Opportunisme of Oppressie? Het Engelse Jacobijnisme in de eerste jaren van de Franse Revolutie (1789 – 1794)
J. Huissoon
Docent: G. de Bruin
[email protected]
Onderzoeksseminar III:
Studentnummer: 3783138
De Franse Revolutie
Universiteit Utrecht
Woordenaantal: 9866
Faculteit Geesteswetenschappen
INLEIDING 3 HET ENGELSE RADICALISME IN DE ACHTTIENDE EEUW 6 1.1
De Britse radicale traditie 6
1.2
De ‘Revolution Controversy’ 8
HET BRITSE ANTWOORD OP DE FRANSE REVOLUTIE 12 2.1
William Pitt en de Regency Crisis 12
2.2
Het Edict van Broederschap en de Schelde-crisis 14
2.3
Antirevolutionaire maatregelen 16
DE BIRMINGHAM RELLEN VAN 1791 20 3.1
Birmingham in de achttiende eeuw 20
3.2
Demonstraties en geweld 22
3.3
Verantwoordelijkheid 24
CONCLUSIE 26 LITERATUURLIJST 29
2
INLEIDING De buitengewone invloed die de Franse Revolutie uitoefende op de omliggende landen van West-Europa kan nauwelijks worden overschat. De politieke en sociale veranderingen, die zich vanaf de zomer van 1789 voordeden in Parijs, hadden met name een grote impact in Groot-Brittannië. Daar, waar hervormingsgezinden sinds de jaren zestig van de achttiende eeuw al pleitten voor constitutionele hervormingen, werd de Franse Revolutie door velen met bewondering aanschouwd. In de voorgaande decennia had de toenemende geletterdheid, de verspreiding van een printcultuur en de opkomst van politieke sociëteiten en clubs tot een cultuur geleid die door historici ook wel de ‘Populaire Verlichting’ wordt genoemd. Deze cultuur prees het democratische karakter van de Engelse monarchie en stond zeer kritisch tegenover het absolute karakter van monarchieën als Frankrijk en Oostenrijk.1 Vooral de Engelse intelligentsia loofde de revolutie als een krachtig antwoord op de katholieke tirannie van Lodewijk XVI en vonden trots in het feit dat de Revolutie de paden leek te volgen van de Engelse Glorious Revolution, een eeuw eerder. De kritiek van de Engelse hervormers ging onder meer uit naar de Trans-Atlantische slavenhandel, alsook de Test Act van 1678, die katholieken en non-conformisten verbood om ambten te bekleden in de Britse regering en af te studeren aan verschillende universiteiten. Radicalere hervormers waren tevens sterk gekant tegen de toenemende invloed van de Britse koning George III, die door middel van patronage het gezag van Whigpolitici trachtte te breken. Hoewel hier sprake was van zeer uiteenlopende bewegingen op het gebied van organisatie en eisenpakket, werden zij door tegenstanders betiteld als ‘Engelse Jacobijnen’. Reeds enkele weken na de uitbraak van de revolutie werden er in Engeland en Schotland hervormingsgezinde gezelschappen opgericht die steun betuigden aan de Franse opstandelingen. De sympathie die veel Britten koesterde voor de gebeurtenissen in Frankrijk sloeg echter in de loop van 1791 om, toen de revolutie een radicale vlucht nam. . Revolutionaire gezelschappen werden nu met argwaan bekeken en hervormingen werden gezien als de eerste stap naar anarchie en geweld. 2 Hoewel de radicale hervormers niet uit waren op geweld, konden zij hun opponenten hier moeilijk van overtuigen. Vanaf 1790 werden er door het hele land ‘King’ en ‘Church clubs’ opgericht, die bedoeld waren om de gevestigde orde te steunen en het Engelse Jacobijnisme in te dammen. Leden van deze clubs J. Mee, ‘Popular Radical Culture’, in: P. Clemit, The Cambridge Companion the British Literature in the 1790s (Cambridge 2011) 117. 2 C. Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815 (Londen 1976) 13. 1
3
vielen op verschillende gelegenheden politieke en religieuze minderheden aan, waaronder in Birmingham. Hier zorgde een menigte voor grootschalige vernielingen tijdens de viering van de val van de Bastille, op 14 juli 1791, een gebeurtenis die bekend ging staan als de ‘Priestley Riots’, aangezien het oproer vooral gericht was tegen wetenschapper en hervormingsgezinde publicist Joseph Priestley. De Britse regering hield zich aanvankelijk afzijdig van de gebeurtenissen op het continent en was niet van plan zich te mengen in het conflict. De correspondentie tussen Engelse en Franse hervormers baarde de regering van William Pitt the Younger echter veel zorgen. Op 19 november 1792 vaardigde de Franse Republiek een ‘decreet van broederschap’ uit, waarin Frankrijk steun betuigde allen die zochten naar herstel van hun vrijheid. Hoewel het voor historici niet duidelijk is of Frankrijk met dit decreet werkelijk een revolutie wilde ontketenen in Groot-Brittannië, was de Engelse regering overtuigd van deze intentie. Enkele weken later startte de Britse regering een grootschalig onderzoek in de omgeving van Londen, nadat geruchten bevestigden dat Franse emigrés collaboreerden met spionnen en collaborateurs.3 In februari 1793 verklaarden Groot-Brittannië en de nieuwe Franse Republiek elkaar ten slotte de oorlog. De periode die volgde is door meerdere historici bestempeld als ‘Pitts Reign of Terror’. Zowel in Londen als in Edinburgh volgden een reeks van processen op basis van ‘opruiing’ en ‘majesteitsschennis’. In enkele maanden werden kopstukken van veel prominente radicale dagbladen en gezelschappen veroordeeld tot gevangenisstraf tot deportatie. De overgebleven hervormingsgezinden werden door middel van anti-opruiingswetten monddood gemaakt. De hoeveelheid literatuur die geschreven is over Groot-Brittannië gedurende de jaren negentig van de achttiende eeuw kan met gemak veelomvattend worden genoemd. Veel van deze werken zijn echter geschreven vanuit het perspectief van de hervormers.4 Één van de voornaamste werken over dit onderwerp is Albert Goodwin’s Friends of Liberty, waarin Goodwin een zeer uitgebreide descriptie geeft van de Engelse radicale traditie in de achttiende
eeuw.
In
dit
boek
betuigt
Goodwin
tevens
dat
de
Engelse
hervormingsbewegingen niet geïsoleerd mogen worden bekeken, maar altijd in internationale context moeten worden geplaatst. Een werk dat zich wel heeft gericht op het perspectief van de Britse overheid is A Mad, Bad and Dangerous People? van Boyd Hilton. Hilton ziet in het laatste decennium van de achttiende eeuw een significante stijging in de Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 15. C. Emsley, ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England During the decade of the French Revolution’, The English Historical Review 100 (1985) 801. 3 4
4
dwangbevoegdheden van de Britse regering en zet grote vraagtekens bij de wezenlijkheid van de dreiging. In plaats van dreiging zag de regering van William Pitt, volgens Hilton, de kans om zijn politieke tegenstanders monddood te maken en daarmee hun gezag te consolideren. Edward Royle stelt echter in zijn Revolutionairy Brittannia dat er wel degelijk sprake was van een wezenlijke dreiging. Volgens Royle moeten de oppressie van William Pitt in de context worden gezien van andere oorlogsmaatregelen, zoals die van Winston Churchill gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek zal verder ingaan op deze polemiek en zich voornamelijk richten op de vraag waarom de Britse regering onder leiding van William Pitt dusdanig hard optrad tegen de hervormingsbewegingen in Groot-Brittannië tijdens de eerste jaren van de Franse Revolutie (1789 – 1795). Hierbij zal worden geprobeerd om een antwoord te geven op de vraag of Pitt vanuit een puur machiavellistische standpunt handelde of dat hij en zijn ministers werkelijk nationale dreiging zagen in de uiting van radicale ideeën.
Het
onderzoek zal openen met een bondige beschrijving van de radicale tradities die in de zeventiende eeuw hun oorsprong vonden in Engeland, waarna er beschreven wordt wat de invloed was van de Franse Revolutie op deze hervormingsbewegingen. Vervolgens wordt er gekeken naar wat de initiële reactie van Pitt was op de Revolutie in Frankrijk en welke maatregelen Pitt neemt in zijn eigen land. Ten slotte zal er worden ingezoomd op de gebeurtenissen die zich in de zomer van 1791 voordeden in de stad Birmingham. Deze casus zal de verschillende aannames van dit onderzoek illustreren en een inkijkje geven in de manier waarop het debat zich uitte in de praktijk. William Pitt wordt door veel Britten gezien als de politicus die Groot-Brittannië ongeschonden door de revoluties voerden. Engelse republikeinse tradities zijn in het verleden vaak nauwkeurig ontweken uit het geschiedverhaal, op basis dat zij de stabiliteit van de monarchie zouden ondermijnen. Deze stabiliteit moet op zijn minst met een kritische blik worden bekeken. Dat deze bewegingen het dominante geschiedverhaal niet hebben gehaald betekent niet dat zij in hun eigen periode niet bedreigend waren voor de gevestigde orde. Behalve het nuanceren van schijnstabiliteit zal dit onderzoek tevens voor een dieper begrip zorgen van de Britse radicale tradities in het algemeen, van hun eisenpakket tot de wijze waarop zij waren georganiseerd.
