Rapport van de Gemengde commissie toekomst Antillen
' s-Gravenhage, 25 november
1982
Aan de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen; de eilandsraden van de eilandgebieden Aruba, Bonaire en Curaçao; de afdelingen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten van de eilandsraad van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden.
Namens de Gemengde commissie toekomst Antillen, ingesteld bij Koninklijk besluit van 14 januari 1982, nr. 8, heb ik de eer U hierbij het rapport aan te bieden dat op 12 november 1982 door de Commissie is vastgesteld. Waar geen unanimiteit mogelijk bleek, is de zienswijze van alle leden tot uitdrukking gebracht. Onder verwijzing naar punt 2 van de conclusies van het overleg tussen de regeringen van Nederland en van de Nederlandse Antillen en een delegatie van de eilandsraad van Aruba dd. 28 oktober 1981 moge ik namens de Commissie aanbevelen de Ronde Tafel Conferentie op de kortst mogelijke termijn bijeen te roepen. De voorzitter van de Commissie, Mr. B". W. Biesheuvel
ISBN. 90 12 04186 4
I N H O U D S O P G A V E
pag. Hoofdstuk l: 1.1.
INLEIDING ^.
4
Instelling Gemengde commissie toekomst Antillen
4
1.2.
Opdracht
5
1.3.
Samenstelling Gemengde commissie toekomst Antillen
6
1.4.
Werkwijze van de Commissie
7
Hoofdstuk 2:
GEVOLGEN VAN DE ONAFHANKELIJKHEID VAN ARUBA
9
2.1. 2.1.1.
Inleiding De inrichting van de Arubaanse staat volgens de Nota-Croes De samenwerking met het Koninkrijk volgens de Nota-Croes De samenwerking met het Caribische gedeelte van het Koninkrijk volgens'de Nota-Croes
9 9
2.1.2. 2.1.3.
2.2. 2.2.1. 2.2.1.1. 2.2.1.2. 2.2.1.3. 2.2.1.4. 2.2.1.5. 2.2.2.
11 13
Gevolgen voor de rechtsorde De creatie van een eigen Arubaanse rechtsorde De eigen Arubaanse Grondwet Wetgeving en bestuur De statenopvolging met betrekking tot verdragen Rechtspraak Politie De gevolgen voor (de andere eilanden van) de Nederlandse Antillen De gevolgen voor het Koninkrijk
14 14 15 16 18 21 23 24
Bestuurlijk-organisatorische gevolgen Bestuurlijk-organisatorische gevolgen voor Aruba Politieke en bestuurlijke organen Buitenlandse betrekkingen Algemeen bestuur Totaal aantal extra personeel, niveau en beschikbaarheid Gebouwen Bestuurlijk-organisatorische gevolgen voor het land
27 27 27 27 28 30
2.4. 2.4.1. 2.4.2. 2.4.3.
Gevolgen voor de nationaliteit Inleiding Nieuwe beginselen in het nationaliteitsrecht De ervaringen met de overeenkomst tussen het Koninkrijk en Suriname
33 33 33 34
2.5. 2.5.1. 2.5.2.
Gevolgen voor de toelating van vreemdelingen Gevolgen voor de Nederlandse Antillen Gevolgen voor de verhouding met Nederland
35 35 35
2.6.
Gevolgen voor de internationale betrekkingen en externe veiligheid
38
2.2.3. 2.3. 2.3.1. 2.3.1.1. 2.3.1.2. 2.3.1.3. 2.3.1.4. 2.3.1.5. 2.3.2.
26
31 31
2
pag. 2.6.1. 2.6.2. 2.6.3. 2.6.4.
Algemeen Buitenlandse betrekkingen Externe veiligheid De relaties tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Aruba
38 40 40 42
2.7. 2.7.1. 2.7.2.
Economische gevolgen Economische perspectieven in mondiaal verband Economische perspectieven voor de Nederlandse Antillen en Aruba Olieraffinage en -overslag Toerisme Handel en containerhavens Financiële dienstverlening Enkele aspecten van economische politiek De beschermde bedrijven Het intereilandelijke goederenverkeer Directe belastingheffing op ondernemingen met vestigingen in de Nederlandse Antillen en op Aruba De faciliteitenregeling Mogelijke economische samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba
43 43 44
2.8. 2.8.1. 2.8.2.
Monetaire gevolgen Inleiding Eventuele mogelijkheden voor een monetaire samenwerking
50 50 50
2.9. 2.9.1. 2.9.2.
Financiële gevolgen De financiële gevolgen De financiële gevolgen Nederlandse Antillen De financiële gevolgen De financiële gevolgen
voor Aruba voor het land de
55 55 56
voor de kleine eilanden voor Nederland
56 56
2.7.2.1. 2.7.2.2. 2.7.2.3. 2.7.2.4. 2.7.3. 2.7.3.1. 2.7.3.2. 2.7.3.3. 2.7.3.4. 2.7.4.
2.9.3. 2.9.4. 2.10.
44 45 46 46 47 47 47 48 48 49
58
2.10.1 2.10.2.
Sociale verzekeringen, en ambtelijke pensioenvoorzieningen Sociale verzekeringen De ambtelijke pensioenvoorzieningen
2.11.
Staatsbalans en boedelscheiding
61
SCHETS VAN DE PLANMATIGE VERWEZENLIJKING VAN DE
64
Hoofdstuk 3:
58 59
ONAFHANKELIJKHEID VAN ARUBA
3.1.
Schets van de Arubaanse voorstellen
64
3.2. 3.2.1. 3.2.2. 3.2,3. 3.2.4. 3.2.5.
Associatie of een aparte status? Inhoud der begrippen Internationale status Gevolgen voor de rechtsorde Samenwerking Voorkeur voor een aparte status
68 68 69 70 72 73
3.3.
Overdracht/overname van taken
74
3
pag. 3.4.
Begeleiding planmatige voorbereiding onafhankelijkheid Aruba
76
Hoofdstuk 4:
POSITIE EN EINDSITUATIE VAN DE OVERIGE EILANDEN
77
4.1.
Analyse taakopdracht, punt 1.c.
77
4.2.
Positie van de overige vijf eilanden
78
Hoofdstuk 5:
HET SAMENWERKINGSVERBAND EN DE RELATIE MET NEDERLAND
79
5.1. 5.1.1.
De samenwerking gedurende de overgangsperiode Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba gedurende de overgangsperiode Voorstel-Voges Unie-aangelegenheden Raad van Unieministers Unieparlement Constitutioneel Hof en Hof van Justitie Samenvatting De samenwerking binnen'het Koninkrijk gedurende de overgangsperiode Het solidariteitsfonds
79 79
De samenwerking na het onafhankelijk worden van Aruba Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en een onafhankelijk Aruba De relatie met Nederland na het onafhankelijk worden van Aruba Uitgangspunten De inhoud van een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba De vorm van een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba De relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen na het onafhankelijk worden van Aruba
94
5.1.1.1. 5.1.1.2. 5.1.1.3. 5.1. 1.4. 5.1.1.5. 5.1.1.6. 5.1.2. 5.1.3. 5.2. 5.2.1. 5.2.2. 5.2.2.1. 5.2.2.2. 5.2.2.3. 5.2.2.4.
79 81 84 87 88 89 90 91
84 95 95 98 101 101
Hoofdstuk 6;
VOORLICHTING VAN DE BEVOLKING
102
Hoofdstuk 7:
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
104
BIJLAGE
11
123
BIJLAGE
II:
Instellingsbesluit (K.B. van 14 januari 1982, Nr. 8) Brief van de Minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken Deskundigen Gemengde Commissie Toekomst Antillen Proeve van een Unieverdrag van de Nederlandse Antillen en Aruba van de hand van Mr. J.A.B. Janus
BIJLAGE III; BIJLAGE
IV:
128 130 131
4
l.
l.l.
I N L E I D I N G
INSTELLING GEMENGDE COMMISSIE TOEKOMST ANTILLEN
De instelling van de Gemengde commissie toekomst Antillen vindt haar oorsprong in de breuk in de Antilliaanse regeringscoalitie tussen de Arubaanse partij M.E.P. en de overige coalitiepartners M.A.N., D.P. en U.P.B, op l september 1981. De binnen twee dagen nieuw gevormde coalitie (zonder Aruba) gaf op 4 september een verklaring uit, waarin onder meer werd gesteld "dat het noodzakelijk is dat er duidelijkheid en zekerheid ontstaat op het gebied van de staatkundige ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en in het bijzonder met betrekking tot de toekomstige positie van Aruba" en "dat op de meest korte termijn stappen (moeten) worden genomen ter realisering van een topgesprek op Koninkrijksniveau". Op 7 september verzocht de regering van de Nederlandse Antillen aan de Voorzitter van de Ministerraad van het Koninkrijk "op de meest korte termijn een topoverleg bijeen te roepen tussen de partners van het Koninkrijk". Op 9 september aanvaardde de eilandsraad van het eilandgebied Aruba een motie met de strekking om, op grond van artikel 26 van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen, besprekingen te voeren en concrete afspraken te maken met de betrokken instanties omtrent de realisering van de onafhankelijkheid van Aruba. Op 26, 27 en 28 oktober 1981 vond een overleg plaats tussen de regeringen van Nederland en van de Nederlandse Antillen. Tevens werd door beide regeringen overleg gevoerd met een delegatie van de eilandsraad van Aruba en met delegaties van de andere eilanden. Overeenkomstig de conclusies van het overleg tussen de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en een delegatie van de eilandsraad van Aruba werd bij Koninklijk besluit van 14 januari 1982, nr. 8, de Gemengde commissie toekomst Antillen (ook bekend als Commissie van Zeven) ingesteld (zie bijlage I).
5
1.2.
OPDRACHT
In overeenstemming met de conclusies van het topoverleg kreeg de Commissie tot taak: a.
te rapporteren kelijkheid van Antillen, voor de Nederlandse Nederland;
over de vraag welke gevolgen de onafhanAruba kan hebben voor de Nederlandse Aruba zelf, voor de andere eilanden van Antillen en voor de verhouding met
b.
de nodige aandacht te schenken aan een planmatige verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba;
c.
te onderzoeken in welke positie en eindsituatie, als gevolg van het onafhankelijk worden van Aruba, de overige eilanden, gezamenlijk of afzonderlijk, zouden kunnen komen te verkeren;
d.
te onderzoeken hoe een samenwerkingsverband kan worden gevormd tussen Aruba en de overige eilanden, zo hecht en duurzaam dat de voorwaarden aanwezig zijn voor een vruchtbare relatie met Nederland.
Tijdens de eerste bijeenkomst van de Commissie van 2 t/m 6 februari 1982 op Curaçao bleek dat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de wijze waarop deze taak moest worden opgevat en uitgewerkt. Het gerezen geschil betrof de uitleg van artikel l, sub c, van het Instellingsbesluit en met name de vraag of onder "eindsituatie" ook de mogelijkheid van onafhankelijkheid van de overige eilanden moest worden verstaan. De Commissie besloot het daarover gerezen geschil voor te leggen aan haar opdrachtgeefster, de Koninkrijksregering, en in afwachting van een uitspraak haar werkzaamheden op te schorten. Op 26 februari 1982 sprak de Koninkrijksregering zich uit over het geschil en stelde als voornaamste conclusie, dat bij het onderzoek van de Commissie de mogelijkheid van onafhankelijkheid van de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen buiten beschouwing diende te worden gelaten (zie de brief van de Minister voor NederlandsAntilliaanse Zaken van 4 maart 1982, bijlage II). De Commissie heeft vervolgens haar werkzaamheden voortgezet.
6
1.3.
SAMENSTELLING GEMENGDE COMMISSIE TOEKOMST ANTILLEN
De Gemengde commissie toekomst Antillen was ten tijde van het uitbrengen van dit rapport als volgt samengesteld: Leden: mr. B.W. Biesheuvel, tevens voorzitter mr. M.A. Pourier, tevens plv. voorzitter mr. H.S. Croes J.M.G. Evertsz prof. dr. A.J.F. Köbben drs. Th.A.J. Meijs mr. ing. E. Voges
(Nederland) (Bonaire) (Aruba) (Curaçao) (Nederland) (Nederland) (Bovenwindse Eilanden)
De heer M.P. Gorsira maakte eveneens deel uit van de Commissie. Bij Koninklijk besluit van 7 september 1982, nr. 92, werd hem om gezondheidsredenen met ingang van 10 augustus 1982 op zijn verzoek eervol ontslag verleend; de heer J.M.G. Evertsz werd benoemd als zijn opvolger. Secretariaat: mr. J.P.M.H. Merckelbach, drs. J.H. Huizinga, mr. ir. H. Parisius, B.D. Scholman, R. Voges, mr. B.J.Th.G. Wilms, mevr. P.S.P.M. Arntz, mevr. W. Baume,
algemeen secretaris secretaris secretaris secretaris secretaris, tevens secretariscoördinator van de NederlandsAntilliaanse leden secretaris secretaresse secretaresse
De leden Pourier en Voges hebben zich in de laatste fase laten bijstaan door respectievelijk mr. F. Goedgedrag en mr. R.J. Lopez Ramirez. Deskundigen; De Commissie heeft zich doen bijstaan door een groot aantal deskundigen. Zij is aan hen en alle anderen die de Commissie of de afzonderlijke leden van advies hebben gediend bijzonder veel dank verschuldigd (zie bijlage III).
7
1.4.
WERKWIJZE VAN DE COMMISSIE
De Commissie is zes keer bijeen gekomen en wel op de volgende data: (1) van 2 t/m 6 februari 1982 te Curaçao, (2) van 14 t/m 17 april 1982 te 's-Gravenhage, (3) van 10 t/m 14 augustus 1982 te Bonaire, (4) van 8 t/m 13 september 1982 te Aruba, (5) van 4 t/m 8 oktober 1982 te 's-Gravenhage, (6) van 8 t/m 12 november 1982 te 's-Gravenhage. Tijdens de eerste bijeenkomst van de Commissie werd een analyse gemaakt van de opgedragen taak. Voor wat betreft taakopdracht a. en b. werd als leidraad voor de discussies gehanteerd de door het lid Croes ingediende "Arubaanse nota voor het overleg ex artikel 26 E.R.N.A. met de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, alsmede voor het overleg met de Staten-Generaal" d.d. oktober 1981. Naar aanleiding van een reeks vragen over deze nota werd besloten dat het lid Croes ten behoeve van de tweede bijeenkomst van de Commissie een meer uitgewerkt beeld van de Arubaanse plannen zou indienen. De analyse van taakopdracht c. leidde tot het reeds vermelde geschil en het tijdelijk opschorten der werkzaamheden. Ten aanzien van taakopdracht d. werd besloten dit deel van de studie te laten rusten totdat de studies over a., b. en c. tot een voorlopig resultaat zouden hebben geleid. De tweede bijeenkomst werd voornamelijk besteed aan besprekingen over de door het lid Croes d.d. 4 april 1982 ingediende nota "Planmatige en gefaseerde verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba conform alternatief II uit de Arubaanse nota van oktober 1981". De Commissie besloot deskundigen te vragen voor haar volgende bijeenkomst een aantal deelstudies te verrichten, die met name betrekking zouden hebben op de gevolgen van de onafhankelijkheid van Aruba voor alle betrokken partners op financieel, economisch en bestuurlijk terrein en op terreinen als buitenlandse zaken, defensie, rechtsorde, nationaliteit en ontwikkelingssamenwerking. Een deel van deze studies besprak de Commissie tijdens haar derde bijeenkomst. Tevens kwamen aan de orde de door het lid Pourier ingediende nota "De toekomstige monetaire samenwerking tussen de eilanden van de Nederlandse Antillen" en de nota "De staatsrechtelijke samenwerking van de Nederlandse Antillen en Aruba" van het lid Voges. De discussies over deze nota's en de deelstudies werden voortgezet tijdens de vierde en vijfde bijeenkomst. Het accent van de besprekingen kwam hierbij steeds meer te liggen op de vorm en inhoud van een hechte en duurzame samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba na de onafhankelijkheid van Aruba. Daarbij was tevens aan de orde een nota van de leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s, ingediend
9
2.
G E V O L G E N V A N K E L I J K H EI D
2.1.
DE
V A N
O N A F H A N A R U B A
INLEIDING
In het eerste deel van haar taakopdracht is de Commissie verzocht te rapporteren over de vraag welke gevolgen de onafhankelijkheid van Aruba kan hebben voor de Nederlandse Antillen, voor Aruba zelf, voor de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en voor de verhouding met Nederland. In het navolgende zal een beeld worden geschetst van de onafhankelijkheid van Aruba, zoals beschreven in een nota die het lid Croes in april 1982 aan de Commissie heeft aangeboden. In deze nota is aangegeven hoe Aruba zijn onafhankelijkheid ziet en welke relaties Aruba met de Nederlandse Antillen, Nederland en het Koninkrijk voorstaat. Van Arubaanse zijde is te kennen gegeven dat men de onafhankelijkheid planmatig wenst voor te bereiden door middel van een overgangsperiode. Hiervoor heeft men twee mogelijkheden aangegeven, te weten de status van land binnen het Koninkrijk (aparte status) en de status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk (zie 3.1. en 3.2.). Bij het begin van de eindfase is Aruba een volkenrechtelijk onafhankelijke democratische rechtsstaat. De preliminaire interne Arubaanse regelingen uit een overgangsperiode worden definitief, naast de in deze periode reeds tot stand gebrachte definitieve regelingen. De samenwerking met Nederland en met de Nederlandse Antillen, zoals deze gestalte heeft gekregen tijdens de overgangsperiode, wordt omgezet in een verdrag ter institutionalisering van een gemenebest-constructie sui generis. In dit verdrag worden geregeld de participatie van het Europese deel van het Koninkrijk op een aantal punten van overheidszorg, andere onderwerpen van samenwerking met Nederland, alsmede de samenwerking met het Caribische deel van het Koninkrijk.
2.1.1.
De inrichting van de Arubaanse staat volgens de Nota-Croes
Aruba beschikt reeds vanaf het begin van de overgangsperiode over een eigen constitutie, waarin de beginselen van de democratische rechtsstaat en dus ook de grondslagen van de bestuurlijke organisatie zijn verankerd. Bij het begin van de eindfase treedt een nieuwe centrale bestuursstructuur in werking, alsmede - afhankelijk van de ervaringen met de plaatselijke gemeenschappen in de overgangsperiode en van nadere studies - een tweede bestuurslaag.
10
Op dat ogenblik worden ook van kracht de toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteit met het Koninkrijk, de wet op het Arubaanschap en ingezetenschap en de Arubaanse vreemdelingenwetgeving, waarvan de grondbeginselen zijn neergelegd in de constitutie. Ten aanzien van de toelating en uitzetting van beroepspersonen zal daarbij aan Nederlanders in het algemeen en aan Antilliaanse Nederlanders in het bijzonder op basis van reciprociteit een voorkeursbehandeling worden toegekend. Benoeming en ontslag van de zittende en staande magistratuur geschiedt door het staatshoofd van Aruba, voor de eerste maal op een bindende voordracht van een onafhankelijk college van onkreukbare personen, later op een bindende voordracht van de volksvertegenwoordiging. De mogelijkheid van cassatierechtspraak bij de Hoge Raad der Nederlanden wordt ook in de eindfase gehandhaafd. De huidige vormen van administratieve rechtspraak (onder andere speciale colleges) worden gehandhaafd, evenals de bevoegdheid van de burgerlijke rechter met betrekking tot onrechtmatige overheidsdaden. Administratief beroep is vervangen door administratieve rechtspraak (door de gewone rechter). In leemtes in de rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid wordt zoveel mogelijk voorzien door administratieve rechtspraak. De mogelijkheid van rechterlijke toetsing ook van formele wetten aan de bepalingen van de constitutie, uitsluitend indien daarbij grondrechten in het geding zijn, wordt ook in de eindfase gehandhaafd. Mede ter wille van de internationale bescherming van de mensenrechten zal Aruba toetreden tot de O.A.S. en in dat kader ook tot de Amerikaanse Conventie voor de bescherming van de rechten van de mens. Voor zijn interne defensie beschikt Aruba over een gendarmerie (versterkt politie-apparaat met bevoegdheden vergelijkbaar met die van de Koninklijke Marechaussee), die kan worden bijgestaan door een Arubaans vrijwilligerskorps. Aruba zal in ieder geval lid worden van de V.N., van de O.A.S. (Rio-pakt) en geassocieerd lid van de E.E.G. Aruba zal eigen diplomatieke vertegenwoordigingen vestigen in de Verenigde Staten (Verenigde Staten, V.N., O.A.S.), Venezuela, Colombia, Mexico en Nederland (Nederland, E.E.G., V.N.Genève, rest Europa), alsmede gebruik maken van een "roving ambassador". Nederland zal zo mogelijk de Arubaanse belangen moeten voorstaan in landen waar Aruba geen eigen vertegenwoordiging heeft. In economisch opzicht staat Aruba een vrijhandelszone voor lokaal geproduceerde goederen voor; derhalve zal er voor de als zodanig gekwalificeerde goederen een nul-tarief voor invoerrechten gelden tussen Aruba en de Nederlandse Antillen. Voor wat betreft het instellen van prohibitieve heffingen en
11
andere handelsrestricties op produkten, afkomstig uit derde landen, die met de op één der eilanden geproduceerde goederen concurreren, staat Aruba een geheel zelfstandige aanpak voor. Aruba stelt voor de huidige Nederlands-Antilliaanse gulden als gemeenschappelijke munteenheid te handhaven en de gouden deviezenvoorraad (zij het administratief gescheiden) gemeenschappelijk te beheren. Dit zal gerealiseerd dienen te worden door naast de Bank van de Nederlandse Antillen een volwaardige Arubaanse Centrale Bank op te richten. Binnen het kader van de beoogde samenwerking zal een geïnstitutionaliseerd overlegorgaan, bestaande uit de ministers van Financiën van respectievelijk de Nederlandse Antillen en Aruba, een aantal concrete bevoegdheden moeten worden gegeven. Aan een overleginstantie, bestaande uit de directeuren (en plaatsvervangers) van de Centrale Banken van respectievelijk de Nederlandse Antillen en Aruba zullen eveneens taken en bevoegdheden moeten worden toegekend. In geval voornoemde vorm van samenwerking niet of slechts ten dele haalbaar mocht blijken te zijn, opteert Aruba voor een eigen munt, een eigen Centrale Bank en uiteraard voor een de facto scheiding van de goud- en deviezenvoorraad.
2.1.2.
De samenwerking met het Koninkrijk volgens de Nota-Croes
De gemenebest-relatie sui generis met het Koninkrijk alsmede de hechte en duurzame samenwerking met de Nederlandse Antillen dienen van onbepaalde duur te zijn. De gemenebestrelatie dient open te staan voor toetreding van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen na hun onafhankelijkheid, afzonderlijk of gezamenlijk. Pas daarna kan de institutionele structuur van het gemenebest zijn definitieve vorm krijgen conform het model-Kapteyn dat in de Koninkrijkswerkgroep aan de orde was (zie hoofdstuk 3 van het Rapport van de Koninkrijkswerkgroep). De gemenebest-relatie zal verankerd moeten worden in een verdrag, inhoudende: de klassieke grondrechten, alsmede de essentialia van een democratische rechtsstaat; de onderwerpen van samenwerking, de bevoegdheidsregeling en de overige samenwerkingsverplichtingen; de gezamenlijke organen (samenstelling, bevoegdheden, besluitvorming, geschillenbeslechting); een wijzigingsclausule. Enkele onderwerpen die in de overgangsperiode werden opgedragen aan het Koninkrijk, blijven dat eveneens in de eindfase, zij het op minder stringente wijze. Aruba heeft een president als staatshoofd, terwijl de
12
Koning der Nederlanden zal fungeren als symbolisch hoofd van het gemenebest. De rechtspraak zal geschieden in naam des Konings. Vooralsnog zal een beroep moeten worden gedaan op Nederland om te voorzien in het benodigde kader voor de rechterlijke macht. De mogelijkheid van beroep in cassatie bij de Hoge Raad dient ook in de eindfase behouden te blijven. In verband daarmee zal voor wat betreft structuur en hoofdbeginselen van het toekomstige Arubaanse recht parallellie dan wel op zijn minst concordantie bestaan met de Nederlandse wetgeving. Gelet op het feit dat het niet Zinvol is in het verdrag da.t de samenwerking met zowel het Caribische gedeelte als het Europese gedeelte van het Koninkrijk regelt, twee geschil'lenbeslechtende instanties te creëren, zal het - tijdens de overgangsperiode reeds met de geschillenbeslechtende taak belaste - Institutioneel Hof belast worden met de geschillenbeslechtende taak voor wat betreft conflicten, voortvloeiende uit of samenhangend met het toezicht op de naleving van voornoemd verdrag. Nederland dient, ook na de onafhankelijkheid van Aruba, mede verantwoordelijk te zijn voor de waarborging van Aruba's territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid. Voordat de te verwachten afbouw van de Nederlandse militaire presentie aanvangt, dient het nodige begin te zijn gemaakt met het creëren van een consortium van bevriende mogendheden, dat de territoriale integriteit en de politieke onafhankelijkheid van Aruba garandeert. Aruba verwacht dat Nederland ten aanzien van het op te richten consortium een initiërende en participerende rol zal gaan vervullen. Het Arubaanse lidmaatschap van de V.N. en de O.A.S. zullen daarnaast additionele waarborgen verschaffen. Aruba rekent voorts op Nederlandse financiële en technischmateriële steun gedurende vele jaren ten behoeve van de gendarmerie en het vrijwilligerskorps» Aruba rekent op de nodige - bij verdrag te regelen - materiele en immateriële steun van en samenwerking met Nederland op het terrein van de buitenlandse betrekkingen: belangenbehartiging, gezamenlijke vertegenwoordiging, opleiding en training in de praktijk van Arubaans diplomatiek kader. Voorts staat Aruba een pooling van deskundigen voor met de andere eilanden, met name op deze terreinen. Vorm en inhoud van de ontwikkelingssamenwerking kunnen in de eindfase dezelfde zijn als in de overgangsperiode door Aruba wordt beoogd. Aruba wenst in de overgangsperiode uit te kunnen gaan van een totaal andere opzet en deze neer te leggen in een samenwerkingsovereenkomst tussen Nederland en Aruba.
13
2.1.3.
De samenwerking met het Caribische gedeelte van het Koninkrijk volgens de Nota-Croes
Vorm, inhoud en structuur van deze samenwerking kunnen pas worden ingevuld nadat de bereidheid daartoe zijdens een of meer andere eilanden en de regering van de Nederlandse Antillen daadwerkelijk is gebleken. Aruba is in principe bereid tot voortzetting van de tijdens de overgangsperiode tot stand gekomen en beproefde vormen van samenwerking, met name op monetair en economisch gebied. Aruba blijft ook in de eindfase bereid deel te nemen aan een ontwikkelingsfonds om de verzelfstandiging van de minder draagkrachtige eilanden mogelijk te maken.
Tot zover het samenvattende beeld van de contouren van de onafhankelijkheid van Aruba, zoals deze in de Nota-Croes is verwoord. Tijdens de besprekingen in de Commissie heeft het lid Croes te kennen gegeven dat, mocht de gemenebest-constructie sui generis in de regio op bezwaren stuiten, aan de beoogde samenwerking tussen het Koninkrijk en het onafhankelijke Aruba vorm kan worden gegeven door middel van een Unie tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Aruba. Voor wat betreft de positie en eindsituatie van de eilanden Bonaire, Curaçao, (het Nederlandse deel van) Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, is de Commissie bij haar werkzaamheden ervan uitgegaan dat deze te zamen als land de Nederlandse Antillen deel blijven uitmaken van het Koninkrijk.
15
voorkomen dat een rechtsvacuüm ontstaat op het ogenblik dat Aruba onafhankelijk wordt. 2.2.1.1.
Een eigen Arubaanse Grondwet
Op het tijdstip dat Aruba onafhankelijk wordt, zal het de eerste plaats moeten beschikken over een eigen Grondwet, waarin de belangrijkste elementen van het nieuwe staatsbestel zijn neergelegd. Het gaat hierbij om de fundamentele regeling van: - de grondrechten (de klassieke grondrechten en eventueel de sociale grondrechten) ; de staatsorganen regering en parlement; - de colleges van advies en bijstand; de procedure van wetgeving; - een aantal bijzondere onderwerpen van wetgeving en bestuur; - de rechtspraak; - de instelling van een tweede bestuurslaag; de procedure tot herziening van de Grondwet. De Arubaanse Grondwet zal op het tijdstip van de onafhankelijkwording in werking moeten treden. Bij de onafhankelijkwording van Aruba komen de administratieve bescherming van de grondrechten vanwege het Koninkrijk en de bescherming via het Verdrag van Rome te vervallen. Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat zowel de Amerikaanse Conventie als het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten het individueel klachtrecht van burgers mogelijk maakt. Voor wat betreft de rechterlijke controle in het kader van de grondrechtenbescherming wordt nog het volgende opgemerkt. Indien men, onder handhaving van het toetsingsverbod in het algemeen, voor de rechter de mogelijkheid wil openen ook formele wetten aan bepalingen over grondrechten in de Grondwet te toetsen, dan zal deze mogelijkheid uitdrukkelijk in de Grondwet moeten worden vastgelegd. Hierbij moet men zich wel realiseren dat, wanneer door middel van een verdrag (voorlopig) de mogelijkheid wordt geopend beroep in cassatie aan te 'tekenen bij de Nederlandse Hoge Raad van vonnissen door Arubaanse rechters gewezen, aan een buitenlandse rechter, i.c. de Nederlandse, de bevoegdheid wordt gegeven wetten welke zijn vastgesteld door de regering en de volksvertegenwoordiging van Aruba, aan de Arubaanse Grondwet te toetsen. Dit lijkt noch voor Aruba, noch voor de Hoge Raad een aanlokkelijke zaak. Het verdient aanbeveling een dergelijke toetsing door de Hoge Raad uit te sluiten. Bij de onafhankelijkwording zal de reorganisatie van het bestuur voltooid moeten zijn, aangezien Aruba op dat moment - in principe - alle bestuurlijke taken die het ingevolge de constitutie dient te behartigen, zelfstandig moet kunnen verrichten. De Grondwet zal de grondtrekken van de organisatie van de
16
Arubaanse staat moeten bevatten. Uiteraard is dit een zaak van Aruba zelf. Hier wordt verder volstaan met verwijzing naar bijlage F bij het Rapport van de Koninkrijkswerkgroep, waarin enkele essentialia van een democratische staatsvorm zijn opgesomd, die voor opneming in de Grondwet in aanmerking komen. 2.2.1.2.
Wetgeving en bestuur
Zoals is gezegd, maakt Aruba tot op het ogenblik van de onafhankelijkheid deel uit van een groter geheel, namelijk van de rechtsorde van het Koninkrijk en van de Nederlandse Antillen. Een complex van internationale, Koninkrijks-, lands- en eilandelijke regelingen is geldend recht in Aruba. Artikel 2 van de Staatsregeling geeft de verschillende categorieën aan, te weten: - het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden; - de internationale verdragen (voor zover in de Nederlandse Antillen van toepassing); de Rijkswetten en algemene maatregelen van Rijksbestuur, die voor de Nederlandse Antillen verbindend zijn; de landsverordeningen en de landsbesluiten, houdende algemene maatregelen; - de eilandsverordeningen en de eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen. Op het tijdstip van de onafhankelijkwording verliezen deze regelingen - mogelijk met uitzondering van bepaalde categorieën internationale verdragen, waarvoor een meer (hieronder nader te bespreken) gedifferentieerd regime geldt - hun gelding voor Aruba. Ten einde een vacuüm op dit terrein te voorkomen, zullen voorzieningen moeten worden getroffen. Het is immers feitelijk onmogelijk dat Aruba op het ogenblik van zijn onafhankelijkwording een geheel nieuw complex van wetgeving tot stand heeft kunnen brengen. Nu is dit probleem, waarmee een onafhankelijk Aruba geconfronteerd zal worden, geen nieuw probleem. Tal van landen die onafhankelijk werden, werden voor het vraagstuk gesteld van de continuïteit van wetgeving en bestuur. Een methode om dit te bereiken is betrekkelijk simpel en tegelijkertijd effectief. In de constitutie van de onafhankelijke staat wordt een aantal bepalingen van overgangsrecht opgenomen, welke die continuïteit garanderen. Een voorbeeld daarvan is de Surinaamse Grondwet van 1975. Deze bevatte de volgende bepalingen: Artikel I Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van de Grondwet bestaande autoriteiten en organen van Suriname, de verbindende wettelijke regelingen en andere besluiten blijven gehandhaafd totdat zij door andere met inachtneming van de Grondwet zijn vervangen.
17
Artikel II De op het tijdstip van inwerkingtreding van de Grondwet bestaande Rijkswetten en algemene maatregelen van Rijksbestuur, die in Suriname gelden, en landsverordeningen krijgen de staat van wet. Artikel III De op het tijdstip van inwerkingtreding van de Grondwet bestaande landsbesluiten houdende algemene maatregelen krijgen de staat van staatsbesluit houdende algemene regelen. Artikel IV Waar in de wettelijke regelingen bedoeld in de additionele artikelen I, II en III wordt gesproken van de Koning en de Gouverneur wordt gelezen: de President; waar wordt gesproken van de Staten: het Parlement. Artikel V Hij, die tot het tijdstip van de inwerkingtreding van de Grondwet Gouverneur is, oefent de bevoegdheid van de President uit, totdat de President met inachtneming van de Grondwet is aangewezen. Artikel VI Hij, die tot het tijdstip van de inwerkingtreding van de Grondwet ondervoorzitter van de Raad van Advies is, bekleedt het ambt van Vice-President, totdat de Vice-President met inachtneming van de Grondwet is aangewezen. Zoals men kan zien, werd door deze overgangsbepalingen op betrekkelijk eenvoudige wijze de continuïteit van wetgeving en bestuur in Suriname juridisch gewaarborgd. Twee kanttekeningen dienen hierbij te worden geplaatst. Niet alle Rijkswetten en algemene maatregelen van Rijksbestuur - te onderscheiden in die inzake Koninkrijksaangelegenheden en die ex artikel 38 Statuut (vrijwillige samenwerking) - kunnen hun gelding behouden in een onafhankelijk Aruba. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de Rijkswetten en de algemene maatregelen van Rijksbestuur van staatsen administratiefrechtelijke aard, welke bij handhaving indirect de Koninkrijksband zouden voortzetten. In dit opzicht valt bijvoorbeeld te denken aan het Statuut zelf, de Defensiewet van de Nederlandse Antillen en het Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Op sommige terreinen, bijvoorbeeld op dat van de nationaliteit, zal Aruba op het ogenblik van de onafhankelijkwording zijn
18
eigen wetgeving gereed moeten hebben. Bepaalde onderwerpen van andere Rijkswetten, bijvoorbeeld de belastingregeling voor het Koninkrijk (een regeling ter voorkoming van dubbele belasting; Stb. 1964, 425), waren bij verdrag te regelen. Met betrekking tot deze materie wordt in dit stadium verder volstaan met verwijzing naar het rapport van de Koninkrijkscommissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Suriname, waar op de bizz. 31 t/m 38 wordt ingegaan op de problematiek van de status van de vigerende Rijkswetten. In de tweede plaats moet worden aangetekend dat ten aanzien van de overgang van wetgeving en bestuur de situatie voor Aruba iets gecompliceerder is dan zij destijds voor Suriname was. De onafhankelijke republiek Suriname was de rechtsopvolger van het land Suriname, terwijl Aruba zich bij zijn onafhankelijkwording losmaakt uit een groter staatsrechtelijk verband, te weten de Nederlandse Antillen. In dat licht zal de overgang van wetgeving en bestuur moeten worden bezien. Daarbij zal waarschijnlijk blijken dat niet alle landswetgeving zo maar kan worden overgenomen, omdat zij voor een groter geheel is geschreven. Dit zal zich met name voordoen bij z.g. staats- en administratiefrechtelijke regelingen. Voorts zal uiteraard een aantal nieuwe Arubaanse staatsorganen moeten worden gecreëerd. Tenslotte wordt op het terrein van de wetgeving nog de aandacht gevraagd voor een geheel ander punt. Een onafhankelijke staat is - uiteraard - bevoegd zijn eigen wetgeving vast te stellen. Los van het nog nader te bespreken totaal van de samenwerking en de daaraan te stellen eisen zou samenwerking op het terrein van de regelgeving tussen de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds om verschillende redenen een goede zaak zijn. Gelijke regelgeving vergemakkelijkt het rechtsverkeer tussen de onderscheiden gebieden en zou ook barrières voor verdergaande vormen van samenwerking kunnen voorkomen. Men behoeft zich bij samenwerking niet te buigen over de vraag welk recht van toepassing zou moeten zijn. Gezamenlijke regelgeving maakt het ook mogelijk voor beide landen de toch altijd beperkte wetgevingscapaciteit zo goed mogelijk te benutten. In hoofdstuk 5 wordt aan dit vraagstuk nadere aandacht besteed.
