NAAR EUROPESE VERORDENINGEN OVER HUWELIJKSVERMOGENSRECHT EN VERMOGENSRECHT VAN GEREGISTREERDE PARTNERSCHAPPEN Prof. Dr. Walter Pintens Em. gewoon hoogleraar KU Leuven
I.
INLEIDING
Op 16 maart 2011 heeft de Europese Commissie haar voorstellen bekendgemaakt voor twee verordeningen over het huwelijksvermogensrecht en over het vermogensrecht van geregistreerde partners.1 Deze voorstellen voeren het Programma van Stockholm van de Europese Raad uit.2 Dit Programma wenste het alledaagse leven van de Europese burger te vergemakkelijken door uitbreiding van de erkenning van gerechtelijke beslissingen en akten. Als voorbeeld werd het huwelijksvermogensrecht genoemd. Het voorstel betreffende het huwelijksvermogensrecht werd voorbereid met een rechtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd door een Consortium Asser-UCL, een groenboek gevolgd door een publieke raadpleging en een expertenhearing. Het voorstel werd uitgewerkt door een expertengroep die het Frans als werktaal gebruikte.
1
Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, COM (2011) 126 def; Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, COM (2011) 127 def. Hierover Bonomi , Les propositions de règlement de 2011 sur les régimes matrimoniaux et les effets patrimoniaux des partenariats enregistrés, in Bonomi /Schmid (ed.), Droit international privé de la famille, Genève, 2013, p. 53 e.s.; Buschbaum/Simon, Les propositions de la Commission européenne relatives à l’harmonisation des règles de conflit de lois sur les biens patrimoniaux des couples mariés et des partenaires enregistrés, RCDIP 2011, 801 e.v.; Dethloff, Güterrecht in Europa – Perspektiven für eine Angleichung auf kollisions- und materiellrechtlicher Ebene, in Festschrift von Hoffman, Bielefeld, 2011, p. 75 e.v.; Gray/Quinzá Redondo, Stress-Testing the EU Proposal on Matrimonial Property Regimes: Co-operation between EU private international law instruments on family matters and succession, Familie & Recht 2013/11, DOI: 10.5553/FenR/000011; Henrich, Auf dem Weg zu einem europäischen internationalen Ehegüterrecht, in Festschrift Brudermüller, Munchen, 2014, p. 311 e.v.; Kohler/Pintens, Entwicklungen im europäischen Personen- und Familienrecht 2010-2011, FamRZ 2011, 1433 e.v.; Nagy, The European Commission’s Draft Regulation on the Conflict of Laws of Matrimonial Property – Some Conceptual Questions, in Harmonisation of Serbian and Hungarian Law with the European Union Law, Novi Sad, 2013, p. 409 e.v.; Martiny, Die Kommissionsvorschläge für das Ehegüterrecht sowie für das Güterrecht eingetragener Partnerschaften, IPRax 2011, 437 e.v.; Viarengo, The EU Proposal on Matrimonial Property Regimes – Some General Remarks, YPIL 2011, 199 e.v. 2
Zie Wagner, Die politischen Leitlinien zur justiziellen Zusammenarbeit in Zivilsachen im Stockholmer Programm, IPRax 2010, 97 e.v. Doch ook in het Actieplan van Wenen (1998) en in het Programma van Den Haag (2004) werd het huwelijksvermogensrecht reeds aangesproken.