5
HET ENGELSE RADICALISME IN DE ACHTTIENDE EEUW
De begrippen ‘radicalisme’ en ‘radicalen’ bezitten in hedendaags Europa veelal een religieuze connotatie. Zij worden met name gebruikt voor religieuze extremisten en kennen een negatieve bijklank. Het begrip ‘radicalisme’ ontstond echter in de achttiende eeuw als een zuiver politieke term en werd voor het eerst toegeschreven aan de Engelse parlementariër Charles James Fox, als reactie op een van zijn toespraken. In 1797 riep Fox zijn medeparlementariërs op tot een ‘radicale hervorming’ van het Britse electorale stelsel. Dit leidde vervolgens tot het algemene gebruik om de Britse duiden als ‘Britse radicalen’. parlementaire hervormers aan te In dit hoofdstuk zal worden getracht een beeld te schetsen van de oorsprong van de Britse radicale traditie. Vervolgens zal worden gekeken naar wat de invloed was van de Franse Revolutie op de organisatie, het eisenpakket en de activiteiten van de Britse parlementaire hervormingsbewegingen. Deze ontdekkingen zullen licht schijnen op de aard van het achttiende-eeuwse radicalisme en de mate van nationale dreiging die hier mee gepaard zou gaan. 1.1 De Britse radicale traditie De oorsprong van het Britse radicalisme is gehuld in onduidelijkheid en historici zijn nog niet geslaagd om een duidelijk beginpunt aan te wijzen. Hoewel de ontstaansgeschiedenis van deze beweging dus complex is, heeft het gedachtegoed waarschijnlijk wortels in een uiteenlopende reeks van hervormingsgezinde groepen in de zeventiende eeuw.5 Deze vroege hervormers lieten zich beïnvloeden door de filosofie van de Engelse Levellers, een politieke groepering tijdens de burgeroorlog die zich fervent inzette voor religieuze tolerantie, gelijkheid voor de wet en zelfs uitbreiding van het stemrecht. Ook in de achttiende eeuw duiken deze idealen meerdere malen op in het Engelse politieke discours. De meest vanzelfsprekende oorzaak voor het ontstaan van het radicalisme is zonder twijfel de uitbraak van de Franse Revolutie, enkele jaren eerder in 1789. Volgens A. Goodwin is het echter lastig om de invloed van deze revolutie op de Engelse hervormingsbewegingen naar waarde in te schatten. Volgens Goodwin is dit te wijten aan de complexe aard van deze bewegingen. De Britse hervormingsbewegingen waren volgens Goodwin geen monolithisch geheel en hun reacties op de Franse Revolutie waren daarom 5
J. Mee, ‘Popular Radical Culture’, 118.
6
divers. In plaats van een georganiseerde beweging moet het Engelse radicalisme worden gezien als een arsenaal aan verschillende groepen en verenigingen die allen hun inspiratie haalden uit ideeën van politieke en religieuze vrijheid. Hoewel veel van deze bewegingen aanvankelijk positief stonden tegenover de gebeurtenissen in Frankrijk, verschilden zij vaak van mening over hoe deze idealen toegepast konden worden in Groot-Brittannië. Ook de Franse Revolutie zelf was alleszins een eenduidige ontwikkeling. De revolutie onderging meerdere metamorfoses en werd onderling bevochten door zowel links als rechts.6 Hoewel zij later zouden worden bestempeld als ‘radicalen’, gaven de Engelse hervormers tijdens de regeerperiode van George III de voorkeur aan de naam ‘Friends of Liberty’. Hiermee verwezen zij naar het feit dat zij de Amerikaanse kolonisten hadden gesteund in hun verzet tegen de Engelse kroon, campagne hadden gevoerd voor de afschaffing van de Afrikaanse slavenhandel en zich toelegden op de kwestie van ongelijkheid van religieuze minderheden in Engeland.7 Deze politieke hervormers identificeerden zich in sterke mate met de gedragingen en het politieke gedachtegoed van de vroege Whigs, die een eeuw eerder opereerden. De Whigs waren een kleine groep van Engelse en Ierse intellectuelen, veelal verbonden door hun interesse in wetenschap en filosofie, die in de late zeventiende eeuw het politieke toneel betraden als vertegenwoordigers van het klassieke republicanisme. Dit soort republicanisme was echter geen politiek programma, zoals wij dat kennen van traktaten in de achttiende eeuw, maar een manier van spreken. J.G.A Pocock ziet zeventiende eeuwse republicanisme dan ook als een breder begrip dan enkel ‘het vertrouwen in een overheid zonder vorst’. Met de term ‘civic republicanism’, (in het Nederlands vaak vertaald als ‘klassiek republicanisme, of burgerlijk humanisme) beschrijft Pocock het spectrum aan humanistische ideeën over politiek handelen en burgerlijke deugdzaamheid. Tevens gaf dit gedachtegoed vorm aan de gewoonte om op seculiere en historische wijze te interpreteren, iets wat soms sterk botste met de verklaringen van het christelijke redeneren. 8 Dit wordt bevestigd in het feit dat veel van de vroege Whigs zich associeerde met de filosofie van het deïsme, een geloof dat zich uitsprak tegen georganiseerde religie en zich enkel concentreerde op de natuur en de rede als bron van het goddelijke. Als reactie op het toenemende absolutisme op het Continent en de conservatieve trend in Engeland na 1694, G.S. Veitch, The Genesis of Parliamentary Reform (Londen, 1965, reprint) x. A. Goodwin, The Friends of Liberty: The English Democratic Movement in the age of the French Revolution (Londen 1979) 14. 8 B. Worden, ‘Republicanism, Regicide and Republic: The English Experience’ in: M. van Gelderen en Q. Skinner, Republicanism: A Shared European Heritage. Volume I: Republicanism and Constitutionalism in Early Modern Europe (Cambridge 2002) 308-309. 6 7
7
ageerden de vroege Whigs tegen het idee van een te krachtige overheid en streefden zij naar meer politieke vrijheid voor minderheden. Deze ideeën ontwikkelde zich in de achttiende eeuw tot het centrale gedachtegoed van de Whig-party, de dominante politieke fractie binnen het Engelse parlement tijdens de Franse Revolutie. Ironisch genoeg worden de vroege Whigs beschouwd als de voorlopers van zowel de Engelse radicale beweging als de Whig-party die deze beweging trachtte te elimineren. 1.2 De ‘Revolution Controversy’ Aan de vooravond van de Franse Revolutie waren er diverse radicale bewegingen actief in Groot-Brittannië. De nucleus van deze activiteit was Londen, een stad die zich vanwege zijn omvang (ruim een half miljoen inwoners in 1750) kon ontplooien tot een bolwerk van stedelijk radicalisme.9 Met name de London Revolutionairy Society (LRS), in 1788 opgericht ter viering van de Glorious Revolution van 1688, was invloedrijk in het radicale discours. De Franse Revolutie, die zich vanaf de zomer van 1789 ontvouwde in Parijs, werd in Londen overwegend positief beoordeeld. Vooral de Engelse intelligentsia prees de revolutie als een krachtig antwoord op de katholieke tirannie van Lodewijk XVI en vonden trots in het feit dat de Revolutie de paden leek te volgen van de Engelse Glorious Revolution, een eeuw eerder. Velen garandeerden tevens verzwakking van het Franse politieke systeem en zagen kans voor Engeland om te overwinnen in territoriale geschillen in de Nieuwe Wereld. Veel radicale verenigingen die aanvankelijk waren opgericht om het Engelse revolutiejaar te vieren, waaronder de LRS, knoopten vanaf 1789 correspondentie aan met politieke clubs in Parijs om hun steun te betuigen aan de revolutie.10 Deze verenigingen gaven tevens politieke hervormingsgezinden een podium om hun woord te verspreidden. Op 4 november 1789 gaf de Welse priester en filosoof Richard Price een lezing voor de leden van de LRS, betiteld ‘A discourse on the love of our country’. Hierin betuigt Price dat elke burger zou moeten kunnen strijden naar de drie menselijke deugden, Waarheid, Deugdelijkheid en Vrijheid. Onder het despotisme kan de mens deze deugden niet nastreven en heeft men dus geen kans om een Verlicht wezen te worden. Volgens Price gedroeg de mens zich ‘als vee’ onder een despotisch regime. Uit deze overtuiging trok hij dan ook de conclusie dat burgers zich zouden moeten verzetten tegen onderdrukkende machtsvormen. Hij verklaarde tegenover de leden van de LRS:
9
M.D. George, London Life in the Eighteenth Century (Harmondsworth, 1966), 319. C. Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815 (Londen 1976) 13.