2.2.1.3.
De statenopvolging met betrekking tot verdragen
Een groot aantal van de door het Koninkrijk gesloten verdragen is mede van toepassing op de Nederlandse Antillen. De vraag of deze verdragen al dan niet hun gelding behouden voor een onafhankelijk Aruba wordt beheerst door regels van internationaal recht. In 1978 is tot stand gekomen de Convention on Succession of States in respect of Treaties. Hoewel dit verdrag nog niet in werking is getreden kan het ter zake toch als de belangrijkste rechtsbron worden beschouwd, omdat het grotendeels
19
een codificatie van gewoonterecht is. Welke regels gelden voor de opvolging in verdragen is afhankelijk van de vraag of de onafhankelijkwording van Aruba wordt gezien in het kader van de dekolonisatie en Aruba wordt beschouwd als een "newly independent state", dan wel of hier sprake is van een "separation of parts of a state". Die vraag is belangrijk, omdat in het geval van een "newly independent state" andere regels gelden ten aanzien van de opvolging in verdragen dan in het geval van een "separation of parts of a state". Voor de goede orde moet hierbij worden opgemerkt, dat dezelfde vraag gesteld zou moeten worden wanneer de Nederlandse Antillen als geheel onafhankelijk zouden worden. Ten aanzien van Aruba klemt de vraag nog iets meer,omdat hier niet alleen sprake is van een uittreden uit het Koninkrijksverband, maar daarnaast ook uit het Antilliaanse staatsverband. Zonder een gedegen bronnenonderzoek is de vraag of hier sprake is van een "newly independent state" of van een "separation" niet te beantwoorden. Zij zal te gelegener tijd terdege onder ogen moeten worden gezien. Wat is immers het belang van dit onderscheid? Voor "newly independent states" is de grondregel die van de schone lei (clean slate rule). Deze regel is neergelegd in artikel 16 van de Convention en luidt: "A newly independent State is not bound to maintain in force, or to become a party to, any treaty by reason only of the fact that at the date of the succession of States the treaty was in force in respect of the territory to which the succession of States relates." Er is derhalve geen sprake van een automatische opvolging; zomin voor de multilaterale als voor de bilaterale verdragen. Ten aanzien van de multilaterale verdragen geldt, zij het met enige beperkingen, wel een optie-recht voor de nieuwe onafhankelijke staat op te volgen in een bepaald verdrag. Een dergelijk optie-recht geldt niet ten aanzien van de bilaterale verdragen. De verdragspartner zal akkoord moeten gaan met opvolging. Ten aanzien van de verschillende modaliteiten en categorieën van verdragen wordt thans volstaan met verwijzing naar een inleiding van drs. W. van Reenen!), alsmede naar het rapport van de Koninkrijkscommissie, waar op de bizz. 21 t/m 25 de statensuccessie ten aanzien van door het Koninkrijk gesloten verdragen met het oog op de onafhankelijkwording van Suriname wordt besproken. In geval van "separation of parts of a state" is de grondregel, met enkele uitzonderingen, in wezen tegenovergesteld
l)
Volkenrechtelijke aspecten van Antilliaanse onafhankelijkheid, onder redactie van prof. dr. H. Meijers. Uitgave van Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1980.
20
aan die ten aanzien van de "newly independent state". Deze grondregel, die in de Conventie is neergelegd in artikel 34, gaat uit van een blijvende binding van de opvolgerstaat aan verdragen die vóór de "separation" voor haar territoir golden. Artikel 34 luidt: "When a part or parts of the territory of a State separate to form one or more States, whether or not the predecessor State continues to exist: (a) any treaty in force at the date of the succession of States in respect of the entire territory of the predecessor State continues in force in respect of each successor State so formed; (b) any treaty in force at the date of the succession of States in respect only of that part of the territory of the predecessor State which has become a successor State continues in force in respect of that successor State alone." Deze regel is niet van toepassing wanneer de desbetreffende staten anders overeenkomen of wanneer toepassing van het verdrag op de opvolgende staat in strijd zou zijn met object en strekking van het verdrag of de voorwaarden voor haar werking wezenlijk zou doen veranderen. Wanneer men beide grondregels tegenover elkaar plaatst, dan ziet men in grote lijnen het volgende. De "newly independent state" is niet gebonden aan de door zijn voorganger gesloten verdragen, maar kan, met de nodige uitzonderingen, voor voortgaande binding opteren; met name bij bilaterale verdragen zal daarvoor de toestemming nodig zijn van de verdragspartner. In het geval van een "separation of parts of a state" is de opvolgerstaat in principe wel gebonden en zal voor ontbinding het consent van de verdragspartner behoeven. Ten aanzien van één categorie van verdragen loopt het gelijk en dat zijn de grensverdragen en de andere territoriale verdragen. De opvolgerstaat is aan deze verdragen gebonden. Dit betekent dus dat de "clean slate rule" daarop niet van toepassing is. Rest in dit kader nog een enkele opmerking over Suriname. De republiek Suriname heeft, overeenkomstig de aanbevelingen van de Koninkrijkscommissie, een verklaring uitgegeven waarbij werd gesteld dat zij de voor haar territoir geldende verdragen voorlopig bleef toepassen hangende een nader onderzoek ten aanzien van de vraag voor welke verdragen zij een blijvende gelding gewenst achtte. Deze in de praktijk veelvuldig toegepaste methode heeft ten doel om een juridisch vacuüm tengevolge van de "clean slate rule" te voorkomen. De internationale wereld heeft deze verklaring van Suriname erkend. Het lid Croes heeft te kennen gegeven een voorkeur te hebben voor een regeling naar analogie van Suriname.
2.2.1.4.
Rechtspraak
Na de onafhankelijkheid wil Aruba rechtspraak in twee feitelijke instanties. Rechtspraak in eerste instantie wordt momenteel op Aruba reeds verzorgd door drie leden van het Hof van Justitie, die aldaar hun vaste standplaats hebben en er met volle dagtaak werkzaam zijn. Er is voorts op Aruba één officier van Justitie en er is plaats voor een substituut. Aangenomen mag worden dat een dergelijke bezetting (drie rechters en twee leden van het parket) een minimum vormt voor een behoorlijke rechtspraak in eerste aanleg in civiele en strafzaken. Bedacht moet worden dat na onafhankelijkheid de Arubaanse rechterlijke macht belast zal worden met werkzaamheden die nu nog voor een belangrijk deel worden verricht door leden van het Antilliaanse Hof, die hun vaste standplaats niet op Aruba hebben. Te denken valt aan ambtenarenzaken (ook hoger beroep), het toezicht op de advocatuur (appel), belastingzaken, medische tuchtzaken en sociale verzekeringszaken.l) Daarnaast dienen nog een aantal extra-justitiële taken te worden vervuld, welke nu toevallen aan het Antilliaanse Hof of zijn president. Tot welke uitbreiding van het aantal rechters en parketleden zal naar waarschijnlijkheid de invoering van een eigen Arubaanse rechtspraak in tweede instantie leiden? Een behoorlijke rechtsbedeling vereist bij handhaving van de "unus judex" als recht in eerste aanleg, het vonnissen in tweede aanleg met drie rechters en toepassing van het beginsel dat zij die in eerste aanleg van een zaak kennis hebben genomen, aan de behandeling van die zaak door het Hof niet deelnemen (vgl. artikel 40 regl. op de inrichting en samenstelling van de rechterlijke macht in de Nederlandse Antillen) . Rekening moet men voorts houden met het feit dat in strafzaken steeds twee rechters, dat wil zeggen de "unus judex" en een rechter-commissaris, zullen zijn gemengd. Voorts moet er ruimte zijn om bij terugwijzing van een zaak door de Hoge Raad bij cassatie een kamer te vormen van drie rechters die noch in eerste, noch in tweede aanleg bemoeienis met de zaak hebben gehad. In strafzaken kunnen dat vijf rechters zijn. Al met al komt men dan op een aantal van acht rechters. Uitbreiding van het parket lijkt niet strikt noodzakelijk. De twee (substituut-) officieren die in eerste aanleg werkzaam zijn, zouden, naar het zich laat aanzien, ook in beroepszaken kunnen optreden. Niettemin zou het overweging verdienen een procureur-generaal te benoemen en deze primair
-'
Tijdens een overgangsfase van langere duur zou daar nog militaire strafrechtspraak bij kunnen komen na de inwerkingtreding van de ingrijpende reorganisatie die op dit terrein in het voornemen ligt.
22
te belasten met de zorg voor de justitiële taken van de politie, die nu aan de procureur-generaal bij het Antilliaanse Hof is toevertrouwd. In totaal zal er derhalve behoefte bestaan aan twaalf hoog gekwalificeerde juristen, inclusief een rechtsgeleerde griffier. De eerste jaren is vervulling van ook maar een deel dezer posten door Arubaanse juristen niet te verwachten. Het overgrote deel van de posten in de Antilliaanse rechterlijke macht wordt immers nu al vervuld door uitgezonden Europese Nederlanders. De drie op Aruba werkzame rechters, evenals de daar optredende officier, behoren tot deze groep. Van de vier rechterlijke ambtenaren in opleiding is er één Arubaan. Hij zal pas over een aantal jaren zijn opleiding hebben afgerond. De vraag rijst zelfs of men aan de Arubaanse samenleving de eis kan stellen een dergelijk aantal juristen voor de rechterlijke macht te leveren. Het Europese deel van het Koninkrijk met een bevolking die tweehonderd maal zo groot is, slaagt er nauwelijks in de 900 à 1000 posten te vervullen, die daar voor leden van de rechterlijke macht (staande en zittende magistratuur) en van de administratieve rechtscolleges zijn voorzien. Naar deze maatstaf zou het al moeilijk moeten zijn 4 a 5 posten voor de rechterlijke macht op Aruba door Arubaanse juristen te doen bezetten. Bedacht dient daarbij te worden dat ook het bedrijfsleven, de advocatuur en het bestuur en de wetgeving een beslag leggen op het Arubaanse potentieel aan juristen; een beslag dat na onafhankelijkheid alleen maar zal toenemen. Ook met het aanstellen van rechters-plaatsvervanger zal men het probleem maar ten dele kunnen oplossen. De kleinschaligheid van de samenleving brengt met zich dat het zeer moeilijk blijkt te zijn voldoende gekwalificeerde juristen te vinden, die niet reeds door de aard van hun dagelijkse werkzaamheden gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd met bepaalde opvattingen of belangen van groepen, families of personen welke gemoeid kunnen zijn bij de zaken die zij ter berechting krijgen. Bij rechtspraak dient immers ook de schijn van partijdigheid te worden vermeden. Nog afgezien van deze praktische moeilijkheid, lijkt het onjuist een te verwachten aanzienlijk structureel tekort aan beroepsrechters te ondervangen door het op grote schaal inzetten van rechtersplaatsvervanger. Plaatsvervangers kunnen enige verlichting brengen, maar een meer dan marginale functie behoren zij niet te vervullen. Dat zou niet in overeenstemming zijn met een behoorlijke rechtsbedeling naar de maatstaven die tot nu toe in de Antillen gelden. Alleen indien de hierboven vermelde praktische moeilijkheid overwonnen zou kunnen worden, zouden enkele plaatsvervangers kunnen worden ingezet voor de zeldzame gevallen waarin de Hoge Raad terug zou wijzen. Vastgehouden zou echter moeten worden aan de eis dat in een kamer van drie steeds twee beroepsrechters zitting hebben. Niettemin zou op deze wijze het vereiste aantal
24
Afgewacht zal moeten worden in welke mate politie-officieren en manschappen die nu op Aruba dienst doen als landsambtenaren,in staat zullen worden gesteld en bereid zullen zijn in Arubaanse dienst over te gaan. Eerst dan zal blijken of en in welke mate zich tekorten voordoen. De ondergeschiktheid van de politie aan het burgerlijk gezag is een groot goed. Van de zijde van het politiekorps vereist dat loyaliteit en discipline, van de zijde van het burgerlijk gezag een duidelijk, consistent en evenwichtig politiebeleid. In het bijzonder dient daarbij een personeelsbeleid te worden gevoerd, dat uitsluitend bekwaamheid en ervaring laat meetellen bij aanstelling en promotie. Onmiskenbaar is bovendien dat een politiekorps van een paar honderd man in een kleinschalige samenleving een machtsfactor is in handen van politici. De vraag rijst dan ook of het wenselijk is de verantwoordelijkheid voor het beheer en het gezag over de politie in alle facetten van haar taakvervulling te concentreren bij één minister, of dat het voorkeur verdient terwille van een zekere spreiding van macht de verantwoordelijkheid ter zake over twee ministers te verdelen. Het laatste verdient naar het oordeel van de Commissie de voorkeur. Ook na de onafhankelijkheid zou het aanbeveling verdienen in samenwerking te voorzien tussen het Antilliaanse en het Arubaanse politiekorps op het gebied van bijvoorbeeld de recherche, het vreemdelingenbeleid, de kustbewaking en de opsporings- en reddingswerkzaamheden ter zee. Van groot belang lijkt het ook te komen tot samenwerkingsvormen bij de opleiding van politiepersoneel, bijvoorbeeld door uitwisseling van docenten bij de opleiding van lager personeel op de politiescholen op Curaçao en Aruba, door de uitwisseling van personeel ten behoeve van praktische opleiding in bepaalde sectoren van het politiewezen (stages) en door het gezamenlijk opzetten van gespecialiseerde cursussen. Ook zou moeten worden overwogen politie-officieren over en weer voor bepaalde perioden te detacheren. Het lijkt immers van gewicht dat deze officieren hun blik en ervaring verruimen en niet hun gehele carrière binnen de kleinschalige samenleving van een zelfde eiland doorbrengen.
2.2.2.
De gevolgen voor (de andere eilanden van) de Nederlandse Antillen
Ten aanzien van de gevolgen van de Arubaanse onafhankelijkheid voor de Antilliaanse basisregelingen dient in de eerste plaats het volgende te worden aangetekend. Enerzijds is als gevolg van de onafhankelijkheid van Aruba een aantal wijzigingen van de Staatsregeling nodig, anderzijds is wijziging van de Staatsregeling juist een voorwaarde voor de onafhankelijkwording van Aruba. Dit eilandgebied heeft zich immers op het standpunt gesteld de onafhankelijk-
25
heid niet eenzijdig uit te roepen (tenzij aan zijn streven geen medewerking zou worden verleend), maar daarvoor de bestaande juridische procedures te volgen. Dit betekent dat voor de onafhankelijkheid van Aruba nodig is dat artikel l van de Staatsregeling wordt gewijzigd en wel in dier voege dat Aruba daaruit wordt geschrapt. Het schrappen van Aruba uit de andere bepalingen is een logische consequentie van de fundamentele wijziging van artikel l Staatsregeling. Daarnaast heeft de Staatsregeling als gevolg van de onafhankelijkwording van Aruba en de omstandigheid dat dan vijf eilanden het land de Nederlandse Antillen uitmaken, andere wijzigingen te ondergaan. Hierbij moet in de eerste plaats gedacht worden aan de nieuwe samenstelling van de Staten (artikel 44). Met schrapping uit dat artikel van de acht Arubaanse Statenleden kan immers niet worden volstaan. Beslist zal moeten worden over een nieuwe samenstelling met als - door een ieder aanvaard - uitgangspunt dat elk eiland in de Staten vertegenwoordigd moet zijn. Daarnaast zal ook een besluit moeten worden genomen over de procedure tot wijziging van de Staatsregeling (artikel 149 Staatsregeling juncto artikel 42 Statuut) en van de Eilandenregeling (artikel 88 Staatsregeling). Deze kwestie zal moeten worden bezien in samenhang met de nieuwe samenstelling van de Staten. Het lijkt niet juist dat de vertegenwoordigers afkomstig van één eiland zonder de steun van vertegenwoordigers van andere eilanden wijziging zouden kunnen aanbrengen in de constitutionele grondregelingen van de Nederlandse Antillen. Het gemaakte onderscheid is van belang, omdat de wijzigingen die ertoe strekken dat Aruba wordt geschrapt, mede een Arubaanse zaak zijn, terwijl de andere wijzigingen, die de inrichting van de "Antillen van de vijf" betreffen, alleen de Antillen en niet meer Aruba aangaan. Het lijkt daarom niet juist dat Arubaanse Statenleden aan de beraadslagingen en de besluitvorming over de laatste deelnemen. Dit betekent dat de wijziging van de Staatsregeling gerealiseerd zal moeten worden in twee landsverordeningen, die overigens gelijktijdig en wel op het voorgenomen tijdstip van de onafhankelijkwording van Aruba (samenval van rechtmomenten) in werking zullen moeten treden. De ene landsverordening regelt de uittreding van Aruba uit het Antilliaanse staatsverband, terwijl de andere landsverordening de noodzakelijke wijzigingen in de inrichting van het "nieuwe" Antilliaanse staatsverband vastlegt. De wijzigingen van de Eilandenregeling als direct gevolg van de onafhankelijkwording van Aruba beperken zich tot enkele "technische" wijzigingen. De Nederlandse Antillen zullen voorts moeten bezien welke consequenties de onafhankelijkwording van Aruba voor haar overige wetgeving heeft. Deze beperken zich waarschijnlijk niet tot het schrappen van Aruba uit tal van wettelijke
26
regelingen, hetgeen wellicht kan geschieden door middel van een algemene clausule (neer te leggen in een additionele bepaling in een van de genoemde landsverordeningen tot wijziging van de Staatsregeling), maar zullen mogelijk ook leiden tot het treffen van nieuwe wettelijke regelingen. In feite zullen de Nederlandse Antillen dezelfde exercitie ten aanzien van hun wetgeving moeten verrichten als het Koninkrijk deed bij de onafhankelijkwording van Suriname ten aanzien van de Rijkswetgeving (zie het eerder geciteerde rapport van de Koninkrijkscommissie). Het betreft hier, zoals duidelijk zal zijn, voorzieningen die op korte termijn moeten worden getroffen. Door het verlaten van het Antilliaanse staatsverband door Aruba wordt de opbouw van het land de Nederlandse Antillen een andere dan thans. De vijf eilanden zullen zich nader moeten beraden over de vraag of de gewijzigde omstandigheden consequenties hebben - en, zo ja, welke - voor de staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen.
2.2.3.
De gevolgen voor het Koninkrijk
Aangezien Aruba geen zelfstandig onderdeel is van het Koninkrijk, maar deel uitmaakt van het land de Nederlandse Antillen, heeft de onafhankelijkwording van Aruba geen gevolgen voor de wetgeving van het Koninkrijk. Dit wordt anders wanneer Aruba voorafgaand aan de onafhankelijkwording de status van land binnen het Koninkrijk zou verkrijgen. In een dergelijk geval zal het Koninkrijk ten aanzien van de Koninkrijkswetgeving dezelfde procedure moeten volgen als zij deed bij de onafhankelijkwording van Suriname (zie hiervoor).
27
2.3.
2.3.1.
BESTUURLIJK-ORGANISATORISCHE GEVOLGEN
Bestuurlijk-organisatorische gevolgen voor Aruba
Allereerst moet worden opgemerkt dat er nog geen volledig beeld bestaat van de wijze waarop Aruba het toekomstige land bestuurlijk vorm denkt te gaan geven. In deze paragraaf zullen de volgende door Aruba aangegeven uitgangspunten worden gehanteerd: alle ambtenaren die in landsdienst op het eiland Aruba werkzaam zijn, krijgen de gelegenheid over te gaan in Arubaanse dienst; l) Aruba gaat de taken die het land op dit moment ten behoeve van het eiland uitvoert, minimaal op het bestaande niveau uitvoeren. Hetzelfde geldt voor de taken die Aruba op dit moment als eiland reeds uitvoert. Eén beleidsterrein wordt hier buiten beschouwing gelaten, te weten de defensie (zie hiervoor 2.6.3., externe veiligheid). Op de bestuurlijk-organisatorische gevolgen op een aantal andere terreinen van bestuur zal hierna worden ingegaan, waarbij wordt aangetekend dat in een aantal gevallen gebruik is gemaakt van veronderstellingen en schattingen, vooral voor wat betreft het benodigde personeel.
2.3.1.1. Politieke en bestuurlijke organen De overgang van eilandgebied, deel van een land, naar een zelfstandig land brengt zeker voor de politieke en bestuurlijke organen consequenties met zich. Deels betreft dit het wijzigen van bevoegdheden; gedeputeerden worden bijvoorbeeld minister en de eilandsraad wordt omgezet in een parlement. Ten gevolge daarvan zal men ook op een andere wijze moeten gaan functioneren. Ervan uitgaande dat voor het staatshoofd enig personeel nodig is, dat er wellicht een raad van advies komt en dat er een omzetting nodig is van de politieke organen, lijkt een uitbreiding met circa 10 personeelsleden aannemelijk. 2.3,1.2.
Buitenlandse betrekkingen (zie ook 2.6.2.)
Indien wordt uitgegaan van 7 buitenlandse vestigingen met
1)
Het lid Croes acht het redelijk dat Aruba lasten draagt, met name wachtgeld als voorzien in de conceptLandsverordening Personele Aspecten Decentralisatie, voor de op Aruba woonachtige landsambtenaren die niet in Arubaanse dienst overgaan.
28
een gemiddelde bezetting per vestiging van 5 personen, dan zal hiervoor een uitbreiding met 35 personeelsleden nodig zijn. Verder zal het nieuwe landsbestuur een buitenlands beleid moeten ontwikkelen en uitvoeren. Hiervoor lijken circa 15 personeelsleden nodig. 2.3.1.3.
Algemeen bestuur
Voor wat betreft de aantallen benodigd extra personeel in de sector algemeen bestuur en bijzondere diensten kunnen drie categorieën worden onderscheiden. Ie categorie Taken die door het lans reeds op Aruba zelf worden uitgeoefend In deze categorie zijn 1254 formatieplaatsen (begroting 1982). Eerder werd reeds opgemerkt dat ervan wordt uitgegaan dat Aruba alle ambtenaren die in landsdienst op het eiland werkzaam zijn, overneemt. Hierbij dient nog het volgende te worden opgemerkt. Voor een deel zijn deze ambtenaren belast met het uitvoeren van taken die thans uitsluitend door het land worden verricht, te weten op het gebied van belastingen, belastingaccountantsdienst, douane, postwezen, gevangeniswezen, laboratorium voor geneesmiddelencontrole, voogdijraad, sociale zaken, politie, kadaster en hypotheekkantoor. Taken die ook nu al door ambtenaren van zowel land als eiland worden uitgevoerd, liggen op het gebied van financiën, ontvanger, personeel, onderwijs, arbeidszaken/ maatschappelijke zorg, volksgezondheid, voorlichting, archeologisch instituut, cultuur, staatkundige structuur, radio, post en communicatie en domeinbeheer. Bij de overname van deze landstaken zal voor een deel sprake zijn van een ineenschuiven van (de toppen van) diensten en afdelingen, zodat problemen kunnen ontstaan door doublures.
2e categorie: Taken die thans door het land op Curaçao worden v Aruba Deze taken hebben met beleidsvorming en veel minder met directe uitvoering te maken. Ook hier geldt dat ervan is uitgegaan dat Aruba die taken op dezelfde wijze zal gaan uitvoeren. Exclusief het gedeelte van de uitbreiding dat hierboven aan de orde is geweest (politieke en bestuurlijke organen, buitenlandse betrekkingen), ligt de personeelsuitbreiding in de orde van 90 a 140 personen. De taken waarvoor deze uitbreiding nodig zal zijn, liggen vooral op het gebied van:
29
Justitie: gevangenis, tucht- en opvoedingswezen, politie, toelatingsbeleid. - Economische zaken en financiën: prijsbeleid, het fiscale investerings- en faciliteitenbeleid, statistiek, in- en uitvoer, bankwezen, volkskredietwezen. - Buitenlandse betrekkingen: buitenlands beleid. Sociale zaken: arbeidswetgeving, loonbeleid, sociale verzekeringswetgeving. - Verkeer: lucht- en zeevaartbeleid, posterijen, radio en telecommunicatie . Een deel van deze uitbreiding zal nodig zijn voor de kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de huidige eilandelijke diensten. De versterking ligt op het gebied van personeel, financiën, juridische en wetgevingsaangelegenheden, archief en mechanisering van de administratie en zorg voor gebouwen en andere materiële voorzieningen. De kans dat in de uitbreiding met 90 a 140 personen in belangrijke mate voorzien kan worden door overname van landsambtenaren, werkzaam op Curaçao, lijkt om verschillende redenen weinig reëel. Daarbij komt dat het vooral gaat om ambtenaren op beleidsniveau; deze zal het land zeker op korte termijn nog in dezelfde mate nodig hebben. 3e categorie:
Een aantal min of meer als afzonderlijke eenheden te beschouwen diensten
Rechtspraak: voor wat betreft de zittende en staande magistratuur kan worden uitgegaan van een uitbreiding met 10 a 12 plaatsen. Scheepvaartinspectie: hierover kan worden opgemerkt dat een eigen inspectie niet zinvol lijkt en dat inschakeling van private classificatiebureaus voor de hand ligt. - Telecommunicatie; ervan uitgaande dat de posterijen en de Lands Radio en Telecommunicatiedienst worden overgenomen, terwijl de eilandstelefoondienst ongewijzigd wordt gehandhaafd, is een uitbreiding nodig met 20 personeelsleden. Meteorologische dienst; ervan uitgaande dat gebruik wordt gemaakt van een waarnemingspost elders, kan worden gedacht aan 3 extra personeelsleden. Centrale Bank Aruba: voor de omzetting van de huidige dependance van de
30
-
Centrale Bank van de Nederlandse Antillen naar die van Aruba wordt de uitbreiding op 10 personeelsleden geschat. Laboratorium voor geneesmiddelencontrole: uitbreiding met 2 personeelsleden.
Naast de landsambtenaren die bij deze diensten op Aruba werkzaam zijn en die overgenomen zullen moeten worden, zal voor deze categorie dus een uitbreiding nodig zijn van in totaal circa 50 personen. 2.3.1.4. Totaal a a n t a l extra personeel, niveau en beschikbaarheid Herhalend dat geen rekening is gehouden met extra personeel ten behoeve van de externe veiligheid en dat op nogal wat punten geen enkele schatting van het benodigde personeel kan worden gemaakt, wordt het totaal aantal personen, dat extra in dienst van het land Aruba zal moeten komen, geschat op: - politieke en bestuurlijke organen - buitenlandse betrekkingen over te nemen landsambtenaren, werkzaam op het eiland (formatieplaatsen) - personeel, nodig voor taken die thans door het land worden verricht - enkele afzonderlijke diensten Totaal (bij benadering)
10 50 circa 1250 90 a 140 circa 50 1450 a 1500
Bij deze cijfers zijn nog enkele kanttekeningen te plaatsen. De cijfers geven geen inzicht in het benodigde niveau van de ambtenaren. Met name in die gevallen waar het gaat om het vervullen van taken die thans door het land worden vervuld, zoals bij het ontwikkelen en vormgeven van het beleid, zal het benodigde personeel van beleidsniveau moeten zijn. Bekend is echter dat juist het verkrijgen van dat kader op dit moment reeds de grootste problemen geeft. De uitbreiding van het huidige apparaat met de ambtenaren over te nemen van de op Aruba gevestigde landsdiensten en aangevuld met van elders aan te trekken personeel, is een dermate ingrijpende operatie, met name voor de daarbij betrokken personen, dat dit grote aandacht van bestuurlijkorganisatorische aard zal vragen. De toeneming van het aantal ambtenaren, ook al zou het aantal veel minder zijn dan in dit rapport geschat, dwingt hoe dan ook tot een herstructurering van de organisatie van het huidige apparaat. Bekend is dat de huidige organisatie voor verbetering vatbaar is en dat daaraan wordt gewerkt. Boven deze inspanning zal dus nog een extra inspanning worden gevraagd. Het is te verwachten dat door doublures in functies of
31
veranderingen in de organisatie personeel in andere functies zal moeten worden geplaatst. Het zal nodig zijn een daarop afgestemd opleidingenpakket te ontwikkelen. Tenslotte zij opgemerkt dat bij het voorgaande geen rekening is gehouden met enigerlei vorm van samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba, een samenwerking die uiteraard tot besparing in personeel opzicht zal leiden. 2.3.1.5.
Gebouwen
Het is op basis van bovenstaande gegevens niet mogelijk harde uitspraken te doen over de benodigde extra kantoorruimte . Voor de van het land over te nemen ambtenaren die op het eiland werken, is reeds in huisvesting voorzien. Een uitgangspunt zou kunnen zijn dat Aruba die gebouwen zonder meer overneemt. Bij het bepalen van kantoorruimte, nodig voor de uitbreiding met de resterende circa 200 personen, zal in eerste instantie moeten worden gestreefd naar huisvesting binnen de thans op Aruba beschikbare kantoorruimte. Daarbij moet worden bedacht dat de personele uitbreiding in belangrijke mate plaats zal vinden verspreid over de reeds bestaande diensten, zodat bijna zeker een herverdeling van diensten over de bestaande gebouwen nodig zal zijn. Eerst wanneer nader inzicht is verkregen in de hoeveelheid personen waarvoor extra kantoorruimte zal moeten worden gecreëerd, is het mogelijk te beslissen of deze ruimte bijvoorbeeld in één gebouw zal kunnen worden gevonden of dat meerdere gebouwen nodig zijn. De eenmalige financiële uitgave, nodig voor deze voorziening bij het onafhankelijk worden van Aruba, kan dan ook slechts onder voorbehoud worden geschat (zie 2.9.).
2.3.2.
Bestuurlijk-organisatorische gevolgen voor het land
Gezien het uitgangspunt dat Aruba alle landsambtenaren die op Aruba werken, overneemt, neemt het aantal ambtenaren van het land daarmee navenant af. Dit zal organisatorische aanpassing van het ambtelijke apparaat van het land met zich brengen. Voor het overige geldt dat op basis van de verkregen informatie geen duidelijke en uitsluitend ten behoeve van Aruba verrichte werkzaamheden in het landsapparaat op Curaçao te traceren zijn. Hierdoor is het dus ook niet mogelijk aan te geven hoeveel op Curaçao werkzame landsambtenaren door de onafhankelijkheid van Aruba direct overbodig worden. Op langere termijn is echter door het wegvallen van activiteiten die voor het eiland Aruba worden verricht, een
32
vermindering van het aantal ambtenaren op Curaçao mogelijk. 1) Ten einde de omvang van de vermindering van het aantal ambtenaren goed vast te stellen, is een grondig onderzoek op korte termijn noodzakelijk. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur onder auspiciën van de stuurgroep, zoals bedoeld in 3.4., aan de hand van een kwantitatieve taakstellende inkrimping dienen plaats te vinden.
l)
Er zal nadere aandacht moeten worden besteed aan de verrekening van de kosten van wachtgeldregelingen voor landsambtenaren die op de vijf eilanden overbodig worden als gevolg van de onafhankelijkheid van Aruba.
33
2.4.
GEVOLGEN VOOR DE NATIONALITEIT
2.4.1.
Inleiding
De onafhankelijkheid van Aruba brengt uiteraard de noodzaak mee van een eigen Arubaanse nationaliteit. Evenals dat met Suriname is geschied, zal er een overeenkomst tussen het Koninkrijk enerzijds en Aruba anderzijds moeten komen, waarbij een toescheiding van nationaliteiten plaatsheeft. Evenals in de regeling met Suriname zal de overeenkomst zich uitsluitend moeten uitspreken over personen die onmiddellijk vóór de gewijzigde staatkundige verhoudingen het Nederlanderschap bezitten. Is de regering van Aruba van oordeel dat aan bepaalde niet-Nederlanders de Arubaanse nationaliteit moet worden toegekend zodra de nieuwe status van Aruba een feit is of zeer spoedig daarna, dan hoort een regeling daartoe niet thuis in een overeenkomst met het Koninkrijk, maar in de nationaliteitswetgeving van Aruba. Voor een overeenkomst inzake de toescheiding van nationaliteiten kan de overeenkomst tussen het Koninkrijk en Suriname van 1975 als voorbeeld dienen. Ten aanzien van enkele bepalingen lijkt echter afwijking daarvan gewenst, hetzij als gevolg van nieuwe beginselen in het nationaliteitsrecht, hetzij in verband met ervaringen opgedaan met de overeenkomst van 1975.
2.4.2.
Nieuwe beginselen in het nationaliteitsrecht
In steeds meer landen heeft de wetgever aan het beginsel van gelijke rechten van man en vrouw de consequentie verbonden dat de nationaliteit van een kind niet meer uitsluitend door die van de vader moet worden bepaald. Het Koninkrijk wil zich achter deze landen scharen. In het ontwerp voor een geheel nieuwe wet op het Nederlanderschap is de bepaling opgenomen dat een kind Nederlander is indien bij zijn geboorte hetzij de vader, hetzij de moeder Nederlander is. Met de strekking van deze bepaling, waarmee de regering van de Nederlandse Antillen zich akkoord heeft verklaard, zal het Koninkrijk in de te ontwerpen overeenkomst met Aruba rekening moeten houden. Bepaald zou bijvoorbeeld kunnen worden dat een minderjarig kind Arubaan wordt, als één van zijn ouders dat wordt, maar tevens Nederlander blijft als de andere ouder Nederlander blijft. Hierdoor kan dubbele nationaliteit ontstaan, doch het nadeel daarvan - zowel voor de administratie en de rechtspraak als voor de betrokkene zelf - weegt niet op tegen het belang van het beginsel van gelijke rechten.
34
2.4.3.
De ervaringen met de overeenkomst tussen het Koninkrijk en Suriname
In artikel 3 van deze overeenkomst werd bepaald dat een (Surinaamse) Nederlander Nederlander bleef, wanneer hij op de datum van het onafhankelijk worden van Suriname in dat land geen woonplaats of werkelijk verblijf had. Deze bepaling heeft de uittocht uit Suriname nog vergroot. Zulk een vergroting van de migratiestroom moet zowel in het belang van Nederland als van de Nederlandse Antillen en van Aruba worden vermeden. Om dat effect te voorkomen zou kunnen worden bepaald dat niet alleen degenen die op Aruba zijn geboren en daar wonen op de datum waarop de overeenkomst in werking treedt Arubanen worden, maar ook de daar geborenen die er op dat tijdstip niet wonen, doch daar nog betrekkelijk kort tevoren hebben gewoond (bijvoorbeeld minstens drie jaren in het tijdvak van vijf jaren, dat onmiddellijk aan de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst vooraf gaat). Of op Aruba geboren Nederlanders op wie het voorgaande niet van toepassing is en die op het moment van de onafhankelijkwording buiten Aruba maar binnen het Koninkrijk wonen, gedurende 3 a 5 jaren kunnen opteren voor de Arubaanse nationaliteit zal nader moeten worden bezien. Ook met het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de overeenkomst met Suriname zijn de ervaringen niet gunstig geweest. Volgens dat artikel wordt een (Surinaamse) Nederlander Surinamer, en verliest hij dus het Nederlanderschap, zodra hij weer twee jaren in Suriname woont. In een aantal gevallen moest worden geprocedeerd over de vraag of wel van woonplaats gedurende 2 jaren kon worden gesproken. Veel van hen die door deze bepaling het Nederlanderschap hebben verloren,hebben met wisselend succes weer toelating tot Nederland gevraagd.
