Quickscan Flora en Fauna Ten behoeve van aanleg stoomleiding Twence- Akzo Nobel
Twence BV 09 mei 2008 Definitief rapport 9T1671
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2 1.3
1 1 1 3
Algemeen Ligging plangebied Leeswijzer
2
TOETSINGSKADER 2.1 Inleiding 2.2 Doelstelling wet 2.3 Beschermingsstatus 2.4 Verbodsbepalingen 2.5 Zorgplicht
5 5 6 6 7 8
3
WERKWIJZE
9
4
INVENTARISATIE 4.1 Informatie van het Natuurloket 4.2 Resultaten 4.2.1 Vaatplanten 4.2.2 Zoogdieren 4.2.3 Broedvogels 4.2.4 Reptielen 4.2.5 Amfibieën 4.2.6 Vissen 4.2.7 Overige diersoorten 4.2.8 Synthese inventarisatie
10 10 11 11 13 14 15 15 16 17 18
5
VOORGENOMEN PLAN EN MOGELIJKE EFFECTEN 5.1 Voorgenomen werkzaamheden 5.2 Mogelijke effecten
19 19 19
6
EFFECTBEOORDELING 6.1 Vaatplanten 6.2 Vleermuizen 6.3 Grondgebonden zoogdieren 6.4 Broedvogels 6.5 Vissen 6.6 Synthese effectbeoordeling
20 20 21 21 22 23 23
7
MITIGERENDE MAATREGELEN
24
8
CONCLUSIE
26
BRONNEN
Quickscan Twence Definitief rapport
27
-i-
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB 09 mei 2008
1
INLEIDING
1.1
Algemeen Tussen het afvalverwerkende bedrijf Twence en Akzo-Nobel is een stoomleiding voorzien. Beide bedrijven bevinden zich in de industriezone Twentekanaal Zuid I, Twentekanaal Zuid II en Boeldershoek. De stoomleiding zal bovengronds worden aangelegd, waarbij de leiding op steunen zal worden geplaatst. Het tracé van de leiding is reeds bekend (rode lijn figuur 1.1), waarbij bestaande infrastructuur zoveel mogelijk zal worden gevolgd. Alle Ruimtelijke Ontwikkelingen, waaronder deze, dienen te worden getoetst aan de kaders van de vigerende natuurwetgeving, met name de Flora- en faunawet. Veel planten en dieren zijn beschermd door deze wet. Vernietiging of verstoring van populaties en leefgebieden van beschermde soorten is niet toegestaan zonder ontheffing. Dit vindt in eerste instantie plaats door middel van een verkennende toets, de zogenaamde Quickscan. Deze Quickscan heeft dan ook tot doel de waarde van het gebied voor flora en fauna in kaart te brengen en te voorzien in een eerste schatting van mogelijke effecten. Op basis hiervan worden de voorgenomen werkzaamheden getoetst aan de Flora- en faunawet.
1.2
Ligging plangebied In figuur 1.1 is het (globale) tracé1 van de stoomleiding weergegeven. Figuur 1.1 laat zien dat het tracé voornamelijk bestaande infrastructuur volgt (Boekeloseweg, Boekeloseveldweg en een aantal kleinere wegen). Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit agrarische percelen (maïs en gras), afgewisseld met bosjes, bomen, overhoekjes en struweel. De sloten staan deels droog en zijn deels watervoerend. Met uitzondering van enkele meters na de duiker onder de Rougoorweg is de waterdiepte in de sloten niet meer dan 20 centimeter. In de sloten is een bacteriefilm aanwezig. Samen met de ijzerachtige kleur duidt dit op de mogelijke aanwezigheid van kwel. De sloten variëren van enkele decimeters tot circa 1 meter in diepte, waarbij de slootkant telkens (zeer) steil is. De oevers laten sporen zien van regelmatig schonen. Lijnvormige elementen zijn spaarzaam aanwezig. De beplanting bestaat voor het grootste deel uit (solitaire) eik en berk, afgewisseld met enkele elzen. In de overhoekjes zijn ook andere soorten, waaronder braam, aanwezig. Op de wat nattere stukken groeit her en der riet.
1
Figuur 1.1 kan niet gebruikt worden om de exacte ligging van het tracé te bepalen. Hiervoor zijn meer gedetailleerde (GIS) kaarten noodzakelijk. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -1-
09 mei 2008
Rode lijn geeft globale ligging van het plangebied weer
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied (Bewerking van Google Earth)
Ten aanzien van de vigerende natuurwetgeving is het van belang om na te gaan of het plangebied in of in de nabijheid van beschermde gebieden is gelegen. Binnen een straal van 4 kilometer bevinden zich geen Natura 2000-gebieden (LNV, 2008). Op circa 4 kilometer ten noord-westen en westen van het plangebied bevind zich Beschermd Natuurmonument “Heideterrein Twickel” (LNV, 2008). Gezien de daar voorkomende natuurwaarden (vochtige en natte heide met bijbehorende flora en fauna) en de afstand tot het plangebied (daarvan gescheiden door provinciale en rijkswegen en industrieterreinen) is ecologische uitwisseling met het plangebied niet te verwachten.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -2-
09 mei 2008
Rode cirkel geeft globale ligging van het plangebied weer
Figuur 1.2: Ligging plangebied ten opzichte van de PEHS (Bewerking Provincie Overijssel, 2002)
Het plangebied bevindt zich noch binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (LNV; 2008), noch binnen de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) van de Provincie Overijssel (Provincie Overijssel, 2001). Op dit moment ligt de herbegrensde PEHS ter inzage. Hieruit blijkt dat, ook na herbegrenzing, het plangebied geen deel uitmaakt van de PEHS (Provincie Overijssel, 2008a). In figuur 1.2 is de ligging2 van het plangebied (rode contour) ten opzichte van de EHS weergegeven. Invloed van de aanleg van de stoomleiding op EHS gebieden valt niet te verwachten. Wel kunnen soorten die leefgebied kennen binnen de EHS gebieden (incidenteel) gebruik maken van het plangebied. Enkele van de habitats zijn immers vergelijkbaar. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet dan wel de kaders behorend bij de EHS is dan ook niet noodzakelijk.
1.3
Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een beknopt overzicht aangaande de inhoud van de Flora- en faunawet. De gevolgde werkwijze wordt besproken in hoofdstuk 3. De resultaten van de inventarisatie zijn opgenomen in hoofdstuk 4. De voorgenomen werkzaamheden worden beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een inschatting van de effecten die een gevolg zijn van de voorgenomen werkzaamheden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen worden samengevat in hoofdstuk 7. De eindconclusies van deze toetsing zijn terug te vinden in hoofdstuk 8.
2
Figuur 1.2 kan niet gebruikt worden om de exacte ligging van het tracé te bepalen. Hiervoor zijn meer gedetailleerde (GIS) kaarten noodzakelijk. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -3-
09 mei 2008
In het vervolg van dit rapport zal worden gesproken van plangebied en studiegebied. Het plangebied is dat gebied waarbinnen de werkzaamheden zullen plaatsvinden. Hieronder vallen ook werkstroken en dergelijke. Het studiegebied omvat een aantal kilometerhokken rondom het plangebied. Het gebied buiten het studiegebied wordt verder aangeduid als ‘omgeving’.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -4-
09 mei 2008
2
TOETSINGSKADER De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiervoor zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES. In dit rapport wordt enkel getoetst aan de Flora- en faunawet (paragraaf 1.2).
