Peuterspeelzaal ‘t Kruimeltje
Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling November 2013
Functies van de meldcode De verplichting voor organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren om een meldcode te hanteren, heeft tot doel beroepskrachten te ondersteunen in de omgang met signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling, gewelds- en zedendelicten door collega’s en seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Een meldcode bevat een stappenplan. Dit stappenplan leidt de beroepskracht stap voor stap door het proces vanaf het moment dat hij signaleert tot aan het moment dat hij eventueel een beslissing neemt over het doen van een melding. De stappen maken de beroepskracht duidelijk wat er van hem wordt verwacht bij opgevangen signalen en hoe hij, rekening houdend met zijn beroepsgeheim, op een verantwoorde wijze komt tot een besluit over het doen van een melding. Deze ondersteuning van beroepskrachten in de vorm van het stappenplan, levert, zo mag worden verwacht, een bijdrage aan een effectieve aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling, gewelds-en zedendelicten door beroepskrachten en seksueel grensoverschrijdend door kinderen onderling. De meldcode is onderverdeeld in drie routes.
Verantwoordelijkheden van de peuterspeelzaal voor het scheppen van de randvoorwaarden voor een veilig werk- en meldklimaat Om het voor beroepskrachten mogelijk te maken om in een veilig werkklimaat te signaleren en om de stappen van de meldcode te zetten, draagt de peuterspeelzaal er zorg voor dat: • binnen de organisatie en in de kring van ouders bekendheid wordt gegeven aan het doel en de inhoud van de meldcode; • regelmatig een aanbod wordt gedaan van trainingen en andere vormen van deskundigheidsbevordering, zodat beroepskrachten voldoende kennis en vaardigheden ontwikkelen en ook op peil houden wat betreft signaleren en voor het zetten van de stappen van de meldcode; • er voldoende deskundigen beschikbaar zijn die de beroepskrachten kunnen ondersteunen bij het signaleren en het zetten van de stappen van de meldcode; • de meldcode aansluit op de werkprocessen binnen de organisatie; • de werking van de meldcode regelmatig wordt geëvalueerd en dat zo nodig acties in gang worden gezet om de toepassing van de meldcode te optimaliseren; • afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de peuterspeelzaal zijn beroepskrachten zal ondersteunen als zij door cliënten in of buiten rechte worden aangesproken op de wijze waarop zij de meldcode toepassen.
Meldcode peuterspeelzaal bij signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling, gewelds- of zedendelicten door beroepskrachten en seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling Het bevoegd gezag van de peuterspeelzaal overwegende • dat de peuterspeelzaal verantwoordelijk is voor een goede kwaliteit van de dienstverlening aan zijn cliënten en dat deze verantwoordelijkheid zeker ook aan de orde is in geval van dienstverlening aan cliënten die (vermoedelijk) te maken hebben met geweld of mishandeling; • dat van de beroepskrachten die werkzaam zijn bij de peuterspeelzaal op basis van deze verantwoordelijkheid wordt verwacht dat zij in alle contacten met cliënten attent zijn op signalen die kunnen duiden op geweld of mishandeling en dat zij effectief reageren op deze signalen; • dat de peuterspeelzaal een meldcode wenst vast te stellen, zodat de beroepskrachten die binnen de peuterspeelzaal werkzaam zijn weten welke stappen van hen worden verwacht bij signalen van geweld of mishandeling; • dat de peuterspeelzaal in deze meldcode ook vastlegt op welke wijze zij de beroepskrachten bij deze stappen ondersteunt; • dat onder huiselijk geweld wordt verstaan: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld, of bedreiging daarmee, door iemand uit de huiselijke kring, waarbij onder geweld wordt verstaan: de fysieke, seksuele of psychische aantasting van de persoonlijk integriteit van het slachtoffer, daaronder ook begrepen ouderenmishandeling, vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld. Tot de huiselijke kring van het slachtoffer behoren: (ex)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. • dat onder kindermishandeling wordt verstaan: iedere vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend, of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel, daaronder ook begrepen eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en als minderjarigen getuige zijn van huiselijk geweld tussen ouders en/of andere huisgenoten. • • dat onder geweld- of zedendelict wordt verstaan: ieder delict op zedelijk gebied (over het algemeen op seksueel gebied) of geweldsgebied (elke vorm). • dat onder seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt verstaan: iedere vorm van grensoverschrijdend gedrag met een seksuele lading. • dat onder beroepskracht in deze code wordt verstaan: de beroepskracht (leidster) die voor de peuterspeelzaal werkzaam is en die in dit verband aan cliënten van de organisatie zorg, begeleiding, onderwijs of een andere wijze van ondersteuning biedt; • dat onder cliënt in deze code wordt verstaan: iedere persoon aan wie de beroepskracht zijn professionele diensten verleent (peuter). in aanmerking nemende • • •
de Wet bescherming persoonsgegevens; de Wet op de jeugdzorg (alsmede de komende Jeugdwet); de Wet maatschappelijke ondersteuning
stelt de peuterspeelzaal de Meldcode vast.
Route 1: Hoe te handelen wanneer er signalen zijn die kunnen duiden op huiselijk geweld of kindermishandeling?
Noot: Er is sprake van vertrouwelijke kwesties, ga hier zorgvuldig mee om. Overleg vindt enkel plaats met de naaste collega’s en met de coördinator. Andere mensen worden pas ingelicht wanneer het stappenplan dit expliciet aangeeft. Schriftelijke gegevens worden opgeborgen in een afgesloten kast in de ‘meldcode map’.
Meldrecht Zowel bij signalen van huiselijk geweld als van kindermishandeling mag de professional het beroepsgeheim doorbreken om een melding te doen. Er mag dus ook gemeld worden zonder toestemming van de peuter/ouder. Begripsomschrijving van huiselijk geweld en kindermishandeling In het model is voor het begrip kindermishandeling aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving in de Wet op de jeugdzorg. De definitie van ´kindermishandeling´ luidt als volgt: Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. We wijzen er daarbij op dat onder kindermishandeling ook wordt verstaan het als kind getuige zijn van huiselijk geweld tussen andere huisgenoten. Voor het begrip huiselijk geweld is aansluiting gezocht bij de definitie in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Onder deze begripsomschrijving vallen uitdrukkelijk ook: huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking, ouderenmishandeling en seksueel geweld. Overigens vragen deze specifieke vormen van geweld ook specifieke kennis en vaardigheden van beroepskrachten. Ontbreekt deze specifieke deskundigheid, dan is het verstandig om bij signalen die mogelijkerwijs kunnen duiden op zo’n specifieke vorm van geweld, meteen een beroep te doen op externe expertise. De definitie van ‘huiselijk geweld’ luidt als volgt: Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld, of bedreiging daarmee, door iemand uit de huiselijke kring, waarbij onder geweld wordt verstaan: de fysieke, seksuele of psychische aantasting van de persoonlijk integriteit van het slachtoffer, daaronder ook begrepen ouderenmishandeling, vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld. Tot de huiselijke kring van het slachtoffer behoren: (ex)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Huiselijk geweld en kindermishandeling door beroepskrachten valt niet onder het bereik van deze route. Deze vormen van geweld vallen buiten deze route, omdat dan andere stappen aan de orde zijn, zoals het informeren van de leidinggevende en/of de directie en het inschakelen van de betreffende inspectie. Zie hiervoor route 2.
