onderzoek hoe differentieer ik op verschillende motorische niveau’s bij de beeldende lessen in het voortgezet speciaal onderwijs?
Valerie Maas 2182820
Inhoudsopgave 3. 4. 5. 7,
Motivatie Casus Inleiding Vakvisie
8. Hoofdvraag; Hoe differentieer ik op verschillende motorische niveau’s bij de beeldende lessen in het speciaal onderwijs? 9. Wat is differentiatie? 11. - Waarom differentiëren we? Wat willen we bereiken met differentiatie? 13. - Welke soorten differentiatie zijn er? 15. - Hoe differentieer ik binnen de beeldende vakken? 16. Wat is motorische ontwikkeling? 18. - Welke fases van motorische ontwikkeling zijn er? 24. - In welke fases vallen mijn leerlingen? 28. Welke doelen moeten bereikt worden in het voortgezet speciaal onderwijs bij de beeldende lessen? 30. - Wat zijn de kerndoelen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor het Beeldende vak? En aan welke doelen kan ik voldoen? 38 - En aan welke doelen kan ik voldoen? Formulier kerndoel
41. Conclusie 43. Criteria voor het product 44. Bronnenlijst Bijlage
2
Motivatie Als lerares heb ik ervaren dat je niet alle leerlingen hetzelfde kan behandelen. In mijn huidige stage merk ik dit nog meer. Mijn stageschool is de Mytylschool in Eindhoven. Dit is een school voor (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, waar lichamelijk gehandicapte kinderen les krijgen. Ikzelf loop stage in het Voortgezet Speciaal Onderwijs bij Agnes de Wit. Zij geeft les in het beeldende vak, wat in dit geval niet alleen tekenen is, maar ook het werken met hout, klei, etc. Elke leerling heeft op deze school een eigen beperking, waardoor iedere leerling iets anders kan en ergens anders hulp bij nodig heeft.
Het differentiëren in de beeldende les komt naar voren in deze casus. Daarnaast is het belangrijk om te kijken wat de leerlingen kunnen. Dit noemen ze ook wel de motorische vaardigheden. 3
Ervaringen op de Mytylschool in Eindhoven
Met één arm kan je niet alles. Een penseel in de hand aan moeten geven, met de verf er al aan. En dan nog het papier zo leggen dat de leerling er zo goed mogelijk bij kan. Spastisch zijn en tegelijkertijd ook nog eens heel precies. Kleien met één ‘goede’ hand is erg moeilijk, omdat je één hand nodig hebt om de klei vast te houden en de andere hand om in de klei te duwen of stukjes toe te voegen. Dan zijn er 10 leerlingen en dan maar 5. Wie heeft wat al aangeleerd? De leerling die de opdracht niet kan mag zelf iets verzinnen.
“Schrijf je naam maar achterop je tekening.” “Juf, ik kan mijn naam niet schrijven.” De opdracht is niet voor alle leerlingen geschikt, want de leerlingen moeten met hout werken. Een leerling in de klas kan zijn hand amper bewegen. Alle materialen klaar zetten en aangeven, omdat de leerlingen in een rolstoel niet goed bij de materialen kunnen. En als ze hier wel bij kunnen het hele lokaal rond moeten, voordat ze op de goede plek zijn. Bij groepswerk kan de ene leerling heel veel doen en de andere bijna niks. Waardoor deze leerling de hele les, vooral in het begin van de lessenserie, niks doet.
Niet kunnen lopen, doordat je in een rolstoel zit. “Kunt u dit even vasthouden? Want ik heb maar een ‘goede’ hand.” Tempo verschil, door beperkingen en/of afwezigheid. Dan zitten er 2 in een rolstoel en dan ineens 4. Welke plaats krijgen deze leerlingen? Één leerling heeft constante begeleiding nodig, waardoor of de andere leerlingen achtergesteld worden, of die ene leerling erg lang moet wachten voor dat hij verder kan. Het vasthouden van een penseel of potlood is moeilijk. 4
Inleiding In dit onderzoek heb ik bekeken hoe ik kan differentiëren op verschillende motorische niveau’s bij de beeldende lessen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dit is voor mij belangrijk, omdat alle leerlingen anders zijn en je dus niet met elke leerling hetzelfde om kan gaan en hetzelfde kan doen. Zeker op mijn stageschool, de Mytylschool in Eindhoven, waar de leerlingen een lichamelijke handicap hebben en dus allemaal iets anders kunnen. Zoals in de voorgaande ervaringen ook al duidelijk wordt. Stel ik geef een opdracht waarin de bedoeling is dat alle leerlingen gaan zagen en lijmen. Kan ik er dan vanuit gaan dat alle leerlingen kunnen zagen en lijmen? Nee, dat kan ik niet. Dus hoe ga ik hier mee om? Hoe zorg ik dat elke leerling iets kan doen? Ik ben dit onderzoek begonnen met het uitzoeken wat differentiëren eigenlijk is. Waarom differentiëren we? En hoe kan je differentiëren? De informatie die ik bij dit deel van het onderzoek over differentiëren nodig had heb ik uit verschillende literatuur gehaald. De literatuur is terug te vinden in de tekst tussen de haakjes en aan het einde in de bronnenlijst. Deze literatuur heb ik in eigen woorden gezet en heb ik tot een verhaal gemaakt, zodat voor mij en de lezer duidelijk is wat differentiëren is. Hierbij heb ik alle soorten van differentiëren genoemd, zonder deze meteen te koppelen aan mijn situatie. Dus je krijgt een algemene inleiding in het differentiëren, zonder dat dit allemaal toepasbaar is op mijn casus. Mijn leerlingen verschillen op motorisch niveau, dit merk ik in de les, zoals ik al in mijn ervaringen beschreef. Ik wil graag weten welke fases er zijn in de motorische
5
ontwikkeling, zodat ik kan kijken wat elke leerling kan en wat niet. Dit heb ik onderzocht door te kijken wat een reguliere basisschoolleerling kan op een bepaalde leeftijd of in een bepaalde groep. Deze informatie komt uit de kerndoelen van het basisonderwijs en de motorische ontwikkeling van de leerling. Maar natuurlijk is het ook belangrijk in welke fases mijn leerlingen dan vallen. Dit heb ik onderzocht door mijn leerlingen te observeren met een observatieformulier, waarin staat wat de leerling moet kunnen. Ik heb het niveau van mijn leerlingen dus vergeleken met het niveau van een reguliere basisschoolleerling. Ik heb hierbij voor een observatie gekozen, zodat ik alle leerlingen een opdracht kan geven en kan kijken in hoeverre ze deze opdracht kunnen uitvoeren. Elke leerling is dan met zijn eigen ding bezig en ik kijk toe. Ik behoed mezelf er zo voor dat ik de leerlingen niet ga helpen en begeleiden. Als laatste is het belangrijk om te weten waar ik en mijn lessen eigenlijk aan moeten voldoen als ik les wil geven op het voortgezet speciaal onderwijs. Wat moeten de leerlingen kunnen als ze klaar zijn met deze opleiding? En wat betekent dat dan voor in mijn les? Ik heb de kerndoelen van het voortgezet speciaal onderwijs bekeken hiervoor. Deze doelen zijn verdeeld in leergebiedoverstijgende kerndoelen en kerndoelen voor het vak. In mijn geval dus de kerndoelen voor het beeldende vak. De kerndoelen worden verdeeld in drie uitstroomprofielen, namelijk uitstroomprofiel vervolgopleiding, uitstroomprofiel arbeidsmarkt en uitstroomprofiel dagbesteding. Mijn leerlingen komen terecht in de laatste twee uitstroomprofielen, ze gaan namelijk na deze opleiding werken of komen in een dagbesteding terecht. Deze kerndoelen heb ik overgenomen en daarna heb ik bekeken wat deze kunnen betekenen voor mij. Wat kan ik hiermee in mijn les en kan ik überhaupt aan dit doel voldoen? Als laatste heb ik een conclusie geschreven aan de hand van mijn literatuur-onder-
6
zoek en mijn bevindingen van de observaties. Aan de hand van deze conclusie en mijn eigen vakvisie heb ik criteria opgesteld voor het product. Welke dingen zijn belangrijk uit het onderzoek en moeten terug komen in mijn product? En wat vind ik belangrijk? Vakvisie Voordat je het onderzoek begint te lezen is het fijn dat je weet wat ik belangrijk vind in mijn beeldende lessen. Hiervoor kan je mijn gehele vakvisie lezen, maar ik zal even kort op een rijtje zetten wat de belangrijkste punten zijn. Ten eerste vind ik het creatieve proces belangrijk. Het opbouwen, het onderhouden en het afsluiten hiervan. Daarbij komt meteen een tweede punt naar voren, want bij iedereen zal dit proces anders verlopen en dat ligt aan de persoonlijkheid van de leerling. Ik vind het individu belangrijk. Als derde gaat het beeldende vak voor mij over emoties. Je leert jezelf en anderen kennen. Welk materiaal vindt ik fijn? En welk techniek kan ik daarbij toepassen? Wat vind ik van het beeld? En waarom? Bij het reflecteren op het werk van jezelf of anderen kom je meer te weten over jezelf. Hoe jij denkt en wat jij vindt. Wat ook onder emoties valt is een veilig klimaat creeëren in de klas en in de wereld van de kunst. Leerlingen moeten zich veilig voelen en weten dat alles kan. Als laatste vind ik kijken erg belangrijk. Om je heen kijken, wat er dicht bij je is of ver weg. Het gaat erom hoe je kijkt, niet om wat je ziet. Iedere leerling, als individu, kijkt op zijn of haar manier naar de wereld. Daarbij leer je de wereld om je heen kennen en jezelf weer beter kennen. De wereld om je heen kan je gebruiken als inspiratie in je werk. Op de volgende bladzijde staan mijn hoofdvraag en mijn deelvragen. Op deze vragen zal ik antwoord geven in mijn onderzoek.
