SEPTEMBER
N U M M E R
3
NIEUWSBRIEF
Raadsleden positief over stelselwijziging jeugdzorg
N
icis Institute is in juni van dit jaar gestart met het eerste raadsledenpanel via www.nicis.nl met als thema jeugdzorg. De jeugdzorg wordt gedecentraliseerd naar gemeenten; er moet één financieringssys teem komen en de Centra voor Jeugd en Gezin worden frontoffices. Ruim 60 procent van de respondenten denkt dat deze stelselwijziging positief zal uitpakken en ongeveer 30 procent is het daar niet mee eens. Het merendeel van de respon denten vindt dat de gemeenten als opdrachtgever goedkoper en efficiënter te
VOOR
DE
diende te nemen was het centrale thema van het congres. Een uitdagende opgave als je kijkt naar de voorstellen tot bestuur lijke hervormingen van het kabinet en de complexe vraagstukken op het gebied van mobiliteit, economische ontwikkeling, milieu en ruimte die de komende jaren op ons afkomen. “Lokale bestuurders moeten zelf het heft in handen nemen bij de aanpak van stedelijke vraagstukken. De economische ontwikkeling en het creëren van banen staan hierbij voorop”, aldus burgemeester Van Aartsen die als eerste spreker het spits mocht afbijten. Hij maande tot slot minister Donner tot haast met het maken van plannen voor het bestuurlijk stelsel.
STEDELIJKE
2011
PRAKTIJK
Inhoud 3
Decentralisatie biedt nieuwe kansen voor wijkenaanpak
6
Investeren in kunst en cultuur in de wijk loont
8
Eerste oogst onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte
9
Kennisprogramma URD gericht op integrale gebiedsontwikkeling
10 Social media is onderdeel van
Huidige energie besparing onvoldoende
H
werk kunnen gaan. Aan het raadsleden panel wordt iedere drie maanden over een actueel thema een nieuwe stelling voorgelegd. Informatie hierover is te vinden op www.nicis.nl.
Geslaagd jubileumcongres
W
oensdag 18 mei jongstleden vormde de Beurs van Berlage het decor van het jubileumcongres ‘Metropool, Burger, Buurt’ waar Nicis Institute zijn 10-jarig jubileum vierde. De wijze waarop Nederland de metropoolvorming ter hand
et advies ‘Energiebesparing bestaande woningen: maak er echt werk van!’ van het Nicis Adviescollege (NAC) is op 26 mei jongstleden in Nieuwspoort overhan digd aan Sharon Dijksma, voorzitter van de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken en Mark Frequin, DG Wonen, Wijken en Integratie, Mirjam de Rijk, wethouder in Utrecht en voorzitter van dit NAC, gaf aan tot een doorbraak te willen
communicatiebeleid 12 Boekarest: een groeiende stad
met een grote vernieuwingsopgave 14 Knooppuntontwikkeling openbaar
vervoer biedt kansen voor steden 16 Naar een mooier Nederland 18 Zelfstandig ondernemer behoorlijk
honkvast
komen in het energievraagstuk van bestaande woningen. “De huidige energiebesparing is onvoldoende om in 2020 de twintig procent voor de hele woningvoorraad te behalen”, aldus De Rijk. Klimaatfeesten, energieboxen en modelhuizen zijn voorbeelden van projecten in steden met als doel energiebe sparing van bestaande woningen. In Nederland moeten 300.000 tot 500.000 woningen per jaar worden aangepast om de Europese doelstellingen te halen. Het advies kan worden gedownload via www.nicis.nl. C i t y J o u r n a l september 2011 1
Supersnel internet maatschappelijk verantwoord
M
et de feestelijke ondertekening van de Digitale Steden Agenda (DSA) door de wethouders Economische Zaken van de G32 en G4 werd op 17 mei jongstleden het startsein gegeven voor een ambitieus programma met betrekking tot de invoering van supersnel internet. Supersnel internet biedt gemeenten een basisinfrastructuur om lokaal tot ingrij pende verbetering van de dienstverlening in de zorg, het onderwijs, werkgelegenheid en gemeentelijke dienstverlening te komen. Er worden binnen de DSA nieuwe oplossingen gezocht voor de groeiende zorgvraag, de aansluiting van deze generatie leerlingen bij de arbeidsmarkt, slimmer gebruik van bestaande ruimtes, veiligheid in de wijken en winkelstraten, het faciliteren van zelfredzaamheid en sociale vangnetten. Vanwege het grote maatschappelijke belang is een pro-actieve visie en ambitie vanuit gemeenten cruciaal. Op 22 september 2011 vindt er een conferentie plaats in samenwerking met de gemeente Den Haag waarin verder inzicht wordt gegeven in de DSA. Steden worden van harte uitgenodigd mee te werken aan dit programma. Meer informatie is te vinden op www.digitalestedenagenda.nl, www.stedenlink.nl en op dsa.pleio.nl.
Vertrouwen houden in de buurt
P
olitici en burgers zien graag dat burgers de handen ineen slaan en het voor touw nemen bij acties tegen verloedering van hun buurt. Maar als bewoners onvoldoende vertrouwen hebben in medebewoners komen ze niet snel in beweging tegen overlast en veiligheid. Zij willen steun van de overheid en instanties die zich om hun buurt bekommeren. Kansen voor zelfredzame buurten zijn er volop. De belangstelling voor dit thema was zo groot dat er in het voorjaar twee bijeenkomsten zijn georganiseerd. Sprekers als Mark Frequin (DG Wonen, Wijken en Integratie), Evelien Tonkens (bijzonder hoogleraar actief burgerschap) en Reinout 2 C i t y J o u r n a l september 2011
Kleinmans (onderzoeker bij onderzoeksbu reau OTB/TU Delft) wisten de toehoorders te inspireren tot veel discussie in de parallelsessies. Tonkens gaf bijvoorbeeld aan dat burgers wel zelfredzaam willen zijn maar vaak worden ontmoedigd. “Zelfredzaamheid is leuk voor bestuurders omdat het een goede oplossing is in tijden
maatstaf is om te bepalen of mensen ondersteuning nodig hebben, omdat dit beïnvloed kan worden door stress en niets zegt over iemands sociale vaardigheden. Of iemand ondersteuning nodig heeft is volgens Moonen meer afhankelijk van het sociaal aanpassingsvermogen dan de hoogte van het IQ. Voor meer informatie over deze bijeenkomst zie www.nicis.nl.
Aanpak jeugdcriminaliteit
H
dat er minder geld beschikbaar is. Maar uit onderzoek blijkt dat spontane burgerinitia tieven zelden spontaan ontstaan. Onbevlekt burgerschap bestaat niet. Initiatieven zijn bijna altijd goed georgani seerd.” Voor het volledige verslag zie www. nicis.nl.
Licht verstandelijk gehandicapten op achterstand
R
uim 40.000 licht verstandelijk gehandicapten met een IQ tussen 70 en 85 kunnen, als het aan dit kabinet ligt, wellicht straks geen aanspraak meer maken op de AWBZ-zorg. Gemeenten komen hiermee voor een grote uitdaging te staan als het gaat om deze groep licht verstande lijk gehandicapten. Door hun beperking loopt deze groep extra risico om betrokken te raken bij criminaliteit, agressie en verslavingsproblematiek. Tijdens een bijeenkomst eind mei 2011 werd de problematiek uitgebreid besproken door onder anderen Xavier Moonen, ondermeer onderzoeker aan de UvA en voorzitter van het landelijk kenniscentrum LVG. Moonen benadrukt dat IQ alleen geen goede
et lijkt wel of er de afgelopen jaren steeds vaker geweldincidenten voorkomen waar jongeren met een Antilliaanse achtergrond bij betrokken zijn. Antilliaanse jongeren springen al langer in het oog vanwege hun oververte genwoordiging in de recidive- en crimina liteitscijfers. Tijdens een congres dat plaats vond op 24 mei jl. werd uitgebreid stil gestaan bij de oorzaken en achtergronden van overlast en crimineel gedrag van Antilliaanse jongeren met speciale aandacht voor Curaçaose jongeren. Op 13 september 2011. werd er over hetzelfde onderwerp weer een bijeenkomst georganiseerd in Rotterdam in samenwer king met het WODC. Voor meer informa tie zie www.nicis.nl.
Tweede onderzoeksronde
H
et programma Kennis voor Krachtige Steden loopt nu bijna vier jaar en de eerste projecten zijn afgerond. Dit was aanleiding om de balans op te maken. Er bleek ruimte voor een tweede onderzoeks ronde in het verlengde van het nu lopende onderzoek binnen het programma Kennis voor Krachtige Steden. Op 21 juni j.l. vond in Utrecht een bijeenkomst plaats in het kader van deze tweede onderzoeksronde. De tweede onderzoeksronde kent twee hoofdthema’s, namelijk de economische dynamiek van stedelijke regio’s en metropoolvorming en de sociale kracht van steden (voorbij de verzorgingsstaat). Het betreft hier een open call en de onderzoeksvoorstellen dienen te zijn ingediend op 8 september 2011. Voor meer informatie zie www.nicis/KKS2 .