Steunpunt Huiselijk Geweld en Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Advies Bij iedere stap van de meldcode geldt dat er altijd (anoniem) contact op kan worden genomen met het Steunpunt Huiselijk Geweld of het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Bij het Steunpunt en het Meldpunt is veel kennis aanwezig over mogelijke signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De medewerkers kunnen ook adviseren over de te zetten stappen en over het voeren van gesprekken met cliënten over de signalen. Bij het vragen van advies zet het Meldpunt of het Steunpunt zelf geen stappen in de richting van de cliënt of die van anderen. Het
advies is dus uitsluitend gericht tot de adviesvrager. Alle melders van een vermoeden van kindermishandeling worden door het AMK geïnformeerd over hetgeen er met hun informatie is gedaan. NB: Adviesgesprekken vinden plaats op basis van anonieme cliëntgegevens, voor een adviesgesprek behoeft u uw beroepsgeheim dus niet te verbreken. Melden Als er bij het volgen van de stappen wordt besloten tot het doen van een melding, neemt het Advies en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld het onderzoek naar het huiselijk geweld of de kindermishandeling over. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en het Steunpunt Huiselijk Geweld houden melders op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek en van de acties die in gang worden gezet. NB: Bij een melding moeten cliëntgegevens worden verstrekt omdat het Meldpunt of het Steunpunt anders geen acties in gang kan zetten naar aanleiding van de melding. Het maken van een melding kan als professional niet anoniem gedaan worden.
Gaat het om huiselijk geweld waarbij meerderjarigen zijn betrokken, dan kan de melding worden gedaan bij het Steunpunt Huiselijk Geweld telefoon 0900 126 26 26. Betreft het vermoeden mishandeling van kinderen of jongeren tot 18 jaar, dus ook als een kind getuige is van huiselijk geweld tussen andere huisgenoten, dan kan contact worden gezocht met het Advies en Meldpunt Kindermishandeling telefoon 0900 123 123 0.
Let op! Mocht er informatie van derden (bijvoorbeeld de buurvrouw van een peuter of een ouder van een andere peuter) binnen komen omtrent mogelijke vormen van kindermishandeling of huiselijk geweld, dan onderneemt de organisatie niet zelf actie. De organisatie geeft in dat geval aan de ‘derde persoon’ advies over welke stappen genomen kunnen worden (zie hiervoor het stappenplan) en geeft het telefoonnummer van het AMK door.
Stappenplan bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling Onderstaande stappen hoeven niet perse in de vaste volgorde doorlopen te worden. Wel is het zaak elke stap aan de orde te laten komen.
Stap 1: In kaart brengen van signalen Breng de signalen die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling bevestigen of ontkrachten in kaart en leg deze zo concreet mogelijk vast. Leg ook de contacten over de signalen vast, evenals de stappen die worden gezet en de besluiten die worden genomen. Betreffen de signalen huiselijk geweld of kindermishandeling gepleegd door een beroepskracht, meld de signalen dan bij de coördinatoren. In dat geval is dit stappenplan niet van toepassing. Beschrijf je signalen zo feitelijk mogelijk. Worden ook hypothesen en veronderstellingen vastgelegd, vermeld dan uitdrukkelijk dat het gaat om een hypothese of veronderstelling. Maak een vervolgaantekening als een hypothese of veronderstelling later wordt bevestigd of ontkracht. Vermeld de bron als er informatie van derden wordt vastgelegd. Leg diagnoses alleen vast als ze zijn gesteld door een bevoegde beroepskracht. De signalen worden door de leidster in kaart gebracht en geregistreerd (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’). De leidster licht de coördinator peuterspeelzaalwerk in over haar vermoeden. Bespreek de vervolgstappen vooraf met de coördinator van de peuterspeelzaal. Signalen worden, afhankelijk van de situatie, minimaal 2 weken tot maximaal 3 maanden vastgelegd. Hiervoor dient het logboek uit bijlage 1 gebruikt te worden. Het dossier wordt, een jaar nadat het kind de peuterspeelzaal heeft verlaten, vernietigd.
Stap 2: Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, het Steunpunt Huiselijk Geweld of een deskundige op het gebied van letselduiding De peuterspeelzaal maakt deel uit van een zorgnetwerk. Dit netwerk dient gebruikt te worden voor collegiale consultatie indien hier behoefte aan is. Bespreek in eerste instantie de signalen met een collega. Biedt dit niet voldoende, dan kan de coördinator geraadpleegd worden. Het ZAT kan ingezet worden als er deskundigheid vanuit andere invalshoek nodig blijkt te zijn. Vraag zo nodig ook advies aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, aan het Steunpunt Huiselijk Geweld of aan een deskundige op het gebied van letselduiding. Leidsters nemen zelf het initiatief voor collegiale consultatie. De geraadpleegde bronnen en de uitkomsten hiervan worden door de leidster geregistreerd (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’).
Stap 3: Gesprek met de betrokkenen Bespreek de signalen met de ouders/verzorgers. Indien de peuter erover kan vertellen, stel je hem/haar ook vragen. Dit in overleg met de ouders. Heb je ondersteuning nodig bij het voorbereiden van dit gesprek, raadpleeg dan de coördinator en/of het Advies-en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld. Bij vermoedens van specifieke vormen van huiselijk geweld (o.a. eergerelateerd geweld; zie definitie van huiselijk geweld) dient eerst overlegd te worden met een expert of het verstandig is in dit stadium een gesprek te voeren. 1. 2. 3. 4.
5.
leg de ouders het doel uit van het gesprek; beschrijf de feiten die je hebt vastgesteld en de waarnemingen die je hebt gedaan; nodig de ouders uit om een reactie hierop te geven; kom pas na deze reactie zo nodig en zo mogelijk met een interpretatie van hetgeen je hebt gezien, gehoord en waargenomen. In geval van vrouwelijke genitale verminking kun je daarbij de Verklaring tegen meisjesbesnijdenis gebruiken. maak een verslag van het gesprek (feiten!)
Het gesprek wordt door de leidster met ondersteuning van de coördinator gevoerd. De verslaglegging wordt door de leidster gedaan, waarna deze eventueel wordt aangevuld door de coördinator (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’). NB. Het doen van een melding zonder dat de signalen zijn besproken met de ouders, is alleen mogelijk als: • de veiligheid van het kind, die van jezelf, of die van een ander in het geding is; • als je goede redenen hebt om te veronderstellen dat de ouders door dit gesprek het contact met je zullen verbreken. Indien de keuze wordt gemaakt om het gesprek niet met de ouders aan te gaan, dient vastgelegd te worden wat de redenen hiervoor zijn. Altijd in overleg met de coördinator.
Stap 4: Weeg de aard en de ernst van het (vermoeden van) huiselijk geweld of de kindermishandeling af Weeg op basis van de signalen, van het ingewonnen advies en van het gesprek met de ouders het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling af. Weeg eveneens de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling af. Bij twijfel is het verplicht om contact op te nemen met het AMK of het SHG. Het afwegen van de aard en ernst wordt door de leidster en coördinator samen gedaan. De verslaglegging hierover wordt door de leidster gedaan en de coördinator vult eventueel aan (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’).