7
hoe differentieer ik op verschillende motorische niveau’s bij de beeldende lessen in het voortgezet speciaal onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden, zullen de volgende vragen moeten worden gesteld en beantwoord.
Wat is differentiatie? Waarom differentiëren we? Wat willen we bereiken met differentiatie? Welke soorten differentiatie zijn er? Hoe differentieer ik binnen de beeldende vakken?
Wat is motorische ontwikkeling? Welke fases van motorische ontwikkeling zijn er? In welke fases vallen mijn leerlingen?
Welke doelen moeten bereikt worden in het voortgezet speciaal onderwijs bij de beeldende lessen? Wat zijn de kerndoelen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor het Beeldende vak? Aan welke kerndoelen kan ik voldoen in mijn beeldende les? 8
Wat is differentiatie? - Waarom differentiëren we? Wat willen we bereiken met differentiatie? - Welke soorten differentiatie zijn er? - Hoe differentieer ik binnen de beeldende vakken?
9
Wat is differentiatie?
Het omgaan met de verschillen tussen leerlingen en het onderwijs hierop aanpassen. Hierdoor sluit het onderwijs aan bij elke leerling. (Verheul, 2002) De verschillen tussen de leerlingen worden hierbij niet weggewerkt of verminderd, maar de les en de manier van lesgeven worden zo aangepast dat alle leerlingen, ondanks hun verschillen, mee kunnen. (van der Veen, 1984) Er zijn verschillende redenen om te differentiëren en verschillende manieren om te differentiëren. Deze redenen en manieren gaan we bekijken. Daarnaast wordt er nog een koppeling gemaakt tussen differentiëren en het beeldende vak.
Ongelijken gelijk behandelen is even onrechtvaardig als gelijken ongelijk. Aristoteles 10
Waarom differentiëren we? Wat willen we bereiken met differentiatie?
Er wordt een algemeen beeld geschapen, waarbij verschillende redenen om te differentiëren naar voren komen. Deze zijn niet allemaal van toepassing op mijn casus. Er zijn verschillende redenen om te differentiëren. Er wordt hierin een verschil gemaakt tussen interne en externe differentiatie. Externe differentiatie is het verschil tussen scholen en in de scholen tussen de groepen op bijvoorbeeld niveau of belangstelling. Interne differentiatie is het verschil binnen de groepen. (Open Universiteit, z.j.) Als eerste is een reden voor differentiatie de organisatie, de leerlingen zullen over de leraren verdeelt moeten worden. Er wordt dan gedifferentieerd op bijvoorbeeld het niveau van de leerlingen. Dit is een vorm van externe differentiatie, want de leerlingen worden in groepen geplaatst. Een andere, veel voorkomende reden om te differentiëren is adaptatie. (Verheul, 2002) Adaptatie betekent letterlijk ‘aanpassing’ (Koenen, 1974). In dit geval betekent het: het aanpassen op de verschillen tussen leerlingen. (Verheul, 2002)
Dit valt onder de interne differentiatie (Open Universiteit, z.j.) Een andere reden om te differentiëren is reproductie. Dit betekent het voorbereiden op een vervolgopleiding of plaats in de samenleving. (Verheul, 2002) Ook dit is interne differentiatie, dit zal gebeuren per leerling. Voor elke leerling zal de vervolgopleiding of de plaats in de samenleving waar de leerling terecht komt anders zijn. Binnen de interne differentiatie kan er nog een verschil gemaakt worden tussen divergente differentiatie en convergente differentiatie. Bij convergente differentiatie wordt er een doel gesteld voor een hele groep. Dit doel bestaat uit verschillende niveau’s: een minimumniveau, een basisniveau en een hoger niveau. De leraar differentieert dan op groepen en de verschillen tussen leerlingen worden kleiner. Bij divergente differentiatie differentieert de leraar op elke leerling apart. Elke leerling krijgt eigen begeleiding in zijn leerproces. De verschillen tussen leerlingen nemen dan toe, omdat het niveauverschil groter wordt. (Wij leren, 2015) In het geval van mijn casus gaat het vooral om interne differentiatie, waarbij divergente differentiatie het meeste voor zal komen. Het verschil tussen de leerlingen is namelijk belangrijk.
11
Waarom moet ik differentiëren? De leerlingen op de Mytylschool hebben allemaal een andere lichamelijke handicap. Leerling A. heeft bijvoorbeeld een lichamelijke handicap aan zijn voeten, maar leering B. heeft een lichamelijke handicap aan haar handen. Leerling C. heeft maar één arm, etc. Het verschil in beperkingen is groot binnen de groepen, dus ook het verschil in kunnen en tempo. Differentiëren vind ik belangrijk, omdat elke leerling, elk individu de kans moet krijgen zich te laten zien. Zoals ik ook in mijn vakvisie schrijf is elke leerling anders. Niet elke leerling zal hetzelfde kunnen op het motorische vlak, maar daarnaast denkt elke leerling anders. Elke leerling zal anders werken in een proces in de beeldende les.
12
Welke soorten differentiatie zijn er?
Er wordt een algemeen beeld geschept, waarbij verschillende soorten differentiatie worden beschreven. Deze zijn niet allemaal toepasbaar op mijn casus.
