C.G.M. Neppelenbroek Overlekergouw 3 1151 CX Broek in Waterland Aangetekend Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag
Broek in Waterland, 25 juli 2013
Betreft: Waterland Bp. Buitengebied Waterland 2013, uw nummer 201304565/1/R1 Edelachtbare heer/mevrouw, Als gemachtigde van Stichting Behoud Waterland, Stichting Bescherm Zuiderwoude, Stichting Dorpsraad Broek in Waterland en Stichting De Kwade Zwaan (hierna gezamenlijk genoemd “Appellanten”) stuur ik hierbij de aanvulling van het beroepschrift met de gronden van het beroep. U stelde Appellanten in de gelegenheid deze te sturen tot en met 31 juli a.s.
Feiten Procedure: 1. Het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Waterland (NL.IMRO.0852.BPBGwaterland013‐va01) heeft van 4 mei tot en met 14 juni 2012 ter inzage gelegen voor het indienen van inspraakreacties. 2. Appellanten hebben op 13 juni 2012 een inspraakreactie ingediend. Deze reactie is opgenomen in bijlage 1. 3. Op 14 augustus 2012 is door het college van burgemeester en wethouders de “Notitie Inspraak, Vooroverleg en Ambtshalve wijzigingen” vastgesteld. Het ontwerp bestemmingsplan is daarna opgesteld. 4. Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken vanaf 23 november tot en met 3 januari 2013 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. 5. Appellanten hebben op 2 januari 2013, dus tijdig, een zienswijze ingediend tegen dit ontwerp. De kopie van deze zienswijze is opgenomen in bijlage 2. 6. Tijdens de inzage periode is het ontwerpbestemmingsplan ambtshalve nader beschouwd. De uitkomsten van de zienswijzen en de ambtshalve beschouwing zijn opgenomen in de "Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen". 7. Op 11 maart 2013 is door het college voorgesteld het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Behandeling van dit voorstel vond plaats in de voorbereidende raadsvergadering van 4 april 2013. 8. Het bestemmingsplan is op 11 april 2013 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. 9. Het vastgestelde bestemmingsplan heeft met ingang van vrijdag 24 mei 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. 1
10. Appellanten hebben op 1 juli 2013, dus tijdig, een beroepschrift ingediend. Een kopie van dit beroepschrift is opgenomen in bijlage 3. Voorontwerp bestemmingsplan. Inspraakreactie en reactie college: In artikelen 3.3.6 en 3.5.7 van de Regels van het voorontwerp is opgenomen dat met een omgevingsvergunning de voor ”Agrarisch” aangewezen gronden mogen worden gebruikt voor een paardrijbak, een zwembad of een tennisbaan, mits: a. “de paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik wordt aangelegd; b. de paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan voor eigen hobbymatig gebruik wordt aangelegd; c. De paardrijbak, het zwembad of de tennisbaan zoveel mogelijk recht achter de voorgevel van (het hoofd)gebouw(en) wordt gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast; d. ….” Een kopie van deze artikelen is opgenomen in bijlage 4. Appellanten hebben in de inspraakreactie bezwaar gemaakt tegen de opname van deze artikelen in de Regels omdat de kans bestaat dat de voorzieningen in de weilanden buiten het bouwvlak worden aangelegd. Dat betekent een verdere verstedelijking. Ik verwijs hiervoor naar de inspraakreactie (bijlage 1). Het college is het met Appellanten eens dat de mogelijkheid van aanleg van een tennisbaan of een zwembad buiten het bouwvlak ongewenst is. Het college zegt daarover in de “Notitie Inspraak, Vooroverleg en Ambtshalve wijzigingen” op blz 24 (bijlage 5): “….Die voorzieningen dienen beperkt te blijven tot de bestemmingsvlakken of bouwpercelen waarbinnen de voorzieningen functioneren. Voor paardrijbakken geldt daarvoor een uitzondering. De relatie met het landschap is evidenter en de omvang is ook zodanig dat deze niet in alle gevallen binnen op erven bij woonhuizen gerealiseerd kunnen worden. De regeling wordt zodanig aangepast dat alleen