Stap 5: Beslissen: zelf hulp organiseren of melden Hulp organiseren en effecten volgen Meen je, op basis van je afweging in stap 4, dat je het kind en het gezin redelijkerwijs voldoende tegen het risico op huiselijk geweld of op kindermishandeling kunt beschermen: • organiseer dan de noodzakelijke hulp; • volg de effecten van deze hulp; • doe alsnog een melding als er signalen zijn dat het huiselijk geweld of de kindermishandeling niet stopt of opnieuw begint. Melden en bespreken met de cliënt Kun je het kind niet voldoende tegen het risico op huiselijk geweld of op kindermishandeling beschermen of twijfel je er aan of je voldoende bescherming hiertegen kunt bieden: • meld je vermoeden bij het Advies-en Meldpunt Kindermishandeling of bij het Steunpunt Huiselijk Geweld; • sluit bij je melding zoveel mogelijk aan bij feiten en gebeurtenissen en geef duidelijk aan indien de informatie die je meldt (ook) van anderen afkomstig is; • overleg bij je melding met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld wat je na de melding, binnen de grenzen van je gebruikelijke werkzaamheden, zelf nog kunt doen om het kind en zijn gezinsleden tegen het risico op huiselijk geweld of op mishandeling te beschermen. Bespreek de melding vooraf met de ouders: 1. leg uit waarom je van plan bent een melding te gaan doen en wat het doel daarvan is; 2. vraag de ouders uitdrukkelijk om een reactie; 3. in geval van bezwaren van de ouders, overleg op welke wijze je tegemoet kunt komen aan deze bezwaren; 4. is dat niet mogelijk, weeg de bezwaren dan af tegen de noodzaak om het kind of zijn gezinslid te beschermen tegen het geweld of de kindermishandeling. Betrek in je afweging de aard en de ernst van het geweld en de noodzaak om het kind of zijn gezinslid door het doen van een melding daartegen te beschermen; 5. doe een melding indien naar je oordeel de bescherming van het kind of zijn gezinslid de doorslag moet geven. Van contacten met de ouders over de melding kun je afzien: • als de veiligheid van het kind, die van je zelf of die van een ander in het geding is; • als je goede redenen hebt om te veronderstellen dat de ouders daardoor het contact met je zullen verbreken. De beslissing of er al dan niet een melding wordt gemaakt, wordt door de leidster en de coördinator samen gemaakt. Het informeren van de ouders wordt ook door beide personen gedaan. Indien er een melding gemaakt dient te worden, zal dit door de coördinator gedaan worden, waarbij de leidster op de achtergrond aanwezig is. Verslaglegging vindt plaats door de coördinator, waarbij de leidster eventueel aanvullingen doet (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’).
Route 2: Hoe te handelen bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega/medewerker binnen de peuterspeelzaal?
Noot: Er is sprake van vertrouwelijke kwesties, ga hier zorgvuldig mee om. Overleg vindt enkel plaats met de naaste collega’s en met de coördinator. Andere mensen worden pas ingelicht wanneer het stappenplan dit expliciet aangeeft. Schriftelijke gegevens worden opgeborgen in een afgesloten kast in de ‘meldcode map’.
Algemene toelichting De meld- en overlegplicht betekent dat een houder wettelijk verplicht is om contact op te nemen met een vertrouwensinspecteur als op welke wijze dan ook over aanwijzingen beschikt wordt dat een collega een geweld- of zedendelict begaat of heeft begaan en een kind is hiervan het slachtoffer. De meldplicht geldt ook voor werknemers. Werknemers zijn verplicht om bij een reëel vermoeden dat een collega zich schuldig maakt aan een mogelijk geweld- of zedendelict jegens een kind dit meteen te melden bij hun werkgever (het bestuur). Melding door een medewerker over de houder zelf Indien de medewerker aanwijzingen heeft dat de houder (het bestuur) zelf een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is dan is de medewerker verplicht tot het doen van aangifte bij de politie. Hij/zij kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur. De vertrouwensinspecteur kan de medewerker begeleiden bij het doen van aangifte. Melding door een ouder over een medewerker of leidinggevende Indien een ouder aanwijzingen heeft dat een medewerker of leidinggevende een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is, dan kan de ouder contact opnemen met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. Hiernaast heeft de ouder de (reguliere) rechtsplicht om bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit aangifte te doen bij de politie. De vertrouwensinspecteur zal de ouder adviseren om contact op te nemen met een leidinggevende van de peuterspeelzaal. Betreft het de leidinggevende zelf dan is het advies om contact op te nemen met het bestuur. Er ontstaat bij de leidinggevende van de peuterspeelzaal een plicht om het bestuur op de hoogte te stellen van dit signaal. (zie verder onder het kopje aangifteplicht voor bestuur) Contactgegevens vertrouwensinspecteur Inspectie van het Onderwijs Op werkdagen te bereiken van 8.00-17.00 uur op 0900-1113111 (lokaal tarief).
Stappenplan bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega Onderstaande stappen hoeven niet perse in de vaste volgorde doorlopen te worden. Wel is het zaak elke stap aan de orde te laten komen.
Stap 1A: Signaleren De beroepskracht (in dezen ook de vrijwilliger) heeft een vermoeden of een signaal opgevangen of een ander laat doorschemeren dat er iets niet goed zit in de relatie tussen een kind en een collega werkzaam binnen de peuterspeelzaal. Onder collega wordt verstaan: het bestuur, de coördinatie, de leidster of de vrijwilliger. Niet in alle gevallen waarin beroepskrachten menen dat er niet goed met kinderen wordt omgegaan door een collega, is er sprake van een mogelijk geweld- of zedendelict. Desondanks mag niet aan deze signalen voorbij worden gegaan en zal onderzocht moeten worden wat er bij het kind wordt gesignaleerd. De beroepskracht dient altijd direct het bestuur op de hoogte te stellen van zijn twijfels en niet zelf een afweging te maken. Vermoedens zijn er in uiteenlopende gradaties. Als de beroepskracht zich met een dergelijk vermoeden (over een collega) geconfronteerd ziet, moeten de volgende acties ondernomen worden: Þ Raadpleeg de signalenlijsten in bijlage 2; Þ Registreer dat wat is waargenomen in bijlage 1; Þ Leg het signaal direct neer bij het bestuur (zie stap 1B). De signalen worden door de beroepskracht in kaart gebracht en geregistreerd (zie bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’). De beroepskracht licht het bestuur in over zijn/haar vermoeden.
