<S> en <9> in deze modus uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken over eventuele fouten.
45
1Volautomatisch gebruiken Om snel en gemakkelijk opnamen te maken, hoeft alleen maar de camera te richten en op de ontspanknop te drukken. De camera beschikt over negen AF-punten waarop kan worden scherpgesteld. Zo wordt goed fotograferen wel heel eenvoudig.
1 AF-punt
Stel het programmakeuzewiel in op <1>. X De AF-modus wordt automatisch ingesteld op < >, de transportmodus wordt ingesteld op < > en de lichtmeetmodus wordt ingesteld op < >.
AF-punt op het onderwerp. 2 RichtUit een de negen AF-punten selecteert de camera automatisch het AF-punt dat zich het dichtst bij het onderwerp bevindt en stelt hierop scherp.
scherp op het onderwerp. 3 StelDruk de ontspanknop half in om
focusbevestigingslampje Sluitertijd Diafragma
scherp te stellen op het onderwerp. X Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort rood. Op hetzelfde moment is een pieptoon te horen en brandt het focusbevestigingslampjein de zoeker.
op het display. 4 Kijk X De sluitertijd en de diafragmawaarde worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
46
1Volautomatisch gebruiken
de opname. 5 Maak Stel de opname samen en druk de ontspanknop helemaal in. X De opname wordt ongeveer 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven. Om de opnamen op de CF-kaart te bekijken, drukt u op de knop <x>. (p. 107)
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan voordat u scherpstelt. Wanneer u na het scherpstellen aan de zoomring draait, kan de focus verloren gaan. Wanneer de CF-kaart vol raakt, verschijnt de waarschuwing CF-kaart vol “FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt u geen opnamen meer maken. Vervang de CF-kaart. Wanneer een EOS-camera wordt gebruikt met een lens van een ander merk is het mogelijk dat de camera of de lens niet goed functioneert. Wanneer de scherpstelling is bereikt, worden de focus- en de belichtingsinstelling vergrendeld. Wanneer het focusbevestigingslampjeknippert, kan er geen opname worden gemaakt (p. 80) Er kunnen meerdere AF-punten gelijktijdig rood knipperen. In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. U kunt de pieptoon uitschakelen zodat deze niet piept wanneer het onderwerp is scherpgesteld (p. 99) De kijktijd na het maken van een opname kan worden veranderd met de [x Kijktijd]-instelling van het menu. (p. 104) Als u het AF-punt wilt selecteren dat moet worden gebruikt voor het scherpstellen, stelt u het programmakeuzewiel in op < >, en volgt u “AF-punt selecteren” (p. 77) om het AF-punt te selecteren.
47
Bediening met de zelfontspanner Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt.
1 Druk op de knop. (9) < >. 2 Selecteer Kijk op het LCD-paneel en draai aan het instelwiel <6> om <
3
> te selecteren.
Stel scherp op het onderwerp. Kijk in de zoeker en druk de ontspanknop half in om te controleren of het focusbevestigingslampje brandt en of de belichtingsinstelling wordt weergegeven.
de opname. 4 Maak Kijk door de zoeker en druk de ontspanknop volledig in. X U hoort een pieptoon, het lampje van de zelfontspanner gaat knipperen en de opname wordt ongeveer 10 seconden daarna gemaakt. Gedurende de eerste 8 seconden hoort u een langzame pieptoon en knippert het lampje. Gedurende de laatste 2 seconden hoort u een snellere pieptoon en blijft het lampje branden. X Tijdens de werking van de zelfontspanner wordt op het LCD-paneel het aantal seconden afgeteld totdat de opname wordt gemaakt. Zorg ervoor dat u niet vóór de camera staat wanneer u de ontspanknop indrukt om de zelfontspanner in werking te stellen. Anders gaat de scherpstelling verloren. Gebruik een statief als u de zelfontspanner gebruikt. Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt gesteld, drukt u op de knop. Wanneer u met de zelfontspanner een foto van u zelf maakt, vergrendelt u de focus (p. 79) op een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u op het moment van de opname. U kunt de pieptoon ook uitschakelen. (p. 99)
48
3
Opname-instellingen In dit hoofdstuk worden de instellingen voor digitale opnamen uitgelegd voor de opnamekwaliteit, de beeldstijl, de ISO-waarde, de witbalans en de kleurruimte. In de volautomatische modus <1> kunnen alleen de volgende instellingen worden gebruikt die in dit hoofdstuk worden beschreven: Opnamekwaliteit (met uitzondering van RAW en RAW+JPEG), het selecteren van de methode voor bestandsnummering, het selecteren en maken van mappen en het controleren van de camera-instellingen. De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>.
49
3 De opnamekwaliteit instellen In de modi / / / / / worden opnamen gemaakt in de moet de afbeelding algemeen gebruikte JPEG-compressie. In de modus worden bewerkt met de meegeleverde software. In de modi + /+ / /+ /+ /+ (RAW+JPEG) wordt de opname tegelijkertijd in de + RAW- en in de JPEG-compressie gemaakt. In de volautomatische modus <1> kunnen RAW of RAW+JPEG niet worden ingesteld.
1
Selecteer [Kwaliteit]. Draai het instelwiel <5> om [z Kwaliteit] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor de opnamekwaliteit wordt weergegeven.
de gewenste opnamekwaliteit 2 Stel in. Draai het instelwiel <5> om de gewenste opnamekwaliteit te selecteren en druk vervolgens op <0>. Instellingen voor opnamekwaliteit Opnamekwaliteit
Opnametype (extensie)
(Groot/Fijn) (Groot/Normaal) (Middel/Fijn) (Middel/Normaal)
JPEG (.JPG)
(Klein/Fijn) (Klein/Normaal) (RAW)
RAW (.CR2)
Pixels
Afdrukgrootte
4368 x 2912 (Ongev. 12,7 miljoen)
A3 of groter
3168 x 2112 (Ongev. 6,7 miljoen)
A4 - A3
2496 x 1664 (Ongev. 4,2 miljoen)
A4 of kleiner
4368 x 2912 (Ongev. 12,7 miljoen)
A3 of groter
De pictogrammen (Fijn) en (Normaal) staan voor de compressie van de opname. Als u een betere opnamekwaliteit wilt, selecteert u < > voor een lage compressie. Als u ruimte wilt besparen zodat u meer opnamen kunt vastleggen, selecteert u een hogere compressie < >. Bij RAW+JPEG worden de RAW- en JPEG-afbeeldingen onder hetzelfde bestandsnummer en in dezelfde map opgeslagen.
50
3 De opnamekwaliteit instellen
Grootte afbeeldingbestand en capaciteit CF-kaart volgens opnamekwaliteit Opnamekwaliteit
Beeldbestandgrootte (ongev. MB) Maximumaantal opnamen 4,6 101 2,3 196 2,7 168 1,4 319 2,0 1,0
+ + + + + +
÷
12,9
233 446 22 25 24 26 25 27 29
Het maximumaantal (continu-)opnamen (p. 52) geldt voor een Canon CF-kaart met een capaciteit van 512 MB. De grootte van een enkele opname, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks bij continu-opnamen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon (ISO 100, Beeld stijl: [Standaard]). De werkelijke grootte van een enkele opname, het werkelijke aantal mogelijke opnamen en het werkelijke maximale aantal opnamen bij continu-opnamen zijn afhankelijk van het onderwerp, de opnamemodus, de ISO-waarde, de beeldstijl, enzovoort. Bij zwartwitopnamen (p. 53) is de bestandsgrootte kleiner, waardoor het aantal mogelijke opnamen groter is. Op het LCD-paneel aan de bovenzijde kunt u zien hoeveel afbeeldingen er nog op de CF-kaart kunnen worden vastgelegd.
De RAW-indeling Afbeeldingen in RAW-indeling moeten nog worden nabewerkt op een pc. Hiervoor is enige kennis vereist, maar de benodigde software is meegeleverd. Tijdens de beeldbewerking kunnen onder andere de witbalans en het contrast van de RAW-afbeelding nog worden aangepast. Rechtstreeks afdrukken en het aangeven van een afdrukvolgorde (DPOF) is niet mogelijk bij RAW-afbeeldingen.
51
3 De opnamekwaliteit instellen
Maximumaantal opnamen bij continu-opname Het maximumaantal opnamen bij continu-opname is afhankelijk van de opnamekwaliteit. Hieronder is (bij benadering) voor elke opnamekwaliteit het maximumaantal opnamen bij reeksopname aangegeven. Bij high-speed CF-kaarten kan het maximale aantal reeksopnamen hoger zijn dan in de volgende tabel is aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden. + JPEG
Opnamekwaliteit Maximale opnamereeks
60
150
120
319*
200
446*
17
12
* Continu-opnamen maken is mogelijk tot de CF-kaart vol raakt. Het aantal resterende opnamen tijdens de maximale opnamereeks wordt rechtsonder in de zoeker weergegeven. Als “9” wordt weergegeven, is het maximumaantal opnamen negen of meer. Als “6” wordt weergegeven, zijn dat zes opnamen. Als tijdens het fotograferen het aantal resterende opnamen van het maximumaantal opnamen minder dan 9 is, wordt in de zoeker “8”, “7” enz. weergegeven. Als u de continu-opname stopt, wordt het maximumaantal opnamen hoger.
Maximale opnamereeks
Als alle opnamen zijn verwerkt en naar de CF-kaart zijn geschreven, gelden de getallen uit de tabel hierboven voor het maximumaantal opnamen.
Bij reeksopnamen op basis van de witbalans (p. 65) is het maximumaantal opnamen lager. Het maximumaantal opnamen wordt ook weergegeven als de transportmodus in ingesteld op < > (Enkel) of < >. Het maximumaantal opnamen bij een continu-opname verschijnt altijd, zelfs als er geen CF-kaart in de camera zit. Controleer daarom altijd voor de opnamen of er een CF-kaart in de camera zit.
52
3 Een beeldstijl selecterenN Door een beeldstijl te selecteren, kunt u de gewenste opname-effecten verkrijgen. U kunt ook de instellingen van elke beeldstijl aanpassen om uw eigen beeldeffecten te creëren.
1
Selecteer [Beeld stijl]. Draai het instelwiel <5> om [z Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm verschijnt waarin de beeldstijl kan worden gekozen.
een beeldstijl. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om de gewenste beeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Beeldstijleffecten Standaard Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Deze beeldstijl wordt gebruikt in de volautomatische modus <1>. Portret Voor mooie huidskleurtinten. Het beeld is vrij scherp en helder. Door de [Kleurtoon] aan te passen (p. 54), kunt u de huidskleur wijzigen. Landschap Voor levendig blauw en groen, en zeer scherpe en heldere beelden. Neutraal Voor natuurlijke kleuren en ingetogen beelden. Het beeld wordt niet scherper gemaakt. Natuurlijk Wanneer het onderwerp wordt gefotografeerd bij een kleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch bijgesteld, zodat deze overeenkomt met de kleur van het onderwerp. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
53
3 Een beeldstijl selecterenN
Monochroom Voor zwartwitopnamen Voor natuurlijk uitziende zwartwitopnamen selecteert u een geschikte witbalans. JPEG-beelden die in zwart-wit worden opgenomen met de instelling [Monochroom] kunnen niet worden geconverteerd naar kleurenbeelden, zelfs niet met beeldbewerkingssoftware. RAW-beelden die zijn opgenomen met de instelling [Monochroom] kunnen worden geconverteerd naar kleurenbeelden met de meegeleverde software.
Gebruiker 1-3 U kunt ook uw eigen instellingen voor de beeldstijl vastleggen (p. 58). Een ongebruikte beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
Het keuzescherm voor de beeldstijl De symbolen rechtsboven in het keuzescherm verwijzen naar de scherpte, het contrast, de kleurverzadiging, de kleurtoon, het filtereffect en het toningeffect. De cijfers geven de instellingen voor elk element aan. Symbolen Scherpte Contrast Verzadiging Kleurtoon Filter effect (Monochroom) Toning effect (Monochroom)
54
3 De beeldstijl aanpassenN U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door de individuele parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Voor het aanpassen van [Monochroom], zie pagina 56.
1
Selecteer [Beeld stijl]. Draai het instelwiel <5> om [z Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm verschijnt waarin de beeldstijl kan worden gekozen.
een beeldstijl. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om de gewenste beeldstijl (niet [Monochroom]) te selecteren en druk vervolgens op. X Het instelscherm verschijnt.
de parameters in. 3 StelDraai het instelwiel <5> om een parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Om terug te keren naar het keuzescherm, drukt u op de knop <M>. X Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden in blauw weergegeven. Parameters en hun instellingen Scherpte
[0] : Minder scherpe contouren [+7] : Scherpe contouren
Contrast
[-4] : Laag contrast
[+4] : Hoog contrast
Verzadiging
[-4] : Lage verzadiging
[+4] : Hoge verzadiging
Kleurtoon
[-4] : Roodachtige huidskleur
[+4] : Geelachtige huidskleur
55
3 De beeldstijl aanpassenN
Monochroom aanpassen Voor Monochroom kunt u [Filter effect] en [Toning effect] instellen (p. 57), evenals [Scherpte] en [Contrast].
1
Selecteer [Monochroom]. Volg stap 2 op pagina 53 om [Monochrome] te selecteren en druk vervolgens op de knop. X Het instelscherm verschijnt.
de parameters in. 2 StelDraai het instelwiel <5> om een parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Om terug te keren naar het keuzescherm, drukt u op de knop <M>. X Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden in blauw weergegeven. Wanneer de camera terugkeert in de opnamemodus, wordt < > weergegeven op het LCD-paneel.
56
3 De beeldstijl aanpassenN
Filter effect Het effect van het gebruik van filters voor zwart-wit film kan ook worden bereikt met digitale afbeeldingen. Een kleur kan helderder worden gemaakt met een filter van (vrijwel) dezelfde kleur. Tegelijkertijd worden de complementaire kleuren donkerder. Filter
Voorbeeldeffecten
N: Geen
Normale zwartwitafbeelding zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken helderder.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang lijkt stralender.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren lijken droger en helderder.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren lijken droger en helderder.
Als u het [Contrast] instelt aan de pluskant, wordt het filtereffect duidelijker.
Toning effect Als kleurtonen zijn ingesteld, worden kleurtonen toegepast op het zwartwitbeeld voordat dit wordt opgenomen op de CF-kaart. Hierdoor kan de afbeelding er indrukwekkender uitzien. U kunt de volgende opties selecteren: [N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars] [G:Groen]
57
3 Beeldstijl vastleggenN U kunt uw eigen beeldstijl vastleggen onder Gebruiker 1 t/m 3. U kunt de scherpte, het contrast en andere parameters instellen overeenkomstig uw persoonlijke voorkeuren. U kunt ook een beeldstijl selecteren die reeds is ingesteld met de meegeleverde software.
1
Selecteer [Beeld stijl]. Draai het instelwiel <5> om [z Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm verschijnt waarin de beeldstijl kan worden gekozen.
[Gebruiker] 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Gebruiker 1/2/3] te selecteren druk vervolgens op de knop. X Het instelscherm verschijnt.
de basisbeeldstijl. 3 Selecteer Als [Beeld stijl] is geselecteerd, drukt u op <0>.
Draai het instelwiel <5> om de basisbeeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>. Als u een beeldstijl hebt die reeds is ingesteld met de meegeleverde software, selecteert u deze hier.
58
3 Beeldstijl vastleggenN
de parameters in. 4 StelDraai het instelwiel <5> om een parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Raadpleeg voor meer informatie “De beeldstijl aanpassen” op pagina 55-57. Druk op de knop <M> om de nieuwe beeldstijl vast te leggen. Het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen, verschijnt weer. X De basisbeeldstijl wordt rechts van [Gebruiker 1/2/3] weergegeven. X Wanneer de parameter, bijvoorbeeld [Scherpte] is ingesteld op een andere waarde dan de standaardinstelling, dan wordt de naam van de basisbeeldstijl in blauw weergegeven.
De instelling voor de beeldstijl onbedoeld aanpassen Indien een door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl reeds is vastgelegd met uw eigen beeldstijl, volg dan de procedure op pagina 58 tot stap 3 om die beeldstijl terug te zetten op de standaardinstelling. Als u de beeldstijl Gebruiker niet wilt wijzigen, herhaal deze procedure dan niet.
59
ISO-waarde instellenN De ISO-waarde is een numerieke indicatie van de lichtgevoeligheid. Een hogere ISO-waarde betekent een grotere lichtgevoeligheid. Een hoge ISO-waarde is geschikt voor slechte lichtomstandigheden en bewegende onderwerpen. Door ruis en dergelijke kan de opname er wel grover uitzien. Een lage ISO-waarde geeft een fijnere afbeelding, maar deze is niet geschikt voor slechte lichtomstandigheden en actiefoto's. De ISO-waarde kan op de camera worden ingesteld tussen ISO 100 en 1600 in stappen van 1/3. In de volautomatische modus <1> wordt de ISO-waarde automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 400.
1
Druk op de knop. (9) X De huidige ISO-waarde wordt weergegeven op het LCD-paneel. In de volautomatische modus <1> wordt “Auto” weergegeven op het LCD-paneel.
van de ISO-waarde 2 Instellen Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <5>.
60
B De witbalans instellenN Bij de instelling < > zal doorgaans automatisch de optimale witbalans worden > geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de ingesteld. Als u met de instelling < witbalans handmatig instellen op de lichtomstandigheden van dat moment. In de volautomatische modus <1> wordt < > automatisch ingesteld.
1
Druk op de knop <E>. (9)
de witbalansinstelling. 2 Selecteer Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <5>.
Display
Modus Automatisch
Kleurtemperatuur (ca. K) 3000 - 7000
Daglicht
5200
Schaduw
7000
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
Gloeilamp
3200
TL
4000
Flits
6000
Aangepast*
2000 - 10000
Kleurtemperatuur
2800 - 10000
* Stel de optimale witbalans in voor de verlichting van dat moment. (p. 62)
De witbalans De drie primaire kleuren, RGB (rood, groen en blauw), komen in verschillende proporties voor in een lichtbron, afhankelijk van de kleurtemperatuur. Wanneer de kleurtemperatuur hoog is, is er meer blauw. En wanneer de kleurtemperatuur laag is, is er meer rood. Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Met een digitale camera kunt u de kleurtemperatuur met behulp van software compenseren om de kleuren in de opname natuurlijker te laten lijken. De witte kleur van het onderwerp vormt > van de de basis voor de aanpassing van de andere kleuren. Bij de instelling < camera wordt de CMOS-sensor gebruikt om de witbalans automatisch in te stellen.
61
3 Handmatige witbalansN Bij de aangepaste witbalans fotografeert u een wit object dat als basis wordt gebruikt voor de instelling van de witbalans. Wanneer u deze opname selecteert, worden de desbetreffende witbalansgegevens geïmporteerd voor de witbalansinstelling.
1
Spotmeting
Fotografeer een wit object. Het effen witte object moet de cirkel van de spotmeting vullen. Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <MF> en stel vervolgens handmatig scherp. (p. 80) Selecteer een witbalansinstelling. (p. 61) Zorg er bij het fotograferen van het witte object voor dat een standaardbelichting wordt verkregen.
[Handmatige witbalans]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [z Handmatige witbalans] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor handmatige witbalans wordt weergegeven.
de opname. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om de opname in stap 1 te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De witbalansgegevens van de afbeelding worden geïmporteerd en het menu wordt weer weergegeven.
de persoonlijke 4 Selecteer witbalans. Nadat u het menu hebt verlaten, drukt u op de knop <E>. Kijk op het LCD-paneel en draai aan het > te selecteren. instelwiel <5> om <
62
3 Handmatige witbalansN
Als u bij stap 1 een onder- of overbelichting hebt bereikt, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben. Als een afbeelding is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op [Monochroom] (p. 54), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3. In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de winkel verkrijgbaar) een nauwkeuriger witbalans opleveren.
3 De kleurtemperatuur instellenN U kunt de kleurtemperatuur van de witbalans numeriek instellen.
1 Druk op de knop <E>. (9) de kleurtemperatuur. 2 Selecteer Kijk op het LCD-paneel en draai het instelwiel <5> om <
> te selecteren.