Decentralisatie biedt nieuwe kansen voor wijkenaanpak “De wijkenaanpak is een uitstekend instrument om de decentralisatie zoals de overheid die voor ogen heeft daadwerkelijk gestalte te geven. Dit vraagt om een herijking van het bestuurlijk leiderschap binnen gemeenten, veel ruimte voor de professionals en een creatieve vorm van samenwerking met alle belanghebbende partijen. Decentralisatie biedt de mogelijkheid om eindelijk te gaan tornen aan de enorme bureaucratische verkokering, waarmee wij problemen aanpakken, waarbij we eerst problemen in stukjes knippen om er vervolgens over te gaan vergaderen. In de wijkenaapak zijn de kiemen gezaaid om dat te veranderen; paradoxaal genoeg zijn de achterstandswijken daardoor de laboratoria geworden van bestuurlijke en institutionele vernieuwing.”
O
ver de wijkenaanpak, zoals die in de tweede helft van 2007 onder verantwoordelijkheid van het toenmalige programmaministerie Wonen, Wijken en Integratie van start is gegaan, is veel te doen geweest. Er is veel gesteggeld over financiering, de inzet en rol van de overheid en de keuze van de wijken. Desondanks is de wijkenaanpak in 2008 voortvarend van start gegaan om in een periode van tien jaar op fysiek, sociaal en economisch terrein te investeren in de betreffende wijken. Doelstelling was om in 2018 zichtbare en duurzame verbeteringen te realiseren met als doel de achterstanden terug te dringen. De minister van WWI besloot om in 2008 een vinger aan de pols te houden om te kijken of de ambitieuze doelstellingen konden worden gehaald. Het gaat in de wijken immers om taaie en hardnekkige problemen van allerlei aard die niet met wat extra inspanningen zomaar zouden verdwijnen. Een visitatiecommissie geleid door drie voorzitters en een pool van 26 deskundigen bezocht gezamenlijk zo’n achttien wijken. Al deze achttien rappor tages plus een algemene rapportage zijn in juli van dit jaar overhandigd aan de hui dige minister van WWI, minister Donner. Een gesprek met Jos van der Lans, een van de voorzitters van de visitatiecommissie, werpt een nieuwe licht op deze complexe problematiek. “Weliswaar heeft dit kabinet en ook Donner het wijkenbeleid niet helemaal aan de wilgen gehangen, maar het enthousiasme en de aandacht voor de
problematiek is ver te zoeken. Daarvoor moet je in de wijken zelf zijn.”
Loslaten De rapporten van de visitatiecommissie over de Toekomst van de Wijkenaanpak met als titel ‘Doorzetten en loslaten’ zijn tevens gepresenteerd tijdens een door Nicis Institute georganiseerd actualiteitencol lege vlak voor de zomer. De belangstelling was groot. “Wij hebben ontzettend veel
Niet alles willen vastleggen met een clubje ambtenaren in beleidsprogramma’s
tijd en energie in deze visitatie gestoken en er ook enorm veel van geleerd. Ik heb spijt dat we geen groot congres hebben georganiseerd waarin we al datgene wat we hebben geleerd en opgestoken weer terug konden geven aan diegenen waar het om gaat, de mensen en instanties in de wijk. Uiteindelijk zijn zij degenen die het karwei moeten afmaken.” Van der Lans ziet het nieuwe kabinets beleid als een kans om het tij te keren en de bureaucratie te ontmantelen. “De gemeenten moeten ruimte geven aan de professional om door institutionele kaders heen te lopen en hulp en steun op een
Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en journalist/publicist. Daarnaast was hij tussen 1999 en 2007 lid van de Eerste Kamer voor Groen Links.
andere wijze te regelen. Dat zijn we in Nederland niet gewend. De bureaucratie en vergadercultuur waarin alles via een democratisch model moet worden beslist en in beleidskaders vastgelegd houdt de institutionele verkokering in stand. Hier door heen breken betekent loslaten, door de politiek maar ook door de gemeente zelf. Dus niet alles vast willen leggen met een clubje ambtenaren in beleidspro gramma’s. De potentie in de wijk heeft aangetoond dat het anders kan en dat vraagt om een doorbraak.”
Doorzetten “Het is heel on-Nederlands om niet te sturen en daadwerkelijk professionals de ruimte te geven”, aldus Van der Lans die de decentralisatie als een kans ziet, maar wel waarschuwt voor het ‘tien jaar contract’ dat de regering is aangegaan met de wijken. “Dit schept verplichtingen. Ik zie de wijk als een werkplaats waar alles bij C i t y J o u r n a l september 2011 3
elkaar komt. Door de verkokering is het soms mogelijk – en dat hebben we met eigen kunnen ogen zien - dat tien verschil lende instanties zich met de hulpverlening van één individu bezighouden en dan vervolgens vrolijk langs elkaar heen wer ken. Zo hebben we onze verzorgingsstaat georganiseerd, met alle kosten van dien. De problemen van een jongere worden opgeknipt en verdeeld tussen de verschil lende instanties. Hoe inefficiënt kunnen we zijn? De decentralisatie van taken richting gemeenten biedt nieuwe kansen waarbij we kunnen kiezen voor een veel efficiëntere aanpak.” Met name de winst in een efficiëntere vorm van hulpverlening en aanpak van de problemen moeten vol gens van der Lans niet uit het oog worden verloren. “Op z’n Nederlands gezegd; het biedt kansen en levert geld op.”
Hoe verder? Van der Lans vindt het belangrijk dat de voorbeeldprojecten in wijken in de etalage worden gezet. Hier kunnen ook andere
4 C i t y J o u r n a l september 2011
gemeenten van leren. “Wat we hebben gezien is daar waar de meeste successen werden geboekt dit direct te maken had met het bestuurlijk leiderschap binnen een gemeente. Professionals die het verschil kunnen maken hebben rugdekking nodig. Dit vraagt om een herijking van de ver zorgingsstaat. Professionals moeten meer mogelijkheden krijgen om op hun eigen manier en kracht de problematiek aan te pakken. Met dit kabinet is het mogelijk om juist vanuit de wijkenaanpak de decentrali satie gestalte te geven. Het is een uitste kend instrument om te experimenteren met het neerleggen van de verantwoorde lijkheden bij de burger, doorbraak van de verkokering van instanties en een andere manier van besturen door gemeenten.”
Burgerparticipatie Tot nu toe is iedereen het er over eens dat de wijkenaanpak begint bij de wijkbewoners zelf. “De bewoners zijn de motor van de wijkenaanpak op papier. In werkelijkheid wordt er van beide kanten
vaak niets van gebakken. Vrijwilligers en professionals leven in gescheiden werel den. De ‘best persons’ onder professionals zijn in staat een brug te slaan tussen deze werelden en verbanden te leggen. Dit lukt de gemiddelde gemeenteambtenaar vaak niet. Burgers, professionals en bestuurders houden elkaar gevangen in voor-geformatteerde rollen. Het kan ook anders. Ik ben in Engeland geweest en daar zijn prachtige voorbeelden van bewo nersorganisaties die echt in staat worden gesteld om economisch te handelen en de revenuen daarvan weer in hun community te investeren. In het Verenigd Koninkrijk noemt men deze buurtondernemingen ‘trusts’, vaak professionele organisaties die miljoenen omzetten, maar wel geleid worden door een ‘board ’waarin bewoners de meerderheid vormen. In Londen Noord exploiteert een trust alle ruimte onder een highway die dwars door de wijk loopt. Er is een fitnesscentrum, een tennisbaan, en het geld dat daarmee gemaakt wordt gaat naar allerhande sociale programma’s in de
COLUMN
Nieuwe ronde, nieuwe kansen
D
wijk. Kom daar in Nederland maar eens om. Veel verder dan wat vouchers voor bewonersinitiatieven durven we toch niet te gaan. Heel voorzichtig zie je dat nu een beetje kenteren, mede als gevolg van de bezuinigingen. Op een paar plaatsen in het land zie je dat gemeenten de exploitatie van club- en buurthuizen te duur vinden en dat men nu bewoners de sleutel heeft overhandigd met de opdracht om het dan maar zelf te doen. En dat gaat vaak heel goed. En waarom ook niet? Honderd jaar geleden waren Nederlandse burgers in staat om vele duizenden woningbouwver enigingen op te richten, dat ons een heel rijke voorraad aan sociale huurwoningen heeft opgeleverd. En nu zouden burgers dat niet meer kunnen? Terwijl ze eigenlijk alleen maar mondiger, beter opgeleid en minder afhankelijk zijn geworden? Dat is toch vreemd! Dan doen we in dit land toch echt iets fout.’
Burgers, professionals en bestuurders houden elkaar gevangen in voor-geformateerde rollen
In mijn ogen is het een weeffout dat hier vanaf het begin niet het bedrijfsleven veel meer bij betrokken is. Het idee dat projec ten op basis van een brede coalitie en een verdienmodel moeten worden opgezet is nooit echt van de grond gekomen. Voor de gezondheidszorg is een wijk niet alleen een verzameling van ongezonde mensen, maar ook een vindplaats van personeel, waar in de toekomst een groot tekort van dreigt. Dat maakt dat de gezondheidszorg als werkgever ook moet nadenken over de wijkaanpak, om maar eens wat te noemen. Dat is dus de eerste opgave: zorg dat er een veel breder draagvlak onder de wijkenaan pak komt. En de tweede opgave is de ont bureaucratisering. Dat kan, want voor het eerst sinds vele decennia zorgt de decen tralisatie er voor dat de gemeente echt op veel terreinen de touwtjes in handen krijgt en ze dus ook efficiënt met elkaar kan ver binden. In Enschede zet men wijkteams op de kaart waarin alles zit: maatschappelijk werk, jeugdzorg, medewerkers dienst werk en inkomen. In dat team zijn de schotten weg, weten de professionals van wanten, zijn ze bovendien van meerdere markten thuis en krijgen van hun bestuurders vertrouwen en handelingsruimte. Dat is de toekomst. Nogmaals: we hebben het in ons land extreem ingewikkeld georga niseerd, en we krijgen nu de kans om een grote opruiming te houden in de omslach tigheden. Laten we die kans grijpen! De wijkenaanpak wijst de weg!’”
