggegeven zijn'. Dat zou impliceren dat het album waarschijnlijk al in 1863 of begin 1864 is verschenen. Contractboeken, Archief Sphinx, in: SHCvL. In 1866 verscheen een volgende druk van het album bij Ch. Claesen (Luik) en Lemercier (Parijs). In 1868 verscheen het Album nogmaals in druk in twee versies: de eerste bij J.Russel, Maastricht; de tweede bij G. Kugelman, Parijs. Voortaan: album. 4 J. VAN DEN BOOGARD, Kasteel Vaeshartelt, Maastricht 1995, 12. 5 CRAANDIJK , 154. 6 De wandelaar hoefde toentertijd -anno 1883- overigens niet bang te zijn geconfronteerd te worden met de overdaad aan decor die Regout aan en om 'zijn' Vaeshartelt had aangebracht. De fabrikant was vijf jaar tevoren overleden. Zijn zoon Gustaaf was wars van de nogal opzichtige smaak van zijn vader en had in korte tijd na diens overlijden alle follies en toevoegsels aan huis en tuinen van het landgoed laten verwijderen. VAN DEN BOOGARD, 22. 7 VAN DEN BOOGARD, 32; MEKKING, 27. Regout had zich met hand en tand verzet tegen het aftappen van water uit de Maas voor de bevloeiing van de Belgische gebieden en dat werd gesymboliseerd door zijn persoonlijke bijdra1
44
ge aan de watervloed van de cascade. Hij liet daarover zelfs een weinig cryptische tekst plaatsen op de achterwand van de cascade. 8 A. VAN ITERSON koos dit als 'symbolische' titel voor zijn dissertatie: Vader, raadgever en beschermer. Petrus Regout en zijn arbeiders 1834-1870: stijlen van werving, behoud en beheersing van arbeid in fabrieksregimes in de beginjaren van de Westeuropese Industriële Revolutie, Maastricht 1992. Het bronzen standbeeld van Petrus Regout voor de fabriek van De Sphinx aan de Boschstraat in Maastricht is vele malen doelwit geweest van vandalen die het bekladden met graffiti en verfsporen. Tot nog toe is er geen straat, zelfs geen steeg in zijn geboortestad naar Regout vernoemd. 9 In het geboorteregister stond hij ingeschreven met de roepnaam Pierre, 2 Germinal an IX, i.e. 23 maart 1801. Bij zijn doop kreeg hij de namen Petrus Laurentius, zoals het doopregister van de parochie van Sint Servaas d.d. 24 maart 1801 vermeldt. Zie voor nadere biografische gegevens: A.J.Fr. MAENEN, Petrus Regout. 1801-1878. Een bijdrage tot de sociaal economische geschiedenis van Maastricht, Nijmegen 1959, en VAN ITERSON, passim. 10 MAENEN, 82. 11 MAENEN, 84. 12 MAENEN, 85. 13 MAENEN, 86. Victor, een van Regouts zonen overleed, toen hij twee jaar oud was. Het eerste kind werd geboren in het huis waar het echtpaar woonde op de hoek van de Grote Staat en de Vi j f h a r i ngen straat in Maastricht op 26 oktober 1826; de tweede zoon werd in het tweede huis van Petrus geboren aan de Boschstraat: Petrus Alexander Hubertus, geboren op 24 februari 1828. Zie: J.M. VAN DE VENNE, Van ambacht tot eerste Nederlandse grootindustrie, in: 125 Sphinx-Céramique 100, Maastricht 1959, 20. 14 VAN DE VENNE, 20, noemt als leveranciers een fabriek te Vonêche (Namen) en vanaf 1826 de kristalfabriek van Val St.-Lambert (Seraing). 15 VAN DE VENNE, 25. Deze tweede stoommachine in Maastricht was een 8 PK machine van John Cockeril (Seraing), op 31 januari 1935 in gebruik genomen. 16 VAN DE V ENNE, 26-27. 17 VAN DE VENNE , 45 vermeldt in dit verband dat Regout op de lijst van hoogst aangeslagenen voor de directe belastingen van de achttiende plaats (in 1848) steeg naar de derde plaats (in 1854). 18 VAN DE V ENNE, 28. 19 VAN DE V ENNE, 41-42. 20 MAENEN, 89-91. 