35
2.5.
GEVOLGEN VOOR DE TOELATING VAN VREEMDELINGEN
Bij de onafhankelijkheid van Aruba zal de Arubaanse bevolking een eigen nationaliteit verkrijgen. Daardoor worden Arubaanse onderdanen vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet.
2.5.1.
Gevolgen voor de Nederlandse Antillen
Door instelling van de Arubaanse nationaliteit zullen de onderdanen van de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds vreemdelingen voor elkaar zijn. Tussen de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds zal een regeling van de toelating, vestiging en uitzetting van wederzijdse onderdanen op elkaars grondgebied moeten worden getroffen. Van Arubaanse zijde is te kennen gegeven dat voor wat betreft de toelating en vestiging van Antilliaanse Nederlanders op basis van reciprociteit een voorkeursbehandeling zal worden gegeven, gezien de historische en vriendschapsbanden. De basis voor zo'n onderhavige regeling zal worden neergelegd in de Arubaanse constitutie. Voor wat betreft het verkeer van beroepspersonen tussen de Nederlandse Antillen en Aruba stelt Aruba dat op basis van reciprociteit een voorkeursbehandeling zal worden toegepast. Een Antilliaanse Nederlander zal dus zonder meer op Aruba worden toegelaten als hij kan aantonen over werk en redelijke huisvesting te beschikken. Mede met het oog hierop beveelt de Commissie aan om tegen afwijkende beschikkingen ter zake een nieuwe onafhankelijke administratieve beroepsmogelijkheid te introduceren.
2.5.2.
Gevolgen voor de verhouding met Nederland
De onafhankelijkheid van Aruba zal geen wijziging brengen in de verhouding tussen Nederland en de Nederlandse Antillen, wier onderdanen de Nederlandse nationaliteit behouden. De verhouding tussen Nederland en een onafhankelijk Aruba met een eigen Arubaanse nationaliteit is echter een geheel andere. Op een dergelijke verhouding is, voor wat de toelating, vestiging en uitzetting van Arubanen betreft, in Nederland in beginsel de Nederlandse vreemdelingenwetgeving van toepassing. Bij het treffen van een regeling inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van Aruba zal ongetwijfeld rekening dienen te worden gehouden met de banden die tussen de volken van het Koninkrijk bestaan. Het moet echter in het belang van de ontwikkeling en de opbouw van een onafhankelijk Aruba worden geacht dat zo spoedig mogelijk een nationaal bewustzijn groeit. Een vrij verkeer
36
van personen is aantrekkelijk, maar kan ook leiden tot een migratie die schadelijke gevolgen heeft, vooral voor de ontwikkeling van Aruba zelf. In het licht van deze beschouwingen verdienen de volgende varianten voor de regeling van de binnenkomst en het verblijf van de wederzijdse onderdanen bijzondere aandacht. 1. Het op de datum van de onafhankelijkheid ingaan van de visumplicht en het toepassen van de vreemdelingenwetgeving. Hier wordt het regime bedoeld dat geldt ten aanzien van de landen waarmee Nederland geen overeenkomsten op het gebied van personenverkeer en het verblijf heeft gesloten. Wil de onderdaan van een zodanig land een bezoek aan Nederland brengen, dan zal hij vooraf een visum voor een kort bezoek (maximaal 3 maanden) moeten aanvragen. Wil hij zich in Nederland metterwoon vestigen, dan dient hij vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen (een visum voor een verblijf langer dan drie maanden). In beide gevallen dient de beslissing buiten Nederland te worden afgewacht. Onderdanen van de in dit model bedoelde landen zijn onderworpen aan het geldende restrictieve toelatingsbeleid. Dit zal ertoe leiden dat slechts in uitzonderingsgevallen een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid zal worden verleend. Verder zal verblijf van beperkte duur worden toegestaan in die gevallen waar sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard, zoals medische behandeling, of voor studie. Een aantal landen is, afgezien van verdragsverplichtingen op dit punt (de E.E.G.-landen, Oostenrijk), voornamelijk om praktische redenen vrijgesteld van de verplichting vooraf een machtiging tot verblijf aan te vragen, te weten de Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland, Finland, Monaco en Noorwegen. 2. Het op de datum van onafhankelijkheid toepassen van de vreemdelingenwetgeving, doch zonder de visumplicht. Het hierboven beschreven regime, echter zonder visumplicht, stuit naar de ervaring leert op het bezwaar dat men, voorbijgaande aan de procedures voor het verkrijgen van toestemming tot verblijf voor langere duur, als (pseudo-)toerist naar Nederland reist en tenslotte in de sfeer van het illegale verblijf belandt. Dit effect zal nog worden versterkt, indien men ook de verplichting afschaft vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen, wanneer zulks is vereist. Deze verplichting blijft ook bij afschaffing van de visumplicht bestaan.
37
3. Het op de datum van de onafhankelijkheid in werking doen treden van een overeenkomst waarbij op de toepassing van de vreemdelingenwetgeving bepaalde uitzonderingen worden gemaakt en faciliteiten worden verleend op het gebied van studie, medische behandeling en gezinshereniging (het Surinaamse model) al dan niet met instelling van de visumplicht. Voor wat deze mogelijkheid aangaat kan het beste worden verwezen naar de thans voor Suriname geldende regeling. Van belang is dat de instelling van de visumplicht naast deze regeling van groot belang is geweest voor de noodzakelijke controle op het personenverkeer. 4. Het op de datum van de onafhankelijkheid doen ingaan van een overgangsregeling, waarbij gedurende een zekere periode een vrije arbeidsmarkt en een vrij personenverkeer blijft bestaan. Dit is de situatie die gedurende vijf jaren na de onafhankelijkheid van Suriname heeft bestaan. Verwezen moge worden naar de betreffende overeenkomst die op 25 november 1975 in werking trad. Dit regime benaderde dat wat geldt voor begunstigde E.E.G.-onderdanen en heeft geleid tot een omvangrijke emigratie vanuit Suriname naar Nederland met alle gevolgen van dien voor beide landen. De duur van zo'n overgangsperiode verdient dan ook bijzondere aandacht. Met het voorgaande is slechts bedoeld in korte trekken aan te geven welke regimes zouden kunnen gelden op het gebied van de binnenkomst en het verblijf van de wederzijdse onderdanen wanneer Aruba onafhankelijk wordt. Voorts is in het kort aangegeven welke ervaring inmiddels op dit gebied is opgedaan. Het is niet onmogelijk dat bij grondige bespreking van deze materie een combinatie van de gegeven modellen wenselijk wordt geacht. Opgemerkt zij nog dat het al of niet ingaan van de visumplicht op de datum van de onafhankelijkheid een Beneluxaangelegenheid is en dat hieromtrent derhalve overeenstemming met de Benelux-partners dient te worden bereikt.
38
2.6.
GEVOLGEN VOOR DE INTERNATIONALE BETREKKINGEN EN EXTERNE VEILIGHEID
2.6.1.
Algemeen
De geopolitieke situatie rond de kleinere eilanden in het Caribische gebied wordt gekenmerkt door een voortdurend krachtenspel tussen de grote en een aantal middelgrote mogendheden. In de eerste plaats de Verenigde Staten, Venezuela en Cuba, vervolgens Mexico en in toenemende mate ook Brazilië en tenslotte - van buiten het Amerikaanse continent - de Sovjet Unie, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland. De Benedenwindse Eilanden liggen binnen het gebied waarin thans vooral Venezuela, een land waarmee zij overigens vanouds vriendschappelijke relaties onderhouden, zich profileert. In het internationale verkeer worden de Nederlandse Antillen als een "volkenrechtelijke" entiteit beschouwd. Er zijn door het Koninkrijk verschillende verdragen gesloten die slechts de Nederlandse Antillen regarderen en binnen de marges van het Statuut voor het Koninkrijk treden zij naar buiten als eenheid op. Naar het oordeel van de leden Evertsz, Mei j s, Pourier en Voges is een bijzonder aspect van deze entiteit dat een gedeelte daarvan aan de grens van de "Caribbean basin" ligt, bijna in de Atlantische Oceaan. Dit brengt mee dat aanspraken van kuststaten op grond van welke theorie ook op de Nederlandse Antillen als ongedeeld geheel ondenkbaar zijn. De Nederlandse Antillen als entiteit en hun statutaire band met Nederland worden op het Amerikaanse continent tot dusver geaccepteerd. Elke ontwikkeling die tot een verandering in deze situatie kan leiden, wordt in de landen van de regio nauwlettend gevolgd. Zij hebben steeds begrip getoond voor het streven van Nederland om de zes eilanden gezamenlijk en tegelijkertijd volledig onafhankelijk te laten worden en zij zouden het dan ook betreuren als dit streven niet zou kunnen worden gerealiseerd door een afzonderlijke onafhankelijkheid van Aruba. Zij menen dat daardoor de economische en politieke levensvatbaarheid van de eilanden vermindert en dat de stabiliteit in de regio, die toch al te wensen overlaat, niet wordt bevorderd. Sommige Latino-landen binnen de O.A.S. zien ongaarne het aantal Caribische mini-staatjes toenemen. Zij vrezen, naar het voorkomt niet geheel terecht, dat daarmee de niet-Latino invloed in deze organisatie te sterk wordt. Niettemin bestaat er in de gehele regio begrip voor dat het Koninkrijk - gezien de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van elk der eilanden - heeft moeten besluiten de
39
voorbereiding van de onafhankelijkheid van Aruba afzonderlijk in studie te nemen. Men meent echter wel dat deze onafhankelijkheid echt en volledig moet zijn zonder sporen van koloniale banden of extra-continentale bemoeienis en voorts dat duidelijk moet worden aangetoond dat zowel op Aruba als op de andere eilanden geen overwegende bezwaren bestaan tegen een dergelijke aparte onafhankelijkheid. Men meent voorts ook dat getracht moet worden ook na de onafhankelijkheid van Aruba de eilanden in enigerlei vorm bijeen te houden. De wijze waarop dat zou kunnen geschieden, acht men vooral een zaak van de eilanden zelf, wederom als uitvloeisel van hun zelfbeschikkingsrecht. De overgang naar de onafhankelijkheid beschouwt men als een zaak van het Koninkrijk en Aruba zelf. Daarbij rekent men er wel op dat deze overgang geleidelijk en weloverwogen plaatsvindt, opdat Aruba in een optimale situatie in de rij van onafhankelijke Caribische staten zijn intrede kan doen. Van primair belang daarbij is de opbouw van de eigen Arubaanse levensvatbaarheid, het eigen bestuur, de versterking van de economie en de interne beveiliging van Aruba. Hier, zo meent men in de regio, zou een belangrijke taak voor Nederland zijn weggelegd voor wat betreft de opbouw van de noodzakelijke organen en structuren. De Commissie heeft aan het hiervoor geschetste de volgende conclusies verbonden: a.
De internationaal-politieke gevolgen van een afzonderlijke onafhankelijkheid van Aruba blijven moeilijk te peilen, maar zeker is wel dat dit een verzwakking betekent van de internationaal-politieke positie van de resterende eilanden en van Aruba zelf. Alleen al om dit negatieve effect zo gering mogelijk te doen zijn, zou het aanbeveling verdienen te komen tot een naar buiten toe duidelijk herkenbare vorm van samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.
b.
In verband met de statenopvolging met betrekking tot verdragen is het voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba van groot belang dat het beleid met betrekking tot de toepassing en uitvoering van verdragen onderling wordt afgestemd. Ook een samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid verdient aanbeveling, ook als de Nederlandse Antillen nog niet onafhankelijk zijn.
c.
Het is wenselijk dat het proces van onafhankelijkwording van Aruba verloopt in goed overleg en met instemming van de betrokken partijen. Om dit - indien realiseerbaar te onderstrepen, zouden in een missie die te zijner tijd Aruba als onafhankelijke staat in de regio gaat presenteren, de betrokken partijen vertegenwoordigd moeten zijn.
40
2.6.2.
Buitenlandse betrekkingen
Van Arubaanse zijde is te kennen gegeven dat Aruba in ieder geval lid wil worden van de V.N., van de O.A.S. (eventueel met deelneming aan het Rio-pakt) en geassocieerd lid van de E.E.G. Aruba wil eigen diplomatieke vertegenwoordigingen vestigen in de Verenigde Staten (Verenigde Staten, V.N., O.A.S.), Venezuela, Colombia, Mexico, Santo Domingo en Nederland (Nederland, E.E.G-, V.N.-Genève, rest Europa), en consulaire posten in Miami en op Curaçao. Voorts zou Aruba gebruik willen maken van een "roving ambassador". Aruba rekent op de nodige - bij verdrag te regelen - materiele en immateriële steun van en samenwerking met Nederland op het terrein van de buitenlandse betrekkingen: belangenbehartiging, opleiding en training in de praktijk van Arubaans diplomatiek kader. Voorts staat Aruba een pooling van deskundigen voor met de Nederlandse Antillen op dit terrein. Volgens de Commissie zouden de Arubaanse posten niet van grote omvang behoeven te zijn, maar geen éénmansbezettingen, daar deze in de praktijk moeilijk werken. In plaatsen waar zij een omvangrijk takenpakket hebben (Washington en Den Haag) dienen zij adequaat te worden bemand. Op Aruba zal een ministerie of een soortgelijke dienst moeten worden opgericht, die zich met de buitenlandse betrekkingen bezighoudt. De Commissie gaat ervan uit dat deze dienst van beperkte opzet kan zijn. De kosten van een dergelijke opzet van buitenlandse dienst en ministerie kunnen worden geraamd op NAƒ 7 a 8 min per jaar. Nederland zou kunnen assisteren bij de opleiding van kaderpersoneel dat in de toekomst de Arubaanse buitenlandse posten en het ministerie gaat bemannen. Daarnaast dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor geschikte opleidingscentra in de regio. In een betrekkelijk gering aantal landen zal voorzien moeten worden in waarneming van Arubaanse belangen door een andere staat. De Commissie is van oordeel dat hiervoor beter oplossingen kunnen worden gezocht via informele afspraken met het Koninkrijk of met andere landen dan bij verdrag. Waarneming of belangenbehartiging door een ander land veronderstelt dat er geen belangenconflicten bestaan tussen dat land en Aruba.
2.6.3.
Externe veiligheid
Noch de Nederlandse Antillen, noch Aruba zijn in staat een geloofwaardige externe defensie op te bouwen. Aruba staat op het standpunt dat Nederland - ook na de onafhankelijkheid - mede verantwoordelijk dient te zijn voor zijn territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid.
41
Daarbij wordt echter verwacht dat de Nederlandse militaire presentie langzaam zal worden afgebouwd. Ten einde een machtsvacuüm te voorkomen zou, alvorens met deze afbouw wordt aangevangen, een begin moeten zijn gemaakt met het creëren van een consortium van bevriende mogendheden, dat de territoriale integriteit en de politieke onafhankelijkheid van Aruba kan garanderen. Aruba verwacht dat het Koninkrijk ten aanzien van het op te richten consortium een initiërende en participerende rol zal gaan vervullen. Het Arubaanse lidmaatschap van de V.N. en de O.A.S. zal daarnaast additionele waarborgen moeten verschaffen. Voor zijn interne defensie zal Aruba beschikken over een gendarmerie (versterkt politie-apparaat met bevoegdheden vergelijkbaar met die van de Koninklijke Marechaussee), die kan worden bijgestaan door een Arubaans vrijwilligerskorps. Aruba rekent op Nederlandse financiële en technisch-materiële steun gedurende vele jaren ten behoeve van de gendarmerie en het vrijwilligerskorps. Deze door Aruba naar voren gebrachte ideeën bleken, getoetst aan de overheersende mening in de meest betrokken landen in de regio, de volgende reacties op te leveren. Van sommige zijden werd met klem betoogd dat Nederland zich niet garant moet stellen, ook niet te zamen met andere landen, voor de veiligheid van Aruba, omdat dit gezien zou kunnen worden als een bestendiging van de koloniale verhouding. Voorts werd erop gewezen dat Nederland een dergelijke garantie nimmer waar kan maken. Ook zou zo'n Nederlandse garantie voor de O.A.S. aanleiding kunnen zijn bezwaren te uiten tegen een Arubaans lidmaatschap van deze organisatie. Soortgelijke bezwaren golden eveneens voor een blijvende Nederlandse militaire aanwezigheid na de onafhankelijkheid. De gedachte aan een consortium werd algemeen - behalve in Venezuela - ten sterkste afgekeurd. Men zag dit als een instrument gericht tegen Venezuela, zodat geen enkele andere Latino-staat hiervan deel uit zou willen maken. In Venezolaanse kringen voelde men wèl voor een soort consortium, dat een vorm van garantie zou kunnen bieden voor de territoriale integriteit en souvereiniteit van Aruba, waarbij werd gedacht aan een beveiliging tegen negatieve invloeden van buiten op Aruba, die tevens een gevaar zouden kunnen betekenen voor de eigen veiligheid van Venezuela. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs zijn het niet eens met het standpunt van Aruba, dat Nederland voor de externe defensie van Aruba - ook na de onafhankelijkheid - mede verantwoordelijk dient te zijn. Zij achten het wel van belang dat bij het begin van de eindsituatie geen machtsvacuüm ontstaat en zij achten het niet uitgesloten dat het Koninkrijk, indien geen andere oplossingen voorhanden zijn, bereid wordt gevonden de militaire presentie niet abrupt te beëindigen bij de onafhankelijkheid, maar deze planmatig af te bouwen in een periode van beperkte duur. Toezeggingen
42
omtrent militaire garanties van Nederlandse zijde en een blijvende voortzetting van de Nederlandse militaire presentie kunnen niet worden verwacht. Voorts zou Nederland, indien Aruba daarom zou vragen, bereid moeten zijn een initiërende of bemiddelende rol te vervullen bij de vorming van een consortium van bevriende mogendheden, zoals hierboven bedoeld. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat van de consortium-gedachte ware af te stappen, indien inderdaad zou blijken dat één land uit de regio daarin een overheersende rol zou vervullen. In dat geval zou het de voorkeur verdienen niet te streven naar extra veiligheidsgaranties van welk land dan ook.
2.6.4.
De relaties tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Aruba
Het lid Croes zou de relaties tussen het Koninkrijk en Aruba bij voorkeur willen onderbrengen in een gemenebest-constructie sui generis. Belangrijk voor de landen in de regio is dat de constructie die uiteindelijk voor de samenwerking tussen het Koninkrijk en Aruba wordt gekozen, niet kan worden aangemerkt als bewijs dat Nederland zijn koloniale presentie zou willen voortzetten. Overigens is er volgens de Commissie geen reden om te veronderstellen dat enigerlei vorm van nauwe samenwerking op volkenrechtelijke basis van het Koninkrijk met een onafhankelijk Aruba in de regio werkelijk bezwaar zal opleveren voor een erkenning van Aruba als een onafhankelijk land, tenzij een dergelijke samenwerking zou kunnen worden gezien als een beperking van die onafhankelijkheid. De leden Croes, Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat elke aandrang van buiten om geen bindingen met extraregionale machten te hebben moet worden aangemerkt als een inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van elk der eilanden, dat blijkbaar door alle landen in de regio wordt erkend. Voorts hebben zij erop gewezen dat voor mini-staten een "life-line" met een grote of middelgrote staat onontbeerlijk is en dat er voorbeelden te over zijn van een dergelijke levenslijn met het voormalige moederland, die door de omliggende staten wordt geaccepteerd. De leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s hebben elders in dit rapport aangegeven onder welke voorwaarden zij een vruchtbare samenwerking tussen het Koninkrijk (Nederland) en Aruba mogelijk achten. Zij verwachten dat een samenwerking als door hen beoogd, in de regio niet op bezwaren zal stuiten.
43
2.7.
ECONOMISCHE GEVOLGEN
2.7.1.
Economische perspectieven in mondiaal verband
Sinds de eerste oliecrisis van eind 1973 is de economische groei in de O.E.C.D.-landen aanzienlijk gaan vertragen. Bedroeg de groei vóór 1973 4 a 5% per jaar, nadien is deze teruggevallen naar 2 a 3% per jaar. Met uitsluiting van de Verenigde Staten kwam dit resultaat nog aanzienlijk lager uit. Gedurende de meest recente jaren, toen ook in de Verenigde Staten de crisis toesloeg, was er zelfs in het geheel geen sprake meer van economische groei. De vooruitzichten op een hernieuwde economische groei zijn voorshands beperkt. Diverse landen in Oost-Europa, LatijnsAmerika en ook in West-Europa kampen momenteel met grote financiële problemen. De internationale schulden van bedoelde landen zijn tot een dusdanige hoogte opgelopen, dat deze landen bij de momenteel hoge rentestanden niet meer in staat zijn aan hun internationale verplichtingen te voldoen. Wanneer op korte termijn geen soepele betalingsregelingen voor deze landen worden getroffen, kunnen er ernstige repercussies optreden voor de internationale handel en daarmee voor het internationale welvaartsniveau. Een hernieuwde economische groei zal daarom vooral moeten komen van de westerse industrielanden en met name van de Verenigde Staten. De kansen daarop mogen niet worden overschat. Zowel in NoordAmerika als in West-Europa kampen de economieën met grote overheidstekorten, hoge reële rentestanden en sterk gestegen energiekosten. Deze landen, waarvan een aantal tevens nog te maken heeft met omvangrijke betalingsbalanstekorten en enkele bovendien te maken hebben met een hoog inflatietempo, staan voor de noodzaak hun produktiestructuur aan te passen aan de inmiddels gewijzigde kostenverhoudingen en opgetreden veranderingen in het vraagpatroon. Dergelijke aanpassingsprocessen kosten tijd. Tegen deze achtergrond is het waarschijnlijk, dat de economische groei gedurende de jaren tachtig slechts zeer beperkt zal zijn. Afwezigheid van economische groei kan bepaald niet worden uitgesloten. Het bovenstaande zou als consequentie hebben dat de werkloosheid voorlopig structureel blijft oplopen, te meer daar de beroepsbevolking blijft groeien en in Noord-Amerika zelfs in sterke mate. Onder die omstandigheden moet reeds van een gunstige ontwikkeling worden gesproken, wanneer de individuele koopkracht op het huidige niveau kan worden gehandhaafd.
44
2.7.2.
Economische perspectieven voor de Nederlandse Antillen en Aruba
In deze paragraaf zal een globale schets worden gegeven van de economische vooruitzichten van de economieën van de Nederlandse Antillen en Aruba. De belangrijkste pijlers van deze economieën zijn de olieraffinage en -overslag, het toerisme, de handel (incl. havenbedrijven) en - met name voor Curaçao - de off-shore (internationale financiële dienstverlening). Ondanks het relatief hoge welvaartspeil blijven de economieën van de Nederlandse Antillen en Aruba nogal kwetsbaar, omdat zij slechts op een beperkt aantal pijlers rusten. De vraag rijst of, gezien de vooruitzichten die in 2.7.1. werden geschetst, de groei die in het verleden in de Nederlandse Antillen en op Aruba is gerealiseerd, zonder meer mag worden doorgetrokken naar de toekomst. Indien de internationale economische groei ook in de komende jaren beperkt zal zijn, zal dit tevens zijn weerslag hebben op de economische ontwikkeling van zowel de Nederlandse Antillen als Aruba. 2.7.2.1.
Olieraffinage en -overslag
Bij geen of weinig economische groei zal de wereldvraag naar energie niet stijgen. Binnen een voorshands gelijkblijvende of licht teruglopende vraag naar energie zal het relatieve aandeel van gas, kolen en kernenergie ongetwijfeld toenemen. Dit zal ten koste gaan van de vraag naar huisbrandolie en stookoliën. Voorts dient er mee te worden gerekend dat er uit hoofde van milieu-overwegingen strengere eisen zullen worden gesteld aan het zwavelgehalte van olie. Verzwaring van deze eisen behoeft niet op fysieke knelpunten te stuiten, wanneer er voldoende zwavelarme olie ter beschikking staat. In dit verband laat zich vermoeden dat de produktie van lichte en zwavelarme Noordzee-olie het komende decennium verder zal worden opgevoerd. Tenslotte moet melding worden gemaakt van het streven naar "resource-based refineries". Landen die over olie beschikken,gaan er in toenemende mate toe over deze olie in eigen raffinaderijen te verwerken. Om dit streven commercieel te ondersteunen wordt prijsdiscriminatie, waarbij binnenlandse afnemers een lagere ruwe olieprijs krijgen geoffreerd dan buitenlandse afnemers, niet geschuwd. Welke consequenties heeft het bovenstaande voor zowel de Nederlandse Antillen als Aruba? Allereerst zullen de olieprijzen onder druk komen te staan. In ieder geval lijken deze in reële termen voorlopig niet verder te zullen stijgen. Aan deze prijsdruk wordt tevens bijgedragen, doordat enkele olieproducerende landen problemen hebben met hun buitenlandse schuldverplichtingen. Vervolgens ligt het in de lijn van de verwachting, dat het bestaande prijsverschil tussen laag- en hoogzwavelige olie groter zal worden naarmate de
45
milieu-eisen worden aangescherpt. In de derde plaats mag worden verwacht dat binnen het raffinageproces zal worden gestreefd naar een hoogwaardiger "output-mix", ten einde op die wijze te voorkomen dat er overschotten aan huisbranden stookoliën ontstaan. Tenslotte, en in de vierde plaats, moet het niet uitgesloten worden geacht dat vooral "nonresource based" raffinaderijen de fluctuaties in de markt dienen op te vangen. Enkele van de hierboven vermelde conclusies gelden voor zowel Curaçao als Aruba. Van specifieke betekenis voor Aruba is dat de Lago-raffinaderij in staat is tot vergaande ontzwaveling van zwavelrijke olie. Dat geeft deze raffinaderij een voorsprong op andere raffinaderijen in de regio. Hiertegenover staat dat de Lago-raffinaderij op dit moment niet over de technische mogelijkheden beschikt om relatief veel "witte" (= lichte en hoogwaardige) produkten uit ruwe olie te halen.
De Nederlandse Antillen en Aruba beschikken in totaal over vier olie-opslag- en -overslagfaciliteiten. Deze zijn de BOPEC op Bonaire, de C.O.T. op Curaçao, de Lago op Aruba en de Statia Terminals op Sint Eustatius. Door een aantal omstandigheden die zich vooral na 1979 hebben voorgedaan, zijn de economische perspectieven, ook voor de olie-overslag-sector, minder bemoedigend te noemen. Tot deze omstandigheden behoren vooral de (na 1979) sterk verminderde olie-importvraag van de Verenigde Staten; de exploitatie van (nieuwe) olievelden te Alaska, Mexico en in de Noordzee; en de daarmee samenhangende, geleidelijke, wijziging die is opgetreden in het olie-invoerbeeld van de Verenigde Staten (waarbij bijvoorbeeld Mexico recentelijk de plaats heeft ingenomen van Saoedi Arabië als belangrijkste olieleverancier van de Verenigde Staten) . Hierbij dient met name in aanmerking te worden genomen dat ruwe aardolie uit gebieden als Alaska, Mexico en de Noordzee doorgaans rechtstreeks naar de Verenigde Staten wordt verscheept, zonder dat daarbij behoefte is aan (tijdelijke) op- en overslag via de faciliteiten van de Nederlandse Antillen en Aruba. 2.7.2.2.
Toerisme
Bij weinig of geen economische groei in de wereld zal ook het toerisme de gevolgen daarvan ondervinden. Mogelijk zal het toerisme hierdoor meer dan evenredig worden getroffen, want toeristische bestedingen vormen een luxe-goed binnen het gezinsbudget. Op welke wijze deze gevolgen zich per gebied zullen manifesteren valt op dit moment nog niet geheel te overzien; er spelen namelijk ook andere factoren een rol. Tot nu toe hebben binnen de Nederlandse Antillen Aruba en
46
Sint Maarten de nadelige gevolgen van de economische recessie nog niet of nauwelijks ondervonden. Voor de toekomst kan echter reeds van een goed resultaat voor de Nederlandse Antillen en Aruba worden gesproken, wanneer het aantal overnachtingen op het huidige niveau kan worden gehandhaafd. Daarbij komt dat de prijsconcurrentie op de toeristische markt vermoedelijk zal toenemen, met name binnen het luxeverblijfstoerisme, het marktsegment waarop de Nederlandse Antillen en Aruba hoofdzakelijk opereren. De consequentie daarvan zou kunnen zijn dat niet alle kostenstijgingen ten volle in de prijzen worden doorberekend. 2.7.2.3.
Handel en containerhavens
De ontwikkeling van de handel hangt nauw samen met de ontwikkelingen in de toeristische sector. Zoals hierboven beschreven kan reeds van een gunstige situatie worden gesproken indien het handel s volume op het huidige niveau blijft. Evenmin is een langdurige stagnatie van de economische groei bevorderlijk voor de ontwikkeling van de vrijhandelszone. Indien een aantal landen in de regio ten gevolge van betalingsbalansproblemen gedwongen is zijn toevlucht te nemen tot restrictieve en protectionistische maatregelen, dan zal dat ongetwijfeld ernstige repercussies hebben voor de activiteiten in de vrijhandelszone op Curaçao en Aruba. Voorts is het van belang of er in de regio nog andere havenoverslag-faciliteiten komen naast de containerhavens waaraan op dit moment wordt gebouwd. Zo ja, dan zal de prijsconcurrentie des te scherper worden. Havens met hoge uurloonkosten, zoals Curaçao en Aruba, verkeren - andere factoren buiten beschouwing gelaten - in een dergelijke concurrentiestrijd in het nadeel. 2.7.2.4.
Financiële dienstverlening
De economische perspectieven van de off-shore sector, die zowel qua belastingopbrengsten, deviezen als werkgelegenheid een sterke groei vertoonde gedurende de afgelopen 10 jaren en daardoor de repercussies van de wereldrecessie voor in het bijzonder Curaçao beperkt hield, zijn ook geenszins bemoedigend. Deze sector is namelijk sterk afhankelijk van de inhoud van belastingverdragen en van het belastingregime in zowel de geïndustrialiseerde landen als in de Nederlandse Antillen zelf. Nu sterke pressie op de Nederlandse Antillen wordt uitgeoefend om in die belastingverdragen substantiële wijzigingen te accepteren, alsmede om die in hun belastingregime aan te brengen om zodoende de off-shore-transacties te beperken, kan, mede gelet op de tendens in sommige landen om steeds verdergaande reparatiemaatregelen te treffen, een stagnatie van de groei en een teruggang in deze sector worden verwacht.
47
Resumé De jaren tachtig, zo zou het voorgaande kunnen worden samengevat, zullen geen gemakkelijke jaren worden voor de Nederlandse Antillen en Aruba. De economische groei zal waarschijnlijk beperkt zijn en de concurrentie zal eerder toedan afnemen. Handhaving van het huidige welvaartspeil kan onder die omstandigheden reeds als een gunstig resultaat worden beschouwd.
2.7.3.
Enkele aspecten van economische politiek
2.7.3.1.
De beschermde bedrijven
De bedrijven die thans marktbescherming genieten, zijn voornamelijk gevestigd op Curaçao. De afzet van de op Curaçao geproduceerde goederen was in 1980 voor 10 a 15% gericht op Aruba. Als Aruba de economische protectie niet in dezelfde mate wenst voort te zetten, dan is de kans groot dat op Curaçao arbeidsplaatsen verloren zullen gaan bij de beschermde bedrijven. Het lid Croes heeft echter te kennen gegeven, dat Aruba bereid is over die economische protectie te onderhandelen.
2.7.3.2. Het intereilandelijke goederenverkeer Het huidige vrije verkeer van goederen tussen de eilanden van de Nederlandse Antillen zal aan belemmeringen worden onderworpen, als Aruba en de overige eilanden geen uniforme handelspolitiek ten opzichte van derde landen gaan voeren (gemeenschappelijk buitentarief). In dit verband heeft het lid Croes voorgesteld de invoerrechten gemeenschappelijk vast te stellen, zij het dat Aruba daarbij bepaalde marges (van bijvoorbeeld 20% van een gemeenschappelijk buitentarief) wil kunnen aanbrengen, terwijl economische heffing zuiver een zaak der landen dient te zijn. Naar het oordeel van de Commissie kan het inter-insulair goederenverkeer dan niet meer vrijelijk plaatsvinden en zal een systeem van restituties en heffingen bij dit goederenverkeer moeten worden geïntroduceerd. De gevolgen hiervan kunnen zijn een daling van het intereilandelijke goederenverkeer en eventueel een uitbreiding van het douaneapparaat met meer gekwalificeerd personeel. Ten aanzien van lokaal geproduceerde goederen heeft het lid Croes een nul-tarief voorgesteld. Hierbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de origine-status van deze goederen.
48
2.7.3.3. Directe belastingheffing op ondernemingen met
vestigingen
Indien Aruba een eigen belastingbeleid gaat voeren, ontstaan problemen bij de heffing van winstbelasting op bedrijven met vestigingen in de Nederlandse Antillen en op Aruba. Zowel de Nederlandse Antillen als Aruba zullen nauwkeurig willen vaststellen hoeveel winst er in hun land is gemaakt. Zolang de belastingstructuur en -tarieven niet uiteenlopen zal het voor de betrokken bedrijven niets uitmaken in welk land de winst wordt verantwoord. Dat wordt evenwel anders wanneer de structuur en tarieven van de winstbelasting verschillend zijn. Dan wordt het zaak om de winst zoveel mogelijk te doen ontstaan in het land met het voordeligste belastingregime. Alle landen met multi-nationale ondernemingen binnen hun landsgrenzen hebben met dit vraagstuk te maken. Via vaak moeizaam tot stand gekomen afspraken over verrekenprijzen en toerekening van "overhead"-kosten probeert men dit probleem tot een oplossing te brengen. Ook de Nederlandse Antillen en Aruba zullen hiermee te maken krijgen, want er zijn diverse bedrijven, banken en verzekeringsinstellingen die in beide landen vestigingen hebben. Uitbreiding van de belastingdiensten in beide landen met hoog-gekwalificeerd personeel is dan vereist. 2.7.3.4.
De faciliteitenregeling
Op dit ogenblik kent Aruba dezelfde fiscale faciliteitenregeling als de overige eilanden. Ten aanzien van overige faciliteiten zijn er reeds nu verschillen mogelijk, zoals ter zake van erfpacht-canons, tarieven van openbare nutsbedrijven, e.d. De nu nog gemeenschappelijke regeling op belastinggebied gaat verloren, wanneer Aruba uit het huidige Antilliaanse staatsverband treedt, tenzij op dit punt afspraken worden gemaakt. Van Arubaanse kant is de bereidheid daartoe uitgesproken, ten einde te voorkomen dat de eilanden ten eigen detrimente met elkaar gaan concurreren. Een gezamenlijke afspraak op dit punt moet mogelijk zijn, zo lang althans de belastingregimes niet principieel uiteenlopen. Dat wordt anders wanneer de winst niet langer op dezelfde wijze wordt bepaald, bijvoorbeeld doordat men een verschillend afschrijvingsregime hanteert of een verschillende voorraadwaardering toepast. In dat geval wordt het wel erg moeilijk om tot een gemeenschappelijke belastingfaciliteit te komen bij het aantrekken van nieuwe, buitenlandse bedrijven.
in de
49
2.7.4.
Mogelijke economische samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba
Onafhankelijkheid van Aruba hoeft niet uit te sluiten dat er toch wordt samengewerkt tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Het karakter van deze samenwerking wordt sterk bepaald door de inhoud die Aruba in de toekomst aan zijn economische beleid wenst te geven. Wanneer zou blijken dat Aruba een eigen zelfstandige loon- en prijspolitiek wenst te voeren, een eigen afwijkende faciliteitenregeling in het leven wenst te roepen, een eigen zelfstandig belastingbeleid wenst te voeren, een eigen begrotingsbeleid wenst te volgen en bovendien een eigen muntstelsel wenst te hebben, dan zal de samenwerking slechts oppervlakkig en losjes kunnen zijn. Zou Aruba daarentegen in gemeen overleg met de Nederlandse Antillen de inhoud van de eerder genoemde beleidsterreinen willen vaststellen, dan zou er sprake zijn van een intensieve en nauwe samenwerking.