Mieke Berkers Van der Lans heeft in zijn rondtocht langs de veertig Vogelaarwijken veel positieve energie aangetroffen. Dat enthousiasme moet de basis worden waarop wordt voort gebouwd. Maar dan moet de wijkenaanpak tegelijkertijd wel op een andere leest geschoeid worden. “De wijkenaanpak kent tot op heden twee dragende instanties. De gemeenten en de wooncorporaties.
Nicis Institute
e uitvoering van het Bestuursakkoord wordt door de VNG in samenwerking met gemeen ten ter hand genomen. De grootste decentralisa tieoperatie ooit, totaal zo’n zes miljard euro voor jeugd en zorg samen (bron VNG) vraagt om wil, durf en creatief talent. Met veel creativiteit en veranderend leiderschap van de bestuurder zal de regie immers (deels) in handen moeten worden gelegd van de burger en zal de gemeente in 2012 moeten zijn toegerust met haar nieuwe taken. Ondanks de bezuinigingen van dit nieuwe kabinet met alle gevolgen van dien biedt het regeerakkoord volgens Jos van der Lans (zie deze editie van de City Journal) nieuwe kansen voor de wijkaanpak. “De wijkaanpak is een uitstekend instrument om de decentralisatie zoals de overheid die voor ogen heeft efficiënter gestalte te geven. Het is een instrument om te experimenteren met het neerleggen van de verantwoordelijkheden bij de burger en doorbraak van verkokering van instanties en andere manier van besturen door gemeenten te realiseren”, aldus Van der Lans. De gemeenten zijn echter nog niet klaar voor een dergelijk mas sale ontbureaucratisering maar zullen dit najaar voortvarend aan de bak moeten. Tussen droom en werkelijkheid staan immers veel praktische bezwaren. Desalniettemin is het glas niet alleen half leeg maar tevens half vol. Ook Nicis Institute kan en wil zich niet onttrekken aan deze nieuwe tijdgeest waarin de subsidiekranen worden dichtgedraaid en nieuwe, vaak onorthodoxe beleidskeuzes moeten worden gemaakt. Deze omwenteling zal tal van nieuwe kennisvragen oproepen. Nicis Institute wil zijn functie van kennisverspreiding naar stedelijke bestuurders, beleidsmakers en –uitvoerders versterken door te gaan fuseren met de kennis instellingen Nirov, Kei, Sev. Het voornemen tot fuseren is inmiddels bekrachtigd. Naar verwach ting zal het gezamenlijke ondernemingsplan begin oktober worden getekend en is de fusie met ingang van 1 januari 2012 een feit. Het nieuwe kennisinstituut zal door samenbundeling van krachten effectiever en slagvaardiger gemeenten en andere instanties kunnen helpen met hun nieuwe kennisvragen op onder meer het gebied van wonen, ruimte, leefbaarheid, arbeidsmarkt en economie. Het is aan ons om hier een succes van de maken. Zoals gezegd, ook de kansen liggen voor het grijpen!
Henk Wesseling (directeur a.i Nicis Institute)
C i t y J o u r n a l september 2011 5
Investeren in kunst en cultuur in de wijk loont
In alle discussies over de bezuinigingen in de culturele sector klinkt er een nieuw geluid: cultuur is een investering. Dat blijkt uit de publicatie ‘De kracht van cultuur. Effectieve cultuurimpulsen in de wijk’ van de Stichting Cultuurimpuls in samenwerking met Nicis Institute. Kunst in aandachtswijken is geen toetje of tussendoortje in de overgangsfase van de sloop naar nieuwbouw. Het leidt tot vermogensvorming in de wijk en een extra vastgoedwaarde van gemiddeld duizend euro per woning per jaar.
“D
e vermogensvorming is goed nieuws voor bewoners, maar ook voor corporaties en gemeenten. Een investering in cultuur verdient zichzelf ruimschoots terug”, stelt Jeroen Saris, een van de auteurs. De publicatie is het resultaat van twee jaar onderzoek en ken nisontwikkeling in de praktijk aan de hand van vijftien cultuurprojecten in aandachts wijken verspreid over Nederland; van Maastricht tot Groningen en van Arnhem tot Amsterdam.
6 C i t y J o u r n a l september 2011
De waardering van bewoners voor de leefbaarheid in aandachtswijken mét kunst en cultuur blijkt relatief meer te stijgen dan in aandachtswijken zonder cultuur. De toegenomen waardering werkt dus ook door in een extra toename van woning waarden. Een gemiddelde stijging van de woningwaarde van duizend euro per woning leidt in een gemiddelde buurt van 2.500 woningen in tien jaar tot een waar destijging van 2,5 miljoen euro. Vooral de corporaties en andere vastgoedeigenaren hebben daar profijt van. Niet alleen wordt
de verhuurbaarheid van de woningen verbeterd, ook de sloop en nieuwbouw kan worden beperkt en de verkoopbaarheid van de woningen gaat vooruit.
Profijt van cultuur Eerder was al aangetoond (door de Atlas Nederlandse gemeenten) dat de opbreng sten van cultuurinvesteringen in de stadscentra veel hoger zijn dan de kosten. Een nieuw resultaat van dit onderzoek is dat het niet alleen geldt voor de centra waar de grote kunstinstellingen gevestigd zijn, maar ook voor de slechtste wijken in de stad. Die worden levendiger en leefbaar der en er ontstaan onderlinge verbanden tussen bewoners. Publiektrekkende activiteiten zijn bovendien goed voor de reputatie en de omzet van ondernemers
Op 15 september 2011 opende burgemeester Eberhard van der Laan van Amsterdam de conferentie ‘Het profijt van cultuur in de wijk’, waar de bevindingen uit de publicatie ‘De kracht van cultuur. Effectieve cultuurimpulsen in de wijk’ werden voorgelegd aan een panel van wetenschappers en experts uit de volkshuisvesting. Een verslag van de conferentie is te vinden op www.nicis.nl of www.cultuurimpuls.nl. Het boek is ook verkrijgbaar via deze websites.
in de buurt. Bovendien hebben bewoners direct profijt doordat ze de gelegenheid krijgen het podium te bestijgen en nieuwe talenten te ontwikkelen. Kunst en cultuur lijken burgers sneller te verleiden tot zelfredzaamheid en zelforganisatie. De publicatie stelt dat de huidige wijkaanpak voornamelijk een probleem gerichte benadering heeft. In de culturele benadering van de wijk wordt de bewoner niet opgevat als de drager van de (deel) problemen. Cultuur stelt heel andere vragen: hoe zien de bewoners hun buurt en hun leven, of wat betekent de buurt voor ze, welke achtergronden hebben ze, waar liggen hun roots en wat brengen ze mee, welke cultuuruitingen interesseren de bewoners, hoe kunnen cultuuruitingen bewoners met elkaar in contact brengen? Cultuur is een vorm van interactie waarin de bewoners geen object van beleid zijn, maar vooral zelf betekenis geven aan hun leven, hun buurt en hun stad. Kunstenaars en cultureel ondernemers gaan op zoek naar kansen, potentie en de drijfveren van bewoners. Cultuur biedt de mogelijkheid om te focussen op kansen, talenten en creativiteit in plaats van op problemen. Als er aanbod van actieve cul tuurparticipatie is, dan maakt de bewoner
daar gebruik van. Hierdoor kunnen in ieder geval op individueel niveau resulta ten worden geboekt. De kunstprojecten in wijken, zoals beschreven in de publicatie ‘De kracht van cultuur. Effectieve cultuur impulsen in de wijk’, laten daarvan diverse
voorbeelden zien. Investeren in cultuur loont, in alle opzichten.
Simone Ketelaars Nicis Institute
C i t y J o u r n a l september 2011 7
Eerste oogst onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte De aftrap voor de onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte is gegeven. De eerste brainstorm van deskundigen leverde tal van vragen op, variërend van de roep om harde cijfers over de opbrengsten van erfgoed tot onderzoek naar de rol van erfgoed in gebiedsontwikkeling.
H
oog boven Den Haag in de toren van gastheer Nicis Institute, verzamelde zich eind juni een keur aan deskundigen afkomstig van ministeries, rijksdiensten en andere op erfgoed betrokken organisa ties om zich onder leiding van program mamanager Cees-Jan Pen te buigen over de onderzoeksagenda op het gebied van erfgoed en ruimte. In opdracht van de ministeries van OCW, EL&I en IenM en de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed stelt het Netwerk Erfgoed en Ruimte deze agenda samen.