[Kleurtemp.] in het menu. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [z Kleurtemp.] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
de kleurtemperatuur in. 4 StelDraai het instelwiel <5> om de gewenste kleurtemperatuur te selecteren en druk vervolgens op <0>. De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van 2800 K tot 10000 K (in stappen van 100 K). Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u indien nodig ook de witbalanscorrectie (meer magenta of groen) instellen. Als u < > wilt instellen op de meting met een kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te maken en de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
63
3 WitbalanscorrectieN U kunt de standaardkleurtemperatuur van de witbalansinstelling corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van kleurtemperatuurconversie of een kleurencompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie of kleurencompensatiefilters zullen deze functie waarderen.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT]. Draai het instelwiel <5> om [z WB SHIFT/BKT] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor witbalanscorrectie/ reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
2 Witbalanscorrectie Gebruik <9> om het symbool “ Voorbeeldinstelling: A2, G1
” naar de gewenste positie op het scherm te verplaatsen. B is blauw, A is amber, M is magenta en G is groen. De kleur in de betreffende richting wordt gecorrigeerd. Rechtsboven in het scherm SHIFT worden de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u de witbalanscorrectie wilt annuleren, verplaatst u met <9> het symbool “ ” naar het midden, zodat de SHIFT 0, 0 is. Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
Tijdens de witbalanscorrectie wordt < > weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel. Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.) In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen. Als u het instelwiel <5> in stap 2 draait, wordt reeksopnamen op basis van witbalans ingesteld. (p. 65)
64
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalansN Het is mogelijk drie opnamen met een verschillende kleurtoon in één keer op te nemen. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de standaardkleurtemperatuur van de witbalansmodus, maar ook met meer blauw/ amber en met meer magenta/groen. Dit worden reeksopnamen op basis van de witbalans genoemd. De kleurafwijking kan worden ingesteld in +/÷3 hele stappen.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT]. Draai het instelwiel <5> om [z WB SHIFT/BKT] te selecteren en druk vervolgens op<0>. X Het scherm voor witbalanscorrectie/ reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
de hoeveelheid reeksopnamen in. 2 StelDraai het instelwiel <5> om de
B/A ±3 niveaus
M/G ±3 niveaus
richting en het niveau van de reeksopnamen in te stellen. Als u het instelwiel <5> draait, verandert “ ” op het scherm in “ ” (3 punten). Als u het instelwiel <5> naar rechts draait, worden de B/A-reeksopnamen ingesteld, en als u het wiel naar links draait, worden de M/G-reeksopnamen ingesteld. Stel het niveau voor de reeksopnamen voor meer B/A of M/G in op ±3 niveaus in stappen van één niveau. (Het niveau voor reeksopnamen kan niet voor zowel meer B/A als meer M/G worden ingesteld.) X Aan de rechterkant van het scherm wordt met “BKT” de richting van de reeksopnamen aangegeven; het niveau van de reeksopnamen wordt ook aangegeven. Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
65
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalansN
de opname. 3 Maak X Als B/A-reeksopnamen zijn ingesteld, worden de drie afbeeldingen in deze volgorde opgenomen op de CF-kaart: Standaard WB, meer B (blauw) en meer A (amber). Als M/Greeksopnamen zijn ingesteld, is de volgorde Standaard WB, meer M (magenta) en meer G (groen).
Automatische reeksopnamen op basis van witbalans annuleren Stel in stap 2 “BKT” in op “±0” (“ ” tot “ ” (1 punt)).
Bij continu-opnamen op basis van de witbalans is het maximumaantal opnamen lager. Als continu-opnamen op basis van de witbalans zijn ingesteld, knippert het witbalanssymbool op het LCD-paneel en vermindert het aantal resterende opnamen tot ongeveer 1/3. Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgenomen, kost het meer tijd om de opname op de CF-kaart op te slaan. In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen. BKT staat voor “bracketing” (reeksopnamen).
66
3 De kleurruimte instellenN De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren. Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale afbeeldingen wordt sRGB aanbevolen. In de volautomatische modus <1> wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte]. Draai het instelwiel <5> om [z Kleurruimte] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
de gewenste kleurruimte in. 2 StelDraai het instelwiel <5> om [sRGB] of [Adobe RGB] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Adobe RGB Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk en andere industriële toepassingen. Als u geen kennis hebt van beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), wordt aangeraden deze instelling niet te gebruiken. Omdat de afbeelding er niet helder uitziet op sRGB-pc's en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
Als de opname wordt gemaakt met de kleurruimte ingesteld op Adobe RGB, begint de bestandsnaam met “_MG_” (het eerste teken is een onderstrepingsteken). Het ICC-profiel is niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven in de Software-instructies (PDF).
67
3 Een map maken en selecteren U kunt zelf kiezen waar u een map wilt maken voor het opslaan van de opnamen. Dit is echter optioneel, aangezien er automatisch een map wordt gemaakt voor het opslaan van opnamen.
Een map maken
1
Ga naar het scherm Maak folder. Draai het instelwiel <5> om [c Selecteer folder] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Selecteer folder verschijnt.
[Maak folder]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Maak folder] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Maak folder verschijnt.
een nieuwe map. 3 Maak Draai het instelwiel <5> en selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. X Er wordt nu een nieuwe map gemaakt.
Een map kan maximaal 9999 opnamen bevatten. Als de actieve map 9999 opnamen bevat, zal automatisch een nieuwe map worden gemaakt om de daarop volgende opnamen te bewaren. Er kunnen maximaal 900 mappen worden gemaakt.
68
3 Een map maken en selecteren
Een map selecteren Terwijl het scherm Selecteer/Maak folder wordt weergegeven, draait u het instelwiel <5> om de gewenste map te selecteren en drukt u vervolgens op <0>. X Opgeslagen beelden zullen in de geselecteerde map worden opgeslagen. “100EOS5D” is het mapnummer en het cijfer rechts is het aantal beelden in de map.
U kunt geen map selecteren om de opnamen die deze map bevat, weer te geven.
Mappen maken met een pc Maak een nieuwe map met de naam “Dcim” terwijl de map van de geheugenkaart op het scherm geopend is. Open de map Dcim en maak hieronder net zoveel mappen als u wilt om de afbeeldingen overzichtelijk op te slaan. De mapnamen moeten beginnen met drie cijfers van 100 tot 999, gevolgd door vijf letters, bijvoorbeeld 100ABC_D. De vijf letters kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A tot Z en een onderstrepingsteken. Er mogen geen spaties in de mapnaam voorkomen. Mappen die met dezelfde drie cijfers beginnen, bijvoorbeeld “100ABC_C” en “100ABC_D”, worden niet door de camera herkend. Ook niet als de cijfers worden gevolgd door een andere lettercombinatie.
69
3 Methoden voor bestandsnummering Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje. De telling kan op drie verschillende manieren plaatsvinden: [Continu], [Auto reset] en [M- reset]. De opnamen die u maakt krijgen automatisch een bestandsnummer van 0001 tot 9999. De afbeeldingen worden opgeslagen in de geselecteerde map.
1
Selecteer [Bestandnr.]. Draai het instelwiel <5> om [c Bestandnr.] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
de 2 Selecteer bestandsnummeringsmethode. Draai het instelwiel <5> om [Continu], [Auto reset] of [M- reset] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Continu De opeenvolgende nummering blijft in stand, ook na vervanging van de CF-kaart. Hierdoor wordt voorkomen dat afbeeldingen hetzelfde bestandsnummer krijgen en wordt het beheer op de pc een stuk eenvoudiger. Als u de CF-kaart vervangt en de nieuwe kaart bevat reeds opnamen die met de camera zijn gemaakt, dan zal de bestandsnummering verder gaan na het hoogste bestandsnummer op de CF-kaart of na het hoogste bestandsnummer van de laatste opname, afhankelijk van welke hoger is. Bestandsnummering na het vervangen van de CF-kaart CF-kaart -1
CF-kaart -2
XXX-0051
XXX-0052
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
70
3 Methoden voor bestandsnummering
Auto reset Wanneer u de CF-kaart vervangt, begint de nummering opnieuw bij het eerste bestandsnummer (0001). Aangezien het bestandsnummer van de opname bij iedere CF-kaart bij 0001 begint, kunt u de afbeeldingen per CF-kaart archiveren. Denk eraan dat wanneer de vervangen CF-kaart al opnamen bevat, de bestandsnummering na het hoogste bestandsnummer op die CF-kaart verdergaat. Bestandsnummering na het vervangen van de CF-kaart CF-kaart -1
CF-kaart -2
XXX-0051
XXX-0001
Bestandsnummer is opnieuw ingesteld
M- reset Hiermee wordt automatisch een nieuwe map gemaakt en het bestandsnummer opnieuw ingesteld op 0001. Opnamen die daarna worden gemaakt, worden opgeslagen in deze nieuwe map. De methode voor bestandsnummering (Auto reset of Continu) die in gebruik was vóór de handmatige reset wordt weer gebruikt.
Als het bestand met het nummer 9999 is gemaakt, verschijnt “FuLL” op het LCD-paneel en in de zoeker. Vervang de CF-kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-afbeeldingen begint de bestandsnaam met “IMG_”. De extensie is “.JPG” voor JPEG-afbeeldingen en “.CR2” voor RAW-afbeeldingen.
71
B Camera-instellingen controleren Wanneer de camera gereed is voor opname, drukt u op de knop om de huidige camera-instellingen op het LCD-scherm te bekijken.
De camera-instellingen weergeven. Druk op de knop . X De huidige camera-instellingen verschijnen op het LCD-scherm. Druk opnieuw op de knop om het LCD-scherm uit te schakelen.
Weergave van camera-instellingen Datum/Tijd (p. 40) Beeld stijl (p. 53) Kleurruimte (p. 67) WB-correctie (p. 64)/ Reeksopnamen op basis van witbalans (p. 65) Camera-instellingen opslaan (p. 152) Kleurtemperatuurinstelling (p. 63) ISO-waarde (p. 60) Weergave van Beeldomkeren (p. 105) Automatisch uitschakelen (p. 39) Bestandsnummer (p. 70) Resterende capaciteit CF-kaart Mapnummer (p. 68) Compensatie voor flitsbelichting (p. 100)
Voor details over de beeldinformatie tijdens de weergave raadpleegt u “Weergave met opname-informatie” (p. 108).
72
4
AF-, lichtmeet- en transportmodi instellen
Transportmodi
AF-modus Lichtmeetmodus
De zoeker beschikt over negen AF-punten. Door het optimale AF-punt te kiezen, kunt u opnamen met autofocus maken terwijl u toch het gewenste onderwerp in beeld houdt. Tevens kunt u de AF-modus instellen op het onderwerp of het beoogde effect. De camera biedt modi voor evaluatieve lichtmetingen, deelmetingen, spotmetingen en gemiddelde metingen met nadruk op het midden. De camera heeft transportmodi voor enkele opname, continu-opname en zelfontspanner. Selecteer de lichtmeetmodus die het beste past bij uw onderwerp of bij uw fotografische bedoelingen.
De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>. De AF-modus, AF-puntselectie, lichtmeetmodus en transportmodus worden automatisch ingesteld in volautomatische modus <1>.
73
f De AF-modus selecterenN De AF-modus is de methode voor automatische focus. De camera heeft drie AF-modi. One-Shot AF is geschikt voor niet-bewegende onderwerpen, terwijl AI Servo AF geschikt is voor bewegende onderwerpen. De modus AI Focus AF schakelt automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. In de volautomatische modus <1> wordt AI Focus AF automatisch ingesteld.
1
Op de lens stelt u de focusinstellingsknop in op.
het programmakeuzewiel in 2 Stel op een willekeurige modus, behalve de volautomatische modus <1>.
3 Druk op de knop <E>. (9) de AF-modus. 4 Selecteer Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>. : One-Shot AF : AI Focus AF : AI Servo AF
74
f De AF-modus selecterenN
One-Shot AF voor niet-bewegende onderwerpen Door de ontspanknop half in te drukken activeert u de AF-functie en wordt de focus eenmaal ingesteld.
AF-punt Focusbevestigingslampje
X Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort. Op hetzelfde moment gaat het focusbevestigingslampjein de zoeker branden. X Met evaluatieve meting wordt de belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) ingesteld op het moment dat het onderwerp wordt scherpgesteld. De belichtingsinstelling en de focus zijn vergrendeld zolang de ontspanknop half is ingedrukt. (p. 79) Hierdoor kunt u de opname opnieuw samenstellen terwijl de belichtingsinstelling en het focuspunt behouden blijven.
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampjein de zoeker knipperen. In dit geval kan geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of raadpleeg “Als autofocus niet werkt (handmatige focus)” (p. 80).
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen Zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera continu scherpstellen. Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen, waarbij de focusafstand telkens verandert. X Bij een anticiperende AF* kan de camera een onderwerp dat zich gelijkmatig naar de camera toe of van de camera af beweegt, scherpgesteld blijven volgen. X De belichting wordt ingesteld op het moment dat opname wordt gemaakt.
75
f De AF-modus selecterenN
* Anticiperende AF Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe of van de camera af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen, waarbij de focusafstand onmiddellijk vóór het maken van de opname wordt geanticipeerd. Met deze functie krijgt u de juiste focus op het moment van belichting. Wanneer de AF-puntselectie automatisch plaatsvindt, zal eerst het middelste AF-punt het onderwerp scherpstellen. Binnen de cirkel van de spotmeting zijn er zes onzichtbare AFhulppunten ( in het diagram) die functioneren in de AI SERVO AF-modus. Dus zelfs wanneer het onderwerp enigszins van het middelste AFpunt vandaan beweegt, kan de camera nog steeds doorgaan met scherpstellen. Als het onderwerp tijdens het scherpstellen volledig bij het middelste AF-punt vandaan beweegt, zal het aangrenzende AF-punt doorgaan met het scherpstellen van het onderwerp zolang het onderwerp zich binnen het bereik bevindt. Bij een handmatig geselecteerd AFpunt, blijft het geselecteerde AF-punt het onderwerp volgen.
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus De modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. Als het onderwerp in beweging komt nadat het in de One-Shot AF-modus is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en schakelt automatisch over naar AI Servo AF. Wanneer in de AI Focus AF-modus met actieve Servo-modus het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het focusbevestigingslampjein de zoeker gaat niet branden.
76
SAF-punt selecterenN Het AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen. Het AF-punt kan automatisch door de camera worden geselecteerd of handmatig door u. In de volautomatische modus <1> wordt het AF-punt automatisch geselecteerd.
Automatische AF-puntselectie De camera selecteert het AF-punt automatisch, afhankelijk van de opname-omstandigheden. Alle AF-punten in de zoeker gaan rood branden.
Handmatige AF-puntselectie Handmatig kunt u elk van de negen AF-punten selecteren. Dit is het beste wanneer u een bepaald onderwerp wilt scherpstellen of wanneer u snel automatisch wilt scherpstellen terwijl u de opname samenstelt.
Selecteren met de multifunctionele knop
1
Druk op de knop <S>. (9) X Het geselecteerde AF-punt wordt weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
het AF-punt. 2 Selecteer Terwijl u naar de zoeker of het LCDpaneel kijkt, gebruikt u <9>. Het AF-punt dat zich bevindt in de richting die u kiest met knop <9> (bijvoorbeeld rechtsboven), wordt geselecteerd. Wanneer u <9> recht naar beneden drukt, wordt het middelste AF-punt geselecteerd. Wanneer u <9> in dezelfde richting drukt als het momenteel geselecteerde AF-punt, lichten alle AF-punten op en wordt automatische AF-puntselectie ingesteld.
77
SAF-punt selecterenN
Selecteren met het instelwiel Druk op de knop <S> en draai vervolgens het instelwiel <6> of het instelwiel <5> om het AF-punt te selecteren in de links getoonde volgorde. Denk aan het volgende wanneer u naar het LCD-paneel kijkt om het AFpunt te selecteren: Automatische selectie , midden , rechts , boven Selecteer het middelste AF-punt als geen scherpstelling kan worden bereikt met behulp van het AF-hulplicht van de speciale, externe Speedlite voor EOS-camera's.
Maximaal diafragma en AF-gevoeligheid De EOS 5D bereikt een uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling met lenzen met een maximaal diafragma van f/2,8 of groter. Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/2,8 of groter* Met het middelste AF-punt is uiterst nauwkeurige (kruiselingse) AF mogelijk, die zowel verticaal als horizontaal gevoelig is. De kruiselingse AF is verticaal twee keer zo gevoelig als horizontaal. De overige acht AF-punten zijn horizontaal óf verticaal gevoelig. * Met uitzondering van de EF28-80 mm f/2,8-4L USM en EF50 mm f/2,5 Compact Macro-lenzen.
Bij lenzen met een maximaal diafragma groter dan f/5,6 Het middelste AF-punt is een kruiselings AF-punt. De overige acht AF-punten zijn horizontaal óf verticaal gevoelig. De cirkel van de spotmeting bevat zes onzichtbare AF-hulppunten (zie de illustratie links) die functioneren in de AI SERVO AF-modus. De AF-hulppunten hebben dezelfde gevoeligheid voor verticale lijnen als het middelste AF-punt van f/2,8, terwijl de AF-hulppunten een gevoeligheid voor horizontale lijnen hebben van f/5,6.
78
Een niet-gecentreerd onderwerp scherpstellen Nadat u hebt scherpgesteld, kunt u de focus vergrendelen op een onderwerp en de opname opnieuw samenstellen. Dit wordt “focusvergrendeling” genoemd. Focusvergrendeling werkt alleen in de modus One-Shot AF.
1
Stel het programmakeuzewiel in op een willekeurige modus, behalve de volautomatische modus <1>.
2 Selecteer het AF-punt. scherp op het onderwerp. 3 StelBeweeg het AF-punt over het onderwerp en druk de ontspanknop half in.
de ontspanknop half 4 Houd ingedrukt om het beeld naar wens opnieuw samen te stellen.
5 Maak de opname.
Als de AF-modus AI Servo AF is (of AI Focus AF is ingesteld op Servomodus), werkt de focusvergrendeling niet.
79
Als autofocus niet werkt (handmatige focus) Met autofocus lukt het niet altijd om het onderwerp scherp te stellen (het focusbevestigingslampjeknippert) bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld (a) Onderwerpen met weinig contrast Voorbeeld: strakblauwe lucht, muren met een effen kleur, enz. (b) Onderwerpen in slecht licht (c) Reflecterende onderwerpen met extreem tegenlicht Voorbeeld: wagen met reflecterende carrosserie, enz. (d) Nabije en verre objecten die elkaar overlappen Voorbeeld: dier in een kooi, enz. (e) Zich herhalende patronen Voorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz. In zulke gevallen handelt u als volgt: (1) Stel scherp op een object dat op dezelfde afstand staat als het onderwerp, en vergrendel de focus vóórdat u de opname opnieuw samenstelt. (2) Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <MF> en stel handmatig scherp.
Handmatige scherpstelling de lens stelt u de 1 Op focusinstellingsknop in op <MF>. op het onderwerp. 2 StelStelscherp het beeld scherp door de Focusring
focusring op de lens te draaien totdat u het onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Als u bij handmatige focus de ontspanknop half indrukt, lichten het actieve AF-punt en het focusbevestigingslampjein de zoeker op wanneer scherpstelling is bereikt.
80
De lichtmeetmodus selecterenN Er zijn vier lichtmeetmodi beschikbaar: evaluatieve lichtmeting, deelmeting, spotmeting en gemiddelde meting met nadruk op het midden. In de volautomatische modus <1> wordt evaluatieve meting automatisch ingesteld.
1 Druk op de knop. (9) de lichtmeetmodus. 2 Selecteer Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>. : Evaluatieve meting : Deelmeting : Spotmeting : Gemiddelde meting nadruk op midden Evaluatieve lichtmeting Dit is de standaardmeetmethode van de camera die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. Nadat de positie van het onderwerp, de helderheid, de achtergrond, de condities van het licht aan de voor- en achterzijde, enzovoort zijn vastgesteld, stelt de camera de juiste belichting in.
Deelmeting Deze methode is effectief wanneer de achtergrond veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Deelmeting beslaat ongeveer 8% van het midden van de zoeker. Links ziet u het gebied dat wordt bestreken door deelmeting.
Spotmeting Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren op een specifiek gedeelte van het onderwerp. De meting wordt uitgevoerd in het midden en beslaat ongeveer 3,5% van het oppervlak van de zoeker. Links ziet u het gebied dat wordt bestreken door spotmeting.
Gemiddelde meting met nadruk op het midden De meting wordt bepaald in het midden, waarna een gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend.
81
De lichtmeetmodus selecterenN De camera heeft transportmodi voor enkele opname en continuopname. In de volautomatische modus <1> wordt enkele opname automatisch ingesteld.
1
Druk op de knop. (9)
de transportmodus. 2 Selecteer Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>. : Enkele opname Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt een opname gemaakt. : Continu-opname (max. 3 opnamen per sec.) Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, worden continu opnamen gemaakt. : Bediening met de zelfontspanner (p. 48) Tijdens continu-opnamen worden de gemaakte opnamen eerst opgeslagen in het interne geheugen van de camera en daarna één voor één overgezet Maximale opnamereeks naar de CF-kaart. Zodra het interne geheugen volraakt tijdens continu-opnamen, wordt “buSY” weergegeven op het LCD-paneel en in de zoeker. De camera kan dan geen opnamen meer maken. Nadat de opgeslagen opnamen zijn overgezet naar de CF-kaart, kunt u weer opnamen maken. Druk de ontspanknop half in om in de rechterbenedenhoek van de zoeker het resterende aantal opnamen te controleren voor een maximale opnamereeks. Als “FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel verschijnt, dient u te wachten totdat de lees-/schrijfindicator niet meer knippert, waarna u de CF-kaart kunt vervangen. Het maximumaantal opnamen is iets lager als het batterijniveau laag is.
82
5
Geavanceerd gebruik In andere opnamemodi dan de volautomatische modus <1> kunt u zelf de sluitertijd of het diafragma naar wens instellen om het beoogde resultaat te verkrijgen. De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>. Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, blijft door de timerwerking de informatie op het LCD-paneel en in de zoeker nog ongeveer 4 seconden staan. (0).