1
Het voorstel over het geregistreerd partnerschap kende minder voorbereiding, maar uit voormeld groenboek bleek de behoefte aan een Europees instrument voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het Europees Parlement heeft op 10 september 2013 zijn advies gegeven en een aantal wijzigingen voorgesteld.3 Op de Raadsvergadering van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 en 7 december 2012 werd reeds een akkoord bereikt over een aantal politieke beleidskeuzes die anticipeerden op de wensen van het Europees Parlement.4 Gelet op de bijzondere wetgevingsprocedure voor het internationaal familierecht die krachtens artikel 81, derde lid VWEU unanimiteit vereist, had het voorzitterschap voorstellen van politieke richtsnoeren gedaan voor een reeks belangrijke kwesties teneinde wezenlijke vooruitgang te boeken.5 De werkgroep van de Raad heeft de voorstellen thans technisch afgerond,6 maar de Raad moet nog enkele beleidskeuzes maken omdat er problemen zijn met een enkele lidstaat. Basis voor beide voorstellen is art. 81, derde lid VWEU. Omdat zowel het huwelijksvermogensrecht als de vermogensrechtelijke relaties tussen geregistreerde partners tot het familierecht sensu lato behoort, kan de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, de verordening slechts met unanimiteit aannemen. Er zal allicht unanimiteit kunnen worden bereikt voor het huwelijksvermogensrecht. Het voorstel over het geregistreerde partnerschap ligt moeilijker. Het is niet uitgesloten dat zoals voor de Verordening Rome III op de versterkte samenwerking van art. 326 e.v. VWEU beroep zal moeten worden gedaan. Wel zijn in de laatste teksten een aantal compromissen verwerkt die een beroep op de versterkte samenwerking zouden moeten verhinderen. Beide voorstellen raken niet aan de positie van de notaris. Dit blijkt uit de definitie van ‘rechtbank’. Wanneer de notaris bv. in het raam van een gerechtelijke-verdeling functies vervult die vergelijkbaar zijn met deze van een rechter, dan omvat het begrip ‘rechtbank’ ook de notaris.7
3
T7-0338/2013 en A7-0254/2013. Persmededeling 17315/12, p. 15. 5 Nota 16878/12 JUSTCIV van 30 november 2012. 6 De besprekingen hebben tot acht versies geleid. De laatste versie dateert van 19 december 2013. De nummering van de artikelen zijn op deze laatste versie gebaseerd. 7 Art. 2, derde lid; Overweging 13e (beide voorstellen). 4
2
II.
VERORDENINGSVOORSTEL
BETREFFENDE
HET
HUWELIJKS-
VERMOGENSRECHT 1. Noodzaak van een verordening Is er nood aan een verordening over huwelijksvermogensrecht? In haar bij het voorstel van verordening gevoegde mededeling geeft de Europese Commissie een voorbeeld dat de problematiek treffend schetst.8 Een Grieks-Hongaars echtpaar huwt in Griekenland zonder huwelijkscontract en woont er drie jaar. Dan verhuizen de echtgenoten naar Hongarije. Twee jaar later wordt de echtscheiding uitgesproken. Het Griekse internationaal privaatrecht knoopt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk aan bij de eerste gezamenlijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten zodat het Griekse recht van toepassing is. Het Hongaarse internationaal privaatrecht knoopt aan bij de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten zodat het Hongaarse recht van toepassing is. Het verschil in aanknopingsfactor heeft verregaande gevolgen. Naar Grieks recht waren de echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met verrekening van de meerwaarden. Door de wijziging van de aanknopingsfactor zijn de echtgenoten plots gehuwd onder het Hongaarse wettelijk stelsel dat uit een beperkte gemeenschap van goederen bestaat. De rechtsonzekerheid wordt nog groter, wanneer de echtgenoten een huwelijkscontract hebben gesloten, maar de echtscheidingsrechter in een andere lidstaat dan de staat van oorsprong over een appreciatiebevoegdheid beschikt om van het huwelijkscontract af te wijken omdat dit hem niet billijk lijkt zoals dit in het Verenigd Koninkrijk en in de Noordse landen het geval is. 9 Deze uitkomst wil de Europese