Differentiatie naar doelen Er zijn basisdoelen voor alle leerlingen. De betere leerlingen krijgen een extra opdracht, dus extra doelen. Het kan ook zijn dat de betere leerlingen aan keuzeonderwerpen kunnen werken. (van der Veen, 1984)
Differentiatie naar beginsituatie De beginsituatie is de voorkennis, het tempo, de motivatie en de interesse. Hierbij kan op verschillende manieren gedifferentieerd worden. De leerlingen starten op verschillende punten in het programma. Vrijstellingen voor de leerlingen die de stof al behandeld hebben of zijn blijven zitten. Voorafgaand aan het basisprogramma wordt er een extra programma gemaakt. Waardoor de leerlingen allemaal op hetzelfde niveau zitten als het basisprogramma begint. Iedere leerling werkt op een eigen tempo. Dit vraagt veel
zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid. (van der Veen 1984)
Differentiatie in de onderwijsleersituatie Bij het differentiëren naar onderwijsleersituatie verschillen de leerlingen in begaafdheid, leertempo, interesse en de manier van leren. Hierbij wordt vaak gedifferentieerd op leerstijlen. (van der Veen, 1984) Dit kan bijvoorbeeld bij de leerstijl van Kolb. Hierbij wordt er een verschil gemaakt tussen doeners, waarnemers, denkers en toepassers. Wat je ook bent, of je nu een doener bent of een denker, je doorloopt elke stap, alleen de volgorde is anders. Als doener begin je met dingen doen en dingen ervaren. Als waarnemer ga je eerst nadenken door te kijken en dit te overdenken. Dit is ook wel een soort reflectie. Als denker koppel je begrippen en onderzoeksvragen aan de opdracht. En als toepasser ga je experimenteren en dit dan toetsen. Het differentiëren op leerstijl kan door na elke opdracht de werkvorm te veranderen, maar ook door de leerlingen een eigen werkvorm te laten kiezen. (van der Veen, 1984) Bij het kiezen van een eigen werkvorm moet de opdracht zo gemaakt zijn dat alle werkvormen toepasbaar zijn.
Differentiatie naar evaluatie De toetsing gebeurt op verschillende manieren. Dit kan zijn mondeling / schriftelijk, maar ook in een groep / individueel. (van der Veen, 1984)
13
Differentiatie naar huiswerk Huiswerk verschilt in aantal opdrachten en moeilijkheid. Dit kan vastgesteld worden door de leraar, maar ook eigen keuze zijn. (van der Veen, 1984)
Welke soorten differentiatie kan ik toepassen? Op de Mytylschool kan ik differentiatie naar evaluatie en differentiatie naar huiswerk niet toepassen. Differentiatie naar evaluatie kan ik niet toepassen, omdat de leerlingen niet getoetst worden. Zij krijgen alleen aan het eind van een periode een voldoende of onvoldoende. Differentiatie naar huiswerk kan ik niet toepassen, omdat de leerlingen (bijna) nooit huiswerk krijgen. Ik kan in mijn lessen wel differentiëren naar doelen, de leerlingen krijgen dan een basisdoel en daarbij komt voor iedere leerling een ander doel. De leerlingen werken in een proces, dus zij krijgen dan geen extra opdracht. Zij maken hun eigen opdrachten, waarbij ze dan doelen krijgen. Ik kan ook differentiëren naar beginsituatie. De leerlingen werken namelijk in een proces en hierbij bepalen zij zelf hun
tempo. De ene leerling heeft al meer voorkennis dan de andere leerling, dus zij kiezen er zelf voor om informatie op te zoeken, zoveel als nodig is. Als laatste kan ik differentiëren in de onderwijsleersituatie, namelijk door te differentiëren op de leerstijl van Kolb. De leerlingen kunnen op verschillende manieren beginnen met het onderzoek. Ze kunnen beginnen met denken als denker, hierbij gaan ze informatie verzamelen. Ze kunnen ook beginnen met experimenteren, door bijvoorbeeld materialen uit te proberen. Daarnaast kunnen ze ook beginnen met dingen doen, meteen timmeren en zagen. En als laatste kunnen ze ook beginnen met nadenken door dingen te bekijken, zoals inspiratie-afbeeldingen. Alle leerlingen beginnen dan op een andere manier, maar ze doorlopen wel al deze manieren, alleen op een andere volgorde.
14
Hoe differentieer ik binnen de beeldende vakken?
Volgens van der Veen (1984) hebben de beeldende vakken van nature een differentierend karakter. Behalve bij opdrachten waar het gaat om het leren van een bepaalde techniek. Dit komt omdat in de beeldende les vaak open opdrachten worden gegeven. Een open / divergente opdracht Bij een open opdracht is er vrijheid in bepaalde dingen. De leerlingen kunnen zelf keuzes maken. Een voorbeeld hiervan is vrijheid van techniek, gereedschap en materiaal. Daarnaast kan er vrijheid zijn in vormgeving. Het experimenteren is hierbij erg belangrijk, bijvoorbeeld het experimenteren in materialen. Welk materiaal past het beste bij de vormgeving? Wat betekent dit voor mij? Op de Mytylschool werken de leerlingen in een proces, daarbij krijgen zij een kader waarin ze werken. Dit betekent dat zij al een open opdracht hebben, maar dit betekent niet dat alle leerlingen dan mee kunnen doen. Differentiëren naar doelen en beginsituatie zijn al in het procesgericht werken opgenomen. Het differentiëren in de onderwijsleersituatie kan ik nog toevoegen hieraan. Dit is een extra toevoeging in het proces, waardoor er meer diepgang komt in het proces. De leerlingen zitten dieper in het beeldend proces, doordat ze ook informatie zoeken en meerdere keren terug kijken naar wat ze gedaan hebben. Zoals je leest werken ze op de Mytylschool in een proces. Ik vind het persoonlijk ook belangrijk dat de leerlingen in processen werken, zoals in mijn vakvisie te lezen is.
15
Wat is motorische ontwikkeling?
Welke fases in de fijne motorische ontwikkeling zijn er? In welke fases vallen mijn leerlingen?
16
Wat is motorische ontwikkeling? Er wordt een algemeen beeld geschapen over de motorische ontwikkeling. Daarna wordt de reguliere motorische ontwikkeling uitgelegd en deze wordt vergeleken met de motorische ontwikkeling van de leerlingen van de Mytylschool. De motoriek is het ‘menselijk bewegen’. In de motorische ontwikkeling wordt een verschil gemaakt tussen de vroege ontwikkeling, waarbij kinderen van 0 tot 2 jaar bijvoorbeeld leren ademen, en de verdere ontwikkeling. De vroege ontwikkeling komt op gang door ‘problemen’ die het kind ervaart. De verdere ontwikkeling wordt beïnvloed door de sociale omgeving van het kind. (Dietvorst & Velthoven, 1997) Kinderen leren eerst de grote bewegingen, wat ook wel de grove motoriek wordt genoemd, later komen de kleine bewegingen, de fijne motoriek. Tot de grove motoriek behoren dingen als lopen, zwaaien en fietsen. Tot de kleine motoriek horen dingen als een puzzelstukje pakken, een pen pakken, etc. Het zijn bewegingen die je met handen en vingers doet. Binnen de fijne motoriek wordt er ook nog een verschil gemaakt tussen ‘fijne’ motoriek en het echte priegelwerk. (Kohnstamm, 2002) De kinderen leren eerst de grotere bewegingen binnen de fijne motoriek en als laatste
het echte priegelwerk. Dit betekent dus dat een kind steeds moeilijkere taken kan doen. Eerst grijpt het kind iets met de volle hand, daarna met de vingertoppen. (Dietvorst & Velthoven, 1997) Dit betekent niet dat alle kinderen op dezelfde leeftijd hetzelfde kunnen. Naast het verschil in leeftijd is er ook nog een verschil tussen jongens en meisjes. Kleuter meisjes liggen namelijk gemiddeld een half jaar voor op de kleuter jongens. (Kohnstamm, 2002) Voor de beeldende lessen zijn vooral de fijne motorische ontwikkelingen belangrijk. Waarom wil ik dit weten? Voor mij is het belangrijk om te kijken wat de leerlingen kunnen, niet wat ze niet kunnen. Niet alle leerlingen kunnen hetzelfde, maar toch wil ik dat alle leerlingen iets kunnen doen. Elke leerling, dus elke individu zal begeleiding krijgen in het beeldende proces en daarbij ook zichzelf beter leren kennen. Zoals je in mijn vakvisie hebt kunnen lezen vind ik het individu en daarnaast de emoties en het leren kennen van zichzelf erg belangrijk. Als een leerling een bepaalde techniek niet kan en deze toch moet doen, zal de leerling zich niet fijn voelen. Hij zal zich misschien zelfs niet veilig voelen in de klas. Ik vind het belangrijk dat elke leerling zich fijn voelt in mijn les. Elke leerling moet zich veilig voelen.