Stel eerst de schakelaar <4> in op <J>.
83
AE-programma Evenals de modus <1> (volautomatisch), betreft het hier een algemene modus voor het maken van opnamen. De camera stelt automatisch de sluitertijd en diafragmawaarde in die het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma. * < > staat voor programma * AE staat voor “Auto Exposure” (automatische belichting)
1 AF-punt
Stel het programmakeuzewiel in op < >.
op het onderwerp. 2 StelKijkscherp door de zoeker en richt een willekeurig AF-punt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in.
Sluitertijd Diafragma
op het display. 3 Kijk X De sluitertijd en de diafragmawaarde worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel. De belichting is correct zolang de sluitertijd- en de diafragmawaardeweergave niet knipperen.
de opname. 4 Maak Stel de opname samen en druk de ontspanknop helemaal in.
84
AE-programma
Als “30"” en de maximumdiafragmawaarde knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISOwaarde of gebruik de flitser. Wanneer “8000” en de minimumdiafragmawaarde knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-waarde of gebruik een ND-filter (optioneel) om de hoeveelheid licht te verminderen die de lens binnenkomt.
Verschillen tussen < > en <1> (Volautomatisch) In beide modi is de combinatie van de automatisch ingestelde sluitertijd en diafragma hetzelfde. In de modus < > kunt u de functies hieronder instellen of gebruiken, maar niet in de modus <1>. Opname-instellingen
Flitsinstellingen (Speedlite van de EX-serie)
AF-modusselectie Handmatige/stroboscopische flitser AF-puntselectie High-speed flitssynchronisatie (FP-flits) Selectie van opnamestand Flitsbelichtingsvergrendeling ISO-waarde Flitsverhoudingsbeheer Selectie van lichtmeetmodus Flitsbelichtingscompensatie Programmakeuze Reeksopnamen met flitser (FEB) Belichtingscompensatie 2e-gordijnsynchronisatie AEB Voorafgaande controle schaduwpartijen AE-vergrendeling via de Beeldregistratie-instellingen knop Selectie van RAW en RAW+JPEG Preview scherptediepte Beeldstijl selecteren/aanpassen/opslaan Camera-instellingen opslaan Witbalansselectie Wis opgeslagen camera-instellingen Aangepaste witbalansselectie Alle camera-instellingen wissen Witbalanscorrectie Pers. voorkeuren (C.Fn) Reeksopnamen op basis van witbalans Persoonlijke voorkeuren wissen Instelling van kleurtemperatuur Sensor schoonmaken Selectie van kleurruimte
Programmakeuze In de AE-programma-modus kunt u naar wens de door de camera ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragmawaarde (programma) wijzigen en toch dezelfde belichtingswaarde handhaven. Dit wordt programmakeuze genoemd. Hiervoor drukt u de ontspanknop half in en draait u vervolgens aan het instelwiel <6> totdat de gewenste sluitertijd of diafragmawaarde wordt weergegeven. Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Als u een flitser gebruikt, kunt u het programma niet kiezen.
85
AE-sluiterprioriteit In deze modus stelt u de sluitertijd in en kiest de camera automatisch de diafragmawaarde die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-sluiterprioriteit. Met een snelle sluitertijd kan de beweging van een snelbewegend onderwerp worden opgenomen en met een langzame sluitertijd kan het onderwerp onscherp worden weergegeven om de indruk van beweging te geven. *<
> staat voor “Time value” (tijdwaarde).
Snelle sluitertijd
1
Langzame sluitertijd
Stel het programmakeuzewiel in op < >.
de gewenste sluitertijd in. 2 StelTerwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>. Dit kan worden ingesteld in stappen van 1/3.
scherp op het onderwerp. 3 StelDruk de ontspanknop half in. X De diafragmawaarde wordt automatisch ingesteld.
in de zoeker en maak een foto. 4 KijkWanneer de diafragmawaarde niet knippert, is de belichting goed.
86
AE-sluiterprioriteit
Wanneer de maximumdiafragmawaarde knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere ISO-waarde in. Wanneer de minimumdiafragmawaarde knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een snellere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere ISO-waarde in. Weergave sluitertijd De sluitertijden van “8000” tot “4” geven de noemer van de breuk van de sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: “125” geeft 1/125 sec. aan. Daarnaast geeft “0"6” 0,6 sec. aan en geeft “15"” 15 sec. aan.
87
AE-diafragmaprioriteit In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en kiest de camera automatisch de sluitertijd die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-diafragmaprioriteit. Bij een groter diafragma (lager f/getal) wordt de achtergrond wazig, hetgeen ideaal is voor portretfotografie. De wazige achtergrond ontstaat doordat bij een lager f/getal de scherptediepte (bereik van de acceptabele focus) wordt verkleind. Bij een kleiner diafragma (hoger f/getal) vallen daarentegen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele focus. De scherptediepte wordt vergroot bij een kleiner diafragma. *<
> staat voor “Aperture value” (diafragmawaarde).
Met een groot diafragma
1
Met een klein diafragma
Stel het programmakeuzewiel in op < >.
de gewenste diafragmawaarde in. 2 StelTerwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>. Dit kan worden ingesteld in stappen van 1/3.
scherp op het onderwerp. 3 StelDruk de ontspanknop half in. X De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
in de zoeker en maak een foto. 4 KijkZolang de sluitertijd niet knippert, is de belichting goed.
88
AE-diafragmaprioriteit
Als de “30"”-sluitertijd knippert, is er sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma (lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een hogere ISO-waarde in. Wanneer de “8000”-sluitertijd knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een lagere ISO-waarde in. Weergave diafragmawaarde Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven diafragmawaarden kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen lens op de camera zit, wordt “00” weergegeven als diafragmawaarde.
Preview scherptediepteN Druk op de knop Preview scherptediepte om het huidige diafragma te selecteren. Het diafragma in de lens wordt ingesteld op het huidige diafragma zodat u de scherptediepte (bereik van acceptabele focus) in de zoeker kunt controleren.
De belichting is vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop Preview scherptediepte wordt ingedrukt.
89
Handmatige belichting In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik de aparte belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode wordt handmatige belichting genoemd. * < > staat voor “Manual” (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in op < >.
de gewenste sluitertijd in. 2 StelTerwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <6>.
de gewenste 3 Stel diafragmawaarde in. Zet de schakelaar <4> op <J> en draai, terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, aan het instelwiel <5>. Standaardbelichtingsindex
Teken belichtingsniveau
90
scherp op het onderwerp. 4 StelDruk de ontspanknop half in. X De belichtingsinstelling wordt weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel. Het pictogram voor het belichtingsniveau <s> geeft aan hoe ver u bent verwijderd van het standaardbelichtingsniveau.
Handmatige belichting
de belichting in. 5 StelControleer het belichtingsniveau en stel de sluitertijd en het diafragma in. : Standaardbelichtingsniveau. : Stel een tragere sluitertijd of een groter diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen. : Stel een snellere sluitertijd of een kleiner diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen.
6 Maak de opname.
Als het teken voor het belichtingsniveau <s> knippert bij het niveauof , betekent dit dat het belichtingsniveau ±2 stappen boven de standaardbelichting ligt.
91
Belichtingscompensatie instellenN Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichtingsinstelling te wijzigen die is ingesteld door de camera. U kunt het beeld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) laten lijken. U kunt de belichtingscompensatie instellen op ±2 stappen in tussenstappen van 1/3.
het programmakeuzewiel in 1 Stel op < >, < > of < >. de belichtingsniveau-indicator. 2 Controleer Druk de ontspanknop half in en controleer de belichtingsniveau-indicator.
de waarde voor de belichtingscompensatie in. 3 StelZet de schakelaar <4> op <J> en
Langere belichting
Kortere belichting
draai, terwijl u naar de zoeker of het LCDpaneel kijkt, aan het instelwiel <5>. Draai aan het instelwiel <5> terwijl u de ontspanknop half indrukt of binnen (0) nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt. Om de belichtingscompensatie te annuleren, stelt u deze weer in op <E>. Standaardbelichtingsindex Teken belichtingsniveau Kortere belichting
Langere belichting
4 Maak de opname. De belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs nadat u de schakelaar <4> op <2> hebt gezet. Als de standaardbelichtingsinstelling 1/125 sec. en f/8,0 is en u stelt de belichtingscompensatie in op plus of min één stap, is dit hetzelfde als wanneer u de sluitertijd of de diafragmawaarde als volgt instelt: Sluitertijd Diafragmawaarde
-1 stop 250 11
¨ 0 Æ +1 stop ¨ 125 Æ 60 ¨ 8,0 Æ 5,6
Let op dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <5> draait en de belichtingscompensatie onbedoeld wijzigt. Voorkom dit door de schakelaar <4> op <1> te zetten.
92
3 Automatische belichtingsverschuiving (AEB)N Als de sluitertijd of het diafragma automatisch worden gewijzigd, wordt het belichtingsniveau gewijzigd tot ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 voor drie opeenvolgende opnamen. Dit wordt reeksopnamen met automatische belichting (AEB) genoemd.
Standaardbelichting
Kortere belichting
1
Langere belichting
Selecteer [AEB]. Draai het wiel <5> om [z AEB] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
voor AEB in. 2 StelDraaidehetwaarde instelwiel <5> om de waarde voor AEB in te stellen en druk vervolgens op <0>. X Wanneer u het menu afsluit, worden < > en het AEB-niveau weergegeven op het LCD-paneel. Aantal reeksopnamen (AEB)
Standaardbelichting
Kortere belichting
Langere belichting
de opname. 3 Maak X De drie opnamen van de reeks worden in deze volgorde weergegeven: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting. X Het respectieve aantal reeksopnamen wordt (zoals links afgebeeld) weergegeven telkens wanneer een opname van een reeks wordt gemaakt. X Voor de opnamen wordt de huidige transportmodus (p. 82) gebruikt.
93
3 Automatische belichtingsverschuiving (AEB)N
AEB annuleren Volg stappen 1 en 2 om de AEBwaarde in te stellen op < >. Het kan ook worden geannuleerd als u de schakelaar <4> inschakelt op <2>, de lens verwisselt, gereed bent om de flitser te gebruiken, de batterij vervangt, of de CF-kaart vervangt.
Flits- noch bulbbelichting kunnen worden gebruikt met AEB. Als de transportmodus is ingesteld op continu ( ), dan zullen de drie reeksopnamen achter elkaar worden genomen, waarna de opname automatisch stopt. Als de transportmodus staat ingesteld op enkele opname ( ), moet u de ontspanknop driemaal indrukken. Als de zelfontspanner is ingesteld, zullen de drie reeksopnamen continu worden genomen. Als C.Fn-12-1 is ingesteld op Spiegel opklappen en AEB is ingesteld, wordt slechts één opname van de reeks tegelijk gemaakt, zelfs als de transportmodus is ingesteld op continu. AEB kan ook worden gecombineerd met belichtingscompensatie.
94
AAE-vergrendelingN Met AE-vergrendeling kunt u de belichting op een plaats vergrendelen die afwijkt van het focuspunt. Nadat u de belichting hebt vergrendeld, kunt u de opname opnieuw samenstellen terwijl u de gewenste belichtingsinstelling handhaaft. Dit heet AE-vergrendeling. Dit is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. X De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
op de knop . (0) 2 Druk X verschijnt in de zoeker om aan te geven dat de belichtingsinstelling is vergrendeld (AE-vergrendeling). Iedere keer wanneer u de knop indrukt, wordt de huidige belichtingsinstelling vergrendeld.
Indicator AE-vergrendeling
de compositie opnieuw en 3 Bepaal maak de opname. Als u de AE-vergrendeling wilt handhaven terwijl u meerdere opnamen maakt, houdt u de knop ingedrukt en drukt u de ontspanknop in om nog een opname te maken. Als One-Shot AF of AI Focus AF is ingesteld (en AI Servo AF niet), wordt, als u de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen, tegelijkertijd AE-vergrendeling ingesteld. Het effect van AE-vergrendeling is afhankelijk van het AF-punt en de lichtmeetmodus. Zie “AE-vergrendeling” (p. 164) voor meer informatie.
95
Bulb-opnamen Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open terwijl u de ontspanknop volledig indrukt, en wordt deze gesloten als u de ontspanknop los laat. Dit wordt bulbbelichting genoemd. Gebruik de instelling voor bulbbelichting voor nachtopnamen, vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting vereist is.
1
Stel het programmakeuzewiel in op < >.
de gewenste 2 Stel diafragmawaarde in. Kijk op het LCD-paneel aan de bovenkant van het toestel en draai aan het instelwiel <6>.
de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in. Verstreken belichtingstijd
X De verstreken belichtingstijd wordt op het LCD-paneel weergegeven. (Geeft 1 sec. tot 999 sec. weer.) De belichting gaat door zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt.
Aangezien bulbopnamen meer ruis bevatten dan normaal, ziet de opname er ruw en korrelig uit. Bulbopnamen kunnen er korrelig uitzien doordat ze ruis bevatten. Als C.Fn-02 [Lange sluitertijd ruisred.] is ingesteld op [1: Auto ruisreductie] of [2: Aan] (p. 155) kan de ruis worden verminderd. Het gebruik van de Afstandsbediening RS-80N3 of de Afstandsbediening met timer TC-80N3 (beide optioneel) wordt aanbevolen voor bulbopnamen.
96
De spiegel opklappenN Het opklappen van de spiegel is mogelijk als C.Fn-12 [Spiegel opklappen] is ingesteld op [1: Activeren] (p. 158). De spiegel kan worden opgeklapt onafhankelijk van het tijdstip waarop de belichting wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt voorkomen dat de spiegel trillingen veroorzaakt en de opname er wazig uitziet bij close-ups of wanneer een supertelelens wordt gebruikt. Stel de persoonlijke voorkeuren in via [c Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)].
1
Druk de ontspanknop helemaal in. X De spiegel wordt opgeklapt.
de ontspanknop weer 2 Druk helemaal in. X De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt. Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige dag, maakt u de opname direct na het opklappen van de spiegel. Richt de lens niet direct op de zon wanneer de spiegel is opgeklapt. De warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen. Als u belichting bij bulbbelichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en Spiegel opklappen, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (2 seconden zelfontspanner + tijd voor belichting bij lamplicht). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, hoort u wel het geluid van de ontspanknop. Er wordt echter geen opname gemaakt. Bij het opklappen van de spiegel wordt de transportmodus voor 'enkele opnamen' ingeschakeld, ongeacht de huidige instelling van de transportmodus (enkel of continu). Als u de zelfontspanner gebruikt en de spiegel opklapt, wordt 2 sec. nadat u de spiegel opklapt en de ontspanknop helemaal indrukt de foto genomen. De spiegel wordt opgeklapt en wordt na 30 seconden automatisch weer neergeklapt. Wanneer u de ontspanknop opnieuw helemaal indrukt, gaat de spiegel weer omhoog. Voor het maken van foto's met een opgeklapte spiegel wordt het gebruik van de Remote Switch RS-80N3 of de Timer Remote Controller TC-80N3 (beide optioneel) aanbevolen.
97
ULCD-paneelverlichting Het LCD-paneel is voorzien van verlichting. Elke keer dat u op de knop drukt, wordt de verlichting van het LCD-paneel in- of uitgeschakeld. Gebruik de verlichting als u het LCD-paneel in het donker wilt lezen. (9) De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld nadat de opname is gemaakt. Als u een opnameknop indrukt of aan het programmakeuzewiel draait terwijl het LCD-paneel is verlicht, blijft de verlichting langer branden. Wanneer u bij een bulb-opname de ontspanknop volledig indrukt, wordt de verlichting van het LCD-paneel uitgeschakeld. U kunt de verlichting echter 6 sec. inschakelen door op de knop te drukken.
De oculairdop gebruiken Tijdens het gebruik van de zelfontspanner of van de afstandsbediening (optioneel) bedekt uw oog het oculair van de zoeker niet, en kan er verspreid licht in de zoeker doordringen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting op het moment van de opname. Gebruik in dergelijke gevallen de oculairdop (p. 21).
1
Verwijder de oculairdop. Duw de oculairdop van onderaf omhoog.
de oculairdop. 2 Bevestig Schuif de oculairdopafdekking in de desbetreffende gleuf naar beneden om deze te bevestigen.
98
3 Pieptoon uitzetten U kunt de pieptoon uitzetten zodat u deze niet hoort in een opnamemodus.
1
Selecteer [Pieptoon]. Draai het instelwiel <5> om [z Pieptoon] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
[Uit]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Uit] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
3 CF-kaartherinnering Hierdoor wordt voorkomen dat er opnamen worden gemaakt als er geen CFkaart in de camera zit. Deze instelling kan in alle opnamemodi worden gekozen.
1
Selecteer [Foto zonder CF]. Draai het instelwiel <5> om [z Foto zonder CF] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
[Uit]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Uit] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als [Uit] is ingesteld en u op de ontspanknop drukt terwijl er geen CF-kaart in de camera zit, wordt “no CF” (Geen CF-kaart) weergegeven in de zoeker en het LCD-paneel.
99
Flitsfotografie Met Speedlites uit de EX-serie Met de voor de EOS geschikte Speedlite-flitsers uit de EX-serie is flitsfotografie net zo eenvoudig als elke andere automatische belichtingsmodus. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie voor informatie over het gebruik ervan. De EOS 5D is een Type A-camera die compatibel is met alle Speedlites uit de EX-serie en die beschikt over onderstaande functies. • Automatische E-TTL II-flitsopname E-TTL II biedt meer controle over de flitsbelichting en betere informatie over de focusafstand van de lens, waardoor dit systeem nauwkeuriger is dan het vorige E-TTLsysteem voor automatische belichting (evaluatieve flitsmeting met voorflits). De camera kan automatische E-TTL II-flitsopnamen maken met elke Speedlite uit de EX-serie.
• High-speed flitssynchronisatie (FP-flits) Bij high-speed flitssynchronisatie (FP - focal-plane of brandpuntvlakflits) is het mogelijk om een flitssynchronisatie uit te voeren bij alle sluitertijden van 30 sec. tot 1/8000 sec.
• FE- (flitsbelichting) vergrendeling Druk op de knop op de camera om de flitsbelichting te vergrendelen op een bepaald deel van het onderwerp. Deze flitsbelichtingsvergrendeling komt overeen met de AE-vergrendeling. Richt het midden van de zoeker op het onderdeel van het onderwerp waar u een correcte belichting wenst en druk vervolgens op de knop . Zolang de flitsbelichtingsvergrendeling is geactiveerd, wordtweergegeven in de zoeker.
• Flitsbelichtingscompensatie Net als bij de gewone belichtingscompensatie kunt u ook een belichtingscompensatie voor flitslicht instellen. Op de camera kan de flitsbelichtingscompensatie worden ingesteld in ±2 stappen met tussenstappen van 1/3. Met Speedlites kunt u de flitsbelichtingscompensatie instellen in ±3 stappen met tussenstappen van 1/3.
• FEB (reeksopnamen met flitser) FEB komt overeen met AEB. (Uitsluitend met FEB-compatibele Speedlites.) Stel reeksopnamen met flitser in ±3 stappen met tussenstappen van 1/3. Wanneer FEB is geactiveerd, knippertin de zoeker. Bij flitsopnamen kunt u een flitsbelichtingscompensatie instellen door de knop in te drukken en aan het instelwiel <5> te draaien.
100
Flitsfotografie
• Draadloze E-TTL II-autoflits met meerdere Speedlites Net als bij de bedrade, meervoudige Speedlites, biedt E-TTL II draadloze autoflits met meerdere Speedlites alle bovengenoemde functies. Omdat hierbij geen verbindingskabels nodig zijn, is een meer flexibele en geavanceerde belichtingsopstelling mogelijk. (Alleen met Speedlites die geschikt zijn voor draadloos gebruik.)
TTL en A-TTL automatische Speedlite-flitsers Wanneer Speedlites met automatische TTL en A-TTL-flitsopnamen (de series EZ, E, EG, ML en TL) worden ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsopnamemodus, werkt de flitser alleen met volledig vermogen. Als u de opnamestand van de camera instelt op handmatig of op AE-diafragmaprioriteit, kunt u het diafragma aanpassen en de flitser gebruiken met volledig vermogen. De Speedlite blijft dan staan in de automatische TTL- of A-TTLflitsmodus. Wanneer u de 580EX of 550EX instelt op C.Fn-03-1 werkt de flits altijd met volledig vermogen, zelfs in de automatische TTLflitsmodus.
101
Flitsers van een ander merk gebruiken Synchronisatietijd De EOS 5D kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken op sluitertijden van 1/200 sec. of langzamer. Bij grote studioflitsers is de flitssynchronisatietijd 1/125 sec. of langzamer. Test de flitser om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert met de camera.
Pc-aansluitbus De pc-aansluitbus van de camera is geschikt voor aansluiting van flitsers via een synchronisatiesnoer. De pc-aansluitbus is voorzien van schroefdraad om te voorkomen dat het snoer per ongeluk losraakt. De pc-aansluitbus van de camera heeft geen polariteit. U kunt dus elk synchronisatiesnoer aansluiten, ongeacht de polariteit.