paardrijbakken buiten bestemmingsvlakken of bouwpercelen zijn toegestaan.” Onder standpunt op blz 28 staat: “het bestemmingsplan wordt als volgt aangepast: De regeling voor paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden aanpassen, zodanig dat alleen paardrijbakken buiten een bestemmingsvlak of bouwperceel zijn toegestaan….” Ontwerp bestemmingsplan, zienswijze en reactie college: In artikel 3.5.8 van de Regels van het ontwerp is opgenomen dat een zwembad en een tennisbaan uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden aangelegd. Deze beperking geldt niet voor de aanleg van een paardrijbak. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk een paardrijbak buiten het bouwvlak aan te leggen (bijlage 6). Appellanten vinden dat ook paardrijbakken binnen het bouwvlak moeten worden aangelegd en hebben tijdig een zienswijze ingediend. Daarin staat: 2
“….aanleg van paardrijdbakken buiten het bouwperceel leidt tot versnippering en verdere aantasting van de openheid van het landschap. Verder is de aanleg strijdig met het verbod op verstedelijking in het landelijk gebied (art. 14 PRVS, Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie) en met de bepalingen die gelden voor weidevogelleefgebieden (art. 25 PRVS). SBW stelt daarom voor de aanleg van paardrijdbakken uitsluitend toe te staan binnen de contouren van het bouwperceel.” Het college heeft geen aanleiding gezien om het ontwerp op dit punt te wijzigen. In de Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen is opgenomen onder Reactie C op blz 51 (bijlage 7): “Ten behoeve van het houden van paarden kunnen paardrijbakken worden aangelegd. In beginsel wordt gestreefd naar situering binnen een bouwperceel of binnen een bestemmingsvlak. Als daarvoor onvoldoende ruimte aanwezig is, kan met een afwijking een paardrijbak ook buiten, direct aansluitend aan een bestemmingsvlak of een bouwperceel worden aangelegd. Daarvoor geldt een aantal criteria waaraan moet worden voldaan, teneinde tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing te komen. Daar waar een paardrijbak teveel afbreuk doet aan de landschappelijke waarden kan medewerking worden geweigerd. De provincie acht de paardrijbakkenregeling niet in strijd met de PRVS. “ Vastgesteld bestemmingsplan: De gemeenteraad heeft op 11 april 2013 besloten het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In de artikelen 3.3.6 en 3.5.8 van de Regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat met een omgevingsvergunning de voor ”Agrarisch” aangewezen gronden mogen worden gebruikt voor de aanleg van o.a. een paardrijbak, mogelijk buiten het bouwvlak (hierna “Paardrijbakkenregeling”, bijlage 8).
Gronden van het beroep Appellanten kunnen zich niet verenigingen met bepaalde delen van het Vaststellingsbesluit van de gemeenteraad, resp. met het vastgestelde bestemmingsplan en hebben op 1 juli jl. bovengenoemd beroepschrift ingediend. De aanvullende gronden van dit beroepschrift volgen hieronder. Strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) In artikel 1 onder 38 PRVS wordt verstedelijking als volgt gedefinieerd: “alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken” (bijlage 9). Artikel 14 lid 1 PRVS bepaalt: “Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, in het landelijk gebied….” Het bepaalde in dit artikel betreft een verbod op verdere verstedelijking. Afwijking op dit verbod wordt mogelijk gemaakt in de twee volgende leden van artikel 14 indien bijvoorbeeld de noodzaak van verstedelijking wordt aangetoond (bijlage 9). Een paardrijbak is een voorziening en moet volgens artikel 1 PRVS als verstedelijking worden aangemerkt. De aanleg van een paardrijbak valt niet onder één van de afwijkingen van artikel 14. Dat 3