2.1
Inleiding Het toetsingskader in dit rapport wordt gevormd door de Flora- en faunawet. Deze wet regelt de bescherming van planten en dieren in Nederland en is in april 2002 in werking getreden. In 2005 is het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten ingrijpend gewijzigd. Via de Flora- en faunawet is onder andere het soortenbeschermingsdeel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving vastgelegd (Tabel 33 van de Flora- en faunawet). Onder de Flora- en faunawet zijn als beschermde soort aangewezen (LNV, 1998): • een aantal inheemse plantensoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren (m.u.v. zwarte rat, bruine rat en huismuis); • alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende vogelsoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën- en reptielensoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende vissoorten (m.u.v. soorten in Visserijwet 1963); • een aantal overige inheemse diersoorten aangewezen als beschermde soort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De wet heeft onder meer betrekking op beheer en schadebestrijding, jacht, handel en bezit en overige menselijke activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten.
3
De aanduidingen Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3 hebben betrekking op de tabellen uit het AMvB behorend bij de Flora- en faunawet. Het betreft geen verwijzing naar tabellen in de tekst. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -5-
09 mei 2008
2.2
Doelstelling wet De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten (LNV, 1998). Het verlenen van ontheffingen is gedelegeerd aan Dienst Regelingen.
2.3
Beschermingsstatus In de Flora- en faunawet (middels wijziging Besluit Vrijstellingen) is voor soorten een driedeling gemaakt4: 1. Beschermde meer algemene soorten (Tabel 1). 2. Beschermde minder algemene soorten (Tabel 2). 3. Streng beschermde soorten (Tabel 3). Veel streng beschermde soorten vallen onder de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Er zijn echter ook inheemse (Nederlandse) dier- en plantensoorten als streng beschermde soorten aangewezen. Deze streng beschermde soorten zijn opgenomen in Tabel 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) welke de Flora- en faunawet reglementeert. Voor deze soorten moet een uitgebreide toets uitgevoerd worden. Niet streng beschermde soorten vallen ook onder de Flora- en faunawet. Enerzijds zijn dit soorten (Tabel 2) waarop negatieve effecten bij ruimtelijke ontwikkelingen slechts toegestaan zijn na het verkrijgen van een ontheffing, tenzij gewerkt wordt volgens een vooraf goedgekeurde gedragscode. Voor soorten van dit beschermingsniveau dient een lichte toets te worden uitgevoerd. Anderzijds zijn er soorten die in Nederland zo algemeen zijn dat bij ruimtelijke ontwikkeling een algemene ontheffing geldt (Tabel 1) en deze dus niet hoeft te worden aangevraagd, mits de voorgenomen werkzaamheden voldoen aan een van de volgende criteria: • de werkzaamheden zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud; • de werkzaamheden zijn te kwalificeren als bestendig gebruik; • de werkzaamheden zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling.
4
De aanduidingen Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3 hebben betrekking op de tabellen uit het AMvB behorend bij de Flora- en faunawet. Het betreft geen verwijzing naar tabellen in de tekst. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -6-
09 mei 2008
Soorten die niet zijn genoemd in de AMvB vallen alleen onder de algemene zorgplicht5.
2.4
Verbodsbepalingen De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te waarborgen. De meest relevante verbodsbepalingen zijn terug te vinden in artikel 8 tot en met 13 en worden hieronder kort weergegeven: • artikel 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. • artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. • artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. • artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Dit dient te allen tijde per soort en per project te worden getoetst. • artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. • artikel 13: Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, (…) te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin (…) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben. Deze verbodsbepalingen zijn geldig in heel Nederland, ongeacht het type werkzaamheden of de omvang daarvan. Vaak is het mogelijk vrijstelling of ontheffing te krijgen voor het overtreden van een van de verbodsbepalingen. Of dit mogelijk is en onder welke voorwaarden hangt af van het beschermingsniveau van de beschermde soort in kwestie en de aard van de handeling.
5
Er bestaat een relatie tussen de beschermde status van een soort en opname op een Rode Lijst van bedreigde soorten. Een Rode Lijst bevat een overzicht van soorten die in hun voortbestaan in Nederland bedreigd zijn. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend. De lijsten worden periodiek vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV). Voor het opstellen van de AMvB met beschermde soorten is gebruik gemaakt van de Rode Lijsten, maar deze worden niet zonder meer in hun geheel overgenomen. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -7-
09 mei 2008
2.5
Zorgplicht Overigens geldt voor alle planten en dieren (dus ook voor soorten, die niet zijn opgenomen in de Flora- en faunawet) de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving (LNV, 1998). Veelal komt de zorgplicht erop neer dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten en dieren zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen en dat bij de inrichting aandacht moet worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier. Artikel 2: Zorgplicht •
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe omgeving;
•
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwegen te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd ten einde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen effecten mogen optreden, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat de verstoring en eventueel lijden zo beperkt mogelijk is.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -8-
09 mei 2008
3