Stap 1B: Direct melding doen van vermoeden van geweld- of zedendelict jegens een kind bij het bestuur Wanneer een beroepskracht vermoedt dat een collega binnen de peuterspeelzaal zich schuldig maakt aan geweld of mishandeling moet de beroepskracht dit direct melden bij het bestuur. In het stappenplan wordt er van uitgegaan dat een beroepskracht een mogelijk vermoeden van geweld of mishandeling door een collega direct meldt bij het bestuur. In de praktijk kunnen ook de volgende personen deze melding van vermoeden van kindermishandeling door een collega doen: a. Melding door het kind Als de melding van een geweld- of zedendelict afkomstig is van een kind, is opvang en steun voor het kind het eerste aandachtspunt. De beroepskracht bij wie het slachtoffer de klacht meldt, is verplicht dit meteen te melden bij het bestuur. Deze laat weten discreet te zullen handelen, maar belooft geen geheimhouding aan het kind. Het bestuur treedt direct (onverwijld) in contact met een vertrouwensinspecteur (zie stap 2 van deze route). Naast het AMK worden zo nodig anderen ingeschakeld voor hulp. De ouders van het betrokken kind worden geïnformeerd. Aan de ouders wordt eveneens
opvang en steun geboden. Het waarborgen van het gevoel van veiligheid van het kind is uitgangspunt van dit handelen. b. Melding door de ouder Als de melding van de ouders komt, zal deze melding altijd serieus genomen worden. Feiten en constateringen zullen bij ouders nagevraagd worden. De beroepskracht geeft de melding direct (onverwijld) door aan het bestuur. Het bestuur treedt direct in overleg met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (stap 2 van deze route). De ouder kan bij een redelijk vermoeden ook zelf contact opnemen met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. c. Melding door derden Als de melding van derden komt, dient uitgezocht te worden over welke informatie deze persoon/ personen precies beschikt/beschikken en waar deze informatie op is gebaseerd. De beroepskracht geeft de melding onverwijld door aan het bestuur. Het bestuur is verplicht om in overleg te treden met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (zie stap 2 van deze route). Melding over leidinggevende Wanneer de melding van toepassing is op de leidinggevende dient door de constaterende beroepskracht direct het bestuur te worden ingeschakeld. Melding over het bestuur Een bijzondere situatie betreft het geval dat de klacht het gedrag van het bestuur zelf betreft. Het gaat hierbij immers om de situatie waarin het niet meer mogelijk is om hogerop melding te doen. In dat geval is de constaterende beroepskracht verplicht om aangifte te doen bij de politie. De beroepskracht kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur. De vertrouwensinspecteur kan de beroepskracht vervolgens begeleiden bij het doen van aangifte. Deze stap wordt door de melder geregistreerd (zie bijlage 1 onderdeel 2; opbergen in ‘meldcode map’). De melder licht het bestuur in over het vermoeden. Stap 2: In overleg treden met vertrouwensinspecteur Het bestuur is verplicht om direct in overleg te treden met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. De vertrouwensinspecteur gaat samen met het bestuur na of er een redelijk vermoeden bestaat en adviseert het bestuur over aangifte. Wanneer er geen sprake is van een redelijk vermoeden, is nader onderzoek redelijkerwijs niet aan de orde. Het bestuur zal in gesprek gaan met betrokkenen om de mogelijk verstoorde werkhouding te herstellen. Indien de uitkomst is dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er sprake is van een gewelds- of zedendelict dan heeft het bestuur een aangifteplicht. De kinderen worden dan direct afgeschermd van de betrokken beroepskracht door deze op non-actief te stellen of te schorsen. Het bestuur deelt dit mee aan alle betrokkenen. Zie hiervoor ook de volgende stap in deze route. Het bestuur is verantwoordelijk voor de registratie in deze stap (bijlage 1 onderdeel 2; opbergen in ‘meldcode map’).
Aangifteplicht voor het bestuur Indien het bestuur aangifte doet, treedt de vertrouwensinspecteur terug. Indien het bestuur weigert om aangifte te doen, terwijl de vertrouwensinspecteur concludeert dat er een redelijk vermoeden bestaat, geldt de volgende escalatieladder: 1. Coördinator vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs probeert het bestuur te overreden; 2. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs probeert het bestuur te overreden; 3. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs legt contact met de burgemeester (het college van B&W) van de betreffende gemeente; 4. De burgemeester zal de (zeden)politie inschakelen dan wel andere activiteiten vanuit zijn bevoegdheden initiëren. NB Het is aan het bestuur om te regelen of het bestuur zelf meteen in contact treedt met de vertrouwensinspecteur/politie of dat de coördinator dat namens het bestuur doet.
Stap 3: Aangifte doen Is er een redelijk vermoeden dat er sprake is van een geweld- of zedendelict, dan heeft het bestuur een meldplicht. Let op: er is nog niet definitief sprake van schuld! Het bestuur doet aangifte en neemt daarnaast onderstaande maatregelen: a. Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief Mocht er sprake zijn van een vrijwilliger, dan dient deze persoon niet meer op de groep te komen, totdat er onschuld is aangetoond. De maatregel moet zo uitgevoerd worden, dat de vrijwilliger wel weer terug kan komen op de groep. b. Het aanleggen van een draaiboek; Het bestuur draagt er zorg voor dat alle stappen nauwkeurig worden geregistreerd. c. Raadplegen AMK en/of lokale GGD; Als er advies of ondersteuning nodig is bij deze te nemen stappen, kan het bestuur contact opnemen met het AMK of de GGD. d. Het regelen van opvang van kind(eren) en ouders. De peuter kan op de peuterspeelzaal blijven, eventueel in een andere groep opgenomen worden. Het bestuur is verplicht ouders te helpen zoeken naar andere oplossingen indien de ouders geen veiligheid meer voelen op de peuterspeelzaal. Het bestuur is verantwoordelijk voor een goede registratie van bovenstaande stappen. Hiervoor kan bijlage 1 onderdeel 4 gebruikt worden (opbergen in ‘meldcode map’).
Afspraken: Þ Voor de ondersteuning van het kind en de ouders kan een beroep worden gedaan op een instelling als de GGD of het AMK. Þ De peuterspeelzaal informeert ouders dat zij de mogelijkheid hebben aangifte te doen bij de politie. Þ Het bestuur of de coördinator houdt ten allen tijde contact met de betrokken ouders, toont betrokkenheid en informeert hen over de voortgang van het onderzoek. Þ De ouders van de overige kinderen worden geïnformeerd door de coördinator. Na het doen van aangifte stelt de politie in de regel een onderzoek in. De politie voert gesprekken met alle betrokkenen. Het initiatief voor het instellen van een onderzoek ligt bij de politie. Het bestuur, de coördinator, de beroepskrachten en de vrijwilligers dienen het onderzoek van de politie te volgen en zelf geen stappen te ondernemen die indruisen tegen de bewijslast van de politie.
Stap 4: Handelen naar aanleiding van onderzoek van de politie Indien de politie een onderzoek heeft ingesteld, zal men naar de uitkomsten moeten handelen. Opties hierin zijn: a. Rehabilitatie van beroepskracht (onschuld is bewezen en beroepskracht kan functie weer uitoefenen – dit geldt ook voor een vrijwilliger); b. Waarschuwing afgeven (schriftelijke waarschuwing met erin opgenomen dat herhaling arbeidsrechtelijke consequenties heeft); c. Arbeidsrechtelijke maatregelen (maatregelen van arbeidsrechtelijke aard, zoals ontslag wegens een dringende reden op grond van art. 677 en art. 678 boek 7 BW, of ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter via art. 685 boek 7 BW). Het bestuur is verantwoordelijk voor registratie van deze stap in het personeelsdossier; daarnaast kopie opbergen in ‘meldcode map’.