Unie vermijden. De Europese politiek en de rechtspraak van het Hof van Justitie huldigen juist de idee dat de vrijheden van de Europese Verdragen niet mogen worden gehinderd door een verlies van status of van rechten die aan een status zijn verbonden. De voorbeelden zijn daarenboven niet marginaal, omdat van de 122.000.000 echtparen in de Europese Unie er 16.000.000 niet dezelfde nationaliteit hebben of in een andere lidstaat dan hun staat van oorsprong leven.10 Een belangrijk internationaal instrument is niet ter beschikking. Het Verdrag van Den Haag van 14 maart 1978 betreffende het recht dat van toepassing is op het
8
Mededeling, p. 2 e.v. Zie W. PINTENS, Matrimonial property law in Europe, in K. BOELE-WOELKI, J. MILES en J. SCHERPE (Ed.), The Future of Family Property Law in Europe, Antwerpen, Intersentia, 2011, p. 39 e.v. 10 Mededeling, p. 2. 9
3
huwelijksvermogensregime werd slechts door drie landen (Frankrijk, Luxemburg en Nederland) geratificeerd. Het is dan ook begrijpelijk dat de Europese Unie naar een oplossing zoekt. Het heeft weinig zin de regels betreffende internationale bevoegdheid en toepasselijk recht inzake echtscheiding door middel van de Verordeningen Brussel IIbis en Rome III een te maken maar de vermogensrechtelijke gevolgen over te laten aan het internationaal privaatrecht van de lidstaten. 2. Aard van de Verordening De Verordening heeft zoals de Erfrechtsverordening een gemengd karakter. Zij bevat zowel procesrechtelijke regels betreffende bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging als verwijzingsregels die sterk beïnvloed zijn door het Haags Verdrag van 1978. 3. Ruimtelijk toepassingsgebied De Verordening zal van toepassing zijn in alle lidstaten van de Unie met uitzondering van Denemarken dat niet deelneemt aan de eenmaking van het internationaal privaatrecht. Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben geen gebruik gemaakt van de opt-in-mogelijkheid. Nochtans zal de Verordening in deze landen implicaties hebben. Gelet op de eenheid van het toepasselijk recht zal de rechter in een lidstaat die door de Verordening is gebonden, dit recht ook toepassen op goederen in niet-gebonden lidstaten gelegen en zullen zulke vonnissen daar worden uitgevoerd op grond van de interne exequatur-procedure. 4. Materieel toepassingsgebied De Verordening geldt voor de huwelijksvermogensstelsels (régime matrimonial). Het begrip ‘huwelijksvermogensstelsels’ moet niet aan de hand van de lex fori maar in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie autonoom worden uitgelegd.11 Het begrip omvat niet alleen het eigenlijke huwelijksvermogensrecht sensu stricto maar het geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten onderling en tegenover derden (art. 2 a). Slechts de in art. 1 limitatief opgesomde materies zijn van het toepassingsgebied uitgesloten. Vallen daarom onder het toepassingsgebied: zowel het wettelijk stelsel als de conventionele stelsels, zowel qua werking als qua vereffening-verdeling, alsook de aansprakelijkheid van de echtgenoten tegenover derden. Ook de vermogensrechtelijke regels uit het primair stelsel zoals de bescherming van de gezinswoning vallen onder toepassing van 11
HvJ 8 november 2005 (Leffler/Berlin Chemie), C-443/03, § 45.
4
Verordening.12
de
De
persoonlijke
gevolgen
zijn
uitgesloten.
Schenkingen
en
vennootschappen tussen echtgenoten die in het oorspronkelijk voorstel buiten het toepassingsgebied vielen, behoren in de laatste versie tot het toepassingsgebied.13 Alle fiscale, administratieve en douanezaken vallen in het algemeen buiten het toepassingsgebied van de Verordening (art. 1, tweede lid). Zijn specifiek uitgesloten: -
de bekwaamheid van de echtgenoten. Deze uitsluiting slaat niet op de bekwaamheid inzake de specifieke rechten en plichten van echtgenoten betreffende hun vermogen;14
-
het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een huwelijk;
-