50
2.8.
MONETAIRE GEVOLGEN
2.8.1.
Inleiding
Het antwoord op de vraag of de onafhankelijkheid van Aruba met zich brengt dat Aruba het huidige Antilliaanse monetaire verband verlaat en een eigen monetair beleid met een eigen munt zal gaan voeren, hangt sterk samen met de vraag hoe hecht de samenwerking (afstemming) op sociaal-economisch terrein zal zijn tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Indien namelijk de opvattingen van beide landen over het te voeren sociaal-economische beleid gaan divergeren, zullen ook de opvattingen over de wenselijke ontwikkeling van bijvoorbeeld de wisselkoers recht tegenover elkaar kunnen komen te staan. Dit biedt dermate veel potentiële conflictstof, dat de verhoudingen tussen beide landen in dat geval meer gediend zijn met de invoering van een afzonderlijke Arubaanse munt dan met een gemeenschappelijke Antilliaanse/Arubaanse munt. In die situatie zouden beide landen elk hun eigen monetair beleid voeren. Er komen dan twee zelfstandige Centrale Banken, die elk voor hun eigen gebied een betalingsbalans opstellen. Beide banken houden elk onder meer toezicht op de kwaliteit van de banken en financiële instellingen in hun ressort en stellen zo nodig grenzen aan de binnenlandse kredietverlening. De oprichting van een Arubaanse Centrale Bank zal weinig problemen opleveren, indien de huidige dependance van de Bank van de Nederlandse Antillen op Aruba voldoende gekwalificeerd personeel kan aantrekken. Samenwerking tussen beide banken is echter ook in dit geval geenszins uitgesloten. Vooral zal wederzijdse ondersteuning nodig zijn op het gebied van kredietrestricties in de vorm van een verbod voor de eigen banken om zonder goedkeuring kredieten te verstrekken aan de onder een restrictie vallende ingezetenen van een ander gebied. Ook met het oog op het bedrijfs-economische toezicht op de banken en financiële instellingen is nauw overleg van belang. Wanneer de Antillen in twee economisch zelfstandige gebieden worden gesplitst, zal elk daarvan met dezelfde monetaire beleidsvoorwaarden worden geconfronteerd als thans de totaliteit. De beleidsmarges zullen kleiner zijn, voor zover automatisch compenserende invloeden van uiteenlopende ontwikkelingen tussen de twee gebieden komen te vervallen.
2.8.2.
Eventuele mogelijkheden voor een monetaire samenwerking
Omdat een gezamenlijke goud- en deviezenvoorraad in het voordeel van alle betrokkenen zou kunnen zijn, heeft het
51
lid Croes in zijn nota van april 1982 gesteld, dat Aruba bereid is de gemeenschappelijke munt te behouden. De huidige goud- en deviezenvoorraad wordt dan administratief toegescheiden (zie 2.11.) en de ontwikkeling van de toegescheiden delen van de goud- en deviezenvoorraad wordt bijgehouden aan de hand van per land op te stellen betalingsbalansen. Van deskundige zijde is de Commissie verzekerd dat aan deze wens van Aruba technisch gezien tegemoet kan worden gekomen. Tevens zal, naar het oordeel van het lid Croes, een ministerieel overlegorgaan van de beide landen worden bekleed met de volgende beslissingsbevoegdheden: waardering van de wisselkoers van de Antilliaanse gulden; wijziging van de minimum-reserve van de beide Centrale Banken; vaststelling van de Bankstatuten van de beide Centrale Banken. Tenslotte dient een Raad van Directeuren in het leven te worden geroepen, bestaande uit de directeuren en plaatsvervangend directeuren van beide Centrale Banken, die de navolgende taken en bevoegdheden heeft: gevraagd en ongevraagd adviseren van het ministerieel overlegorgaan inzake alle aangelegenheden die tot de bevoegdheden van het overlegorgaan behoren; het coördineren van de financieel-monetaire politiek van beide Centrale Banken; het beheren en beleggen van de gezamenlijke goud- en deviezenvoorraad. De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat het muntstelsel in de samenwerking dient te worden ingebracht in de vorm van een monetaire unie. In een nadere uitwerking van dit voorstel wordt eveneens uitgegaan van een administratieve toescheiding van de goud- en deviezenvoorraad. Gezien de hiervoor beschreven mogelijke inconsistentie tussen een grote mate van beleidsvrijheid van beide landen op sociaal-economisch terrein enerzijds en het handhaven van een gemeenschappelijke munt anderzijds, is door de Commissie een aantal voorwaarden geformuleerd, waaraan de samenwerking minimaal moet voldoen opdat het aangaan van een monetaire unie ook verantwoord is. Het lid Croes tekent hierbij aan dat een monetaire unie niet die vorm van monetaire samenwerking is, die hem bij het redigeren van de nota in april j.l. voor ogen stond en waarachter hij nog steeds staat. Tevens stelt hij dat niet aan alle voorwaarden als bovenbedoeld volledig behoeft te worden voldaan om een monetaire samenwerking met een gemeenschappelijke munt te doen welslagen. Daarvoor wijst hij op de huidige situatie, waarbij er in de Nederlandse Antillen wèl sprake is van een gemeenschappelijke munt, doch niet van een gemeenschappelijk buitentarief, noch van een volstrekt uniform winstbelastingtarief (opcenten-systeem). De door de Commissie, met uitzondering van het lid Croes,
52
geformuleerde voorwaarden luiden als volgt: a. Vrij verkeer van goederen Met uitzondering van het lid Croes achten alle leden van de Commissie de wens van Aruba om marges te hebben bij het vaststellen van de buitentarieven (zie 2.7.3.) een wezenlijke barrière voor het vrije verkeer van goederen. b.
Vrij verkeer van diensten De Commissie voorziet geen moeilijkheden van enige betekenis bij het vrije verkeer van diensten.
c. Vrij verkeer van kapitaal Hoewel het kapitaalverkeer tussen de Nederlandse Antillen en Aruba vrij zal zijn, is mede in verband met het opstellen van afzonderlijke betalingsbalansen een registratie van het onderlinge kapitaalverkeer noodzakelijk. Deze registratie mag echter geen belemmeringen opwerpen of leiden tot restricties op het onderlinge kapitaalverkeer. d.
Vrij verkeer van beroepspersonen De voorwaarden van huisvesting en van middelen van bestaan, die Aruba in zijn toelatingsbeleid zal opnemen (zie 2.5.), zijn naar het oordeel van de Commissie geen belemmeringen voor het functioneren van een monetaire unie. Een toelatingsbeleid of stimuleringsbeleid, gevoerd op basis van de arbeidsmarktsituatie in de betrokken landen, kan echter wel als een wezenlijke belemmering worden gezien.
e.
Belastingen De Commissie is van oordeel dat de tarieven voor de indirecte belastingen en de winstbelasting in beide landen gelijk dienen te zijn. Tevens is men van mening dat het fiscale onderdeel van de faciliteitenregeling gelijk dient te zijn. Bij de directe belastingen (exclusief de winstbelasting) is enige vrijheid in het vaststellen van de tarieven mogelijk, bij voorkeur te realiseren door middel van toeslagen. Deze vrijheid lijkt tevens mogelijk bij het vaststellen van de tarieven op het vermogen (grond- en onroerendgoed-belasting). Het lid Croes tekent hierbij echter aan dat Aruba van mening is dat een zekere vooraf overeengekomen marge in het winstbelastingtarief noodzakelijk is. Dit houdt naar het oordeel van de overige leden van de Commissie een wezenlijke belemmering in voor het functioneren van de monetaire unie.
53
f.
Begrotings- en monetaire politiek Aan de hand van de volgende voorwaarden dienen afspraken te worden gemaakt over het groeitempo van de overheidsuitgaven, de toelaatbare omvang van het begrotingstekort, alsmede de financiering hiervan. Indien de beslissingen ter zake op basis van pariteit geschieden, is het naar het oordeel van de Commissie mogelijk om op dit terrein tot overeenstemming te komen. De voorwaarden zijn de volgende: Zowel hogere als lagere overheden dienen in beginsel geen tekorten op de gewone dienst te hebben. Eventueel optredende tekorten kunnen niet middels een automatisch trekkingsrecht bij de Centrale Bank(-en) worden gefinancierd. -
Financiering van kapitaaluitgaven dient te geschieden uit mogelijke overschotten op de gewone dienst of uit kapitaalmarktleningen in de landen zelf, dan wel uit ontvangsten c.q. leningen uit hoofde van ontwikkelingshulp. Bij eventuele financiering van kapitaaluitgaven met kapitaalmarktleningen, op te nemen in het buitenland, dient rekening te worden gehouden met de handhaving van het interne en externe evenwicht. Eventueel binnen het begrotingsjaar optredende seizoenmatige tekorten op de gewone dienst kunnen tot een nader overeen te komen grens (te denken valt aan een bepaald percentage van de inkomsten op de gewone dienst) tegen rentebetaling worden gefinancierd uit een beroep op het bankwezen. Een gemeenschappelijke monetaire autoriteit draagt de primaire verantwoordelijkheid voor het monetaire beleid en heeft als belangrijkste doelstelling het handhaven van de interne en externe waarde van de munteenheid.
-
Onder alle omstandigheden gaat de zorg voor een evenwichtige betalingsbalans voor. De geldgroeinorm, afgeleid uit hetgeen is vereist op grond van de reële groei der activiteiten en de technisch onvermijdbare inflatie, dient (tijdelijk) neerwaarts te worden bijgesteld indien zulks noodzakelijk is voor het relatief op peil houden van de deviezenreserves of indien de positie van de betalingsbalans daartoe aanleiding geeft.
Vastgesteld kan worden dat de wens van Aruba om een eigen economisch beleid te voeren - hetgeen onder andere tot uitdrukking komt in de wens van marges bij het gemeenschappelijk buitentarief, het (voorlopig) hanteren van economische heffingen, van marges bij directe belastingen exclusief winstbelasting en van marges bij de winstbelasting - strijdig
54
is met een monetaire unie. Gezien deze opstelling van Aruba en rekening houdend met de daarvoor aangedragen argumenten is door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges getracht zodanige voorwaarden voor een monetaire samenwerking te formuleren, dat de monetaire unie zo dicht mogelijk, wordt benaderd. Zo dicht, dat ook materieel, als ware er een monetaire unie, kan worden geopereerd. De voorwaarden komen op het volgende neer; 1.
Intern; nul-tarief en uniforme invoerrechten (douane-unie)
2.
Restitutie van betaalde invoerrechten bij doorvoer van importgoederen van Aruba naar de Antillen en omgekeerd (verrekeningsstelsel).
3.
Vaststelling in onderling overleg van de grenzen die gesteld kunnen worden aan de protectie van lokaal gefabriceerde goederen. In ieder geval zullen de daarbij te hanteren economische heffingen uniform moeten zijn en zullen bij onderling overleg de maxima en de tijdsduur daarvan moeten worden vastgesteld.
4.
Eventueel nieuw in te stellen economische heffingen zullen alleen in onderling overleg ingevoerd kunnen worden.
5.
Er is sprake van harmonisatie in de belastingwetgeving, terwijl bij de tarieven van de overige directe belastingen enige differentiatie, zoals opcenten of toeslagen, mogelijk is. De hoogte van de opcenten of toeslagen zal in onderling overleg moeten worden vastgesteld.
6.
De tarieven van de winstbelasting en een eventuele fiscale faciliteitenregeling ter bevordering van de investeringen worden in onderling overleg vastgesteld.
7.
Bij de tarieven van de indirecte belastingen is in onderling overleg enige differentiatie mogelijk, mits die de douane-unie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba niet in gevaar brengt.
Voor het overige gelden de bepalingen, zoals deze hiervoor zijn opgenomen. Het lid Croes verklaart dit voorstel niet te kunnen accepteren, omdat het, weliswaar minder knellend, toch - vanwege de onderlinge samenhang tussen de onderwerpen - nog te weinig ruimte biedt om een eigen financieel-economisch en monetair beleid te kunnen voeren.
55
2.9.
FINANCIËLE GEVOLGEN
De onafhankelijkheid van Aruba brengt met zich een herverdeling van taken en bevoegdheden tussen enerzijds de Nederlandse Antillen en Aruba en anderzijds het Koninkrijk en Aruba. Bij de raming van de financiële gevolgen van deze herverdeling is uitgegaan van dezelfde veronderstellingen als in de paragraaf over de bestuurlijk-organisatorische gevolgen (2.3.). Voorts is in het kader van deze beschouwing verondersteld dat er geen samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba plaatsvindt. Gelet op de aard van deze veronderstellingen hebben de ramingen van de financiële gevolgen een tentatief karakter. Bij het presenteren van de ramingen (uitgedrukt in prijzen 1982) is de indeling van de paragraaf over bestuurlijk-organisatorische gevolgen gevolgd.
2.9.1.
De financiële gevolgen voor Aruba
De financiële gevolgen voor Aruba zijn samengevat in onderstaande tabel. Daaruit kan worden afgeleid dat de bruto meerkosten voor Aruba bij onafhankelijkheid circa NAf 105 a 110 mln per jaar bedragen. Hierbij zijn niet inbegrepen de kosten voor defensie en een kustwacht/vliegdienst. Daartegenover staan voor Aruba besparingen, omdat de afdracht van belastingontvangsten aan het land niet meer behoeven plaats te vinden. Deze afdrachten zijn geraamd op NAf 90 mln, zodat de netto kosten circa NAf 15 a 20 mln per jaar bedragen. Bij de opbouw van een eigen bestuursapparaat zal Aruba een aantal investeringen moeten doen. De kosten daarvan worden geraamd op NAf 65 a 70 mln, wederom exclusief investeringen ten behoeve van een defensie-apparaat en een kustwacht/vliegdienst. Ten einde een te absolute interpretatie te voorkomen van de cijfers die in onderstaande tabel worden gepresenteerd, moge nog het volgende worden aangetekend. De kosten voor het algemeen bestuur. Ie categorie, zijn afgeleid uit de landsbegroting 1982. De overige kosten zijn verkregen door extrapolatie van gegevens uit de nota "Financiële gevolgen van de voorstellen van de Koninkrijkswerkgroep" (december 1979). In deze nota zijn enkele bedragen het resultaat van tamelijk ruwe benaderingen.
56
Kosten voor Aruba bij onafhankelijkheid (x NAƒ mln) jaarlijkse kosten
investeringen
Politieke en bestuurlijke organen
1,0
Buitenlandse betrekkingen
7,0
2,0
68,5 18,0 13,5
16,5 49,0
108,0
67,5
Algemeen bestuur: - Ie categorie (1254 formatieplaatsen) - 2e categorie - 3e categorie
Totaal
2.9.2.
De financiële gevolgen voor het land de Nederlandse Antillen
Bij onafhankelijkheid van Aruba vervallen voor de Nederlandse Antillen de uitgaven voor landsdiensten die thans op Aruba worden verricht. Hiermee is in 1982 een bedrag gemoeid van NAƒ 65 a 70 mln. Tegenover deze vermindering van uitgaven staat een derving van inkomsten van circa NAf 90 mln (belastingafdrachten e.d. van Aruba). Per saldo verslechtert het financieringssaldo op de landsbegroting derhalve met NAƒ 20 a 25 mln.
2.9.3.
De financiële gevolgen voor de kleine eilanden
In aansluiting op hetgeen is gesteld in de vorige paragrafen kan het volgende worden opgemerkt met betrekking tot de financiële gevolgen voor Bonaire en de Bovenwinden. Er is van uitgegaan dat bij overname van landstaken door Aruba de daaruit ontstane netto-lasten voor het land, ter hoogte van NAf 20 a 25 mln, in hoofdzaak ten laste zullen komen van Curaçao. Deze veronderstelling lijkt reëel, bezien vanuit de optiek dat het land thans reeds bijdraagt in de begrotingstekorten van de kleine eilanden. Een bijdrage van de kleine eilanden in de netto-lasten voor het land zou zodoende noodzakelijkerwijs leiden tot een even grote verhoging van de begrotingsbijdrage aan de kleine eilanden.
2.9.4.
De financiële gevolgen voor Nederland
Directe financiële gevolgen van de onafhankelijkheid van
57
Aruba zouden voor Nederland in beginsel slechts kunnen optreden op de terreinen van rechtspraak en defensie. Het is echter niet te verwachten dat op het terrein van de rechtspraak substantiële besparingen gerealiseerd zullen worden, indien de cassatierechtspraak ten behoeve van Aruba zou vervallen. De huidige toeslagregeling voor rechters, onderdeel van de Nederlandse ontwikkelingshulp, kan ook na onafhankelijkheid van Aruba deel blijven uitmaken van het technische bijstandsprogramma voor Aruba. De geleidelijke afbouw van de Nederlandse militaire presentie op Aruba (zie paragraaf 2.6.3.) heeft, naar mag worden aangenomen, geen gevolgen voor het totale Nederlandse defensiebudget. Indirecte financiële gevolgen zouden kunnen ontstaan, indien de Nederlandse bijdrage aan het solidariteitsfonds boven het ontwikkelingsplafond beschikbaar zou worden gesteld (zie 5.1.3.)
58
2.10.
SOCIALE VERZEKERINGEN EN AMBTELIJKE PENSIOENVOORZIENINGEN
Niet los van een overdracht van landstaken aan Aruba kan de problematiek van de toekomstige uitvoering van de sociale verzekeringen en de ambtelijke pensioenvoorzieningen worden gezien. Deze onderwerpen van landszorg worden momenteel uitgevoerd door twee semi-gouvermentele instellingen, te weten de Sociale Verzekeringsbank (S.V.B.) en het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (A.P.N.A.).
2.10.1.
Sociale verzekeringen
De Nederlandse Antillen kennen op dit moment een viertal bij landsverordening ingestelde sociale verzekeringen. Deze kunnen worden onderscheiden naar volksverzekeringen (Algemene Ouderdomsverzekering en Algemene Weduwen- en Wezenverzekering) en naar werknemersverzekeringen (Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering). De S.V.B., met de uitvoering van deze verzekeringen belast, heeft op Aruba een bijkantoor. Aangezien hier de voor de uitvoering vereiste kennis aanwezig is, zal een toekomstige uitvoering van de sociale verzekeringen door Aruba zelf geen noemenswaardige veranderingen teweeg behoeven te brengen. Voor wat betreft de werknemersverzekeringen wil Aruba namelijk de uitvoering zelfstandig ter hand gaan nemen. Met betrekking tot de volksverzekeringen echter heeft Aruba zich, bij monde van het lid Croes, bereid verklaard om deze ook in de toekomst voor gemeenschappelijke rekening te blijven uitvoeren met kostendekkende premies. Wel wordt hierbij slechts gedacht aan een basis-uitkering krachtens de volksverzekeringen; daarnaast zouden de landen vrij moeten zijn in het verstrekken van toeslagen op deze basisuitkeringen. In dit kader wordt als samenwerkingsverband voor een gezamenlijke verzekeringsbank de stichtingsvorm voorgesteld, waarbij de besluitvorming zou dienen te geschieden op paritaire basis. De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat de uitvoering van zowel de volksverzekeringen als de werknemersverzekeringen dient te worden ingebracht in het samenwerkingsverband. De Landsverordening Ouderdomsvoorziening, met de uitvoering waarvan de S.V.B, eveneens is belast, is te beschouwen als een soort bijstandsregeling. De uitkeringen, welke thans worden gedragen door het land, zullen in de toekomst kunnen worden verhaald op de respectieve landen. De volks- en werknemersverzekeringen zijn alle gebaseerd op het omslagstelsel. Dit brengt met zich dat, afgezien van eventuele kortlopende schulden en/of vorderingen, het vermogen van de S.V.B., voor zover de Commissie bekend, slechts bestaat uit de gebouwen en inventaris. Uit dien hoofde mogen
60
schappelijke balans per recentere datum, ten einde een dergelijke verdeelsleutel vast te stellen, minder urgent. Indien een scheiding (voorlopig) niet tot stand komt, bijvoorbeeld om waardevermindering bij geforceerde verkoop van bepaalde activa te ontgaan, zouden de betrokken ambtenaren met twee pensioenfondsen te maken krijgen. Dit kan worden vermeden indien het nieuw op te richten Arubaanse fonds de rechten en plichten (zoals back-servicelasten of annuïteiten om tekorten op de wetenschappelijke balans weg te werken) jegens het A.P.N.A. overneemt. Afgezien van de verplichtingen om waarborgen te scheppen, opdat niet de ambtenaren het slachtoffer worden van een pensioenbreuk, zal de Arubaanse regering zich garant dienen te stellen voor de betalingen van het nieuwe fonds. Gezien de grote omvang van dat deel van de pensioenen, dat ook nu al via de begroting wordt betaald, lijkt dit geen onoverkomelijk bezwaar.
61
2.11.
STAATSBALANS EN BOEDELSCHEIDING
Op het moment dat Aruba zich losmaakt uit het Antilliaanse staatsverband, wil het een aandeel uit het gezamenlijk bezit van het Antilliaanse rijksdeel meenemen. Ten einde een antwoord te kunnen geven op de vraag waaruit dit gezamenlijk bezit bestaat en hoe groot het is, heeft het Departement van Financiën een concept-staatsbalans opgesteld. Gezien het voorlopige karakter van de gepresenteerde cijfers, dient de behandeling beperkt te blijven tot de grote lijnen. Ook de omvang van de meningsverschillen tussen de verschillende leden van de Commissie met betrekking tot dit onderwerp noopt voorshands tot een summier overzicht. Aan de posten -
actief-zijde van de staatsbalans kunnen de volgende worden onderscheiden: kas-, bank- en girosaldi, vorderingen op korte termijn, vorderingen op lange termijn, - deelnemingen, - roerende en onroerende goederen.
Aan de passief-zij de kunnen worden onderscheiden: - schulden op korte termijn, schulden op lange termijn, saldo. Daarnaast heeft het land een aantal garanties verstrekt. Deze zijn in bovenstaande opstelling niet verwerkt, omdat de omvang van de eventueel hieruit voortvloeiende verplichtingen niet vaststaat. Naast een aandeel in het vermogen van de Nederlandse Antillen maakt Aruba aanspraak op een aandeel in de goud- en deviezenvoorraad. Ook hier maakt de aard van de meningsverschillen tussen de leden van het Commissie het weinig zinvol in extenso uit te wijden over de kwantitatieve opbouw van het vermogen van de Centrale Bank. Volledigheidshalve zij volstaan met een opsomming van de balansposten. Activa: goud, deviezen, voorschotten centrale overheid, diversen. Passiva: - bankbiljetten, - deposito's overheden, - overige deposito's, - diversen, - kapitaal en reserves.
62
De standpunten van de leden van de Commissie met betrekking tot een boedelscheiding kunnen worden gerangschikt naar de volgende twee vraagstellingen: a.
Moet er een boedelscheiding plaatshebben en, zo ja, tussen welke partijen?
b.
Op welke wijze dient een boedelscheiding zijn beslag te krijgen?
Ad a: De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn in principe van mening dat er geen reden is om tot een boedelscheiding te geraken. Eventueel, mits tegemoet zou worden gekomen aan hun ideeën omtrent een hechte en duurzame samenwerking, zou een boedelscheiding tussen de Nederlandse Antillen en Aruba ter sprake kunnen worden gebracht ten aanzien van het landsvermogen met betrekking tot die terreinen waarop niet zou worden samengewerkt. Het lid Croes gaat principieel uit van een algehele boedelscheiding, waarna weer wordt ingebracht op die onderdelen waar wordt samengewerkt. De boedelscheiding dient zich te voltrekken tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. De leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s staan niet principieel afwijzend tegenover enige vorm van boedelscheiding. Zij wijzen echter wel op de praktische nadelen die aan een algehele boedelscheiding zijn verbonden.
Zo het daadwerkelijk tot een boedelscheiding mocht komen, staan de leden Evertsz, Pourier en Voges een verdeling voor van dat deel van het landsvermogen dat niet in een hechte en duurzame samenwerking wordt ingebracht. Deze verdeling, aan de hand van een nader overeen te komen verdeelsleutel, betreft primair het saldo. Indien voor sommige vermogenscomponenten van de verdeelsleutel wordt afgeweken, bijvoorbeeld bij gebouwen (territoriale gebondenheid) of bij schulden (voor zover deze direct toerekenbaar zijn) dient elders te worden gecompenseerd. Het lid Croes is van oordeel dat een boedelscheiding gebaseerd dient te zijn op historische en causale traceerbaarheid van de verschillende balansposten. De verdeling van die balansposten die niet op historische en causale gronden zijn toe te rekenen, dient te geschieden overeenkomstig een nader vast te stellen verdeelsleutel. De leden Evertsz, Pourier en Voges tekenen hierbij aan dat in deze optiek het saldo als sluitpost volgt en dat derhalve voor een der partijen een negatief saldo kan resulteren. Het lid Croes acht bij uitblijven van enige boedelscheiding een correctie via de ontwikkelingshulp als ultimum remedium aan te bevelen.
63
Tot slot dient, naast een eventuele toescheiding van het landsvermogen, een oplossing te worden gevonden voor die leningen waarvoor het land een garantie heeft afgegeven. Het lid Croes heeft meegedeeld dat Aruba bereid is garanties, afgegeven ten behoeve van leningen voor projecten op Aruba, over te nemen. Het lid Croes betreurt dat de Commissie niet uitvoeriger op deze materie is ingegaan. Naar zijn oordeel bevat deze paragraaf geen volledige weergave van het besprokene.
64
3.
S C H E T S
V A N
DE
P L A N M A T I G E
V E R W E Z E N L I J K I N G
V A N
DE
O N A F H A N K E L I J K H E I D A R U B A
3.1.
SCHETS VAN DE ARUBAANSE VOORSTELLEN
In het tweede deel van haar taakopdracht is de Commissie verzocht de nodige aandacht te schenken aan een planmatige verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba. In het navolgende wordt een beeld geschetst van de gedachten die in het recente verleden in een tweetal nota's van Arubaanse zijde hieromtrent naar voren zijn gebracht.1) In de Arubaanse nota van oktober 1981 wordt de planmatige voorbereiding van de Arubaanse onafhankelijkheid behandeld. In eerste instantie zal er moeten worden gedecentraliseerd. Die decentralisatieprocedure zal massale en versnelde decentralisatie naar Aruba toe mogelijk moeten maken. Nadat er gedecentraliseerd is, staan er drie opties open. De eerste keuze is dat Aruba Koninkrijkspartner wordt ingevolge het Statuut, hetgeen betekent dat Aruba de status krijgt van land. Gedurende die periode kan Aruba ervaring opdoen door participatie in de Koninkrijksaangelegenheden, hetgeen van groot belang moet worden geacht voor de voorbereiding op de onafhankelijkheid. De tweede keuze is dat Aruba een associatie-overeenkomst aangaat met het Koninkrijk. Gedurende die periode zal het Koninkrijk enige met name genoemde aangelegenheden, zoals onder meer defensie, buitenlandse betrekkingen en cassatierechtspraak, voor Aruba blijven behartigen, terwijl Aruba zich dan tegelijkertijd verder op zijn onafhankelijkheid voorbereidt. Tevens kunnen gedurende die periode de samenwerkingsvormen tussen de Nederlandse Antillen en Aruba worden geïntroduceerd. Deze associatie-overeenkomst dient aan een bepaalde periode te worden gebonden.
l)
De "Arubaanse nota voor het overleg ex artikel 26 E.R.N.A. met de regering van het Koninkrijk der Nederlanden alsmede voor het overleg met de Staten-Generaal" (oktober 1981), en de nota van mr. H.S. Croes, "Planmatige en gefaseerde verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba conform alternatief II uit de Arubaanse nota van oktober 1981 (4 april 1982).
V A N
65
De derde mogelijkheid is dat Aruba direct na de decentralisatieperiode onafhankelijk wordt. Deze optie wordt echter niet te verenigen geacht met de in de Arubaanse optiek voorgestane ordelijke en planmatige voorbereiding van de onafhankelijkheid. In de nota van 4 april 1982 van het lid Croes is de hierboven vermelde mogelijkheid van een associatie-overeenkomst van Aruba met het Koninkrijk nader gestalte gegeven. Gedurende de pre-associatiefase zal als gevolg van de dan nog vigerende wettelijke bepalingen de bewegingsvrijheid van Aruba, ten einde structurele staatkundige wijzigingen door te voeren, beperkt zijn. Uit dien hoofde kenmerkt de preassociatiefase zich in belangrijke mate door een overname van landstaken en bevoegdheden conform een decentralisatieprocedure. Deze dient zo opgezet te zijn, dat het eilandgebied Aruba - ter voorbereiding op de associatiefase, waarin zij voor wat haar interne aangelegenheden betreft volledig autonoom zal zijn - alle ingevolge de artikelen 2 en 2a van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen en enkele artikelen van de Staatsregeling aan het land de Nederlandse Antillen opgedragen taken zelfstandig zal gaan behartigen. In conreto houdt dit in dat door de regering van de Nederlandse Antillen bij de Staten een ontwerp-landsverordening aanhangig wordt gemaakt tot wijziging van alle artikelen van de Staatsregeling, waarin landstaken en landsbevoegdheden worden vastgesteld (niet zijnde uitwerking van ingevolge het Statuut opgedragen taken of verkregen bevoegdheden). Tegelijkertijd dient hetzelfde te geschieden voor wat betreft taken en bevoegdheden voortvloeiende uit de E.R.N.A. Dit alles moet ertoe strekken de landstaken en bevoegdheden met onmiddellijke ingang de jure tot de zorg van het eilandgebied Aruba te verklaren. Op deze eenmalige formele decentralisatie dient de de facto overname door het eilandgebied Aruba te volgen, waarbij wordt gestreefd naar overname op één tijdstip van een aantal bij elkaar behorende, of sterke raakvlakken vertonende, taken. Het tijdstip hiervan zou moeten worden vastgesteld bij de overname-eilandsverordening. Voor de tijd dat het land nog taken en bevoegdheden blijft uitoefenen, krijgt het een doeluitkering van het eilandgebied Aruba. De status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk geeft Aruba een beperkte internationale status. Het geassocieerde gebied heeft het recht zonder inmenging van buiten zijn eigen interne rechtsorde te structureren. Bij de aanvang van de associatiefase zullen de Arubaanse constitutie, alsmede de daarop gebaseerde wettelijke regelingen in de plaats treden van de constitutionele regelingen van het Koninkrijk. In de associatie-overeenkomst van Aruba met het Koninkrijk dient een tweetal onderwerpen te worden geregeld, namelijk de buitenlandse betrekkingen en de defensie. De associatieovereenkomst zal een expiratieregeling bevatten. Voor wat betreft de overige onderwerpen die zich lenen voor
66
samenwerking tussen het Koninkrijk en Aruba, zal naast de associatie-overeenkomst een samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk en Aruba moeten worden gesloten. In de associatiefase is het Koninkrijk primair verantwoordelijk voor de waarborging van de politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Aruba. Wel dient een begin te worden gemaakt met het benaderen van bevriende mogendheden ten einde de mogelijkheden van een consortium ten behoeve van de verdediging van Aruba te onderzoeken. Wat betreft de buitenlandse betrekkingen zou het Koninkrijk deze vooralsnog dienen te blijven behartigen. Daarnaast zal een taak voor Nederland zijn weggelegd bij de opleiding van Arubaans kader. Voorts zou het Koninkrijk kunnen helpen bij het verkrijgen van de waarnemersstatus of het geassocieerd lidmaatschap van door Aruba relevant geachte internationaalgespecialiseerde en interregionale organisaties. Tijdens de associatiefase blijven de Nederlandse nationaliteit alsmede het Nederlands paspoort behouden. Eveneens blijft de mogelijkheid van cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden van kracht. Uit dien hoofde zal voor wat betreft structuur en hoofdbeginselen van de Arubaanse wetgeving parallellie dan wel op zijn minst concordantie bestaan met de Nederlandse wetgeving. Gezien het voorziene tekort aan geschikte juristen voor de rechterlijke macht en het openbaar ministerie, zal in het samenwerkingsverdrag moeten worden bepaald dat Nederland deze leemte opvult. Tevens zal in dit verdrag een nieuwe structuur voor de ontwikkelingssamenwerking worden neergelegd. Voor wat betreft de samenwerking tussen het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk en Aruba schetst de nota mogelijkheden op monetair en economisch terrein. Bij het ingaan van de associatiefase beschikt Aruba over een eigen Centrale Bank. Voorgesteld wordt om de ministers van Financiën van de Nederlandse Antillen en Aruba een aantal concrete bevoegdheden te geven op monetair terrein: - de beslissing over re- of devaluatie van de nieuwe "Antilliaanse gulden" en het percentage daarvan; - de beslissing over het al dan niet loslaten van de koppeling van de Antilliaanse gulden aan de Amerikaanse dollar; - de beslissing omtrent wijziging van de minimum-deviezenreserve van de deelnemende Centrale Banken; de beslissing over vaststelling van de Bankstatuten voor de deelnemende Centrale Banken en over de wijziging en aanvulling daarvan. Daarnaast wordt de Raad van Directeuren van de Centrale Banken belast met de advisering van het overlegorgaan van de ministers van Financiën op bovengenoemde en andere punten alsmede met het coördineren van het financieel-monetair beleid van de betrokken banken en het beheren en beleggen van de gezamenlijke goud- en deviezenvoorraad. Op economisch terrein verklaart Aruba zich bereid tot dezelfde samenwerking
67
met de regering van de Nederlandse Antillen als de op het einde van de pre-associatiefase bestaande.
68
3.2.
ASSOCIATIE OF EEN APARTE STATUS?
Voor de planmatige voorbereiding van de onafhankelijkheid staan in de Arubaanse optiek twee mogelijkheden open, te weten een aparte status voor Aruba binnen het Koninkrijk of een status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk. In het onderstaande zal worden ingegaan op enkele vraagpunten van juridische aard.
3.2.1.
Inhoud der begrippen
Uit de aangeleverde stukken en gedachten van Arubaanse zijde valt het volgende op te maken. Bij een aparte status blijft Aruba, op de grondslag van het Statuut, onderdeel van het Koninkrijk. Alle bestaande landsaangelegenheden ingevolge Statuut, Staatsregeling en Eilandenregeling worden door Aruba overgenomen. Bij een geassocieerde status maakt Aruba geen deel meer uit van het Koninkrijk. In plaats daarvan verkrijgt Aruba de status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk, zoals is bedoeld in resolutie nr. 1541 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (15 december 1960). Aruba verkrijgt "beperkte internationale status en substantiële internationale rechtspersoonlijkheid". Aruba bezit volledige zeggenschap over interne aangelegenheden, onder meer geformaliseerd in een eigen constitutie. Wel blijft de behartiging van de buitenlandse betrekkingen en de defensie opgedragen aan het Koninkrijk. Deze behartiging wordt vastgelegd in een associatie-overeenkomst tussen het Koninkrijk en Aruba conform letter en geest van voornoemde V.N.-resolutie. Overige onderwerpen die zich lenen voor samenwerking met het Koninkrijk, zoals (cassatie-)rechtspraak, ontwikkelingssamenwerking, toescheidingsovereenkomst, monetaire en economische aangelegenheden, zouden in de Arubaanse visie in een aparte (samenwerkings-)overeenkomst tussen het Koninkrijk en Aruba moeten worden vastgelegd.
69
3.2.2.