Stap 5: Nazorg bieden en evalueren Nazorg aan ouders wordt geboden door middel van ouderavonden, het uitnodigen van deskundigen en/of specifieke doorverwijzing. De GGD kan geraadpleegd worden voor advies hierin. Nazorg aan de peuters kan geboden worden door specifieke begeleiding in te schakelen via de GGD. Nazorg aan overige beroepskrachten kan geboden worden door de gebeurtenis te bespreken in het teamoverleg of in individuele gesprekken. Bovenstaande stappen moeten zorgvuldig worden geëvalueerd. Hier is het bestuur voor verantwoordelijk.
Þ Het bestuur of de coördinator evalueert met de beroepskrachten dat wat er gebeurd is en de procedures die zijn gevolgd. Þ Zo nodig worden de stappen doorgesproken met andere betrokkenen, zoals de GGD. Þ Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht. Þ De gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermishandeling/geweld worden geregistreerd. Deze gegevens worden door het bestuur in de personeelsmap op kantoor bewaard. Þ Blijf alert op signalen. Mogelijk zijn er meer slachtoffers. Met behulp van bijlage 1 nummer 5 wordt een plan van aanpak geschreven met betrekking tot de nazorg. Bekeken wordt of de nazorg door de coördinatie/het bestuur verzorgd kan worden of dat hier extern mensen voor aangetrokken moeten worden. Het bestuur is verantwoordelijk voor een goede afwikkeling van de nazorg en registratie hiervan (opbergen in ‘meldcode map’).
Route 3: Hoe te handelen bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling?
Noot: Er is sprake van vertrouwelijke kwesties, ga hier zorgvuldig mee om. Overleg vindt enkel plaats met de naaste collega’s en met de coördinator. Andere mensen worden pas ingelicht wanneer het stappenplan dit expliciet aangeeft. Schriftelijke gegevens worden opgeborgen in een afgesloten kast in de ‘meldcode map’.
Stappenplan bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling Onderstaande stappen hoeven niet perse in de vaste volgorde doorlopen te worden. Wel is het zaak elke stap aan de orde te laten komen. Stap 1: In kaart brengen van signalen Wanneer er signalen zijn dat een kind of meerdere kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hier mee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, is het belangrijk dat deze signalen in kaart worden gebracht en goed geïnterpreteerd worden. Soms zal iets vrij duidelijk zijn aan te merken als ontoelaatbare handeling, maar vaker zal het gaan om minder duidelijke signalen die niet direct te duiden zijn. Het is belangrijk om deze signalen wel serieus te nemen. De beroepskrachten kunnen met elkaar onderzoeken wat zij bij de kinderen merken. Door met collega’s te overleggen en van gedachten te wisselen, kan een signaal beter worden beoordeeld. De volgende acties kunnen helpen de signalen te onderbouwen: Þ Raadpleeg de signalenlijst uit de handleiding (zie bijlage 1 onderdeel 1). Þ Bespreek de signalen met collega’s of de coördinator. Þ Vraag een gesprek aan met de coordinator.. De leidster legt de signalen vast in bijlage 1 onderdeel 1. Mochten de signalen ook besproken zijn met een collega/coördinator, dan wordt ook onderdeel 2 ingevuld van bijlage 1; opbergen in ‘meldcode map’. Stap 2: Melden van het gedrag Wanneer de leidster signalen heeft dat een kind of meerdere kinderen seksueel overschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hiermee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, dan moet de leidster dit melden bij de coördinator. De leidster brengt de ouder(s)/verzorger(s) van de kinderen die het gedrag vertonen of ermee zijn geconfronteerd op de hoogte. De leidster overlegt met de coördinator of zij dit alleen doet of samen met de coördinator. De leidster legt de uitkomsten van het gesprek vast in bijlage 1 onderdeel 3. Dit wordt besproken en eventueel aangevuld door de coördinator; opbergen in ‘meldcode map’.
Stap 3: Beoordelen ernst van het gedrag De coördinator is (eventueel in overleg met het bestuur) verantwoordelijk voor een eerste beoordeling van de voorgelegde situatie. Daarbij zal in het algemeen de leidster die het gedrag heeft gemeld, gehoord worden samen met eventueel collega’s. Indien er twijfel is over de ernst van het gedrag, kunnen de leidster en de coördinator contact opnemen met het AMK, het ZAT of de GGD. Wanneer er wordt geconstateerd dat er geen sprake is van leeftijdsadequaat gezond gedrag, zullen de coördinator en leidster (eventueel in samenspraak met het AMK, het ZAT of de GGD) bepalen hoe ernstig het gedrag is. Daarnaast dient gekeken te worden of het seksueel overschrijdende gedrag een signaal is van onderliggende problematiek. Vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en de te nemen acties: Þ licht seksueel grensoverschrijdend gedrag Noodzakelijke stap om normen en waarden te leren kennen en komt bij veel kinderen op bepaalde momenten in de ontwikkeling voor. De leidster zal dit gedrag moeten begrenzen en de betrokken ouders zullen op de hoogte gebracht moeten worden. De coördinator en leidster bespreken deze stap en de coördinator zal de leidster hier waar nodig bij helpen. Þ matig seksueel grensoverschrijdend gedrag Ontoelaatbaar gedrag waarvoor de leidster een duidelijk verbod in moet stellen. De leidster legt de kinderen uit dat het gedrag niet mag en waarom dit niet mag. De leidster zal ook de betrokken ouders op de hoogte moeten brengen. De coördinator bespreekt deze stap en zal de leidster hier waar nodig bij helpen. De coördinator overlegt daarnaast met het AMK of er gebruik gemaakt zal moeten worden van een externe expert. Þ ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag Wanneer dit gedrag voorkomt, dient er per direct ingegrepen te worden. Er moeten maatregelen genomen worden die kunnen garanderen dat het gedrag niet meer voor kan vallen. De coördinator licht het bestuur in, zodat verdere stappen (zie stap 4) ondernomen kunnen worden. Daarnaast licht de coördinator in samenspraak met de leidster de ouders van de betrokken kinderen in. De coördinator en leidster registreren deze stap samen in bijlage 1 onderdeel 4; opbergen in ‘meldcode map’. Voor elk van bovengenoemde vormen, worden andere stappen ondernomen. Bij elke vorm wordt aangegeven wie welke taak op zich neemt.