10
8
‘Give them just ideas of civil government, and let them know that it is an expedient for gaining protection against injury and defending their rights, and it will be impossible for them to submit to governments which, like most of those now in the world, are usurpations on the rights of men, and little better than contrivances for enabling the few to oppress the many’. 11 Deze situatie van burgerlijke ongehoorzaamheid is echter niet alleen van toepassing op de revolutie in Frankrijk. Ook het Engelse volk gedraagt zich volgens Price als ‘kruipend vee’ aan de voeten van koning George III. Hoewel de koning volgens Price met respect behandeld moet worden (hij is immers de personificatie van de staat), mag de koning niet vereerd worden als despoot. Hij is de dienaar van het volk en heeft zijn macht hieraan te danken. Deze overtuigingen kennen duidelijk een sterke verwantschap met de sociale contracttheorie van Thomas Hobbes. Het betoog van Richard Price in de Revolutionairy Society deed veel stof opwaaien bij tegenstanders van de Franse Revolutie. De meest invloedrijke van deze tegenstanders is ongetwijfeld de Ierse filosoof en Whig-staatsman Edmund Burke, die in januari 1790 zijn pamflet ‘Reflections on the French Revolution’ publiceerde. In dit pamflet reageerde hij op Price en bekritiseerd hij de radicale tendensen in de Engelse samenleving. 12 Een van de belangrijke aspecten van Burke’s gedachtegoed is de nadruk die hij legt op traditie. Volgens Burke moet men vertrouwen hebben in de principes van zijn voorouders. Aan de hand van deze overtuiging keurt hij ook de Verlichting als zodanig af. De correspondentie tussen radicale clubs in Londen en Parijs werd door Burke met argusogen aangezien. Een andere zorgwekkende ontwikkeling was volgens Burke het ontstaan van nauwe affiniteit tussen de verschillende radicale Londense verenigingen. Vooral de samenwerking tussen de LRS, die Burke afkeurend ‘the Mother of Mischief’ noemde, en de Society for Constitutional Information baarde hem grote zorgen.13 Deze conservatieve stellingname is een regelrechte tegenstelling met Price’ visie. Instellingen die een lange tijd bestaan hebben reden dat zij al lang functioneren; sterke instituties zijn er om voor stabiliteit te zorgen. 14
R. Price, ‘discourse on the love of our country (1789)’, http://www.constitution.org/price/price_8.htm 12 L. Gottschalk, ‘Reflections on Burke's "Reflections on the French Revolution” in: Proceedings of the American Philosophical Society, Vol. 100, No. 5 (Oct. 15, 1956), 417 - 418. 13 Goodwin, The Friends of Liberty (Londen 1979) 120-121. 14 E. Burke, Reflections on the French revolution and on the proceedings in certain societies in London relative to that event. In a letter intended to have been sent to a gentleman in Paris (1790). 11
9
De pamflettenoorlog die uitbrak als gevolg ‘Reflections on the French Revolution’ zorgde voor het ontstaan van een levendig debat over de Franse Revolutie en de staatsvorming in het algemeen. Veel hervormingsgezinde schrijvers publiceerden een antwoord op Burke’s conservatisme, waaronder Thomas Paine met zijn ‘Rights of Men’, waarin hij oproept tot een complete reorganisatie van het Britse politieke systeem, Mary Wollstonecraft met ‘A Vindication of the rights of men’ en James Mackintosh met ‘Vindiciae Gallicae’. Deze werken legden de basis voor het eisenpakket van de Engelse hervormingsbeweging en werden met trots gedragen door iedereen die zich associeerde met de ‘Friends of Liberty’. Aan de andere kant werd Burke’s ‘Reflections on the French Revolution’ de focus voor conservatieve antirevolutionairen, met name na 1792, toen de revolutie in Frankrijk een gewelddadige wending nam. De meer gematigde hervormingsbewegingen richtten zich voornamelijk op de uitbereiding van het kiesrecht en streden voor een grotere invloed van de arbeidersklasse. Rights of Man, van Thomas Paine, ging ver voorbij deze traditionele standpunten. In zijn werk verdedigde Pain de natuurlijke en onveranderlijke gerechten van de mens. Hierbij keurt hij de monarchie in het geheel af en geeft hij openlijk de voorkeur aan een democratische republiek. Het werk van Thomas Paine sloeg aan onder grote delen van de Engelse bevolking. De London Corresponding Society (LCS), opgericht in navolging van de al bestaande Revolutionaire Verenigingen in Londen, werd in 1790 opgericht om massale steun te verwerven voor deze radicale hervormingen. Deze nieuwe verenigingen werden niet langer gedomineerd door hogeropgeleiden burgers, maar bezaten steun onder enkele sociaaleconomische laag van de samenleving. Een andere ultra-radicaal, Thomas Spence, eiste grootschalige landhervormingen en stelde dat boeren enkel belastingen zouden moeten betalen aan de parochies. Spence werd geboren in 1750 in Newcastle upon Tyne en leefde het grootste deel van zijn leven in armoede. Zijn familie maakte deel uit van de Glassieten, een christelijke sekte die sterk de nadruk legde op het communale gebruik van goederen. Behalve door de Bijbel werd Spencer sterk beïnvloed door Thomas More’s Utopia en James Harrington’s Oceania. Spencer’s ervaring met extreme armoede deed hem sympathiseren met de Engelse arbeidersklasse. Vanaf 1790 publiceerde Spence meerdere radicale pamfletten en richtte tevens het wekelijkse tijdschrift Pig’s Meat op, waarin hij liberale geschriften van antieke auteurs her-printte. Hij verkocht deze werken bij zijn eigen boekstalletje in de binnenstad van Londen en propagandeerde zelfs zijn gedachtegoed door
10
in het holst van de nacht revolutionaire teksten op de muren van de stad te schilderen.15 Hoewel het gedachtegoed van Spence niet typisch is voor de Engelse hervormingsbewegingen, stond een wantrouwen tegenover de centrale overheid bij alle hervormers centraal. Vanwege het zeer diffuse karakter van de hervormingsbewegingen is dit één van de punten waarop alle hervormers het eens zijn. De mate waarin zij instemmen met de centrale overheid onder het gezag van een monarch hangt sterk af van de politieke kleur van de desbetreffende hervormer. Het is dan ook problematisch om te spreken van een ‘eisenpakket’ van de bewegingen. Het leven van Thomas Spence laten echter wel zien dat niet alle activiteit zich binnen de Revolutionaire verenigingen voltrok. Ook individuele hervormers konden een groot publiek bereiken met kleinschalige campagnes. Wanneer men kijkt naar de invloed van de Franse Revolutie op de Engelse radicale bewegingen, kan men concluderen dat de revolutie in Frankrijk een sterke stimulus was voor radicale hervormers om hun eisenpakket onder grote groepen van de bevolking aan het licht te brengen. De pamflettenoorlog, die met name te danken was aan het polemische werk van Edmund Burke, zorgde tevens voor een polarisering in het algemene debat rondom hervormingen. Tevens werd de Franse Revolutie vanaf 1789 voor de meeste hervormers een voorbeeld om na te streven. Behalve de idealen van de Franse Revolutie werd ook het discours van de Franse revolutionairen deels overgenomen. Er mag echter niet vergeten worden dat de Franse Revolutie niet diende als oorzaak voor het ontstaan van radicale bewegingen in Engeland. De Britse radicale traditie was voor de Franse Revolutie al zeer levendig maar kreeg door de revolutie in Frankrijk een nieuwe impuls.