Prioriteiten “Het Rijk is sterk op de praktijk gericht en zoekt vooral theoretische verdieping ten behoeve van de uitvoering”, zette Tjeerd de Boer van het ministerie van OCW de toon. De projectleider van de Visie Erfgoed en Ruimte wees op de vijf prioriteiten van het Rijk in het erfgoedbeleid: het werelderfgoed; de grote veiligheidsopgaven rond kust, zee en rivieren; de herbestem mingsopgave; het levend landschap en de wederopbouwgebieden. Met de boodschap zich te richten op deze vijf prioriteiten werden de deelne mers in groepen verdeeld, elk met de opdracht de prangende kennisvragen te formuleren die bij hen leven ten aanzien van de erfgoedagenda.
Rode draden De oogst was groot en divers. Opvallende rode draad was de vraag naar empirisch onderzoek. Er is behoefte aan onderzoek dat de waarde van erfgoed voor stad en vastgoed becijfert; aan het ontwikkelen van kengetallen over onderhoud en exploitatie van erfgoed en aan benchmarks 8 C i t y J o u r n a l september 2011
over kosten en opbrengsten. Maar ook is er behoefte aan enquêtes over de beleving van erfgoed: wat vinden bezoekers van het werelderfgoed, waarom is er zo’n waarderingskloof tussen het oordeel van deskundigen en leken, bijvoorbeeld over de wederopbouwarchitectuur? Een tweede rode draad betrof de positie van erfgoed in langlopende ontwikkelin gen. “De sector verzuipt in casuïstiek’, ver zuchtte Hans Renes (VU), een van de drie hoogleraren Erfgoed en Ruimte. Hij wil zicht krijgen op de gevolgen van klimaat verandering en krimp voor de erfgoed zorg. Kunnen we leren van historische ervaring met deze fenomenen? Fungeert het erfgoed als remmer, katalysator of als verbinding in gebiedsontwikkeling, nu de traditionele ruimtelijke ordening afbrokkelt en er door de crisis sprake is van afnemende investeringskracht? Deze laat ste vraag nam Joks Jansen (Wageningen University), ook hoogleraar Erfgoed en Ruimte, voor zijn rekening. Hij vroeg zich af wat de nieuwe bestuurlijke, financiële
en maatschappelijke omstandigheden voor erfgoedontwikkeling gaan betekenen. Welke innovaties in planmethodieken en samenwerkingsvormen zijn nodig? Collega Eric Luiten (TU Delft) zei te wil len onderzoeken hoe in het cultuurland schap van Europa de verzoening tussen behoud en ontwikkeling gestalte krijgt. Daarnaast interesseert hij zich voor ont werpbenaderingen voor erfgoed. Er komt nog een vierde hoogleraar (de procedure loopt) op het gebied van erfgoed-economie en misschien zelfs een vijfde voor juridi sche vraagstukken en fiscaliteit. Het netwerk zoekt momenteel contact met andere partijen als gemeenten, corporaties en organisaties uit de monumentenzorg. Ook worden er banden met lectoren van het hbo gesmeed om het netwerk te verbreden.
Eva Stegmeier Nicis Institute
Kennisprogramma URD gericht op integrale gebiedsontwikkeling ‘Urban Regions in the Delta’(URD) is een ambitieus kennisprogramma gericht op integrale gebiedsontwikkeling. Het is tevens een van de pijlers van het overkoepelende NWO-onderzoeksthema Verbinden van Duurzame Steden (VerDuS). Het kennisprogramma verbindt niet alleen de domeinen water, mobiliteit en ruimte met elkaar, maar betrekt er ook nog eens bestuurs- en informatiesystemen bij. Ook heeft het programma als doel om het onderzoek specifiek op de praktijk te richten. Dat betekent niet alleen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, maar vooral praktijkcasussen en het verspreiden van kennis. Hoe gaan ze dit realiseren?
J
an Klinkenberg is aangesteld als netwerkmana ger van URD. Hij was de laatste jaren eindverant woordelijk voor het ontwikkelen, organiseren en afronden van Transumo (Transition Sustainable Mobility), onderdeel van het nationaal stimuleringsprogramma Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik). In zijn huidige baan als programmamana ger bij CURNET – een kennisnetwerk voor bouw en ruimte – kan hij zijn ei kwijt op zijn favoriete domein: mobiliteit. Klinkenberg: “Kijk, als je op het gebied van mobiliteit duurzaamheid wilt creëren, dan kun je dat doen door mensen er van te overtuigen om de auto te laten staan. Maar een woonwijk strategisch plaatsen is natuurlijk veel effectiever. De grote duur zaamheidklappers maak je door ingrepen te doen in andere domeinen. Daarom moet je domeinen gaan verbinden en daar is CURNET goed voor gepositioneerd.” Belangrijk voor hem is de link naar de praktijk: “Hoe kun je iets abstracts uit een onderzoek vertalen naar iets waar een grote projectontwikkelaar morgen mee aan de slag kan?”, vraagt Klinkenberg zich hardop af. “Als we dat voor elkaar willen krijgen, moeten we heel praktijkgericht werken. Want tussen onderzoek doen en kennis toepassen, daar is nog steeds een slag te maken.” Bij ‘Urban Regions in the Delta’ probeert
Klinkenberg die slag te maken. Binnen het kennisprogramma zijn nu twee projecten actief: één in de regio Arnhem/Nijmegen en één in het zuidwesten van Nederland. URD beschouwt voor het gemak geheel Nederland als delta, met als achterliggende reden dat het programma in de derde ronde – die in het voorjaar van 2012 van start gaat – op mondiale schaal gaat kijken wat er te leren valt van andere delta’s. Doel is te komen met in de praktijk getoetste oplossingen. “Het moet werkbaar zijn. Een onderdeel van URD is om het onderzoek in de praktijk en met praktijkpartijen uit te voeren. De twee projecten van de eerste ronde zijn voorwaardelijk goedgekeurd door de Raad van Toezicht van VerDuS. Daarnaast zullen er in september naar alle waarschijnlijkheid vier nieuwe voorstellen liggen waar we mee aan de slag kunnen.”
Kennisdisseminatie als hecht samenspel Klinkenberg vindt de netwerkfunctie van URD erg belangrijk. “Ik ben er van overtuigd dat je je niet moet beperken tot kennisdisseminatie achteraf, maar dat je alle partijen in een vroeg stadium bij het project moet betrekken.” Voor maatschappelijke thema’s zijn dat ook de overheden. Die moeten er bij de vraag stelling van onderzoek al bij betrokken zijn. De overheid is, zeker in het domein van VerDuS (met ruimte, mobiliteit en water), een cruciale speler. Je kunt echter niet zeggen: ‘ik doe onderzoek en ik laat de uitwerking naar de praktijk over aan overheid’. Je moet de overheid – en in dit geval verschillende bestuurslagen – betrek ken bij het gehele proces en altijd rekening
Verbinden van Duurzame Steden De wereldbevolking concentreert zich steeds meer in steeds grotere steden. Meer mensen, meer welvaart en meer globalisering leiden tot een sterke groei van mobiliteit. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en ruimtelijke ordening van stedelijke gebieden. Binnen het onderzoeksthema Verbinden van Duurzame Steden (VerDuS) wordt kennis ontwikkeld die nodig is om op tijd in te spelen op deze vraagstukken, in nauwe samenwerking met maatschappelijke partijen. Partners in VerDuS zijn NWO, Nicis Institute en verschillende ministeries. Ook het bedrijfsleven is actief betrokken. Binnen het onderzoeksthema VerDuS valt een drietal programma’s, waar URD er één van is. Laatstgenoemde is op zijn beurt weer onderverdeeld in een aantal projecten.
houden met de weerbarstigheid – en soms ook onbetrouwbaarheid – van de politiek.” “Daarom is governance zo’n essentieel onderdeel van URD. Slim gebruik van geografische informatiesystemen kan daar een rol bij spelen. Maar het belangrijkste is toch wel dat de juiste mensen met elkaar in verbinding worden gebracht in projec ten. Die moeten vitale consortia vormen. Netwerkmanagement dus! Bij URD is het niet zo dat NWO het onderzoek organiseert en Nicis Institute de kennisdisseminatie verzorgt. Het is een hecht samenwerkings verband, waarbij medewerkers van beide organisaties betrokken zijn en waaraan ik met veel plezier een bescheiden bijdrage lever, met een hoofdfocus op het verbinden van partijen en enthousiaste mensen.”
Sean van der Steen Nicis Institute
C i t y J o u r n a l september 2011 9
Social media is onderdeel van communicatiebeleid
Volgens Erik Drenth, communicatieadviseur van de gemeente Utrecht, is het in eerste instantie belangrijk om te experimenteren met het gebruik van social media, maar wel binnen vooraf gestelde vrij ruime kaders. “Resultaten zijn natuurlijk moeilijk te meten maar er zijn inmiddels talloze voorbeelden dat social media als aanvullend communicatiemiddel uitstekend hun werk kunnen doen.”
“S
ocial media zijn binnen de gemeente Utrecht decentraal belegd. Ik houd me vooral bezig met faciliteren, adviseren en trainen. Wat we wel hebben is een soort gedragscode waaraan iedereen zich dient te houden. Deze is gebaseerd op drie vragen: Zou ik
10 C i t y J o u r n a l september 2011
dit tegen de wethouder zeggen? Zou ik dit tegen de pers zeggen? Kan ik dit nu meteen zeggen?”, aldus Erik Drenth, die als communicatieadviseur binnen de gemeente Utrecht verantwoordelijk is voor social media. “Social media is onderdeel van het communicatiebeleid. De opgestelde code geeft houvast. Je communiceert vanuit je functionele verantwoordelijkheid. Je hebt als ambte naar een integriteitsverklaring afgelegd en die is natuurlijk ook van toepassing zodra je digitaal gaat communiceren in welk gremium dan ook. Je hebt weliswaar vrijheid van meningsuiting, maar je mag natuurlijk geen schade toebrengen aan personen of partijen. Met een beetje gezond verstand kom je een heel eind.”