Internationale status
De vraag rijst of het voor de "internationale status" van Aruba verschil maakt of het onderdeel van het Koninkrijk is (aparte status), dan wel daarmee geassocieerd is.l) In de eerdergenoemde nota van het lid Croes wordt allereerst gezegd dat omtrent de status van geassocieerd gebied in de internationale statenpraktijk verschillend wordt gedacht, zodat het een controversiële aangelegenheid is. Later wordt geconcludeerd dat geassocieerde gebieden niet volledig onafhankelijk zijn in volkenrechtelijke zin, maar dat hen een beperkte internationale status niet kan worden ontzegd. De voorzichtige toonzetting lijkt hier terecht. Gangbaar in de doctrine is een opvatting die als volgt door Akehurst is verwoord: "A state is a state in the eyes of international law only if it has capacity to enter into international relations." 2) Maar dit neemt niet weg dat er ook staten kunnen zijn, zowel onafhankelijke als afhankelijke, die een beperkte bevoegdheid kunnen bezitten om internationale betrekkingen aan te gaan. Voor het verkrijgen van een status als (onafhankelijke) staat blijft het oordeel van de internationale statengemeenschap mede bepalend. In abstracto zijn er nauwelijks conclusies te trekken. Het gaat er primair om wat de inhoud van de associatie-overeenkomst zal zijn. Denkbaar is dat die inhoud zodanig zou zijn, dat de status van Aruba in de associatiefase niet wezenlijk verschilt van de geschetste aparte status. Hierbij is van belang dat ook bij een aparte status de internationale status van Aruba kan veranderen in vergelijking met de huidige situatie. Aruba zou bij een aparte status kunnen beschikken over ruimere bevoegdheden tot het zelfstandig behartigen van buitenlandse aspecten van autonome aangelegenheden dan thans het geval is. In de brief van de minister
1
)
Uit de Nota-Croes van 4 april 1982 blijkt dat de situatie bij een geassocieerde status niet eenvoudig te kwalificeren valt. Zo staan in de nota onder meer de volgende uitspraken vermeld: Aruba verkrijgt de status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk; Aruba zal in de associatiefase geen deel meer uitmaken van het Koninkrijk; - karakteristiek voor de associatiefase is de beperkte internationale status en een wezenlijke internationale rechtspersoonlijkheid van Aruba; Aruba is in deze fase een onafhankelijke staat in statu nascendi.
2)
M. Akehurst. A modern introduction to international law; 3rd ed. London, Allen and Unwin, 1978.
70
voor Nederlands-Antilliaanse Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 14 juli 1980 (Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 800 hoofdstuk IV, nr. 15) is aangegeven om welke aangelegenheden het hier kan gaan: zelfstandig onderhandelen met andere staten over aangelegenheden die voor het land van belang zijn (bijvoorbeeld op het terrein van belastingen en luchtvaart) ; het sluiten van verdragen die alleen voor het land gelden (vgl. bijvoorbeeld het culturele verdrag met België en de overeenkomst met de Verenigde Staten over orkaanmeldingen) ; - zich doen vertegenwoordigen in Koninkrijksdelegaties naar internationaal overleg; beslissen of bij tot stand te brengen verdragen medegelding voor het land wenselijk is; verkrijgen van het lidmaatschap van enkele internationale organisaties (zoals de Wereld Post Unie). Afzonderlijk kan hier nog worden gewezen op een in deze brief niet uitdrukkelijk genoemde mogelijkheid, te weten de mogelijkheid van een geassocieerd lidmaatschap van sommige internationale organisaties. In de nota van 4 april 1982 is gesteld dat voor Aruba "een aantal wegen wordt geopend om middels bijvoorbeeld een waarnemersstatus (onder meer de waarnemersstatus van de Nederlandse Antillen bij de E.C.L.A.) of een geassocieerd lidmaatschap (zie onder meer de mogelijkheden daartoe bij de U.N.E.S.C.O., F.A.O., W.H.O. en W.T.O.) haar "eigen beleid", nationaal of internationaal te etaleren". Gelet op de constitutie van de vermelde organisaties kan echter worden geconcludeerd dat de hier genoemde mogelijkheden voor Aruba ook openstaan bij een aparte status. In dit opzicht maakt het voor Aruba geen verschil of zij de status van geassocieerd gebied met het Koninkrijk verkrijgt, dan wel een aparte status binnen het Koninkrijk.l)
3.2.3.
Gevolgen voor de rechtsorde
In paragraaf 2.2. is nagegaan welke de gevolgen zijn voor het Statuut, de Staatsregeling en de Eilandenregeling van de onafhankelijkheid van Aruba. De gevolgen voor deze basisregelingen bij een geassocieerde status vallen samen met de gevolgen bij onafhankelijkheid; bij een aparte status vallen zij, zoals is gezegd, grotendeels samen.
l)
Het Statuut behoeft op dit punt ook geen moeilijkheden op te leveren. Artikel 28 Statuut bepaalt immers dat (op de voet van door het Koninkrijk aangegane verdragen) de Nederlandse Antillen desgewenst als lid - dus ook als geassocieerd lid - tot volkenrechtelijke organisaties kunnen toetreden.
71
Evenals bij de onafhankelijkheid treedt Aruba ook in het geval van een associatie uit het Koninkrijk en uit het Antilliaanse staatsverband. Behalve voor de basisregelingen zijn er overigens ook verschillen aan te wijzen tussen de aparte status aan de ene kant en de associatie aan de andere kant. De oorzaak hiervan is duidelijk. In het eerste geval blijft Aruba in het Koninkrijk, in het tweede geval treedt het daaruit. In beide gevallen is een gebiedsafbakening nodig, maar de wijze waarop deze moet geschieden is verschillend. Bij een aparte status blijft het Arubaanse territoir behoren tot dat van het Koninkrijk, maar dient een afbakening plaats te vinden met dat van de Nederlandse Antillen. Dit zal bij Rijkswet moeten worden geregeld. In dit verband hebben de leden Croes, Evertsz, Pourier en Voges opgemerkt dat nader moet worden geregeld of en, zo ja, welke aanpassingen in de gebiedsafbakening, dan wel compensaties noodzakelijk zijn op grond van hetgeen bij de vaststelling van internationale grenzen in het recente verleden is geregeld. Bij de associatie behoort het Arubaanse territoir niet meer tot dat van het Koninkrijk. De afbakening zal gestalte moeten krijgen in een tussen het Koninkrijk en Aruba te sluiten verdrag. De vorm en de inhoud van de samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk zijn neergelegd in het Statuut. Bij een aparte status van Aruba blijven de betreffende bepalingen de grondslag vormen voor de samenwerking met Aruba en zijn positie binnen het Koninkrijk. In geval van associatie dient voor de samenwerking met het Koninkrijk een nieuwe basis te worden gevonden. Het betreft hier voornamelijk de volgende aangelegenheden: de nationaliteit, het eventueel fungeren van de Nederlandse Koning als staatshoofd, de ontwikkelingssamenwerking, de cassatierechtspraak van de Hoge Raad, de benoeming en het ontslag van de leden van de rechterlijke macht. Als Aruba een aparte status krijgt en derhalve een deel van het Koninkrijk blijft, is er uiteraard geen behoefte aan de nationaliteitsregeling; de bewoners van Aruba die Nederlander zijn, zullen dat bij een aparte status blijven. In geval van associatie van Aruba met het Koninkrijk zal over de nationaliteitsregeling een nadere beslissing moeten worden genomen. In de internationale statenpraktijk zijn er voobeelden - met name de Cook Islands, Niue en Tokelau waarin de bevolking van het geassocieerde gebied de nationaliteit van het moederland behoudt. De in de nota van 4 april 1982 genoemde onderwerpen zullen bij een associatie alle ten principale opnieuw moeten worden bezien en met name ook in het licht van de situatie waarin Aruba anders dan voorheen en anders dan in het geval van een
72
aparte status geen deel meer uitmaakt van het Koninkrijk. Zoals in de nota is aangegeven, zal de samenwerking moeten worden neergelegd in een of meer overeenkomsten.
3.2.4.
Samenwerking
Hierboven is reeds de samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds aangestipt. Het juridische kader waarbinnen deze samenwerking zich afspeelt, is bij een aparte status van Aruba anders dan bij een associatie van dat eiland met het Koninkrijk. In het geval van een aparte status voltrekt de samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen aan de ene kant en Aruba aan de andere kant zich binnen het raamwerk van het Statuut. Het Statuut kent twee vormen van samenwerking. In de eerste plaats is er de gebonden samenwerking in Koninkrijksaangelegenheden. Daaraan wordt met name aandacht besteed in paragraaf l (Algemene bepalingen) en in paragraaf 2 (De behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk) van het Statuut. Daarnaast vindt men in het Statuut, en wel in paragraaf 3 (Onderlinge bijstand, overleg en samenwerking), de basis voor de vrijwillige samenwerking tussen de landen. De grondgedachte voor deze samenwerking vindt men in de toelichting op het Statuut, waar wordt gesteld dat de verbondenheid van de landen in het Koninkrijk mede consequenties voor hen heeft, waar zij in zelfstandigheid handelen. Ook daar dienen zij rekening met elkaar te houden, elkaar moreel en materieel te steunen en te helpen waar dit redelijkerwijs mogelijk is. De belangrijkste regels met betrekking tot deze vrijwillige samenwerking zijn neergelegd in de artikelen 36, 37 en 38. Deze artikelen bieden de mogelijkheid tot velerlei soorten van samenwerking, zowel naar vorm als naar inhoud. Artikel 36 is de statutaire basis voor de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en, in geval van een aparte status van Aruba, voor de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Aruba, alsmede voor die tussen de Nederlandse Antillen en Aruba, waarbij met name te denken valt aan de ook door Aruba aanvaarde verantwoordelijkheid voor de minder draagkrachtige eilanden. De artikelen 37 en 38 bieden de mogelijkheid om, naast overleg, te opteren voor meer geïnstitutionaliseerde vormen van samenwerking (gemeenschappelijke organen en regelingen). In het geval van een associatie van Aruba met het Koninkrijk is het juridische kader voor de samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds een andere en een meer complexe. Dit vloeit voort uit de omstandigheid dat Aruba bij een associatie geen deel meer uitmaakt van het Koninkrijk. Een en ander brengt met zich dat voor samenwerking tussen
73
het Koninkrijk en Aruba overeenkomsten moeten worden gesloten. Deze overeenkomsten worden door het Koninkrijk gesloten volgens de regels van het Statuut. Dit betekent dat, anders dan nu het geval is, ook de samenwerking tussen het Caribische gedeelte van het Koninkrijk en Aruba via het Koninkrijk loopt. Dit lijkt geen goede zaak. Die samenwerking dient te geschieden zonder tussenkomst van het Koninkrijk. Tussenkomst van het Koninkrijk betekent een stap terug in vergelijking met de huidige situatie en betekent alleen maar een drempel voor samenwerking. Het lijkt daarom gewenst dat in geval van een associatie van Aruba met het Koninkrijk aan de Nederlandse Antillen de bevoegdheid wordt gegeven geheel zelfstandig en zonder tussenkomt van (de organen van) het Koninkrijk samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met Aruba; dit uiteraard met uitzondering van de terreinen welke een Koninkrijksaangelegenheid zijn. Voor die bevoegdheden zou een voorziening moeten worden getroffen in het Statuut dan wel bij aparte Rijkswet.
3.2.5.
Voorkeur voor een aparte status
De leden Biesheuvel, Croes, Köbben en Meijs geven de voorkeur aan een aparte status van Aruba als land binnen het Koninkrijk als overgangsperiode naar de onafhankelijkheid boven de mogelijkheid van een associatieverdrag met het Koninkrijk. De leden Evertsz en Pourier hebben terzake geen voorkeur uitgesproken, alhoewel zij in verband met het zelfbeschikkingsrecht de gemaakte keuze kunnen gedogen als korte overgangsperiode naar de onafhankelijkheid. Ook het lid Voges kan als korte overgangsperiode naar de onafhankelijkheid een aparte status gedogen. De Commissie concludeert dat ervan zal worden uitgegaan dat de duur van de overgangsperiode bij de aanvang daarvan zal zijn bepaald en in ieder geval korter zal zijn dan 10 jaren.
74
3.3.
OVERDRACHT / OVERNAME VAN TAKEN
Zoals hiervoor reeds is vermeld, ging het lid Croes in zijn nota van april 1982 uit van een gelijktijdige de jure overdracht door het land van haar taken aan Aruba en van een geleidelijke de facto overname door dat eiland van die taken en bevoegdheden. Deze opzet is door de Commissie besproken en na afweging van de voor- en nadelen is de Commissie tot de conclusie gekomen dat een gelijktijdige overdracht/overname - zowel de jure als de facto - van alle taken en bevoegdheden aan/door Aruba de voorkeur verdient. De commissie is van oordeel dat een overdracht/overname, zoals voorgesteld in de nota van het lid Croes, een zware hypotheek legt op een goed functioneren van zowel het Antilliaanse staatsverband als het Arubaanse bestuursapparaat. Naarmate de tijd verstrijkt zal binnen het Antilliaanse staatsverband een steeds ingewikkelder netwerk van taken en bevoegdheden te zien zijn. Voor Aruba worden taken uitgeoefend door het bestuur van dat eilandgebied, voor de rest van de Nederlandse Antillen worden dezelfde taken uitgeoefend door de regering van de Nederlandse Antillen. De staatkundige structuur boet duidelijk aan evenwicht in. Problemen van allerlei aard worden opgeroepen. De Commissie acht een geleidelijke overdracht/overname voorts praktisch onhaalbaar, indien Aruba de voorbereidende periode tot de aparte status ongeveer twee jaren wil laten duren. Een geleidelijke overdracht/overname van alle taken en bevoegdheden zal, naar is berekend, ongeveer twaalf jaren vergen. Naar het oordeel van de Commissie verdient het veeleer de aanbeveling dat Aruba zich gedurende de voorbereidende periode voorbereidt op een gelijktijdige overname van alle taken en bevoegdheden die het op zich moet nemen, wanneer het de status van land binnen het Koninkrijk verkrijgt. Een dergelijke werkwijze heeft naar het oordeel van de Commissie belangrijke voordelen. In geval van een gelijktijdige overname kan Aruba de wettelijke, organisatorische, financiële en personele gevolgen daarvan in hun onderlinge samenhang bezien. Een geïntegreerd beleid ter zake is dan mogelijk. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse Antillen met betrekking tot de verschillende gevolgen van de overdracht van de desbetreffende taken en bevoegdheden. In geval van een gelijktijdige overdracht/overname bestaat er - ook tevoren - duidelijkheid voor alle betrokkenen, bestuurders, parlementariërs, ambtenaren en burgers. De Commissie acht deze duidelijkheid van groot belang, met name voor de rechtszekerheid. In geval van een gelijktijdige overdracht/overname krijgt men de problemen in één keer en wordt men niet, zoals bij een geleidelijke overdracht/overname, gedurende een langere periode telkens opnieuw geconfronteerd met de problemen op allerlei terrein, die een overdracht/overname van taken nu eenmaal met zich brengt. Een gelijktijdige overdracht/overname neemt, zoals hierboven
75
reeds is opgemerkt, minder tijd in beslag dan een geleidelijke overdracht/overname. Wil Aruba op het tijdstip dat het de status van land binnen het Koninkrijk verkrijgt, de taken die het krijgt toebedeeld, op verantwoorde wijze kunnen overnemen, dan zal het zich hierop terdege moeten voorbereiden. Uit het voorgaande - zie met name hoofdstuk 2 - blijkt dat die voorbereiding op velerlei terrein nodig is. Aruba heeft een projectbureau ingesteld, dat een nieuwe bestuursstructuur voor dat eiland moet ontwerpen en dat de consequenties van de overname van de taken en bevoegdheden op juridisch, organisatorisch, financieel en personeel terrein moet bezien. Bij haar werkzaamheden zal dit projectbureau de medewerking van het land de Nederlandse Antillen en die van Nederland niet kunnen ontberen. Naar het oordeel van de Commissie zouden met het land de Nederlandse Antillen afspraken moeten worden gemaakt, ten einde te verzekeren dat het projectbureau de voor zijn werkzaamheden benodigde medewerking (informatie/deskundigenhulp) verkrijgt. Gezien de daar aanwezige deskundigheid denkt de Commissie hierbij met name aan bijstand van het Departement Staatkundige Structuur Eilanden en dat van Financiën. De Commissie is van mening dat van Nederlandse zijde naar vermogen bijstand verleend zou moeten worden, indien en voor zover de benodigde deskundigheid niet op lokaal niveau aanwezig zou zijn.
76
3.4.
BEGELEIDING PLANMATIGE VOORBEREIDING ONAFHANKELIJKHEID ARUBA
De Commissie heeft zichzelf de vraag gesteld of het zinvol zou zijn dat een stuurgroep wordt ingesteld, die tot taak zou moeten krijgen de uitvoering van de op de Ronde Tafel Conferentie genomen besluiten te begeleiden. De Commissie acht de instelling van een dergelijke stuurgroep de aanbeveling te verdienen. In de stuurgroep zouden mogelijke problemen die zich bij de interpretatie, uitwerking en toepassing van de gemaakte afspraken voordoen, tot een oplossing moeten worden gebracht. In de visie van de Commissie zou de stuurgroep bij Koninklijk besluit moeten worden ingesteld. Zij zou kunnen bestaan uit zes personen. Twee leden waren door de Koninkrijksregering aan te wijzen (bij Koninklijk besluit), twee door de Antilliaanse regering (bij landsbesluit) en twee door de eilandsraad van Aruba (bij eilandsbesluit). De stuurgroep rapporteert aan de regeringen van Nederland en van de Nederlandse Antillen, alsmede aan de eilandsraad van het eilandgebied Aruba.
77
4.
POSITIE V A N
4.1.
DE
EN
EINDSITUATIE
O V E R I G E
EILANDEN
ANALYSE TAAKOPDRACHT, PUNT l.C.
Zoals in de inleiding van dit rapport al werd vermeld (zie 1.2.), ontstond binnen de Commissie een geschil over dit punt van de taakopdracht. Tijdens het topoverleg in oktober 1981 had de Nederlandse regering als haar opvatting te kennen gegeven dat er een onverbrekelijke band bestaat tussen de onafhankelijkheid van Aruba en die van de overige eilanden; het onafhankelijk worden van Aruba zou dan ook onmiskenbare gevolgen hebben voor de relatie tussen Nederland en de overige eilanden van de Nederlandse Antillen. De Antilliaanse regering heeft deze stellingname bestreden. De Commissie kreeg onder meer tot taak: "te onderzoeken in welke positie en eindsituatie, als gevolg van het onafhankelijk worden van Aruba, de overige eilanden, gezamenlijk of afzonderlijk, zouden kunnen komen te verkeren." Tijdens de eerste bijeenkomst van de Commissie bleek dat de leden Gorsira, Pourier en Voges van mening waren dat onder "eindsituatie" niet mocht worden verstaan "onafhankelijkheid". Aangezien over dit twistpunt geen overeenstemming kon worden bereikt, besloot de Commissie het gerezen geschil voor te leggen aan haar opdrachtgeefster, de Koninkrijksregering, en haar werkzaamheden op te schorten in afwachting van een uitspraak. Uit het antwoord van de Koninkrijksregering bleek onder andere dat Nederland de mening bleef toegedaan dat bij het onafhankelijk worden van Aruba de vraag naar het onafhankelijk worden van de andere eilanden van de Nederlandse Antillen logischerwijze naar voren komt. De Antilliaanse regering bleef de mening toegedaan dat, onafhankelijk van de beslissing van Aruba, de andere eilanden hun eigen politieke toekomst zouden moeten kunnen bepalen en dat de bevolkingen van de andere eilanden zich nog niet definitief hebben uitgesproken op welke wijze zij gebruik wensen te maken van het zelfbeschikkingsrecht. Om de werkzaamheden van de Commissie niet in gevaar te brengen, besloot de Koninkrijksregering dat de Commissie bij het inventariseren van de mogelijkheden van een toekomstige eindsituatie van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen de onafhankelijkheid van deze eilanden buiten beschouwing zou laten (zie bijlage II).
78
4.2.
POSITIE VAN DE OVERIGE VIJF EILANDEN
De leden Evertsz, Pourier en Voges zouden het liefst zien dat de zes eilanden van de Nederlandse Antillen op enigerlei wijze een staatkundige eenheid zouden blijven vormen; een wens die ook door de leden Biesheuvel, Köbben en Meijs wordt onderschreven. Evenals de regering van de Nederlandse Antillen in haar nota voor het topoverleg te Den Haag naar voren bracht, zijn zij de vaste overtuiging toegedaan dat voor alle zes eilanden een continuering van de staatkundige eenheid, in welke vorm ook, de meeste voordelen biedt voor het welzijn van de bevolking; zij blijven geloven in een "Antillen van de zes". Nu echter Aruba de wens te kennen heeft gegeven zijn eigen weg te gaan, bestaat er tussen de leden Evertsz, Pourier en Voges geen verschil van mening over de vraag of de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen al of niet in een staatsrechtelijk verband bij elkaar dienen te blijven. Zij zijn van oordeel dat er een keuze kan worden gemaakt uit diverse mogelijkheden die een blijvend samengaan van de vijf eilanden in een nieuwe staatsrechtelijke constructie duurzaam zullen waarborgen. In deze constructie zal tevens recht worden gedaan aan de wensen die elk eiland heeft. Volgens hen is het echter primair een zaak en verantwoordelijkheid van de eilanden zelf voor welke vorm van staatsrechtelijke samenwerking uiteindelijk door hen zal worden geopteerd. Tenslotte hebben zij te kennen gegeven dat de ten aanzien van het onafhankelijke Aruba te treffen regelingen generlei precedent mogen vormen voor de te zijner tijd bij de onafhankelijkheid van de vijf andere eilanden te treffen regelingen.
79
5.
HET EN
S A M E N W E R K I N G S V E R B A N D DE
R E L A T I E
M E T
N E D E R -
L A N D
5.1.
DE SAMENWERKING GEDURENDE DE OVERGANGSPERIODE
5.1.1.
Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba gedurende de overgangsperiode
5.1.1.1.
Voorstel-Voges
De Commissie acht samenwerking tussen de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds voor beide landen van groot belang. In de eerste plaats gaat het daarbij om de samenwerking tijdens de overgangsperiode. Uitgangspunt in de discussies daarover was dat Aruba tijdens die periode de status van land binnen het Koninkrijk zou innemen. De gesprekken over samenwerking zijn met name gevoerd aan de hand van een door het lid Voges ingediende nota over de samenwerking van de Nederlandse Antillen en Aruba en een door hem daarbij gevoegde Proeve van een ontwerp-Unieverdrag van de Nederlandse Antillen en Aruba. In hoofdlijnen komen inhoud en vorm van de door het lid Voges voorgestelde samenwerking op het volgende neer. Voorzien wordt in de oprichting van een Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Basis voor deze Unie is een Unieverdrag waarin de Unie-organen hun regeling vinden, alsmede de aangelegenheden welke door die Unie worden behartigd. Volgens de Proeve van een ontwerp-Unieverdrag zouden de volgende aangelegenheden door de Unie behartigd moeten worden: 1. het Constitutioneel Hof en zijn rechtsmacht; 2. de rechtspraak; 3. de grondrechten, onverminderd de opdracht tot waarborging daarvan aan het Koninkrijk; 4. het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering en de regeling van het notarisambt; 5. het muntstelsel, het bankwezen en het deviezenverkeer; 6. de financiële verhoudingen tussen de landen; 7. het ondersteuningsfonds voor de kleine eilanden; 8. het vrije verkeer van personen en goederen tussen de landen; 9. de mijnbouwwetgeving; 10. de posterijen en de telecommunicatie; 11. de scheepvaart, voor zover deze geen aangelegenheid van het Koninkrijk is;
80
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
de luchtvaart; de arbeidswetgeving; het onderwijs; de gezondheidszorg; de directe en indirecte belastingen? het stelsel van sociale verzekeringen; de meteorologische dienst.
Deze aangelegenheden zouden volgens de Proeve moeten worden behartigd door een Raad van Unieministers en een Unieparlement, terwijl tevens is voorzien in de oprichting van een Constitutioneel Hof. Belangrijk uitgangspunt bij de samenstelling van de Unie-organen is de gelijkwaardigheid van beide partners. Daarom is de samenstelling zo veel mogelijk gebaseerd op het beginsel van pariteit. Voorgesteld is een Raad van Unieministers, die bestaat uit drie ministers aangewezen door en uit de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen en drie ministers aangewezen door en uit de Raad van Ministers van Aruba. De landen zijn vrij in de aanwijzing der ministers en deze kan verschillen naar gelang de in de Raad te behandelen onderwerpen. Het voorzitterschap wordt om het jaar afwisselend door een minister van een van beide landen vervuld. Het gaat hier niet om een ministerraad in de gebruikelijke zin. Hij wordt niet geformeerd, zijn voortbestaan is niet afhankelijk van het vertrouwen van een meerderheid van een Unieparlement en hij bestaat niet uit vaste leden. Voor wat de relatie tussen de ministers en het Unieparlement betreft, zij nog opgemerkt dat de ministers wel verantwoording verschuldigd zijn aan het Unieparlement, in die zin dat zij antwoord dienen te geven op aan hen gestelde vragen, maar het Unieparlement mist het sanctiemiddel een minister tot aftreden te dwingen, die zich niet naar genoegen tegenover het Unieparlement heeft verantwoord. In de laatstgenoemde zin zijn de ministers enkel verantwoording verschuldigd aan het parlement van hun land. In de ministerraad kunnen alleen besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Zo is voor de indiening van ontwerpUnieverordeningen en voor de goedkeuring van door het Unieparlement aanvaarde initiatiefvoorstellen de ondertekening daarvan door ten minste vier van de zes Unieministers vereist. Het Unieparlement zou volgens de Proeve moeten bestaan uit tweeëndertig leden, in beginsel aan te wijzen door en uit de parlementen van de beide landen. Het gaat hier om twintig Antilliaanse leden en twaalf Arubaanse leden. Aangezien overwogen wordt om in de Nederlandse Antillen nieuwe stijl het aantal Statenleden op twintig te brengen (drie gekozen door Bonaire, twaalf gekozen door Curaçao, één gekozen door Saba, één gekozen door Sint Eustatius en drie gekozen door Sint Maarten), zullen deze twintig Statenleden precies het Antilliaanse deel van het Unieparlement uitmaken. Aruba zal in zijn eigen Grondwet de aanwijzing van zijn leden moeten regelen. Die aanwijzing dient te geschieden op grondslag van
81
evenredige vertegenwoordiging. Besluiten worden door het parlement met volstrekte meerderheid van de stemmende leden genomen. Voorzien is in een niet-overstemmingsclausule en wel in die zin dat een voorstel - hoewel het een meerderheid van stemmen heeft verkregen - niet is aanvaard wanneer alle Curaçaose of alle Arubaanse leden van het ünieparlement daartegen hebben gestemd. Het parlement heeft het recht van initiatief. Aanvaarde initiatiefvoorstellen behoeven, zoals gezegd, de goedkeuring van de Raad van Unieministers. Tenslotte wordt de instelling van een Constitutioneel Hof voorgesteld, bestaande uit vijf leden; twee aangewezen door de Staten van de Nederlandse Antillen, twee aangewezen door het Arubaanse parlement en een voorzitter, door de vier leden in gezamenlijk overleg aangewezen. Het Constitutioneel Hof is in het enige en hoogste ressort bekleed met de rechtsmacht met betrekking tot alle geschillen die mochten rijzen aangaande de uitvoering van het Unieverdrag en aangaande de onderlinge verhouding en samenwerking der landen. Tevens is het belast met de toetsing van Unieverordeningen aan het Unieverdrag en van wettelijke regelingen van deze landen aan Unieregelingen. 5.1.1.2.
Unie-aangelegenheden
Zoals hierboven reeds is gezegd, heeft de Commissie haar besprekingen over samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba met name gevoerd aan de hand van de voorstellen van het lid Voges. De Commissie heeft daarbij de Proeve van een Unieverdrag niet tot in ieder detail bezien, maar zich beperkt tot enkele hoofdpunten. In de eerste plaats gaat het daarbij om de vraag welke aangelegenheden door de Unie behartigd zouden moeten worden. Welke aangelegenheden in de visie van het lid Voges door de Unie behartigd zouden moeten worden, is hierboven reeds beschreven. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs hebben zich op het standpunt gesteld dat de samenwerking zich zal moeten uitstrekken tot al die onderwerpen, waarop een gezamenlijke behartiging van belangen een onmisbare voorwaarde vormt voor een weerbare zelfstandigheid van de landen. Daarvan uitgaande moeten naar het oordeel van deze leden in ieder geval in de samenwerking worden ingebracht (minimum-pakket): 1. het Constitutioneel Hof; 2. de regeling van de rechterlijke organisatie en de rechtspraak in tweede instantie; 3. de grondrechten; 4. de vaststelling van de wetboeken inzake het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering en de regeling van het notarisambt;
82
5.
6. 7. 8. 9. 10.
al die onderwerpen van het monetaire en economische beleid die onontbeerlijk zijn voor het behoorlijk functioneren van een monetaire unie, zoals: het monetaire handvest, de Centrale Bank, het verkeer van beroepspersonen, het goederenverkeer, het loon-, prijsen tariefbeleid, het investerings- en vestigingsbeleid (faciliteitenregeling) en de wetgeving ter zake van de directe en indirecte belastingen; de telecommunicatie; de luchtvaart; de onderwijswetgeving conform het Rapport van de Koninkrijkswerkgroep en het hoger (beroeps-)onderwijs; de hoofdlijnen van het buitenlands en defensiebeleid (althans in de eindsituatie) ; de steun en bijstand aan de kleine eilanden.
Het lid Croes kon zich wel met het door de Nederlandse leden ingenomen standpunt verenigen, maar niet met de daaraan gegeven uitwerking. Naar zijn oordeel zouden de volgende aangelegenheden door de Unie behartigd dienen te worden: 1. het Hof van Justitie; 2. de minimum-wetgeving inzake ambtenaren en werklieden in landsdienst; 3. de klassieke en sociale grondrechten; 4. de gemeenschappelijke munt en het monetaire handvest (zie biz. 71 van het Rapport van de Koninkrijkswerkgroep) ; 5. de vrijhandelszone van een aantal, nog nader overeen te komen, lokaal geproduceerde goederen; 6. de financiële verhoudingen tussen de landen; 7. het solidariteitsfonds voor de kleine eilanden; 8. de scheepvaart; 9. de arbeidswetgeving (voor wat betreft de minimumwetgeving in verband met internationale verplichtingen); 10. de meteorologische dienst; 11. de basiswetgeving inzake de volksverzekeringen (met dien verstande dat de uitvoering, heffing, inning en uitkering landelijk geschiedt); 12. de telecommunicatie (met dien verstande dat het niet ten nadele mag werken van het beleid) ; 13. de luchtvaartwetgeving (met name de veiligheidsvoorschriften) , mits dit niet belemmerend werkt voor het luchtvaartbeleid. Daarnaast stelde het lid Croes nog twee andere vormen van samenwerking voor. Het gaat hier om de zogenaamde parallelle en concordante wetgeving. Dfc inhoud van de volgende landelijke regelingen zouden volgens hem gelijkluidend moeten zijn (parallelle wetgeving): a. het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering; b. het Wetboek van Strafvorderxng; c. het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht; d. de regeling van het notarisambt. Deze regelingen kunnen alleen in onderling overleg en op een gelijktijdig tijdstip - zij het wel door de organen van
83
de beide landen - worden gewijzigd. Vervolgens zouden volgens het lid Croes de volgende onderwerpen - wederom door de organen van beide landen - zo veel mogelijk op overeenkomstige wijze moeten worden geregeld: a. het Burgerlijk Wetboek; b. het Wetboek van Koophandel; c. het bijzonder deel van het Wetboek van Strafrecht; d. de gezondheidszorg; e. de onderwijswetgeving ten aanzien van leerplannen en van opleidingseisen leerkrachten voor wat betreft kleuter-, basis-, voortgezet algemeen vormend en hoger beroepsonderwijs. f. de wetgeving inzake invoerrechten, belastingen en accijnzen. De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben zich met het standpunt van de leden Biesheuvel, Köbben en Meijs en met de uitwerking daarvan kunnen verenigen. Zij zijn van oordeel dat de door deze leden voorgestelde lijst van onderwerpen (minimum-pakket) aangevuld moet worden met de mijnbouwwetgeving en met de onderwerpen waarover tussen hen en het lid Croes overeenstemming bestaat. Dit betekent dat aan het minimum-pakket zouden moeten worden toegevoegd: - de mijnbouwwetgeving; de financiële verhoudingen tussen de landen; de scheepvaart; - de arbeidswetgeving (voor wat betreft de minimumwetgeving in verband met internationale verplichtingen) ; de meteorologische dienst; de basiswetgeving inzake de volksverzekeringen (met dien verstande dat de uitvoering, heffing, inning en uitkering landelijk geschiedt). De Commissie heeft nog een uiterste poging gedaan om overeenstemming te bereiken over een pakket van onderwerpen, dat in elk geval tot aangelegenheid van de Unie gerekend moet worden: 1. het Constitutioneel Hof; 2. de rechtspraak in tweede instantie en de regeling van de rechterlijke organisatie; 3. de grondrechten; 4. de vaststelling van de wetboeken inzake het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering en de regeling van het notarisambt; 5. de telecommunicatie; 6. de luchtvaartwetgeving en een gezamenlijke luchtvaartmaatschappij; 7. de hoofdlijnen van het buitenlands beleid (binnen de marges van het Statuut); 8. de steun en bijstand aan de minder draagkrachtige eilanden ; 9. de financiële verhoudingen tussen de landen; 10. de scheepvaart;
84
11. 12. 13. 14. 15.
16. 17.
de arbeidswetgeving (voor wat betreft de minimumwetgeving in verband met internationale verplichtingen); de meteorologische dienst; de basiswetgeving inzake de volksverzekeringen (met dien verstande dat de uitvoering, heffing, inning en uitkering landelijk geschiedt) ; de wetgeving (gemeenschappelijk of op zijn minst gelijkluidend) met betrekking tot de gezondheidszorg; de wetgeving (gemeenschappelijk of op zijn minst gelijkluidend) ten aanzien van leerplannen en van opleidingseisen van leerkrachten van het kleuter-, basis-, voortgezet algemeen vormend en hoger (beroeps-)onderwijs; de exploitatie van de bodemrijkdommen; een monetaire samenwerking onder de voorwaarden genoemd in paragraaf 2.8., zoals daar nader aangevuld door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges.
De leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges konden zich tenslotte met dit pakket van toekomstige Unie-aangelegenheden verenigen. Het lid Croes kon zich met de punten 2 (voor wat betreft de rechterlijke organisatie in eerste aanleg), 4, 14, 15, 16 en 17 niet verenigen, mede onder verwijzing naar het pakket, zoals door hem eerder in deze paragraaf is geformuleerd.
Geconcludeerd moet worden dat er binnen de Commissie geen overeenstemming bestaat over de onderwerpen die in de Unie worden ingebracht. De leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges verbinden hieraan de conclusie dat er inhoudelijk onvoldoende basis is voor een hechte en duurzame samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Het lid Croes is van oordeel dat de voorstellen die van Arubaanse zijde zijn gedaan, wel een basis kunnen vormen voor een dergelijke samenwerking. Hij verwijst hierbij met name naar de aard en de inhoud van het samenwerkingsverdrag tussen een aantal afhankelijke en onafhankelijke Oost-Caribische micro-staten (The Organization of Eastern Caribbean States, 18 juni 1981). 5.1.1.3.
Raad van Unieministers
Een volgend onderwerp waarover met name binnen de Commissie is gesproken, is dat van de samenstelling van en de besluitvorming binnen de Raad van Unieministers. Zij vormen een wezenlijk bestanddeel van de voorstellen over de Unie. Door de paritaire samenstelling van en de voorgestelde besluitvorming in de Raad van Unieministers wordt volledig recht gedaan aan de gelijkwaardigheid van de beide partners in de Unie en wordt voorkomen dat een van beide overstemd wordt en geconfronteerd wordt met tegen zijn wil genomen
85
beslissingen. Wordt volgens de Proeve formeel de aanvaarding van een voorstel door vier ministers voorgeschreven, in de meeste gevallen zal het gaan om een besluitvorming op basis van consensus. Meestal immers zullen de Antilliaanse c.q. Arubaanse ministers een zelfde standpunt innemen. Het ligt in de lijn dat voorstellen, voordat zij in de Raad van Unieministers aan de orde komen, worden behandeld in de ministerraden van de beide landen en dat deze ter zake een standpunt innemen. Indien individuele ministers daarvan afwijken, zal dit waarschijnlijk tot een kabinetscrisis leiden. De paritaire samenstelling en de vereiste procedure van besluitvorming herbergen het risico van patstellingen in zich. De Commissie, van mening zijnde dat patstellingen doorbroken moeten kunnen worden, heeft daarvoor de volgende procedure uitgewerkt: a.