onderhoudsverplichtingen, waarvoor de Onderhoudsverordening geldt. De afgrenzing tussen huwelijksvermogensrecht en onderhoudsrecht is niet altijd eenvoudig. Vooral bij de tenuitvoerlegging van Engelse beslissingen komt dit tot uiting. Het Engelse recht hanteert geen strikte scheiding tussen beide concepten. Dezelfde problemen die zich stelden bij de aflijning tussen de Overeenkomst Brussel I en later de Verordening Brussel I waaronder het onderhoudsgeld viel en het huwelijksvermogensrecht dat er niet onder viel, zullen zich stellen ten aanzien van de Onderhoudsverordening en de Verordening Huwelijksvermogensrecht.15 In de eerste zaak de Cavel gaf het Hof van Justitie een brede autonome uitlegging aan het begrip huwelijksvermogensrecht. Het omvat niet enkel de huwelijksvermogensstelsels maar ook alle vermogensrechtelijke betrekkingen die rechtstreeks uit het huwelijke of zijn ontbinding volgen. 16 In de tweede zaak de Cavel lijnt het Hof duidelijk veel restrictiever het toepassingsgebied van de Overeenkomst Brussel I af. Betalingen die rekening houden met de middelen en noden van de partijen worden als onderhoudsgeld beschouwd en vallen onder toepassing van de Overeenkomst Brussel I, ook al gebeurt deze betaling met een eenmalig kapitaal of met goederen zoals in het geval van de prestation compensatoire uit het Franse recht.17 Bij Engelse uitspraken moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen allocaties die gebaseerd zijn op mogelijkheden en behoeften en onder toepassing van de Overeenkomst Brussel I vallen en allocaties die een andere oorsprong hebben zoals een gewone verdeling van vermogen en buiten haar
12
Overweging 11; Martiny, IPRax 2011, 444. Met de vennootschappen tussen echtgenoten worden de zgn. Ehegatteninnengesellschaften bedoeld. 14 Overweging 11b. 15 Zie Nagy, p. 412 e.v. 16 HvJ 27 maart 1979 (de Cavel/de Cavel I), Nr. 143/78, § 7. 17 HvJ 6 maart 1980 (de Cavel/de Cavel II), Nr. 120/79, § 5. 13
5
toepassingsgebied vallen.18 Dezelfde aflijning moet thans worden aangehouden tussen de Onderhoudsverordening en de Verordening huwelijksvermogensrecht.19 -
het erfrecht dat onder toepassing van de Erfrechtsverordening valt. De afgrenzing tussen huwelijks vermogensrecht en erfrecht zal soms vragen inzake kwalificatie stellen. Een gekend voorbeeld dat ook de aandacht van de Belgische rechtsleer heeft gekregen,20 is de kwalificatie van § 1371, eerste lid BBG dat in geval van ontbinding van het wettelijk stelsel der Zugewinngemeinschaft door overlijden de meerwaarden niet mathematisch verrekent maar het erfdeel van de langstlevende echtgenoot forfaitair met een vierde verhoogt. Deze verhoging gebeurt weliswaar naar aanleiding van het openvallen van de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot, maar slaat niet
op
rechten
uit
deze
huwelijksvermogensstelsel.
nalatenschap Daarom
moet
maar
wel
deze
op
rechten
verhoging
uit
het
huwelijks-
vermogensrechtelijk worden gekwalificeerd.21 Zij valt dus onder toepassing van de Verordening huwelijksvermogensrecht; -
de aard van de zakelijke rechten op een goed, de registratie in een register van rechten op onroerende of roerende goederen, de vereisten voor deze registratie en de gevolgen van deze registratie of het gebrek eraan (art. 1, alinea 3). Zij worden beheerst door de lex rei sitae voor de onroerende goederen en het recht van de plaats waar het register wordt gehouden voor de roerende goederen.22
-
het recht op overdracht of aanpassing tussen echtgenoten van rechten op rust- of invaliditeitspensioen opgebouwd tijdens het huwelijk en die geen pensioeninkomsten hebben gegenereerd tijdens het huwelijk. De verrekening van pensioenrechten was in het oorspronkelijk voorstel niet uitgesloten. Weliswaar zijn administratieve zaken uitgesloten, doch het was niet duidelijk of hieronder ook het sociaal recht valt waardoor sommige pensioenrechten eventueel zouden worden uitgesloten. Bij de interpretatie van het EEX-Verdrag en de Verordening Brussel I wordt de verrekening van de pensioenrechten over het algemeen tot het huwelijksvermogensrecht gerekend.23 Gelet op het gebrek aan specifieke bepalingen in heel wat landen en het gemengd karakter van vele pensioenrechten, is het niet uitgesloten dat pensioenrechten