21 ‘Een vorstelijk-dessertservies in kristal, rijk geslepen en gefestonneerd, bestaande uit een ananasvaas met groot blad en bloembeker op dubbelden voet met griffioenpooten, en zes groote vruchtkommen op prismatischen voet, twee 49 en vier 38 duim wijd’. VAN DE VENNE, 29, citeert het Dagblad van het hertogdom Limburg, 17 juni 1841 nr 43. 22 VAN DE V ENNE, 30. 23 VAN DE V ENNE, 19. 24 Het portret van Petrus Regout, olieverf op doek, geschilderd door J.H. Egenberg e r, 1849, is in het bezit van Sphinx-Gustavsberg b.v. te Maastricht. Afgebeeld in: 125 N.V. Sphinx-Céramique 100, Maastricht 1959. Zie: MEKKING, 19-20. 25 MAENEN, 91. In de periode kort na de grondwetsherziening van 1848 mocht de Koning leden van de Eerste Kamer vrijuit benoemen. Pas in 1850 werd Regouts benoeming na zijn verkiezing door de leden van Provinciale Staten democratisch bekrachtigd. Zie ook: VAN DE VENNE, 40. 26 VAN DE V ENNE, 40-41. 27 Lithografie voorstellende Petrus Regout, De maker is onbekend, gedateerd: 1869, h.0,80xbr.0,37cm. Dit portret is ook opgenomen in het album. De hier geraadpleegde versie van het album is gedateerd 1868. Waarschijnlijk is de litho naar het portret door Egenberger eerder gemaakt. Wellicht in 1867 of begin 1868. Op deze litho staat namelijk in de rug van de zetel het familiewapen van Regout afgebeeld; dat is hem pas toegekend in 1867, zoals een andere prent in het Album uitwijst. De lithografie is eveneens in het bezit van N.V. Sphinx/Gustavsberg Maastricht; reproducties in collecties van andere verzamelaars. Zie: J. VAN DEN BOOGARD en M. GROFFEN, Bedrijf in beeld. Kunst en industrie. Uit de collecties van Limburgse bedrijven, St Odiliënberg/ Maastricht 1993, 54-55 28 MAENEN, 92. 29 VAN DE V ENNE, 41. 30 MAENEN , 93, noemt een tweetal brochures met veelzeggende titels. In 1858 publiceerde REGOUT de brochure PAUPERISME EN INDUSTRIE, zes jaar later een brochure onder de nog sprekender titel Wat heeft Limburg voor den Heer Thorbecke en de Heer Thorbecke voor Limburg gedaan. 31 Zie: VAN DE VENNE, 43-44. 32 Zoals geciteerd bij VAN DE VENNE, 46. 33 MAENEN, 95 noemt onder meer volgende onderscheidingen: 1840 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw; HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
45
1843 Ridder Legion d’Honneur; 1871 Commandeur van het H.Graf. In 1871 werd Regout ook voorgedragen voor v e r h e ffing tot Romeins Graaf. 34 MAENEN, 110-113. 35 VAN DE VENNE, 42-43. Ondermeer door hem tot vice-voorzitter te benoemen van de commissie tot oprichting van een nationaal monument, dat tenslotte pas 1869 in Den Haag werd onthuld. 36 O.m. de Sint Servaaskerk en de Matthiaskerk, waar hij jarenlang lid was van de 'Kerkfabrijkraad'. Toen de regering in 1871 besloot de Nederlandse vertegenwoordiging bij het Vaticaan op te heffen reageerde Regout furieus en bood de Koning vervolgens aan het salaris van de gezant goeddeels (Fl 3000,= per jaar) te bekostigen. Zie: MAENEN, 94. Hij liet de schilderingen in de kerk van Houthem op eigen kosten restaureren, zie: VAN DE V ENNE, 47. 37 VAN DE VENNE , 51. 38 MAENEN, 95. 39 Journal de Limbourg d.d. 2 mei 1849, zoals geciteerd bij VAN DE VENNE , 51. 40 Vliegen in de Volkstribune d.d. 12 oktober 1895 sprak over hem in vergelijking met zijn zonen, als over ‘de door de arbeiders geliefde en geprezen oude Regout’. Zie: VAN DE VENNE, 52. 41 MAENEN, 96. 42 ‘De genoegens die deze magnifieke landhuizen kunnen bieden aan hen die ze permanent willen huren voor het hele jaar of voor het zomerseizoen met een zwembad midden in de grote vijver gevoed door het water van de Geulle. Boottochtjes op het water van de vijvers per Hollandse sloep en voor de jacht dertig hectare bossen.’ 