17
Welke fases van motorische ontwikkeling zijn er?
De fases in de motoriek worden verdeelt over de leeftijd. De kinderen behalen ‘mijlpalen’, hierop kunnen de kinderen getest worden. Feldman (2005) heeft de mijlpalen beschreven, deze zijn te zien in een schema in de bijlage. Hieronder is een korte samenvatting gegeven per leeftijd. Deze mijlpalen hebben niet meteen te maken met de beeldende lessen. Dit zie je op de volgende pagina. De babytijd In de babytijd leert het kind dingen te pakken, eerst met de volle hand (3,5 maand) en daarna geleidelijk aan met de pengreep (11 maanden). Het nadoen van handelingen van een volwassenen komen daarna naar voren, zoals het immiteren van lijnen op papier (24 maanden) Peuter- en kleutertijd Het kind leert op zijn 3e jaar knippen, plakken en tekenen. Op zijn vierde kan hij vouwen en leert hij schrijven. Op zijn vijfde leert hij beter vouwen, beter tekenen en beter schrijven. Daarnaast leert hij kleien en heeft hij een voorkeur voor linksof rechtshandig. Als het kind 8 jaar is leert het beide handen onafhankelijk van elkaar gebruiken. En als het kind 12 jaar is kan hij objecten bijna net zo makkelijk als volwassenen hanteren.
Voor een leerling op de Mytylschool is het niet vanzelfsprekend dat hij of zij als ze 11 maanden zijn een potlood op de goede manier kunnen vasthouden.
18
Welke fases in de fijne motorische ontwikkeling zijn er?
Bij de kerndoelen van Slo Tule (z.j.) voor de basisschool zijn verschillende ‘mijlpalen’ te zien in de ‘inhouden & activiteiten’. Deze zijn per 2 groepen van de basisschool in gedeeld. Deze ‘mijlpalen’ heb ik overgenomen uit Slo Tule. Niet alle ‘mijlpalen’ zijn van belang in het beeldend onderwijs op de Mytylschool in Eindhoven. In de bijlage is het hele bestand te vinden. Voor een leerling op de Mytylschool is het niet vanzelfsprekend dat hij of zij alles kan, zoals een reguliere leerling. Ik heb daarom de reguliere mijlpalen benoemd en de leerlingen hierop getoetst.
19
Deze kerndoelen zijn overgenomen uit SLO Tule (z.j.) Groep 1/2 (4 tot 6 jaar) Tekenen Schilderen Drukken Collages maken Werken met textiel Ruimtelijk construeren
Werken met plastisch materiaal Werken met digitale media
Tekenen met potlood, kleurpotlood, viltstift, waskrijt en bordkrijt. Tekenprogramma’s op de computer gebruiken. Schilderen met vingerverf, plakkaatverf en gekleurde inkt. Stempelen met aardappels, kurken en werken met sjablonen Knippen, scheuren en plakken met verschillende soorten papier, waaronder zijdevloei en sitspapier Repen knippen van textiel Rijgen met naald en draad (rietjes en kralen) Werken met kosteloos materiaal Bouwen met blokken Werken met constructiemateriaal Boetseren met plastische materialen, plasticine, natuurklei en brooddeeg Spelen met zand en water (Digitale) foto’s maken Op de computer werken met eenvoudige tekenprogramma’s (SLO Tule, z.j.)
20
Deze kerndoelen zijn overgenomen uit SLO Tule (z.j.) Groep 3/4 (5 tot 8 jaar) Tekenen Schilderen Drukken Collages maken Werken met textiel Ruimtelijk construeren
Werken met plastisch materiaal Werken met digitale media
Tekenen met pen en Oost-Indische inkt Beschilderen en versieren van werkstukken Eenvoudige druktechnieken textiel- en kartondruk Collages van verschillende soorten papier, waaronder ook bedrukt papier Vormen knippen van textiel Weven, vlechten, omwikkelen en knopen met draden en stroken van textiel Constructie- en verbindingstechnieken met papier en kosteloos materiaal (lijmen met gebruik van plakranden, inknippen en inschuiven, splitpennen en tape gebruiken) Bewegende objecten van constructiemateriaal Boetseren uit één stuk (lichaamsvormen van mens en dier, voorwerpen als potjes en vaasjes) (Digitale) foto’s maken Op de computer werken met eenvoudige tekenprogramma’s
(SLO Tule, z.j.)
21
Deze kerndoelen zijn overgenomen uit SLO Tule (z.j.) Groep 5/6 (7 tot 11 jaar) Tekenen Schilderen Drukken Collages maken Werken met textiel Ruimtelijk construeren
Werken met plastisch materiaal
Werken met digitale media
Tekenen met conté en houtskool Gebruik maken van het effect van verdunde en onverdunde verf Monoprint en sjabloondruk Collages van verschillende soorten papier, waaronder ook bedrukt papier. Lapjes vastrijgen op een ondergrond Snijden en ritsen van papier en karton Houtbewerking (spijkeren, zagen en schuren) Bouwen van maquettes Textuur aanbrengen in klei Werken met platen en ringen van klei Werken met papier-maché Een gebeurtenis vastleggen met foto’s of video Foto’s gebruiken in bewerkingsprogramma’s (Photoshop, PowerPoint, Word) (SLO Tule, z.j.)
22
Deze kerndoelen zijn overgenomen uit SLO Tule (z.j.) Groep 7/8 (10 tot 13 jaar) Tekenen Schilderen Drukken Collages maken Werken met textiel Ruimtelijk construeren Werken met plastisch materiaal Werken met digitale media
Tekenen met potlood en grafietstift van verschillende hardheid Gebruik maken van het effect van de kwast en penseelstreek Meerkleuren druk, lino- en zeefdruk op papier en op stof In collages gebruik maken van verschillende materialen (Toneel)kleding maken en andere toegepastevormgeving Appliceren, borduren en haken Verbinden van hout, metaal en kunststof (lijmen, schroeven, solderen) Constructies als scharnieren, schuiven en draaien Met klei de karakteristieke houding van mensen en dieren aangeven door buiging van romp en ledematen Een multimediapresentatie maken
(SLO Tule, z.j.)
23
In welke fases vallen mijn leerlingen?
Om de fases van Feldman (2005) en Tule Slo (z.j.) te kunnen observeren en met mijn leerlingen te kunnen experimenteren binnen deze fases heb ik een schema ontworpen. Hierin is te zien welke leerling wat wel en wat niet kan en binnen welke fase de leerling valt. De fases zijn verdeeld naar aanleiding van de informatie op pagina 20, waaruit de volgende fases zijn ontstaan: fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en fase groep 7/8. Als een leerling alles kan krijgt hij het niveau van fase groep 7/8. Op de volgende pagina’s is een leeg observatie formulier te vinden. De ingevulde observatieformulieren zijn te vinden in de bijlage. Naar aanleiding van de ingevulde observatieformulieren kan ik de conclusie trekken dat de verschillen tussen leerlingen groot zijn. De ene leerling, Hilde, kan alles, dit komt omdat ze doof is. Ze heeft geen beperking aan haar handen, of iets dergelijks. Bij Bjorn R. geldt hetzelfde. Hij kan (bijna) alles. Hij heeft een geestelijke beperking en hoort eigenlijk niet op deze school thuis. Ze kunnen hem nergens anders les geven, maar hij is niet lichamelijk gehandicapt. Hij kan niet vlechten, maar dit komt niet door een motorische beperking, maar door zijn geestelijke beperking. Hij wordt hier heel gestresst van, doordat het ‘priegelwerk’ is. De kans dat hij dan boos wordt is heel groot, dus het is niet slim om Bjorn R. deze opdracht te geven. Hilde en Bjorn R. vallen dus beide in de fase groep 7-8. Pepijn daarentegen kan bijna niks. Hij heeft vooral moeite met dingen waar hij een langer armbereik voor nodig heeft, zoals zagen of schilderen op groot formaat. En zelfs bij het schilderen moet je hem alles aangeven. Pepijn valt bij tekenen en schilderen in de fase groep 7-8, maar bij bijvoorbeeld het ruimtelijk construeren zit hij onder het niveau van groep 1-2.