18
HvJ 12 december 1996 (Van den Boogaard/Laumen), C-220/95, § 22 e.v. Zie de meesterlijke uiteenzetting van Lord Justice Thorpe in Moore v Moore [2007] EWCA Civ 361. 20 Van Hecke/Lenaerts, Internationaal privaatrecht, Brussel, 1989, p. 283. 21 Pintens, Van oud naar nieuw internationaal huwelijksgoederen- en erfrecht, in Pintens/Du Mongh (ed.), Patrimonium 2006, Antwerpen, 2006, p. 493 e.v.; Staudinger/Mankowski, Art. 15 EGBGB, nr. 342 e.v. 22 Overweging 13c. 23 Zie Dutta/Wedemann, in Festschrift Kaissis, p. 146 e.v. 19
6
onder de Verordening huwelijksvermogensrechtelijk te kwalificeren waren.24 Vooral in de Duitse rechtsleer werd om opheldering gevraagd. De laatste versie van de tekst sluit thans de overdracht of verrekening van rust- en invaliditeitspensioenen uit het toepassingsgebied uit, doch slechts voor zover ze tijdens het huwelijk geen pensioeninkomsten hebben gegenereerd. Deze uitsluiting moet eng worden uitgelegd en betreft niet de classificatie van pensioenrechten, de reeds uitbetaalde bedragen en de compensatie voor pensioenen die door gemeenschappelijke bijdragen werden gefinancierd;25 -
Sociale zekerheid. Het
voorstel
is
geslachtsneutraal
geformuleerd
en
betreft
zowel
het
huwelijksvermogensstelsel van een huwelijk tussen personen van verschillend als van hetzelfde geslacht.26 Het begrip ‘huwelijk’ is niet meer autonoom uit te leggen zoals dit in de Verordening Brussel IIbis het geval is,27 maar geldt dus krachtens de Verordening voor alle huwelijken. De Commissie heeft duidelijk de bedoeling gehad alle elementen van seksuele geaardheid uit te schakelen. Maar in overweging 10 wordt gesteld dat de Verordening het begrip ‘huwelijk’ niet wil definiëren en dat de definiëring onder toepassing van het nationale recht valt. Allicht moeten beide op het eerste gezicht tegenstrijdige uitspraken aldus uitgelegd worden dat de verordening in beginsel zowel op het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht als tussen personen van verschillend geslacht toepassing kan vinden. Doch de uiteindelijke beslissing ligt bij elke lidstaat afzonderlijk. Dit betekend dat een rechter uit een Staat die het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet kent, zich al dan niet bevoegd kan verklaren.28 Ook wat het toepasselijk recht betreft kan elke lidstaat zijn oplossing hanteren. Een rechter uit lidstaat die het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht kent, zal de verordening in volle omvang aanwenden. Een rechter uit een lidstaat die dit huwelijk niet kent, heeft meerdere mogelijkheden. Wanneer zijn openbare orde er zich niet tegen verzet, kan hij toch de verordening toepassen. Verzet het openbare orde-begrip zich hiertegen, zal hij de toepassing van de verordening afwijzen. Sommige staten zullen allicht een tussenoplossing
24
Martiny, IPRax 2011, 444. Overweging 12a). 26 Mededeling Commissie, nr. 5. 27 Pintens, Marriage and Partnership in the Brussels IIa Regulation, in Liber Memorialis Šarčević, Munchen, 2006, p. 336 e.v. Vgl. Gray/Quinzá Redondo, Familie & Recht 2013/11, DOI: 10.5553/FenR/000011, 2.2.3. 28 Vgl. Martiny, IPRax 2011, 441. 25
7
hanteren en het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht met een geregistreerd partnerschap gelijkstellen en de desbetreffende verordening toepassen.29
5. Internationale bevoegdheid De Verordening maakt een onderscheid tussen de internationale bevoegdheid bij overlijden (art. 3), bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk (art. 4) en de overige gevallen (art. 5).30 In de eerste twee gevallen lopen de bevoegdheidsregels voor zoveel als mogelijk parallel met de bevoegdheidsregels van de Verordening Brussel IIbis en de Erfrechtsverordening. In bepaalde gevallen zijn bevoegdheidskeuzes mogelijk. Tenslotte bevat het voorstel subsidiaire en residuele bevoegdheidsregels. De theorie van het forum non conveniens is uitgesloten tenzij in verbinding met de Erfrechtsverordening.