H.T. Dickenson, ‘The Political Works of Thomas Spence’, http://www.ditext.com/spence/dickinson.html (20 mei 2015). 15
11
HET BRITSE ANTWOORD OP DE FRANSE REVOLUTIE Het Britse politieke stelsel werd gedurende een groot deel van de achttiende eeuw gedomineerd door één politieke fractie, namelijk die van de Whigs. Deze groep had zijn wortels in de Glorious Revolution van 1688 maar ontwikkelden zich in de loop van de achttiende eeuw tot een (voor de achttiende eeuw) georganiseerde politieke partij. Vanaf 1715 namen Whig-politici volledige controle over de Britse overheid en werden Tories voor vrijwel een halve eeuw uitgesloten van de regering. Dit veranderde echter drastisch met de troonsbestijging van George III, die via het uitsluiten van Whigs zijn eigen politieke macht probeerde te herstellen. Als gevolg van deze politieke twist kan er vanaf de jaren tachtig een sterke tweedeling worden gezien binnen de Whig-partij, waarbij William Pitt the Younger en zijn volgelingen tegenover een coalitie van Charles James Fox en Lord North. Deze tweedeling blijft ook bestaan tijdens de jaren van de Franse Revolutie en had grote invloed op de aard van het conflict in Engeland. In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar de positie die de Britse regering, onder leiding van premier William Pitt the Younger, aanneemt ten aanzien van de Franse Revolutie en de Jacobijnen in eigen land. 2.1 William Pitt en de Regency Crisis Historicus Charles Petrie maakte eens een korte karakterschets van William Pitt en beschreef daarin in een man die als geen ander het nieuwe Groot-Brittannië begreep. Petrie uitte grote bewondering voor het feit dat Pitt de Britse eilanden van de oude orde naar de moderne Britse staat leidde zonder dat hier enig geweld aan te pas kwam. Dat William Pitt met erg veel bewondering benaderd wordt blijkt tevens uit de ‘Historical Prime Minister Ranking’ van The Times, waarin William Pitt een tiende plaats bezet houdt. Dat Pitt’s lange regeerperiode geen enkele vorm van geweld kende is beslist niet waar. Dat Pitt een grote invloed heeft uitgeoefend op het Britse politieke stelsel is echter niet te betwisten. William Pitt, soms ook ‘the Younger’ genoemd om hem te onderscheiden van zijn vader, werd in 1759 geboren in Hayes, tegenwoordig een typische suburb in het westen van GrootLonden. Pitt groeide op in familie met sterke politieke affiliaties. Zijn vader was William Pitt the Elder, 1st Lord of Chatham, een Whig-staatsman en Prime Minister tijdens Zevenjarige
12
oorlog. Pitt the Elder was tevens een sympathisant van de koloniale kwestie, in de aanloop van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog. 16 Pitt the Younger kampte gedurende zijn kindertijd met jicht en werd om deze reden thuis opgeleid door dominee Edward Wilson. Pitt toonde al op zeer vroege leeftijd talent in vrijwel alles wat op zijn pad kwam. Op zijn veertiende stuurde zijn vader hem naar de Universiteit van Cambridge, waar hij politieke filosofie, de klassieke oudheid, wiskunde, driehoeksmeting, scheikunde en geschiedenis studeerde. Zijn medestudenten, waaronder William Wilberforce, bleven gedurende zijn leven als staatsman goede vrienden en capabele adviseurs. 17 Op de indrukwekkende leeftijd van vierentwintig jaar werd William Pitt gekozen tot jongste premier die Groot-Brittannië ooit gehad heeft. Pitt behoorde tot een fractie van de Whigs die de ‘Chathamite Whigs’ werden genoemd, naar Pitt’s eigen vader, Lord of Chatham, in contrast met de fractie die zich associeerde met Charles James Fox, de ‘Foxites’. Pitt ontving al snel bewondering voor de manier waarop hij de Britse financiën in goede banen leidde na de desastreuze oorlog met de jonge Verenigde Staten. Hierbij verkreeg hij de sympathie van koning George III, die een grote bereidheid toonde om met Pitt samen te werken. 18 Net als veel andere Whigs, waaronder Wilberforce, was Pitt sterk gekant tegen de trans-Atlantische slavenhandel en zag hij in de slavernij van Afrikaanse volkeren een morele teloorgang. In 1785 diende Pitt een wetsontwerp voor parlementaire hervormingen in, waarin hij vroeg om het verwijderen van 36 ‘rotten boroughs’, evenals een kleine uitbereiding van het kiesrecht. Electorale hervormingen werden echter met argwaan bekeken, niet enkel door de leden van het Lagerhuis; ook de bevolking was wantrouwend tegenover parlementaire representatie. Met name de elite van de nieuwe industriesteden, zoals Manchester en Leeds, zagen niet veel goeds in een uitbereiding van het kiesrecht. Er lijkt in deze steden een wijdverspreid geloof te zijn in het feit dat verkiezingen politieke onrust als gevolg had. Deze angst wordt geïllustreerd door een correspondent van de Leeds Intellegencer in 1792: ‘It is notorious that elections promote profligacy, immorality and indolence; it is also equally notorious that those manufacturing towns (such as ours and Manchester) which delegate no members are in a more prosperous condition than those which elect their representatives.’19
J. Ehrman, The Younger Pitt: The years of acclaim (Londen 1969) 3. Ehrman, The Younger Pitt, 10. 18 Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 8. 19 Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 10. 16 17
13
Pitt’s wetsontwerp werd afgewezen door het parlement en Pitt schoof zijn hervormingsplannen tijdelijk aan de kant.20 De kwestie van hervormingen zouden echter zeer gevoelig worden na 1789 en deze plannen zouden nooit verwerkelijkt worden door Pitt. Pitt’s biograaf William Hague noemt zijn falen om de slavernij af te schaffen één van zijn grootste politieke mislukkingen. Een werkelijke breuk binnen de Whigs ontstond in november 1788, toen koning George III ernstig ziek werd. Binnen enkele weken verslechterde de situatie dusdanig dat het parlement overwoog om de Prins van Wales, George Augustus Frederick als regent in te stellen voor zijn vader. Fox, die een goede band onderhield met de prins, zag in dit plan een kans om te ontsnappen uit de oppositie en een functie in de regering te bemachtigen. Pitt, wiens positie afhankelijk was geweest van koning George III, kon zich een dergelijke machtswisseling niet veroorloven. In januari 1789 deed Pitt echter een wetsvoorstel aan het Lagerhuis waarin werd gesteld dat de nieuwe regent de huidige regering niet kon afzetten en geen recht tot patronage verkreeg. De gezondheid van de koning verbeterde echter na maart, zodat de Prins van Wales nooit regent werd en het wetsvoorstel werd nooit werd goedgekeurd door het Hogerhuis. Pitt’s wetsvoorstel leidde echter tot een definitieve breuk met zijn collega-politicus Charles James Fox. 21 2.2 Het Edict van Broederschap en de Schelde-crisis Het uitbreken van de Franse Revolutie, enkele maanden na de ‘Regency Crisis’, kwam voor de Whigs op een buitengewoon ongelegen moment. Zowel op politiek-strategisch als ideologisch front was de partij aanzienlijk verdeeld. 22 William Pitt en zijn regering zagen in de beginfase van de Franse Revolutie geen onmiddellijk gevaar voor de Britse eilanden. Groot-Brittannië verwachtte dan ook enkel een toeschouwer te zijn in dit conflict, zelfs toen Oostenrijk en Pruisen met de Verklaring van Pillnitz in augustus 1792 er voor kozen om zich te mengen in Frankrijks binnenlandse problemen. Het waren echter de gebeurtenissen in de najaar van 1782 dat Pitt deed besluiten om actie te ondernemen. De directe aanleiding hiervoor was de Schelde-crisis en het door Frankrijk uitgevaardigde Edict van Broederschap.23 Ibidem. F. O’Gorman, The Whig Party and the French Revolution (Londen 1967) 32. 22 L.G. Mitchell, Charles James Fox and the Disintegration of the Whig Party: 1782 – 1794 (Oxford 1971) 153. 23 H.T. Dickenson, ‘The Political Context’ in: P. Clemit, The Cambridge Companion to British Literature of the French Revolution in the 1790s (Cambridge 2011) 10. 20 21
14