43 ‘Een rijk uitgedoste leeszaal ligt boven het zwembad, omgeven door zeven leeuwen die water vanaf een hoogte van 20 voet spuwen in de vijver.’ 44 ‘Watervallen en fonteinen die het park verlevendigen en aangenaam maken’ 45 De titels van de afbeeldingen luiden ‘Christ dit de Charles-Quint’ en ‘La mort de la vierg e ’ . 46 De tekst vermeldt: ‘De ondergeteekende president van het Nederlandsch heraldisch genootschap ... verklaart bij deze dat op bladz. negentien van een oud manuscript geslacht en wapenboek ten titel voerende: 1650. Nobilisimi Ducatus Brabantes Docum Principum Marchionum etc. Patriciorum Arma seu Insignia. en alsmede op bladz. 176 van het oud manuscript wapenboek van Gerrit Hesman te Harlingen, 1670, derde gedeelte, burg e rgeslachten, vorkomt het geslachtswapen REGOUT, zijnde een veld van keel beladen met eene chevron en drie leliën van zilver, ... open helm van zilver, geboord met goud, helm kleederen van keel met zilver, voerende tot cimmier een lelie uit het schild tusschen een vlugt van zilver en keel.’ Datering: ’s-Gravenhage, 20 december 1867. 47 De prenten dragen de volgende titels: 1. Deux moulins appartenant a Mr Pierre Regout, situés sur la rivière le Jaer a Canne; 2. Boulangeries et laiteries des fabriques; 3. Dessin d'un pièce de soie or cadeau offert à Mr P.Regout par S.A.le Prince impérial Japonais Toko Zegava Mimloulaïho; 4. Statues de St-Paul et St-Pierre avec piédestaux en marbre (foto’s); 5. Hotel du refuge de Hocht; 6. Nouvelle proprieté de Mr Regout a Maestricht; 7. Cité ouvrière construite par mr P.Regout en 1863; 8. Candelabres en cristal et bronze doré des fabriques. 48 Over de hier voorgestelde cité ouvrière, zie: Regout's ‘cité ouvrière’ als legitimerend symbolisch artefact, in: VAN ITERSON, 155-167. 49 De tekst van deze paragraaf is een compilatieve bewerking van: J. VAN DEN BOOGARD, Kasteel Vaeshart e l t, Maastricht 1995. 50 VAN DEN BOOGARD, 5. 51 J. KOREMAN, Kasteel Vaeshartelt bij Meerssen - eertijds een koninklijk buitenverblijf, z.p., 1957, 4; J, HABETS, De lenen van Va l k e n b u rg, in: PSHAL 21(1884), 370-375. 52 KOREMAN, ibid; HABETS , De lenen, 372. 53 Van den Boogard, 7-10; Koreman, 4; S.Kruip, Kasteel Vaeshartelt, een buitengewoon buitenverblijf, Delft 1991, 15-16. 54 VAN DEN BOOGARD, 10-11; KOREMAN, 4 e.v; KRUIP, 17 . 55 VAN DEN BOOGARD, 13-16; KOREMAN, 4 e.v.; MEKKINK, 20-24. 56 De steen met die merkwaardige tekst werd teruggevonden in de jaren 1980 en staat sinds 1986 opgesteld voor de hoofdingang tot kasteel Vaeshartelt. VAN DEN BOOGARD, 15; MEKKINK, 24. Zie ook: [SERVÉ MINIS], Steen des aanstoots, in: Mededelingen aan het personeel van de gemeente Maastricht, oktober 1990, no 25, 12-13. 57 VAN DEN BOOGARD, 16. 58 MEKKINK, 24. Mekkinks onderzoek toonde aan dat er geen enkele reden is te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de magnifieke voorstellingen van Regouts bezittingen, zijn tuinen, vijvers, fonteinen en landerijen. Ze tonen niet anders dan de realiteit van het prestigieuze statussymbool dat Regout als een monument voor zijn eigen grandeur te Vaeshartelt oprichtte. 59 Zie: noot 3. 60 MEKKINK, 24-25; VAN DEN BOOGARD, 19-21. 61 MEKKINK, 26; VAN DEN BOOGARD, 20. 62 VAN DEN BOOGARD, ibidem; A.J. P OSTMA, De tuinen en het park van het buitengoed Vaeshartelt, Amsterdam 1993, 27-28.