Als de camera wordt gebruikt met een flitser (met specifieke flitscontacten) of een flitsaccessoire van een ander merk, is het mogelijk dat de camera niet goed werkt. Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan die 250 V of meer nodig heeft. Plaats geen hoogspanningsflitser op de cameraschoen. Deze werkt mogelijk niet. Het is mogelijk om gelijktijdig een Speedlite op de cameraschoen en een andere flitser op de pc-aansluitbus aan te sluiten.
102
6
Opnameweergave In dit hoofdstuk worden opnameweergavehandelingen uitgelegd, zoals hoe vastgelegde opnamen kunnen
103
3 De kijktijd instellen U kunt instellen hoe lang de opname moet worden weergegeven op het LCD-scherm nadat deze is gemaakt. Als u wilt dat de camera de opname blijft weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de opname niet wilt laten weergeven, stelt u [Uit] in.
1
Selecteer [Kijktijd]. Draai het instelwiel <5> om [x Kijktijd] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
de gewenste kijktijd in. 2 StelDraai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als u op de knop drukt tijdens de kijktijd na de opname, kunt u het weergaveformaat wijzigen. Met de instelling [Vastzetten] wordt de opname weergegeven totdat u de ontspanknop half indrukt. Wanneer de functie Uitschakelen op een tijd is ingesteld, schakelt de camera automatisch uit wanneer de ingestelde tijd is verstreken. Tijdens de kijktijd voor enkele opnamen kunt u de weergegeven opname verwijderen door op de knopte drukken en [OK] te selecteren. Zie “Opnameweergave” (p. 107) voor het bekijken van opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
104
3 Opnamen automatisch roteren Verticale opnamen kunnen automatisch worden geroteerd zodat ze tijdens het afspelen rechtop worden weergegeven.
1
Selecteer [Beeldomkeren]. Draai het instelwiel <5> om [c Beeldomkeren] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
[Aan]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> en selecteer [Aan] en druk vervolgens op <0>.
een verticale opname. 3 Maak Als u de opname direct na het maken bekijkt, wordt het beeld niet verticaal op het LCD-scherm weergegeven.
weer. 4 GeefDrukdeopopname de knop <x>. X De verticale opname wordt verticaal weergegeven, zoals links afgebeeld.
Automatisch roteren werkt alleen als [Beeldomkeren] is ingesteld op [Aan]. De afbeeldingsrotatie werkt niet als de instelling [Beeldomkeren] tijdens het maken van de verticale opnamen op [Uit] staat. Wanneer een verticale opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt geroteerd. Wanneer u de cameraoriëntatie wijzigt van horizontaal in verticaal, maakt de oriëntatiesensor van de camera een zacht geluid. Dit is normaal en geen defect.
105
3 De LCD-helderheid instellen U kunt de helderheid van het LCD-scherm op vijf niveaus instellen.
1
Selecteer [LCD Helderheid]. Draai het instelwiel <5> om [c LCD Helderheid] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor het aanpassen van de helderheid wordt weergegeven.
de helderheid aan. 2 PasTerwijl u naar het grijze diagram links kijkt, draait u aan het instelwiel <5> om de helderheid aan te passen. Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
Als u de belichting van de opname wilt controleren, kijkt u naar het histogram (p. 109).
106
Opnameweergave Elke willekeurige opgeslagen afbeelding kan worden geselecteerd voor weergave. U kunt een enkele opname, opname-informatie, een index of een vergroting weergeven.
xWeergave enkele opname
1
Geef de opname weer. Druk op de knop <x>. X De laatst gemaakte opname wordt weergegeven op het LCD-scherm.
de opname. 2 Selecteer Als u de opnamen in omgekeerde volgorde wilt weergeven, draait u het instelwiel linksom. Als u de opnamen in chronologische volgorde wilt weergeven, draait u het instelwiel <5> rechtsom. Druk op de knop om naar een ander weergaveformaat te schakelen.
Weergave enkele opname (met basisinformatie)
Opname-informatie
Weergave enkele opname (geen opname-informatie)
Als u de weergave wilt beëindigen, drukt u op de knop <x>. Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld. Zelfs in andere weergaveformaten dan die van een enkele opname (indexweergave, vergrote weergave, enzovoort), kunt u op de knop drukken om de basisinformatie weer te geven of te verbergen. Na een continu-opname kunt u, terwijl er gegevens naar de CF-kaart worden geschreven (de lees-/schrijfindicator knippert), op de knop <x> drukken om de laatste opname weer te geven die naar de CF-kaart is geschreven. Draai aan het instelwiel <5> om de opname te selecteren. Als alle opnamen naar de CF-kaart zijn geschreven, kunnen ze op volgorde worden weergegeven.
107
Opnameweergave
Weergave met opname-informatie Afbeelding Originele verificatiegegevens van de opname opgeslagen Waarde flitsbelichtingscompensatie Opnametijd Opnamedatum Sluitertijd Nummer opnameweergave/ Totaal aantal opnamen Diafragma Wispreventie Waarde belichtingscompensatie Opnamekwaliteit
Bestandsnummer Histogram Kleurtemperatuur Kleurruimte Witbalans Witbalanscorrectie Opnamemodus ISO-waarde Lichtmeetmodus Zwart-wit Bestandsgrootte
Waarschuwing door markering Bij een afbeelding met opname-informatie worden eventuele overbelichte gedeelten knipperend weergegeven. Als u de details in de overbelichte gedeelten beter wilt kunnen zien, stelt u de belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en neemt u de foto opnieuw.
3 AF-punten weergeven Als [x AF-punten] in het menu is ingesteld op [Tonen], zal ook het AF-punt worden weergegeven op het scherm met opname-informatie. Als u de opname hebt gemaakt in de modus One-Shot AF, wordt het AF-punt weergegeven dat heeft scherpgesteld. Als u automatische AF-puntselectie hebt gebruikt, ziet u mogelijk meerdere AF-punten die hebben scherpgesteld. Als de opname werd gemaakt in de AI SERVO AF-modus, wordt het AF-punt weergegeven dat was geselecteerd. Als automatische AFpuntselectie werd gebruikt, worden de AF-punten weergegeven die werden gebruikt voor het scherpstellen. Als de opname werd gemaakt in de AI SERVO AF-modus met het middelste AFpunt en C.Fn-17-01 [AF punt activatie gebied: Uitgebreid] ingesteld, worden ook het middelste AF-punt en AF-hulppunten (p. 76) erboven en eronder weergegeven.
108
Opnameweergave
3 Histogram Bij de instelling [x Histogram] in het menu kunt u [Helder] of [RGB] selecteren.
Weergave [Helder]
Voorbeeldhistogrammen
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft het helderheidsniveau aan Donkere opname (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan. Hoe meer pixels er zijn aan de linkerkant, hoe Normale opname donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels er zijn aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te veel pixels aan de Heldere opname rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen tonen worden natuurgetrouw gereproduceerd. In het helderheidshistogram van de opname ziet u het belichtingspatroon en de toonweergave van het geheel.
Weergave [RGB] Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van de opname voor elke primaire kleur (RGB of rood, blauw en groen). De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor het helderheidsniveau van elke kleur zijn. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en gaan details verloren. Het RGB-histogram van een opname toont u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect.
109
Opnameweergave
H Indexweergave Er worden negen miniatuurafbeeldingen op het scherm weergegeven.
1
Stel de camera in voor opnameweergave. Druk op de knop <x>. X De laatst gemaakte opname wordt weergegeven op het LCD-scherm.
weer. 2 GeefDrukdeopindexafbeeldingen de knop . X De geselecteerde miniatuur wordt gemarkeerd met een groene rand.
de opname. 3 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om de groene rand te verschuiven.
Vanuit de indexweergave overschakelen naar een andere weergavemodus. Als u een enkele afbeelding wilt weergeven, drukt u op de knop <x>. Als de knop wordt ingedrukt, wordt er overgeschakeld naar de weergave van een enkele afbeelding. Als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt overgeschakeld naar de vergrote weergave.
Terwijl de index wordt weergegeven, drukt u op de knopen draait u het instelwiel <5> om negen opnamen vooruit of achteruit te springen. (p. 114)
110
Opnameweergave
u/yVergrote weergave Opnamen kunnen 1,5 tot 10 maal worden uitvergroot op het LCDscherm.
1
Geef opname weer. Geef de afbeelding alleen of met opname-informatie weer.
de afbeelding. 2 Vergroot Druk op de knop .
Vergroot gebied
X Eerst wordt het midden van de afbeelding vergroot. Om de vergroting te verhogen, moet de knop ingedrukt worden gehouden. Druk op de knop om de vergroting te reduceren. Houd de knop ingedrukt om de afbeelding te verkleinen tot de grootte van stap 1 is bereikt.
door de opname. 3 Schuif Schuif met <9> in elke willekeurige richting door de opname. Herhaal stap 2 en 3 om andere gedeelten van de afbeelding te vergroten. Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u op de knop <x>. Tijdens de vergrote weergave kunt u het instelwiel <6> of <5> draaien om de volgende of vorig opname met dezelfde vergroting en positie te bekijken. Met C.Fn-18-1 ingesteld, kunt u de knopingedrukt houden en op de knop of drukken om de opname te vergroten of te verkleinen.
111
Opnameweergave
3 Automatische opnameweergave (automatisch afspelen) U kunt de opnamen op de CF-kaart weergeven in een automatische diapresentatie. Elke opname wordt ongeveer 3 seconden weergegeven.
1
Selecteer [Autom. Afspelen]. Draai het instelwiel <5> om [x Autom. Afspelen] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor automatisch afspelen wordt weergegeven.
het automatisch afspelen. 2 Start X Nadat de tekst [Laden van beeld...] gedurende een aantal seconden is weergegeven, begint het automatisch afspelen. Om het automatisch afspelen te pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens de pauze wordt [ ] weergegeven links bovenaan de afbeelding. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met het automatisch afspelen.
afspelen. 3 StopDrukhetopautomatisch de knop <M> om het automatisch afspelen te stoppen en terug te keren naar het menu. Tijdens het automatisch afspelen werkt de automatische uitschakeling niet. De weergavetijd kan variëren. Deze is afhankelijk van de afbeelding. Tijdens het automatisch afspelen kunt u op de knop drukken om het weergaveformaat te wijzigen. Tijdens de pauze kunt u het instelwiel <5> draaien om een andere opname weer te geven.
112
Opnameweergave
3 Een afbeelding roteren U kunt een opname 90° of 270° rechtsom roteren. Opnamen worden dan in de correcte richting weergegeven als u ze bekijkt.
1
Selecteer [Roteren]. Draai het instelwiel <5> om [x Roteren] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het rotatiescherm verschijnt.
de afbeelding. 2 Roteer Draai aan het instelwiel <5> om de
Ð
afbeelding te kiezen en druk vervolgens op <0>. X Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de opname rechtsom gedraaid. Als u nog een afbeelding wilt roteren, herhaalt u stap 2. Als u de opname niet meer wilt roteren, drukt u op de knop <M>. U komt weer terug in het menu.
Als u voorafgaand aan het nemen van verticale afbeeldingen de optie [c Beeldomkeren] hebt ingesteld op [Aan] (p. 105), hoeft u de afbeeldingen niet meer op bovenstaande wijze te roteren. U kunt het beeld ook draaien als u na stap 1 het weergaveformaat hebt gewijzigd in weergave met opname-informatie, vergrote weergave of indexweergave.
113
COpnamesprong Bij de weergave van een enkele opname, van een opname met opnameinformatie, van een index of van een vergrote opname, kunt u vooruit of terug springen naar opnamen die op de CF-kaart zijn opgeslagen.
1 Geef de opname weer. naar de opnamesprong. 2 GaDruk op de knop. X De springbalk verschijnt onder in het scherm. Springbalk
vooruit of achteruit. 3 Spring Draai aan het instelwiel <5>. Als u opnamesprong wilt beëindigen, moet de knopworden ingedrukt. De springbalk verdwijnt dan. Draai aan het instelwiel <5> om de volgende of vorige opname te bekijken.
Enkele opname en informatie weergeven Tijdens het weergeven van een enkele opname en informatie kunt u de functie Opnamesprong gebruiken om bijvoorbeeld 10 of 100 opnamen over te slaan of naar een bepaalde datum of map te gaan. Bij stap 2 hierboven drukt u op de knopen vervolgens drukt u op <0> en draait u het instelwiel <5>. X De springmethode die wordt aangegeven op de springbalk verandert (p. 115). Druk op <0> om de springmethode te bevestigen. Draai het instelwiel <5> om te springen met de geselecteerde springmethode.
114
COpnamesprong
Springen tijdens weergave van enkele opname of van opnamen met opname-informatie Volgende 10 / Volgende 100 Draai het instelwiel <5> rechtsom om 10 of 100 opnamen vooruit te springen. Of draai het linksom om 10 of 100 opnamen terug te springen. Ga naar datum U kunt springen naar een opname die op een bepaalde datum is gemaakt. (Als er meerdere foto's zijn genomen op dezelfde datum, verspringt de weergave naar de eerste foto die werd genomen op die datum.) Draai het instelwiel <5> om naar de vorige of volgende datum te springen. Ga naar folder Per map verspringen. Draai het instelwiel <5> om naar de vorige of volgende map te springen. De eerste opname in de map wordt weergegeven. Opnamesprongen maken in de vergrote weergave Draai het instelwiel <5> linksom om tien opnamen achteruit te springen of draai het rechtsom om tien opnamen vooruit te springen. Tijdens het springen in de vergrote weergave blijven de vergrote positie en de vergroting gehandhaafd. Opnamesprongen maken in de indexweergave Draai het instelwiel <5> linksom om naar de vorige 9 opnamen te springen of rechtsom om naar de volgende 9 opnamen te springen.
Opnamesprong is ook mogelijk tijdens [Beveilig], [Roteren] en [Handmatige witbalans].
115
Opnamen op een tv bekijken Als u de camera op een televisie aansluit met de meegeleverde videokabel, kunt u de opnamen bekijken op een televisie. Schakel de camera en de tv altijd uit voordat u de camera aansluit of loskoppelt.
1
Video IN-aansluiting
Sluit de camera aan op de tv. Open het deksel van de aansluitbussen van de camera. Gebruik de meegeleverde videokabel om de aansluitbusvan de camera te verbinden met de VIDEO IN-aansluiting van uw tv. Steek de kabelstekker volledig in de aansluiting.
de tv aan en schakel de 2 Zet lijningang van de tv naar Video IN. de schakelaar <4> op <1> 3 Zet of <J>. op de knop <x>. 4 Druk X De opname wordt weergegeven op het tv-scherm. (Het LCD-scherm van de camera blijft leeg.) Als u klaar bent, zet u de schakelaar <4>op <2>, schakelt u de tv uit en ontkoppelt u de videokabel.
Als niet het juiste videosysteem is ingesteld, worden de afbeeldingen niet goed weergegeven. Stel het juiste videosysteem in met [c Video Systeem]. Afhankelijk van het tv-beeldscherm kunnen de vier hoeken donker lijken.
116
3 Opnamen beveiligen Voorkomt dat de opname per ongeluk wordt gewist.
1
Selecteer [Beveilig]. Draai het instelwiel <5> om [x Beveilig] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met beveiligingsinstellingen verschijnt.
de opname. 2 Beveilig Draai aan het instelwiel <5> om de
Pictogram wisbeveiliging
afbeelding te kiezen en druk vervolgens op <0>. X Als een afbeelding is beveiligd, verschijnt het pictogramonder de afbeelding. Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt maken, druk weer op de knop <0>. Het pictogram verdwijnt. Als u nog een afbeelding wilt beveiligen, herhaal dan stap 2. Als u de functie voor het beveiligen van afbeeldingen wilt afsluiten, drukt u op de knop <M>. U komt weer terug in het menu.
Als een afbeelding eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde afbeelding wilt wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen. Als u alle afbeeldingen wist (p. 119), blijven de beveiligde afbeeldingen bestaan. Dit is handig als u in één keer alle afbeeldingen wilt wissen die u niet nodig hebt. U kunt een afbeelding ook beveiligen als u na stap 1 het weergaveformaat hebt gewijzigd in weergave met opname-informatie, vergrote weergave of indexweergave.
117
LOpnamen wissen U kunt opnamen één voor één wissen, maar u kunt ook alle opnamen op een CF-kaart tegelijk wissen. Beveiligde opnamen worden niet gewist. Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden hersteld. Vergewis u ervan dat u de afbeelding niet meer nodig hebt voordat u deze wist. Om te voorkomen dat belangrijke afbeeldingen per ongeluk worden gewist, kunt u ze beveiligen.
Een opname wissen
1
Geef opname weer. Druk op de knop <x>.
de afbeelding die moet 2 Selecteer worden gewist. Draai aan het instelwiel <5> om de afbeelding te selecteren die moet worden gewist.
weer. 3 GeefDrukhetopwismenu de knop. X Het wismenu verschijnt onder in het scherm.
de afbeelding. 4 WisDraai het instelwiel <5> om [Wissen] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X De lees-/schrijfindicator knippert en de afbeelding wordt gewist. Als u nog andere opnamen wilt selecteren, herhaalt u stap 2 t/m 4.
118
LOpnamen wissen
Alle afbeeldingen wissen weer. 1 GeefDrukopname op de knop <x>. weer. 2 GeefDrukhetopwismenu de knop. X Het wismenu verschijnt onder in het scherm.
[Alle]. 3 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> om [Alle] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Er verschijnt een bevestigingsvenster.
de afbeeldingen. 4 WisDraai aan het instelwiel <5> en selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. X Alle niet-beveiligde afbeeldingen worden gewist. U kunt het wissen van de afbeeldingen nog annuleren door tijdens het wissen op <0> te drukken.
Na een continu-opname kunt u, terwijl er gegevens naar de CF-kaart worden geschreven (de lees-/schrijfindicator knippert) op de knop <x> en vervolgens op de knopdrukken om de weergegeven opname of alle opnamen te wissen. Als u [Alle] selecteert en op de knop <0> drukt, worden de opnamen gewist die zijn opgeslagen tijdens de continu-opname (inclusief nog niet bewerkte opnamen), en worden ook alle opnamen op de CF-kaart gewist.
119
3 De CF-kaart formatteren Formatteer de CF-kaart voordat u deze in de camera gaat gebruiken. Door het formatteren van een CF-kaart wordt alle informatie op de kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen worden verwijderd, dus controleer of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Zet de opnamen indien nodig over naar een pc voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Formatteren]. Draai het instelwiel <5> om [c Formatteren] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Er verschijnt een bevestigingsvenster.
de CF-kaart. 2 Formatteer Draai aan het instelwiel <5> en selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. X De CF-kaart wordt geformatteerd (geïnitialiseerd). X Wanneer de kaart is geformatteerd, keert u terug naar het menu. Een CF-kaart die met een andere camera of computer is geformatteerd, werkt mogelijk niet met deze camera. In dit geval formatteert u de kaart eerst met de camera. Dan werkt hij misschien wel. De capaciteit van de CF-kaart die op het scherm wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
“Err CF” Als er “Err CF” (CF-fout) op het LCD-paneel wordt weergegeven, duidt dit op een probleem met de CF-kaart waardoor de afbeeldinggegevens niet kunnen worden opgenomen of gelezen. Gebruik een andere CF-kaart. Als u beschikt over een CF-kaartlezer die de CF-kaart kan lezen, kunt u deze gebruiken om alle afbeeldingen van de kaart over te zetten naar een pc. Formatteer de CF-kaart zodra u alle afbeeldingen hebt overgezet naar een pc. De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
120
7
Rechtstreeks afdrukken vanaf de camera U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en de opnamen in de CF-kaart afdrukken. De camera ondersteunt direct afdrukken op printers die compatibel zijn met “<w> PictBridge”, Canon “ CP Direct” en Canon “<S> Bubble Jet Direct”.
121
Symbolen en afspraken die in dit hoofdstuk worden gebruikt Dit hoofdstuk bevat informatie omtrent de procedures voor verschillende typen printers. Nadat u “Het afdrukken voorbereiden” op de volgende pagina hebt doorgenomen, volgt u de instructies die van toepassing zijn voor uw printer op de betreffende pagina's.
Canon CP-printer
Canon PIXMA/DS/BJ printer
Compatibel met PictBridge
wPictBridge of
wPictBridge
ACP Direct
Alleen compatibel met Bubble Jet Direct
SBubble Jet Direct
Niet-Canonprinter
Compatibel met PictBridge
wPictBridge
Het afdrukken voorbereiden: Pagina 123 - 125
w Pagina 126 - 133 A
Pagina 126 - 133
Pagina 137 - 139 Pagina 126 - 133
Pagina 134 - 136
Website Canon PictBridge De website verschaft meer informatie over het gebruik van uw Canoncamera met verschillende printers, bijvoorbeeld welk papiertype u het beste kunt gebruiken. http://canon.com/pictbridge/
122
Het afdrukken voorbereiden U voert de procedure voor rechtstreeks afdrukken helemaal uit via het LCD-scherm van uw camera.