De mond van de rivier de Schelde werd al sinds de late zestiende eeuw bezet door de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, om zo concurrentie te voorkomen van het nabij gelegen Antwerpen, dat destijds in de Oostenrijkse Nederlanden was gelegen. In november 1792 vielen de Fransen echter de Oostenrijkse Nederlanden binnen en bezetten zij gebieden rondom de loop van de Schelde. De Conventie verordende onmiddellijk de opening van de Scheldemond, in overeenstemming met de fundamentele principes van het natuurlijke recht. De confrontatie met de Nederlandse Republiek ging echter ook GrootBrittannië aan, die in 1788 een verdrag had gesloten dat de interne en externe vrijheid van de Nederlandse Republiek waarborg. Tevens zou de opening van de Schelde leidden tot een economische versterking van de stad Antwerpen, iets wat Pitt en zijn regering als niet wenselijk ervaarden. 24 Diplomatieke onderhandelingen gingen moeizaam, onder andere omdat Lord Gower, de Britse ambassadeur in Parijs na de nacht van 10 augustus door de Britse regering was teruggetrokken en niet was vervangen. Drie dagen naar het decreet dat de openstelling van de Schelde eiste, vaardigde de Nationale Conventie een ‘Edict van Broederschap’ uit, waarin zij steun en broederschap beloofden aan iedereen die wilde strijden voor hun vrijheid. Volgens Engels historicus en emeritus hoogleraar T.C.W Blanning had het Edict twee onheilspellende gevolgen. Ten eerste gaf het radicalen in elk land een vrijbrief om zich tegen hun eigen regering te keren, of deze nu in oorlog was met de Franse republiek of niet. Ten tweede legitimeerde het edict de Franse oorlogen over de grens. De Fransen wilden via het decreet laten blijken dat de oorlogen niet alleen goed waren voor het vaderland zelf, maar dat zij met hun expansiedrang de wereld een betere plek maakten. 25 Er is geen bewijs dat de Fransen werkelijk onrust wilden stoken in Groot-Brittannië maar veel Britten waren wel degelijk van mening dat dit hun intentie was. Geruchten over spionnen en collaborateurs ondertekenden deze argwaan. Vanaf september gingen er geruchten rond dat Franse spionnen contact hadden gezocht met emigrés in Londen, waarna Bow Street Runners (de Londense politiemacht) een grootschalig onderzoek uitvoerden op de voornaamste wegen van de kust naar de hoofdstad. De reden dat de regering deze geruchten zo serieus nam was dat zij uit betrouwbare hoeken kwamen. Lord Auckland, Britse ambassadeur te Den Haag, ontving bijvoorbeeld informatie over twee tot driehonderd afgezanten van de ‘Propagande’, die subsidie ontvingen om te wonen in koffiehuizen en tavernes en daar de publiekelijke orde te verstoren. 26 Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 14. M. O’Leary, Forging Freedom: The Life of Cerf Berr of Médelsheim (Bloomington 2012) 356. 26 Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 15. 24 25
15
De situatie werd als dusdanig dreigend ervaren dat William Pitt in december 1792 de opdracht gaf om de Tower of London militair te versterken. Tevens introduceerde Pitt een wetsvoorstel, dat onmiddellijk werd aangenomen, waarin de overheid werd geautoriseerd om onwenselijke vreemdelingen te deporteren uit Groot-Brittannië. Ook de graanhandel naar Frankrijk werd opgezet, in de hoop Frankrijk tot een impasse te dwingen. De definitieve omslag kwam echter in januari 1793, toen de Nationale Conventie besloot de voormalige koning Lodewijk XVI per guillotine te executeren. De reacties in Groot-Brittannië waren vol walging over de brute manier waarop Frankrijk afhandelde met zijn verleden. John Hawtrey, dominee van Ringwood, Hampshire, sprak zich uit over de Franse situatie in een preek en uitte zijn geloof dat heel Europa zich nu zou verenigen in een oorlog tegen deze ‘zonen van de Hel’. De executie gaf tevens extra kracht aan de anti-Franse maatregelen die de regering de afgelopen maanden had doorgevoerd. De Northampton Mercury publiceerde op 2 februari 1793 een gedicht dat de anti-Franse stemming kleurrijk illustreerde: ‘With Soldiers and Sailors and ships heart of oak, We will pay those French dogs for their barb’rous work. With spirits like fire we’ll make them to dance, And we’ll baffle [sic] the pride and the glory of France’27 Pitt’s militaire preparaties, alsmede de Britse handelsblokkade zorgde in de loop voor januari voor grote spanningen tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. De Nationale Conventie weigerde echter om hun decreten terug te trekken en de veiligheid van de Nederlandse Republiek te garanderen. Furieuze speeches in de Conventie leidde op 1 februari 1793 tot de oorlogsverklaring waar de Britten al op geanticipeerd hadden. 28 2.3 Antirevolutionaire maatregelen Zoals genoemd in de inleiding van dit onderzoek werd de periode die volgde op de oorlogsverklaring ook wel ‘Pitt’s reign of Terror’ genoemd. Dat deze term uiterst problematisch is legt Clive Emsley uit in het artikel ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England during the Decade of the French Revolution’. Volgens Emsley is er een verschil
27 28
Northampton Mercury, 2 februari 1793; Manchester CL, Broadsides F. 1793/3. Emsley, British Society and the French Wars 1793 – 1815, 18.
16
tussen repressie en terreur. Repressie is volgens hem het openlijk en in de legaliteit handelen van de overheid. Terreur werkt echter onder de bescherming van repressieve wetgeving, maar heeft betrekking tot een reeks van illegale activiteiten. Volgens Emsley moet de ‘terreur’ van Pitt tevens worden gezien in de context van de achttiende eeuw, waarin het veroordelen van dieven en zedenverdachten als voorbeeld gold voor anderen. De term terreur werd bovendien gebruikt door zowel voor als tegenstanders van de repressieve maatregelen. In Engeland werd William Pitt vergeleken met Maximilien Robespierre, daar beide politici verdere hervormingen wilden stoppen. De toepassing van de term ‘terreur’ voor beiden deze leiders is echter volkomen ongefundeerd. 29 Zowel William Pitt als Edmund Burke waren het eens met de stelling dat de oorlog tegen Frankrijk een ideologische oorlog was. Voor ‘Alarmisten’, diegene die grote dreiging zagen in het binnenland, was de oorlog echter ook een tegen de eigen bevolking.30 De dominante overtuiging was echter dat dat de revolutionaire gezelschappen een grotere dreiging vormden dan het radicalisme van de arbeidersklasse. John Frost, advocaat en vertegenwoordiger van de Society for Constitutional Information, was één van de eerste prominente radicalen die werd veroordeeld voor opruiing. Als een voorstander van de uitbereiding van het electoraat had hij samen met Thomas Hardy een manifest gepubliceerd waarin zij lieten zien dat 257 parlementariërs, de meerderheid van het Lagerhuis, minder dan 0,1 procent van de bevolking representeerde. In februari 1793 werd Frost opgepakt nadat hij zich ‘ontrouw’ had uitgedrukt in een koffiehuis in Londen. In mei werd hij vervolgens veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf in Newgate, een uur aan de schandpaal op Charing Cross en verwijdering van zijn ambt als advocaat. Zijn professionele carrière was geruïneerd. Kort daarvoor was Thomas Paine, schrijver van het beroemde pamflet ‘The Rights of Men’, veroordeeld, maar vanwege zijn verblijf in Frankrijk werd hij vogelvrij verklaard. Dit had als gevolg dat drukkers en publicisten nu in toenemende mate gevaar liepen om vervolgd te worden. 31 Twee prominente leiders van de Manchester Constitutional Society vluchtten daarop naar de Verenigde Staten om niet vervolgd te worden, waarna hun dagblad monddood werd gemaakt. De overheid werd in deze vervolgingen bijgestaan door een in mei 1792 uitgevaardigde koninklijke proclamatie, waarin de Britse bevolking werd opgeroepen om geen pogingen te doen de Britse overheid te ondermijnen en waarin
Emsley, ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England during the decade of the French Revolution’, 801 – 802. 30 Goodwin, The Friends of Liberty, 268. 31 Ibidem, 271. 29
17