46
63
VAN DE V ENNE, 51. Notice sur Monsieur Pierre Regout, Maastricht 1872, zoals geciteerd bij MAENEN, 94. 65 Dit gebouwtje deed dienst als conciërgerie, maar was ook voor gasten te huur. Kennelijk raakte het gebouwtje snel in verval want al in 1906 werd het vervangen door de huidige portierswoning. Deze is iets kleiner en is meer verwant aan de Engelse cottagestijl. VAN DEN BOOGARD, 21; K RUIP, 32. 66 Regout kende deze beeldengroep van zijn bezoeken aan Parijs. Het was een groep ‘paardentemmers’ door de Franse beeldhouwer Guillaume Coustou. De beeldengroep was in 1793 van het kasteel Marly naar de Parijse Champs Elysées verplaatst. MEKKINK, 27; VAN DEN BOOGARD, 21. 67 VAN DEN BOOGARD , 23-24. 68 De inventaris van het huis werd op 14 en 15 juli 1949 geveild in opdracht van Adhemar Regout. De catalogus van de veiling maakt melding van veel Empire-meubilair en voorts schilderijen van A. Schelfhout, F. Boucher en S. Rombouts, aquarellen van Han van Meegeren, chinoiserie, gravures, porselein, huisraad en een complete wijnkelder. 69 De schouwen in de aan de rotonda aanpalende salons zijn gedecoreerd met Egyptische ornamenten. Dat was een populair versierend motief in de Empire-stijl nadat Napoleon zijn veldtocht naar Egypte had gemaakt in 1798. 70 In Italië was dit mode geworden in de renaissance. Nadien waren deze pastorale idyllische thema’s niet meer weg te denken uit de villa’s in de Venetiaanse campagna. De wanden van de Palladiaanse villa’s bijvoorbeeld in de Veneto-Andrea. Palladio introduceerde er de villeggiatura- werden door de beroemdste schilders uit die tijd van pastorale vergezichten voorzien. De bedoeling was de natuur als het ware op artificiële wijze voort te zetten en te integreren in het interieur. 71 VAN DEN BOOGARD , 28; POSTMA , 18. 72 Over Gindra’s ontwerppraktijk en zijn ontwerp voor het park van Vaeshartelt, zie: POSTMA , 18-25. Gindra zou als tuinarchitect bepaald niet getekend zou hebben voor de latere protserige aankleding van de tuin. Gindra was afkomstig uit Tilleur en bekend als tuinarchitect bij de aristocratie in Maastricht en Luik. Zijn originele plan is verloren gegaan, maar de contouren en het ruimtelijk concept zijn tot op heden onaangetast gebleven. 73 Dit theekoepeltje is ingestort. In 2001 werd een nieuwe theekoepel geplaatst; de ijskelder onder het theekoepeltje is in april 2001 gerestaureerd en was vergelijkbaar met de ijskelder die bij La Petite Suisse was aangelegd. Zie: noot 98. POSTMA, 23. vermoedt dat de ijskelder, ofschoon nergens vermeld, deel uitmaakte van het ontwerp van Gindra. 74 Citaat in vertaling uit het avant-propos van het album. 75 MEKKINK, 26-27; VAN DEN BOOGARD, 30-31. 76 MEKKINK, 28. 77 POSTMA , 24. 78 Hij was de laatste telg van deze tak van de familie en kwam in augustus 1953 kinderloos om bij een auto-ongeluk in Zweden. 79 De gemeente kocht vervolgens niet alleen Vaeshartelt, maar ook een ander bezit van de Regout-familie, kasteel Meerssenhoven. Voor Fl 993.000 mocht de gemeente zich eigenaar noemen van beide kastelen. 