betekent dat het bestemmingsplan niet mag voorzien in de aanleg van een paardrijbak buiten het bouwvlak. De Paardrijbakkenregeling is daarom in strijd met artikel 14 PRVS. Verder is de Paardrijbakkenregeling in strijd met artikel 25 PRVS. Dit artikel bepaalt: “Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden….voorziet niet in: a) De mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan;…. c) De mogelijkheid van verstorende activiteiten, buiten de agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren…”(bijlage 9) Grote delen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft zijn weidevogelleefgebieden (zie bijlage 10). Dat betekent dat de Paardrijbakkenregeling ook in strijd is met artikel 25 PRVS. Immers, ingevolge artikel 25 PRVS mag een bestemmingsplan niet voorzien in de mogelijkheid van nieuwe bebouwing buiten het bouwvlak. De aanleg van een paardrijbak moet als nieuwe bebouwing worden aangemerkt en is derhalve niet toegestaan buiten het bouwvlak. Paardrijden is een verstorende activiteit in weidevogelleefgebieden tijdens het broedseizoen. In de Reactie C op bladzijde 51 van de Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen (bijlage 7) wordt gesteld dat de provincie de Paardrijbakkenregeling niet in strijd acht met de PRVS. De provincie Noord‐Holland heeft deze strijdigheid niet genoemd in de zienswijze. Deze zienswijze is mogelijk kort voor de kerstvakantie in grote haast gemaakt. Dit zou de omissie kunnen verklaren. Dat neemt niet weg dat de provincie van oordeel is dat alle verstedelijking binnen het bouwvlak moet plaatsvinden. Ik verwijs hiervoor naar de Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen waarin opmerkingen van de zienswijze van de provincie (reclamant 1) zijn opgenomen. Bijvoorbeeld op blz 7 onder zienswijze E staat: “De PRVS staat geen agrarische bebouwing toe buiten een bouwperceel. Daar waar dat in de regels mogelijk wordt gemaakt, verzoekt reclamant om dat met een wijziging van de omvang van het bouwperceel te regelen, zodat bebouwing altijd binnen het bouwperceel opgericht wordt en er geen onduidelijkheid ontstaat over de omvang van het bouwperceel. Reclamant noemt daarbij specifiek de mogelijkheid om mest buiten het bouwperceel op te slaan”(bijlage 11). Onder zienswijze D op blz 7 van dezelfde notitie zegt de provincie dat: “…Op grond van artikel 26 PRVS moet alle bebouwing binnen het bouwperceel gebouwd worden” (bijlage 11). De verwijzing naar artikel 26 moet waarschijnlijk artikel 25 PRVS zijn. Artikel 26 PRVS betreft een regeling voor grootschalige landbouwgebieden. Onderhavig bestemmingsplan betreft uitsluitend kleinschalige landbouwgebieden waarop artikel 26 dus niet van toepassing is. Geconcludeerd moet worden dat uit niets blijkt dat de provincie de Paardrijbakkenregeling niet in strijd acht met de PRVS. Verdere verstedelijking /aantastingvan het landschap Zoals uit de zienswijze blijkt vinden Appellanten dat de aanleg van een paardrijbak buiten een bouwvlak kan leiden tot verdere verstedelijkingen aantasting van het open landschap. De openheid van het landschap is juist één van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland, waar het plangebied van onderhavig bestemmingsplan deel van uit maakt. Voorts heeft de verdere aantasting van de openheid nadelige effecten op de weidevogels. De aanwezigheid van weidevogels is eveneens een kernkwaliteit van het Nationaal Landschap Laag Holland (bijlage 12, blz 9). Daarom zijn dan ook de beschermende bepalingen tegen verdere verstedelijking en voor bescherming van weidevogelleefgebieden in de PRVS opgenomen. Deze kernkwaliteiten staan erg onder druk mede 4