De camera instellen
1
Selecteer [Communicatie]. Draai het instelwiel <5> om [c Communicatie] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
[Print/PTP]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Print/ PTP] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als u de camera aansluit op de computer, stelt u [Communicatie] in op [PC verb.]. Overdracht tussen de camera en de pc werkt niet met de instelling [Print/PTP]. Voor rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) te gebruiken om de camera aan te sluiten.
De camera op de printer aansluiten
1
Zet de schakelaar <4> van de camera op <2>.
de printer. 2 Installeer Raadpleeg de handleiding van de printer voor meer informatie.
123
Het afdrukken voorbereiden
de camera op de printer aan. 3 SluitRaadpleeg de tabel (Printers en kabels) hieronder om de juiste kabel te selecteren om de camera aan te sluiten op de printer. Printers en kabels Compatibiliteit printer
w w A w S A S
Geschikte kabel
Alleen PictBridge PictBridge en CP Direct
Met de camera meegeleverde kabel Aan beide kanten van de stekker staat het pictogram.
PictBridge en Bubble Jet Direct Alleen CP Direct Alleen Bubble Jet Direct
Met de printer meegeleverde kabel Op slechts één stekker staat het pictogram.
Als u de stekker van de kabel in de aansluitbusvan de camera steekt, moet het pictogram van de stekker naar de voorzijde van de camera wijzen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer om deze aan te sluiten.
4 Schakel de printer in. de schakelaar <4> van de 5 Zet camera op <1> of <J>. X Sommige printers kunnen een pieptoon laten horen.
124
Het afdrukken voorbereiden
wPictBridge
ACP Direct
SBubble Jet Direct
weer. 6 GeefDrukdeopopname de knop <x>. X De opname en het printerpictogram <w>, of <S> als indicatie van de printerverbinding worden weergegeven. X Het lampje van de knopzal blauw oplichten. De procedure verschilt afhankelijk van het weergegeven pictogram. Zie de desbetreffende pagina’s verderop. Pictogram
Referentiepagina's
w
126 - 133, 142
A S
134 - 136, 142 137 - 139, 142
RAW-afbeeldingen zijn niet geschikt voor rechtstreeks afdrukken. Als de camera op een batterij werkt, dient deze volledig te zijn opgeladen. Controleer het batterijniveau regelmatig terwijl u rechtstreeks afdrukt. Als u in stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de PictBridge-printer. Om erachter te komen wat er mis is, voert u de volgende handelingen uit: Druk op de knop <x> om de opname weer te geven en volg de onderstaande stappen. 1. Druk op <0>. 2. Selecteer [Print] op het scherm met afdrukinstellingen. Het foutbericht wordt weergegeven op het LCD-scherm. Zie “Foutberichten” op pagina 133. Schakel de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Houd de kabel vast bij de stekker als u deze verwijdert, niet aan het snoer. Gebruik uitsluitend de speciale interfacekabel wanneer u de camera aansluit op de printer. Verwijder de kabel niet tijdens het rechtstreeks afdrukken.
125
wAfdrukken met PictBridge De instellingsopties variëren afhankelijk van de printer. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie. Pictogram aangesloten printer
1
Selecteer de opname die moet worden afgedrukt. Controleer of linksboven op het LCDscherm het pictogram <w> wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de afbeelding te selecteren die moet worden afgedrukt.
op <0>. 2 Druk X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt. Scherm met afdrukinstellingen
Stel hier de afdrukeffecten in. Schakel hier het afdrukken van de datum of het bestandsnummer in of uit. Stel hier het aantal exemplaren in dat moet worden afgedrukt. Stel hier het afstelgebied in (bijsnijden). Stel hier het papierformaat, het -type en de -indeling in. Ga terug naar het scherm uit stap 1. Start hier het afdrukken.
Het papierformaat, het papiertype en de pagina-indeling die u zojuist hebt ingesteld, worden weergegeven. * Afhankelijk van het type printer zijn het afdrukken van de datum en het bestandsnummer, bijsnijden en andere instellingen mogelijk niet beschikbaar.
[Papier inst.]. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Papier inst.] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met de papierinstellingen wordt weergegeven.
126
wAfdrukken met PictBridge
Het papierformaat instellen Draai het instelwiel <5> om het papierformaat te selecteren dat in de printer is geplaatst en druk op <0>. X Het scherm met de papiertypen verschijnt.
YPapiertype instellen Draai het instelwiel <5> om het papiertype te selecteren dat in de printer is geplaatst en druk op <0>. X Het scherm voor pagina-indeling verschijnt.
Papiertypen Als u een Canon PIXMA/DS/BJ-printer gebruikt met Canon-papier, dient u de papiertypen als volgt in te stellen: Photo Paper Plus Glossy
Photo
Photo Paper Pro
Fast Photo
Fine Art Paper
Fine Art
Photo Paper Plus Glossy
Standaard
Als u een printer gebruikt die niet van Canon is, dient u de instructiehandleiding bij de printer te raadplegen.
ULayout instellen Draai het instelwiel <5> om de gewenste layout te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
127
wAfdrukken met PictBridge
Pagina-indeling Randloos Randen Randen c xx-plus
20-plusc 35-plusp
Standaard
De afdruk heeft geen witte randen. Als uw printer niet kan afdrukken zonder randen, wordt de afdruk met randen afgedrukt. Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de afbeelding. De opnamegegevens* worden bij afdrukken van het formaat 9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier. Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 exemplaren van dezelfde afbeelding op één vel af te drukken. Op papier van A4-/Letter-formaat worden 20 of 35 miniatuurafbeeldingen van de opnamen afgedrukt op basis van DPOF. Bij [20-plusc] worden de opnamegegevens* afgedrukt naast elke miniatuurafbeelding en worden het bestandsnummer en de datum** afgedrukt onder elke miniatuurafbeelding. Bij [35-plus p] worden het bestandsnummer en de datum** afgedrukt onder de miniatuurafbeeldingen. Met een Canon-printer wordt de afbeelding zonder randen afgedrukt.
* Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, lensnaam, opnamemodus, sluitertijd, diafragma, mate van belichtingscompensatie, ISO-waarde, witbalans, enz. afgedrukt. ** Dit hangt af van de instelling van de optie voor het afdrukken van datum/ bestandsnummer die is ingesteld in stap 5.
de afdrukeffecten in. 4 StelStelhier de gewenste afdrukeffecten in. Als u geen afdrukeffecten hoeft in te stellen, gaat u naar stap 5 op pagina 132. Draai aan het instelwiel <5> om het item rechtsboven in het scherm te selecteren (zie de afbeelding links) en druk vervolgens op <0>. Draai dan het instelwiel <5> om het gewenste afdrukeffect te selecteren en druk vervolgens op <0>. Afdrukeffecten (Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat sommige items niet worden weergegeven.) EUit EAan EVivid Z/W Koele toon Warme toon zNatuurlijk zNatuurl. M
128
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als die voor de instelling "Aan". Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd. De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de standaardkleur van de printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt voor het maken van automatische correcties. De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor levendige blauwe en groene tinten. Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit waarbij zwart echt zwart is. Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten. Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten. Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd en de natuurlijke kleur en het natuurlijke contrast van de opname worden gebruikt. De afdrukkenmerken zijn dezelfde als die voor de instelling "Natuurlijk". Met deze instelling kunnen er echter subtiele aanpassingen worden gemaakt voor het afdrukken.
wAfdrukken met PictBridge
Afdrukeffecten aanpassen Selecteer het item zoals beschreven in stap 4. Druk op de knopzodra wordt weergegeven. U kunt vervolgens de parameters instellen voor subtiele aanpassingen. De parameters die kunnen worden aangepast voor het geselecteerde item worden in de onderstaande tabel weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om het aan te passen item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Aanpassingen voor het afdrukken (k: Aanpasbaar) Uit / Aan / Vivid / Natuurlijk
Natuurl. M
Z/W / Koele toon / warme toon
Helderheid
k
k
k
Levels aanpassen
–
k
k
k Verhelderen
k
k
k
Rode ogen co.
k
k
k
k
k
Item
Contrast Detail Verzadiging inst. Kleurtoon Kleurbalans
–
k k
–
k
Nadat u subtiele aanpassingen hebt gemaakt voor het afdrukeffect, kunt u stap 4 opnieuw uitvoeren om de instelling van het afdrukeffect te wijzigen. De aangepaste instellingen worden dan teruggezet op de
Wanneer [Standaard] is geselecteerd, kunnen de aanpassingen voor het
129
wAfdrukken met PictBridge
[Helderheid] Draai aan het instelwiel <5> om de aanpassing te maken en druk vervolgens op <0>.
[Levels aanp.] Draai aan het instelwiel <5> om het aan te passen item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Selecteer [Manual] en druk op <0>. Het scherm Levels aanp. wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de schaduwen (zwarte gedeelten) binnen 0 tot 127 aan te passen. Druk op de knop. Draai aan het instelwiel <5> om de lichtste gedeelten (witte gedeelten) binnen 128 tot 255 aan te passen. Druk op <0> om af te sluiten. Het vorige scherm wordt opnieuw weergegeven. Wanneer Rechtstreeks afdrukken met DPOF (pag.149) is geselecteerd, kan [Manual] niet worden geselecteerd.
[k Verhelderen] [Rode ogen co.] Draai aan het instelwiel <5>, selecteer [Uit] of [Aan] en druk vervolgens op <0>.
130
wAfdrukken met PictBridge
Detailinstellingen van afdrukeffecten Selecteer [Detail inst.] en druk vervolgens op <0>. Het scherm Detail inst. verschijnt. Draai aan het instelwiel <5> om het aan te passen item te selecteren en druk vervolgens op <0>. [Contrast] [Verzadiging] [Kleurtoon] Draai aan het instelwiel <5> om het niveau aan te passen en druk vervolgens op <0>.
[Kleurbalans] Druk <9> naar boven, naar beneden, naar links of naar rechts om het puntje " " op het scherm naar de gewenste positie te verplaatsen. B staat voor blauw, A is amber, M is magenta en G is groen. De kleurbalans verschuift in de desbetreffende richting. Linksboven in het scherm worden onder “SHIFT” de richting van de kleurbalans en de mate van correctie aangegeven. Druk op <0> om af te sluiten. Het vorige scherm wordt opnieuw weergegeven. Nadat u de detailinstellingen van de afdrukeffecten hebt ingesteld, drukt u op de knop <M> en gaat u vervolgens naar stap 5. Als u [Wis alles] selecteert, worden alle aangepaste instellingen teruggezet
131
wAfdrukken met PictBridge
4
het afdrukken van de datum 5 Stel en het bestandsnummer in. Stel deze in zoals u dit wenst. Draai aan het instelwiel <5> om het veld naast het pictogram te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
aantal exemplaren in. 6 StelStelhetdeze in zoals u dit wenst. Draai aan het instelwiel <5> om het veld naast het pictogramte selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om het aantal exemplaren in te stellen en druk vervolgens op <0>. Zie pagina 140 voor informatie over bijsnijden.
7 StartDraaihethetafdrukken. instelwiel <5> om [Print] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het afdrukken wordt gestart. X Tijdens het afdrukken knippert het blauwe lampje van de knop. Wanneer het afdrukken is voltooid, gaat het scherm terug naar stap 1. Als u het printen wilt stoppen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt weergegeven en draait u vervolgens aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en drukt u op <0>.
132
wAfdrukken met PictBridge
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit van de afbeelding, kan het even duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd. De instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties bevat de standaardinstellingen van de printer zoals deze zijn ingesteld door de fabrikant van de printer. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de [Standaard]-instellingen.
Printerfouten Als u een printerfout (geen inkt, geen papier, enz.) oplost en [Doorgaan] selecteert om het afdrukken te hervatten maar dit niet lukt, bedient u de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
Foutberichten Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Druk op <0> om het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor informatie over het oplossen van een afdrukfout. Papierfout Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst. Inktfout De inkt in de printer is op of de afvaltank is vol. Hardwarefout Controleer of er andere problemen met de printer zijn behalve papierstoringen en problemen met de inkt. Bestandsfout De geselecteerde afbeelding kan niet worden afgedrukt via PictBridge. Afbeeldingen die met een andere camera zijn gemaakt of afbeeldingen die met een computer zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
133
AAfdrukken met CP Direct Pictogram aangesloten printer
1
Selecteer de opname die moet worden afgedrukt. Controleer of linksboven op het LCDscherm het pictogram wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de afbeelding te selecteren die moet worden afgedrukt.
op <0>. 2 Druk X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt. Scherm met afdrukinstellingen Stel hier het aantal exemplaren in dat moet worden afgedrukt. Stel hier het afstelgebied in (bijsnijden). Stel de afdrukstijl in. Terug naar stap 1. Start hier het afdrukken. De afdrukinstellingen worden weergegeven.is het pictogram voor de datum.
[Stijl]. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor afdrukstijl verschijnt.
134
AAfdrukken met CP Direct
[Beeld]
opties in zoals gewenst. 4 StelStelde[Beeld], [Randen] en [Datum] in zoals gewenst.
[Randen]
[Datum]
Draai aan het instelwiel <5> om het menu-item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Wanneer u papier van fotoformaat gebruikt, kunt u [Beeld] selecteren. Als u [Meerdere] selecteert, worden acht kleine afbeeldingen van dezelfde foto afgedrukt. Controleer de instellingen [Randen] en [Datum] en stel deze in indien nodig. Als u klaar bent, drukt u op de knop <M> om terug te keren naar het scherm met afdrukinstellingen.
exemplaren in. 5 StelStelhetditaantal in zoals u wenst. Draai het instelwiel <5> om [copien] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om het aantal exemplaren in te stellen en druk vervolgens op <0>. U kunt een aantal instellen van 1 tot 99.
135
AAfdrukken met CP Direct
instelling voor afstellen in. 6 StelSteldedeze in zoals u dit wenst. Zie pagina 140 voor informatie over bijsnijden.
7 StartDraaihethetafdrukken. instelwiel <5> om [Print] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het afdrukken wordt gestart. Wanneer het afdrukken is voltooid, gaat het scherm terug naar stap 1. Als u het printen wilt stoppen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt weergegeven en draait u vervolgens aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en drukt u op <0>.
De datum kan licht zijn als deze is afgedrukt op een heldere achtergrond of rand. Als [Meerdere] is geselecteerd, zijn [Randen] en [Datum] niet beschikbaar. [Randloos] wordt ingesteld en [Datum] wordt ingesteld op [Uit]. De vier randen van de afbeelding worden afgesneden. Als de optie [Datum] is ingesteld op [Aan], verschijnt de datum die bij de afbeelding is opgeslagen op de afdruk. De datum verschijnt rechtsonder op de afbeelding. Als u [Stop] selecteert terwijl u slechts één foto afdrukt, stopt het afdrukken niet totdat deze foto helemaal is afgedrukt. Wanneer meerdere afbeeldingen worden afgedrukt, stopt het afdrukken nadat de huidige afdruk is voltooid. Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Selecteer [Stop] of [Doorgaan] (nadat u het probleem hebt opgelost). Als [Doorgaan] niet wordt weergegeven, selecteert u [Stop].
136
SAfdrukken met Bubble Jet Direct Pictogram aangesloten printer
1
Selecteer de opname die moet worden afgedrukt. Controleer of linksboven op het LCDscherm het pictogram <S> wordt weergegeven. Draai aan het instelwiel <5> om de afbeelding te selecteren die moet worden afgedrukt.
op <0>. 2 Druk X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt. Scherm met afdrukinstellingen Stel hier het aantal exemplaren in dat moet worden afgedrukt. Stel hier het afstelgebied in (bijsnijden). Stel de afdrukstijl in. Terug naar stap 1. Start hier het afdrukken. De afdrukinstellingen worden weergegeven.is het pictogram voor de datum.
[Stijl]. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm voor afdrukstijl verschijnt.
137
SAfdrukken met Bubble Jet Direct
[Papier]
[Randen]
[Datum]
de opties in zoals gewenst. 4 StelDraai aan het instelwiel <5> om het menu-item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. [Papier] is het formaat van het papier dat in de printer ligt. Controleer de instellingen [Randen] en [Datum] en stel deze in indien nodig. Als u klaar bent, drukt u op de knop <M> om terug te keren naar het scherm met afdrukinstellingen.
exemplaren in. 5 StelStelhetditaantal in zoals u wenst. Draai het instelwiel <5> om [copien] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai het instelwiel <5> om het aantal exemplaren in te stellen en druk vervolgens op <0>. U kunt een aantal instellen van 1 tot 99.
instelling voor afstellen in. 6 StelSteldedeze in zoals u dit wenst. Zie pagina 140 voor informatie over bijsnijden.
138
SAfdrukken met Bubble Jet Direct
7 StartDraaihethetafdrukken. instelwiel <5> om [Print] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het afdrukken wordt gestart. Wanneer het afdrukken is voltooid, gaat het scherm terug naar stap 1. Als u het printen wilt stoppen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt weergegeven en draait u vervolgens aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en drukt u op <0>.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt; dit hangt af van de printer. Als de optie [Datum] is ingesteld op [Aan], verschijnt de datum die bij de afbeelding is opgeslagen op de afdruk. De datum verschijnt rechtsonder op de afbeelding. Als u [Stop] selecteert tijdens het afdrukken, wordt het afdrukken van de huidige foto stopgezet en het papier uitgevoerd. Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Selecteer [Stop] of [Doorgaan]. Als u [Doorgaan] selecteert en de printer hervat het afdrukken niet, zal deze het afdrukken automatisch hervatten zodra u het probleem hebt opgelost. Als u gebruikmaakt van een BJ-printer met bedieningspaneel, wordt het foutnummer weergegeven zodra er zich een fout voordoet. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de BJ-printer voor het oplossen van problemen.
139
Het afstellen instellen U kunt de afbeelding bijsnijden en alleen het bijgesneden gedeelte afdrukken alsof de afbeelding opnieuw is samengesteld. Snijd de afbeelding bij vlak voordat u deze afdrukt. Als u eerst het bijsnijden instelt en vervolgens de afdrukinstellingen, is het mogelijk dat u het bijsnijden opnieuw moet instellen.
1
Selecteer [Afstellen]. Draai het wiel <5> om [Afstellen] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het afstelscherm verschijnt.
opname af. 2 StelHetdegedeelte van de opname dat binnen het afstelframe valt, wordt afgedrukt. De keuzebalk verdwijnt wanneer u een afbeelding afstelt. Deze verschijnt weer nadat de camera 5 seconden niet is gebruikt.
De grootte van het afstelframe wijzigen Als u op de knop of drukt, wijzigt u de grootte van het afstelframe. Hoe kleiner het afstelframe, hoe meer de afbeelding wordt vergroot.
Het afstelframe verplaatsen Schuif met <9> in elke willekeurige richting door de opname. Verplaats het afstelframe totdat het gewenste gebied of de gewenste samenstelling wordt weergegeven.
Het frame roteren Met de knop schakelt u tussen de verticale en horizontale stand van het afstelframe. U kunt een horizontale afbeelding bijvoorbeeld als verticale afbeelding afdrukken.
140
Het afstellen instellen
Het gedeelte van de opname dat moeten worden afgedrukt
af. 3 SluitDrukhetopmenu <0>. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer. X Linksboven ziet u het bijgesneden gedeelte van de opname dat zal worden afgedrukt.
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt aangegeven. Hoe kleiner u het afstelframe maakt, hoe korreliger de foto eruit zal zien. Bij een korrelige opname wordt het afstelframe rood. Kijk op het LCD-scherm van de camera als u de opname bijsnijdt. Als u de opname bekijkt op een TV-scherm is het mogelijk dat het afstelframe niet correct wordt weergegeven. De vorm van het afstelframe is afhankelijk van de instellingen bij [Papierinstellingen], [Beeld] / [Papier], [Paginaindeling] en [Randen].
141
Eenvoudig afdrukken Wanneer u rechtstreeks vanaf uw camera afdrukt naar uw printer, worden de afdrukinstellingen opgeslagen in uw camera. Om dezelfde instellingen opnieuw te gebruiken, volgt u de onderstaande stappen.
1
Sluit de camera aan op een printer en bereid het afdrukken voor.
de opnamen weer en 2 Geef selecteer de opnamen die u wilt afdrukken. Druk op de knop, die blauw 3 oplicht. X Het blauwe lampje knippert en het afdrukken start.
In de modus voor eenvoudig afdrukken kan maar één foto tegelijk worden afgedrukt. In de modus voor eenvoudig afdrukken is bijsnijden niet mogelijk. Met C.Fn-18-1 is afdrukken niet mogelijk met behulp van de knop.
142
8
DPOF: Digital Print Order Format Met DPOF (digitaal printvolgordeformaat) kunt u de camera gebruiken om aan te geven welke en hoeveel opnamen van de CF-kaart moeten worden afgedrukt. Deze functie is heel handig voor het maken van afdrukken met een DPOF-compatibele printer of fotolab. DPOF DPOF (Digital Print Order Format) is een standaard voor het vastleggen van afdrukinstructies op de CF-kaart. Deze standaard is bestemd voor opnamen die zijn gemaakt met een digitale camera. U kunt aangeven welke foto’s en hoeveel exemplaren u wilt afdrukken. Wat u zoal kunt doen met een DPOF-compatibele digitale camera: Door een CF-kaart in de DPOF-compatibele printer te plaatsen, kunt u afdrukken maken zoals opgegeven. Printers die direct vanaf de camera kunnen afdrukken, kunnen de opnamen afdrukken zoals gespecificeerd door DPOF. Wanneer u afdrukken aanvraagt bij een fotolab, hoeft u geen formulier in te vullen met de gewenste nummers en aantallen.