De Raad van Unieministers bestaat uit de ministerpresident van de Nederlandse Antillen en twee ministers, door de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen uit zijn midden aangewezen, en uit de minister-president van Aruba en twee ministers, door de Raad van Ministers van Aruba uit zijn midden aangewezen. De Raden van Ministers zijn in de aanwijzing van de ministers vrij.
b.
Als voorzitter van de Raad van Unieministers fungeren telkens voor een periode van een half jaar de ministerpresident van de Nederlandse Antillen en de ministerpresident van Aruba. Bij verhindering van de voorzitter treedt de waarnemend minister-president van het desbetreffende land als zodanig op.
c.
De voorzitter roept de Raad zo dikwijls in vergadering bijeen als hij dit nodig oordeelt of als de ministerpresident van het andere land dit verlangt.
d.
De Raad kan slechts beslissingen nemen, indien van elk der landen drie ministers aanwezig zijn.
e.
De beslissingen van de Raad worden bij meerderheid der stemmen genomen.
f.
Bij het staken der stemmen wordt een beslissing tot een volgende vergadering uitgesteld, welke binnen twee weken dient te worden gehouden.
g.
Staken de stemmen opnieuw, dan is de voorzitter bevoegd een nader voorstel te doen dat zoveel mogelijk rekening houdt met de beraadslagingen binnen de Raad. Staken de stemmen over dat voorstel, dan wordt het geacht te zijn aangenomen.
Deze methode biedt, naar het oordeel van de Commissie, een vrij eenvoudige mogelijkheid om patstellingen te doorbreken. Zij doorbreekt - het moet worden toegegeven - de pariteit in de samenstelling van de Raad van Unieministers, maar zij is in die zin op gelijkwaardigheid tussen de beide partners in het samenwerkingsverband gebaseerd, dat beide in gelijke
86
mate met de daarmee gepaard gaande voordelen respectievelijk nadelen worden geconfronteerd. In dit opzicht wordt het beginsel van gelijkwaardigheid recht gedaan. Enkele kanttekeningen zijn op hun plaats: ad a.
Een permanent lidmaatschap van de ministers-president biedt het grote voordeel van continuïteit in de Raad van Unieministers, terwijl ook in verband met hun bijzondere verantwoordelijkheid voor de eenheid van het regeringsbeleid van hun land een permanent lidmaatschap aangewezen is. Voor het overige zullen met name die ministers aan de vergaderingen van de Raad deelnemen, wier onderwerpen in het bijzonder aan de orde komen.
ad b.
Anders dan in de Proeve wordt hier voorgesteld om het voorzitterschap niet elk jaar, maar elk half jaar te laten wisselen. Dit zal beide partners meer doen beseffen dat het voordeel van het voorzitterschap slechts een tijdelijke zaak is en dat daarmee met grote zorgvuldigheid dient te worden omgesprongen.
ad c.
Het ligt in de rede dat beide partners een bijeenroepen van de Raad moeten kunnen bewerkstelligen. Daarbij fungeren de beide ministers-president als woordvoerder voor hun land.
ad d.
Gezien de samenstelling van de Raad (twee maal drie) ligt het voor de hand dat de Raad voltallig moet zijn om beslissingen te kunnen nemen.
ad e.
Dit voorschrift houdt een normaal meerderheidsvereiste in. Materieel zal het zo zijn (zie ook hiervoor) dat, wordt een voorstel aangenomen of verworpen, dit met eenparigheid van stemmen zal geschieden.
ad f.
Het ligt voor de hand dat, wanneer de stemmen staken, een volgende vergadering binnen een vastgestelde termijn dient plaats te vinden. Mede in verband met het wisselende voorzitterschap dient op de voorhand te worden voorkomen dat vergaderingen op de lange baan worden geschoven. De tussenliggende termijn dient te worden benut om politiek tot een oplossing te komen. Niet vergeten mag immers worden dat in een samenwerkingsverband zoals is voorgesteld politieke oplossingen altijd verre de voorkeur verdienen boven welke juridische doorbreking van patstellingen dan ook.
ad g.
Door deze procedure behoeft niet altijd een beslissing te worden geforceerd. Het is ook de vraag of dat in alle gevallen wenselijk of nodig is. De voorgestelde procedure biedt de ruimte om waar nodig tot een beslissing te komen en om waar wenselijk de zaak uit te stellen. Het geeft aan de voorzitter de bevoegdheid om, wanneer in tweede instantie de stemmen weer staken, een nader voorstel te doen waarbij zo
87
veel mogelijk rekening wordt gehouden met de beraadslagingen binnen de Raad. Staken de stemmen over dit voorstel, dan wordt het geacht te zijn aangenomen; in feite komt de doorslaggevende stem van de voorzitter in derde instantie om de hoek kijken. Het is aan de voorzitter om te beoordelen of een beslissing niet langer uitgesteld kan worden. Doet hij een voorstel, dan rust op hem de taak een uiterste poging te doen beide partijen op één lijn te brengen. Een goed functioneren van de voorzitter in dit opzicht is van groot belang voor het samenwerkingsverband. Acht de voorzitter de zaak nog niet rijp voor een beslissing en doet hij geen nader voorstel, dan blijft de zaak op de agenda van de Raad van Unieministers staan en dient alsnog gezocht te worden naar een politieke oplossing. Mocht dit niet lukken, dan zou de procedure kunnen worden herhaald, met dien verstande dat bij het staken der stemmen de voorzitter wel met een nader voorstel zal komen. Het lid Croes tekent aan dat hij de voorkeur geeft aan een procedure waarin bij staking van stemmen het voorstel wordt geacht te zijn verworpen, aangezien deze de ministers zou noodzaken tot meer overleg vóór het nemen der beslissing. Het nadeel van die procedure is evenwel dat door de niet doorbroken patstelling een beslissing kan uitblijven juist daar waar handelen geboden is. Daarom kan hij de geschetste procedure in deze paragraaf aanvaarden. Hij acht evenwel daarbij van belang een beperkte lijst van vitale onderwerpen die van deze procedure dienen te zijn uitgezonderd. De Commissie hecht eraan op te merken dat uitgangspunt bij de samenwerking dient te zijn dat gestreefd moet worden naar een politieke oplossing van eventuele conflicten. Daarmee en niet met een juridische procedure, hoe nodig deze ook moge zijn, is de Unie het meeste gebaat. 5.1.1.4.
Unieparlement
De Commissie heeft ingestemd met de voorstellen van het lid Voges met betrekking tot de samenstelling van het Unieparlement en de niet-overstemmingsclausule. Aan de orde is voorts geweest de vraag of het Unieparlement, zoals werd voorgesteld, wetgevende bevoegdheid zou moeten hebben dan wel alleen een adviserende rol toebedeeld zou moeten krijgen. In het laatste geval zouden de gemeenschappelijke regelingen gelijkluidend en gelijktijdig door de wetgever van elk der landen moeten worden vastgesteld. Men duidt dit aan met de term "parallelle wetgeving". Naar het oordeel van de Commissie is voor de goede functionering van het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse
88
Antillen en Aruba onontbeerlijk dat het Unieparlement wetgevende bevoegdheid bezit ten aanzien van Unie-aangelegenheden. Slechts een gezamenlijk beraadslagen en besluiten door parlementariërs van beide landen biedt de mogelijkheid dat men luistert naar en rekening houdt met elkanders argumenten. Dit komt de Commissie voor als een noodzakelijke voorwaarde voor - het voortbestaan van - een hechte en duurzame samenwerking. Daarnaast zijn nog enkele kanttekeningen van meer praktische aard te plaatsen. Bij gemeenschappelijke regeling gaat het telkens om één wetgevingsprodukt, terwijl het bij parallelle wetgeving om afzonderlijke regelingen gaat, zij het dat hun inhoud eensluidend is. Dit heeft met name ook gevolgen voor de voorbereiding en de procedure van wetgeving. Kan bij parallelle wetgeving de voorbereiding op ambtelijk en ministerieel niveau gezamenlijk geschieden, daarna scheiden de wegen van de ontwerpen zich. Een ontwerp wordt ingediend bij de parlementen van beide landen. Ieder der parlementen kan het ontwerp aanvaarden dan wel verwerpen, maar zij kunnen daarin ook wijzigingen aanbrengen (recht van amendement). De mogelijkheid is derhalve zeer wel aanwezig dat deze gescheiden parlementaire behandeling leidt tot een verschillend resultaat. Aangezien parallelle wetgeving gelijkluidend moet zijn, dienen procedure- en conflictenregels te worden ontworpen die dat garanderen. Dit zal de wetgevingsprocedure er niet eenvoudiger op maken en zal met name ook tot gevolg hebben dat dit proces aanmerkelijk langer gaat duren. Het is daarom dat de Commissie ook uit praktische overwegingen de voorkeur geeft aan gemeenschappelijke wetgeving boven parallelle wetgeving. Het werkt nu eenmaal efficiënter wanneer (delen van) beide parlementen te zamen komen om over ontwerp-regelingen te beraadslagen en te besluiten, dan dat zij dit afzonderlijk zouden doen. 5.1.1.5.
Constitutioneel Hof en Hof van Justitie
De Commissie acht de instelling van een Constitutioneel Hof van groot belang. Dit Hof, dat zou kunnen bestaan uit een beperkt aantal rechters, zou bij uitsluiting bevoegd moeten zijn tot de berechting van geschillen welke eventueel rijzen aangaande de uitvoering van het Unieverdrag en aangaande de onderlinge verhouding en samenwerking van de landen. Het Hof zou tevens belast moeten worden met toetsing van wettelijke regelingen van de landen aan Unieregelingen. Wat de gewone rechtspraak betreft is de Commissie van oordeel dat de rechtspraak in tweede instantie gemeenschappelijk dient te zijn. Dit betekent dat er voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba een gezamenlijk Hof van beroep (Hof van Justitie van de Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba) moet komen. Dit Hof zou tot taak moeten krijgen te oordelen
89
in hoger beroep over de vonnissen en beschikkingen van de gerechten in eerste aanleg. Tevens zou het belast moeten worden met het toezicht op de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen. Hoewel de leden Evertsz, Pourier en Voges in eerste instantie de voorkeur gaven aan een gemeenschappelijke rechtspraak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, gaan zij ermee akkoord dat de rechtspraak in eerste aanleg op landsniveau geschiedt en dat alleen de rechtspraak in hoger beroep door een gemeenschappelijk Hof wordt uitgeoefend. Denkbaar zou zijn de constitutionele rechtspraak en de gewone rechtspraak in hoger beroep aan één rechterlijk orgaan op te dragen en niet aan twee instanties, zoals de Commissie heeft voorgesteld. De Commissie heeft de eerste mogelijkheid overwogen, maar heeft gemeend hiertoe niet te moeten adviseren. De constitutionele rechtspraak is van een geheel andere aard dan de gewone rechtspraak. Dit verschil in taak werkt door in de positie, bevoegdheden en samenstelling van het orgaan. Het verdient daarom naar het oordeel van de Commissie de voorkeur twee afzonderlijke rechterlijke instanties in te stellen. Dat bevordert de duidelijkheid en voorkomt misverstanden. Dit behoeft niet uit te sluiten dat het Constitutioneel Hof, voor wat bemanning en administratieve ondersteuning betreft, put uit het Hof dat is belast met de gewone rechtspraak. In principe gaat het - en dient het naar het oordeel van de Commissie te gaan om twee verschillende instellingen. 5.l.l.6.
Samenvatting
Over de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba tijdens de overgangsperiode stelt de Commissie samenvattend, dat zij deze van groot belang acht voor beide landen, dat over de inhoud van die samenwerking op een aantal belangrijke punten geen overeenstemming bestaat, terwijl dat wel het geval is ten aanzien van de vorm waarin de samenwerking gegoten zou moeten worden.1) Gezien de onverbrekelijke samenhang tussen vorm en inhoud van het hechte en duurzame samenwerkingsverband moet tenslotte worden geconcludeerd dat geen overeenstemming bestaat over de totstandkoming van een hecht en duurzaam samenwerkingsverband.
l)
Voor wat betreft de vorm van een mogelijke Unie zij verwezen naar bijlage IV, Proeve van een Unieverdrag van de Nederlandse Antillen en Aruba van de hand van mr. J.A.B. Janus.
90
5.1.2.
De samenwerking binnen het Koninkrijk gedurende de overgangsperiode
Voor wat betreft de overgangsperiode naar de onafhankelijkheid van Aruba heeft de Commissie haar voorkeur uitgesproken voor een aparte status van Aruba als land binnen het Koninkrijk boven de mogelijkheid van een associatieverdrag. De Commissie gaat ervan uit dat een beslissing ter zake op de Ronde Tafel Conferentie (R.T.C.) zal worden genomen. Zij is van oordeel dat de duur van de overgangsperiode - inclusief het deel van deze periode waarin Aruba een aparte status heeft - bij de aanvang daarvan zal zijn bepaald en dat de gehele overgangsperiode in elk geval korter zal zijn dan de tijdens de vorige R.T.C, genoemde termijn van tien jaren. Indien wordt besloten Aruba gedurende de overgangsperiode de status te verlenen van land binnen het Koninkrijk, dan heeft dit gevolgen voor het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, voor de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en voor de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (E.R.N.A.). Aruba treedt dan immers uit het Antilliaanse staatsverband, maar nog niet uit het Koninkrijksverband waarin het als het ware de plaats inneemt die voorheen door Suriname werd ingenomen. Voor wat het Statuut betreft betekent dit in de eerste plaats dat in de preambule en in een aantal artikelen "Suriname" moet worden vervangen door "Aruba". Daarbij zal het niet kunnen blijven. Paragraaf 5 van het Statuut bevat de overgangs- en slotbepalingen. Met uitzondering van artikel 55, dat de procedure voor wijziging van het Statuut voorschrijft, zijn zij niet meer van toepassing. In die artikelen kan "Suriname" niet worden vervangen door "Aruba", terwijl - hoewel uit wetstechnisch oogpunt bezien mogelijk het vreemd zou aandoen "Suriname" daar te laten staan. Die bepalingen, het gaat om de artikelen 54 en 56 t/m 62, waren te schrappen. Wel zal moeten worden bezien of in verband met het verkrijgen van de status van land door Aruba nieuwe overgangsbepalingen nodig zijn. De overeen te komen datum met betrekking tot de beëindiging van de Koninkrijksband met Aruba ware op te nemen in het Statuut. Met betrekking tot de gevolgen voor de Staatsregeling en de E.R.N.A. wordt hier volstaan met verwijzing naar 2.2.2., waar de gevolgen van de onafhankelijkheid van Aruba zijn beschreven voor de rechtsorde van de Nederlandse Antillen. Deze zijn dezelfde als in geval van een aparte status voor Aruba. Zowel in het geval van onafhankelijkheid als in dat van een aparte status verlaat Aruba immers het Antilliaanse staatsverband. Aruba zal, als land binnen het Koninkrijk, evenals de Nederlandse Antillen thans, kunnen beschikken over bepaalde
91
bevoegdheden tot het zelfstandig behartigen van buitenlandse aspecten van autonome aangelegenheden. De uitoefening van deze bevoegdheden dient zich uiteraard af te spelen binnen het kader van de in Koninkrijksverband bestaande regels met betrekking tot de eenheid van buitenlands beleid. Mochten zich daarbij conflicten voordoen tussen landen van het Koninkrijk, dan zullen deze binnen de Koninkrijksregering tot een oplossing moeten worden gebracht. De Commissie, met uitzondering van het lid Croes, meent een aparte status of een associatie van Aruba als overgangsperiode naar de onafhankelijkheid niet te kunnen aanbevelen, wanneer Aruba niet deelneemt aan een hecht en duurzaam samenwerkingsverband met de Nederlandse Antillen in het kader van een Unie op basis van een constructie als bijvoorbeeld beschreven in de Nota-Voges (zie 5.1.1.). Mocht zulk een planmatige voorbereiding van de onafhankelijkheid van Aruba niet mogelijk zijn, dan lijkt het beter dat Aruba streeft naar een onafhankelijkheid op korte termijn, die wel planmatig, maar in versneld tempo ware voor te bereiden. Ook in dat geval ware, naar het oordeel van de Commissie, te streven naar een samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Over de vorm van een dergelijke Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba bestaan, zoals in 5.1.1. is uiteengezet, geen onoverkomelijke meningsverschillen. Helaas kan niet hetzelfde worden gezegd over de inhoud daarvan. Geconcludeerd moet worden dat er binnen de Commissie geen overeenstemming bestaat over essentiële onderwerpen die tot aangelegenheden van de Unie gerekend moeten worden. Derhalve bestaat er onvoldoende basis voor het door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges beooqde hechte en duurzame samenwerkingsverband. Het lid Croes is van oordeel dat het door hem voorgestelde samenwerkingsverband de tijd moet worden gegeven om te kunnen welslagen. Dan kan naar zijn oordeel aan de hechte en duurzame samenwerking te zijner tijd het predikaat "levensvatbaar" worden toegekend. Hij heeft daarbij benadrukt dat welke samenwerkingsvorm ook tussen eilanden met ieder een eigen identiteit,dient te rusten op drie pijlers, te weten vrijwilligheid, wederzijds respect en onderling vertrouwen.
5.1.3.
Het solidariteitsfonds
Het uittreden van Aruba uit het huidige Antilliaanse staatsverband heeft per saldo een negatief effect op de begroting van het land de Nederlandse Antillen van NAf 20 à 25 mln (zie 2.9.). De minder draagkrachtige eilanden zijn bevreesd dat zij door het uittreden van Aruba in een ongunstigere financiële positie komen. Zij zijn immers voor hun begroting voor een groot deel afhankelijk van de landsbijdragen. De Commissie is van oordeel dat de financieel minder draag-
92
krachtige eilanden in de nieuwe situatie dezelfde garantie qua begrotingshulp geboden moet worden als thans is vastgelegd in de E.R.N.A. (onder meer artikelen 110, sub 3, en 126, sub 3). De vrees bestaat echter dat de Nederlandse Antillen daartoe niet in staat zijn, waardoor voor de minder draagkrachtige eilanden een afzonderlijke regeling noodzakelijk zou zijn. De Commissie heeft hiertoe de gedachte uit het Rapport van de Koninkrijkswerkgroep van een solidariteitsfonds nader uitgewerkt. De kleine eilanden ontvangen thans op jaarbasis NAf 45 a 50 mln, waarvan ongeveer de helft bestaat uit ontwikkelingshulp. De leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s zijn van mening dat, voor zover Nederland zou moeten participeren in de lopende uitgaven, deze participatie beperkt van omvang dient te zijn en ingebracht dient te worden onder het ontwikkelingsplafond voor de Antillen (zie 5.2.2.1., sub e.). Aruba en Curaçao zouden in het fonds kunnen bijdragen in een verhouding van l : 2,5. Alle bijdragen zijn waardevast. Zij vragen zich af of Sint Maarten, gezien zijn potentiële belastingcapaciteit, nog langer in aanmerking komt voor algemene begrotingsbijdragen uit het solidariteitsfonds. De toewijzing der gelden ware door een fondsbestuur te geschieden, waarin de donors Aruba, Curaçao en Nederland actief stemrecht zouden kunnen hebben en de ontvangende eilanden een adviserende stem. De financiële controle geschiedt door de Algemene Rekenkamers van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Eens per vier jaren wordt het functioneren van het solidariteitsfonds geëvalueerd door alle betrokken partijen. Daarbij komen tevens aan de orde de verhouding in de bijdragen van de verschillende donors alsmede de indexering van deze bijdragen. De leden Evertsz, Pourier en Voges tekenen hierbij het volgende aan. Het solidariteitsfonds is uitsluitend bedoeld voor de dekking van de lopende uitgaven. Hiervoor is circa NAf 30 mln (prijzen 1982) nodig. De huidige Nederlandse ontwikkelingshulp dient geen onderdeel van het fonds te worden. De Nederlandse bijdrage aan het fonds zou bij voorkeur boven het plafond van de voor de Nederlandse Antillen en Aruba uitgetrokken ontwikkelingsgelden vastgesteld dienen te worden. Deze bijdrage, die de solidariteitsgedachte met de minder draagkrachtige eilanden in concreto uitdraagt en enige financiële garantie voor deze eilanden betekent, kan volgens de leden Evertsz, Pourier en Voges 20% bedragen. Aruba neemt dan 30% van de kosten voor zijn rekening en de Nederlandse Antillen 50%, waarbij de Nederlandse Antillen zich garant stellen voor de financiële tegenvallers in een begrotingsjaar. Zij zijn van oordeel dat Nederland zich garant moet stellen voor de Arubaanse bijdrage. Het solidariteitsfonds wordt volgens door de drie regeringen overeen te komen voorschriften beheerd. Gestreefd wordt naar een constructie waarin de ontvangende eilanden zeggenschap hebben. Tot de
93
ontvangende eilanden behoort ook Sint Maarten, zolang dit eiland nog onder de werking van artikel 126 van de E.R.N.A. valt en zolang men de noodzakelijke overheidsuitgaven niet kan financieren uit de eigen belastinginkomsten. Het lid Croes is van mening dat Nederland voor 50%, Curaçao voor 35% en Aruba voor 15% dienen te gaan participeren in het solidariteitsfonds. De verhouding tussen de Curaçaose en de Arubaanse bijdrage is gebaseerd op een vergelijking van de belastingopbrengsten op beide eilanden over een periode van 5 jaren. De door Aruba te betalen bijdrage mag een op de Ronde Tafel Conferentie door Aruba te bepalen percentage van de Arubaanse inkomsten-begroting niet overschrijden. De Nederlandse bijdrage dient niet ten laste te komen van het jaarlijks door Nederland vastgestelde bedrag voor de Nederlandse Antillen en Aruba, daar het solidariteitsfonds uitsluitend begrotingshulp betreft. Voor een uitkering van het fonds lijken voorshands Bonaire, Saba en Sint Eustatius in aanmerking te komen. Sint Maarten dient, zo spoedig als het daartoe in staat is, eveneens deel te nemen in het fonds, waarna de verdeelsleutel tussen Curaçao en Aruba gewijzigd dient te worden. Voor wat betreft de vastlegging van de Arubaanse bijdrage aan het fonds, is het lid Croes van mening dat zulks in de samenwerkingsovereenkomst dient te geschieden in dezelfde paragraaf waarin ook de overige financiële verplichtingen van Aruba jegens de Unie zijn vastgelegd. Een aparte garantie van Nederland voor die Arubaanse bijdrage is overbodig.
94
5.2.
DE SAMENWERKING NA HET ONAFHANKELIJK WORDEN VAN ARUBA
5.2.1.
Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en een onafhankelijk Aruba
De Commissie acht samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en een onafhankelijk Aruba even zeer van groot belang voor beide landen als samenwerking tijdens de overgangsperiode. Bij de samenwerking gedurende de overgangsperiode (zie 5.1.1.) gaat het om een samenwerking binnen het verband van het Koninkrijk. Haar juridische basis vindt zij in artikel 38 van het Statuut, dat aan de landen de mogelijkheid geeft onderling regelingen te treffen. Aangezien de samenwerking zich binnen het verband van het Koninkrijk beweegt, gaat het formeeljuridisch om een staatsrechtelijke samenwerking, zoals ook de samenwerking met Nederland staatsrechtelijk van aard is. De vraag rijst welke consequenties de onafhankelijkwording van Aruba met zich brengt voor het samenwerkingsverband tussen dit land en de Nederlandse Antillen. De Commissie is van oordeel dat de onder 5.1.1. beschreven samenwerking als model ook bruikbaar kan zijn voor de samenwerking na de onafhankelijkheid van Aruba, gesteld dat hiermee tijdens de overgangsperiode goede ervaringen zijn opgedaan. Dit wil zeggen: voor een samenwerkingsverband tussen een onafhankelijk Aruba en een van het Koninkrijk deel uitmakende Nederlandse Antillen. Weliswaar brengt een geïnstitutionaliseerde vorm van samenwerking tussen twee entiteiten die niet dezelfde internationale status bezitten, complicaties mee, maar onoplosbaar zijn deze niet. Verwezen mag bijvoorbeeld worden naar "the Organization of Eastern Caribbean States", die uit onafhankelijke en niet-onafhankelijke landen bestaat. Hetgeen onder 5.1.1. gesteld is over de inhoud en de organisatie van de samenwerking tijdens de overgangsperiode, is mutatis mutandis van toepassing op de samenwerking voor de periode na de onafhankelijkheid van Aruba. Hierop behoeft op deze plaats niet verder te worden ingegaan. De Commissie vestigt nog wel de aandacht op het volgende. Het is buiten twijfel dat met de onafhankelijkwording van Aruba de aard van de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba verandert en dat deze samenwerking een andere grondslag zal moeten krijgen. Met de onafhankelijkwording van Aruba krijgt de samenwerking een volkenrechtelijk karakter en zal zij neergelegd moeten worden in een volkenrechtelijke overeenkomst. In de bestaande structuur van het Koninkrijk betekent dit dat de beoogde samenwerkingsovereenkomst met het onafhanke-
95
lijke Aruba gesloten moet worden door het Koninkrijk en ingevolge artikel 24 van het Statuut juncto artikel 60 en volgende van de Grondwet de goedkeuring van de StatenGeneraal behoeft. Formeel houdt dit in dat de samenwerking tussen Willemstad en Oranjestad via Den Haag loopt. De Commissie vindt dit geen goede zaak. Het streven moet gericht zijn op een hechte en duurzame samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Daarvoor moeten geen formeel-juridische drempels worden ingebouwd. Het is voorts een stap terug in vergelijking met de bestaande situatie, wanneer het Koninkrijk zich zou gaan bezighouden met de onderlinge samenwerking tussen deze gebieden. Het zou de Commissie daarom juist voorkomen, indien aan de Nederlandse Antillen te zijner tijd de bevoegdheid gegeven zou worden geheel zelfstandig en zonder bemoeienis van het Koninkrijk met Aruba samen te werken en de daarvoor benodigde overeenkomsten te sluiten; dit uiteraard met uitzondering van de terreinen die Koninkrijksaangelegenheden zijn. Voor een dergelijke bevoegdheid zou een voorziening in het Statuut dan wel bij een aparte Rijkswet getroffen moeten worden.
5.2.2.
De relatie met Nederland na het onafhankelijk worden van Aruba
5.2.2.1. Uitgangspunten In het vierde deel van haar taakopdracht is de Commissie verzocht te onderzoeken hoe een samenwerkingsverband kan worden gevormd tussen Aruba en de overige eilanden, zo hecht en duurzaam dat de voorwaarden aanwezig zijn voor een vruchtbare relatie met Nederland. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs hebben in september 1982 aan de Commissie een nota aangeboden waarin is aangegeven waaraan een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds naar hun oordeel zou moeten voldoen, wil een vruchtbare relatie met Nederland mogelijk zijn. In deze nota hebben de leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s de in hun ogen voornaamste beginselen of uitgangspunten van dit samenwerkingsverband geformuleerd en deze vervolgens getoetst aan een Unieconstructie als voorgesteld in de Nota-Voges. Daarbij zijn zij ervan uitgegaan dat de Nota-Voges, hoewel geschreven voor de overgangsperiode, tevens bruikbaar kan zijn voor de samenwerking na de onafhankelijkheid van Aruba. Deze beginselen of uitgangspunten getoetst aan de Nota-Voges, alsmede de opvattingen daarover van de overige leden, laten zich als volgt samenvatten:
96
a.
Het samenwerkingsverband dient te zijn gebaseerd op de beginselen van een rechtsstaat en de parlementaire democratie. De Commissie verwacht dat de toetsing van de NotaVoges, zoals nader uitgewerkt, aan dit beginsel in de betrokken landen niet op onoverkomelijke bezwaren zal stuiten.
b.
Het samenwerkingsverband dient te zijn gebaseerd op de zelfstandigheid c.q. souvereiniteit en gelijkwaardigheid van elk der landen en dient uit te gaan van het principe dat over de hoofdzaken die in de samenwerking zijn ingebracht, de instemming van beide landen wordt nagestreefd. De Commissie verwacht dat de toetsing van de beoogde Unieconstructie aan dit beginsel in geen van de drie landen op onoverkomelijke problemen zal stuiten.
c.
De samenwerking zal zich moeten uitstrekken tot al die onderwerpen, waarop een gezamenlijke behartiging van belangen een onmiskenbare voorwaarde vormt voor een weerbare zelfstandigheid van de landen. Zoals gezegd bestaat tussen de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges overeenstemming over de uitwerking van dit uitgangspunt in de vorm van een pakket van onderwerpen die tot aangelegenheden van de Unie gerekend moeten worden (zie verder 5.1.1.). Het lid Croes kon zich weliswaar met dit uitgangspunt verenigen maar niet met deze uitwerking daarvan. De Commissie heeft tenslotte moeten vaststellen dat geen overeenstemming bestaat over de inhoud van de samenwerking.
d.
Het is van minder belang of de samenwerking tussen de landen een volkenrechtelijk of een staatsrechtelijk karakter zal dragen, dan wel als sui generis moet worden gekwalificeerd. De leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s hebben de verwachting uitgesproken dat de voorgestelde Unievorm in Nederland niet op bezwaren zal stuiten. Zij hebben er wel op gewezen dat een situatie, waarbij één van de landen onafhankelijk zou zijn en de ander lid van het Koninkrijk, een Unieverband weliswaar niet uitsluit, maar toch extra moeilijkheden schept, met name voor wat betreft de verhouding tot andere staten. De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben zich met dit uitgangspunt niet kunnen verenigen. Zij achten het wel degelijk belangrijk of de samenwerking tussen de eilanden van de Nederlandse Antillen een voiken-
97
rechtelijke of een staatsrechtelijke zal zijn. Als het inderdaad zo is dat er ook van Nederlandse zijde de voorkeur aan wordt gegeven dat de zes eilanden op enigerlei wijze een staatkundige eenheid blijven vormen, dan dient Nederland, naar hun oordeel, primair te opteren voor een staatsrechtelijke structuur. Het lid Croes tekent hierbij aan dat de samenwerking in de eindsituatie geen staatsrechtelijk karakter kan dragen. e.
Uit het samenwerkingsverband dienen geen verplichtingen voort te vloeien die in redelijkheid niet van Nederland kunnen worden verlangd en waaraan Nederland niet bij machte is te voldoen. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs hebben daarbij aangetekend dat Nederland een in vrijheid tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst volstrekt loyaal zal helpen uitvoeren. Aangezien de Nederlandse regering zoals bekend het liefst zou zien dat de zes eilanden op enigerlei wijze een staatkundige eenheid zouden blijven vormen, ligt het niet in de rede te veronderstellen dat die zelfde regering zich grote extra-uitgaven zal willen getroosten voor andere oplossingen. De leden Evertsz, Pourier en Voges kunnen zich met dit uitgangspunt verenigen voor zover daarmee wordt bedoeld dat Nederland niet bereid is tot een verhoogde inspanning waar van duplicering van overheidstaken sprake is als gevolg van het uittreden van Aruba uit het Antilliaanse staatsverband. De statutaire verplichtingen van Nederland dienen echter onverkort van kracht te blijven. Het lid Croes heeft enige moeite met dit uitgangspunt, aangezien daarmee de indruk wordt gewekt dat Nederland als enige de redelijkheid van eventuele verlangens van de betrokken partners in het samenwerkingsverband zal mogen toetsen.
f.
De hechtheid en duurzaamheid van het samenwerkingsverband dient te zijn gebaseerd op de gemeenschappelijkheid van belangen en niet alleen op een gevoel van lotsverbondenheid. Tevens dienen er waarborgen te worden geschapen voor het goed functioneren en tegen het al te gemakkelijk opbreken van het samenwerkingsverband. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs tekenen hierbij aan dat zij het voortbestaan van de beoogde Unie als voorwaarde beschouwen voor een vruchtbare relatie met Nederland. De leden Evertsz, Pourier en Voges onderschrijven dit uitgangspunt.
98
Het lid Croes onderschrijft mede dit uitgangspunt, doch is het oneens met de stelling van de Nederlandse leden dat het voortbestaan van de beoogde Unie voorwaarde is voor een vruchtbare relatie met Nederland. 5.2.2.2. De inhoud van een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs achten het niet mogelijk reeds nu een definitief oordeel te geven over inhoud en vorm van de samenwerking, noch deze in details uit te werken, omdat er vooralsnog te veel onzekere factoren zijn, zoals de ontwikkelingen in de komende jaren in de Caribische regio en vooral ook de vorm, de inhoud en de hechtheid die de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba uiteindelijk zal krijgen. De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben hierbij aangetekend dat deze opmerking in geen geval kan slaan op de samenwerking van Nederland met de Nederlandse Antillen. Deze dient gecontinueerd te worden op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als onder het vigerende Statuut. Het voorgaande in aanmerking nemend kan ten aanzien van de - niet als limitatief te beschouwen - mogelijke terreinen van toekomstige samenwerking het volgende worden opgemerkt: a.
Ontwikkelingssamenwerking De Commissie is van oordeel dat onafhankelijkwording van Aruba op zichzelf geen aanleiding is tot vermindering of beëindiging van de ontwikkelingssamenwerking. Zolang er nog een bijzondere band blijft doordat Aruba hecht en duurzaam samenwerkt met de overige eilanden, is onafhankelijkheid geen reden om de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Aruba te herzien. Het lid Croes is het met dit uitgangspunt eens, maar niet met de conditionering daarvan. De Commissie is van oordeel dat de ontwikkelingssamenwerking moet aansluiten bij de eigen inspanningen van Aruba als ondersteuning en aanvulling van het eigen beleid. De hulp kan een meer programmatisch karakter krijgen indien Aruba een meerjarig ontwikkelingsprogramma opstelt. Dit meerjarenbeleid zou kunnen worden aangevuld met een meerjarenovereenkomst met Nederland. Ook bij de programmahulp blijft een formele goedkeuring per project vereist, waarbij echter de Nederlandse toetsing globaler kan zijn dan thans het geval is. Daarbij zal rekening gehouden worden met het uitgangspunt dat de Nederlandse hulp erop gericht is de economische weerbaarheid van
99
Aruba te vergroten en zichzelf op den duur overbodig te maken. Het lid Croes heeft bezwaren tegen de formele goedkeuring per project. Het lid Croes is van oordeel dat het leningsaandeel in de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Aruba mede dient af te hangen van de vraag of de daaruit voortvloeiende rente- en aflossingsverplichtingen draagbaar zijn voor de Arubaanse begroting en dat de Nederlandse hulp aan het Arubaanse ontwikkelingsprogramma jaarlijks meer bedraagt dan deze rente- en aflossingsverplichtingen. De overige leden van de Commissie zijn van oordeel dat dit strijdig is met de uitgangspunten van de ontwikkelingssamenwerking . Zolang Aruba hecht en duurzaam blijft samenwerken met de Nederlandse Antillen, kunnen naar het oordeel van de Commissie de relaties met Nederland op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking het beste plaatsvinden' via de bewindsman die verantwoordelijk is voor het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken. De Commissie, met uitzondering van het lid Croes, constateert dat de op de eerste zitting van de Ronde Tafel Conferentie gedane toezegging van Nederland om langs wegen van geleidelijkheid binnen de voor hulp aan de Antillen beschikbare ontwikkelingsgelden te komen tot schuldkwijtschelding, niet voor een afzonderlijk eiland van toepassing kon zijn. b.