magistraten werd gevraagd zorgvuldig onderzoek te doen naar alle auteurs, drukkers en verspreiders van opruiende werken. 32 Het was dan ook op dit bevel dat Richard Phillips, eigenaar van een radicaal nieuwsblad in Leicester, in april 1793 werd opgepakt voor soortgelijke misdrijven. Phillips werd schuldig bevonden en werd veroordeeld tot achttien maanden celstraf. 33 Het volle gewicht van de loyalistische tegenreactie werd duidelijk in Schotland, in de loop van 1793. Schotse hervormingsbewegingen hadden zich parallel ontwikkeld aan die van de Engelse hervormers, maar hadden relatief weinig contact met hun Engelse broeders. Economische omwentelingen in de hooglanden, waardoor veel pachters moesten plaatsmaken van Laaglandse schapendrijvers, woede jegens de lokale overheid en de verspreiding van Paine’s gedachtegoed zorgden reeds in november 1792 voor opstootjes en rellen in Aberdeen, Perth en Dundee. Deze rellen werden bijgestaan door revolutionaire slogans en het planten van Vrijheidsbomen. In de zomer van 1792 hadden enkele hervormingsbewegingen zich gevormd in Edinburgh en Glasgow. Deze bewegingen waren, in tegenstelling tot hun Engelse tegenhangers, minder gericht op parlementaire hervormingen, maar meer op de lokale overheid. De meeste van deze clubs hadden de titel ‘Friends of the People’ aangenomen en waren qua samenstelling vergelijkbaar met de Engelse LCS. In juni 1792 hadden duizenden demonstranten zich aangesloten bij een grootschalig protest in Edinburgh, dat later bekend zou worden onder de naam ‘The King’s Birthday Riots’. In december 1792 kwamen de Schotse hervormingsgezinden bij elkaar in Edinburgh in wat zij noemden de ‘Eerste Schotse Conventie’. De titel van hun bijeenkomst was zeer provocatief, daar de Revolutionaire regering in Frankrijk zich de ‘Nationale Conventie’ noemde. De leider van de conventie was Thomas Muir the Younger of Huntershill, een advocaat afkomstig uit Glasgow en Schotse radicaal. Het nieuws van de Conventie was voor William Pitt buitengewoon verontrustend. Als gevolg hiervan vonden er in januari in Edinburgh een reeks van processen plaats. De werkelijk sensationele processen begonnen echter pas vanaf de zomer, toen ook Thomas Muir na een buitengewoon partijdig proces werd veroordeeld tot acht jaar in ballingschap in Australië. 34 Een nieuwe conventie volgde in oktober 1793, nu in aanwezigheid van afgevaardigden van de Engelse LCS en de SCI, Joseph Gerrald en Maurice Margarot. In plaats van zich een Schotse Conventie te noemen, vergaderden zij nu onder de noemer van Britse Conventie. Ibidem, 215. Ibidem, 272. 34 Ibidem, 284 - 287. 32 33
18
De conventie werd afgebroken door de autoriteiten en Gerrald, Margarot en andere Schotse radicalen werden opgepakt. Allen werden veertien jaar transportatie opgelegd. Zowel de Schotse als de Engelse hervormingsgezelschappen waren nu ontdaan van hun voornaamste leiders en waren hiermee praktisch uitgeteld. Enkele maanden later stelde William Pitt de afschaffing van de Habeas Corpus voor. De Habeas Corpus (Latijn voor: ‘U zult het lichaam hebben’) is een rechtsbeginsel dat stelt dat de verdachte van een misdrijf een bepaalde termijn voor zijn aanklacht op de hoogte gesteld moet worden, dat deze in levende lijve moet worden voorgesteld aan de rechter en dat deze niet zonder uitspraak van de rechter mag worden veroordeeld tot gevangenisstraf. Vanwege deze redenen vormt de Habeas Corpus tegenwoordig één van de hoekstenen van de Burgerrechten en wordt deze gezien als een grondrecht. Het voorstel zorgde voor een buitengewoon heftig debat in het Lagerhuis, waarbij Pitt de standpunten van Thomas Paine ‘monsterlijk’ noemde, en Pitt door Grey werd beschuldigd een afvallige van de Whigs te zijn. Nadat een menigte in de oktober 1795 protesteerde tegen de oorlog tegen Frankrijk, voerde Pitt twee nieuwe wetten door. De Seditious Meeting Act, die een bijeenkomst van meer dan vijftig mensen verbood, en de Treasonable Practices Act, die majesteitsschennis in elke vorm verbood, kwamen samen bekend te staan onder de term ‘Gagging Acts’. Volgens Clive Emsley was de afschaffing van de Habeas Corpus Act drastisch, maar niet ongewoon in het Engeland van de achttiende eeuw. Het rechtsbeginsel was eerder al afgeschaft in 1714, 1722 en 1745. E.P Thompson concludeert echter in ‘Whigs and Hunters’ dat de regering van William Pitt in de jaren negentig van de achttiende eeuw zich lijkt te willen ontdoen van de rechtstaat, doormiddel van het ontmantelen van de constitutionele structuur.
35
Het is echter zonneklaar dat deze aktes de doodsteek betekende voor het
georganiseerde Radicalisme. Dit betekent echter niet dat de Engelse hervormingsbeweging of de protest tegen de oorlog in Frankrijk op hielden te bestaan. In Tranent, in Schotland, sloeg de overheid in 1797 een anti-conscriptie opstand neer waarbij elf mijnwerkers om het leven kwamen en twaalf gewond raakten. De georganiseerde gezelschappen waren echter door de diverse wetgeving grotendeels monddood gemaakt en konden vanwege de oorlog niet langer corresponderen met Frankrijk.
Emsley, ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England during the decade of the French Revolution’, 822. 35
19
DE BIRMINGHAM RELLEN VAN 1791 In ‘The Priestley Riots of 1791’ stelt R.B Rose dat de jaren negentig van de achttiende eeuw gekenmerkt worden door een eigenaardige tegenstrijdigheid, namelijk die van een onderdrukt volk dat een brute strijd levert tegen een radicale elite die hen probeert te bevrijden van hun onderdrukking.36 Nergens anders was deze contradictie duidelijker dan in Birmingham. Tussen 14 en 17 juli 1791 werd de stad Birmingham geteisterd door gewelddadige demonstraties. Deze gewelddadigheid, die op de avond van 14 juli was losgebarsten voor de deur van het Royal Hotel aan Temple Row, was vooral gericht op de controversiële filosoof en wetenschapper Joseph Priestley, die voorafgaand aan de veertiende juli een reeks van ‘radicale’ uitspraken had gedaan betreffende de onderdrukking van religieuze minderheden. De ‘Priestley Riots’, zoals de rellen veelal door historici genoemd worden, blijven tot op het heden controversieel. Voor Tories en Anglicanen was het geweld in Birmingham een uitzondering en moeten de rellen vooral worden gezien als een iets te enthousiast protest tegen collaborateurs en radicale revolutionairen. Whigs en andersdenkenden zien deze demonstraties echter als een antecedent van de terreur van 1792-1795, waarbij de Britse overheid niet langer ingreep bij geweldsplegingen tegen liberalen. Hoewel tijdsgenoten geen inzicht hadden in de gebeurtenissen die zouden volgen, werden de rellen door Priestley en zijn aanhangers gezien als een ‘Machiavellistisch plot’ van William Pitt om zijn politieke tegenstanders uit te schakelen. In dit hoofdstuk zal worden onderzocht waar de wortels lagen van dit conflict en wie er verantwoordelijk was voor het geweld. Daarbij zal worden gekeken naar de rol van de overheid om vervolgens te bepalen of deze gebeurtenis werkelijk gezien kan worden als antecedent van Pitt’s schrikbewind of dat deze enkel de manifestatie was van antirevolutionaire tendensen. 3.1 Birmingham in de achttiende eeuw Op sociaal-economisch gebied zat Birmingham in deze periode in een overgangsfase. In de achttiende eeuw had de stad zich ontwikkeld tot een economisch centrum dat een scala van gespecialiseerde ambachten en producten voortbracht.37 Vanaf het midden van de eeuw
36 37
R.B. Rose, ‘The Priestley riots of 1791’, Past and Present, 18 (Oxford 1960), 69. Rose, ‘The Priestley Riots of 1791’, 69-70.
20
werd Birmingham, dankzij technische innovaties als de ‘Spinning Jenny’ en het ‘Waterframe’, tevens het centrum van de gemechaniseerde katoenindustrie. In 1765 opende de Engelse fabrikant Matthew Boulton de Soho Manufactury, die zou uitgroeien tot de grootste factorij van Europa. Hoewel het rond het midden van de achttiende eeuw gebruikelijk was voor een fabriekseigenaar om zo’n twintig tot veertig werknemers in dienst te hebben, was de Soho Manufactory met zijn 700 werknemers in 1770, volkomen atypisch. Grootschalige fabrieken kwamen pas op rond 1790, zodat het gros van de inwoners van de stad in 1791 nog vooral bestond uit bekwame ambachtslieden en onafhankelijk denkende arbeiders. 38 Birmingham huisde tevens een relatief grote groep andersdenkenden, waaronder groepen Quakers en Presbyters. In het midden van de achttiende beweerde ongeveer 15 procent van de bevolking non-conformist te zijn, vergeleken met het landelijke gemiddelde van 4 à 5 procent. Veel van deze andersdenkenden maakte deel uit van de hogere burgerij van fabrikanten en grootgrondbezitters. Van een distinctie tussen Anglicanen en nonconformisten binnen de elite was voor 1791 echter geen sprake. 39 De achttiende eeuw zag tevens de opkomst van Birmingham als centrum van wetenschappelijke ontwikkeling. Technologische innovaties gingen in deze regio hand in hand met ontdekkingen op natuurkundig en filosofisch gebied. De culturele transformatie die de Engelse Midlands onderging als gevolg van deze ontwikkeling wordt ook wel de ‘Midlands Enlightenment’ genoemd. Het epicentrum van deze beweging was Birmingham, waar de prestigieuze Lunar Society was gevestigd, een wetenschappelijke vereniging waarin de leden samenkwamen bij volle maan om te discussiëren over wetenschap en filosofie. Veel leden van de Lunar Society waren tevens non-conformistisch, waaronder Hoewel veel leden van de Lunar Society zelf non-conformist waren, waaronder de uitvinder James Watt, de fabrikant Matthew Boulton en de chemist en politicoloog Joseph Priestley, mag de Lunar Society volgens kenners niet worden gezien als een puur non-conformistische organisatie. De Anglicanen waren nog steeds een meerderheid in Birmingham en hadden een belangrijk aandeel in de ontdekkingen van de Lunar Society.