143
3 Afdrukopties Afdrukinstellingen Stel het afdruktype, de datum en het bestandsnummer in. De afdrukinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt. (Deze kunnen niet afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Print Opties]. Draai het instelwiel <5> om [xPrint Opties] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met afdrukopties verschijnt.
[Stel in]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> en selecteer [Stel in] en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt.
opties in zoals gewenst. 3 StelStelde[Afdruktype], [Datum] en [File No.] in. Draai aan het instelwiel <5> om het menu-item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. [Afdruktype]
144
[Datum]
[File No.]
3 Afdrukopties
K Afdruktype
Standaard
Er wordt één afbeelding afgedrukt.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt.
K L
Beide
Zowel de standaard- als de indexafdrukken worden afgedrukt.
Datum
Aan Uit
[Aan] - de datum van de afbeelding wordt op de afdruk weergegeven.
File No.
Aan Uit
[Aan] - het bestandsnummer van de afbeelding wordt op de afdruk weergegeven.
4
Sluit het menu af. Druk op de knop <M>. X Het scherm met afdrukopties verschijnt weer. Selecteer vervolgens [Opdracht] of [Alle] om aan te geven welke afbeeldingen moeten worden afgedrukt.
RAW-afbeeldingen kunnen niet worden geselecteerd om af te drukken. Mogelijk worden de datum en het bestandsnummer niet afgedrukt terwijl [Datum] en [File No.] wel zijn ingesteld op [Aan]. Dit is afhankelijk van de instelling van het afdruktype en van het printertype. Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen de [Datum] en het [File No.] niet beide op [Aan] worden ingesteld. Wanneer u afdrukt met DPOF moet u de CF-kaart gebruiken waarvan de afdrukopties zijn ingesteld. U kunt niet zomaar afbeeldingen van de CF-kaart halen en proberen deze af te drukken. Mogelijk kunnen sommige DPOF-compatibele printers en fotolabs de foto’s niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. In dat geval raadpleegt u de instructiehandleiding van uw printer. Of neem contact op met uw fotolab en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken aanvraagt. Plaats geen CF-kaart in de camera waarop opnamen staan die zijn genomen met een andere camera, om hiermee afdrukken te maken. De opnamen die zijn opgegeven voor het maken van afdrukken kunnen onbedoeld worden overschreven. Afhankelijk van de bestandsindeling van de opnamen, kan afdrukken onmogelijk zijn.
145
3 Afdrukopties
Afzonderlijke afbeeldingen selecteren voor afdrukken
1
Selecteer [Opdracht]. Draai aan het instelwiel <5> en selecteer [Opdracht] en druk vervolgens op <0>. X Het opdrachtscherm verschijnt.
de opname die moet 2 Selecteer worden afgedrukt. Draai aan het instelwiel <5> om de afbeelding te selecteren die moet worden afgedrukt. Druk op de knop voor een weergave van drie afbeeldingen. Als u wilt terugkeren naar de weergave van een enkele afbeelding drukt u op de knop . Weergave met drie afbeeldingen
afdrukopdracht. 3 GeefDe de afdrukopdracht verschilt afhankelijk van de instelling [Afdruktype] (p. 144). Voor [Standaard] en [Beide] Voor standaardafdrukken kunt u voor elke afbeelding het aantal instellen (maximaal 99). Druk op <0> en draai vervolgens aan het instelwiel <5> om het aantal afdrukken te selecteren. Druk vervolgens op <0>.
146
3 Afdrukopties
Voor [Index] Als u de afbeelding wilt opnemen in de indexprint, schakelt u het selectievakje <X> in. Wilt u dit niet, schakel dan het vakje niet in. Druk op <0> om het selectievakje in te schakelen <X> of druk nog een keer op <0> om het vakje uit te schakelen. Als u nog andere afbeeldingen wilt selecteren, herhaalt u stappen 2 en 3. U kunt maximaal 998 afbeeldingen selecteren.
4
Sluit het menu af. Druk op de knop <M>. X Het scherm met afdrukopties verschijnt weer. Druk nogmaals op de knop <M> om de afdrukopdracht op te slaan op de CF-kaart. U komt weer terug in het menu.
147
3 Afdrukopties
Alle afbeeldingen selecteren De afdrukopdracht kan ook worden ingesteld of geannuleerd voor alle afbeeldingen op de CF-kaart. Voor alle standaardafbeeldingen wordt één afdruk op standaardformaat aangevraagd. Als u de procedure “Afzonderlijke afbeeldingen selecteren” volgt en vervolgens de procedure “Alle afbeeldingen selecteren”, verandert de afdrukopdracht naar “Alle afbeeldingen”.
1
Selecteer [Alle]. Draai aan het instelwiel <5> om [Alle] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Alle verschijnt.
[Markeer alles]. 2 Selecteer Draai aan het instelwiel <5> en selecteer [Markeer alles] en druk vervolgens op <0>. X Voor alle afbeeldingen wordt één afdruk gespecificeerd, waarna het scherm met afdrukopties weer verschijnt. Als u [Wis alles] selecteert, worden alle voor afdrukken geselecteerde afbeeldingen weer gedeselecteerd. Als u [Stop] selecteert, verschijnt het scherm met afdrukopties weer.
het menu af. 3 SluitIn het scherm met afdrukopties drukt u op de knop <M>. X De instellingen worden opgeslagen op de CF-kaart en het menu verschijnt weer. RAW-afbeeldingen kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken, zelfs wanneer u “Markeer alles” instelt. Als u een PictBridge-printer gebruikt, drukt u maximaal 500 afbeeldingen af per afdrukopdracht. Als u er meer opgeeft, worden mogelijk niet alle afbeeldingen afgedrukt.
148
3 Rechtstreeks afdrukken met DPOF Met een printer die compatibel is met rechtstreeks afdrukken, kunt u gemakkelijk afbeeldingen afdrukken met DPOF.
1
Bereid het afdrukken voor. Zie “De camera instellen” (stappen 1 en 2) en “De camera op de printer aansluiten” (stappen 1 tot 5) op pagina 123 tot en met 124.
[Print Opties]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [xPrint Opties] te selecteren en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met afdrukopties verschijnt.
[Print]. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [Print] te selecteren en druk vervolgens op <0>. [Print] wordt alleen weergegeven als de camera is aangesloten op een printer en het mogelijk is om af te drukken. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt.
wPictBridge
4 Stel de afdrukopties in. ACP Direct
SBubble Jet Direct
wPictBridge Stel [Papier inst.] en afdrukeffecten <E> in. (p. 126)
149
3 Rechtstreeks afdrukken met DPOF
ACP Direct / SBubble Jet Direct Stel [Stijl] in. (p. 134/137)
5 StartDraaihetaanafdrukken. het instelwiel <5> en selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. X Het afdrukken wordt gestart. Als u het printen wilt stoppen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt weergegeven en draait u vervolgens aan het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en drukt u op <0>. Als u een PictBridge- of Bubble Jet Direct-printer gebruikt, dient u het papierformaat in te stellen. Met PictBridge kan het bestandsnummer, afhankelijk van de printer, niet worden afgedrukt. Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt; dit hangt af van de printer. De datum kan er licht uitzien als deze is afgedrukt op een heldere achtergrond of rand. Als in CP Direct [Afdruktype] is ingesteld op [Index], worden de afbeeldingen afgedrukt op één indexblad in de volgende hoeveelheden: • formaat creditcard: 20 afbeeldingen • formaat 9 x 13 cm: 42 afbeeldingen • formaat 10 x 14,8 cm: 63 afbeeldingen Raadpleeg de instructiehandleiding bij de BJ-printer voor informatie over het aantal indexafbeeldingen in Bubble Jet Direct. Als u het afdrukken hebt stopgezet en de resterende afbeeldingen nog wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het afdrukken stopzet en een van de volgende situaties zich voordoet: • Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdrukopties gewijzigd. • Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afbeelding gewist die moest worden afgedrukt. • In het geval van indexafdrukken met CP Direct hebt u de papiercassette gewijzigd voordat u het afdrukken hervatte. • In het geval van indexafdrukken met PictBridge hebt u de papierinstellingen gewijzigd voordat u het afdrukken hervatte. • Toen u met afdrukken stopte, was de resterende opslagcapaciteit van de CF-kaart te klein. Zie pagina 133 voor afdrukproblemen in PictBridge, pagina 136 voor CP Direct of pagina 139 voor Bubble Jet Direct.
150
9
Camera aanpassen aan uw eigen voorkeuren De huidige camera-instellingen kunnen worden opgeslagen onder instelling < > van het programmakeuzewiel. Tevens is het mogelijk om uw camera aan te passen aan uw voorkeursinstellingen voor het maken van opnamen. Persoonlijk voorkeursinstellingen werken in alle modi, behalve de volautomatische modus <1>.
151
3 Camera-instellingen opslaanN De meeste van camera-instellingen kunnen worden gemaakt met de instelling < > onder het programmakeuzewiel. Stel de opnamemodus in op een willekeurige modus, behalve de volautomatische modus <1>. De camera instellingen kunnen niet worden opgeslagen in de volautomatische modus <1>.
1
Selecteer [Camera inst. opslaan]. Draai het instelwiel <5> en selecteer [c Camera inst. opslaan] en druk vervolgens op <0>.
[OK]. 2 Selecteer Draai het instelwiel <5> en selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. X De volgende camera-instellingen worden opgeslagen onder instelling < > van het programmakeuzewiel: Opname-instellingen Opnamemodus en -instellingen, AF-modus, AF-puntselectie, lichtmeetmodus, ISO-waarde, transportmodus, belichtingscompensatie, flitsbelichtingscompensatie, witbalans
Menu-instellingen Kwaliteit, pieptoon, foto zonder CF, AEB, WB SHIFT/BKT, handmatige witbalans, kleurtemperatuur, kleurruimte, beeldstijl, kijktijd, AF-punten, histogram, uitschakelen, beeld omkeren, LCD-helderheid, bestandsnummering (methode), persoonlijke voorkeuze (C.Fn) Zelfs wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op < > kunt u nog steeds de transportmodus en menu-instellingen wijzigen. Als u de wijzigingen wilt doorvoeren onder de instelling < >, volgt u de hierboven beschreven procedure. Om de instellingen te bekijken die zijn opgeslagen onder < >, draait u het programmakeuzewiel naar de instelling < > en drukt u op de knop . De opgeslagen instellingen worden weergegeven op het LCD-scherm. Om de instelling < > terug te zetten op de standaardinstelling, selecteert u [Wis opgeslagen camera inst.] zoals beschreven in stap 2 op pagina 154. De instellingen worden teruggezet op de instellingen die worden getoond op pagina 37.
152
3 Een persoonlijke voorkeuze instellenN
1
Selecteer [Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)]. Draai het instelwiel <5> en selecteer [c Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] en druk vervolgens op <0>. X Het scherm met persoonlijke voorkeuren verschijnt.
Nr persoonlijke voorkeur
het nummer van de 2 Selecteer persoonlijke voorkeur Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
de instelling. 3 Wijzig Draai het instelwiel <5> om de
Omschrijving
gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Herhaal de stappen 2 en 3 om andere persoonlijke voorkeuren in te stellen. Onder in het scherm kunt u de huidige instellingen van de persoonlijke voorkeuren zien.
af. 4 SluitDrukhetopmenu de knop <M> om terug te keren naar het menu. Wanneer u het menu afsluit, wordt < > weergegeven op het LCDpaneel. Zelfs wanneer de focusscherminstelling C.Fn-00 wordt gewijzigd van C.Fn00-0 in iets anders, wordt < > niet weergegeven op het LCD-paneel.
153
3 Een persoonlijke voorkeuze instellenN
Alle persoonlijke voorkeuzen opnieuw instellenN
1
Selecteer [Wis instellingen]. Draai het instelwiel <5> en selecteer [c Wis instellingen] en druk vervolgens op <0>. X Het scherm Wis instellingen wordt weergegeven.
[Wis persoonlijke 2 Selecteer voorkeuze]. Draai het instelwiel <5> en selecteer [Wis persoonlijke voorkeuze] en druk vervolgens op <0>.
[OK]. 3 Selecteer Draai het instelwiel <5> om [OK] te selecteren en druk vervolgens op <0>. Alle persoonlijke voorkeuren worden teruggezet op de standaardinstellingen.
De focusscherminstelling C.Fn-00 wordt niet geannuleerd. Wanneer de opnamemodus < > is, kunnen de camera-instellingen en persoonlijke voorkeuze-instellingen niet worden gewist of worden teruggezet op de standaardinstellingen.
154
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN C.Fn-01
Set func.bij fotograferen
U kunt de functie veranderen die aan <0> is toegewezen. 0: Standaard (geen functie) 1: Verander kwaliteit Nadat u op <0> hebt gedrukt, kijkt u op het LCD-paneel en draait u het instelwiel <5> om de opnamekwaliteit rechtstreeks in te stellen. 2: Wijzig beeld stijl Druk op de knop <0> om het scherm waarin de beeldstijl kan worden geselecteerd weer te geven op het LCD-scherm. Draai het instelwiel <5> om de gewenste beeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>. 3: Menu display Heeft dezelfde functie als de knop <M>. 4: Beeld herhalen Heeft dezelfde functie als de knop <x>.
C.Fn-02
Lange sluitertijd ruisred.
0: Uit 1: Auto ruisreductie Voor een belichtingstijd van 1 sec. of langer wordt ruisreductie automatisch uitgevoerd als lange belichtingsruis wordt gedetecteerd. Het instellen op [Auto ruisreductie] is in de meeste gevallen effectief. 2: Aan Ruisreductie wordt uitgevoerd voor alle belichtingstijden van 1 sec. of langer. Wanneer u deze instelling gebruikt, kan de ruis zelfs worden gereduceerd als de ruis eigenlijk te weinig is om te worden gedetecteerd en gereduceerd door de instelling [Auto ruisreductie]. Na de belichting kan de tijd die benodigd is voor de ruisreductie even lang zijn als de belichtingstijd. Tijdens het uitvoeren van de ruisreductie kunnen geen opnamen worden weergegeven en kan het menu niet worden gebruikt. U kunt echter wel nog opnamen maken zolang de indicator van het maximale aantal opnamen in de zoeker “1” of hoger aangeeft.
C.Fn-03
Flits sync. snelheid AV mode
0: Automatisch 1: 1/200 sec. (vast) Stelt de flitssynchronisatietijd in op 1/200 sec. in de modus AEdiafragmaprioriteit (Av). (Bij donkere achtergronden zoals een nachthemel, zal de achtergrond van het onderwerp donker zijn.)
155
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-04
Sluiter/AE-vergrendelingsknop
0: AF/AE vergrendel 1: AE vergrendel/AF Dit komt van pas als u apart wilt meten en scherpstellen. Druk op de knop om automatisch scherp te stellen en druk de knop half in om de AE te vergrendelen. 2: AF/AF vergrendel, geen AE In de modus AI Servo AF kunt u AF tijdelijk onderbreken door op de knop te drukken. Zo vermijdt u dat de AF wordt verstoord door een obstakel dat onverwacht tussen de camera en het onderwerp komt. De belichting wordt ingesteld op het moment dat opname wordt gemaakt. 3: AE/AF, geen AE Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer stilstaat. In de modus AI Servo AF kunt u Al Servo AF starten of stoppen door op de knop te drukken. De belichting wordt ingesteld op het moment dat opname wordt gemaakt. Zo weet u zeker dat de focus en de belichting steeds optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht. C.Fn-04 en C.Fn-19-0/1/2 (p. 161) hebben beide AF-start/stop- en AEvergrendelingsfuncties. Als u beide persoonlijke voorkeuren hebt ingesteld en beide hierbij behorende functies uitvoert, zal de laatstgenoemde niet werken. De enige uitzondering hierop is als de AF-vergrendeling wordt uitgevoerd na de AF-start.
C.Fn-05
AF-Hulplicht
Schakelt het AF-hulplicht van de Speedlite voor de EOS in of uit. 0: Zenden Het AF-hulplicht wordt gebruikt wanneer dat nodig is. 1: Zendt niet
C.Fn-06
Belichtingsniveau verhoging
0: 1/3-stop 1: 1/2-stop Hiermee stelt u halve stappen in voor de sluitertijd, het diafragma,de belichtingscompensatie, AEB, enz. De belichtingsinstelling wordt als volgt weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
156
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-07
Flitsen
Schakelt het gebruik van een externe flitser of een flitser van een ander merk dan Canon die is aangesloten op de pc-aansluitbus in of uit. 0: Flitst 1: Geen flits
C.Fn-08
ISO (vergroten)
0: Uit 1: Aan Schakelt de selectie van de instelling “L” voor ISO 50 en “H” voor ISO 3200 in of uit.
C.Fn-09
Reeksopnamen/auto uitzetten
U kunt de AEB-volgorde wijzigen als de opnamereeks wordt gemaakt op basis van de sluitertijd of het diafragma en de volgorde voor het opslaan van bestanden voor witbalansreeksopnamen (WB-BKT). Als u “auto uitschakelen” instelt, wordt de reeksopnamefunctie in de volgende gevallen uitgeschakeld: AEB: U zet de schakelaar <4> op <2>, vervangt de lenzen, hebt de flitser gebruiksklaar, vervangt de batterij of vervangt de CF-kaart. WB-BKT: U zet de schakelaar <4> op <2>, vervangt de batterij of vervangt de CF-kaart. 0: 0, -, +/Activeren 1: 0, -, +/Deactiveren (Auto uitzetten werkt alleen wanneer de flitser gereed is.) De eerste opname van de reeks heeft de standaardbelichting (of wordt belicht met de standaardwitbalans). Deze opnamereeks kan worden herhaald. 2: -, 0, +/Activeren Start de opnamereeks die begint met de min-instelling (meer blauw of meer magenta). 3: 0, -, +/Deactiveren (Auto uitzetten werkt alleen wanneer de flitser gereed is.) Herhaalt de opnamereeks die begint met de min-instelling (meer blauw of meer magenta). Deze opnamereeks kan worden herhaald. Reeksopnamen op basis van witbalans B/A-correctie M/G-correctie 0 : Standaardbelichting 0 : standaardwitbalans 0 : standaardwitbalans - : Kortere belichting - : meer blauw - : meer magenta + : Langere belichting + : meer amber + : meer groen AEB
157
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-10
Ingespiegeld display
0: Aan 1: Uit Het AF-punt in de zoeker gaat niet rood knipperen. Dit wordt aanbevolen als u het vervelend vindt dat het telkens gaat branden. Het AF-punt blijft branden wanneer u het selecteert.
C.Fn-11
Displaypositie menuknop
Wanneer u op de knop <M> drukt, kunt u de menuscherminstelling vastleggen. 0: Vorige (boven in uitstand) Geeft het voorgaande menuscherm weer dat werd gebruikt. Het bovenste menuscherm [Kwaliteit] wordt weergegeven als de schakelaar <4> wordt ingesteld op <2>. 1: Vorige Geeft het voorgaande menuscherm weer dat werd gebruikt. 2: Boven Geeft altijd het bovenste menuscherm weer [Kwaliteit].
C.Fn-12
Spiegel opklappen
0: Deactiveren 1: Activeren Dit is handig voor close-up- en zoomlensopnamen en voorkomt dat de camera door de spiegelbeweging gaat trillen. Zie pagina 97 voor het opklappen van de spiegel.
C.Fn-13AF punt selectiemethode 0: Normaal Druk op de knop <S> en gebruik <9> om het AF-punt te selecteren. 1: Multifunctionele knop Zonder eerst op de knop <S> te drukken, kunt u <9> gebruiken om het gewenste AF-punt te selecteren. Wanneer u op de knop <S> drukt, wordt de automatische AF-puntselectie ingesteld. 2: Hoofdinstelwiel Zonder eerst op de knop <S> te drukken, kunt u het instelwiel <5> gebruiken om direct een AF-punt te selecteren. Wanneer u de knop <S> ingedrukt houdt en aan het instelwiel <6> draait, kunt u de belichtingscompensatie instellen.
158
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-14
E-TTL II
0: Meervlaks Volautomatische flitsfotografie onder alle omstandigheden, van weinig licht tot flitsopnamen bij daglicht. 1: Gemiddeld Voor de flits wordt een gemiddelde berekend voor het gehele gebied dat de flits beslaat. Aangezien automatische flitsbelichtingscompensatie niet wordt uitgevoerd, dient u deze wellicht zelf in te stellen afhankelijk van de opname. Dit geldt ook als u flitsbelichtingsvergrendeling gebruikt.