WERKWIJZE Om na te gaan wat het belang van het plangebied is voor beschermde soorten is het volgende stappenplan gevolgd: Stap 1: Inventarisatie van beschermde soorten Om een indruk te krijgen van het voorkomen van beschermde dieren en planten in het plangebied is gebruik gemaakt van de openbare informatie van het Natuurloket en bestaande literatuur. De zo verkregen informatie, die vaak niet locatiespecifiek is, is geïnterpreteerd aan de hand van algemene ecologische kennis en een veldbezoek. Dit veldbezoek is uitgevoerd op 04 maart 2007. Het veldbezoek is geen volledige inventarisatie aangezien voor dit laatste voor elke soortgroep een eigen methodiek (en geschikt jaargetijde) vereist is. Het veldbezoek is wel geschikt om een indruk te krijgen van de aanwezige habitats en de mogelijk aanwezige soorten of potenties voor soorten. Gegevens uit het provinciale meetnet zijn voor het plangebied beperkt beschikbaar (met dank aan dhr. P. Bremer, Provincie Overijssel, 2008). Gegevens ten aanzien van vaatplanten zijn hieruit beschikbaar, maar niet recenter dan 1990. Ten aanzien van zoogdieren, reptielen, amfibieën en dagvlinders zijn wel voorhanden, maar niet specifiek voor het plangebied en deels veroudert. Bij de gemeente Hengelo zijn geen aanvullende relevante gegevens voor handen (tel. med. dhr. P. Bergakker, 2008). Stap 2. Vaststelling van de effecten Om vast te stellen of het project effect heeft op beschermde flora en fauna, is een beknopte analyse gemaakt van het project in relatie tot de habitateisen van de doelsoorten uit het gebied. Stap 3. Beschrijving van de effecten op beschermde soorten Door de resultaten van stap 1 en stap 2 te koppelen zijn de effecten van het voorgestelde project op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk gemaakt. Stap 4. Voorstellen van mitigerende maatregelen In deze stap zijn voorstellen gedaan om de effecten te mitigeren. Stap 5: Conclusie In deze stap wordt bepaald of het waarschijnlijk is dat het project in het licht van de weten regelgeving ten aanzien van beschermde soorten doorgang kan vinden. Hierbij wordt rekening gehouden met de onder de Flora- en faunawet vastgestelde criteria ten aanzien van onder andere de gunstige staat van instandhouding van de soort, eventuele alternatieven en bij wet genoemde belangen.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB -9-
09 mei 2008
4
INVENTARISATIE
4.1
Informatie van het Natuurloket Het plangebied beslaat alleen de kilometerhokken 250-472, 250-473 en 251-273. In de praktijk is de informatie van het Natuurloket met betrekking tot deze kilometerhokken beperkt bruikbaar omdat deze onvolledig is (de meeste soortgroepen zijn niet of nauwelijks onderzocht). Uitzondering vormen in dit geval vaatplanten. In 250-472 zijn ook broedvogels, sprinkhanen en libellen goed onderzocht. Informatie voor het plangebied kan hieruit niet specifiek worden afgeleid. Om een betere indruk te krijgen van het mogelijke voorkomen van beschermde soorten in het plangebied zijn, naast aanvullende literatuur, de naastgelegen kilometerhokken meegenomen. Ook deze kilometerhokken zijn echter relatief slecht onderzocht. In tabel 4.1 zijn de aangetroffen beschermde soorten per kilometerhok weergegeven. Tabel 4.1: Voorkomen van beschermde soorten in het plangebied en omgeving volgens het Natuurloket (FF1/FF23/HV) Kilometerhok
249-472
3/0/0
249-473
4/0/0
3/0/0
0/33/0
250-471
4/0/0
1/0/0
0/31/0
250-472
3/0/0
0/52/0
250-473
3/0/0
0/1/0
251-471
1/0/0
251-472
1/0/0
251-573
4/0/0
252-471
4/0/0
252-472
3/0/0
2/0/0
252-473
3/0/0
1/0/0
Licht Groen
0/1/0
Libellen
Amfibieën 1/0/0
Dagvlinders
Reptielen 0/1/0
4/0/0
Vissen
Broedvogels
Zoogdieren
Vaatplanten
0/1/0
249-471
0/10/0 0/1/0
0/1/0
1/0/0
0/1/0 0/1/0
1/0/0 0/53/0 2/0/0 0/38/0
3/2/2 2/0/0
0/1/0
Goed tot redelijk onderzocht
Geel
Matig tot slecht onderzocht
Rood
Niet onderzocht
Grijs
Plangebied
Hoewel het studiegebied minder onderzocht is, wil dat niet zeggen dat er ook maar weinig natuurwaarden te verwachten zijn. Naar aanleiding van de aangetroffen habitats, de gegevens van de omringende habitats en bestaande literatuur hebben wij een verwachting opgesteld over het voorkomen van beschermde soorten. Hieronder wordt deze toegelicht.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 10 -
09 mei 2008
4.2
Resultaten Het voorkomen, of mogelijk voorkomen, van beschermde soorten zal hieronder per taxonomische groep besproken worden. Hierbij zal ook nadrukkelijk worden ingegaan op het studiegebied.
4.2.1
Vaatplanten Tijdens het veldbezoek zijn alleen algemene soorten van voedselrijke al dan niet vochtige ruigten en graslanden waargenomen, waaronder Braam, Riet en Gele lis. Hierbij moet opgemerkt worden dat de tijd van het jaar (veel) te vroeg is om de meeste beschermde plantensoorten waar te nemen. Om toch een goed beeld te krijgen van de kans op aanwezigheid van beschermde plantensoorten is gebruik gemaakt van gegevens van het Ecologisch Kenniscentrum Overijssel (Provincie Overijssel, 2008b) en een eerder uitgevoerde Quickscan voor het aangrenzende Boeldershoek (Rood gearceerde gebied figuur 4.1; Royal Haskoning, 2008). In beide gevallen geldt dat de gegevens niet locatiespecifiek zijn, maar dat deze wel een aardig beeld geven van de situatie in het plan- en studiegebied. Dit omdat de habitats (deels) vergelijkbaar zijn. Figuur 4.1: Aangetroffen plantensoorten in het plangebied (Provincie Overijssel, 2008b)
Copyright voor de ondergrond berust bij het kadaster. Geel: Leiding tracé; Rood: Holpijp; Paars: Wilde Bertram; Rood gearceerd: Plangebied Quickscan Boeldershoek (Royal Haskoning, 2008). Begrenzingen zijn globaal.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 11 -
09 mei 2008
Uit de gegevens van de Provincie Overijssel (2008b), blijkt dat in het plangebied geen wettelijk beschermde soorten zijn aangetroffen (figuur 4.1). De gegevens van het Natuurloket geven aanleiding aan te nemen dat ten minste 4 algemeen beschermde (Tabel 1) soorten voorkomen in het studiegebied (tabel 4.1). Deze gegevens geven geen informatie met betrekking tot het studiegebied. In het studiegebied kunnen tot 15 soorten beschermde vaatplanten potentieel voorkomen (Royal Haskoning, 2008) (tabel 4.2). Het betreft soorten die in totaal andere milieus voorkomen. De waarnemingen hebben dan ook deels betrekking op oudere gegevens. Enige heterogeniteit kan ook veroorzaakt worden de kunstmatige habitats die gevonden worden in Boeldershoek. Tabel 4.2: Potentieel voorkomende plantensoorten in het studiegebied (Royal Haskoning, 2008) Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Tabel
Akkerklokje
Campanula rapunculoides
1
Brede orchis
Dactylorhiza majalis majalis
2
Brede wespenorchis
Epipactis helleborine
1
Wilde gagel
Myrica gale
2
Gewone dotterbloem
Caltha palustris
1
Gewone vogelmelk
Ornithogalum umbellatum
1
Grote kaardenbol
Dipsacus fullonum
1
Kleine maagdenpalm
Vinca minor
1
Kleine zonnedauw
Drosera intermedia
2
Klokjesgentiaan
Gentiana pneumonanthe
2
Koningsvaren
Osmunda regalis
1
Ronde zonnedauw
Drosera rotundifolia
2