Ibidem, 69. P.M. Jones, Industrial Enlightenment: Science, technology and culture in Birmingham and the West Midlands, 1760–1820 (Manchester 2009) 162, 168-171. 38 39
21
3.2 Demonstraties en geweld Dat de tolerantie van de elite zich niet uitstrekte naar het ‘plebs’ van de stad, blijkt uit de geschiedenis van demonstraties tegen andersdenkenden. In 1714, 1715, 1751 en in 1759 vinden er gewelddadige rellen plaats tegen Quakers, Presbyters, Rooms-katholieken en andere niet-Anglicanen. Met name de discussie rondom de Test and Corporation Acts, die andersdenkenden verbood publieke ambten te vervullen, was buitengewoon verhit in Birmingham en omstreken.40 De campagne om deze wet te verbieden werd gevoerd door twee prominente non-conformisten, William Russel en Joseph Priestley. De pogingen om deze wet te verbieden werden, met name na de uitbraak van revolutie in Frankrijk, door velen gezien als uitingen van religieus fanatisme. Dit blijkt uit een spotprent van 22 maart 1790 waarin Joseph Priestley wordt afgebeeld als prediker, staande in een ton van ‘fanatisme’, terwijl de duivel hem achter de hielen aan zit. Aan de rechterkant vraagt Charles James Fox: ‘Pray, Doctor, is there such thing as the Devil?’, waarop Priestley uitroept: ‘No!’. De afbeelding wordt gemarkeerd met de tekst: ‘If you had eyes behind you, you’d know better my dear Doctor’. 41 De Franse Revolutie zorgde echter, zoals ook in Londen, voor een hernieuwde interesse in politieke hervormingen. In juni 1791 trachtte Priestley leden te rekruteren voor zijn eigen hervormingsbeweging, de Warwickshire Constitutional Society, die onder meer streed voor universeel kiesrecht. Enkele weken later, op 14 juli 1791, organiseerde Priestley een diner in het Royal Hotel in Birmingham, ter viering van de val van de Bastille twee jaar eerder. 42De aankondiging van het diner werd gepaard met grote tumult. De lokale pres dreigde op 11 juli een lijst te publiceren met alle genodigden van de avond en op de dag van het diner werden er slogans op de muren van Birmingham geschreven, waaronder ‘Destruction to the Presbyterians’ en ‘Church and King forever’. Dat de woede van de Anglicaanse menigte tamelijk ondoordacht was bleek uit het feit dat zij, toen zij eenmaal verzameld waren voor het Royal Hotel, ‘geen paperij!’ uitschreeuwden naar de protestante genodigden. Bij afloop van het diner werden zij vervolgens bekogeld met modder en stenen, waarna de menigte zich vervolgens richtte op het hotel zelf. 43 Rond negen uur begaf een menigte van honderden mensen zich naar de vergaderhuizen van de Quakers en de Unitariërs aan Bull Street. Hier werd grote schade
Rose, ‘The Priestley Riots of 1791’, 71. Zie figuur 1. 42 Zie figuur 2. 43 Rose, ‘The Priestley Riots of 1791’, 73. 40 41
22
Figuur 1:"William Dent: A Word of Comfort (22 maart 1790)”
Figuur 2: "James Gillray: A Revolutionary Toast (juli 1791)"
23
aangericht aan de gebouwen van de Unitarische beweging, die werden geplunderd en in brand werden gestoken. Hetzelfde lot was het huis van Joseph Priestley op Fair Hill gegund. Op 16 juni waren tientallen huizen van andersdenkenden geplunderd en geruïneerd. Een bende van zo’n 250 tot 300 plunderaars trokken zuidwaarts de stad uit richting King’s Norton, een dorp dat veel welgestelden huisden. De dorpen die zij passeerden, waaronder Ladywood en Edgbaston, lieten zij achter in een staat van rechteloosheid, waarbij zij de lokale bevolking dwongen geld, vlees en alcoholica af te staan. De rellen kwamen tot een einde op de avond van de 17 juli, toen de lokale overheid na enkele dagen de relschoppers ten langen leste wist te onderdrukken. 44 3.3 Verantwoordelijkheid Hoewel Priestley en zijn aanhangers unaniem van mening waren dat de rellen een Machiavellistische methode was van de Britse overheid om de Engelse radicale beweging in de kiem te smoren, is de vraag naar wie er verantwoordelijk was voor het geweld zeer problematisch. Al in de eerste jaren na de rellen zorgde deze vraag voor een pamflettenoorlog in de Britse media. Wel zijn er diverse pogingen gedaan om de identiteit van de daders te achterhalen. Veel Whig-historici wijzen hierbij op een brief van koning George III aan zijn toenmalige minister van oorlog, Henry Dundas, waarin hij schrijft: ‘Priestley is the sufferer for the doctrines he and is party instilled, and that the people see them in their true light’. Dit citaat is echter afkomstig uit een bevel om de relschoppers te onderdrukken en kan dan ook geenszins als bewijsmateriaal voor enige schuld worden gebruikt. Wel maakt deze passage duidelijk dat de monarchie zeer vijandelijk stond tegenover het gedachtegoed dat Priestley verspreidde en niet van plan was concessies te doen aan de Engelse hervormers. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Home Office) reageerde tevens direct op de vraag om troepen van de magistraten in Birmingham, op 15 juli. De thesis dat de Birmingham rellen onderdeel waren van een opportunistisch plot is dan ook vrijwel onhoudbaar in het licht van deze bewijzen. Om deze reden leggen de meeste historici de verantwoordelijkheid voor de escalatie bij de lokale overheid, die te zou hebben ingegrepen. Een alternatieve claim is dat de rellen nauwkeurig georganiseerd waren door de lokale King and Church club. Deze claim is minder gemakkelijk weg te schuiven, daar er meerdere bewijzen zijn dat de rellen volgens een vooropgezet plan verliepen. Volgens ooggetuigen was er sprake van een nucleus binnen de
44
Ibidem, 76.
24
relschoppers, die bestond uit ongeveer 20 à 30 mannen. Deze personen waren tevens volledig onbekend bij de meeste inwoners van Birmingham, wat er op wijst dat zij niet afkomstig waren uit de stad zelf. Documenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken bevestigd dit met de stelling dat grote groepen demonstranten uit Londen deel uitmaakten van de relschoppers. 45 Het is dus mogelijk dat de rellen werden aangestuurd door de lokale King and Church club, waarbij zij gebruik maakten van loyalistische demonstranten uit Londen en andere delen van het land. Men moet echter oppassen met het trekken van voorbarige conclusies. Belangrijker dan de schuldvraag is de vraag wat deze rellen zeiden over het politieke klimaat in GrootBrittannië. Wellicht meer dan de grootschalige processen in Edinburgh en Londen, tonen de Birmingham rellen aan dat de angst voor revolutie wijdverspreid was onder het volk en niet enkel een initiatief was van de Britse regering. Hoewel het moeilijk te bepalen is of het nonconfirmisten werden aangevallen vanwege het feit dat zij veelal welgesteld waren of vanwege hun religieuze of politieke identiteit, is het overduidelijk dat er een wijdverspreide afkeur was voor ideeën die ook maar een beetje in de buurt kwamen van de Franse revolutionaire idealen. Tevens toont deze episode de politieke polarisering, die van start was gegaan na de publicatie van het pamflet van Burke, maar die nog velen jaren door zou werken in de Britse politiek. Na de Birmingham rellen verlieten veel non-conformisten en liberalen de stad, waardoor Birmingham een overwegend conservatief karakter kreeg. Dit betekende een definitieve breuk in de stad, die voorheen werd gekarakteriseerd door wetenschap en Verlichting.
45
Ibidem, 78-81.