a. Overlijden
Wanneer bij een rechtbank van een lidstaat een zaak in verband met de nalatenschap van een echtgenoot aanhangig is in het kader van de Erfrechtsverordening, zijn de rechtbanken van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensregime die met die erfrechtzaak verband houden (art. 3). De concentratie van de vermogensrechtelijke gevolgen van het overlijden bij dezelfde rechtbank verhindert dat twee rechtbanken zich moeten uitspreken over rechtszaken die eng met elkaar verbonden zijn. Omdat deze bevoegdheidsgrond impliceert dat de rechter over een erfrechtskwestie is gevat, geldt deze niet voor huwelijksvermogensrechtelijke geschillen die wel ten gevolge van een overlijden ontstaan maar zonder dat een erfrechtelijk geschil aanhangig is. Geschillen over de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen zonder dat een rechtsgeschil over de nalatenschap aanhangig is, vallen dus niet onder de bevoegdheidsregeling van art. 3 maar onder de algemene bevoegdheidsregeling van art. 5.31 In beginsel zijn de rechtbanken van de laatste gewone verblijfplaats bevoegd (art. 4 ErfV). Doch indien de partijen als bevoegde rechtbank de rechtbanken van de Staat wiens recht werd gekozen, hebben aangeduid (art. 5 ErfV), dan accepteert de erfrechtsverordening
29
Vgl. art. 17, vierde lid EGBGB. Zie Dutta/Wedemann, Die Europäisierung des internationalen Zuständigkeitsrechts in Gütersachen, in Festschrift Kaissis, Munchen, 2012, p. 133 e.v. 31 Vgl. Dutta/Wedemann, in Festschrift Kaissis, p. 135 e.v. 30
8
de theorie van het forum non conveniens en laat toe dat de bevoegde rechtbank de zaak naar een geschiktere rechtbank verwijst (art. 6. ErfV). Een andere rechtbank kan tevens subsidiair of op grond van het forum necessitatis bevoegd zijn (art. 10-11 ErfV).
b. Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk
Wanneer een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig is gemaakt voor een rechtbank van een lidstaat in het kader van de Verordening Brussel IIbis, zijn de rechtbanken van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensregime die met het verzoek verband houden (art. 4). De rechtbanken zijn slechts bevoegd, indien de echtgenoten hiertoe een overeenkomst hebben gesloten. Dit vereiste wordt gerechtvaardigd omwille van de zeer uitgebreide en door het Hof van Justitie zeer extensief uitgelegde bevoegdheidsgronden uit de Verordening Brussel IIbis.32 Zijn bevoegd: (a) de rechtbank van een lidstaat op wiens grondgebied zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt en hij of zij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft, in overeenstemming met art. 3, eerste lid, (a), vijfde streepje VO Brussel IIbis; (b) de rechtbank van een lidstaat waarvan de verzoeker onderdaan is en indien hij of zij daar sinds ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft, in overeenstemming met art. 3, eerste lid, (a), zesde streepje VO Brussel IIbis; (c) de rechtbank gevat bij toepassing van art. 5 Verordening Brussel IIbis ter omzetting van een scheiding van tafel en bed in een echtscheiding; (d) de rechtbank gevat bij toepassing van art. 7 Verordening Brussel IIbis in gevallen van residuele bevoegdheid. Deze overeenkomst kan zowel vóór als tijdens de procedure worden gesloten. Wordt ze vóór de procedure gesloten, dan moet ze minstens schriftelijk, gedagtekend en door de partijen getekend zijn.33
32 33
Zie Dutta/Wedemann, in Festschrift Kaissis, p. 135 e.v. Een bestendige elektronische communicatie is eveneens toegelaten.
9
Is er in bovenvermelde gevallen hierover geen akkoord, dan richt de bevoegdheid zich naar de bevoegdheidsregels betreffende de andere gevallen bepaald in art. 5. Is de rechtbank gevat op een andere bevoegdheidsgrond uit de Verordening Brussel IIbis, dan is hiertoe geen overeenkomst tussen echtgenoten vereist.
c. Andere gevallen
In alle andere dan bovenvermelde gevallen (en dus ook na echtscheiding zonder overeenkomst over de internationale bevoegdheid) is de bevoegdheidsregeling identiek met een aantal bevoegdheidsgronden van de Verordening Brussel IIbis (art. 3) en knoopt respectievelijk aan bij (art. 5à (a) de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (b) de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten voor zover een van hen daar nog verblijft op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (c) de gewone verblijfplaats van de verweerder op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (d) de gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip waarop de rechtbank wordt gevat. In geval van meervoudige gemeenschappelijke nationaliteit moet toepassing van het arrest Hadadi worden gemaakt en geniet noch de nationaliteit van het forum noch de effectieve nationaliteit voorrang.34 Deze criteria worden getoetst op het tijdstip van de aanhangig making bij de rechtbank. In tegenstelling tot de Verordening Brussel IIbis gaat het, gelet op de woorden ‘bij gebreke daaraan’, echter niet om alternatieve aanknopingen maar om een bindende hiërarchische volgorde. Bevoegdheidsovereenkomsten zijn mogelijk, doch zij bleven in het oorspronkelijk voorstel beperkt tot de rechtbanken van de lidstaat wiens recht de echtgenoten als toepasselijk recht
hebben
gekozen.