24
Bibi heeft maar één arm, haar andere arm houdt op bij haar elleboog. Ze heeft moeite met het vastpakken van dingen. Een grote tekening kan ze maken, maar dan moet het papier wel vastgeplakt worden aan de tafel. Ze hoeft het papier zo niet met de andere hand, die ze niet heeft, vast te houden. Alle dingen waar je twee handen voor nodig hebt kan ze dus niet. Bibi kan bij de druktechnieken niet de dingen die je in de fase van groep 1-2 zou moeten kunnen, maar wel die van groep 5-6. Bowie kan bijna alles. Hij zit in een rolstoel, maar kan genoeg bewegen met zijn armen om bijvoorbeeld te zagen. Hij werkt wel erg traag, dit is niet opgenomen in het observatieformulier, maar heeft wel te maken met de motorische vaardigheden. Hier zal dus wel op gedifferentieerd moeten worden. Hij valt dus bij alle technieken in de fase van groep 7-8, maar qua snelheid niet. Bjorn F. kan geen kleine dingen, want dan krijgt hij een spasme. Iets simpels als zijn naam schrijven gaat niet. Hij valt bij de technieken van het tekenen beneden de fase van groep 1-2, maar bij bijvoorbeeld het plastisch materiaal en het ruimtelijk construeren valt hij in de fase van groep 7-8. Ik zie nu in welke fases mijn leerlingen vallen. Ik kan daar nu beter rekening mee houden in mijn lessen door te differentiëren. Uit deze observatie blijkt dat ik het individu belangrijk vind. Ik wil weten wat de leerlingen kunnen. Welke materialen kan ik in mijn les gebruiken en welke niet? En als ik dan ga schilderen kan elke leerling dan mee doen? Het is belangrijk dat elke leerling zich fijn voelt in mijn les en dat heeft zeker te maken in welke technieken en materialen we gaan werken. Elke leerling, elk individu, moet mee kunnen doen met de les, ook al kan niet iedereen bijvoorbeeld knippen.
25
Observatie formulier motorische ontwikkeling Naar aanleiding van de theorie van Feldman (2005) en Slo Tule (z.j.)
Naam leerling:
Techniek
Tekenen Potlood Kleurpotlood Viltstift Waskrijt Bordkrijt Inkt Conté Houtskool
Kan de leerling dit wel of niet? Formaat Klein Groot
Toevoegingen
Kan de leerling dit wel of niet?
Toevoegingen
Drukken Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
Aardappel / kurk stempel Sjablonen Monoprint Linodruk
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
Collages maken
Schilderen Vingerverf Plakkaatverf Gekl. inkt Zwarte inkt
Techniek
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
Scheuren Knippen Vouwen Plakken
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
26
Observatie formulier motorische ontwikkeling Naar aanleiding van de theorie van Feldman (2005) en Slo Tule (z.j.)
Naam leerling:
Techniek
Kan de leerling dit wel of niet?
Toevoegingen
Textiel Rijgen (kralen) Knippen Vlechten Knopen Lapjes vastrijgen op ondergrond Borduren
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
Plastisch materiaal Boetseren uit één stuk Werken met ringen en platen Textuur aanbr. in klei Papier Maché
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
Techniek
Kan de leerling dit wel of niet?
Toevoegingen
Ruimtelijk construeren Bouwen met blokken Papier constructie; plakken / inknippen en inschuiven Spijkeren Zagen Schuren Lijmen (hout / metaal / kunststof) Schroeven Solderen
Welk niveau heeft de leerling? Fase groep 1/2, fase groep 3/4, fase groep 5/6 en/of fase groep 7/8?
27
Welke doelen moeten bereikt worden in het voortgezet speciaal onderwijs bij de beeldende lessen? Wat zijn de kerndoelen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor het Beeldende vak? Aan welke kerndoelen kan ik voldoen in mijn beeldende les?
28
Welke doelen moeten bereikt worden in het voortgezet speciaal onderwijs bij de beeldende lessen? Op de Mytylschool in Eindhoven wordt naast de kerndoelen voor het vak, die besproken worden op de volgende pagina, ook gewerkt aan overstijgende leerdoelen. Deze doelen worden op elk VSO behandeld. Voorbeelden daarvan zijn zelf redzaamheid, samenwerking, respectvol en verantwoord omgaan met anderen en eigen keuzes maken. (SLO, z.j.) In de bijlage zijn de leergebiedoverstijgende kerndoelen te vinden.
Een doel is een droom met een deadline. Peter Darbo
29
Wat zijn de kerndoelen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor het Beeldende vak? En aan welke doelen kan ik voldoen?
De kerndoelen van het Voorgezet Speciaal Onderwijs worden door SLO opgedeeld in twee delen, namelijk de leergebiedoverstijgende kerndoelen en de kerndoelen voor het beeldende vak. De kerndoelen voor het beeldende vak worden verdeeld in drie groepen. De eerste groep gaat na het VSO naar een vervolgopleiding, de tweede groep naar de arbeidsmarkt en de laatste groep naar de dagbesteding. (SLO, z.j.) Op de Mytylschool in Eindhoven gaan de leerlingen na het VSO naar de laatste twee groepen, de arbeidsmarkt of de dagbesteding. De kerndoelen zijn te vinden in de bijlage. Als je de leergebiedoverstijgende kerndoelen bekijkt kan ik niet aan alle kerndoelen voldoen, omdat dit vooral gaat over het leren leren, het leren taken uit te voeren, sociale contacten en het ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief. Onbewust ben je hiermee bezig in de les, maar dat betekent niet dat ik daardoor aan alle doelen kan voldoen. Als je de kerndoelen voor het beeldende vak bekijkt zie je dat ik aan bijna alle doelen kan voldoen. Alleen aan het doel “De leerling oriënteert zich op het sociaal-culturele aanbod in zijn omgeving, leert een voor hem passende keuze te maken uit dit aanbod en leert actief deel te nemen aan culturele activiteiten” kan ik niet voldoen, omdat de leerlingen moeilijk van school weg kunnen en hiervoor geen ruimte is in de les.
30
Leergebiedoverstijgende kerndoelen
De leergebiedoverstijgende kerndoelen zijn overgenomen vanuit het bestand van de SLO. Dit bestand is te vinden in de bijlage. Onder de overgenomen kerndoelen heb ik besproken wat dit voor mij kan betekenen. Dit heb ik gedaan door in de klas te zijn en te bedenken wat voor de leerlingen haalbaar is in deze manier van lesgeven. Dit is dus gedaan op intuïtie. Deze kerndoelen zijn voor het Voortgezet Speciaal Onderwijs. Kerndoel Wat betekent dit voor mij?
Is dit doel haalbaar? En komt dit terug in mijn vakvisie?