Drenth benadrukt dat deze vrijheid van meningsuiting niet heeft geleid tot grote ongelukken. “Als iemand een fout heeft gemaakt in bijvoorbeeld een tweet dan kan hij of zij zelf die fout het best zo snel mogelijk corrigeren. Verder verzoeken wij de collega’s alle berichten die ze zelf twitteren ook zelf te bewaren. Daarmee kunnen ze zelf bijhouden wat er gebeurt. Wat er nu ligt, is natuurlijk nog geen uitgekristaliseerd beleid; wij stimuleren en faciliteren. Het is vooral ook een experi ment, hoe gaan we ermee om, wat gebeurt er en wat kan er nog worden verbeterd. Ook voor de gemeente Utrecht hebben we een twitteraccount gemaakt. Daar zetten we alle persberichten op. In geval van crisis kun je dit account prima inzetten om
berichten te verspreiden. Op onze website staan alle twitteraccounts die vanuit de gemeente in omloop zijn. De wethouder zal met name politiek uitspraken doen, de stedelijke professional vanuit zijn functie of vanuit het project waarvoor hij of zij verantwoordelijk is en de wijkmanager zal vanuit persoonlijke titel twitteren.”
Durven experimenteren is belangrijk Drenth is blij met hoe het gebruik van de social media zich in een paar jaar tijd heeft ontwikkeld binnen de gemeente. “Er is op termijn natuurlijk wel behoefte aan meer beleid. Maar als ik zie hoe de inzet van sociale media zijn werking hebben bijvoorbeeld in de winter, wanneer waar is gestrooid, of met Koninginnedag met informatie over alle feestelijkheden dan is
De drempel is bij veel ambtenaren nog hoog als het gaat om actief gebruik te maken van de nieuwe digitale wereld van social media; onbekend maakt immers onbemind
het een prima aanvulling op alle andere communicatiemiddelen. Via de fotosite Flicker.com hebben we burgers foto’s laten plaatsen om deze afwisselend op de homepage van de gemeentelijke website te plaatsen. Uit bezorgdheid werden hier eerst een paar ambtelijke notities geschreven; wat als er de meest vreselijke foto’s worden ingezonden? Dit bleek in de praktijk helemaal niet te spelen; burgers
en gemeente zijn enthousiast over hoe het loopt!” Drenth wijst er op dat je af en toe moet durven experimenteren en niet alles kan vastleggen als het gaat om social media.
Tippelzone De drempel is bij veel ambtenaren nog hoog als het gaat om actief gebruikte maken van de nieuwe digitale wereld van social media; onbekend maakt immers onbemind. “Dit heeft ook te maken met de hiërarchische structuur binnen het ambtelijk apparaat. Het is ook niet onze intentie om voorop te lopen maar wel om aan te haken. Resultaten blijven moeilijk meetbaar en door de gemeentelijk bezuini gingen staan investeringen in bijvoorbeeld Facebook op een wat lager pitje. Toch zie je soms leuke ontwikkelingen. Zo werd er voor studenten een nieuwe campus gebouwd vlak tegen de tippelzone aan.
Studenten gaven bij voorbaat aan dat ze daar niet wilden wonen. De GGD is toen op zoek gegaan naar een digitale plaats waar veel studenten ‘samen’ komen. Met als gevolg iemand van de GGD een platformdiscussie via twitter en Linkedin is gestart. Dit heeft geleid tot veel discussie waar ook de betreffende dames werden uit genodigd om te reageren. Daarmee is een groot deel van de weerstand van studenten tegen de plek van het nieuwe gebouw weg genomen. Het streven op lange termijn is de social media meer in te zetten voor burgerparticipatie, als aanvulling op de bekende inspraakavonden. Ook zou ik graag meer communities via Twitter en LinkedIn rond projecten willen realiseren, zodat discussie en informatieoverdracht aanvullend ook online kunnen plaatsvin den”, aldus Drenth tot slot.
Mieke Berkers Nicis Institute
C i t y J o u r n a l september 2011 11
Boekarest: een groeiende stad met een grote vernieuwingsopgave Grotestedenbeleid voor Boekarest? De ongecontroleerde suburbane groei en de forse druk op de sociale en fysieke infrastructuur heeft ervoor gezorgd dat publieke instellingen, zoals ziekenhuizen en scholen, de groeiende vraag niet aan kunnen. Daarnaast groeit de stad lang zamerhand dicht met lange rijen files. Op het vlak van suburbanisatie is de situ atie in Boekarest enigszins vergelijkbaar met de Nederlandse problematiek in de jaren negentig. Door een sterke suburbani satie kregen de grotere Nederlandse steden destijds te maken met hogere en mid deninkomens die wegtrokken uit de stad. Het ‘grotestedenbeleid’ werd ingevoerd om steden vitaal, veilig en leefbaar te houden. Een vergelijkbaar beleid kan raadzaam zijn om de stedelijke problematiek in Boekarest aan te pakken.
De hoofdstad van Roemenië is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een Europese metropool. Op 14 en 15 juni 2011 organiseerde European Metropolitan network Institute (EMI) een rondetafeldiscussie met stedelijke experts in Boekarest. Aan de hand van deze gesprekken, schreven ze een casestudie naar de economische uitdagingen van de stad. Centrale vraag hierbij was: hoe zal de stedelijke economie zich de komende jaren verder ontwikkelen en welk stedelijk en regionaal economisch beleid past hierbij?
B
oekarest is in een relatief kort tijds bestek veranderd van een communis tische industriestad in een, door de markt gedreven, dienstenstad. Deze transformatie heeft voor een sterke economische impuls gezorgd. De toetreding van Roemenië tot de Europese Unie deed hier in 2007 nog een schepje bovenop. Boekarest is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke schakel in Centraal- en Oost-Europa en de stad heeft een aantrekkelijk vestigings klimaat voor bedrijven. Het kapitalisme heeft voor welvaart in de stad gezorgd en de stedelijke economie is de afgelopen jaren sterk gedreven door consumptie; winkelcentra schoten als paddenstoelen uit de grond, steeds meer mensen konden het zich veroorloven een auto te kopen en de bouwsector beleefde gouden tijden. Toch heeft de snelle economische groei 12 C i t y J o u r n a l september 2011
een keerzijde; de stedelijke problematiek is de afgelopen jaren sterk toegenomen en er ligt een grote vernieuwingsopgave.
Economische uitdagingen Na jaren van economische groei komt de financiële crisis in Boekarest eigenlijk als geroepen, omdat het de druk op de grondprijzen doet afnemen en de onge remde groei afzwakt. Dit geeft de stad de tijd om na te denken over de toekomst en welke maatregelen zij moet nemen om de achterstanden weg te werken. In de casestudie over de economische vitaliteit
Naast de casestudie Boekarest schrijft EMI ook casestudies over drie andere Europese steden: de Poolse stad Poznan, München in Duitsland en Madrid in Spanje. De casestudies vormen een belangrijk onderdeel van EMI’s onderzoeksagenda over economische vitaliteit van Europese stedelijke regio’s. Meer informatie is te vinden op www.emi-network.eu
van Boekarest wordt er gekeken naar de toekomst. De komende jaren zal Boekarest steeds meer een Europese hoofdstad wor den die langzaam zal transformeren naar een kenniseconomie. Nu is er bijvoorbeeld een tekort aan banen voor hogeropgelei den met als resultaat een brain drain van young professionals naar het buitenland of secretaresses met twee universitaire diploma’s zonder doorgroeimogelijkheden
binnen het bedrijf. Daarnaast beginnen beleidsmakers zich te realiseren dat het vestigingsklimaat van bedrijven steeds meer wordt bepaald door zachte locatie factoren, zoals quality of life van de stad.
Er wordt bijvoorbeeld meer geld geïnves teerd in het culturele erfgoed van de stad.
Marloes Hoogerbrugge Nicis Institute
(advertentie)
Volg, dit najaar, één van onze opleidingen! Ontdek de geheimen van het Binnenhof (Wethoudersmasterclass) Met o.a. Lea Bouwmeester (tweede kamerlid PvdA), Max van Weezel (politiek journalist) en Bas Eenhoorn (burgemeester Alphen aan de Rijn) 10 oktober en 7 november 2011 De gemeente als regisseur Met als kerndocent Hans de Bruijn (hoogleraar Technische Universiteit Delft) 1, 23 en 24 nov 2011
Bestuurlijk lichtheid Met als kerndocent Frans Soeterbroek (adviseur) die een frisse en verrassende blik werpt op de sturing van de stad 16, 30 nov en 14 dec 2011 Stedelijke trends en beleidsuitdagingen Met als kerndocent Koos van Dijken (onderzoeker Nicis Institute) 17 en 18 nov 2011 Wilt u meer weten over bovenstaande of een van onze andere masterclasses kijk op www.nicis.nl onder Opleiding.