25
CONCLUSIE In mei 1799 publiceerde de Cambridge Intelligencer een scherpzinnig artikel waarin de auteur zijn hoop uitdrukte ‘(…) that it will never be in the power of our rulers to punish men by transporting them for fourteen years to Botany Bay for defending Mr. Pitt's former plan of Parliamentary reform.'46 De auteur verwoordt hiermee feilloos de ironie waarmee de studie naar William Pitt en zijn ‘Reign of Terror’ gepaard gaat. Enerzijds vertellen de bronnen ons het verhaal van een bezielde hervormer, een politicus met een arsenaal aan Verlichte ideeën en een wil om deze toe te passen in de politiek. Anderzijds schetsen de bronnen een persoon die op uiterst onrechtvaardige wijze een einde maakten aan allen die niet dezelfde politieke weg bewandelde. Ondanks deze tegenstrijdigheden trachten historici reeds twee eeuwen om de regeerperiode van William Pitt een plaats te geven in de geschiedenis. Waar Whigs en non-conformisten het schrikbewind van Pitt zagen als een Machiavellistisch plot om radicalen en Levellers uit de weg te ruimen, waren Tories overtuigd van de dreiging die uitging van de Engelse Jacobijnen. In dit onderzoek heb ik deze anomalie proberen te analyseren en vast te stellen of de regering van Pitt handelde volgens opportunisme of dat zij werkelijk dreiging zagen in het gedachtegoed van de Engelse radicalen. In het eerste hoofdstuk heb ik een beeld geschetst van de radicale traditie in GrootBrittannië sinds het ontstaan van de Whigs. We kunnen hier uit concluderen dat het Engelse radicalisme in sterke mate voortdrijft op het gedachtegoed van het klassieke republicanisme, waarin vooral nadruk wordt gelegd op burgerlijke betrokkenheid en de verspreiding van universele politieke vrijheden. Ironisch genoeg vormt het klassieke republicanisme zowel de inspiratiebron voor William Pitt als voor de Engelse radicalen. De Franse Revolutie zorgde voor een radicale hernieuwing van dit gedachtegoed. Clubs die waren opgericht om de verjaardag van de Glorious Revolution te vieren werden na 1789 een baken voor Engelse hervormingsgezinden. Het werk van Burke en Paine polariseerde het debat in toenemende mate in twee kampen, waardoor concessies steeds lastiger werden. De populariteit van Price toont het radicale karakter van de beweging. Price schuwt in zijn werk niet voor opstand en zet zich bewust af tegen de monarchie als regeringsvorm. Ook in andere werken, waaronder dat van Paine, wordt burgerlijke ongehoorzaamheid
Emsley, ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England during the decade of the French Revolution’, 822. 46
26
geprezen als antwoord op de tirannie van vorsten. Het leven en het werk van Thomas Spence laten zien dat revolutionaire activiteiten zich ook buiten de sociëteiten afspeelde. In het tweede hoofdstuk werd er een korte inleiding op William Pitt gegeven. Hierbij kan er geconcludeerd worden dat de Regency Crisis voor een radicale breuk zorgde tussen de liberale Whigs en de meer conservatieve Whigs. Pitt neemt hierbij de rol in van leider van de conservatieve Whigs. Vervolgens heb ik gekeken naar de wijze waarop de Britse overheid reageerde op de Franse Revolutie. Hoewel Frankrijk wellicht niet van plan was om Groot-Brittannië in te nemen, was er wel degelijk sprake van directe dreiging. Met het Edict van Broederschap riep de Franse Republiek radicalen in alle landen op om zich te verzetten tegen de overheid. In Groot-Brittannië, waar al een lange traditie van republicanisme aanwezig was, groeide de angst voor geweld. In Frankrijk zag men hoe revolutionaire idealen langzaam uitmondde in een dictatuur van de Verlichting, waarbij traditionele elementen als het christendom en de Gregoriaanse kalender plaatsmaakten voor nieuwe gebruiken. De stap om een meer vijandelijke positie tegenover het buurland Frankrijk aan te nemen is dan ook begrijpelijk vanuit de ogen van de Britse regering. De maatregelen die de Britse regering neemt zijn echter gemakkelijk extensief te noemen. Leiders van revolutionaire verenigingen worden vervolgd, verbannen en gevangen gezet en hervormers, van welke politieke kleur dan ook, worden monddood gemaakt. De afschaffing van de Habeas Corpus, en de invoering van de Seditious Meeting Act en de Treasonable Practices Act toont een oppressief regime waarbij politieke tegenstanders genadeloos worden vervolgd. Het derde deel van dit onderzoek laat zien dat de dreiging die de Britse regering voelde ook
aanwezig
was
onder
de
gewone
bevolking.
Het
onderzoek
naar
de
verantwoordelijkheid voor de rellen toont tevens dat de Britse regering met hoge waarschijnlijkheid geen aandeel hebben gehad in de opruiing van de rellen. Wel wordt duidelijk wat de kracht was van de loyalistische King and Church clubs, die na 1790 overal in Groot-Brittannië werden opgericht. Volgens Edward Royle moet de opstelling van William Pitt worden vergelijken met de oorlogsmaatregelen die Winston Churchill nam tijdens de Tweede Wereldoorlog. De dreiging van binnenuit was volgens Royle zo groot dat alle maatregelen om deze te onderdrukken verantwoord zijn. Dat een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog zeer gedegen is betekent echter niet dat deze ook opeens kan worden gelegitimeerd. Het inperken van burgerrechten, waaronder het recht op een eerlijk proces en op vrijheid van pers, staat haaks op de ideeën van een rechtsstaat. Een democratie heeft alleen waarde als deze ook kan functioneren in tijden van oorlog en dreiging. Als burgerrechten naar believen 27
worden afgenomen als deze niet uitkomen met het politieke programma van de regering, verliezen zij hun waarde en is de rechtstaat slechts een decor. Dat William Pitt deze maatregelen gebruikten om zijn politieke tegenstanders monddood te maken is vrijwel onomstotelijk. Dat Pitt handelde vanuit pure opportunisme lijkt mij echter sterk. Hoewel Pitt een zeer controversieel figuur blijft waarover weinig tot niets bekend is over zijn persoonlijke leven, blijkt uit vroegere bronnen dat hij wel degelijk idealen koesterde. Zijn krachtige inzet voor de afschaffing van de slavernij is hier een voorbeeld van. Aannemelijker is dat Pitt wel degelijk sterke dreiging zag in het gedachtegoed en het politieke programma van de Engelse radicalen en dat hij dit gedachtegoed via alle wegen trachtte te onderdrukken. Van een Machiavellistisch plot is dan ook volgens mij geen sprake.
28
LITERATUURLIJST
Primaire literatuur
Burke, E., Reflections on the French revolution and on the proceedings in certain societies in London relative to that event. In a letter intended to have been sent to a gentleman in Paris (1790). Northampton Mercury, 2 februari 1793; Manchester CL, Broadsides F. 1793/3. Price, R., ‘discourse on the love of our country (1789)’, http://www.constitution.org/price/price_8.html Secundaire literatuur
Dickenson, H.T., ‘The Political Context’ in: P. Clemit, The Cambridge Companion to British Literature of the French Revolution in the 1790s (Cambridge 2011). Ehrman, J., The Younger Pitt: The years of acclaim (Londen 1969). Emsley, C., British Society and the French Wars 1793 – 1815 (Londen 1976). Emsley, C., ‘Repression, ‘Terror’ and the Rule of Law in England During the decade of the French Revolution’, The English Historical Review 100 (1985). George, M.D., London Life in the Eighteenth Century (Harmondsworth, 1966). Goodwin, A., The Friends of Liberty: The English Democratic Movement in the age of the French Revolution (Londen 1979). Gottschalk, L., ‘Reflections on Burke's "Reflections on the French Revolution” in: Proceedings of the American Philosophical Society, Vol. 100, No. 5 (Oct. 15, 1956). Jones, P.M., Industrial Enlightenment: Science, technology and culture in Birmingham and the West Midlands, 1760–1820 (Manchester 2009). Mee, J., ‘Popular Radical Culture’, in: Clemit, P., The Cambridge Companion the British Literature in the 1790s (Cambridge 2011). Mitchell, L.G, Charles James Fox and the Disintegration of the Whig Party: 1782 – 1794 (Oxford 1971). O’Gorman, F., The Whig Party and the French Revolution (Londen 1967).
29
O’Leary, M., Forging Freedom: The Life of Cerf Berr of Médelsheim (Bloomington 2012). Rose, R.B., ‘The Priestley riots of 1791’, Past and Present, 18 (Oxford 1960). Veitch, G.S., The Genesis of Parliamentary Reform (Londen, 1965, reprint). Worden, B., ‘Republicanism, Regicide and Republic: The English Experience’ in: van Gelderen, M., en Skinner, Q., Republicanism: A Shared European Heritage. Volume I: Republicanism and Constitutionalism in Early Modern Europe (Cambridge 2002).
30