Slanke sleutelbloem
Primula eliator
1
Steenanjer
Dianthus deltoides
2
Zwanenbloem
Butomus umbellatus
1
Bij het interpreteren van tabel 4.2 moet bedacht worden dat Boeldershoek deels andere habitats kent dan het onderhavige plangebied. Boeldershoek is een onnatuurlijk element omdat het kunstmatig is aangelegd, maar kent in vergelijking met de omgeving hogere natuurwaarden. Dit omdat oorspronkelijke elementen hier behouden zijn gebleven, terwijl deze in de omgeving verloren zijn gegaan. Boeldershoek is daarom wezenlijk anders in vergelijking met de omliggende agrarische gebieden. De ruigteterreinen in Boeldershoek bijvoorbeeld, zijn in de omgeving zeldzaam maar op Boeldershoek in ruime mate aanwezig. Beschermde vaatplanten komen mogelijk voor in het studiegebied.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 12 -
09 mei 2008
4.2.2
Zoogdieren Vanwege het grote verschil wat betreft habitateisen en gebruik van het landschap zal hieronder onderscheid gemaakt worden tussen vleermuizen en grondgebonden zoogdieren. Aan beide groepen wordt een eigen paragraaf gewijd. Vleermuizen Uit de gegevens van Provincie Overijssel (2008b) blijkt dat gedurende de periode 1990-2005 Gewone dwergvleermuis (kilometerhok 250-473 en 251-473) en Laatvlieger (kilometerhok 251-473) zijn waargenomen. In het plangebied staan enkele (oude) gebouwen, waaronder een boerderij, enkele huizen en een drietal zoutboortorens. Deze zijn in potentie geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten als Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. De bomen in het plangebied zijn (nog) niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten. Hierbij moet uiteraard worden opgemerkt dat niet alle bomen binnen het plangebied bekeken zijn. Het plangebied is zeker geschikt als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen, waaronder Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. De beperkt aanwezige lijnvormige elementen zorgen er bovendien voor dat het gebied bereikt kan worden. Opgemerkt moet nog worden dat de omgeving ten (zuid) oosten van het plangebied kleinschaliger is en meer verbonden lijnvormige elementen bevat in vergelijking met het plangebied. Vleermuizen maken gebruik van het studiegebied. Grondgebonden zoogdieren In het plangebied zijn sporen aangetroffen van de Mol, het Konijn, muizen en Wezel. Deze soorten mogen zeker ook in het plangebied verwacht worden. Naast deze soorten kunnen soorten als Egel en Eekhoorn ook voorkomen in het studiegebied. Deze soorten kunnen uitstekend gebruik maken van de bosjes en overhoekjes binnen het studiegebied. Dit blijkt ook uit de gegevens van de Provincie Overijssel (2008b). Hieruit komen voor de periode 1990-2005 Egel, Haas, Mol en Ree naar voren in de kilometerhokken 205-472 en 251-473. Uit de gegevens van de Provincie Overijssel (2008b) blijkt ook dat de Steenmarter is waargenomen in kilometerhok 250-472. Deze soort is zeer streng beschermd (Tabel 3) en ook opgenomen op de Rode Lijst. Steenmarter De Steenmarter leeft solitair in eigen territorium en is vooral actief tussen zonsondergang en zonsopkomst. De Steenmarter eet voornamelijk knaagdieren en eieren, maar doet zich ook graag tegoed aan insecten en vruchten. Marters in dorpen jagen soms in kleine groepjes van vier à vijf dieren. Deze dieren hebben ook een kleiner woongebied dan marters in de natuur, waar woongebieden gemiddeld 80 hectare bedragen. Verblijfplaatsen bevinden zich in holle bomen en steenhopen. De dieren die vlakbij de mens wonen, betrekken zolders, vlieringen, stallen, schuren en zelfs in auto's, onder de motorkap.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 13 -
09 mei 2008
Evenals eerder beschreven met betrekking tot vleermuizen geldt dat ook de Steenmarter potentieel gebruik kan maken van de gebouwen die in het plangebied aanwezig zijn. Figuur 4.2 laat overigens zien dat de soort het meest regelmatig binnen de bebouwde kom van Hengelo wordt gezien (Waarneming, 2008). Beschermde grondgebonden zoogdieren maken met zekerheid gebruik van het studiegebied. 4.2.3
Broedvogels Tijdens het veldbezoek zijn geen broedende vogels aangetroffen of vogels die broedgedrag vertoonden. De tijd van het jaar is, ondanks het recente goede weer, dan ook nog aan de vroege kant. Wel zijn verschillende soorten vogels gezien en gehoord, te weten Wilde eend, Fazant, Houtduif, Zwarte kraai, Koolmees, Vink, Vlaamse gaai en Merel. Op enige afstand van het plangebied zijn Kieviten waargenomen. In de bosjes en overhoekjes, maar zeker ook in de solitaire bomen, kunnen de aangetroffen soorten met zekerheid tot broeden komen. Broedvogels maken derhalve met zekerheid gebruik van de in het studiegebied aanwezige habitats. Ook is de roffel van een specht meerdere malen waargenomen. Onduidelijk is waar het dier zich precies ophield. Nesten van onder meer spechten zijn het hele jaar door beschermd. Hieraan zal dan ook extra zorg en aandacht moeten worden besteed. Broedvogels komen met zekerheid voor binnen het studiegebied. Figuur 4.2: Waarnemingen Steenmarter Overijssel 2000-2008 (Waarneming, 2008)
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 14 -
09 mei 2008
Intermezzo: Zoutwinning Rond Hengelo zit zout opgeslagen in de bodem. Het zout dateert uit de tijd dat dit gedeelte van Nederland nog onder de zeespiegel lag. Dit zout wordt al eeuwen lang op dezelfde manier gewonnen door middel van zoutboortorens. Er worden in de grond buizen aangebracht die door de tussenliggende lagen steken en uitkomen in de zoutlaag. Door deze lange buizen wordt dan lauw water gepompt en onder de zouthuisjes wordt het water vermengd met het zout. Het zout lost dan in het lauwe water op en het ontstane mengsel, pekelwater genaamd, wordt weer door de buizen naar boven gepompt en naar de fabriek gevoerd, waar het water in kookketels wordt verdampt. Het zout blijft over maar moet nog droog gemaakt worden in een centrifuge. De zoutboortorens zijn nu nog steeds overal in het landschap terug te vinden.
4.2.4
Reptielen De Levendbarende Hagedis is in de omgeving waargenomen (Royal Haskoning, 2008). De Levendbarende hagedis komt voor in vochtige heide gebieden, heide gebieden met vennen en structuurrijke weg- en spoorbermen (RAVON, 2008). Dergelijke habitats zijn binnen het onderhavige plan- en studiegebied niet voor handen. Uit de beschikbare gegevens komt niet naar voren dat het plan- dan wel het studiegebied gebruikt wordt door andere soorten reptielen. Dit wordt ook niet verwacht, omdat de aanwezige habitats vrijwel volledig ongeschikt zijn voor de in Nederland voorkomende soorten. Beschermde reptielen komen niet voor in het plan- en studiegebied.