vanwege de ligging van het plangebied in of naast de Metropoolregio Amsterdam. Het aantal weidevogels vermindert jaarlijks gestaag, het aantal grutto’s daalt ieder jaar zelfs met ca 5%. Appellanten zijn verder van mening dat een paardrijbak niet past in de veenweiden. Een paardrijbak is niet nodig voor uitoefening van agrarische activiteiten. Vanwege deze redenen wordt in het aangrenzende Landelijk Noord van stadsdeel Amsterdam‐Noord dan ook een zeer terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van de paardenhouderij en aanleg van paardrijbakken. In het bestemmingspan Landelijk Noord , dat op 26 juni jl. door de deelraad is vastgesteld, wordt de aanleg van een paardenbak voor het hobbymatig houden van paarden alleen binnen het bouwvlak toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf. Binnen de bestemming Wonen worden uitsluitend bestaande paardenbakken toegestaan (bijlage 13). In de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan staat op blz 45: “Gegeven de bijzondere kenmerken en kwaliteiten van het landelijk gebied, wordt door het stadsdeel ten aanzien van de paardenhouderij een zeer terughoudend beleid gevoerd. Van belang daarbij is dat de combinatie van paardrijden en natte veengebieden als gevolg van de slappe veenbodem geen gelukkige is (bron: Recreatieplan Waterland) en de schaal en uitstraling van noodzakelijke voorzieningen (rijhallen, paardenbakken) niet passend is in het kenmerkende landschap van Landelijk Noord.’ En op blz 46 staat: ‘Paardenbakken kunnen de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, niet alleen door het aanbrengen van bovengenoemd materiaal (zand, hout, boomschors of een ander materiaal om de ondergrond te verstevigen), maar ook door de plaatsing van lichtmasten en omheiningen. Bovendien kunnen buitenrijbanen (stof)hinder veroorzaken.’ (bijlage 13) Tot slot merken Appellanten op dat het belangrijk is dat de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam‐ Noord hetzelfde beleid voeren in Waterland‐Oost. Dat schept duidelijkheid voor paardenliefhebbers en voor burgers.
Conclusie Gezien: - de strijdigheid van de Paardenbakkenregeling met de PRVS en - de verdere verstedelijking en aantasting van het landschap ten gevolge van de aanleg van paardrijbakken buiten het bouwvlak van agrarische bedrijven, is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige belangenafweging. Daarom verzoeken wij u het beroep gegrond te verklaren, de Paardrijbakkenregeling in het Vaststellingsbesluit, resp. in het vastgestelde bestemmingsplan te vernietigen en de gemeente Waterland te veroordelen in de proceskosten. Hoogachtend, C.G.M. Neppelenbroek 5
Bijlagen: 1. Inspraakreactie van Appellanten dd 14 augustus 2012 2. Zienswijze van Appellanten dd 2 januari 2013 3. Beroepschrift dd 1 juli 2013, exclusief bijlagen 4. Artikelen 3.3.6 en 3.5.7 van de Regels van het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 5. Blz 24 en 28 van de Notitie Inspraak, Vooroverleg en Ambtshalve wijzigingen (http://www.waterland.nl/fileadmin/user_upload/Projecten_en_plannen/Bestemmingsplan nen/OI‐NotitieBuitengebied.pdf) 6. Artikelen 3.3.7 en 3.5.8 van de Regels van het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 (http://www.waterland.nl/fileadmin/user_upload/Bestuur_en_Organisatie/Ingekomen_stuk ken/Ingekomen_stukken_2012/Week_09/158‐ 135_Bijlage_3_Ontwerpbp_Buitengebied_Waterland_2013.pdf) 7. Blz 51 van Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen (http://www.waterland.nl/fileadmin/user_upload/Bestuur_en_Organisatie/Ingekomen_stuk ken/Ingekomen_stukken_2013/Week_09/158‐ 135_Bijlage_1_Notitie_zienswijzen_tevens_NvW_BP_Buitengebied.pdf) 8. Artikelen 3.3.6 en 3.5.8 van de Regels van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 (Paardrijbakkenregeling) 9. Artikelen 1, 12, 13, 14 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie(http://www.noord‐holland.nl/web/Themas/Ruimtelijke‐ ordening/Structuurvisie/Ruimtelijke‐verordening.htm) 10. Kaart 4 Ecologie opgenomen in bijlage 2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 11. Blz 5 ev van Notitie zienswijzen tevens Nota van wijzigingen 12. Blz 1 t/m 9 van Kernkwaliteiten nationaal landschap Laag Holland, augustus 2012 van Landschap Noord‐Holland 13. Blz 45 en 46 van het ontwerp bestemmingsplan Landelijk Noord van stadsdeel Amsterdam‐ Noord (http://www.centraledorpenraad.nl/wp/wp‐content/uploads/OBP‐Landelijk‐Noord‐ 23‐11‐2012_Deel3.pdf).
6