Stap 4: Maatregelen nemen Het bestuur bepaalt in samenspraak met de coördinator welke maatregelen genomen moeten worden wanneer er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Onderstaande (combinaties van) opties van maatregelen zijn mogelijk: a. Het instellen van een intern onderzoek. Dit wordt in samenwerking met het AMK, het ZAT of de GGD gedaan. Samen wordt het incident onderzocht en men geeft uiteindelijk een advies aan het bestuur hoe nu te handelen.
b. Het regelen van ondersteuning van het kind en de ouders. c. Aanbieden van schriftelijke excuses voor het falend toezicht/de onveilige situatie vanuit de peuterspeelzaal aan betrokken ouders. Hierbij wordt ook aangegeven dat onderzocht wordt hoe verbeteringen binnen de peuterspeelzaal doorgevoerd kunnen worden, zodat herhaling wordt voorkomen. d. Aanbieden van opvang en professionele hulp voor alle betrokken kinderen en ouders. Emotionele begeleiding van direct betrokken ouders is noodzakelijk. e. Gesprekken voeren met beide partijen ouders, dus zowel de ouders van het kind wat het seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond als wat er slachtoffer/getuige van is. Met beide ouders wordt gezocht naar gezamenlijke oplossingen. Beide partijen zijn ‘bezorgde ouders’ en samen met hen zoek je naar een gezamenlijk belang. De peuterspeelzaal vertegenwoordigt de belangen van alle kinderen, wat kan betekenen dat één van beide partijen niet blij is met de uiteindelijke oplossing. Belangrijk is de gemaakte keuze duidelijk naar beide ouders te communiceren en deze te beargumenteren. f. Afschermen van het kind wat het grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond. De coördinator draagt samen met het bestuur zorg voor een zorgvuldige procedure en registreert elke keuze en actie in bijlage 1 onderdeel 5; opbergen in ‘meldcode map’.
Stap 5: Handelen Het bestuur bepaalt in samenspraak met de coördinatie uiteindelijk welke wijze van handelen men inzet jegens het kind dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond. Als input voor de keuze wordt gebruik gemaakt van de beoordeling van het incident en het advies uit het onderzoek. a. Het kind blijft op de groep Indien er geen aanleiding is voor herhaling en er geen sprake is van een voor andere kinderen bedreigende situatie, kan het kind op de groep blijven. Dit uiteraard in overleg met betrokken ouders. b. Het kind gaat naar een andere groep of andere peuterspeelzaal Als het in het belang van het kind zelf en/of van de kinderen die met het gedrag geconfronteerd zijn, beter is het kind over te plaatsen naar een andere groep of naar een andere peuterspeelzaal, dan zal het bestuur dit schriftelijk aan ouders kenbaar maken. Het bestuur adviseert de ouders hierin en helpt hen bij het vinden van een nieuwe plek. Ook ouders kunnen zelf de keuze maken naar een andere groep of peuterspeelzaal over te stappen. c. Er wordt hulp ingezet Met advies van het AMK en in overleg met de ouders hulpverlening voor het kind inzetten. d. Er wordt een melding gemaakt bij het AMK Het bestuur doet een melding bij het AMK. Het gedrag van het kind kan namelijk ook op andere problematiek wijzen.
Bijlage 1: Logboeken 1. In kaart brengen van signalen Naam kind (evt. initialen): _______________________________________________ Groep: ____________________________ Leidster: __________________________ Geboortedatum: ______________________________________________________ 1.
Sinds wanneer vertoont het kind opvallend gedrag?
laatste weken laatste maanden sinds ____________________________________________________________
2. Het opvallende gedrag bestaat uit (meer dan één antwoord mogelijk): (zeer) meegaand gedrag gebrek aan vertrouwen in anderen ouwelijk, zorgend gedrag verzet, passief verzet, actief agressief angstig druk negatief zelfbeeld angst voor lichamelijk contact seksueel uitdagend gedrag gespannen faalangstig signalen uit de signalenlijsten (Zie bijlage) _______________________________
3. Hoe is de verhouding tot broertjes en zusjes? (meer dan één antwoord mogelijk): prettig geen aansluiting bang plagerig agressief naar jongere kinderen bazig wordt gepest pest broertje/zusje anders, namelijk ___________________________________________________
4. Hoe is de verhouding tot andere kinderen? (meer dan één antwoord mogelijk): prettig geen aansluiting bang plagerig agressief naar jongere kinderen bazig wordt gepest pest andere kinderen anders, namelijk ___________________________________________________
5. Hoe is de uiterlijke verzorging van het kind, zoals kleding en dergelijke? over het algemeen verzorgd over het algemeen onverzorgd sterk wisselend anders, namelijk ___________________________________________________
6. Hoe is de verhouding tot moeder? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
7. Hoe is de verhouding tot vader? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
8. Hoe is de verhouding tot de beroepskrachten? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
9. Hoe is het contact tussen de ouders en de beroepskracht? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________ 10. Zijn er bijzonderheden over het gezin te melden? Indien mogelijk ook de bron vermelden. _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
11. Is er de laatste tijd iets in het gedrag of in de situatie van het kind veranderd? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
12. Wat is er bij u bekend over eventuele broertjes en zusjes? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
13. Wat zijn volgens u de problemen? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________
* NB. Leg de signalen zo concreet mogelijk vast met voorbeelden, citaten en/of gedragsbeschrijvingen. Ook contacten over de signalen dienen vastgelegd te worden; beschrijf daarbij ook met wie contact is gelegd. Er dient sprake te zijn van feitelijke signalen. In het geval van aannames, dient dit er uitdrukkelijk bij vermeld te worden.
2. Consultatie; collega’s, coördinatie, bestuur, vertrouwensinspecteur, politie Datum:
Naam en functie:
Uitkomsten van de consultatie:
3. Gesprek met de ouder(s)/verzorger(s) Datum en tijdstip van het gesprek:
Plaats van het gesprek:
Aanwezigen (incl. functie of rol):
Verslaglegging van het gesprek:
* NB. Gebruik in de verslaglegging enkel feiten. Hierbij zowel de reacties van de ouders aangeven als de punten welke besproken zijn. Indien er geen gesprek heeft plaatsgevonden hier vermelden wat de reden hiervoor was.
4. Afweging aard en ernst Datum:
Aanwezigen (incl. functie):
Verslaglegging afweging:
* NB. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk waarom er volgens de bevindingen wel of geen sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Daarnaast beschrijven of de hulp door de psz ingezet wordt of dat er een melding gemaakt dient te worden.
5. Beslissen: zelf hulp organiseren of melden / nazorg Indien zelf de hulp georganiseerd wordt, onderstaand schema invullen: Datum: Leidster:
Welke actie en door wie?:
Uitkomst/evaluatie:
Wel of niet voldoende? (indien niet voldoende alsnog een melding maken!!!)
Indien zelf de hulp georganiseerd wordt, onderstaand schema invullen: Datum melding: Coördinator en leidster: Reactie ouders op aanstaande melding: * NB. Indien er af wordt gezien van het informeren van de ouders, dient hier aangegeven te worden waarom hiertoe besloten is.
Meldingsinstelling: Reactie van de meldingsinstelling:
Acties door de peuterspeelzaal in overleg met meldingsinstelling:
Bijlage 2: Signalenlijst kindermishandeling 0- tot 4-jarigen Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen ze signalen uitzenden. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicatoren die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling (echtscheiding, overlijden van een familielid, enzovoort). Hoe meer signalen van deze lijst bij een kind te herkennen zijn, hoe groter de kans dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling. Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het 'bewijs' te leveren van de mishandeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen. De signalen die in deze lijst worden vermeld, hebben betrekking op alle vormen van mishandeling. Aan het einde van de lijst zijn nog enkele signalen opgenomen die meer specifiek zijn voor seksueel misbruik. Om een duidelijk beeld te krijgen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, is het van belang de hele context van de gezinssituatie erbij te betrekken. Daarom worden ook een aantal signalen van ouders en gezin genoemd. Er kan altijd overlegd worden met het AMK over zorgelijke signalen, in overleg met aandachtsfunctionaris.