Integratie, hoezo? Met als kerndocent Jan Willen Duyvendak (hoogleraar Universiteit van Amsterdam) 10 en 11 nov 2011
Heeft u vragen, wilt u meer weten over onze maatwerk opleidingen of wilt u persoonlijk advies? Neem dan contact op met onze collega’s van Nicis Academy, telefoon: 070-3494396
C i t y J o u r n a l september 2011 13
Knooppuntontwikkeling openbaar vervoer biedt kansen voor steden In Nederland bestaat er nauwelijks samenhang tussen de inrichting van steden en de ontwikkeling van openbaar vervoerknooppunten. Toch zijn hierbij veel voordelen te behalen. Goede voorbeelden in het buitenland bewijzen dat. Het onderzoek ‘Knooppuntontwikkeling in corridorverband: economische potentie en institutionele prikkels’ biedt steden hiervoor handreikingen.
B
ereikbaarheid van steden wordt een steeds belangrijker onderwerp, zeker in het langzaam dichtslibbende Nederland. Tegelijkertijd verlopen de inrichting van steden en de planning van infrastructuur vaak via aparte sporen. Het komt geregeld voor dat er eerst een wijk wordt gebouwd en pas later wordt gekeken naar openbaar vervoervoorzieningen. Het vorige kabinet heeft wel een aanzet gegeven voor een integrale aanpak van ruimte en mobiliteit, maar in de praktijk komt daar nog niet veel van terecht. “Je ziet dat hier veel aandacht voor is vanuit het beleidsveld. Uit een rapport van de OESO uit 2007 over Randstad Holland is gebleken dat de bereikbaarheid van Nederlandse steden helemaal niet zo goed is. De conclusie was dat het wegennetwerk zwaar verstopt is en er een urgente nood zaak is voor meer coherentie in het regi
onaal en lokaal openbaar vervoer”, zegt Wendy Tan, een van de onderzoekers van het Nicis-project ‘Knooppuntontwikkeling in corridorverband’. Ze is werkzaam
De komst van een openbaar vervoerknooppunt heeft weinig gevolgen voor de prijs van particuliere huizen in de nabije
Gegevens onderzoek Nicis Institute en KEI financieren het onderzoek ‘Knooppuntontwikkeling in corridorverband: economische betekenis en institutionele prikkels’. Partners in het consortium zijn de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit Amsterdam, de gemeente Amsterdam, de stadsregio Amsterdam, stadsregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland, NS Poort, Movares, Nirov/Forum stedelijke regio’s en Montefeltro. Het project is gestart in 2008 en loopt nog door tot 2013.
14 C i t y J o u r n a l september 2011
omgeving bij de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies aan de Universiteit van Amsterdam.
Economisch effect Het onderzoek richt zich op het vaststel len van kansen voor de ontwikkeling van corridors van knooppunten van openbaar vervoer en de prikkels voor benutting van die kansen. Hans Koster, promovendus
aan de afdeling Ruimtelijke Economie van de Vrije Universiteit Amsterdam, heeft het economische aspect onderzocht. Het eerste deel van zijn studie richtte zich op de effecten van nieuwe stations op de huizenmarkt. Gebleken is dat de komst van een openbaar vervoerknooppunt weinig gevolgen heeft voor de prijs van particu liere huizen in de nabije omgeving. In het vervolgonderzoek kijkt Koster hoe dat zit met commercieel vastgoed, zoals kantoor- en winkellocaties. Hij zegt: “Een mogelijke conclusie is dat het voor Nederlandse steden niet erg lonend is om te investeren in particuliere woningbouw bij stations. Nederlanders willen blijkbaar best een eindje fietsen. Het levert waar schijnlijk meer op om te investeren in winkels en kantoren nabij die plekken. De corridoraanpak daarbij is belangrijk. Nu gebeurt het nog dat er twee nieuwe stations worden gebouwd met ieder een eigen kantoorlocatie met als gevolg dat in beide leegstand ontstaat.”
Institutionele prikkels Tan heeft onderzocht welke prikkels er nodig zijn om partijen te bewegen tot inte gratie van ruimtelijk beleid en planning van railinfrastructuur. Hiervoor heeft ze onder meer 23 sleutelactoren ondervraagd die waren betrokken bij knooppuntont wikkeling. De promovenda: “Bij knoop puntontwikkeling heb je te maken met meerdere bestuurslagen en belanghebben den. Binnen al die lagen zijn er verschil lende afdelingen die vaak van elkaar zijn gescheiden, zoals verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening. Dat is niet alleen landelijk zo, maar ook bij gemeenten. Dat is trouwens wel aan het verbeteren. Die veelvoud aan partijen maakt het moeilijk om te onderhandelen en snel beslissingen te nemen. En dan heb ik het alleen nog maar over één knooppunt en niet in corridorverband. We zien veel voorbeelden in het buitenland waar het wel werkt. Dan
is er vaak één partij met een duidelijke leidende rol.” Behalve dat gebrek aan regie speelt ook het slechte imago van openbaar vervoer een rol. Tan: “Dat is de moeilijkste barrière, want dat vergt een cultuurver andering.” De twee onderzoekers beamen dat eveneens het huidige politieke klimaat niet erg stimulerend is voor het openbaar vervoer. Volgens Tan is geld niet het groot ste probleem ondanks de bezuinigingen bij Rijk en gemeenten. “De barrière zit bij de verdeling van het budget en de keuzes die daarbij worden gemaakt. Er wordt nog steeds in snelwegen geïnvesteerd, maar op ov-projecten wordt flink bezuinigd.”
Vicieuze cirkel Tan concludeert dat er een vicieuze cirkel is ontstaan door het gebrek aan regie en draagvlak. Doordat de betrokken partijen niet eensgezind optreden, kunnen ze bij de bevolking onvoldoende draagvlak voor een beter openbaar vervoer kweken. Tegelijkertijd spoort dat slechte imago bestuurders niet aan om tot meer gecoör dineerde actie te komen. De volgende stap in het project is daarom een onderzoek naar succesfactoren
in het buitenland. De wetenschappers gaan bekijken of die ook toepasbaar zijn in Nederland. Tan: “Je ziet bij veel buitenlandse casussen dat er vele jaren aan
gewerkt is om de cultuur te verbeteren. Het hoeven niet meteen grote stappen te zijn. Een eerste stap is om aan bewoners zelf te vragen wat ze willen. We zien aan de partners in ons consortium dat zij op de goede weg zijn. In de regio ArnhemNijmegen bijvoorbeeld passen ze nieuwe manieren toe om de bevolking erbij te betrekken. Bij het project StedenbaanPlus wordt een poging gedaan tot een nieuwe vorm van samenwerking te komen tussen meerdere steden over verschillende knoop punten. Dat kunnen voorbeelden zijn voor andere steden.” Karin Kosmeijer Freelance-redacteur Nicis Insititute
C i t y J o u r n a l september 2011 15
Naar een mooier Nederland
Het innovatieprogramma Mooi Nederland is 23 juli jl. afgesloten met een bijeenkomst in de Talent Factory in ’s-Hertogenbosch. Tijdens de bijeenkomst werd de slotpublicatie gepresenteerd ‘Mooi Nederland, 2.5 jaar innovatie en waardecreatie’. Het doel van het programma was om Nederland mooier te maken en versnippering, verstening en verrommeling van het landschap tegen te gaan. Aan 96 voorbeeldprojecten is subsidie gegeven om op een innovatieve manier de identiteit van een plek of gebied te creëren, versterken of herstellen.
H
et innovatieprogramma is gebaseerd op drie thema’s: samenwerking, financiering en ruimtelijke kwaliteit. Door samen te werken is het mogelijk om waarde te creëren en de ruimtelijke kwaliteit van een plek een impuls te geven. In tijden van bezuinigingen en financiële krapte moeten gemeenten andere bronnen aanboren om de fysieke ruimte een impuls te geven. Door vooraf de toegevoegde waarde in beeld te brengen en partijen vanaf het eerste moment bij het project te betrekken, is de kans op een succesvolle (financiële) samenwerking groot. De publicatie van Mooi Nederland bespreekt hoe publieke en private partijen ‘bottomup’ op zoek zijn gegaan om op kleinscha lige manieren waarde toe te voegen aan bestaande gebieden. Er worden verschil lende voorbeelden gegeven van manieren waarop gemeenten, in samenwerking met andere partijen, meer kunnen doen met de bestaande ruimte. De initiatieven kunnen heel kleinschalig zijn, zoals het genereren van biomassa uit snoei- en groenafval. Door de opbrengsten van biomassa te investeren in de verwarming van het plaatselijke zwembad, voelen burgers zich eerder geroepen om zich in te zetten voor het verzamelen van het afval. De publica tie biedt gemeenten concrete handvaten voor verschillende uitdagingen: van het aanpakken van het ‘vage’ stadsrandzones
16 C i t y J o u r n a l september 2011
door stad en land geleidelijk in elkaar over te laten lopen tot het zoeken naar draagvlak van gezamenlijke investeringen in het landschap. De 96 geselecteerde voorbeeldprojecten liggen verspreid door heel Nederland, zowel in stedelijk als landelijk gebied. De projecten zijn verdeeld over de volgende typen projecten: verzakelijking en ruimte lijke kwaliteit van bedrijventerrein, iden titeit van de compacte stad, identiteit van energielandschappen, identiteit van weg en omgeving, klimaatbuffers, investeren in het landschap, spoorzones, identiteit van de plek, identiteit van werklandschap pen, identiteit van de stadsrandzones en sanering van verspreid liggende kassen. Alhoewel de thema’s sterk uiteenlopen hebben ze als gemeenschappelijk doel om een kwaliteitsslag te verwezenlijken in samenwerking en cofinanciering, met verschillende partijen, zoals burgers, lokaal bedrijfsleven, kennisinstellingen en woningcorporaties. Ter illustratie worden
hieronder de belangrijkste leerpunten van de voorbeeldprojecten van twee thema’s beschreven.