80 Mondelinge mededelingen van de heer R. Moens 1995: de gemeente behield het voorkeursrecht op terugkoop van het kasteel. De heer A.J. Moens huurde het landgoed reeds sinds 1950 van de familie Regout voor Fl 5000,- per jaar voor het kasteel, de bijgebouwen, het park en de vijver. Het kasteel werd als vakantieoord voor rooms-katholieke jongeren van 16 tot 30 jaar geëxploiteerd. De meisjes sliepen in het hoofdgebouw, de jongens in de bijgebouwen. Het kasteel werd door de weduwe Moens sedert 1985 ten dele in onderhuur gegeven aan de gebroeders Jan Willem en Wouter van der Vreeken uit Haarlem. Wegens geldgebrek kwam het niet tot een restauratie. Tweeëneenhalf jaar fungeerde Vaeshartelt als opvangcentrum voor uit Sri Lanka gevluchte Tamils. Het voortschrijdend verval was niet meer te keren. In 1987 werden er asielzoekers ondergebracht en tenslotte werd het uitgewoonde kasteel een ‘House-tempel’ waar dikwijls feesten voor jongeren werden georganiseerd. 81 Het ontbrak de laatste eigenaren en huurders aan financiële middelen om het landgoed te onderhouden en te restaureren. In december 1992 werd Vaeshartelt door de gemeente verkocht aan de Va l k e n b u rgse stichting ‘Driekant Opleiding en Advies’. In 1994 werd een grootscheepse restauratie uitgevoerd om het complex geschikt te maken tot opleidingsinstituut en conferentiecentrum. Sedert 2 januari 1995 oefent ‘Driekant’ thans ‘Odyssee’ in het kasteel haar activiteiten uit. 82 In 1990 werd in opdracht van de ‘Stichting Limburgse Kastelen’ en ‘Driekant Opleiding en Advies’ de mogelijkheid tot herbestemming van Vaeshartelt onderzocht door Architectengroep Mertens BV (Heerlen). De restauratiekosten beliepen in circa Fl 13.500.000. Benevens werd een plan voor aanvullende nieuwbouw gemaakt. De eerste steen voor de nieuwe vleugel werd gelegd op 9 maart 1994. Op 8 juli 1994 werd het hoogste punt van de bouw bereikt; gouverneur mr B.J.M. baron van Voorst tot Voorst plaatste bij die gelegenheid een windvaantje op de toren van de poort. Op 16 december 1994 werd het complex opgeleverd. 83 ‘Driekant’ is ontstaan uit het werk van de Volkshogeschool Va l k e n b u rgopgericht in 1948. Per 1-1-’99 is de naam 64
HISTORISCHE STUDIES GEULDAL 11 (2001)
47
van de instelling gewijzigd in Odyssee. Vaeshartelt biedt de mogelijkheden voor de opleidingsactiviteiten en het advieswerk van het instituut, voor culturele activiteiten, terwijl het kasteel ook als restaurant wordt geëxploiteerd. Er zijn nu 16 conferentieruimten, 84 hotelkamers, een restaurant en diverse recreatieruimten. De tuinen worden in de toekomst gereviseerd. 84 A l b u m, uitg. 1868, Vue principale du petit châtau Vaesharteld. 85 Deze prachtige villa ligt langs de grote weg van Maastricht naar Nijmegen vlakbij het station waar de Duitse Belgische, Franse en Nederlandse spoorlijnen bij elkaar komen. het gebouw telt 22 zeer rijk gemeubileerde vertrekken met 36 spiegels en kroonluchters etc. koetshuizen paardenstallen, bassins, serres, een terras; meerdere fonteinen [zijn te vinden] in een mooi aangelegde tuin met bloembedden en beekjes. MEKKINK, 28, meent dat hier sprake is van het Maastrichtse station van Aken-Maastrichtse spoorwegmaatschappij. 86 Wilhelm Wickop (Keulen 1824-Rhöndorf 1908) werd min of meer de huis-architect van Petrus Regout. Voorts bouwde hij de Akense synagoge, de grote concertzaal van het Akense Kurhaus, verschillende kerken en vooral veel villa's voor de industriële elite in en rondom Aken. Net als Regout verloor hij op jonge leeftijd zijn vader; hij was een selfmade man die opklom van leerling in een bouwbedrijf tot ‘professor’ aan de Akense Provinzialgewerbeschule. Hij stierf volstrekt vergeten in 1894. Hij had aanvankelijk een voorliefde voor de neo-gotiek. Zie hiervoor: VAN ITERSON, 156-157. 