C.Fn-15
Sluiter synchronisatie
0: 1e gordijn sync. 1: 2e gordijn sync. Wanneer een trage sluitertijd is ingesteld, kunt u een lichtspoor vastleggen dat het onderwerp volgt. Er wordt geflitst net voordat de sluiter sluit. Deze persoonlijke voorkeur kan worden gebruikt om 2e-gordijnsynchronisatie-effecten te verkrijgen, zelfs bij Speedlites uit de EX-serie die deze mogelijkheid niet hebben. Als het Speedlite uit de EX-serie deze functie heeft, zal deze de persoonlijke voorkeur opheffen. Wanneer de 2e-gordijnsynchronisatie wordt gebruikt, wordt kort voorgeflitst voor flitsmetingscontrole nadat u de ontspanknop volledig hebt ingedrukt. Denk eraan dat er wordt geflitst net voordat de sluiter sluit.
C.Fn-16
Veiligheidsshift in Av of Tv
0: Deactiveren 1: Activeren Dit werkt in de modi AE-sluiterprioriteit (Tv) en AEdiafragmaprioriteit (Av). Als de helderheid van het onderwerp plotseling verandert en de huidige sluitertijd of diafragma onbruikbaar worden, wordt de sluitertijd of het diafragma automatisch verschoven om een correcte belichting te verkrijgen.
159
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-17
AF punt activatie gebied
0: Standaard 1: Uitgebreid Wanneer in de AI SERVO AF-modus het middelste AF-punt wordt geselecteerd, worden de zes onzichtbare AF-hulppunten in de cirkel van de spotmeting ook actief. Dat betekent dat zeven AFpunten het onderwerp volgen (p. 76). Dit is effectief voor onregelmatig bewegende onderwerpen, waarbij het voor het middelste AF-punt lastig zou zijn om het onderwerp alleen te volgen.
C.Fn-18
LCD displ -> Terug naar opname
0: Alleen met de ontspanknop 1: Ook met A enz. Wanneer u tijdens de opnameweergave of de menuweergave op de knop , <E>, <S>,,of de knop Preview scherptediepte drukt, wordt de opnameweergave of de menuweergave beëindigd en wordt de ingedrukte knop actief. Ook kunt u tijdens de opnameweergave of direct na het maken van de opname de knop ingedrukt houden en op de knop of drukken om de opname te vergroten of te verkleinen. Zelfs tijdens het weergeven van de opname met de knop <x>, kunt u ingedrukt houden en op de knop of drukken om de opname te vergroten of te verkleinen. “Eenvoudig afdrukken” (p. 142) functioneert dan niet.
160
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-19
Lens AF stopfunktie knop
0: AF stop 1: AF start AF werkt alleen als de AF-stopknop wordt ingedrukt. Wanneer u de knop ingedrukt houdt, wordt de AF van de camera uitgeschakeld. 2: AE vergrendeling bij meting Als u de knop indrukt tijdens de lichtmeting, wordt de AE-vergrendeling toegepast. Dit komt van pas als u apart wilt meten en scherpstellen. 3: AF punt: M -> Auto/Auto -> ctr. In de handmatig AF-puntselectiemodus schakelt de knop alleen direct over naar automatische AF-puntselectie wanneer u deze knop houdt ingedrukt. Dit komt van pas als u niet langer in staat bent om een bewegend object scherp te stellen met een handmatig geselecteerd AF-punt in de AI servo AF-modus. In de automatische AF-puntselectiemodus selecteert de knop alleen het middelste AF-punt zo lang u de knop ingedrukt houdt. 4: ONE SHOT <-> AI SERVO In de modus One-Shot AF wordt bij het ingedrukt houden van de knop overgeschakeld naar de modus AI Servo AF. In de modus AI Servo AF wordt bij het ingedrukt houden van de knop overgeschakeld naar de modus OneShot AF. Dit is handig als u steeds heen en weer moet schakelen tussen OneShot AF en AI Servo AF voor een onderwerp dat blijft bewegen en stilstaan. 5: Beeldstabilisatie starten Als de IS-knop op de lens al op ON staat, werkt de beeldstabilisator alleen als u de knop ingedrukt houdt. De AF-stopknop zit alleen op de zoomlenzen.
C.Fn-20
Voeg originele data toe
0: Uit 1: Aan De gegevens die aangeven dat de opnamen origineel zijn, zijn toegevoegd aan de opnamen. Wanneer een opname met de verificatiegegevens wordt weergegeven, wordt het pictogramweergegeven. (p. 108) De gegevensverificatieset DVK-E2 (optioneel) is nodig om te kunnen controleren of een opname origineel is.
161
3 Instellingen persoonlijke voorkeuzenN
C.Fn-00
Matglas
De camera voorziet in verwisselbare focusschermen. De voorkeuzeinstelling moet zodanig worden ingesteld dat de belichtingscorrectie overeenkomt met het betreffende focusscherm. 0: Ee-A 1: Ee-D 2: Ee-S Kenmerken van focusschermen Ee-A: Standaard precisiemat Standaardfocusscherm van de camera. Biedt een goede helderheid van de zoeker, waardoor gemakkelijk handmatig kan worden scherpgesteld. Ee-D: Precisiemat met raster Dit is het focusscherm Ee-A met een raster. Dit raster zorgt ervoor dat het uitlijnen van van horizontale of verticale lijnen makkelijker is.
Ee-S: Superprecisiemat Dit focusscherm maakt handmatig scherpstellen gemakkelijker dan het Standaard precisiemat. Effectief voor gebruikers die voornamelijk handmatig scherpstellen. De helderheid van de zoeker is donkerder dan bij het Standaard precisiemat. Aangezien het focusscherm Ee-A bij de EOS 5D wordt geleverd, is C.Fn-00-0 reeds ingesteld. Raadpleeg de instructies bij het focusscherm indien u een ander focusscherm wilt gebruiken. De instelling C.Fn-00 is niet meegenomen in de opgeslagen camerainstellingen (p. 152).
162
10 Referentie
Met behulp van dit hoofdstuk leert u de camera beter kennen. Het bevat informatie over de functies van de camera en over systeemaccessoires, en andere naslaginformatie.
163
Opnamecombinaties AF- en transportmodi AF-modus
Transportmodus
One-Shot AF
Enkele opnamen
Een opname kan alleen gemaakt worden wanneer focus is bereikt. Wanneer focus wordt bereikt, wordt deze vergrendeld. Met evaluatieve meting wordt de belichtingsinstelling ook vergrendeld. (De belichtingsinstelling wordt in het geheugen opgeslagen voordat de opname wordt gemaakt.)
Continuopname
De bovenstaande voorwaarden gelden bij continu-opnamen. Tijdens continu-opnamen (max. 3 opnamen/sec.) wordt niet scherpgesteld.
AI Focus AF Schakelt automatisch tussen ONE SHOT AF en AI Servo AF naargelang de status van het onderwerp.
AI Servo AF Bij beweging blijft het onderwerp scherpgesteld. De belichting wordt ingesteld op het moment dat opname wordt gemaakt.
De bovenstaande voorwaarden gelden bij continu-opnamen. Tijdens continu-opnamen (max. 3 opnamen/sec.) wordt scherpgesteld.
AE-vergrendeling (alle modi behalve de volautomatische modus <1>.) AF-puntselectie Lichtmeetmodus
Evaluatieve lichtmeting*
Automatische AFpuntselectie AE-vergrendeling wordt toegepast bij het AF-punt waarop het onderwerp is scherpgesteld.
Handmatige AFpuntselectie AE-vergrendeling wordt toegepast bij het geselecteerde AF-punt.
Deelmeting Spotmeting
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-
punt. Gemiddelde meting met nadruk op het midden * Als de focusinstellingsknop van de lens is ingesteld op <MF>, wordt AEvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
164
Programmalijn
IS
O 1 2 00 40 00 16 800 0 00
De volgende programmalijn is van toepassing wanneer de camera zich in de AE-programma < >-modus bevindt.
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
4
11
1
8
0
Diafragmawaarde (f/nr.)
16
2
5.6
-1
4
-2
2.8
-3
2
-4 -5 EV
32 22
3
1.4 30 15 8
4
2
1
2
4
1.0 8 15 30 60 125 250 500 1000 2000 4000 8000 Sluitertijd
Omschrijving programmalijn De lagere horizontale as vertegenwoordigt de sluitertijd en de rechter verticale as vertegenwoordigt de diafragmawaarde. De combinaties van sluitertijd en diafragmawaarde die automatisch door het AE-programma worden bepaald, worden weergegeven als lijnen met betrekking tot de helderheidsgradaties van het onderwerp (belichtingswaarde) aan de linker- en bovenkant van de grafiek. Voorbeeld:Wanneer u een EF50mm f/1,4 USM-lens gebruikt met een helderheid van het onderwerp van EV12, vertegenwoordigt het punt waar de diagonale lijn van EV12 (aan de bovenkant) de AEprogrammalijn kruist de overeenkomstige sluitertijd (1/320 seconde) en diafragmawaarde (f/3,5) die het programma automatisch instelt. De diagonale pijlen linksboven geven het meetbereik aan voor iedere ISO-waarde.
165
Handleiding Problemen oplossen Raadpleeg eerst de Handleiding Problemen oplossen wanneer een probleem optreedt. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Stroombron De batterij kan niet worden opgeladen. U gebruikt de verkeerde batterij. X Laad uitsluitend batterijen op van het type BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512. De batterij is niet correct aangesloten op de batterijoplader. X Sluit de batterij goed aan op de oplader. (p. 22) De camera werkt niet, zelfs wanneer de schakelaar <4> op <1> of <J> staat. De batterij is leeg. X Laad de batterij op. (p. 22) De batterij is niet goed geplaatst. X Plaats de batterij op de juiste wijze. (p. 24) Deksel van het batterijcompartiment is niet gesloten. X Sluit het deksel van het batterijcompartiment goed. (p. 24) De CF-kaartsleuf is niet gesloten. X Sluit het deksel van de CF-kaartsleuf goed. (p. 28) De lees-/schrijfindicator knippert, zelfs wanneer de schakelaar <4> op <2> staat. Als u de schakelaar <4> direct nadat u een opname hebt gemaakt op <2> zet, blijft de lees-/schrijfindicator nog enkele seconden branden of knipperen terwijl de opname op de CF-kaart wordt opgeslagen. X Als de camera de opname op de CF-kaart heeft opgeslagen, stopt de lees-/ schrijfindicator met knipperen en wordt de camera automatisch uitgeschakeld. De batterij raakt snel leeg. De batterij is niet helemaal opgeladen. X Laad de batterij helemaal op. (p. 22) De levensduur van de batterij is verlopen. X Vervang de batterij door een nieuwe.
166
Handleiding Problemen oplossen
De camera schakelt zichzelf uit. Automatisch uitschakelen is geactiveerd. X Druk de ontspanknop half in. Als u niet wilt dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [c Uitschakelen] in het menu in op [Uit]. Alleen het pictogram <
> knippert op het bovenste LCD-paneel.
De batterij is bijna leeg. X Laad de batterij op. (p. 22)
Opnamen maken Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen. De CF-kaart is niet goed geplaatst. X Plaats de CF-kaart op de juiste manier. (p. 28) De CF-kaart is vol. X Gebruik een nieuwe CF-kaart of verwijder overbodige opnamen. (p. 28, 118) De batterij is leeg. X Laad de batterij op. (p. 22) U hebt niet goed scherpgesteld. (Het focusbevestigingslampjein de zoeker knippert.) X Druk de ontspanknop nogmaals half in en stel het onderwerp scherp. Wanneer u nog steeds niet goed kunt scherpstellen, stel dan handmatig scherp. (p. 30, 80) Het LCD-scherm geeft geen duidelijke opname weer. Het LCD-scherm is vies. X Gebruik een zachte doek om het scherm schoon te maken. De levensduur van het LCD-scherm is verlopen. X Neem contact op met uw dealer of Canon Service Center.
167
Handleiding Problemen oplossen
De opname is niet gefocust. De focusinstellingsknop van de lens is ingesteld op <MF>. X Stel de focusinstellingsknop op de lens in op. (p. 27) De camera bewoog toen u de ontspanknop indrukte. X Houd de camera stil en druk voorzichtig op de ontspanknop om te voorkomen dat de camera beweegt. (p. 30, 44) De CF-kaart kan niet worden gebruikt. [Err **] wordt op het LCD-paneel weergegeven. X Als het gaat om [Err CF], raadpleegt u pagina 120. X Als het gaat om [Err 02], raadpleegt u pagina 169.
Opnamen bekijken en gebruiken De opname kan niet worden verwijderd. De opname is beveiligd tegen wissen. X Annuleer de beveiliging. (p. 117) Er wordt een onjuiste datum en tijd van opname weergegeven. De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld. X Stel de juiste datum en tijd in. (p. 40) Er verschijnt geen opname op het tv-scherm Stekkers van de videokabel zijn niet volledig ingestoken. X Plaats de stekkers van de videokabel helemaal. (p. 116) Het juiste videoformaat (NTSC of PAL) is niet ingesteld. X Stel het juiste videoformaat voor de camera in zodat dit overeenkomt met de tv. (p. 36) U gebruikt niet de videokabel die bij de camera is geleverd. X Gebruik de videokabel die bij de camera is geleverd. (p. 116)
168
Foutcodes Als er een camerafout optreedt, verschijnt “Err xx” op het LCD-paneel. Volg de onderstaande instructie om een oplossing te vinden voor de respectieve foutcode. Wanneer dezelfde fout vaker optreedt, is er waarschijnlijk iets mis met de camera. Schrijf de foutcode “xx” op en breng de camera naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center. Wanneer een fout optreedt tijdens het maken van een opname, is de opname waarschijnlijk niet gemaakt. Druk op de knop <x> om te kijken of de opname op het LCD-scherm verschijnt. Foutcode
Maatregelen
Err 01
De communicatie tussen de camera en de lens is verbroken. Maak de contacten van de lens schoon. (p. 11)
Err 02
Er is een probleem met de CF-kaart. Probeer het volgende: Verwijder de geheugenkaart en plaats deze opnieuw. Formatteer de CF-kaart. Gebruik een andere CF-kaart.
Err 04
De geheugenkaart is vol. Verwijder overbodige opnamen of vervang de CF-kaart.
Err 99
Een andere fout dan bovenstaande is opgetreden. Druk de ontspanknop half in of verwijder de batterij en plaats deze terug. Deze fout kan optreden als u een lens gebruikt van een ander merk dan Canon en de camera of lens niet correct werkt.
169
Belangrijkste accessoires (optioneel) Batterij BP-511A Secundaire lithium-ion batterij met hoge capaciteit.
Wisselstroomadapterset ACK-E2 Stroombronset (AC-adapter, gelijkstroomkoppeling, voedingskabel) voor de voeding van de camera met een gewone wandcontactdoos. Compatibel met AC 100 - 240 V.
Compacte stroomadapter CA-PS400 Snelle oplader voor BP-511A. Het duurt ongeveer 110 minuten om één batterij op te laden. Er kunnen twee batterijen tegelijkertijd worden opgeladen. Gelijkstroomkoppeling DR-400 (optioneel) kan ook op de CAPS400 worden aangesloten. Compatibel met AC 100 - 240 V.
Batterijgreep BG-E4 Deze is geschikt voor twee BP-511A-batterijen of zes AAbatterijen. Uitgerust met een ontspanknop met verticale greep, elektronische knop, AE-vergrendelings-/ Flitsbelichtingsvergrendelingsknop en AFpuntselectieknop.
Speedlites voor op de cameraschoen Een Speedlite uit de EX-serie past op de cameraschoen. Net zoals bij normale belichting kunt u E-TTL IIflitsopname gebruiken voor flitsbelichting.
Macro Lites De Macro Lites uit de EX-serie (twee modellen) zijn ideaal voor close-upflitsfotografie. U kunt een of allebei de flitseenheden gebruiken en de flitsverhouding regelen om eenvoudig de geavanceerde belichtingseffecten te verkrijgen met automatische E-TTL II-flitsopname.
170
Belangrijkste accessoires (optioneel)
Afstandsbediening RS-80N3 Dit is een afstandsbediening om te voorkomen dat de camera beweegt bij opnamen met een zoomlens, macroopnamen en opnamen met bulbbelichting. Het snoer is 80 cm lang. U kunt de afstandsbediening gebruiken om de ontspanknop half of helemaal in te drukken. Tevens is de afstandsbediening voorzien van een ontspanknopvergrendeling. De stekker voor de aansluiting van de camera beschikt over een snelle vergrendeling.
Afstandsbediening met timer TC-80N3 De afstandsbediening kan met een snoer van 80 cm worden aangesloten en bevat vier ingebouwde functies: 1. Zelfontspanner, 2. Intervaltimer, 3. Timer voor bulb-belichting, en 4. Telfunctie ontspanknop. De timer kan worden ingesteld op een willekeurige waarde tussen 1 sec. een 99 uur, 59 min., 59 sec. met tussenstappen van 1 sec. De stekker voor de aansluiting van de camera beschikt over een snelle vergrendeling.
Draadloze afstandsbediening LC-5 Draadloze afstandsbediening werkt tot op 100 meter. Bevat een zender en een ontvanger. De ontvanger beschikt over een stekker voor op de aansluitbus voor de afstandsbediening.
Dioptrische aanpassingslenzen E-serie Een van de tien dioptrische aanpassingslenzen uit de E-serie (-4 tot +3 dioptries) kan op het oculair van de camera worden bevestigd om het bereik van de dioptrische aanpassing verder uit te breiden.
Focusschermen Ee-D en Ee-S Ee-D heeft een raster dat het uitlijnen van horizontale of verticale lijnen vergemakkelijkt, terwijl Ee-S handmatig scherpstellen makkelijker maakt.