Psychosociale signalen Ontwikkelingsstoornissen Þ Þ Þ Þ
Achterblijven in taal-, spraak-, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikkeling; Schijnbare achterstand in verstandelijk ontwikkeling; Regressief gedrag; Niet zindelijk op leeftijd waarvan men het verwacht.
Relationele problemen Ten opzichte van de ouders: Þ Þ Þ Þ Þ
totale onderwerping aan de wensen van de ouders; sterk afhankelijk gedrag ten opzichte van de ouders; onverschilligheid ten opzichte van de ouders; kind is bang voor ouders; kind vertoont heel ander gedrag als ouders in de buurt zijn.
Ten opzichte van andere volwassenen: Þ bij oppakken houdt het kind zich opvallend stijf; Þ bevriezing bij lichamelijk contact; Þ allemansvriend; Þ lege blik in ogen en vermijden van oogcontact; Þ waakzaam, wantrouwend. Ten opzichte van andere kinderen:
Þ Þ Þ Þ
speelt niet met andere kinderen; is niet geliefd bij andere kinderen; wantrouwend; terugtrekken in eigen fantasiewereld.
Gedragsproblemen Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Plotselinge gedragsverandering; Geen of nauwelijks spontaan spel, geen interesse in spel; Labiel, nerveus; Depressief; Angstig; passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos; Agressief; Hyperactief; Niet lachen, niet huilen; Niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn; Eetproblemen; Slaapstoornissen; Vermoeidheid, lusteloosheid.
Medische signalen Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling) Þ Þ Þ Þ
Blauwe plekken; Krab-, bijt- of brandwonden; Botbreuken; Littekens.
Voedingsproblemen Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Ondervoeding; Voedingsproblemen bij baby's; Steeds wisselen van voeding; Veel spugen; Matig groeien, ondanks voldoende hoeveelheid voeding; Weigeren van voeding; Achterblijven in lengtegroei.
Verzorgingsproblemen Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Slechte hygiëne; Ernstige luieruitslag; Onvoldoende kleding; Onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg; Veel ongevallen door onvoldoende toezicht; Herhaalde ziekenhuisopnamen; Recidiverende ziekten door onvoldoende zorg; Traag herstel door onvoldoende zorg.
Kenmerken ouders/gezin Ouder/kind relatiestoornis Þ Þ Þ Þ Þ
Ouder draagt kind als een 'postpakketje'; Ouder troost kind niet bij huilen; Ouder klaagt overmatig over het kind; Ouder heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind; Ouder toont weinig belangstelling voor het kind.
Signalen ouder Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Geweld in eigen verleden; Apathisch en (schijnbaar) onverschillig; Onzeker, nerveus en gespannen; Onderkoeld brengen van eigen emoties; Negatief zelfbeeld; Steeds naar andere artsen/ziekenhuizen gaan ('shopping'); Afspraken niet nakomen; Kind opeens van kinderopvangorganisatie afhalen; Aangeven het bijna niet meer aan te kunnen; Psychiatrische problemen; Verslaafd.
Gezinskenmerken Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
‘Multi-probleem’ gezin; Ouder die er alleen voorstaat; Regelmatig wisselende samenstelling van gezin; Isolement; Vaak verhuizen; Sociaal-economische problemen: werkloosheid, slechte behuizing, migratie, et cetera; Veel ziekte in het gezin; Draaglast gezin gaat draagkracht te boven; Geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen.
Signalen specifiek voor seksueel misbruik Lichamelijke kenmerken Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Verwondingen aan genitaliën; Vaginale infecties en afscheiding; Jeuk bij vagina en/of anus; Problemen bij het plassen; Recidiverende urineweginfecties; Pijn in de bovenbenen; Pijn bij lopen en/of zitten; Seksueel overdraagbare ziekten.
Relationele problemen Þ
Angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder.
Gedragsproblemen Afwijkend seksueel gedrag: Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
excessief en/of dwangmatig masturberen; angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact; niet leeftijdsadequaat seksueel spel; niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit; angst om zich uit te kleden; angst om op de rug te liggen; negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam; schrikken bij aangeraakt worden; houterige motoriek (onderlichaam 'op slot'); geen plezier in bewegingsspel.
Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld Gedragsproblemen Þ
Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader of moeder (sommige kinderen, met name jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan); Opstandigheid; Angst; Negatief zelfbeeld; Passiviteit en teruggetrokkenheid; Zichzelf beschuldigen; Verlegenheid.
Problemen in sociaal gedrag en competentie: Þ Þ
wantrouwen ten aanzien van de omgeving; gebrek aan sociale vaardigheden.
Signalen die specifiek zijn voor Pediatric Condition Falsification (PCF) en Factitious Disorder by Proxy (FDP) Factitious Disorder by Proxy PCF (oude term: syndroom Münchhausen by Proxy (MBPS) is een ernstige vorm van kindermishandeling. Degene met dit syndroom (vaak moeder), komt liefdevol en bezorgd over, zoekt zeer regelmatig intensieve medische hulp voor een kind, maar is zelf degene die het kind bewust ziek maakt. Dit door toediening van middelen, het toebrengen van verwondingen of infecties. PCF kan zeer ingrijpende vormen aannemen: ca. 10% van de kinderen overlijdt aan de gevolgen van PCF. Pediatric Condition Falsification (PCF) is het hoofddeel van de diagnose bij het kind. Factitious Disorder by Proxy (FDP) is het andere deel dat betrekking heeft op het mishandelende gedrag
en de intenties van ouders. In principe is dit een bewust proces dat na verloop van tijd overgaat in minder bewuste patronen. Het hoofdmotief is om aandacht en erkenning af te dwingen van artsen en andere professionals. De ouder doet dit voor zichtzelf, in de rol van zeer goede ouder. Hoe is PCF te herkennen: Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Onderzoeksgegevens kloppen niet met het ziektebeeld; Medische gegevens over eerdere behandelingen zijn moeilijk te verkrijgen; Symptomen verdwijnen wanneer ouder en kind worden gescheiden; Een broertje of zusje is overleden of eveneens vaak ziek; De moeder schrikt niet terug voor ingrijpende onderzoeken of het onder narcose brengen van het kind en daar zelfs op aandringt; Voorvallen vinden in de avonden en weekenden plaats waarbij een beroep wordt gedaan op andere artsen; De volgende klachten worden gepresenteerd: bewusteloosheid, insulten, apneu, diarree, overgeven, koorts, lethargie; Het kind heeft een aanzienlijke ziektegeschiedenis met steeds andere klachten; De moeder is werkzaam in de gezondheidszorg of beschikt over een zeer grote medische kennis; Het verhaal van moeder bevat kleine tegenstrijdigheden; Vaak van arts wisselen.