4.2.5
Amfibieën Uit de beschikbare gegevens (Provincie Overijssel, 2008b; Natuurloket, 2008; Waarneming, 2008; RAVON, 2008) komen geen waarnemingen van streng beschermde amfibieën naar voren in het studiegebied. De gegevens laten overigens in het midden of de Poelkikker binnen het plan- en studiegebied voorkomt. Wel komen streng beschermde soorten (Poelkikker, Kamsalamander, Rugstreeppad en Heikikker) in de ruime omgeving voor, op een afstand van ten minste 10 kilometer. Het is niet aannemelijk dat deze populaties uitwisseling kennen met het plangebied. De Poelkikker is vrij kritisch wat betreft zijn biotoopkeuze. De soort komt voor in kleinere, vegetatierijke, voedselarme, schone en snel opwarmende wateren (Nöllert & Nöllert, 2001). Ze hebben een voorkeur voor zwak zure, stilstaande wateren in bos- en heidegebieden, maar komen ook voor in uiterwaarden. Voorwaarde is dat de wateren in de nabijheid van geschikt overwinteringshabitat (bosjes en ruigten) liggen. Geschikt winterbiotoop is voor deze soort in het plangebied aanwezig, maar een tweede voorwaarde is de aanwezigheid van geschikt voortplantingswater. Omdat de watergangen in het plangebied (deels) droogvallen, naar verwachting weinig vegetatie bevatten en (deels) redelijke stroming kennen, worden deze nauwelijks geschikt geacht voor de Poelkikker. Op grond van de beschikbare gegevens is het daarom niet waarschijnlijk dat streng beschermde amfibieën voorkomen in het studiegebied.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 15 -
09 mei 2008
Algemene soorten zoals de Gewone pad, Meerkikker, Bruine kikker en Bastaardkikker maken vrijwel zeker gebruik van het plangebied. Deze soorten stellen weinig eisen aan hun omgeving, waardoor ook de in het plan- en studiegebied aanwezige habitats geschikt zijn voor deze soorten. De watergangen zijn geschikt als leef- en voortplantingsgebied, terwijl de overhoekjes, struwelen, ruigtes en bosschages geschikt zijn als overwinteringshabitat. Algemeen beschermde amfibieën komen met zekerheid voor in het studiegebied. 4.2.6
Vissen De sloten waarlangs de stoomleiding gelegd zal worden zijn (zeer) ondiep en naar verwachting valt een deel hiervan ’s zomers droog. Uitzondering vormt de watergang haaks op de Rougoorweg en de Boekeloseveldweg. Deze is naar verwachting permanent watervoerend met redelijke stroming en kent een waterdiepte van enkele decimeters. De bodems van de watergangen bestaan uit zandig materiaal, al dan niet bedekt met organisch materiaal of slib. In de sneller stromende delen is alleen zand aanwezig. Hoewel het jaargetijde te vroeg is om waterplanten waar te nemen is de verwachting dat de sloten een matig ontwikkelde onderwatervegetatie kennen. Dit gezien het beheer van de oevers, de beperkte waterdiepte en de verwachte droogval. Het is derhalve niet uit te sluiten dat het studiegebied gebruikt wordt door vissen, met name de watergang haaks op de Rougoorweg en de Boekeloseveldweg. Gezien de aanwezige habitats zou de Kleine modderkruiper dan wel het Bermpje in de sloten voor kunnen komen. Het Bermpje is volgens de gegevens van de Provincie Overijssel (2008b) gevonden in kilometerhok 250-472. Nadeel wat betreft de interpretatie van deze waarneming is dat dit hok vele grotere en kleinere sloten omvat, die niet allemaal met elkaar verbonden zijn. Beide soorten zijn beschermd door middel van Tabel 2. Overigens indiceren ook de gegevens van het Natuurloket (tabel 4.1) de aanwezigheid van streng beschermde vissoorten in het studiegebied. Andere beschermde vissoorten worden, als gevolg van het ontbreken van geschikte habitats, niet verwacht. Beschermde vissoorten komen mogelijk voor in het studiegebied.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 16 -
09 mei 2008
Kleine modderkruiper De Kleine modderkruiper komt voor in stilstaand tot middelmatig stromend water. De soort is aangepast aan een leven op en in de bodem. In zandige tot modderige bodems zoekt de vis met zijn kleine bekopening naar kleine diertjes als kreeftjes en insectenlarven of naar organische resten. Ondiepe plekken met een rijke begroeiing van hogere waterplanten en een zandbodem of een laag van zacht, los slib hebben de voorkeur Het afzetten van de eieren gebeurt bij voorkeur op kale, zandige bodem. In tegenstelling tot de Grote modderkruiper is de Kleine modderkruiper voor de afzet van de eieren niet afhankelijk van waterplanten. De soort verdraagt waterlopen die incidenteel droogvallen, omdat hij, evenals de Grote modderkruiper, in staat is gebruik te maken van darmademhaling. In tegenstelling tot de Grote modderkruiper wordt de kleine modderkruiper vaak vergezeld van relatief hoge aantallen van andere vissoorten (Vis en Water, 2008; LNV, 2008). Bermpje Het Bermpje is evenals de Kleine modderkruiper een (voornamelijk) bodembewonende vis. Ook het Bermpje zoekt tussen het bodemmateriaal naar voedsel. Het Bermpje vermijdt diep water en wordt vooral gevonden in wateren met een diepte van 2 tot 30 centimeter. Stroming is essentieel. Het Bermpje kan overleven bij zeer lage zuurstofgehaltes, maar is niet in staat droogval te overleven (van Emmerik en de Nie, 2006)
4.2.7
Overige diersoorten Uit de gegevens van de Provincie Overijssel (2008b) blijkt dat in 1991 het Heideblauwtje is aangetroffen in kilometerhok 250-472. Het heideblauwtje komt bijna uitsluitend voor in vegetaties met Dopheide, voornamelijk de dopheide-associatie. Bovendien is de soort voor zijn voortplanting afhankelijk van mutualisme met mieren van het geslacht Lasius. Binnen het plan- en studiegebied komen de voor deze soort geschikte habitats niet (meer) voor. Beschermde en zwaarder beschermde soorten die behoren tot taxonomische groepen die in het voorgaande nog niet aan de orde gekomen zijn worden in het studiegebied niet verwacht. Deze soorten stellen specifieke, vaak zeer hoge eisen aan hun leefgebied (zie Heideblauwtje) die binnen het plan- en studiegebied niet gevonden worden. Soorten behorend tot de overige taxonomische groepen komen zeker niet voor in het plan- en studiegebied.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 17 -
09 mei 2008
4.2.8
Synthese inventarisatie In tabel 4.3 is samengevat welke zwaarder beschermde soorten voorkomen in het studiegebied Tabel 4.3: Overzicht voorkomen beschermde soorten in het studiegebied Soortengroep
Voorkomen
Zwaarder
Voorkomende en verwachte
studiegebied
beschermde
soorten
soorten (FF2&3) Vaatplanten
Mogelijk
Ja
zie Tabel 4.2 paragraaf 4.2.1
Grondgebonden
Zeker
Ja
Eekhoorn, Steenmarter
Zeker
Ja
Gewone dwergvleermuis,
zoogdieren Vleermuizen
Laatvlieger Broedvogels
Zeker
Ja
Alle soorten broedend
Amfibieën
Zeker
Nee
Gewone pad, Bruine kikker, Meerkikker, Bastaardkikker
Reptielen
Zeker niet
-
Vissen
Mogelijk
Ja
Kleine modderkruiper, Bermpje
Overige soorten
Zeker niet
-
-
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 18 -
09 mei 2008
5
VOORGENOMEN PLAN EN MOGELIJKE EFFECTEN Voor zover in deze fase reeds bekend is de onderstaande informatie gebaseerd op gegevens aangeleverd door de opdrachtgever.