Culturele samenwerking en onderwijs Desgewenst zou de bestaande samenwerking met Nederland op het gebied van onderwijs en cultuur kunnen worden voortgezet op basis van één cultureel akkoord tussen Nederland en de Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Indien en voor zover onderwijs en cultuur niet tot de aangelegenheden van de Unie gaan behoren, zullen afzonderlijke akkoorden moeten worden gesloten.
c.
Rechtspraak De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs staan positief tegenover de Arubaanse wens om ook in de eindfase de mogelijkheid van cassatieberoep op de Hoge Raad der Nederlanden te handhaven. Deze mogelijkheid kan slechts openstaan zolang er een gezamenlijke rechtspraak in tweede instantie is en de wetgeving van de Nederlandse Antillen en van Aruba, waarover het cassatieberoep zich zou uitstrekken, gezamenlijk en voldoende concordant blijft met de Nederlandse wetgeving. De mogelijkheid van toetsing door de Hoge Raad (in het kader van de grondrechtenbescherming) van formele wetten aan de Arubaanse Grondwet dient te worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van cassatie van vonnissen van het Constitutioneel Hof. De regeling met betrekking
100
tot cassatierechtspraak door de Hoge Raad zal in een verdrag tussen het Koninkrijk en Aruba moeten worden vastgelegd. d.
Buitenlandse betrekkingen Nederland zou zich desgewenst bereid moeten verklaren tot waarneming, in voorkomende gevallen, van Arubaanse belangen in landen waar geen eigen Arubaanse vertegenwoordiging is gevestigd of geaccrediteerd. Deze belangenwaarneming ware niet bij verdrag maar via informele afspraken te regelen, voornamelijk met het oog op een "waarneming ad hoc". Waarneming of belangenbehartiging door Nederland veronderstelt wel dat er geen belangenconflicten bestaan tussen het Koninkrijk en Aruba.
e.
Defensie De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs zijn het niet eens met het standpunt van Aruba, dat Nederland voor de externe defensie van Aruba - ook na de onafhankelijkheid - mede verantwoordelijk dient te zijn ter waarborging van Aruba's territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid. Zij achten het wel van belang dat bij het begin van de eindsituatie geen machtsvacuüm ontstaat en zij achten het niet uitgesloten dat Nederland, indien geen andere oplossingen voorhanden zijn, bereid wordt gevonden de militaire presentie niet abrupt te beëindigen bij de onafhankelijkheid van Aruba, maar deze planmatig af te bouwen in een periode van beperkte duur. Toezeggingen omtrent militaire garanties van Nederlandse zijde en een blijvende voortzetting van de Nederlandse militaire presentie kunnen niet worden verwacht. Voorts zou Nederland, indien Aruba daarom zou vragen, bereid moeten zijn een initiërende of bemiddelende rol te vervullen bij de vorming van een consortium van bevriende mogendheden in de regio ter verwezenlijking van de territoriale integriteit. De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben ten aanzien van de hiervoor beschreven mogelijke terreinen van toekomstige samenwerking geen overwegende bezwaren aangevoerd . Het lid Croes daarentegen achtte een en ander onvoldoende om zicht te krijgen op een relatie met Nederland die het predicaat "vruchtbaar" zou mogen verdienen.
101
5.2.2.3.
De vorm van een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba
Aan een toekomstige samenwerking tussen Nederland (het Koninkrijk) en Aruba kan vorm worden gegeven in een gemenebest sui generis tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Aruba. In het basisverdrag van een dergelijk gemenebest moeten de terreinen van samenwerking worden aangeduid en de beginselen en regels van de samenwerking worden omschreven. De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs zijn van oordeel dat in dit basisverdrag moet worden vastgelegd dat het voortbestaan van de Unie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba voorwaarde is voor de samenwerking met Nederland. De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben hiertegen geen bezwaren aangevoerd. Het lid Croes acht het, zoals reeds eerder opgemerkt, onaanvaardbaar dat het voortbestaan van de Unie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba voorwaarde is voor een vruchtbare relatie tussen Nederland en Aruba. 5.2.2.4.
De relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen na het onafhankelijk worden van Aruba
De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat na de onafhankelijkheid van Aruba het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden gehandhaafd dient te blijven tot het tijdstip waarop de Nederlandse Antillen te kennen geven de statutaire band te willen beëindigen.
102
6.
V O O R L I C H T I N G
V A N
B E V O L K I N G
Naar alle waarschijnlijkheid worden tijdens de komende Ronde Tafel Conferentie beslissingen genomen, die in de komende jaren zullen leiden tot ingrijpende veranderingen op staatkundig gebied in de hele Nederlandse Antillen en vooral op Aruba. Indien deze veranderingen planmatig en in goed overleg worden voorbereid - de Commissie meent daarvan te mogen uitgaan - zullen de gevolgen daarvan in het persoonlijke leven van het overgrote deel van de bevolking tot een minimum beperkt kunnen blijven. Het uittreden van Aruba uit het Antilliaanse staatsverband zal leiden tot lastenverzwaring voor de bevolking van de andere eilanden, met name voor die van Curaçao Indien tot een overgangsperiode naar de onafhankelijkheid in de vorm van een aparte status van Aruba als land binnen het Koninkrijk wordt besloten, dan kunnen de gevolgen voor de bevolking van Aruba vooralsnog beperkt blijven tot een zekere lastenverzwaring. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de Arubaanse overheid in staat zal zijn de kwaliteit van het bestuur van het eigen land en het niveau van de overheidsvoorzieningen in de komende jaren te handhaven op het huidige peil en zelfs te verbeteren. Dat vooral zal de Arubaanse bevolking het nodige vertrouwen geven in haar eigen toekomst binnen een volledig onafhankelijke staat. De bevolking van Aruba zal immers beseffen dat de aanstaande beslissingen over de eigen staatkundige structuur onomkeerbaar zijn in die zin, dat op een keuze voor een aparte status binnen of een geassocieerde status met het Koninkrijk der Nederlanden na uiterlijk tien jaren - als de aanbevelingen van de Commissie worden gevolgd - de volledige onafhankelijkheid van Aruba zal volgen. Deze consequentie zal bij de voorlichting en de raadpleging van de bevolking van Aruba over de beslissingen die voor de deur staan, duidelijk in de vraagstelling moeten worden betrokken. Voor een aantal mensen zullen de aanstaande veranderingen in de staatkundige structuur direct leiden tot ingrijpende consequenties in de persoonlijke werk- en levenssfeer. Met name geldt dit voor de ambtenaren die in landsdienst zijn en op Aruba wonen en werken. Hun wordt de gelegenheid geboden over te gaan in Arubaanse dienst. Ook een aantal landsambtenaren op Curaçao dat thans taken verricht mede ten behoeve van Aruba, kan door het uittreden van Aruba in een moeilijke positie komen te verkeren. De Commissie is er niet in geslaagd te traceren om hoeveel ambtenaren het hierbij gaat, maar zij heeft moeten concluderen dat het uittreden van Aruba uit het Antilliaanse staatsverband hoe dan ook gevolgen zal hebben voor de omvang van
DE
103
het ambtenarenbestand van de Antilliaanse regering. Een mogelijke inkrimping van het ambtenarenbestand zal demotiverend kunnen werken, zowel intern als naar de bevolking toe. Dit geldt eveneens ten aanzien van het personeel van de beschermde bedrijven op Curaçao Tenslotte kan ook een aantal ambtenaren dat thans in Arubaanse dienst is, de gevolgen van de aanstaande veranderingen gaan ondervinden. Op Aruba zal enige personeelsuitbreiding moeten plaatsvinden, maar daarnaast zal door doublures in functies of veranderingen in de organisatie ook personeel in andere functies moeten worden geplaatst. Door groeperingen, die zich vanwege hun activiteiten en doelstellingen bewust zijn van de komende staatkundige veranderingen, zullen vragen worden gesteld aan de bestuurders en politici. Deze vragen kunnen inhouden: wat staat er te gebeuren, hoe wordt er verder gegaan, zijn de Antillen van de vijf levensvatbaar en, voor wat betreft Aruba, is een onafhankelijk Aruba, los van de rest, levensvatbaar? Zouden duidelijke antwoorden uitblijven, dan zal er ongerustheid ontstaan in de samenlevingen. Het is de taak van bestuurders en politici doorlopend het volk in het algemeen en de verschillende groeperingen in het bijzonder (gezinnen, vakbonden en andere sociale organisaties) te informeren over wat zij voor ogen hebben met de toekomstige status van de eilanden en hoe zij dit willen bereiken. De Commissie is van oordeel dat door de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden de nodige aandacht dient te worden besteed aan de voorlichting van de bevolking over de consequenties van de staatkundige veranderingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij ware bijzondere aandacht te besteden aan die groepen van personen, die de directe gevolgen daarvan zullen ondervinden in hun persoonlijke en werkomstandigheden.
104
7.
S A M E N V A T T I N G E N
EN
C ON C L U S I ES
2.
DE GEVOLGEN VAN DE ONAFHANKELIJKHEID VAN ARUBA
2.2.
Gevolgen voor de rechtsorde
1.
Een onafhankelijk Aruba zal een eigen rechtsorde moeten creëren. Gedeeltelijk zullen de voorzieningen daartoe getroffen en de relevante regelingen vastgesteld moeten zijn op het tijdstip van de onafhankelijkwording, gedeeltelijk zal het gaan om een ontwikkeling die meer tijd
vergt. a.
Op het tijdstip van de onafhankelijkwording zal Aruba moeten beschikken over een eigen Grondwet, waarin de belangrijkste elementen van het nieuwe staatsbestel zijn opgenomen.
b.
Bij de onafhankelijkwording van Aruba zal de reorganisatie van het bestuur voltooid moeten zijn, aangezien Aruba op dat moment - in principe - alle bestuurlijke taken die het ingevolge de constitutie dient te behartigen, zelfstandig moet kunnen verrichten.
2.
Bij de onafhankelijkwording van Aruba komen de administratieve bescherming van de grondrechten vanwege het Koninkrijk en de bescherming via het Verdrag van Rome te vervallen. Zowel de Amerikaanse Conventie als het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten maakt het individueel klachtrecht van burgers mogelijk.
3.
Indien Aruba, onder handhaving van het toetsingsverbod in het algemeen, voor de rechter de mogelijkheid wil openen ook formele wetten aan bepalingen over grondrechten in de Grondwet te toetsen, dan zal deze mogelijkheid uitdrukkelijk in de Grondwet moeten worden vastgesteld. Indien bij verdrag de mogelijkheid wordt geopend van door Arubaanse rechters gewezen vonnissen in cassatie bij de Hoge Raad te gaan, dan verdient het aanbeveling een dergelijke toetsing door de Hoge Raad uit te sluiten.
4.
Op het tijdstip van de onafhankelijkwording verliezen de tot dan op Aruba geldende regelingen hun gelding voor dat eiland. Ten einde een vacuüm op dit terrein te voorkomen, zullen voorzieningen moeten worden getroffen,
105
bijvoorbeeld door middel van overgangsbepalingen in de Arubaanse Grondwet, die de continuïteit van wetgeving en bestuur juridisch waarborgen. 5.
Samenwerking op het terrein van de regelgeving tussen de Nederlandse Antillen en Aruba is naar het oordeel van de Commissie om verscheidene redenen aan te bevelen.
6.
Te zijner tijd dient onder ogen te worden gezien welke regels voor Aruba gelden ten aanzien van de statenopvolging met betrekking tot verdragen. Het lid Croes geeft te dien aanzien nu reeds te kennen te opteren voor een regeling naar analogie van Suriname.
7.
Een geheel zelfstandig op Aruba te behartigen rechtspraak in twee instanties vereist tien a twaalf leden van de zittende en staande magistratuur. Dit komt de Commissie niet opportuun voor. Samenwerking met de Nederlandse Antillen, in ieder geval waar het hoger beroep betreft van de uitspraken van gerechten die vonnissen in eerste aanleg, verdient naar het oordeel van de Commissie aanbeveling.
8.
Na de onafhankelijkheid zal de politie op Aruba evenals nu belast zijn met de handhaving van de openbare orde en met justitiële taken. a.
Het gezag (zeggenschap over de politietaken) en het beheer (in stand houden van het apparaat) komen bij een Arubaanse minister te berusten.
b.
Wat de justitiële taken betreft, zal de minister terzijde worden gestaan door de functionarissen van het Arubaanse openbaar ministerie.
c.
Ten behoeve van de beheerstaak zal de minister moeten beschikken over een beleidsbureau met aan het hoofd een hoge ambtenaar, die men ter voorkoming van misverstanden beter directeur dan hoofdcommissaris van politie kan noemen.
d.
Een Arubaanse minister zal door het wegvallen van de gezaghebber rechtstreeks de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen voor de handhaving van de openbare orde.
e.
De vraag rijst of het wenselijk is de verantwoordelijkheid voor het beheer en het gezag over de politie in alle facetten van haar taakvervulling bij één minister te concentreren, dan wel of het de voorkeur verdient terwille van een zekere spreiding van macht de verantwoordelijkheid ter zake over twee ministers te verdelen. Het laatste verdient naar het oordeel van de Commissie de voorkeur.
106
9.
10.
Samenwerking op verschillende terreinen tussen de politiekorpsen van de Nederlandse Antillen en Aruba verdient aanbeveling. Als voorwaarde voor en als direct gevolg van de onafhankelijkwording van Aruba zijn wijzigingen van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen nodig. De wijziging van de Staatsregeling zal gerealiseerd moeten worden in twee landsverordeningen, die overigens gelijktijdig en wel op het voorgenomen tijdstip van de onafhankelijkwording van Aruba in werking zullen moeten treden. a.
De eerste landsverordening strekt ertoe Aruba uit de Staatsregeling te schrappen.
b.
De tweede landsverordening strekt ertoe de gevolgen voor de inrichting van de Nederlandse Antillen, zoals bijvoorbeeld de nieuwe samenstelling van de Staten, te regelen. Anders dan ten aanzien van de eerste landsverordening lijkt het niet juist dat Arubaanse Statenleden aan de beraadslagingen en de besluitvorming over de tweede landsverordening deelnemen.
11.
De wijzigingen van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen als direct gevolg van de onafhankelijkwording van Aruba beperken zich tot enkele van technische aard.
12.
De Nederlandse Antillen zullen voorts moeten bezien welke consequenties de onafhankelijkwording van Aruba heeft voor haar overige wetgeving.
13.
De vijf eilanden zullen zich nader moeten beraden over de vraag of de gewijzigde omstandigheden consequenties hebben - en, zo ja, welke - voor de staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen.
14.
Wanneer Aruba tot op het ogenblik van de onafhankelijkwording deel uitmaakt van de Nederlandse Antillen, dan heeft de onafhankelijkwording van Aruba geen gevolgen voor de wetgeving van het Koninkrijk, aangezien het geen zelfstandig onderdeel van het Koninkrijk is. Wanneer Aruba, voorafgaande aan de onafhankelijkwording, de status van land binnen het Koninkrijk zou verkrijgen, dan zal bezien moeten worden welke consequenties dit heeft voor de Rijkswetten en zullen deze voor zover nodig gewijzigd moeten worden.
2.3. l.
Bestuurlijk-organisatorische gevolgen
Bij de verdere uitwerking van de bestuurlijkorganisatorische gevolgen van de onafhankelijkheid van Aruba worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
107
a.
Alle ambtenaren die in landsdienst op het eiland Aruba werkzaam zijn, krijgen de gelegenheid over te gaan in Arubaanse dienst.
b.
Het wordt redelijk geacht dat Aruba de lasten draagt, met name van de wachtgeldvoorziening in de zin van de concept-Landsverordening Personele Aspecten Decentralisatie, voor de op Aruba woonachtige landsambtenaren die niet in Arubaanse dienst overgaan.
c.
Aruba gaat de taken die het land op dit moment ten behoeve van het eilandgebied Aruba uitvoert, minimaal op het bestaande niveau uitvoeren. Hetzelfde geldt voor de taken die Aruba op dit moment als eilandgebied reeds uitvoert.
2.
Het extra personeel dat Aruba - afgezien van eventuele voorzieningen ter handhaving van de externe veiligheid in dienst zal moeten nemen, wordt bij benadering geraamd op: politieke en bestuurlijke organen 10 buitenlandse betrekkingen 50 over te nemen landsambtenaren, werkzaam op Aruba (formatieplaatsen) circa 1250 personeel nodig voor taken die thans door het land worden verricht 90 a 140 enkele afzonderlijke diensten circa 50 Totaal (bij benadering) 1450 a 1500
3.
De uitbreiding en de herstructurering van het ambtenarenapparaat van Aruba zal bestuurlijk-organisatorisch zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Daarbij zal met name aandacht moeten worden besteed aan de ontwikkeling van een opleidingenpakket, afgestemd op de vereiste veranderingen van functies.
4.
Overname van landstaken door Aruba zal een organisatorische aanpassing van het ambtelijk apparaat van het land met zich brengen. Op langere termijn kan dit leiden tot een vermindering van het aantal landsambtenaren op Curaçao. Ten einde de o tal ambtenaren goed vast te stellen, is een grondig onderzoek aan de hand van een kwantitatieve taakstellende inkrimping op korte termijn noodzakelijk.
5.
Er zal nadere aandacht moeten worden besteed aan de verrekening tussen de Nederlandse Antillen en Aruba van de kosten van wachtgeldregelingen voor landsambtenaren die in de Nederlandse Antillen overbodig worden als gevolg van de onafhankelijkheid van Aruba.
108
2.4.
Gevolgen voor de nationaliteit.
1.
Bij de onafhankelijkheid van Aruba zal de Arubaanse bevolking een eigen Arubaanse nationaliteit verkrijgen. Vanaf dat moment worden Arubaanse onderdanen in het Koninkrijk beschouwd als vreemdelingen in de zin van de vreemdelingenwet. De onderdanen van de Nederlandse Antillen behouden de Nederlandse nationaliteit.
2.
Voor een overeenkomst inzake de toescheiding van nationaliteiten tussen het Koninkrijk en Aruba kan de overeenkomst tussen het Koninkrijk en Suriname van 1975 als voorbeeld dienen. Daarbij zal wel rekening moeten worden gehouden met de ervaringen die met deze overeenkomst van 1975 zijn opgedaan en door het Koninkrijk met de nieuwe beginselen, die nadien in het nationaliteitsrecht van het Koninkrijk zijn geïntroduceerd.
2.5.
Gevolgen voor de toelating van vreemdelingen
1.
Tussen de Nederlandse Antillen en Aruba zal op basis van reciprociteit een regeling met betrekking tot de toelating, vestiging en uitzetting van wederzijdse onderdanen moeten worden getroffen. Aanbevolen wordt ten aanzien van toelating en vestiging van beroepspersonen een voorkeursbehandeling aan elkaars onderdanen toe te kennen.
2.
Mede met het oog op de toelating en vestiging van vreemdelingen wordt aanbevolen in de Nederlandse Antillen en in Aruba een - mogelijk in het samenwerkingsverband in te brengen - nieuwe onafhankelijke administratieve beroepsmogelijkheid te introduceren tegen afwijzende beschikkingen.
3.
Op de toelating, vestiging en uitzetting van wederzijdse onderdanen in Nederland en Aruba is in beginsel de Nederlandse respectievelijk de Arubaanse vreemdelingenwetgeving van toepassing. Daarbij zijn, met ingang van de dag van de onafhankelijkheid van Aruba, voor Europese Nederlanders en Arubanen de volgende varianten denkbaar: - toepassing van de vreemdelingenwetgeving met een visumplicht; toepassing van de vreemdelingenwetgeving zonder visumplicht; inwerkingtreding van een overeenkomst waarbij op de toepassing van de vreemdelingenwetgeving bepaalde uitzonderingen worden gemaakt en faciliteiten worden verleend op het gebied van studie, medische behandeling en gezinshereniging, al dan niet gepaard gaande met de instelling van een visumplicht; inwerkingtreding van een overgangsregeling waarbij gedurende een zekere periode een vrije arbeidsmarkt en een vrij personenverkeer blijft bestaan.
109
4.
2.6.
Nederland zal over het al dan niet invoeren van een visumplicht overeenstemming dienen te bereiken met de Benelux-partners.
Gevolgen voor de internationale betrekkingen en de externe veiligheid
1.
De internationaal-politieke gevolgen van een afzonderlijke onafhankelijkheid van Aruba blijven moeilijk te peilen, maar zeker is wel dat deze een verzwakking betekenen van de internationaal-politieke positie van de Nederlandse Antillen en van Aruba zelf. Alleen al om dit negatieve effect zo gering mogelijk te doen zijn, zou het aanbeveling verdienen te komen tot een naar buiten toe duidelijk herkenbare vorm van samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.
2.
In verband met de statenopvolging met betrekking tot verdragen is het voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba van groot belang dat het beleid met betrekking tot de toepassing en uitvoering van verdragen onderling wordt afgestemd. Ook een samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid verdient aanbeveling, ook als de Nederlandse Antillen nog niet onafhankelijk zijn.
3.
Het is wenselijk dat het proces van onafhankelijkwording van Aruba verloopt in goed overleg en met instemming van de betrokken partijen. Om dit - indien realiseerbaar te onderstrepen, zouden in een missie die te zijner tijd Aruba als onafhankelijke staat in de regio gaat presenteren, de betrokken partijen vertegenwoordigd moeten zijn.
4.
Aanbevolen wordt dat Nederland zal assisteren bij de opleiding van kaderpersoneel van de Arubaanse buitenlandse dienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast zal Aruba gebruik moeten maken van daarvoor geschikte opleidingscentra in de regio.
5.
Aanbevolen wordt de waarneming van Arubaanse belangen door het Koninkrijk of andere staten in landen waar Aruba geen eigen vertegenwoordiging heeft, niet bij verdrag te regelen, maar door middel van informele afspraken .
6.
Het Koninkrijk zou, indien bij het onafhankelijk worden van Aruba een machtsvacuüm ontstaat, bereid moeten zijn de militaire presentie niet abrupt te beëindigen, maar deze planmatig af te bouwen in een periode van beperkte duur. Toezeggingen omtrent militaire garanties van Nederlandse zijde en een blijvende voortzetting van de Nederlandse militaire presentie kunnen niet van Nederland worden verwacht.
110
7.
Het Koninkrijk zou desgevraagd bereid moeten zijn een initiërende of bemiddelende rol te vervullen bij vorming van een consortium van bevriende mogendheden dat de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Aruba kan garanderen. Het lid Croes meent dat van het Koninkrijk in dit consortium ook een participerende rol mag worden verwacht.
8.
Van de consortiumgedacht ware af te stappen indien inderdaad zou blijken dat één land uit de regio daarin een overheersende rol zou vervullen. In dat geval zal het de voorkeur verdienen niet te streven naar extra veiligheidsgaranties van welk land dan ook.
2.7.
Economische gevolgen
1.
De jaren tachtig zullen als gevolg van de stagnerende economische groei ook voor de Nederlandse Antillen geen gemakkelijke jaren zijn. De economische groei zal waarschijnlijk beperkt zijn en de concurrentie zal eerder toe- dan afnemen. Onder deze omstandigheden kan het handhaven van het huidige welvaartspeil reeds als gunstig worden beschouwd.
2.
Indien de Nederlandse Antillen en Aruba geen uniforme handelspolitiek gaan voeren (gemeenschappelijk buitentarief), dan zal het vrije verkeer van goederen tussen de Nederlandse Antillen en Aruba aan belemmeringen worden onderworpen en zal een systeem van restituties en heffingen bij dit goederenverkeer dienen te worden geïntroduceerd. Tevens zal dan naar het oordeel van de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges ten onrechte daarmee concurrentie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba ontstaan.
2.8.
Monetaire gevolgen
1.
Het lid Croes heeft, uitgaande van de wens van een gemeenschappelijke munt,in de nota van april j.l. invulling gegeven aan monetaire samenwerking. De overige leden zijn van oordeel dat één munt een monetaire unie vereist die stringente voorwaarden stelt. Het lid Croes heeft zich hier niet mee kunnen verenigen.
2.
Hierop is door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges - rekening houdend met de wens van het lid Croes tot het voeren van een eigen economisch beleid door Aruba - getracht zodanige voorwaarden voor een monetaire samenwerking te formuleren, dat de monetaire unie zo dicht mogelijk wordt benaderd. Het lid
111
Croes verklaart dit voorstel niet te kunnen accepteren, omdat het nog te weinig ruimte biedt om een eigen financieel-economisch en monetair beleid te kunnen voeren. 3.
Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie moeten constateren dat, hoewel de wens tot samenwerking bestaat, geen overeenstemming kon worden bereikt over de vorm en de inhoud van een monetaire samenwerking.
2.9.
Financiële gevolgen
1.
De netto-kosten van de onafhankelijkheid van Aruba bedragen voor Aruba circa NAƒ 15 a 20 mln per jaar.
2.
Aruba zal bij de opbouw van een eigen bestuursapparaat een aantal investeringen moeten doen, waarvan de kosten zijn geraamd op NAf 65 a 70 mln.
3.
Het len per len
4.
De onafhankelijkheid van Aruba heeft voor Nederland nauwelijks directe financiële gevolgen. Indirecte financiële gevolgen zijn er voor Nederland, indien de Nederlandse bijdrage aan het solidariteitsfonds boven het ontwikkelingsplafond ter beschikking wordt gesteld.
2.10.
financieringssaldo van het land de Nederlandse Antilverslechtert door het onafhankelijk worden van Aruba saldo met NAf 20 a 25 mln per jaar. Deze kosten zulin hoofdzaak ten laste komen van Curaçao.
Sociale verzekeringen en ambtelijke pensioenvoorzieningen
1.
De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat de uitvoering van zowel de volksverzekeringen als de werknemersverzekeringen in de samenwerking dient te worden ingebracht. Het lid Croes meent dat de uitvoering van alleen de volksverzekeringen in de samenwerking kan worden ingebracht en dan nog slechts voor wat betreft een basisuitkering, per land eventueel aan te vullen met een toeslag.
2.
De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben zich uitgesproken voor een gezamenlijke voortzetting van de ambtelijke pensioenvoorzieningen. Het lid Croes oordeelt dat de ambtelijke pensioenvoorzieningen zelfstandig door Aruba dienen te worden geregeld.
112
3.
Indien de pensioenrechten van de (toekomstige) Arubaanse ambtenaren worden ondergebracht bij een nieuw op te richten Arubaans fonds, dan dient de boedel van de betreffende fondsen te worden gescheiden aan de hand van de aandelen in de premiereserves.
4.
Indien een boedelscheiding niet tot stand komt, bijvoorbeeld om waardevermindering tegen te gaan, dan krijgen de betrokken ambtenaren in principe met twee pensioenfondsen te maken. Ten einde zulks te voorkomen, zou het nieuw op te richten Arubaanse fonds in overleg met het oude fonds de rechten en plichten tegenover het oude fonds kunnen overnemen.
5.
De Arubaanse regering zal zich garant dienen te stellen voor de betalingen van het nieuw op te richten Arubaanse fonds.
6.
De Arubaanse regering zal waarborgen dienen te scheppen dat haar ambtenaren niet het slachtoffer worden van een pensioenbreuk.
7.
Nadere aandacht zal door het oude en het nieuwe fonds dienen te worden geschonken aan de positie van de reeds gepensioneerde landsambtenaren, woonachtig op Aruba.
2.11.
Staatsbalans en boedelscheiding.
De Commmissie heeft moeten vaststellen dat over de boedelscheiding geen overeenstemming bestaat, zodat zij ter zake aan de Ronde Tafel Conferentie geen aanbeveling kan doen.
3.
SCHETS VAN DE PLANMATIGE VERWEZENLIJKING VAN DE ONAFHANKELIJKHEID VAN ARUBA
3.2.
Associatie of een aparte status?
l.
Voor wat betreft de status van Aruba gedurende de overgangsperiode naar de onafhankelijkheid, geven de leden Biesheuvel, Croes, Köbben en Meijs de voorkeur aan een aparte status van Aruba als land binnen het Koninkrijk boven de mogelijkheid van een geassocieerde status, welke laatste mogelijkheid door het lid Croes niet wordt uitgesloten. De leden Evertsz, Pourier en Voges kunnen de gemaakte keuze voor een aparte status gedogen als korte overgangsperiode naar de onafhankelijkheid van Aruba.
113
2.
De Commissie is van oordeel dat de duur van de overgangsperiode bij de aanvang daarvan dient te zijn bepaald en dat deze in ieder geval korter dient te zijn dan tien jaren.
3.
De gevolgen van een aparte status voor Aruba voor de rechtsorde komen grotendeels overeen met die van de onafhankelijkwording. Immers, ook bij het verkrijgen van een aparte status verlaat Aruba de Antilliaanse rechtsorde en zal het een eigen rechtsorde moeten opbouwen met een eigen Grondwet, een eigen wetgeving en een eigen bestuur. Hier wordt volstaan met verwijzing naar de conclusies ad 2.2. (Rechtsorde).
4.
Wanneer Aruba een aparte status of een geassocieerde status verkrijgt, is een gebiedsafbakening nodig tussen Aruba en de Nederlandse Antillen. In geval van associatie dient deze gebiedsafbakening te worden geregeld bij verdrag tussen het Koninkrijk en Aruba; in geval van een aparte status bij Rijkswet. Hierbij hebben de leden Croes, Evertsz, Pourier en Voges opgemerkt dat nader moet worden geregeld of en, zo ja, welke aanpassingen in de gebiedsafbakening dan wel compensaties nodig zijn op grond van hetgeen bij de vaststelling van internationale grenzen in het recente verleden is geregeld.
5.
Voor wat betreft de internationale status van Aruba gedurende de overgangsperiode naar de onafhankelijkheid, maakt het naar het oordeel van de Commissie weinig verschil of Aruba een aparte status dan wel een geassocieerde status met het Koninkrijk bezit.
6.
In geval van een aparte status voltrekt de samenwerking tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zich binnen het kader van het Statuut. In geval van een associatie zal de samenwerking tussen het Koninkrijk en Aruba bij verdrag moeten worden geregeld. Daarbij zou aan de regering van de Nederlandse Antillen de bevoegdheid moeten worden gegeven - bij Rijkswet of door middel van een wijziging van het Statuut - om rechtstreeks met Aruba samen te werken.
3.3.
Overdracht / overname van taken
1.
De Commissie is van oordeel dat een gelijktijdige overdracht/overname van alle taken en bevoegdheden aan/door Aruba de voorkeur verdient boven een geleidelijke.
2.
Wil Aruba op het tijdstip dat het de status van land binnen het Koninkrijk verkrijgt,de taken die het krijgt
114
toebedeeld op verantwoorde wijze kunnen overnemen, dan zal het zich hierop terdege moeten voorbereiden.
3.4.
a.
Aruba heeft een projectbureau ingesteld, dat een nieuwe bestuursstructuur voor dat eiland moet ontwerpen en dat de consequenties van de overname van de taken en bevoegdheden op juridisch, organisatorisch, financieel en personeel terrein moet bezien.
b.
Bij zijn werkzaamheden zal dit projectbureau de medewerking van het land de Nederlandse Antillen en die van Nederland niet kunnen ontberen.
c.
Naar het oordeel van de Commissie zouden met het land de Nederlandse Antillen afspraken gemaakt moeten worden ten einde te verzekeren dat het projectbureau de voor zijn werkzaamheden benodigde medewerking (informatie/deskundigenhulp) verkrijgt. Gezien de daar aanwezige deskundigheid denkt de Commissie hierbij met name aan bijstand van het Departement Staatkundige Structuur Eilanden en dat van Financiën.
d.
De Commissie is van mening dat van Nederlandse zijde naar vermogen bijstand verleend zou moeten worden, indien en voor zover de benodigde deskundigheid niet op lokaal niveau aanwezig zou zijn.
Begeleiding planmatige voorbereiding onafhankelijkheid Aruba
1.
De Commissie acht de instelling zinvol van een stuurgroep die tot taak zou krijgen de uitvoering van de op de Ronde Tafel Conferentie genomen besluiten te begeleiden.
2.
De stuurgroep zou bij Koninklijk besluit moeten worden ingesteld en zou kunnen bestaan uit zes personen. Twee personen waren door de Koninkrijksregering aan te wijzen (bij Koninklijk besluit), twee door de Antilliaanse regering (bij landsbesluit) en twee door de eilandsraad van Aruba (bij eilandsbesluit).
3.
De stuurgroep rapporteert aan de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen, alsmede aan de eilandsraad van het eilandgebied Aruba.
115
4_
POSITIE EN EINDSITUATIE VAN DE OVERIGE EILANDEN
4.l.
Analyse taakopdracht, punt l.c. De Commissie heeft bij het inventariseren van de mogelijkheden van een toekomstige eindsituatie van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen de onafhankelijkheid van deze eilanden buiten beschouwing gelaten.
4.2.
Positie van de overige vijf eilanden
1.
De leden Evertsz, Pourier en Voges zouden het liefste zien dat de zes eilanden van de Nederlandse Antillen op enigerlei wijze een staatkundige eenheid zouden blijven vormen; een wens die ook door de leden Biesheuvel, Köbben en Mei j s werd onderschreven.
2.
De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn de vaste overtuiging toegedaan, dat de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen in een staatsrechtelijk verband bij elkaar dienen te blijven in een constructie die recht zal doen aan de wensen van elk der eilanden; de vorm van staatsrechtelijke samenwerking waarvoor uiteindelijk zal worden gekozen, is primair een zaak en verantwoordelijkheid van de eilanden zelf.
3.
De leden Evertsz, Pourier en Voges hebben erop gewezen dat de ten aanzien van het onafhankelijke Aruba te treffen regelingen generlei precedent mogen vormen voor de te zijner tijd bij de onafhankelijkheid van de vijf andere eilanden te treffen maatregelen.
5.
HET SAMENWERKINGSVERBAND EN DE RELATIE MET NEDERLAND
5.1.
De samenwerking gedurende de overgangsperiode
5.1.1.
Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba gedurende de overgangsperiode
l.
De Commissie heeft, de overgangsperiode nen het Koninkrijk, lingen te doen over
ervan uitgaande dat Aruba gedurende de status zal hebben van land binernaar gestreefd concrete aanbevede vorm en de inhoud van de
116
samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba gedurende deze periode. Overwogen is over te gaan tot de oprichting van een Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba op basis van een Unieverdrag, waarin de Unieorganen hun regelingen vinden, alsmede de aangelegenheden welke door die Unie worden behartigd. 2.
Uitgangspunt bij de samenstelling van de Unie-organen is de gelijkwaardigheid van beide Uniepartners. De samenstelling van de drie Unie-organen, te weten de Raad van Unieministers, het Unieparlement en het Constitutioneel Hof, is daarom zoveel mogelijk gebaseerd op het beginsel van pariteit. Voor de besluitvorming in de Raad van Unieministers heeft de Commissie een procedure ontworpen, die enerzijds recht doet aan het uitgangspunt van de gelijkwaardigheid van beide Uniepartners, maar anderzijds toch de mogelijkheid schept om patstellingen in het besluitvormingsproces te doorbreken. Het Unieparlement dient naar het oordeel van de Commissie wetgevende bevoegdheid te bezitten ten aanzien van de Unie-aangelegenheden en niet alleen een adviserende rol. De Uniewetgeving zou gemeenschappelijk dienen te zijn in die zin, dat in het Unieparlement wordt beraadslaagd en besloten over ontwerp-regelingen die in beide landen van kracht worden. Het lid Croes gaf voor bepaalde terreinen de voorkeur aan parallelle wetgeving in die zin, dat gemeenschappelijke regelingen gelijkluidend en gelijktijdig door het parlement van elk der landen vastgesteld worden. Ook de instelling van een Constitutioneel Hof van de Unie is door de Commissie aanbevolen, alsmede de instelling van een gemeenschappelijk Hof van Justitie dat is belast met de gewone rechtspraak in hoger beroep. De Commissie heeft tenslotte geconcludeerd dat over de vorm van een Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba overeenstemming bestaat.
3.