Het onderscheid met postnatale depressie bij de moeder, wiegendood of kinderen die niet goed groeien veroorzaakt door iets anders dan PCF, is dat in deze gevallen de moeders vaak dankbaar zijn als ze ontlast worden van de zorg voor hun kind, terwijl PCF-moeders die zorg niet willen uitbesteden.
Signalen van kinderen die geconfronteerd grensoverschrijdend gedrag van een ander kind
zijn
met
seksueel
Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie punt 4 van deze bijlage) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling. Þ Þ Þ Þ
Het kind heeft angst voor een bepaald kind; Het kind is consequent boos op een ander kind; Het kind komt geschrokken, bang of verward terug nadat het met een ander kind of kinderen alleen is geweest; Het kind wil consequent niet spelen met een bepaald kind.
Signalen van kinderen die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen naar andere kinderen Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie punt 4 van deze bijlage) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling. Þ Þ Þ
Het kind creëert een soort isolement rond het kind (apart nemen, zich afzonderen van de groep); Het kind domineert of vertoont macht over een ander kind; Veelvuldige seksistische uitingen.
Kinderpornografie Onder de term productie van kinderpornografie wordt verstaan: het vervaardigen van een afbeelding en/of het vastleggen op film, foto of iedere andere soort van informatiedrager van kinderen beneden de leeftijd van 18 jaar, die seksuele gedragingen moeten ondergaan, plegen en/of dulden. Kinderen die gebruikt zijn voor het maken van kinderpornografie kunnen signalen afgeven die duiden op seksueel misbruik. Daarnaast kan het kind de volgende signalen laten zien: Þ Þ
Extreme angst voor het maken van foto's; Angst voor opnamen met videoapparatuur.
Bijlage 3: Signalen die kunnen duiden op mogelijk geweld- of zedendelict door een collega Ongewenste omgangsvormen Een beroepskracht of bemiddelingsmedewerker kan een niet-pluis-gevoel hebben over het gedrag van een andere collega of gastouder. Deze zullen vaak te maken hebben met ongewenste omgangsvormen. Ongewenste omgangsvormen komen tot uiting in verbaal, fysiek of ander non-verbaal gedrag. Dit gedrag kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn, maar degene die hiermee wordt geconfronteerd ervaart het als ongewenst en onaangenaam. Onder ongewenste omgangsvormen worden handelingen verstaan van alle vormen van discriminatie, agressie, seksuele intimidatie, pesten en treiteren (hieronder beschreven) en ook combinaties van dit gedrag en andere vormen van ongewenst gedrag die in het verlengde liggen of overeen komen met het hieronder beschreven gedrag. Seksuele intimidatie Onder seksuele intimidatie wordt verstaan: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag. Voorbeelden van verbale seksuele intimidatie: Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Aanspreekvormen: bijvoorbeeld Alexia verbasteren tot Asexia; Kinderen aanspreken met "Hé stoot!"; Seksuele dubbelzinnigheden; Uitnodigen tot seksueel contact; Seksueel getinte grappen maken; Stoere verhalen over seksuele prestaties vertellen; Seksueel getinte opmerkingen maken over iemands uiterlijk.
Voorbeelden van fysieke seksuele intimidatie: Þ Þ Þ Þ
Handtastelijkheden; Dwingen tot zoenen, knuffelen, strelen, geslachtsgemeenschap; Geslachtsdelen (laten) strelen of betasten boven of onder de kleding; Uitkleden.
Voorbeelden van non-verbale seksuele intimidatie: Þ Þ Þ Þ Þ Þ Þ
Staren, gluren, lonken; Iemand met de ogen uitkleden; Seksueel getinte cadeautjes geven; Confrontatie met kinderporno; Het kind (deels) ontbloot filmen of fotograferen; Het maken van obscene gebaren; Iemand seksueel geladen afbeeldingen, brieven geven of sturen.
Agressie en geweld Er wordt gesproken van agressie en geweld als het kind psychisch en/of fysiek, verbaal of non-verbaal wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen. Er zijn vier vormen van agressie en geweld: 1. Verbaal:
schelden, schreeuwen, treiteren en beledigen
2. Non-verbaal:
tegen iemand aandrukken, vasthouden, expres naar je toetrekken
1. Psychisch:
lastig vallen, onder druk zetten, bedreigen met fysiek geweld en irriteren schoppen, slaan, bijten, vastgrijpen en klemzetten
2. Fysiek: Discriminatie
Onder discriminatie wordt verstaan elke vorm van ongerechtvaardigd onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur die ten doel heeft of tot gevolg kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens in de werk- of studie-gerelateerde situatie teniet wordt gedaan of aangetast alsmede iedere uiting in woord, gebaar of geschrift. Hierbij is sprake van ontoelaatbare opvattingen over achterstelling van mensen, doelbewuste belediging of van grievend handelen jegens anderen op grond van diens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, seksuele geaardheid of op enige andere grond. Pesten en treiteren Onder pesten en treiteren wordt verstaan gedragingen waarbij sprake is van stelselmatig, gedurende een langere periode, psychisch of fysiek vernederen, kwetsen of anderszins lastigvallen van een persoon. Signalen met betrekking tot seksueel misbruik door een beroepskracht of gastouder Þ Sterke afhankelijkheid van een kind ten opzichte van een beroepskracht of gastouder; Þ Beroepskracht of gastouder creëert een soort isolement rond het kind (bijvoorbeeld apart nemen zonder dat daar een duidelijke aanleiding voor is of dat daar verslag van volgt); Þ Veelvuldige seksistische uitingen; Þ Gespannen sfeer in de voorziening; Þ Kind is bang, gespannen, wanneer specifieke beroepskracht dienst heeft of telkens wanneer het met de specifieke beroepskracht of gastouder te maken heeft; Þ Extreem concurreren met kinderen/collega’s om de aandacht van de verdachte beroepskracht of gastouder.
Bijlage 4: Sociale kaart Advies- & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Algemeen nummer: 0900 – 123 123 0 Voor lopende zaken zijn de medewerkers te bereiken via de regiokantoren: Regio Twente Bezoekadres: Bornsestraat 5, 7556 BA Hengelo Telefoon: (074) 851 81 00 / 0546 – 53 71 11 E-mail:
[email protected]
Steunpunt Huiselijk Geweld SHG Twente Bezoekadres: Bellavistastraat 7, 7604 AD Almelo Telefoon: 0900 126 26 26 (vijf cent per minuut)
GGD Rijssen (consultatiebureau) Medisch Centrum (Rijssen) Bezoekadres: Wijnand Zeeuwstraat 26, 7462 DE Rijssen Telefoon: 0900 – 333 888 9
GGD Holten (consultatiebureau) Bezoekadres: Tuinstraat 2, 7451 EX Holten Telefoon: 0900 – 333 888 9
Maatschappelijk Werk Rijssen Medisch Centrum (Rijssen) Bezoekadres: Wijnand Zeeuwstraat 26-203, 7462 DE Rijssen Telefoon: 0546 – 54 63 00
Maatschappelijk Werk Holten Bezoekadres: Tuinstraat 2, 7451 EX Holten Telefoon: 0546 – 63 23 00
Vertrouwensinspecteur van Inspectie van Onderwijs 0900 – 111 3 111
Deskundige op het gebied van letselduiding Via een huisarts te raadplegen