5.1
Voorgenomen werkzaamheden De werkzaamheden bestaan uit het aanleggen van een bovengrondse stoomleiding tussen afvalverwerkingsbedrijf Twence en Akzo-Nobel. De leiding zal op steunen worden gelegd, waarbij bestaande infrastructuur zoveel mogelijk zal worden gevolgd. Wegen worden bovengronds gekruist. De stoomleiding zelf zal, daar waar de steunen geplaatst worden, circa 5 meter grondoppervlak in beslag nemen. Voor het overige deel staat de leiding niet in contact met de ondergrond. Voor deze Quickscan is aangenomen dat de totaal benodigde werkruimte tijdens de aanleg (werkstroken) 15 meter bedraagt. Verder wordt er vanuit gegaan dat de werkzaamheden zoveel mogelijk vanaf bestaande wegen worden uitgevoerd. Verder is aangenomen dat er geen sprake is van emissie van gassen en vloeistoffen langs het tracé van de leiding. Het is nog onvoldoende duidelijk of er bomen gekapt dienen te worden. Daarom is aangenomen dat de kap van bomen aan de orde is. De natte delen van de watergangen zullen niet worden verstoord (voor zover het fysieke verstoring in de vorm van graven en dergelijke betreft) als gevolg van de werkzaamheden. Indien deze aannames bij het vervolg van het proces achterhaald blijken te zijn, kan dit gevolgen hebben voor de conclusies van deze rapportage.
5.2
Mogelijke effecten De werkzaamheden hebben voornamelijk tijdelijke effecten tot gevolg die tot uiting komen in de aanlegfase. Immers, het deel van het tracé tussen Akzo-Nobel en de Boekeloseveldweg is relatief rustig, ondanks de omliggende wegen en industrie. De Boekeloseweg daarentegen wordt veel gebruikt door onder meer autoverkeer. Tijdelijke effecten zullen optreden als gevolg van: • Toename van het aantal verkeersbewegingen langs het geplande tracé. • De aanwezigheid van zwaar materiaal. • Toename van de aanwezigheid van mensen. • Toename van trillingen en geluid. • Verstoring van aanwezige habitats als gevolg van werkstroken. Na aanleg van de stoomleiding is er van deze effecten geen sprake meer. Wel zal het areaal potentieel geschikt habitat (voor algemene soorten) afgenomen zijn als gevolg van het plaatsen van de steunen (permanent effect). De leiding blijft passeerbaar voor bijvoorbeeld fauna. De totale afname zal nihil zijn.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 19 -
09 mei 2008
6
EFFECTBEOORDELING In dit hoofdstuk wordt een effectbeschrijving gegeven van de werkzaamheden die staan beschreven in hoofdstuk 5 op de soorten beschreven in hoofdstuk 4. Hierbij wordt alleen aandacht besteed aan de zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3) die voorkomen dan wel verwacht worden binnen het studiegebied (tabel 4.3). Het gaat hierbij om: • Vaatplanten. • Vleermuizen. • Grondgebonden zoogdieren. • Broedvogels. • Vissen. Algemeen beschermde soorten (Tabel 1) worden niet afzonderlijk behandeld. Ten aanzien van deze soorten geldt immers een Algehele Vrijstelling in geval van Ruimtelijke Ontwikkeling. Wel kan het zo zijn dat maatregelen ten aanzien van deze soorten worden geformuleerd vanuit de zorgplicht. Hieronder wordt allereerst inzichtelijk gemaakt of de betreffende soorten beïnvloed worden als gevolg van de werkzaamheden en vervolgens wat de effecten hiervan zijn.
6.1
Vaatplanten Wilde gagel, Brede orchis, Kleine zonnedauw, Klokjesgentiaan, Ronde zonnedauw en Steenanjer komen potentieel voor binnen het studiegebied en zijn allen beschermd door middel van Tabel 2. Inventarisaties recenter dan 1990 zijn niet bekend voor het plangebied. Daarom wordt hieronder op basis van voorkeurshabitat van de bovenstaande soorten inzichtelijk gemaakt of deze soorten potentieel in het plangebied voor kunnen komen. Het plangebied is dat gebied waar de werkzaamheden betrekking op hebben (zie hoofdstuk 5). Hierbij is naast de Flora van Nederland (van der Meijden, 1996) ook gebruik gemaakt van Wilde planten (2008). Kleine zonnedauw en Ronde zonnedauw komen uitsluitend voor op vochtige, voedselarme heide- en veengronden, terwijl de Klokjesgentiaan naast vochtige heide ook voorkomt in natte graslanden of op bermen in heideontginningen. Wilde gagel wordt doorgaans aangetroffen (aan de randen van) natte heidegebieden en vennen. De soort staat iets droger. De Steenanjer komt voor op droge, niet al te voedselrijke zandgronden in graslanden. De soort is zeldzaam. Breder orchis is een typische soort van moerassige graslanden en duinvalleien. Het plangebied, dat circa 15 meter rond het tracé beslaat, bestaat uit graslanden in agrarisch gebruik of bouwland waar, zo blijkt uit het veldbezoek, onder meer maïs wordt geteeld. Dit duidt veelal op (zeer) voedselrijke omstandigheden. De habitats zoals beschreven in de voorgaande alinea zijn dan ook afwezig binnen het plangebied, waardoor het voorkomen van deze soorten met zekerheid kan worden uitgesloten. Effecten van de voorgenomen werkzaamheden op deze soorten zijn dan ook niet aan de orde. Effecten op de door middel van Tabel 1 beschermde soorten zijn naar verwachting ook niet aan de orde, gezien de aanwezige habitats. Overigens geldt ten aanzien van deze soorten voor dit type werkzaamheden een Algehele Vrijstelling.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 20 -
09 mei 2008
6.2
Vleermuizen Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger zijn waargenomen in de kilometerhokken die door de stoomleiding doorsneden zullen worden. Deze soorten zijn bijna uitsluitend gebouwbewonend. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat eventueel te kappen bomen dienst doen als verblijfplaats voor deze soorten. Wel is het raadzaam om de te kappen bomen te laten controleren op de aanwezigheid van geschikte holtes, hoewel de verwachtingswaarde laag is. Zoals eerder gezegd zijn tijdens het veldbezoek niet alle bomen in het plangebied individueel bekeken. Een dergelijke maatregel is goed te combineren met het aanvragen van een kapvergunning (zie box), waarvoor de betreffende bomen ingemeten en dus bezocht moeten worden. Lijnvormige elementen in de vorm van sloten blijven bestaan, ook na uitvoering van de werkzaamheden. De bomen vormen nauwelijks aaneengesloten elementen, met uitzondering van het stuk van Akzo-Nobel tot aan de Boekeloseveldweg. De bomen staan hier echter niet op de oever waar de leiding is voorzien. Effecten op migratieroutes zijn daarom niet aan de orde. Een zone van circa 15 meter van potentieel geschikt foerageergebied zal mogelijk tijdelijk verstoord worden. Het hele studiegebied is geschikt als foerageergebied en het plangebied heeft zeker geen hogere potentiële waarde dan de omgeving. Negatieve effecten op de beide soorten zijn dan ook met zekerheid uit te sluiten. Temeer omdat de werkzaamheden uitsluitend overdag en zonder verlichting zullen worden uitgevoerd. Kapvergunning Voor onderstaande bomen moet in de gemeente Hengelo een kapvergunning worden aangevraagd: Alle bomen die een grotere diameter hebben dan 30 cm danwel een omtrek van 94 cm of meer, gemeten op 130 cm vanaf de grond op een kavel van 300 m2 of groter (inclusief de woning). Voor bomen op kavels kleiner dan 300 m2 hoeft geen kapvergunning te worden aangevraagd (Hengelo, 2008). Grote percelen Wanneer u buiten de bebouwde kom van de gemeente Hengelo woont en een houtwal of bos (groter dan 10 are) wilt kappen, dient u dit in eerste instantie te melden aan het Agentschap LASER van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Dordrecht. Het Agentschap stuurt zowel de gemeente Hengelo als u een kennisgeving van de voorgenomen kap. De sector Wijkzaken toetst vervolgens uw voornemen tot kappen en verleent u eventueel toestemming (Hengelo, 2008).