Identiteit van de compacte stad Nederland heeft in vergelijking met het buitenland (denk bijvoorbeeld aan New York of Tokyo) geen echt dichtbebouwde steden. Wel wordt er al vijfentwintig jaar beleid gevoerd om bestaande ruimte in de stad intensiever en vooral inventiever te benutten. Veel steden in Nederland hebben ambities om veel woningen binnenstedelijk te bouwen. Een compacte invulling van een stad kan helpen om het woon- en leefmilieu te verbeteren. Een dichtbebouwde stad kenmerkt zich door plekken voor meerdere doeleinden te gebruiken. Door slimme combinaties kunnen verschillende functies elkaar versterken. Een voorbeeld van multifunc tioneel ruimtegebruik is het Waterplein in Rotterdam: bij droog weer is het plein een verblijfslocatie, bij wateroverlast wordt het
COLUMN
DIGITALE STEDEN AGENDA
Nicis Institute heeft in het kader van Mooi Nederland diverse bijeenkomsten en evenementen georganiseerd en meegeschreven aan de slotpublicatie van ‘Mooi Nederland 2,5 jaar innovatie en waardecreatie’. In deze publicatie zijn alle voorbeeldprojecten uitgelicht en zijn de belangrijkste leerpunten en uitdagingen geformuleerd. De slotpublicatie is te downloaden op www.kennispleinmooinederland.vrom.nl (Pdf-formaat) en gratis te bestellen via Postbus 51, tel. 0800-8051. Nicis Institute zal de website van ‘kennisplein Mooi Nederland’ overnemen en op termijn integreren in zijn eigen website.
gebruikt als een tijdelijke opslagplaats voor regenwater. Om de identiteit van de stad te verster ken en om projecten succesvol te realise ren, is lokaal draagvlak een voorwaarde. Zonder draagvlak kan de verdichting van de omgeving namelijk weerstand oproepen en voelen de bewoners zich buitenspel staan. Bij een voorbeeldproject in de Rotterdamse Afrikaanderwijk hebben verschillende partijen besloten om samen met bewoners oude, vervallen, panden op te gaan knappen. Op deze manier voelen bewoners zich betrokken en worden de aantrekkelijkheid en levendigheid van de wijk verbeterd.
Ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen De ruimtelijke kwaliteit van bedrijventer reinen in Nederland is zorgelijk; veel terreinen zijn verouderd en het is vaak slecht gesteld met het beheer en onder houd van de terreinen. Nog steeds wordt schaarse ruimte opgeofferd voor de bouw van nieuwe bedrijventerreinen die niet
waardevast zijn. Daarnaast zorgt een over aanbod van terreinen dat er geen prioriteit wordt gegeven aan de herstructurering van verouderende terreinen. Door regionale samenwerking is het mogelijk om de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen op elkaar af te stemmen. Op deze manier kunnen gemeenten schaarste creëren en besluiten om een regionaal herstructure ringsfonds op te richten. De regio Noord-Holland Noord heeft met subsidie van Mooi Nederland een project bureau opgericht dat verantwoordelijk is voor verschillende herstructureringsprojec ten in de regio. Zij investeren de opbreng sten van een nieuw bedrijventerrein in gemeente A in de herstructurering van een verouderd bedrijventerrein in gemeente B. Eén van de belangrijkste uitdagingen is dat gemeenten zich meer gaan richten op kwa liteit en duurzaamheid van de terreinen. Op deze manier kunnen gemeenten een waar destijging realiseren. Een voorbeeld hiervan is het voorbeeldproject Groningen-Assen waarbij de betrokken gemeenten samen hebben ingezet op kwaliteitsversterkende projecten op het gebied van duurzaamheid, parkmanagement en beeldkwaliteit. Soms kunnen kleine ingrepen, zoals het planten van een groene haag langs de straten, al een belangrijke bijdrage leveren aan de beleving en waardering van een bedrijventerrein.
Marloes Hoogerbrugge Nicis Institute
D
eventer wil de stedelijke samenleving innoveren met behulp van ICT. Deventer is de eerste verglaasde stad van Nederland. Snel internet via glasvezel is bereikbaar voor iedereen, zelfs voor het buitengebied. Nu die infrastructuur goed geregeld is, gaan we verder met het stimu leren van diensten. Bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs. De basisschool met de grootste populatie achterstandsleerlingen heeft veel ICT faciliteiten: van digitale schoolborden tot een laptop per leerling. Zo wordt de ambitie de beste leerlingen af te leveren waargemaakt! De ‘Digitale Steden Agenda’ (DSA) is een programma voor gemeenten en marktpartijen die actief zijn met de ontwikkeling en implementatie van maatschappelijk relevante ICT-diensten. De afgelopen jaren is op tal van terreinen in pilots positieve ervaring opgedaan met slimme technologieën. Nu staan we voor de uitdagende taak de potentie van deze ICT-diensten in de volle breedte van de maatschappij te benutten. De DSA gaat over het grootschalig toepassen van deze diensten en het creëren van randvoorwaarden om dit mogelijk te maken. DSA is een initiatief van Stedenlink, Nicis Institute, G32 en de G4. Om de markt in beweging te krijgen zoeken we actief de samenwerking met andere steden. Dat is immers de basis, en gemeenschappelijke noodzaak, van de DSA: samen kunnen we de markt in beweging brengen. We scheppen dan door vraagbundeling marktperspectief. Waardoor we innovaties met rendement op economisch en sociaal vlak organiseren. De DSA is een werkprogramma en geen papieren tijger. We gaan samen aan de slag met het bedrijfsleven om nieuwe infra en diensten te ontwikkelen en uit te rollen. Daartoe hebben we nu al werkgroepen op de thema’s Lerende Stad, Bedrijvige Stad, Groene Stad, Onze Stad, Veilige Stad en Zorgende Stad. Binnen deze werkgroepen staat de vraag van de steden centraal en zoeken we met partners (instellingen, koepels, bedrijfsle ven) naar maatwerkoplossingen. Dat is nu al suc cesvol. Met onderwijs, zorg, veiligheid en andere projecten. Het lidmaatschap van Stedenlink (www.stedenlink.nl) staat voor u open!
Marc-Jan Ahne Wethouder Economie gemeente Deventer
C i t y J o u r n a l september 2011 17
Zelfstandig ondernemer behoorlijk honkvast Ondernemers in woonbuurten, zowel ZZP’ers als grotere bedrijven, zijn behoorlijk honkvast. Ze verhuizen hoofdzakelijk wanneer de bedrijfsgroei of de gezinssituatie dit noodzakelijk maakt. Als gemeenten zelfstandige ondernemers met groei-ambitie in de buurt willen houden, dan zullen ze het verkrijgen van bedrijfsruimte op lokaal niveau meer moeten faciliteren. Zo luidt de conclusie van onderzoeken van de Universiteit Utrecht (UU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA), deels in samenwerking met Nicis Institute, naar de relatie tussen de groeiende groep ZZP’ers en de voorkeur voor hun ruimtelijk vestigingspatroon.
T
egen alle verwachtingen in is een groot deel van de stedelijke bedrijvig heid te vinden in ‘pure’ woonwijken oftewel wijken waar de woonfunctie sterk overheerst. In Amsterdam en Utrecht bijvoorbeeld was in 2007 respectievelijk 56 en 53 procent van de bedrijven gevestigd in zo’n woonwijk. Het grootste deel van de ondernemingen daar (60 procent) is de zogenaamde zelfstandige zonder personeel (ZZP‘er). Aangezien woonwijken niet bij uitstek de plek zijn waar kantorenflats en bedrijfsverzamelgebouwen zich bevinden, mag worden verondersteld dat de meeste bedrijven aan huis gevestigd zijn. Bedrijfs ruimten in deze buurten zijn veelal gelegen in kleine wijkwinkelcentra of aan de randen van de hoofdwegen. De positio nering van dit soort bedrijfsruimten is gebaseerd op het idee van ‘ruimtelijke autonome’ functies, waarbij wonen en werken zoveel mogelijk van elkaar zijn gescheiden. Recentelijk in onbruik geraakte gebouwen binnen woonwijken, zoals schoolgebouwen en wijkcentra, worden tegenwoordig hergebruikt als bedrijfs ruimte.