171
Systeemoverzicht
Oculairverlengstuk EP-EX15
Rubberframe Eb
Dioptrische aanpassingslenzen E-serie
ST-E2
220EX
430EX
580EX
Macro Ring Lite MR-14EX
Macro Twin Lite MT-24EX
Standaardaccessoires Focusscherm Ee-A
Oculairdop Eb
Brede draagriem EW-100DGR Hoekzoeker C
Focusscherm Ee-D Ee-S Batterijoplader CG-580 of CB-5L
Batterijgreep BG-E4
Batterij BP-511A
Batterij BP-511A, BP-514
CR2016 lithiumbatterij voor datum/tijd
Compacte stroomadapter CA-PS400
AC-adapter Gelijkstroomkoppeling AC-E2 DR-400 Autoaccukabel Batterijoplader Compacte AC-adapterset CB-570 CG-570 stroomadapter ACK-E2 CA-570
172
EF-lenzen
Systeemoverzicht
CF-kaart PC-kaartadapter
Dataverificatiekit DVK-E2 (Ver.2.2)
CF-kaartlezer
Personal computer
Windows XP PC-kaartsleuf (Home Edition/Professional) Windows 2000 Professional Windows ME USB-poort Windows 98 Second Edition (2.0/1.1) Mac OS X Adapter draadloos LAN Ethernet-poort
· EOS DIGITAL Solution Disk · EOS DIGITAL Software Instruction Manuals Disk Interfacekabel IFC-400PCU
Draadloze transmitter WFT-E1/WFT-E1A
Toegangspunt draadloos LAN
Videokabel VC-100
PictBridge-compatibele printer
Afstandsbediening met timer TC-80N3
Afstandsbediening RS-80N3
Draadloze afstandsbediening LC-5
CP-printer
TV/Video
Bubble Jet Direct-compatibele printer
173
Specificaties • Type Type: Opnamemedia:
Grootte beeldsensor: Compatibele lenzen: Lensbevestiging:
Digitale, spiegelreflex-, AF/AE-camera met enkele lens CF-kaart van type I of II * Compatibel met Microdrive en CF-kaarten van 2 GB of meer 35,8 x 23,9 mm Canon EF-lenzen (met uitzondering van EF-S-lenzen) EF-bevestiging van Canon
• Beeldregistratie-element Type: Pixels: Beeldverhouding: Kleurenfiltersysteem: Laagdoorlaatfilter:
Grote, ultragevoelige single-plate CMOS-sensor met hoge resolutie Effectieve pixels: Ongeveer 12,80 megapixels Totaalaantal pixels: Ongeveer 13,30 megapixels 3:2 RGB-filter voor primaire kleuren Bevindt zich voor de beeldsensor, niet-verwijderbaar
• Opnamesysteem Opnameformaat: Afbeeldingstype: RAW+JPEG gelijktijdige opname Bestandformaat:
Mapinstelling: Bestandsnummering: Kleurruimte: Beeld stijl: Interface:
174
Design rule voor Camera File System 2.0 JPEG, RAW (12 bits) Mogelijk (1) Groot/Fijn: Ongeveer 4,6 MB (4368 x 2912 pixels) (2) Groot/Normaal: Ongeveer 2,3 MB (4368 x 2912 pixels) (3) Medium/Fijn: Ongeveer 2,7 MB (3168 x 2112 pixels) (4) Medium/Normaal: Ongeveer 1,4 MB (3168 x 2112 pixels) (5) Klein/Fijn: Ongeveer 2,0 MB (2496 x 1664 pixels) (6) Klein/Normaal: Ongeveer 1,0 MB (2496 x 1664 pixels) (7) RAW: Ongeveer 12,9 MB (4368 x 2912 pixels) * Exacte bestandsgrootte is afhankelijk van het onderwerp, de ISO-waarde, de beeldstijl, enzovoort. Aanmaken/selecteren van mappen ingeschakeld Opeenvolgende nummering, auto reset, handmatige reset sRGB, Adobe RGB Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1, 2, 3 USB 2.0 Hi-Speed (Print/PTP / PC verb. selecteerbaar) Video-uitgang (NTSC/PAL)
Specificaties
• Witbalans Type:
Auto, daglicht, schaduw, bewolkt, bulb, TL, flits, handmatig, kleurtemperatuurinstelling. Automatische witbalans: Automatische witbalans met de beeldsensor Kleurtemperatuurcorrectie Witbalanscorrectie: ±9 stappen in verhogingen van hele stappen Reeksopnamen op basis van de witbalans: ±3 stappen in verhogingen van hele stappen * Blauw/amber-afwijking of magenta/groen-afwijking mogelijk Kleurtemperatuur informatieoverdracht: Meegeleverd
• Zoeker Type: Oogniveau pentaprisma Dekking: Verticaal/horizontaal ca. 96% Vergroting: Ongeveer 0,71x (÷1 dioptrie met een lens van 50 mm bij oneindig) Oogafstand: 20 mm Ingebouwde dioptrische aanpassing: -3,0 - +1,0 dioptrie Focusscherm: Verwisselbaar (twee typen optioneel), Ee-A (precisiemat) focusscherm bijgeleverd Spiegel: Snel terugklappende, half doorlatende spiegel (Transmissie:reflectieverhouding van 40:60, geen vignettering in zoeker met EF-lens van 600 mm f/4 of kleiner) Zoekerinformatie: AF (AF-punten, focusbevestigingslampje), belichting (sluitertijd, diafragmawaarde, AE-vergrendeling, belichtingsniveau, cirkel van deelmeting, belichtingswaarschuwing), flitser (flitser gereed, highspeed synchronisatie, flitsbelichtingsvergrendeling, flitsbelichtingscompensatie), witbalanscorrectie, maximaal aantal opnamen bij continu-opnamen, CF-kaartinformatie Preview scherptediepte: Beschikbaar met de knop preview scherptediepte
• Autofocus Type:
TTL-CT-SIR met een CMOS-sensor (TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie) AF-punten: 9 plus 6 AF-hulppunten Meetbereik: EV 0,5 - 18 (bij 20 °C, ISO 100) Focusmodi: One-Shot AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF) Selectie van AF-punt: Auto, handmatig Weergave van geselecteerd AF-punt: Ingespiegeld in zoeker en aangegeven op het LCD-paneel
175
Specificaties
AF-hulplicht:
Lichtstraal uitgezonden door speciale Speedlite
• Belichting Lichtmeetmodi:
TTL-meting volle lensopening met 35 zones • Evaluatieve lichtmeting (koppelbaar aan elk AF-punt) • Deelmeting (ongeveer 8% van de zoeker gecentreerd) • Spotmeting (ongeveer 3,5% van de zoeker gecentreerd) • Gemiddelde meting met nadruk op het midden Meetbereik: EV 1-20 (bij 20 °C met 50 mm f/1,4 lens, ISO 100) Belichtingscontrole: Volautomatisch, AE-programma (verwisselbaar), AEsluiterprioriteit, AE-diafragmaprioriteit, handmatige belichting, E-TTL II autoflits ISO-waarde: Gelijk aan ISO 100-1600 (met tussenstappen van 1/3), ISO-waarde kan worden vergroot tot ISO 50 en 3200. Volautomatisch: ISO 100-400 automatisch ingesteld Belichtingscompensatie: Handmatig: ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 of 1/2 (kan worden gecombineerd met AEB) AEB: ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 of 1/2 AE-vergrendeling: Automatisch: Toegepast in One-Shot AF-modus met evaluatieve meting als het onderwerp is scherpgesteld. Handmatig: met de AE-vergrendelingsknop in alle lichtmeetmodi.
• Sluiter Type: Sluitertijden:
Ontspanknop: Zelfontspanner: Afstandsbediening:
Elektronisch geregelde focal-plane ontspanner 1/8000 tot 30 sec. (verhogingen in stappen van 1/3 en 1/2), X-bulbsynchronisatie bij 1/200 sec. Soft-touch elektromagnetische ontspanner 10-sec. vertraging Afstandsbediening met aansluitbus van type N3
• Externe Speedlite Voor EOS geschikte Speedlite:Automatische E-TTL II-flitsopnamen met Speedlite uit de EX-serie Flitsbelichtingscompensatie: ±2 stappen in tussenstappen van 1/3 of 1/2. Flitsbelichtingsvergrendeling: Meegeleverd PC-aansluitbus: Meegeleverd Zoomen in overeenstemming met lensbrandpuntafstand: Meegeleverd
176
Specificaties
• Transportsysteem Opnamestanden: Enkel, continu en zelfontspanner (10 sec.) Continu: Maximumaantal 3 opnamen per sec. Maximumaantal opnamereeks: JPEG (Groot/Fijn): Ongeveer 60, RAW: Ongeveer 17 * Met een Canon CF-kaart van 512 MB. * Varieert afhankelijk van het onderwerp, de ISO-waarde, de beeldstijl, de CF-kaart, enzovoort..
• LCD-scherm Type: Monitorformaat: Pixels: Dekking: Aanpassing helderheid: Interfacetalen:
TFT-kleurenmonitor van vloeibaar kristal 6,35 cm Ongeveer 230.000 100% met betrekking tot de effectieve pixels Vijf niveaus 15
• Opnameweergave Weergaveformaat:
Enkele opname, opname-informatie, index van 9 opnamen, vergrote weergave (ca. 1,5x - 10x), automatische weergave, beeldrotatie, en opnamesprong (met 10 of 100 opnamen, op datum, op map) Waarschuwing door markering: In de opname-informatiemodus knipperen eventuele overbelichte gebieden zonder beeldinformatie. Histogram: Helderheid, RGB AF-punt weergeven: Ingeschakeld
• Wispreventie en wissen Beveiliging: Wissen:
Afzonderlijke afbeeldingen kunnen worden beveiligd. Afzonderlijke afbeeldingen of alle afbeeldingen op de CF-kaart kunnen worden gewist (met uitzondering van beveiligde afbeeldingen).
• Rechtstreeks afdrukken Compatibele printers:
CP Direct-, Bubble Jet Direct- en PictBridge-compatibele printers
Opnamen die kunnen worden afgedrukt: JPEG-afbeeldingen (DPOF-afdrukken mogelijk) Functie voor eenvoudig afdrukken: Meegeleverd
• DPOF: Digital Print Order Format (digitaal printvolgordeformaat) DPOF:
Compatibel met versie 1.1
177
Specificaties
• Aanpassing Opslaan camera-instellingen: Onder instelling < > van het programmakeuzewiel Persoonlijke voorkeuze: 21 persoonlijke voorkeuren met 57 instellingen
• Stroombron Batterij:
Levensduur batterij:
Controle batterij: Energiebesparing: Datum/tijd-batterij:
Een batterij BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512. * wisselstroom kan ook worden geleverd met de gelijkstroomkoppeling. * Met batterijgreep BG-E4 kunnen AA-batterijen worden gebruikt. Bij 20 °C: Ongeveer 800 opnamen Bij 0 °C: Ongeveer 400 opnamen * De bovenstaande cijfers zijn van toepassing wanneer een volledig opgeladen BP-511A-batterij wordt gebruikt. Automatisch Meegeleverd. De stroom wordt na 1, 2, 4, 8, 15 of 30 minuten uitgeschakeld. Een CR2016 lithiumbatterij
• Afmetingen en gewicht Afmetingen (B x H x D): 152 x 113 x 75 mm Gewicht: Ongeveer 810 g (alleen behuizing)
• Gebruiksomgeving Temperatuurbereik tijdens werking: 0 °C- 40 °C Luchtvochtigheid tijdens werking: 85% of lager
• Batterij BP-511A Type: Nominale spanning: Batterijcapaciteit: Afmetingen (B x H x D): Gewicht:
Oplaadbare lithium-ion-batterij 7,4 V gelijkstroom 1390 mAh 38 x 21 x 55 mm Ongeveer 82 g
• Batterijoplader CG-580 Compatibele batterij: Oplaadtijd: Nominaal ingangsvermogen: Nominaal uitgangsvermogen: Temperatuurbereik tijdens werking: Luchtvochtigheid tijdens werking: Afmetingen (B x H x D): Gewicht:
178
Batterij BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512 BP-511A, BP-514: Ongeveer 100 min. BP-511, BP-512: Ongeveer 90 min. 100 - 240 V wisselstroom 8,4 V gelijkstroom 0 °C - 40 °C 85% of lager 91 x 67 x 31 mm Ongeveer 115 g
Specificaties
• Batterijoplader CB-5L Compatibele batterij: Lengte netsnoer: Oplaadtijd:
Batterij BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512 Ongeveer 1,8 m BP-511A, BP-514: Ongeveer 100 min. BP-511, BP-512: Ongeveer 90 min.
Nominaal ingangsvermogen: 100 - 240 V wisselstroom Nominaal uitgangsvermogen: 8,4 V gelijkstroom Temperatuurbereik tijdens werking: 0 °C - 40 °C Luchtvochtigheid tijdens werking: 85% of lager Afmetingen (B x H x D): 91 x 67 x 32,3 mm Gewicht: Ongeveer 105 g (zonder netsnoer) Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon. De specificaties en het uiterlijk van de camera kunnen zonder voorafgaande waarschuwing worden gewijzigd. Alleen Europese Unie (en EER). Dit symbool geeft aan dat dit product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/EG) en de nationale wetgeving niet mag worden afgevoerd met het huishoudelijk afval. Dit product moet worden ingeleverd bij een aangewezen, geautoriseerd inzamelpunt, bijvoorbeeld wanneer u een nieuw gelijksoortig product aanschaft, of bij een geautoriseerd inzamelpunt voor hergebruik van elektrische en elektronische apparatuur (EEA). Een onjuiste afvoer van dit type afval kan leiden tot negatieve effecten op het milieu en de volksgezondheid als gevolg van potentieel gevaarlijke stoffen die veel voorkomen in elektrische en elektronische apparatuur (EEA). Bovendien werkt u door een juiste afvoer van dit product mee aan het effectieve gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Voor meer informatie over waar u uw afgedankte apparatuur kunt inleveren voor recycling kunt u contact opnemen met het gemeentehuis in uw woonplaats, de reinigingsdienst, of het afvalverwerkingsbedrijf. U kunt ook het schema voor de afvoer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) raadplegen. Ga voor meer informatie over het inzamelen en recyclen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur naar www.canon-europe.com/environment. (EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
179
Bij dit produkt zijn batterijen geleverd. Wanneer deze leeg zijn, moet u ze niet weggoolen maar inleveren als KCA
180
Index A aan-/uitschakelaar.....................20, 30 aantal exemplaren......132, 135, 138, 142 accessoires ...................................166 Adobe RGB.....................................67 AE ...................................................84 AEB.................................................93 AE-programma................................84 AE-vergrendeling ....................95, 160 AF-punt ...........................................77 afbeeldingen bewerken...................51 afdrukeffecten ...............................128 afdrukken bestellen.......................139 afdrukken van de datum en het bestandsnummer......132 AF-hulplicht ...................................152 AF-modus .......................................74 afstellen.........................................140 AI Focus AF ....................................76 AI Servo AF.....................................75 auto reset ........................................71 automatisch afspelen ....................112 automatische AF-puntselectie.........77 automatische E-TTL II-flitsopname.....155 automatische opnameweergave ....112 Av....................................................88
B batterij ...............................22, 24, 166 batterij voor datum/tijd vervangen .....41 batterijcontrole ................................24 batterijoplader .................................18 beeld stijl .............................53, 55, 58 beeldomkeren ...............................105 belichtingscompensatie...................92 belichtingsniveauverhoging...........152 beveiligen......................................117 beveiliging .....................................117 Bubble Jet Direct...........................137
C C.Fn ..............................................151 camera vasthouden ........................44
CF-kaart ........................... 11, 28, 120 communicatie ............................... 123 compressieratio .............................. 50 continu............................................ 70 continu-opname.............................. 82 contrast................................... 55, 131 Controlelijst onderdelen.................... 3 CP Direct ...................................... 134
D datum/tijd instellen.......................... 40 deelmeting...................................... 81 diafragmawaarde............................ 88 dioptrische aanpassing................... 44 DPOF ........................................... 139 draadloos, multi-Speedlite-systeem..... 101
E eenvoudig afdrukken .................... 142 enkele opname............................... 82 evaluatieve meting ......................... 81 extensie .................................... 50, 71
F FEB (reeksopnamen met flitser) .... 100 file no.............................................. 70 filter effect....................................... 57 firmware.......................................... 36 flitsbelichtingscompensatie........... 100 flitsbelichtingsvergrendeling ......... 100 flitser..................................... 100, 102 flitsers van een ander merk .......... 102 flitssynchronisatietijd .................... 151 focusbevestigingslampje ................ 17 focusinstellingsknop ................. 74, 80 focusvergrendeling ......................... 79 formatteren ................................... 120 foto zonder CF................................ 99 foutcodes...................................... 165 FP-flits .......................................... 100
G ga naar folder ............................... 115
181
Index
gebruiker.........................................54 gelijkstroomkoppeling .....................26 gemiddelde meting met nadruk op midden ....81
H half indrukken .................................30 handmatige AF-puntselectie ...........77 handmatige focus ...........................80 handmatige reset ............................71 handmatige witbalans .....................62 helderheid .....................................130 helemaal indrukken.........................30 high-speed flitssynchronisatie.......100 histogram ......................................109 hoofdinstelwiel ..........................20, 31
I index .............................................141 indexweergave..............................110 INFO. ...................................... 72, 107 ingespiegeld display .....................154 instellingenmenu.......................33, 36 Interfacekabel ................................... 3 ISO (vergroten) .............................153 ISO-waarde.....................................60
J JPEG ..............................................50
K kijktijd............................................104 kleurruimte ......................................67 kleurtemperatuur.............................63 kleurtoon................................. 55, 131 kleurverzadiging..............................55 koele toon .....................................128
L landschap .......................................53 LCD-helderheid.............................106 LCD-paneel...............................11, 16 LCD-paneelverlichting ....................98 LCD-scherm..............................11, 36
182
lees-/schrijfindicator ....................... 29 lens........................................... 11, 27 levels aanpassen ......................... 130 lichtmeetmodus .............................. 81
M M (Handmatig) ............................... 90 map ................................................ 68 maximumaantal opnamen........ 25, 51 menu's................................ 33, 35, 36 MF .................................................. 80 multifunctionele knop ............... 20, 32
N namen van onderdelen .................. 14 natuurl./m ..................................... 128 natuurlijk......................................... 53 neutraal .......................................... 53 NTSC ..................................... 36, 116
O oculairdop................................. 21, 98 One-Shot AF .................................. 75 ontspanknop................................... 30 opladen .......................................... 22 opnamecombinaties ..................... 160 opname-informatie ....................... 108 opnamekwaliteit ............................. 50 opnamemenu ........................... 33, 35 opnamen bij lamplicht .................... 96 opnamesprong ............................. 114
P P (Programma)............................... 84 PAL......................................... 36, 116 papierinstellingen ......................... 126 pc-aansluitbus .............................. 102 persoonlijke voorkeuze ................ 151 persoonlijke voorkeuze wissen .... 150 PictBridge..................................... 126 pieptoon ......................................... 99 portret............................................. 53 preview scherptediepte .................. 89
Index
print/PTP .......................................123 programmakeuze ............................85 programmakeuzewiel......................18
R RAW................................................51 RAW+JPEG ....................................50 rechtstreeks afdrukken..........121, 145 reeksopnamen ..............................153 reeksopnamen op basis van witbalans .....65 resterende opnamen.......................25 riem bevestigen...............................21 rode ogen co. ................................130 roteren...........................................113 ruisreductie ...................................151
S scherpte ..........................................55 selecteren, afzonderlijke afbeeldingen ....142 selecteren, alle afbeeldingen ........144 sensor reinigen ...............................42 sluitersynchronisatie .....................155 sluitertijd..........................................86 snelkeuzewiel............................20, 32 specificaties ..................................170 Speedlite, EX-serie .......................100 spiegel opklappen ...........................97 spotmeting ......................................81 spring 10 afbeeldingen of 100 afbeeldingen......115 spring op datum ............................115 sRGB ..............................................67 standaard ......................................141 stijl.........................................134, 137 systeemoverzicht ..........................168
T taal ..................................................38 terugspelen ...................................107 timer ................................................20 toning effect ....................................57 transportmodi ..................................82 Tv ....................................................86
U uitschakelen ............................. 30, 39
V veiligheidsshift .............................. 155 vergrote weergave........................ 111 verhelderen .................................. 130 verzadiging ................................... 131 video OUT .................................... 116 videokabel .................................... 116 vivid .............................................. 128 voeg originele data toe ................. 157 volautomatisch ............................... 46
W waarschuwing door markering ..... 108 wandcontactdoos ........................... 26 warme toon................................... 128 WB-BKT ......................................... 65 weergave enkele opname ............ 107 weergave van camera-instellingen .... 72 weergavemenu......................... 33, 35 wis camera-instellingen .................. 37 wis instellingen ............................... 36 wisselstroomadapterset.......... 26, 166 wissen .......................................... 118 wissen, alle opnamen................... 119 wissen, enkele opname................ 118 witbalans ........................................ 61 witbalanscorrectie........................... 64
Z zelfontspanner.......................... 48, 82 zoeker............................................. 17 z/w ................................................ 128 zwart-wit ......................................... 54
183
CANON INC. 30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan Europa, Afrika & Midden-Oosten CANON EUROPA N.V. PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland CANON (UK) LTD For technical support, please contact the Canon Help Desk: P.O. Box 431, Wallington, Surrey, SM6 0XU, UK Tel: (08705) 143723 (Calls may be recorded) Fax: (08705) 143340 For sales enquiries, please call on (0121) 666-6262 CANON COMMUNICATION & IMAGE FRANCE S.A. 102 Avenue du Général de Gaulle, 92257 LA GARENNE COLOMBES CEDEX, Frankrijk Tél : Hot line 08 25 00 29 23 http://www.cci.canon.fr CANON DEUTSCHLAND GmbH Postfach 100401, 47704 Krefeld, Duitsland Canon Hotline Service: 0180/5006022 (0,12 € / Min.) www.canon.de CANON ITALIA S.P.A. Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI), Italië Tel: 02/8248.1 Fax: 02/8248.4604 Pronto Canon: 02/8249.2000 E-mail: [email protected] http://www.canon.it CANON ESPAÑA S.A. C/Joaquín Costa, 41 – 28002 Madrid, Spanje Tel. Atención al Cliente: 901.301.301 Help Desk: 807.117.255 http://www.canon.es
CANON LUXEMBOURG S.A. Rue des Joncs 21, L-1818 Howald, Luxemburg Tel.: (0352) 48 47 961 Fax: (0352) 48 47 96232 Helpdesk : 900-74100 http://www.canon.lu CANON NEDERLAND N.V. Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp, Nederland Tel.: 023 – 5 670 123 Fax: 023 – 5 670 124 Helpdesk: 023 – 5 681 681 http://www.canon.nl
CANON NORGE as Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo, Noorwegen Tlf: 22 62 93 21 Faks: 22 62 06 15 E-mail: [email protected] http://www.canon.no Finland CANON OY Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland Helpdesk: 020 366 466 (pvm) Internet: www.canon.fi CANON SVENSKA AB Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna, Zweden Helpdesk: 08-744 8620 Fax 08-744 8527 http://www.canon.se CANON (SCHWEIZ) AG Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon, Zwitserland Consumer Imaging Group Tel. 01-835-61 61 Hotline 0900 57 55 20 (CHF 2.13/min) http://www.canon.ch Oostenrijk CANON GES.M.B.H. Zetschegasse 11, A – 1230 Wien, Oostenrijk Helpdesk Tel.: 01 66 146 412 Fax: 01 66 146 413 http://www.canon.at Portugal SEQUE – SOC. NAC. EQUIP., S.A. Pr. Alegria, 58 – 2ºC, 1269-149 Lisboa, Portugal Tel: +351213242830 Fax: +351213472751 E-mail: [email protected] http://www.seque.pt
Deze Instructiehandleiding is geldig vanaf juli 2006. Voor informatie over de compatibiliteit van de camera met accessoires van na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SF0LA281
© CANON INC. 2006
GEDRUKT IN DE EU
INSTRUCTIEHANDLEIDING
CANON BELGIUM N.V. / S.A. Bessenveldstraat 7, B – 1831 Diegem, België Tel.: (02) 722.04.11 Fax: (02) 721.32.74 Helpdesk : 0900-10627 http://www.canon.be
CANON DANMARK A/S Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg, Denemarken Tlf: 70 15 50 05 Fax: 44 88 22 99 www.canon.dk
NEDERLANDS INSTRUCTIEHANDLEIDING