6.3
Grondgebonden zoogdieren Het betreft hier de Steenmarter en de Eekhoorn. De solitaire bomen hebben weinig waarde voor de Eekhoorn, maar de bomen die onderdeel uitmaken van groter eenheden (bosschages en lanen) kunnen door de eekhoorn gebruikt worden. Wanneer deze worden gekapt, kan een vaste verblijfplaats van de Eekhoorn verloren gaan. Tijdens het veldbezoek is dit niet voldoende inzichtelijk geworden. Voorafgaand aan de eventuele kap van bomen moet daarom, hoewel de verwachtingswaarde laag is, gecontroleerd worden op de aanwezigheid van voor de Eekhoorn geschikte holtes. Ook dit is goed te combineren met het aanvragen van een kapvergunning (zie box).
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 21 -
09 mei 2008
De Steenmarter is voornamelijk aangetroffen in de bebouwde kom van Hengelo. Dit sluit niet uit dat de in het studiegebied aanwezige bebouwing nesten van de Steenmarter herbergt. Deze gebouwen worden niet beïnvloed door de voorgenomen werkzaamheden, maar het is niet uit te sluiten dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van de Steenmarter. Omdat de soort ’s avonds en ’s nachts actief is, wanneer er geen werkzaamheden worden uitgevoerd, beperkt de verstoring zich tot verstoring van foerageergebied in de vorm van de aanleg van werkstroken. Naar verwachting wordt de Steenmarter hier niet door gehinderd, omdat zijn voedsel (muizen, insecten) hier aanwezig zullen blijven. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de Steenmarter negatief wordt beïnvloed als gevolg van de werkzaamheden.
6.4
Broedvogels Vogels van bos, struweel en (kleine) watergangen kunnen tot broeden komen in het plangebied. De werkzaamheden leiden tot verstoring van broedende vogels, temeer omdat grote delen van het plangebied vrij rustig zijn. Verstoring van broedende vogels is bij wet verboden en hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Eventuele effecten zullen dus voorkomen moeten worden. De werkzaamheden dienen óf buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) te worden uitgevoerd om zo verstoring van broedvogels te voorkomen óf voor het broedseizoen te worden begonnen en continu te worden doorgezet waardoor de huidige broedlocaties ongeschikt zijn en vogels op zoek gaan naar andere broedplaatsen in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn hiervoor voldoende alternatieven aanwezig. Omdat de werkzaamheden zich in ruimte en tijd verplaatsen is het naar verwachting beperkt mogelijk om de werkzaamheden continu door te zetten. Broedseizoen Voor een begrip als ‘broedseizoen’ is geen standaardperiode te hanteren. Afhankelijk van de soort en weersomstandigheden in een bepaald jaar kunnen soorten veel eerder of juist later broeden dan normaal het geval zou zijn. Dit kan zelfs per regio verschillen. Voor de wet is van belang of een broedgeval verstoord wordt, ongeachte de datum. De vaak geciteerde periode 15 maart t/m juli is dus slechts een indicatie. Voor aanvang van de werkzaamheden dient altijd op broedgevallen gecontroleerd te worden.
Wat betreft verwachtingswaarde is het raadzaam om de leiding op het stuk tussen Akzo-Nobel en de Boekeloseveldweg en het stuk langs de Boekeloseweg buiten het broedseizoen aan te vangen. Een andere optie is hier de vegetatie te verwijderen of kort te houden, waarbij aan beide oevers de ondergroei verwijderd zou moeten worden (Akzo-Nobel – Boekeloseveldweg). Door de vegetatie voor het broedseizoen (15 maart – 15 juli6) te verwijderen wordt voorkomen dat nesten van broedende vogels worden verstoord.
6
Deze periode is indicatief (zie box). Er moet voor aanvang van de werkzaamheden uitgesloten worden dat vogels tot broeden zijn gekomen binnen de beïnvloede zone. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 22 -
09 mei 2008
Bij het kappen van bomen zal bovendien nader bekeken moeten worden of deze geschikte nestgelegenheden bevatten voor soorten waarvan het nest jaarrond is beschermd. De verwachtingswaarde is laag. Ook dit is goed te combineren met het aanvragen van een kapvergunning.
6.5
Vissen De Kleine modderkruiper en het Bermpje worden in het studiegebied verwacht. Beide soorten kunnen gebruik maken van de waterlopen waarlangs de leiding is voorzien. Omdat de waterlopen niet fysiek zullen worden aangetast als gevolg van de werkzaamheden zijn effecten op beide soorten dan ook met zekerheid uit te sluiten. Wanneer de sloten wel worden aangetast, zijn aanvullende mitigerende maatregen noodzakelijk en kan het aanvragen van ontheffing aan de orde zijn.