Kerndoelen ‘leren leren’ 1. De leerling ontwikkelt een open en flexibele houding ten opzichte van de wereld om hem heen, mede in het kader van een leven lang leren. Het ontwikkelen van zelfvertrouwen bij het leren van nieuwe kennis en vaardigheden. In de les merk ik vaak dat de leerlingen onzeker zijn over hun tekenvaardigheden. ‘Ik kan niet tekenen’. Door de leerlingen te laten reflecteren op zichzelf en op elkaar leren ze dat ze wel kunnen tekenen. Ik zeg dan ook altijd, iedereen kan tekenen. Daarnaast is het stimuleren van nieuwsgierigheid en belangstelling voor de wereld om de leerlingen heen belangrijk in de beeldende les. De leerlingen leren
31
in mijn les kunstenaars kennen en daarnaast goed te kijken naar de wereld op hun heen.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Het deel ‘kijken’ wat ik erg belangrijk vind en ook terug komt in mijn vakvisie komt hierin duidelijk terug. Het kijken naar de wereld om je heen en inspiratie opdoen hier uit. 2. De leerling leert doelgericht en planmatig te leren en daarbij strategieën te gebruiken. Als de leerlingen in een proces werken, moeten ze zelf plannen en taken verdelen. Wie doet wat? En wanneer heb ik dit plankje doorgezaagd. Hierbij kan ik de leerlingen ondersteunen door aan het begin van de les vragen te stellen als; Wat gaan jullie vandaag doen? Wat is er af vandaag? Wie doet wat? etc. Daarnaast is reflecteren belangrijk in het werkproces. Leerlingen reflecteren op zichzelf, maar ook op elkaar.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Toch zal Bibi moeite hebben met het plannen, maar dit heeft niks te maken met haar beperking. Het individu is hierin belangrijk, omdat de leerling zelf bepaald hoe hij zijn tijd indeelt en hoe lang hij over een bepaalde handeling doet. Hierbij zullen ze rekening moeten houden met hun beperkingen. 4. De leerling leert op basis van feiten een mening te vormen, deze adequaat te uiten en respectvol om te gaan met andere meningen. De leerlingen moeten bij het reflecteren op zichzelf en op elkaar een mening
vormen over het werk. Hierbij help ik door vragen te stellen als; Wat vinden jullie van de kleurovergangen? Hoe ging het samenwerken vandaag? etc.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Elke leerling moet zich fijn voelen in de les. Dus de leerlingen zullen respectvol om moeten gaan met elkaar. Daarnaast is een mening voor een individu erg belangrijk.
Kerndoelen ‘Leren taken uitvoeren’ 5. De leerling leert zich redzaam en weerbaar te gedragen bij de uitvoering van dagelijkse activiteiten. De leerlingen leren in mijn les zelfredzaam te worden door bijvoorbeeld: het leren vragen van hulp als je iets zelf niet kan. Sommige leerlingen hebben een ‘buddy’ die alles voor hun pakt en opruimt, maar dan moeten ze het wel vragen. Geloven in jezelf hoort ook bij dit kerndoel. ‘Ik kan niet tekenen’ is een voorbeeld van niet geloven in jezelf. Hier aan werken, zoals al beschreven bij punt 1. Ook voor jezelf opkomen kan in de beeldende lessen van toepassing zijn. Sommige leerlingen worden gepest, of in ieder geval niet aardig behandeld. Hier werk ik aan door te praten met de ‘pesters’ en samen een oplossing te zoeken.
Dit doel is voor bijna elke leerling haalbaar. In eerste instantie zal Pepijn niet zelfredzaam zijn, doordat hij in een rolstoel zit en niet alles kan pakken. Ook zal hij niet alle materialen en technieken kunnen gebruiken. Toch kan hij zijn doelen bereiken door hulp te vragen aan anderen of een andere oplossing te zoeken, zoals een andere techniek of een ander materiaal. 6. De leerling leert op doelgerichte, planmatige en methodische
32
wijze taken en activiteiten uit te voeren. Sommige leerlingen hebben een soort stappenplan nodig, wat moet ik nu doen. Deze leerlingen moeten naar een punt toe waarop ze zelf kunnen beslissen wat de volgende stap is. Daarnaast is omgaan met materiaal belangrijk in dit kerndoel. De leerlingen moeten veilig kunnen omgaan met zagen, hamers, maar ook met bijvoorbeeld terpentine.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Ook al zal niet elke leerling met alle materialen kunnen omgaan. De veiligheid in de klas is hierbij belangrijk. Dit gaat dan om veiligheid ten opzichte van materialen.
7. De leerling leert samen te werken aan een taak of activiteit. In de beeldende les wordt wel eens samengewerkt. Bij samenwerken is het belangrijk dat je goed communiceert en luistert naar elkaar. Dit is belangrijk omdat ze samen tot een eindproduct moeten komen, waaraan iedereen even veel gedaan heeft, indien mogelijk, en waar iedereen tevreden mee is. Ook reflecteren hoort tot dit kerndoel, zoals beschreven bij punt 4.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar.
Kerndoelen ‘Leren functioneren in sociale situaties’ 8. De leerling leert op adequate wijze om te gaan met eigen gevoelens en wensen. In de beeldende les merken veel leerlingen veel van hun beperking. Ze moeten hiermee leren leven en mee leren omgaan. De beperking accepteren is voor sommige leerlingen nog erg moeilijk, zeker omdat ze in de puberteit zitten. Hierbij help ik de leerlingen in de les. Daarnaast het omgaan met gevoelens en wensen. Dit komt terug in het
reflecteren op jezelf. Wat heb ik gedaan? Wat ging goed? Wat kan beter? Wat vind ik fijn om te doen? Welk materiaal spreekt me het meeste aan? etc.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. De emoties en het individu zijn hierin erg belangrijk. Wat vind ik hiervan? En hoe voel ik me hierbij? Elke leerling maakt een keuze op basis van een eigen mening of ervaring. 9. De leerling leert respectvol en verantwoordelijk om te gaan met anderen. De leerlingen leren in mijn les te reflecteren op elkaar. Hierbij is het belangrijk dat ze eerst een positief punt noemen en daarna een negatief punt, indien van toepassing. Elkaar pesten, of in ieder geval onaardig doen tegen elkaar, ga ik tegen in mijn les. Als dit gebeurd grijp ik in.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Hierbij komt het deel emoties naar voren, omdat de leerlingen zich fijn moeten kunnen voelen in de klas. Dit gaat niet als de leerlingen niet respectvol en verantwoordelijk omgaan met anderen.
Kerndoelen ‘Ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief’ 10. De leerling krijgt zicht op de eigen voorkeuren, interesses en toekomstwensen op het gebied van werken, wonen, vrije tijd en burgerschap. In de beeldende les is het bekijken van voorkeuren erg belangrijk. Wat vindt ik fijn om te doen? Kleien, met hout werken, tekenen, schilderen en waarom dan? Waar ben ik goed in? En hoe komt dat?
33
Daarnaast is een positief zelfbeeld erg belangrijk. De leerlingen reflecteren op hun zelf en zo gauw ze negatief zijn, grijp ik in. En vraag waarom.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Bij het behalen van dit doel speelt het individu, en dus de beperking wel een rol. Je kan namelijk geen voorkeur voor werken met hout hebben als je niet met hout kan werken motorisch gezien. 11. De leerling leert afwegingen en keuzes te maken die leiden tot een passend persoonlijk toekomstperspectief, met realiseerbare mogelijkheden en kansen. De leerlingen hebben aan het einde van de les een reflectie moment. Hierin wil ik graag dat de leerling eerst zelf over zijn eigen werk praat. Presenteren is hierin een groot woord, maar er wordt wel een begin gemaakt. Daarnaast wil ik dat ze benoemen wat ze gedaan hebben en wat goed ging, en indien van toepassing minder goed.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. De leerling leert hierbij zichzelf kennen, wat valt onder het begrip ‘emoties’ in mijn vakvisie.
34
Kerndoelen voor het beeldende vak
De kerndoelen voor het beeldende vak zijn overgenomen vanuit het bestand van de SLO. Dit bestand is te vinden in de bijlage op pagina 41. Onder de overgenomen kerndoelen heb ik besproken wat dit voor mij kan betekenen. Ik heb de kerndoelen bekeken en de situatie in de klas bekeken door rond te lopen. Door in deze situatie te zijn ben ik tot de conclusies gekomen wat dit voor mij en voor in de klas kan betekenen?
Uitstroomprofiel Arbeidsmarkt 2. De leerling leert zich creatief en kunstzinnig te uiten, passend bij de eigen talenten, voorkeuren en mogelijkheden. De leerlingen krijgen vaak een vrije opdracht met een kader in de beeldende lessen. Hierbij is het belangrijk dat ze eigen voorkeuren en talenten leren kennen. Ze maken dan keuzes naar aanleiding van deze voorkeur of dat talent. Daarnaast is het op de Mytylschool belangrijk dat de leerlingen zelf weten wat ze wel en niet kunnen. Daarin is iets nieuws proberen natuurlijk nog steeds belangrijk. Gevoelens uitdrukken is belangrijk in de beeldende les. Wat wil ik? Wat vind ik mooi? Wat vind ik fijn om te doen? etc. Het vastleggen van ervaringen doen we door het reflecteren op jezelf. De leerlingen reflecteren door te vertellen wat ze gedaan hebben deze les. Daarbij
ook laten zien? En heb ik meerdere ideeën?