Bestemmingsplan In het Nicis-project ‘Bedrijvige Wijken in Bedrijvige Steden’ (BWBS), uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit van Utrecht en de Universiteit van Amsterdam, is onderzocht hoeveel bedrijven zich in woonwijken bevinden. Daarbij is gebruik gemaakt van gemeentelijke bestemmings plannen, omdat van oudsher daarin ruimte voor bedrijvigheid is vastgelegd. Met de bestemmingsplannen van 44 buurten in de 18 C i t y J o u r n a l september 2011
vijf BWBS-onderzoekssteden (Amsterdam, Dordrecht, Leiden, Utrecht en Zoetermeer) als leidraad, kan de economische structuur van woonwijken en hun economische planning in vier categorieën ingedeeld worden: gemengd, centraliserend, behou dend en beperkend. De meeste bedrijfsruimten zijn te vinden in de buurten met een gemengd (functie menging) of centraliserend (wijkwinkel centrum) bestemmingsplan. Hier bevinden zich gemiddeld respectievelijk 8,2 en 2,6 bedrijven per 100 inwoners. Zeker in wijkwinkelcentra zijn dit vooral winkels en voorzieningen met een buurtfunctie in plaats van ZZP’ers. In buurten met een behoudend bestemmingsplan is de woonfunctie het belangrijkst. Daar wordt
praktisch geen aandacht besteed aan economische functies. Tegelijkertijd is er in het behoudende bestemmingsplan geen sprake van een expliciet restrictief karakter, zoals het geval is in de buurten met een beperkend bestemmingsplan. Verrassend genoeg zijn in deze behou dende woonwijken veel ondernemingen te vinden (gemiddeld 2,8 bedrijven per 100 inwoners). Aangezien er nagenoeg geen bedrijfsruimten bestemd zijn in dit soort buurten, gaat het hier waarschijnlijk om ZZP’ers met een bedrijf aan huis. Hoewel een deel van deze ondernemingen ‘sla pende BV’s’ zijn, lijken behoudende woon wijken wel degelijk te kunnen fungeren als incubator voor kleine bedrijven. Echter, als er geen bedrijfsruimte in de eigen buurt te vinden is, zullen groeiende bedrijven elders hun heil zoeken. Wanneer gemeen ten deze economische groei in de wijk willen houden, moeten dergelijke bedrijfs verplaatsingen worden voorkomen. De oplossing voor dit probleem zou kunnen liggen bij flexibelere bestemmingsplannen die ofwel ruimere regels hanteren voor bedrijvigheid aan huis, ofwel voorzien
in meer gebouwen met een gemengde bestemming, waarbij de hoofdbestemming makkelijker kan worden omgezet.
Toonbankfunctie Van de bedrijven die verhuizen uit woonwijken vestigt zestig procent zich opnieuw in een andere woonwijk en blijft zestien procent zelfs binnen dezelfde wijk. Detailhandelaars zijn er vanwege hun ‘toonbankfunctie’ bij gebaat om zich in een woonwijk te vestigen, terwijl zakelijke dienstverleners relatief vaak aan huis gevestigd zijn en privéoverwegingen zwaarder laten wegen bij het nemen van een verhuisbeslissing dan puur economi sche factoren.
ZZP’ers blijken qua verhuisgedrag nauwelijks te verschillen van bedrijven met werknemers Aan de hand van de ‘Survey of Social Networks of Entrepreneurs’ uit 2010 (SSNE 2010) binnen het high poten tial project ‘Life Chances of Firms and Neighbourhoods’ van de Universiteit Utrecht, is de verhuisgeneigdheid onder zocht van 258 ondernemers in woonbuur ten, waarvan twee derde ZZP’er is. Hieruit is gebleken dat slechts zeven procent van de ondernemers gedurende de afgelopen twee jaar is verhuisd. Eveneens zeven procent heeft een uitgesproken wens om in de nabije toekomst het bedrijf te ver plaatsen. ZZP’ers blijken qua verhuisgedrag nauwelijks te verschillen van bedrijven met werknemers. De omvang van de bedrijfs- of opslag ruimte speelt een doorslaggevende rol in het nemen van een verhuisbeslissing. Voor een derde van alle verhuizers is dit zelfs de
belangrijkste reden om te willen verplaat sen. Daarnaast spelen – zoals verwacht – privéoverwegingen een belangrijke rol, waarbij het vooral gaat om de behoefte aan een andere woning. De behoefte aan een andere buurt wordt echter hooguit als tweede reden genoemd. Overige redenen om voor een bedrijfsverplaatsing te kiezen zijn het klantenpotentieel elders, de afstand tot werknemers, vermindering van bedrijfskosten en de afstand tot leveran ciers.
Verhuisredenen ZZP’ers noemen grotendeels dezelfde verhuisredenen als grotere bedrijven. Wel valt op dat enkel eenmansbedrijven de behoefte aan een andere buurt noemen als reden voor vertrek en juist minder waarde hechten aan de kwaliteit van het bedrijfspand. De hoeveelheid ruimte wordt
door beide groepen echter even belangrijk gevonden. Ook voor ZZP’ers zal een verplaatsing dus vooral aan de orde komen in het geval van bedrijfsuitbreiding, bijvoorbeeld wanneer de stap wordt gezet tot het aannemen van personeel. Geconcludeerd kan worden dat ondernemers in woonbuurten, zowel een mans- als grotere bedrijven, in sterke mate honkvast zijn. Ze verhuizen hoofdzakelijk wanneer bedrijfsgroei of de gezinssituatie dit noodzakelijk maakt. Kenmerken van de bedrijfsomgeving spelen hierbij nauwelijks een rol van betekenis. Indien gemeenten eenmansbedrijven met een groeiambitie binnen de buurt willen behouden, speelt het faciliteren van bedrijfsruimte op lokaal niveau een sleutelrol.
Emma Folmer, Anne Risselada en Bart Sleutjes C i t y J o u r n a l september 2011 19
Colofon
Nieuwe publicaties Energiebesparing bestaande woningen: Maak er echt werk van! Den Haag, 27 mei 2011 – Het advies ‘Energiebesparing bestaande woningen: maak er echt werk van!’ van het Nicis Adviescollege (NAC) Duurzame stedelijke ontwikkeling is op 26 mei in Nieuwspoort overhandigd aan Sharon Dijksma, voorzitter van de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken, en aan Mark Frequin, directeur-generaal Wonen, Wijken en Integratie. Volgens het Adviescollege is de huidige energiebespa ring niet voldoende om in 2020 twintig procent energiebesparing voor de gehele woningvoorraad te behalen. Het col lege wil tot een doorbraak komen in het energiebesparingvraagstuk van bestaande woningen. De publicatie is te downloaden via www.nicis.nl.
Arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa De Nederlandse tuin bouw maakt al sinds jaar en dag gebruik van tijdelijke arbeids krachten afkomstig uit Midden- en Oost-Europa, met name uit Polen. Het grootste deel van de werkzame Polen in het Westland is pas recent naar Nederland gekomen, meestal via een uitzendbureau. Naar de Duin-en Bollenstreek (Hillegom en Katwijk) komen veel (voor het onderzoek geïnterviewde) Poolse arbeidsmigranten al langer om te werken. Arbeid was voor de onderzochte groep Polen de belangrijkste reden om naar Nederland te komen. De helft van de arbeidsmigranten in het Westland en een kwart van de arbeidsmigranten in Hillegom en Katwijk wil slechts kort (hooguit een of twee jaar) in Nederland blijven. Dit blijkt uit het onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam in 20 C i t y J o u r n a l september 2011
samenwerking met Nicis Institute naar de leefsituatie en arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten in de gemeenten Westland, Hillegom en Katwijk. Het onderzoeksrapport met als titel ‘Poolse Arbeidsmigranten in Hillegom en Katwijk’ is te downloaden via www.nicis.nl.
De kracht van cultuur Kunst in aandachts wijken is geen toetje of tussendoortje in de overgangsfase van de sloop naar nieuw bouw. Het leidt tot vermogensvorming in de wijk en een extra vastgoedwaarde van gemiddeld duizend euro per woning per jaar. Dat blijkt uit de verschenen publicatie ‘De kracht van cultuur. Effectieve cultuurimpulsen in de wijk’ van de Stichting Cultuurimpuls in samenwerking met Nicis Institute. “Goed nieuws voor de bewoners, maar ook voor de corporaties en gemeenten. Een investering in cultuur verdient zichzelf ruimschoots terug”, stelt Jeroen Saris, een van de auteurs. De publicatie is te downloaden via www.nicis.nl.
Contactgegevens Nicis Institute Laan van N.O. Indië 300 2593 CE Den Haag T. 070 - 344 09 66 F. 070 - 344 09 67
[email protected] Nicis Academy Nicis Academy verzorgt, in nauwe samenwerking met universiteiten en andere partners, hoogwaardige kort- en langlopende opleidingsprogramma’s over grootstedelijke vraagstukken. Nicis Institute Nicis Institute is het Maatschappelijk Top Instituut voor de steden en biedt praktische oplossingen door wetenschappelijk onderzoek, kennisdeling, opleiding en advies. City Journal, nieuwsbrief voor de stedelijke praktijk, is een uitgave van Nicis Institute. City Journal richt zich op beslissers, beleidsmakers en uitvoerders op het gebied van grootstedelijke problematiek. Citeren uit City Journal is uitsluitend toegestaan met bronvermelding. Redactie Mieke Berkers en Simone Ketelaars Eindredactie Mieke Berkers Redactieadres Postbus 90750, 2509 LT Den Haag
[email protected] 070-3440966 Aan dit nummer werkten mee Mieke Berkers, Marloes Hoogerbrugge, Simone Ketelaars, Sean van der Steen, Eva Stegmeier, Emma Folmer, Anne Risselada, Bart Sleutjens en Karin Kosmeijer Basisontwerp en opmaak az grafisch serviceburo bv, Den Haag Fotografie Nationale beeldbank, Quintalle Nix (pagina 3) Herman Zwennes Druk Hemu Grafische Dienstverlening, Bleiswijk Oplage 4.500