De Commissie heeft nog een uiterste poging gedaan om overeenstemming te bereiken over een pakket van onderwerpen, dat in elk geval tot aangelegenheid van de Unie gerekend moet worden: 1. het Constitutioneel Hof; 2. de rechtspraak in tweede instantie en de regeling van de rechterlijke organisatie; 3. de grondrechten; 4. de vaststelling van de wetboeken inzake het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering en de regeling van het notarisambt; 5. de telecommunicatie; 6. de luchtvaartwetgeving en een gezamenlijke luchtvaartmaatschappij ;
117
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
16. 17.
de hoofdlijnen van het buitenlands beleid (binnen de marges van het Statuut) ; de steun en bijstand aan de minder draagkrachtige eilanden; de financiële verhoudingen tussen de landen; de scheepvaart; de arbeidswetgeving (voor wat betreft de minimumwetgeving in verband met internationale verplichtingen) ; de meteorologische dienst; de basiswetgeving inzake de volksverzekeringen (met dien verstande dat de uitvoering, heffing, inning en uitkering landelijk geschiedt); de wetgeving (gemeenschappelijk of op zijn minst gelijkluidend) met betrekking tot de gezondheidszorg ; de wetgeving (gemeenschappelijk of op zijn minst gelijkluidend) ten aanzien van leerplannen en van opleidingseisen van leerkrachten van het kleuter-, basis-, voortgezet algemeen vormend en hoger (beroeps-) onderwijs; de exploitatie van bodemrijkdommen; een monetaire samenwerking onder de voorwaarden genoemd in paragraaf 2.8., zoals daar nader aangevuld door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges.
De leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Mei j s, Pourier en Voges konden zich tenslotte met dit pakket van toekomstige Unie-aangelegenheden verenigen. Het lid Croes kon zich met de punten 2 (voor wat betreft de rechterlijke organisatie in eerste aanleg), 4, 14, 15, 16 en 17 niet verenigen, mede onder verwijzing naar het pakket, zoals door hem eerder in paragraaf 5.1.1.2. is geformuleerd, 4.
Geconcludeerd moet worden dat er binnen de Commissie geen overeenstemming bestaat over de onderwerpen die in de Unie worden ingebracht. De leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Mei j s, Pourier en Voges verbinden hieraan de conclusie dat er inhoudelijk onvoldoende basis is voor een hechte en duurzame samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Het lid Croes is van oordeel dat de voorstellen die van Arubaanse zijde zijn gedaan, wel een basis kunnen vormen voor een dergelijke samenwerking.
5.
Gezien de onverbrekelijke samenhang tussen vorm en inhoud van het hechte en duurzame samenwerkingsverband, moet tenslotte worden geconcludeerd dat geen overeenstemming bestaat over de totstandkoming van een hecht en duurzaam samenwerkingsverband.
118
5.1.2. 1.
De samenwerking binnen het Koninkrijk gedurende de overgangsperiode
De Commissie gaat ervan uit dat op de aanstaande Ronde Tafel Conferentie een beslissing zal worden genomen over de status van Aruba gedurende een overgangsperiode van beperkte duur (maximaal 10 jaren).
2. Zoals eerder is opgemerkt, is in de Commissie een voorkeur uitgesproken voor een aparte status van Aruba als land binnen het Koninkrijk. Dit betekent dat de samenwerking tussen het Koninkrijk en Aruba gedurende de overgangsperiode zal worden beheerst door de bepalingen van het Statuut. 3.
Omdat Aruba in geval van een aparte status het Antilliaanse staatsverband verlaat, zullen het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en de Eilandenregeling Nederlandse Antillen moeten worden gewijzigd. De overeen te komen datum met betrekking tot de beëindiding van de Koninkrijksband met Aruba ware op te nemen in het Statuut.
4.
De Commissie, met uitzondering van het lid Croes, meent een aparte status of associatie van Aruba als overgangsperiode naar de onafhankelijkheid niet te kunnen aanbevelen, wanneer Aruba niet deelneemt aan een hecht en duurzaam samenwerkingsverband met de Nederlandse Antillen in het kader van een Unie op basis van een constructie als bijvoorbeeld beschreven in de Nota-Voges (zie 5.1.1.). Mocht zulk een planmatige voorbereiding van de onafhankelijkheid van Aruba niet mogelijk zijn, dan lijkt het beter dat Aruba streeft naar een onafhankelijkheid op korte termijn, die wel planmatig, maar in versneld tempo ware voor te bereiden. Ook in dat geval ware naar het oordeel van de Commissie te streven naar een samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Het lid Croes verwijst in dit verband naar zijn voorstellen zoals geformuleerd in 2.7. (Economische gevolgen) en inzake het solidariteitsfonds.
5.
Geconcludeerd moet worden dat er binnen de Commissie geen overeenstemming bestaat over de essentiële onderwerpen die tot aangelegenheden van de Unie gerekend moeten worden. Derhalve bestaat er onvoldoende basis voor het door de leden Biesheuvel, Evertsz, Köbben, Meijs, Pourier en Voges beoogde hechte en duurzame samenwerkingsverband. Het lid Croes is van oordeel dat het door hem voorgestelde samenwerkingsverband de tijd moet worden gegeven om te kunnen welslagen.
119
5.1.3.
Het solidariteitsfonds
1.
Daar er vrees bestaat dat de Antilliaanse staat "nieuwe stijl" niet in staat zal zijn om de minder draagkrachtige eilanden dezelfde garantie qua begrotingshulp te bieden als thans is vastgelegd in de Eilandenregeling Nederlandse Antillen, is het noodzakelijk dat er voor deze eilanden een afzonderlijke regeling, in de vorm van een solidariteitsfonds, wordt getroffen.
2.
De zeggenschap in het fonds dient in ieder geval toe te komen aan de donors.
3.
De omvang van het fonds wordt geraamd op NAf 30 mln op basis van ramingen voor 1982 en zal worden aangewend voor begrotingshulp.
4.
Voor uitkeringen uit het fonds komen in aanmerking Bonaire, Saba, Sint Eustatius en vooralsnog Sint Maarten.
5.
De opzet en het functioneren van het solidariteitsfonds dienen periodiek te worden geëvalueerd, waarbij met name aandacht verdienen: - verdeelsleutel, indexeringssysteem, ontvangers/donors.
6.
De financiële controle op het fonds geschiedt door de Algemene Rekenkamers van respectievelijk Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.
7.
De Commissie heeft geen volledige overeenstemming bereikt over een aantal andere aspecten van het solidariteitsfonds .
5.2.
De samenwerking na het onafhankelijk worden van Aruba
5.2.1.
Het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en een onafhankelijk Aruba
De Commissie is van oordeel dat het onder 5.1.1. beschreven samenwerkingsmodel, gesteld dat hiermee tijdens de overgangsperiode goede ervaringen zijn opgedaan, ook bruikbaar kan zijn voor de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en het onafhankelijke Aruba. Wel is het zo, dat met de onafhankelijkwording van Aruba de aard van de samenwerking verandert en dat deze een andere grondslag zal moeten krijgen. De samenwerking krijgt dan een volkenrechtelijk karakter en zal moeten
120
worden neergelegd in een volkenrechtelijke overeenkomst tussen het Koninkrijk en Aruba. Formeel zou dit laatste inhouden dat de samenwerking tussen Willemstad en Oranjestad via Den Haag gaat lopen. De Commissie acht dit geen goede zaak, omdat het streven juist gericht moet zijn op een hechte en duurzame samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij beveelt daarom aan de Nederlandse Antillen te zijner tijd de bevoegdheid te geven geheel zelfstandig en zonder bemoeienis van het Koninkrijk, voor zover het niet gaat om Koninkrijksaangelegenheden, met Aruba samen te werken en de daarvoor benodigde overeenkomsten met Aruba te sluiten.
5.2.2.
De relatie met Nederland na het onafhankelijk worden van Aruba
5.2.2.1
Uitgangspunten
De Commissie heeft aan de hand van een zestal door de Nederlandse leden geformuleerde beginselen/uitgangspunten nagegaan of met de totstandkoming van het in 5.1.1. beschreven samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba de voorwaarden aanwezig zijn voor een vruchtbare relatie met Nederland. Na toetsing van het beoogde samenwerkingsverband aan deze zes beginselen/uitgangspunten kan het volgende worden vastgesteld: a.
Over de toetsing aan twee van deze beginselen/ uitgangspunten is de Commissie het eens kunnen worden: - het beoogde samenwerkingsverband is inderdaad gebaseerd op de beginselen van de rechtsstaat en de parlementaire democratie; - het samenwerkingsverband is inderdaad gebaseerd op de zelfstandigheid c.q. souvereiniteit en gelijkwaardigheid van elk der landen en gaat inderdaad uit van het principe dat over de hoofdzaken die in de samenwerking zijn ingebracht, de instemming van beide landen wordt nagestreefd.
b.
Over de toetsing van de twee volgende beginselen/ uitgangspunten is in grote lijnen overeenstemming bereikt: het is van minder belang of de samenwerking tussen de landen een volkenrechtelijk of een staatsrechtelijk karakter zal dragen, dan wel als sui generis moet worden gekwalificeerd; uit het samenwerkingsverband dienen geen verplichtingen voort te vloeien die in redelijkheid niet van Nederland kunnen worden verlangd en waaraan Nederland niet bij machte is te voldoen.
121
c.
5.2.2.2.
Over de toetsing aan de twee volgende beginselen/ uitgangspunten lijkt, althans binnen de Commissie, geen overeenstemming mogelijk: de samenwerking zal zich moeten uitstrekken tot al die onderwerpen, waarop een gezamenlijke behartiging van belangen een onmiskenbare voorwaarde vormt voor een weerbare zelfstandigheid van de landen ; - de hechtheid en duurzaamheid van het samenwerkingsverband dient te zijn gebaseerd op de gemeenschappelijkheid van belangen en niet alleen op een gevoel van lotsverbondenheid. Tevens dienen er waarborgen te worden geschapen voor het goed functioneren en tegen het al te gemakkelijk opbreken van het samenwerkingsverband. Over het eerste hier genoemde beginsel/uitgangspunt - de inhoud van het samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba - is, zoals eerder is opgemerkt, althans binnen de Commissie geen overeenstemming bereikbaar. Ten aanzien van het tweede hier genoemde beginsel/ uitgangspunt hebben de Nederlandse leden gesteld het voortbestaan van de beoogde Unie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba te beschouwen als voorwaarde voor een vruchtbare relatie met Nederland. De leden Evertsz, Pourier en Voges konden zich hiermee verenigen? het lid Croes echter niet.
De inhoud van een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba
De leden Biesheuvel, Köbben en Meijs hebben, onder het voorbehoud dat dit vraagstuk pas over 10 jaren actueel. wordt, de volgende terreinen aangegeven, waarop Nederland met het onafhankelijke Aruba zou kunnen samenwerken : ontwikkelingssamenwerking; culturele samenwerking en onderwijs; rechtspraak; buitenlandse betrekkingen; defensie. Het lid Croes achtte deze opsomming en de daaraan door de Nederlandse leden gegeven uitwerking onvoldoende om zicht te krijgen op een relatie met Nederland, die het predikaat van "vruchtbaar" zou mogen dragen.
122
5.2.2.3
De vorm een vruchtbare relatie tussen Nederland en het onafhankelijke Aruba
Aan een toekomstige samenwerking tussen Nederland (het Koninkrijk) en Aruba kan vorm worden gegeven in een gemenebest sui generis tussen het Koninkrijk en Aruba.
5.2.2.4.
De relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen na het onafhankelijk worden van Aruba
De leden Evertsz, Pourier en Voges zijn van oordeel dat na de onafhankelijkheid van Aruba het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden gehandhaafd dient te blijven tot het tijdstip waarop de Nederlandse Antillen te kennen geven de statutaire band te willen beëindigen.
6.
VOORLICHTING VAN DE BEVOLKING
De Commissie is van oordeel dat door de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden de nodige aandacht dient te worden besteed aan de voorlichting van de bevolking over de consequenties van de staatkundige veranderingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij ware bijzondere aandacht te besteden aan die groepen van personen, die de directe gevolgen daarvan zullen ondervinden in hun persoonlijke en werkomstandigheden.
123
Bijlage I
W I J B E A T R I X , B I J DE G R A T I E G O D S , KONINGIN
DER N E D E R L A N D E N ,
PRINSES VAN
ORANJE - NASSAU. ENZ.
ENZ.
ENZ.
Besluit houdende instelling van een commissie die zal rapporteren over de vraag welke gevolgen de onafhankelijkheid van Aruba kan hebben voor de Nederlandse Antillen, voor Aruba zelf, voor de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en voor de verhouding met Nederland (Gemengde commissie toekomst Antillen).
Op de voordracht van Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken van 11 januari 1982, nr 198; Overwegende dat het in verband met recente staatkundige ontwikkelingen in de Nederlandse Antillen gewenst is een gemengde commissie van deskundigen in te stellen; Artikel 10 van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Artikel l Er is een commissie welke tot taak heeft: a. te rapporteren over de vraag welke gevolgen de onafhankelijkheid van Aruba kan hebben voor de Nederlandse Antillen, voor Aruba zelf, voor de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en voor de verhouding met Nederland; b. de nodige aandacht te schenken aan een planmatige verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba;
124
c. te onderzoeken in welke positie en eindsituatie, als gevolg van het onafhankelijk worden van Aruba, de overige eilanden, gezamenlijk of afzonderlijk, zouden kunnen komen te verkeren; d. te onderzoeken hoe een samenwerkingsverband kan worden gevormd tussen Aruba en de overige eilanden, zo hecht en duurzaam dat de voorwaarden aanwezig zijn voor een vruchtbare relatie met Nederland. ': Artikel 2 a. b. c. d. e. f. g.
Lid van de commissie zijn: mr B.W. Biesheuvel, tevens voorzitter; mr M.A. Pourier, tevens plv. voorzitter; mr H.S. Croes; M.P. Gorsira; prof. dr A.J.F. Köbben; drs Th.A.J. Meijs; mr ing. E. Voges. Artikel 3
1. Algemeen secretaris is: mr J.P.M.H. Merckelbach; 2. Secretarissen zijn: a. drs J. Huizinga; b. ir H. Parisius; c. B.D. Scholman; d. R. Voges, tevens secretaris-coördinator van de Nederlands-Antilliaanse leden; e. mr B.J.Th.G. Wilms. Artikel 4 De commissie stelt in onderling overleg haar werkwijze vast. Artikel 5 De commissie is bevoegd voor haar werkzaamheden de medewerking in te roepen van de organen van openbaar bestuur en de onder deze ressorterende instellingen, diensten en bedrijven in de Nederlandse Antillen en in Nederland. De commissie heeft voorts de bevoegdheid deskundigen uit te nodigen om haar van raad te dienen.
125
Artikel 6 De commissie brengt binnen zes maanden haar rapport uit aan de regeringen van Nederland en van de Nederlandse Antillen alsmede aan de eilandsraden van de eilandgebieden Aruba, Bonaire en Curaçao alsook aan de afdelingen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten van de eilandsraad van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden.
Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat tezamen met de daarbij behorende nota van toelichting zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en in de Curaçaosche Courant en waarvan afschrift zal worden gezonden, tezamen met een afschrift van de nota van toelichting, aan de Raad van State van het Koninkrijk, de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen, de Algemene Rekenkamer, de beide Kamers der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen, de eilandsraden van de eilandgebieden Aruba, Bonaire en Curaçao alsmede de afdelingen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten van de eilandsraad van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden.
DE MINISTER VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAANSE
ZAKEN,
126
Nota van toelichting
,/.
Op verzoek van de regering van de Nederlandse Antillen heeft op 26, 27 en 28 oktober 1981 overleg plaatsgevonden tussen de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen. Beide regeringen hebben tevens overleg gevoerd met een delegatie van de eilandsraad van het eilandgebied Aruba, alsmede met delegaties van de andere eilanden. De conclusies van het overleg tussen de regering van Nederland, de regering van de Nederlandse Antillen en een delegatie van de eilandsraad van Aruba zijn als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd. De overeenkomstig deze conclusies bij dit besluit ingestelde commissie bestaat uit vier leden van Antilliaanse zijde en drie leden van Nederlandse zijde, Gezien de taak van de commissie (artikel l) en de korte tijd van zes maanden die zij heeft om haar rapport uit te brengen (artikel 6) is het noodzakelijk dat de organen van openbaar bestuur en de onder deze ressorterende instellingen, diensten en bedrijven in de Nederlandse Antillen en in Nederland desgevraagd de benodigde medewerking verlenen voor de werkzaamheden van de commissie (artikel 5).
DE MINISTER VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAANSE ZAKEN,
127
Conclusies van het overleg tussen de regering van Nederland, de regering van de Nederlandse Antillen en een delegatie van de Eilandsraad van Aruba. 's-Gravenhage, 28 oktober 1981
l.
De Koninkrijksregering stelt een commissie in die zal rapporteren over de vraag welke gevolgen de onafhankelijkheid van Aruba kan hebben voor de Nederlandse Antillen, voor Aruba zelf, voor de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en voor de verhouding met Nederland. In dit rapport zal de nodige aandacht worden geschonken aan een planmatige verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Aruba. De commissie zal ook onderzoeken in welke positie en eindsituatie, als gevolg van het onafhankelijk worden van Aruba, de overige eilanden, gezamenlijk of afzonderlijk, zouden kunnen komen te verkeren. Tevens wordt onderzocht hoe een samenwerkingsverband kan worden gevormd tussen Aruba en de overige eilanden, zo hecht en duurzaam dat de voorwaarden aanwezig zijn voor een vruchtbare relatie met Nederland. De commissie zal binnen zes maanden rapport uitbrengen aan de regeringen van Nederland en van de Nederlandse Antillen, aan de eilandsraden van Aruba, Bonaire en Curaçao alsmede aan de afdelingen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden.
2.
Zo spoedig mogelijk nadat de commissie heeft gerapporteerd, zal een Ronde Tafel Conferentie worden bijeen geroepen om beslissingen te nemen over de toekomstige verhoudingen tussen de Nederlandse Antillen, Aruba, de andere eilanden van de Nederlandse Antillen en Nederland.
3.
De regering van de Nederlandse Antillen heeft tijdens het overleg kenbaar gemaakt in een brief aan de eilandgebieden c.q. afdelingen daarvan te zullen vastleggen dat de procedure voor de overdracht van landstaken aan de eilanden die daarvoor in aanmerking komen in wetgeving en uitvoering doeltreffender wordt gemaakt.
128
Bijlage II
's-Gravenhage, 4 maart 1982.
MINISTER VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAANSE ZAKEN
Nr 921
Aan de Hoogedelgestrenge Heer Mr B.W. Biesheuvel, Voorzitter van de Gemengde Commissie Toekomst Antillen, Mr Enschedeweg 7, 2111
EA
AERDENHOUT.
Uw brief van 6 februari 1982 heeft onderwerp van beraadslaging uitgemaakt in de vergadering van 26 februari 1982 van de Ministerraad van het Koninkrijk, tijdens de behandeling van het agendapunt "Gemengde Commissie Toekomst Antillen". Ter zake van het geschilpunt of onder "eindsituatie" ook de mogelijkheid van onafhankelijkheid moet kunnen worden verstaan, merkt de raad het volgende op. Tijdens het topoverleg in oktober 1981 is van Nederlandse zijde naar voren gebracht dat onder eindsituatie mede zou moeten kunnen worden begrepen de onafhankelijkheid van de eilanden van de Nederlandse Antillen. De Antilliaanse regering heeft echter dit standpunt steeds weersproken. Nederland handhaaft het op de R.T.C, van februari 1981 ingenomen standpunt, dat de eilanden afzonderlijk het. zelfbeschikkingsrecht hebben, met dien verstande dat Nederland het recht heeft mede te beslissen over zijn verhoudingen tot die eilanden die de voorkeur geven aan het behouden van staatsrechtelijke banden met Nederland. Dit op de R.T.C, ingenomen standpunt van Nederland is onverminderd van kracht. Ook blijft de Nederlandse regering van mening dat bij het onafhankelijk worden van Aruba de vraag naar het onafhankelijk worden van de andere eilanden van de Nederlandse Antillen dan ook logischerwijze naar voren komt. De Antilliaanse regering blijft de mening toegedaan dat, onafhankelijk van de beslissing van Aruba, de andere eilanden hun eigen politieke toekomst zouden moeten kunnen bepalen en dat de bevolkingen van de andere eilanden zich nog niet definitief hebben uitgesproken op welke wijze zij gebruik wensen te maken van het zelfbeschikkingsrecht.
129
Het is de raad intussen gebleken dat de leden van de commissie die in overleg met de eilanden Bonaire, Curaçao en de Bovenwindse Eilanden zijn aangewezen, een studie van de mogelijkheid van onafhankelijkheid onder de vigueur van art. l c van het Instellingsbesluit van Uw commissie in het kader van dit onderzoek uitsluiten. Dit zo zijnde, rijst de vraag of het thans opportuun is de mogelijke onafhankelijkheid van de vijf eilanden, naast die van Aruba, te doen bestuderen door de Gemengde Commissie Toekomst Antillen. Gelet op het standpunt van de leden van de Commissie van Zeven, die in overleg met de genoemde eilanden zijn aangewezen, betekent vasthouden aan de uitleg dat onder het begrip eindsituatie ook varianten van onafhankelijkheid moeten worden verstaan, dat de werkzaamheden van de Commissie van Zeven ernstig vertraagd, zo niet gestaakt moeten worden. De Koninkrijksregering is van mening dat dit bij de huidige eilandelijke politieke verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen ernstige politieke en sociale gevolgen kan hebben. Daarom dient de voortgang van de werkzaamheden van de Commissie van Zeven hoge prioriteit te hebben. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Koninkrijksregering van mening dat de Commissie van Zeven bij haar onderzoek een inventarisatie zal maken van de mogelijkheden van een toekomstige eindsituatie. Bij dit onderzoek wordt de mogelijkheid van onafhankelijkheid van de vijf eilanden buiten beschouwing gelaten. Deze mening laat geheel onverlet het door Nederland op de R.T.C, ingenomen standpunt inzake onafhankelijkheid. De Koninkrijksregering spreekt haar verwachting uit dat de Commissie van Zeven haar werkzaamheden zeer spoedig zal kunnen hervatten. DE MINISTER VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAANSE ZAKEN, ' .••',
1}
130
Bijlage III
DESKUNDIGEN VAN DE GEMENGDE COMMISSIE TOEKOMST ANTILLEN
De Commissie is bijzonder veel dank verschuldigd aan de hieronder genoemde personen en aan alle anderen, van wie de namen hier niet worden genoemd, die de Commissie of de afzonderlijke leden één of meerdere keren van advies hebben gediend. C.J. Brinkman
Mr. T.M. Monzón
Drs. J. Buys
A.J. Muyale
S. Cole, M.A.
B. Nicolaas
Drs. F.J. Croes
Mr. G.T. Pieters Kwiers
M.R. Croes, R.A.
Drs.
G. Curiël, M.A.
Mevr. Mr. R. Reuijl - Raven
Drs. C.L. Deelder
Prof. Dr. R.A. Römer
Mr. C.E. Dip
Drs. A. Russchen
Drs. E. den Dunnen
E.J.E. Spencer
Mr. Drs. R. Durand
Mr. A. Tchernoff
C. Gomes Casseres, M.A.
Mr. R. van der Veen
Mevr. I. Hassig
Drs. D.H.F.B. Veenhuizen
Mr. N.E. Henriquez
Mr. R.A.F. Verschoor
Mr. J.A.B. Janus
Mr. A.C. Vroon
Mr. H.G. de Jong
Mr. W.G. ter Weeme
Mr. P.J.G. Kapteyn
Prof. Drs. J. Weitenberg
Mr. J.H. van der Kuyp
Mr. M. Wendt
E.F. Mansur, M.A.
F. Wernet
Dr. E. Monte
E.J.
Profet
131
Bijlage IV
PROEVE VAN EEN UNIEVERDRAG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA VAN DE HAND VAN MR. J.A.B. JANUS
§_1_
Algemene bepalingen Artikel 1
Er is een Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Artikel 2 Onverminderd hetgeen elders in het Unieverdrag is bepaald, zijn aangelegenheden van de Unie: a. ................ b. ................
(enz.)
............ Artikel 3
1. De landen nemen bij hun wetgeving en bestuur de bepalingen van het Unieverdrag in acht. 2. De landen kunnen regelingen treffen ten aanzien van onderwerpen, waarin een Unieverordening heeft voorzien, mits de regelingen daarmee niet in strijd zijn. Artikel 4 De aangelegenheden van de Unie worden behartigd overeenkomstig de bepalingen van het Unieverdrag. § 2
De Unieraad van ministers Artikel 5
De Unieraad van ministers bestaat uit de minister-president van de Nederlandse Antillen en twee ministers, door de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen uit zijn midden aangewezen, en uit de minister-president van Aruba en twee ministers, door de Raad van Ministers van Aruba uit zijn midden aangewezen. De raden van ministers zijn in de aanwijzing van de ministers vrij. Artikel 6 Als voorzitter van de Unieraad van ministers fungeren telkens voor de periode van een half jaar de minister-president van de Nederlandse Antillen en de minister-president van Aruba. Bij verhindering van de voorzitter treedt de waarnemend minister-president van het desbetreffende land als voorzitter op.
132
Artikel 7 1. De voorzitter roept de Unieraad van ministers zo dikwijls bijeen als hij dit nodig oordeelt of als de ministerpresident van het andere land dit wenst. 2. De vergaderingen van de Raad vinden plaats in het land waaruit de voorzitter afkomstig is. Artikel 8 1. De Unieraad van ministers kan slechts beslissingen nemen, indien hij voltallig is. 2. De beslissingen van de Raad worden bij meerderheid van stemmen genomen. 3. Bij het staken der stemmen wordt het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering die binnen twee weken gehouden moet worden. 4. Staken de stemmen opnieuw, dan is de voorzitter bevoegd een nader voorstel te doen, waarbij hij zo veel mogelijk rekening houdt met de beraadslagingen binnen de Raad. Staken de stemmen over dat voorstel, dan wordt het geacht te zijn aangenomen. Artikel 9 De Unieraad van ministers stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 10 De ministers genieten uit hoofde van het zitting hebben in de Unieraad van ministers geen bezoldiging en hebben geen aanspraak op pensioen. De vergoeding van reis- en verblijfskosten wordt bij Unieverordening geregeld. Artikel 11 1. De ambtenaren in dienst van de Unie worden door of vanwege de Unieraad van ministers benoemd en ontslagen. Bij het benoemen van ambtenaren wordt het beginsel van pariteit zo veel mogelijk in acht genomen. 2. De rechtspositie van de ambtenaren in dienst van de Unie, hun bezoldiging, aanspraken op verlof en verlofsbezoldiging, wachtgeld en pensioen worden bij Unieverordening geregeld. 3. Op verzoek van de Unieraad van ministers stelt elk der landen een of meer ambtenaren ter beschikking van de Raad. De in het desbetreffende land geldende regelingen blijven op deze ambtenaren van toepassing. Bij het doen van dergelijke verzoeken wordt het beginsel van pariteit zo veel mogelijk in acht genomen. § 3
Het Unieparlement Artikel 12
1. 2.
Het Unieparlement bestaat uit tweeëndertig leden. Twintig leden worden door de Staten van de Nederlandse
133
Antillen uit hun midden op basis van evenredige vertegenwoordiging aangewezen. Twaalf leden worden door het Parlement van Aruba uit zijn midden op basis van evenredige vertegenwoordiging aangewezen. 3. Met inachtneming van het in het vorige lid bepaalde regelen de landen de aanwijzing van de leden. Artikel 13 Het Unieparlement wijst uit zijn midden afwisselend voor de periode van een jaar een voorzitter uit het ene land en een vice-voorzitter uit het andere land aan. Artikel 14 Het Unieparlement benoemt, schorst en ontslaat zijn griffier. Deze is geen lid van het Unieparlement. Zijn rechtspositie en zijn bezoldiging worden bij Unieverordening geregeld, evenals zijn aanspraken op verlof en verlofsbezoldiging, wachtgeld en pensioen. Artikel
15
1. De voorzitter roept het Unieparlement zo dikwijls in vergadering bijeen als hij dit nodig oordeelt of als vijf leden dit wensen. 2. Het Unieparlement vergadert in het land waaruit de voorzitter afkomstig is. Artikel 16 1. De vergaderingen van het Unieparlement zijn openbaar. 2. De deuren worden gesloten, wanneer de voorzitter het nodig oordeelt of vijf leden het vorderen. 3. De vergadering kan niet dan met twee derden van de uitgebrachte stemmen besluiten dat met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. 4. Over de onderwerpen waarover in besloten vergadering is beraadslaagd, kan daarin ook een besluit worden genomen. Artikel 17 1. Het Unieparlement kan alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van zowel de Nederlands-Antilliaanse leden als de Arubaanse leden ter vergadering aanwezig is. 2. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. 3. Bij het staken der stemmen wordt het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering. 4. Staken de stemmen opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. 5. Een besluit wordt geacht niet te zijn aangenomen, wanneer alle ter vergadering aanwezige Arubaanse leden of alle ter vergadering aanwezige Curacaose leden van het Unieparlement verklaren dat het besluit voor hen onaanvaardbaar is.
134
Artikel
18
De ministers van de landen geven over aangelegenheden waarvan de behartiging aan de Unie is opgedragen, aan het Unieparlement mondeling of schriftelijk alle verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de Unie. Artikel
19
1. De ministers van de landen hebben toegang tot de vergaderingen van het Unieparlement en kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. 2. Zij kunnen door het Unieparlement worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. 3. Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door personen daartoe door hen aangewezen. Artikel 20 De leden van het Unieparlement, de ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van het Unieparlement of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Artikel 21 Het Unieparlement stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 22 De leden van het Unieparlement genieten in deze hoedanigheid geen bezoldiging en hebben geen aanspraak op pensioen. De vergoeding van reis- en verblijfskosten wordt bij Unieverordening vastgesteld. § 4
Wetgeving Artikel 23
De Unieverordeningen worden door de Unieraad van ministers en het Unieparlement gezamenlijk vastgesteld. Artikel 24 Zowel de Unieraad van ministers als het Unieparlement kan ontwerp-Unieverordeningen voorstellen. Artikel 25 l. De Unieraad van ministers zendt zijn voorstellen aan het Unieparlement. 2. Het Unieparlement kan wijzigingen aanbrengen in de door de Unieraad van ministers voorgestelde ontwerp-Unieverordeningen.
135
3. Zolang een door de Unieraad van ministers voorgestelde ontwerp-Unieverordening niet door het Unieparlement is aanvaard, kan zij door de Unieraad van ministers worden gewijzigd of ingetrokken. 4. Het Unieparlement geeft de Unieraad van ministers kennis van zijn besluit. Artikel 26 De wijze van behandeling van ontwerp-Unieverordeningen wordt in het reglement van orde van het Unieparlement geregeld. Artikel 27 1. van 2. van
Het Unieparlement zendt zijn voorstellen aan de Unieraad ministers. De Unieraad van ministers geeft het Unieparlement kennis zijn besluit. Artikel 28
1. De Unieverordeningen, bedoeld in artikel 25, zijn tot stand gekomen zodra zij door het Unieparlement zijn aanvaard. 2. De Unieverordeningen, bedoeld in artikel 27, zijn tot stand gekomen zodra zij door de Unieraad van ministers zijn aanvaard. Artikel 29 Alle Unieverordeningen worden door een of meer ministers, onder wie de voorzitter van de Unieraad van ministers, en door de voorzitter van het Unieparlement ondertekend. Artikel 30 1. De Unieraad van ministers draagt zorg voor de afkondiging van de Unieverordeningen. Zij geschiedt in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba. De regeringen van de landen verlenen daartoe de nodige medewerking. 2. De Unieverordeningen treden niet in werking voordat zij zijn afgekondigd. § 5
Financiën Artikel 31
De Unieraad van ministers heeft het bestuur van de geldmiddelen van de Unie. Alle uitgaven en middelen tot dekking worden op de Uniebegroting aangegeven. Artikel 32 1. De Uniebegroting wordt bij Unieverordening vastgesteld. 2. De ontwerp-Uniebegroting wordt jaarlijks door de Unieraad van ministers aan het Unieparlement uiterlijk op de eerste augustus aangeboden.
136
§ 6
Het Constitutioneel Hof Artikel 33
Er is een Constitutioneel Hof van de Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Artikel 34 1. Het Hof bestaat uit vijf leden, waaronder de president, en twee plaatsvervangende leden. 2. Twee leden en een plaatsvervangend lid worden benoemd door de regering van de Nederlandse Antillen. 3. Twee leden en een plaatsvervangend lid worden benoemd door de regering van Aruba 4. De president wordt benoemd door de Unieraad van ministers. Artikel 35 1. De president en de overige leden van het Hof worden benoemd voor een periode van tien jaren. 2. Op eigen verzoek en bij het bereiken van de leeftijd van vijfenzestig jaren worden zij ontslagen door de organen die hen hebben benoemd. 3. In bij Unieverordening te bepalen gevallen worden zij geschorst of ontslagen door het Hof van Justitie van de Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Artikel 36 1. Het Hof is bij uitsluiting bevoegd tot de berechting van geschillen tussen de landen over: a. de interpretatie en toepassing van het Unieverdrag; b. de verenigbaarheid van Unieverordeningen en besluiten van Unie-organen met het Unieverdrag; c. de verenigbaarheid van wettelijke regelingen en besluiten van de landen met het Unieverdrag en de Unieverordenin- , gen. 2. Bij Unieverordening kan aan het Hof de berechting van andere geschillen worden opgedragen. Artikel 37 1. Het Hof kan bij zijn uitspraak een regeling of een besluit geheel of gedeeltelijk vernietigen. Het regelt daarbij de gevolgen van een dergelijke vernietiging. 2. Het Hof is bevoegd bij wijze van voorlopige voorziening een regeling of een besluit geheel of gedeeltelijk te schorsen. Het kan daarbij voorzien in de gevolgen van een dergelijke schorsing. Artikel 38 Bij Unieverordening wordt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van het Hof nader geregeld.
Artikel 43
137
Artikel 39 De rechtspositie, bezoldiging, aanspraak op verlof en verlofsbezoldiging, wachtgeld en pensioen van de president en de overige leden van het Hof worden bij Unieverdrag geregeld. § 7
Het Hof van Justitie. Artikel 40
Er is een Hof van Justitie van de Unie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Artikel 41 1. De president en de overige leden van het Hof worden door de Koning, na overleg met de Unieraad van ministers, voor het leven benoemd. 2. Op eigen verzoek en bij het bereiken van de leeftijd van zestig jaren worden zij door de Koning ontslagen. 3. In bij Unieverordening te bepalen gevallen worden zij geschorst of ontslagen door de Hoge Raad der Nederlanden. Artikel 42 Het Hof oordeelt in hoger beroep over de vonnissen en beschikkingen van de gerechten in eerste aanleg van de landen en is belast met het toezicht op de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen.
Met uitzondering van de gevallen bij Unieverordening bepaald, vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel 44 Bij Unieverordening wordt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van het Hof nader geregeld. Artikel 45 De rechtspositie, bezoldiging, aanspraak op verlof en verlofsbezoldiging, wachtgeld en pensioen van de president en de overige leden van het Hof worden bij Unieverdrag geregeld. 8 8
Slot- en overgangsbepalingen Artikel 46
1. Wijziging van het Unieverdrag geschiedt bij Unieverordening. 2. Het Unieparlement kan een ontwerp-Unieverordening tot wijziging van het Unieverdrag alleen aannemen met ten minste vier vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen.
138
Artikel 47 Het Unieverdrag treedt in werking op ............. 19... Artikel 48 Alle met betrekking tot de aangelegenheden die ingevolge artikel 2 tot de zorg van de Unie behoren, op het tijdstip van inwerkingtreding van het Unieverdrag geldende wettelijke regelingen van de Nederlandse Antillen blijven voor beide landen van kracht totdat zij met inachtneming van het Unieverdrag gewijzigd of door andere vervangen zijn.