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. In dit doel komt duidelijk mijn vakvisie terug, namelijk het kijken naar het individu en emoties. Elke leerling, elk individu, kan iets anders en heeft een eigen beeldend proces. Elk individu heeft eigen voorkeuren en talenten. De emoties zijn voor mij ook belangrijk in het beeldende vak. Je leert jezelf en anderen kennen in het beeldende vak. 3. De leerling leert eigen creatief of kunstzinnig werk, alleen of met een groep, aan derden te presenteren. De leerlingen presenteren hun eigen werk bij het reflecteren. Vaak is presenteren, zoals al benoemd, een groot woord. Ze vertellen wat ze deze les gedaan hebben en waarom. Daarnaast is het belangrijk te vragen wat er goed ging, wat er leuk was en wat ze van het resultaat vinden, etc.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Hierbij leer je jezelf kennen. De emoties waar ik over spreek in mijn vakvisie zijn hierin belangrijk. Je vertelt wat je gedaan hebt, maar ook waarom. Wat goed ging en wat je fijn vond om te doen. 4. De leerling leert te vertellen en na te denken over eigen creatief of kunstzinnig werk en over het werk van anderen. Reflecteren op jezelf komt terug in punt 3, het presenteren van je eigen werk. Het reflecteren op anderen gebeurd ook elke les. Hierbij stel ik vragen als; Wat is goed gelukt? En waarom. Waar ben je zelfs een beetje jaloers op? En waarom. Etc. Het is belangrijk dat de leerlingen zelf een mening vormen. Ik merk
35
wel dat ze het moeilijk vinden iets te zeggen over elkaars werk. Bij het praten over het werk van kunstenaars zijn ze opener. Ze vertellen wat ze er van vinden, maar dit moet wel met vraag-antwoord anders komt er op dit moment vrij weinig reactie.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. De leerlingen leren elkaar kennen, dit vind ik belangrijk, zoals ik al in mijn vakvisie vertel.
36
Uitstroomprofiel Dagbesteding 2. De leerling leert zich creatief en kunstzinnig te uiten, passend bij de eigen talenten, voorkeuren en mogelijkheden. Gevoelens uitdrukken is belangrijk in de beeldende les. Wat wil ik? Wat vind ik mooi? Wat vind ik fijn om te doen? etc. Het vastleggen van ervaringen doen we door het reflecteren op jezelf. De leerlingen reflecteren door te vertellen wat ze gedaan hebben deze les. Daarbij komen vragen of het goed ging en wat er dan goed ging, etc. Het vormgeven aan de verbeelding is erg belangrijk. Dit is een van de belangrijkste punten binnen het beeldend proces. Kan ik wat ik in mijn hoofd heb ook laten zien? En heb ik meerdere ideeën? Bij de dagbesteding komt het voorkeuren en talenten leren kennen en het verkennen van mogelijkheden niet terug. Natuurlijk is dit in een gemengde klas wel van belang. Niet alle leerlingen uit één klas komen in hetzelfde uitstroomprofiel terecht, dus meestal zullen deze kerndoelen wel behandeld worden.
Dit doel is voor elke leerling haalbaar. In dit doel komt duidelijk mijn vakvisie terug, namelijk het kijken naar het individu en de emoties. De emoties zijn voor mij ook belangrijk in het beeldende vak. Je leert jezelf en anderen kennen in het beeldende vak. Je leert je reflecteren op jezelf en daarbij is het belangrijk wie jij bent. Bij elke leerling zal iets anders goed gaan of minder goed. Iedere leerling zal iets anders willen verbeelden, ook al hebben ze dezelfde opdracht.
3. De leerling leert eigen creatief of kunstzinnig werk, alleen of met een groep, aan derden te presenteren. Zelfde als uitstroomprofiel arbeidsmarkt. De leerlingen presenteren hun eigen werk bij het reflecteren. Vaak is presenteren, zoals al benoemd, een groot woord. Ze vertellen wat ze deze les gedaan hebben en waarom. Daarnaast is het belangrijk te vragen wat er goed ging, wat er leuk was, etc.
Zelfde als uitstroomprofiel arbeidsmarkt. Dit doel is voor elke leerling haalbaar. Hierbij leer je jezelf kennen. De emoties waar ik over spreek in mijn vakvisie zijn hierin belangrijk. Je vertelt wat je gedaan hebt, maar ook waarom. Wat goed ging en wat je fijn vond om te doen. 4. De leerling leert te communiceren over eigen kunstzinnig werk en dat van anderen. De leerlingen kijken en praten over het eigen werk, dat van andere leerlingen of dat van kunstenaars. Echt reflecteren met vragen als; wat heb ik gedaan? Hoe heb ik het gedaan? Wat vind ik van het resultaat? Komt hierbij niet naar voren.
Dit doel is voor elke leerling haalbaal. De leerlingen leren zichzelf en anderen kennen. Hierbij gaat het niet echt om wie ze zijn en wat dat betekent. Maar meer terug kijken; wat heb ik gedaan? Wat vind ik van het resultaat? Hierbij zijn de emoties van de leerlingen belangrijk.
37
En aan welke kerndoelen kan ik voldoen? Formulier kerndoelen
De haalbare kerndoelen (leergebiedoverstijgende kerndoelen en de kerndoelen van het beeldende vak) zijn opgenomen in het schema. In dit schema staat verwerkt welke kerndoelen moeilijker te behalen zijn voor sommige leerlingen. De ingevulde formulieren zijn te vinden in de bijlage. De kerndoelen die voor het grootste deel van de klas haalbaar zijn, zijn in dit schema opgenomen. Ik heb deze schema’s ingevuld op intuitie. Ik heb hier geen praktisch onderzoek naar gedaan, omdat mijn intuïtie zei dat het over het algemeen haalbaar was voor iedereen. Daarnaast staan deze doelen vast, of deze nu haalbaar zijn voor een leerling of niet, ze moeten ze toch halen. Voor Bibi, Bowie, Bjorn F. en Bjorn R. zijn alle doelen haalbaar. Voor Hilde zal het laatste kerndoel (4. De leerling leert te vertellen en na te denken over eigen creatief of kunstzinnig werk en over het werk van anderen.) iets lastiger te behalen zijn, omdat ze hiervoor zal moeten luisteren naar anderen. De presentatie van anderen over hun werk is belangrijk om mee te nemen in Hilde’s eigen mening. Dit doel kan behaald worden als ze haar eigen mening vormt zonder het verhaal van anderen te horen of door het verhaal te lezen. Voor Pepijn zijn alle doelen haalbaar als hij hulpt vraagt bij anderen. Dit kan zijn doordat hij iets niet bij kan of niet goed kan werken in een bepaalde techniek.
38
formulier Kerndoelen
Zijn de kerndoelen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs haalbaar voor mijn leerlingen? De kerndoelen zijn verdeeld in leergebiedoverstijgende kerndoelen en kerndoelen voor het beeldende vak. Hierin zijn de kerndoelen meegenomen die in de lessituatie op de Mytylschool haalbaar zijn.
Naam leerling:
Indien haalbaar staat er een + achter het kerndoel. Indien niet haalbaar staat er uitleg.