87 MEKKINK, 28. 88 A l b u m, uitg.1868, Vue dans le jardin du petit châtau Vaesharteld. 89 MEKKINK, 28 karakteriseerde de voorstellingen als ‘Late uitlopers van een niet meer levensvatbare iconografische traditie’. 90 MEKKINK, 28. 91 Die permissie werd voor zijn nakomelingen verlengd in 17,38, 1748 en 1759. Zie: L. baron de Crassier, Dictionnaire historiques du Limbourg, in: PSHAL 69(1933), 331-332. 92 De gravin verkreeg twee keer toestemming de mis in de huiskapel te laten celebreren namelijk in 1762 en in 1776. 93 Grande Suisse heeft korte tijd onderdak geboden als klooster aan de pater Redemptoristen (25 januari- oktober 1877) Zie: F. DUMORTIER, Fleurs de l’institut des Redemptoristes, Tournai 1910, 314-316. Voor de beide villa’s, Grande en Petite Suisse, die vlak naast elkaar aan de Meerssenerweg liggen koos Regout namen die herinneren aan het romantische berglandschap van Zwitserland. Deze namen zijn ongetwijfeld voortgekomen uit de in de negentiende eeuw groeiende belangstelling voor recreatie en toerisme. J.R enes, Geschiedenis van het Zuid-Limburgse cultuurlandschap, Assen 1988, 193. 94 M. S TROUX, Mariënwaard Maastricht, Historisch overzicht met conclusies van de huidige toestand, met betrekking tot het tot stand komen van een verantwoorde restauratie en inpassing van nieuwbouw op het landgoed, Maastricht 1975. 95 A l b u m, uitg. 1868, Prent in vogelvlucht perspectief. ‘Propriétés de Mons.r Pierre Regout, situées dans la commune de Meerssen ... près de Maestricht. Vue aux quatre châtaux meublés, et leurs dépendances, sur 150 hectares, avec Parcs, Jardins, Bois, Prairies, 15 Avenues et 15 Etangs.’ 96 MSP rapport Limburg, no 592513, 104a. 97 A l b u m, uitg. 1868, Grand Hôtel et Restaurant châtau nommé La Petite Suisse. 98 A.W. REININK EN J.G. VERMEULEN, IJskelders. Koeltechnieken van weleer, Nieuwkoop 1981, 233. 99 MSP rapport Limburg, no 592513, 104. Het complex is opgenomen in de monumentenlijst Maastricht. Het landgoed wordt van bijzonder cultuurhistorische en architectuurhostorische waarde geacht vanwege de historischruimtelijke relatie met de Kanjelbeek, het gave karakter van de typerende eclectische architectuur en de goed behouden ladnschappelijke ambiance. 100 REININK EN VERMEULEN, 3; 167; 233 en 234. 101 PAUL ARNOLD, ‘Een zegen voor onze gezinnen’. Het Dr Poelsoord, een historische schets van een opmerkelijke instelling, in: Studies over de sociaal economische geschiedenis van Limburg, deel XLI, Maastricht 1996, 1-23. Zie ook: F.H.M. ROEBROEKS, Uit nood geboren: de Maastrichtse kraaminrichting ‘De Kanjel’, in: Bonne et servante; uit de geschiedenis van de Maastrichtse vrouw, Maastricht 1982, 134-136. 102 MSP rapport Limburg, no 592513, 104a. 103 MSP rapport Limburg, no 592513, 104b. 104 A l b u m, uitg. 1868, Proprietés de Mons. Pierre Regout. située dans la commune de Meerssen près de Maestricht. 105 ‘Gezicht op de vier gemeubileerde kastelen, en bijgebouwen, gelegen op 150 hectare met parken, tuinen, bossen, weiden, 15 lanen en 15 visrijke vijvers, agrarisch gebied en drie boerderijen.’ 106 ‘Ter plekke: 14 vrij in het land geplaatste landelijk gelegen huisjes met gebruik van de parken, de moestuinen, avenues en vijvers, en bovendien de mogelijkheid om op jacht te gaan.’
48