6.6
Synthese effectbeoordeling Het voorgaande hoofdstuk is samengevat in tabel 6.1. Mitigerende maatregelen worden gedetailleerd samengevat in hoofdstuk 7. Tabel 6.1: Synthese effectbeoordeling Soorten(groep)
Overtreding
Mitigeren
Effecten na
verbods-
mogelijk
mitigeren
Ontheffing nodig
bepaling Vaatplanten
Nvt
Nvt
Nvt
Nee
1
Nvt
Nvt
Nvt
Eekhoorn
Nee
1
Nvt
Nvt
Nvt
Steenmarter
Nee
Nvt
Nvt
Nvt
Broedvogels
Ja
Ja
Nee
Niet verleend
Vissen
Nee
Nvt
Nvt
Nvt
Vleermuizen
Nee
Grondgebonden zoogdieren
2,3
1
: Geldt uitsluitend wanneer geen bomen gekapt worden. Indien wel bomen gekapt worden is een aanvullende
inventarisatie noodzakelijk; 2
: Wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, is er uiteraard
geen sprake van verstoring; 3
: Wanneer er sprake is de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten van soorten waarvan het nest jaarrond is
beschermd, is het aanvragen van ontheffing noodzakelijk.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 23 -
09 mei 2008
7
MITIGERENDE MAATREGELEN De mitigerende maatregelen zijn reeds in hoofdstuk 6 integraal beschreven. In tabel 7.1 worden deze per soortgroep samengevat. Hierbij moet bedacht worden dat termen als broedseizoen en winterrust niet aan exacte periodes gekoppeld kunnen worden en dat de tabel en de genoemde perioden derhalve indicatief van aard zijn. Tabel 7.1: Mitigerende maatregelen per soort Soort
Maatregel
Periode
Werkzaamheden
Vleermuizen
(1) Werkzaamheden overdag
maart-
Alle werkzaamheden
uitvoeren;
oktober
(2) Indien bomen gekapt dienen te worden vaststellen
jaarrond
Kappen van bomen
of de te kappen bomen voor boombewonende geschikte holtes bevatten; Eekhoorn
Indien bomen gekapt dienen
Kappen van bomen
te worden: (1) Vaststellen of de te
jaarrond
kappen bomen geschikte holtes bevatten; (2) Indien geschikt holtes
maart-mei
aanwezig zijn kappen buiten het voortplantingseizoen Broedvogels
(1) Werkzaamheden buiten
maart-juli
Alle werkzaamheden
het broedseizoen uitvoeren óf deze voor het broedseizoen beginnen en continu doorzetten, of; (2) Voor aanvang van het broedseizoen vegetatie uit perken en plantsoenen verwijderen en daarna kort houden.
Naast de in tabel 7.1 omschreven noodzakelijk maatregelen dienen de volgende algemene maatregelen ook in acht te worden genomen: • de periode met overlast zo veel mogelijk beperken. Het concentreren van werkzaamheden in de tijd beperkt de schade aan flora en fauna; • beperken werkgebied. Het concentreren van de werkzaamheden op één werkgebied beperkt de schade aan flora en fauna; • werkzaamheden in een richting uitvoeren. Zo kunnen de eventueel aanwezige amfibieën en kleine grondgebonden zoogdieren (Tabel 1) de werkzaamheden ontvluchten. Gezien de beperkte fysieke impact op de aanwezige habitats worden bovengenoemde maatregelen tevens voldoende geacht om te voldoen aan de zorgplicht ten aanzien van onder meer soorten beschermd door middel van Tabel 1. Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 24 -
09 mei 2008
Indien het aanvullend onderzoek uitwijst dat de eventueel te kappen bomen geschikte, in gebruik zijnde vaste verblijfplaatsen van de Eekhoorn, broedvogels of boombewonende vleermuizen herbergt kan aanvullend onderzoek (vleermuizen) en/of een ontheffingsaanvraag noodzakelijk zijn. In dit geval is de kans hierop klein, maar het is goed hier rekening mee te houden, voornamelijk ten aanzien van uw planning (zie box). Ontheffing en aanvullend onderzoek Ontheffing Het aanvragen van een ontheffing kent een proceduretijd van ten minste 8 weken met een toegestane uitloop naar 16 weken. Bevoegd Gezag heeft het recht deze termijn ter verlengen in geval van grote drukte of indien aanvullende vragen aan de orde zijn. Het aanvragen van een ontheffing kent zijn eigen documenten en doorlooptijd. Aanvullend onderzoek Zoals eerder gezegd kent iedere soortgroep haar eigen inventarisatietechnieken en tijdstippen. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van (verblijfplaatsen van) vleermuizen is specifiek en tijdrovend. een dergelijk onderzoek neemt circa een jaar in beslag. Afhankelijk van de soort kan Bevoegd Gezag akkoord gaan met een lagere inspanning. Hiervoor is vooroverleg noodzakelijk.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 25 -
09 mei 2008
8
CONCLUSIE • •
• • •
•
Het plangebied is niet van groot van belang voor zwaarder beschermde soorten. Ook komen algemeen beschermde soorten voor. Ten aanzien van de meeste soortgroepen zijn geen locatiespecifieke gegevens beschikbaar uit recente inventarisaties. Hierdoor kan volledige zekerheid niet worden geboden. Wel zijn de aanwezige gegevens voldoende om een goede verwachtingswaarde te kunnen opstellen. Aanvullende gebiedsdekkende inventarisaties kunnen worden overwogen, maar zijn niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet. Geen van de aangetroffen soorten is voor het voortbestaan van de populatie afhankelijk van het plangebied. Voor geen van de aangetroffen soorten wordt de staat van instandhouding dan ook negatief beïnvloed. Verbodsbepalingen worden mogelijk overtreden ten aanzien van broedvogels. Mitigeren van negatieve effecten is noodzakelijk. Ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nesten, de Eekhoorn en boombewonende vleermuizen is het noodzakelijk een nadere inventarisatie uit te voeren naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen wanneer bomen gekapt worden. Een dergelijk onderzoek kan resulteren in een ontheffingsaanvraag met bijbehorende proceduretijd. Ons inziens kan het project doorgang vinden in het licht van de Flora- en faunawet. Bevoegd Gezag heeft hierin het eindoordeel.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 26 -
09 mei 2008
BRONNEN • • • • • • •
Emmerik, W.A.M. van, Nie, H.W. de; 2006; De zoetwatervissen van Nederland – Ecologisch bekeken; Vereniging Sportvisserij Nederland; Bilthoven. Provincie Overijssel; 2001; Streekplan Overijssel 2000+; http://provincie.overijssel.nl/contents/pages/3496/streekplan_overijssel_20001.pdf. Provincie Overijssel; 2008b; Gegevens van het Ecologsch Kenniscentrum (milieuinventarisatie) van de Provincie Overijssel; maart 2008. Meijden, R. van der; 1996; Flora van Nederland; Wolters-Noordhoof; Groningen. Royal Haskoning; 2008; Ecoscan afvalverwerking Boeldershoek; Concept eindrapport; 9P7423/R014/CVHO/Gron; Royal Haskoning B.V. Nöllert, A., Nöllert, C.; 2001; Tirion Amfibieëngids van Europa; Vertaald uit het Duits; oorspronkelijke uitgave 1992. LNV; 1998; Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten; Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit; Den Haag.
Websites • Provincie Overijssel; 2008a; http://www.prv.Overijssel.nl; maart 2008. • Hengelo; 2008; http://www.hengelo.nl; maart 2008. • LNV; 2008; http://www.minlnv.nl; maart 2008. • Natuurloket; 2008; http://www.natuurloket.nl; maart 2008. • RAVON; 2008; http://www.ravon.nl; maart 2008. • Vis en Water; 2008; http://www.visenwater.nl; maart 2008. • Waarneming; 2008; http://www.waarneming.nl; maart 2008. • Wilde planten; 2008; http://www.wilde-planten.nl; maart 2008.
Quickscan Twence Definitief rapport
9T1671/R002/BPO/MPE/DenB - 27 -
09 mei 2008