Leergebiedoverstijgende kerndoelen Kerndoelen ‘leren leren’ 1. De leerling ontwikkelt een open en flexibele houding ten opzichte van de wereld om hem heen, mede in het kader van een leven lang leren. 2. De leerling leert doelgericht en planmatig te leren en daarbij strategieën te gebruiken. 4. De leerling leert op basis van feiten een mening te vormen, deze adequaat te uiten en respectvol om te gaan met andere meningen. Kerndoelen ‘Leren taken uitvoeren’ 5. De leerling leert zich redzaam en weerbaar te gedragen bij de uitvoering van dagelijkse activiteiten. 6. De leerling leert op doelgerichte, planmatige en methodische wijze taken en activiteiten uit te voeren. 7. De leerling leert samen te werken aan een taak of activiteit. Kerndoelen ‘Leren functioneren in sociale situaties’ 8. De leerling leert op adequate wijze om te gaan met eigen gevoelens en wensen. 9. De leerling leert respectvol en verantwoordelijk om te gaan met anderen. Kerndoelen ‘Ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief’ 10. De leerling krijgt zicht op de eigen voorkeuren, interesses en toekomstwensen op het gebied van werken, wonen, vrije tijd en burgerschap. 11. De leerling leert afwegingen en keuzes te maken die leiden tot een passend persoonlijk toekomstperspectief, met realiseerbare mogelijkheden en kansen.
39
Naam leerling:
Indien haalbaar staat er een + achter het kerndoel. Indien niet haalbaar staat er uitleg.
Kerndoelen voor het Beeldende vak Voor dit formulier zijn de kerndoelen voor het uitstroomprofiel Arbeidsmarkt genomen, omdat dit uitstroomprofiel als basis wordt genomen in de lessen. 2. De leerling leert zich creatief en kunstzinnig te uiten, passend bij de eigen talenten, voorkeuren en mogelijkheden. 3. De leerling leert eigen creatief of kunstzinnig werk, alleen of met een groep, aan derden te presenteren. 4. De leerling leert te vertellen en na te denken over eigen creatief of kunstzinnig werk en over het werk van anderen.
40
Conclusie
Hoe differentieer ik op verschillende motorische niveau’s bij de beeldende lessen in het speciaal onderwijs? Door het onderzoeken in literatuur van verschillende soorten differentiatie en de differentiatie bij beeldende lessen, ben ik tot de conclusie gekomen dat het differentiëren bij de beeldende lessen makkelijk gaat als er een open/divergente opdracht gesteld wordt. Dit past dan ook meteen binnen mijn vakvsie, waarin naar voren komt dat ik het proces erg belangrijk vind. Daarnaast kan ik theoretisch gezien in mijn lessen het differentiëren op leerstijlen toepassen. Dit heb ik alleen niet kunnen testen in mijn stage. Bij het onderzoeken van de motorische vaardigheden, ben ik door literatuuronderzoek en observaties van mijn leerlingen tot de conclusie gekomen dat alle leerlingen zich op verschillende motorische niveau’s bevinden. Ik heb hiervoor de technieken en materialen bekeken, waarmee reguliere basisschoolleerlingen moeten kunnen werken. Deze heb ik vergeleken met mijn eigen leerlingen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs, want het betekent niet dat alle leerlingen op een niveau zijn van groep 7/8 als ze op de middelbare school zitten. In mijn geval zijn er zelfs leerlingen die beneden het niveau van groep 1/2 zitten op het tekenvlak. De verschillen zijn groot, de ene leerling kan alles, de andere bijna niks. Ik zal hier rekening mee moeten houden. Ik zal hier op moeten differentiëren, zodat alle leerlingen iets kunnen doen in mijn les en dat niet af hangt van de materialen of technieken die in die les passen. Het individu is hierin belangri-
41
jk. Elke leerling kan iets anders en elke leerling zal hierin andere keuzes maken. Bij het bekijken van de literatuur over vastgestelde leergebiedoverstijgende kerndoelen, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik deze niet allemaal in mijn beeldende les kan behalen. Een kerndoel waarin belangrijk is te reflecteren, nieuwsgierig te maken, te plannen en samen te werken kan ik bereiken in mijn beeldende lessen. De kerndoelen voor het beeldende vak zijn opgedeeld in uitstroomprofielen. Mijn leerlingen vallen in het uitstroomprofiel ‘Arbeidsmarkt’ en ‘Dagbesteding’. De kerndoelen van het beeldende vak kan ik op één na allemaal behalen. Ik heb de uit de literatuur gehaalde kerndoelen vergeleken met mijn situatie op de Mytylschool. Wat voor beeldende lessen geef ik daar? En kan ik in die beeldende les voldoen aan dat kerndoel? Alle benoemde kerndoelen zijn haalbaar voor mijn leerlingen. Door de doelen die haalbaar zijn voor in mijn les op een rijtje te zetten, heb ik kunnen kijken of deze haalbaar zijn voor elke leerling apart. Alle doelen zijn haalbaar, ook al moet er soms een aanpassing gedaan worden, zoals iets op papier zetten in plaats van vertellen. Ik zal dus moeten differentiëren, dit doe ik door een dingen op papier te zetten, zoals reflectie. De leerlingen zullen hier ook rekening mee moeten houden, dit doen ze door hun presentatie ook op papier te zetten. Dus door rekening te houden met de motorische niveau verschillen, die best groot zijn, differentieer ik. Daarnaast differentieer ik op leerstijl door de leerstijl van Kolb te gebruiken in mijn lessenserie, ook al heb ik dit niet getest in de klas. Daarbij zal ik een groot deel van de kerndoelen behalen.
42
criteria voor het product
Vanuit het onderzoek komen criteria naar boven waaraan het product moet voldoen. Het product is een lessenserie geworden die als voorbeeld dient voor hoe je een les kan geven als je rekening wil houden met de motorische niveau verschillen tussen leerlingen. Differentiatie in de opdracht, zodat alle leerlingen mee kunnen doen. Alle leerlingen, wat hun motorische beperkingen ook zijn, moeten met hetzelfde thema bezig kunnen zijn. Bij de opdracht moeten (een deel van) de leergebiedoverstijgende kerndoelen naar voren komen. Een specifiek leergebiedoverstijgend kerndoel: het stimuleren van nieuwsgierigheid en belangstelling voor de wereld om de leerlingen heen belangrijk in de beeldende les. Bij de opdracht moeten (een groot deel van) de kerndoelen voor het Beeldende vak behaald kunnen worden. Vanuit mijn vakvisie, die te vinden is in de bijlage, en mijn manier van kijken naar het onderwijs komen de volgende punten zeker terug in het product. De leerlingen werken via een proces naar het eindwerk. De leerlingen kijken en zoeken naar afbeeldingen die inspireren. De leerlingen moeten kiezen welke technieken ze gebruiken, omdat ze beperkt zijn in de technieken die ze kunnen gebruiken door hun motorisch niveau.
43
Bronnenlijst Dietvorst, C. & Velthoven, R. van (1997) Begeleiden van ontwikkeling. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink Feldman, R.S. (2005) Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux Koenen, M.J. (1974) Koenen handwoordenboek der Nederlandse taal. Groningen: H.D. Tjeenk Willink Kohnstamm, R. (2002) Kleine ontwikkelingspsychologie; het jonge kind. Deel 1. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Veen, T. van der (1984) Differentiatie; van waarom tot hoe. Assen: Van Gorcum. Verheul, J. (2002) Alles over opdrachten. Houten/Mechelen: Bohn Stafleu Van Loghum
Open Universiteit (z.j.) Differentiatie uitgelegd. Geraadpleegd op: http://portal.rdmc.ou.nl/portal/app/ index.jsp;jsessionid=48D059DC4D28E36E1EEA0CD0551D2446?module=1288 14 oktober 2014 SLO (z.j.) Kerndoelen VSO. Geraadpleegd op: http://www. slo.nl/speciaal/vso/kerndoelenvso/ 5 november 2014 SLO (z.j.) Leergebiedoverstijgende kerndoelen. Geraadpleegd op: http://www.slo.nl/speciaal/vso/kerndoelenvso/lgo-doelen/ 5 november 2014 TULE SLO (z.j.) Kunstzinnige oriëntatie: Kerndoel 54. Geraadpleegd op: http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54a.html 29 oktober 2014 Wij leren (2015) Divergente differentiatie. Geraadpleegd op: http://wij-leren.nl/divergente-differentiatie.php 6 januari 2014 Wij leren (2015) convergente differentiatie. Geraadpleegd op: http://wij-leren.nl/convergente-differentiatie.php 6 januari 2014
44