In
de
laatste
versie
werd
de
mogelijkheid
om
een
bevoegdheidsovereenkomst te sluiten uitgebreid. De rechtbanken van de lidstaat wiens recht
34
HvJ 16 juli 2009 (Hadadi/Mesko – C-168/08), FamRZ 2009, 1571, noot Kohler.
10
van toepassing is bij gebrek aan rechtskeuze, kunnen ook worden aangewezen (art. 5a, eerste lid). Het voorstel slaagt er niet in, om bij gebrek aan overeenkomst tussen echtgenoten, de bevoegdheid inzake huwelijksvermogensrecht altijd te laten samenvallen met de bevoegdheid inzake echtscheiding.35 Een voorbeeld: De Italiaan Vincenzo en de Oekraïense Julia huwen in Italië maar vestigen er om beroepsredenen geen gemeenschappelijke verblijfplaats. Vincenzo blijft in Italië. Julia komt naar België. Na drie jaar vraagt en verkrijgt Vincenzo in Italië de echtscheiding. Indien Julia niet bereid is een bevoegdheidsovereenkomst te sluiten, kan Vincenzo voor de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel geen gebruik maken van de bevoegdheidsgronden uit art. 4 maar dient hij beroep te doen op de algemenen bevoegdheidsgronden van art. 5. Van de eerste twee bevoegdheidsgronden van dit artikel kan hij evenmin gebruik maken, omdat hiertoe een gewone gemeenschappelijke verblijfplaats nodig is. Hij zal dus moeten gebruik maken van de derde bevoegdheidsgrond, namelijk de gewone verblijfplaats van de verweerder. Hij zal dus Julia voor een Belgische rechtbank moeten dagvaarden, terwijl de Italiaanse rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken.
d. Verschijning van de verweerder
In de laatste versie van het voorstel wordt een bijkomende bevoegdheid gecreëerd gegrond op de verschijning van de verweerder (art. 5b). Deze bevoegdheid geldt uitsluitend met betrekking tot een rechtbank van een lidstaat wiens recht als toepasselijk recht werd gekozen of bij gebreke aan rechtskeuze van toepassing is. De bevoegdheidsgrond is niet van toepassing, indien de verweerder is verschenen om de bevoegdheid te betwisten of indien een andere rechtbank bevoegd is op grond van de artikelen 3, 4 en 5a (overlijden, echtscheiding en bevoegdheidskeuze). Alvorens zich bevoegd te verklaren moet de rechtbank er zich van verzekeren dat de verweerder op de hoogte is van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van een vrijwillige verschijning.
e. Subsidiaire bevoegdheid Wanneer geen enkel gerecht bevoegd is op grond van de artikelen 3, 4 en 5, 5 a en 5b zijn de gerechten van een lidstaat bevoegd, mits een van de echtgenoten of de beide echtgenoten op 35
Zie Gray/Quinzá Redondo, Familie & Recht 2013/11, DOI: 10.5553/FenR/000011, 3.2.1.
11
het grondgebied van die lidstaat onroerende goederen bezitten. In voorkomend geval zal het geadieerde gerecht slechts over deze goederen beslissen (art. 6). f. Forum necessitatis Wanneer geen enkel gerecht van een lidstaat bevoegd is op grond van de artikelen 3, 4, 5, 5a, 5b en 6, kunnen de gerechten van een lidstaat bij wijze van uitzondering en mits de zaak voldoende nauw verbonden is met die lidstaat, beslissen over het huwelijksvermogensstelsel als in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, een procedure onmogelijk is of niet redelijkerwijs aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd (art. 7).36 g. Bevoegdheid voor tegenvorderingen Het gerecht waarbij de procedure op grond van de artikelen 3, 4, 5, 5a, 5b, 6 of 7 aanhangig is gemaakt, is ook bevoegd om kennis te nemen van tegenvorderingen, mits die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen (art. 8, eerste lid).
h. Beperking van de procedure
Indien zich goederen in een derde staat bevinden, kan de rechtbank op verzoek van een van de partijen beslissen over deze goederen geen uitspraak te doen, indien kan worden verwacht dat haar beslissing met betrekking tot deze goederen in deze derde staat niet zal worden erkend of ten uitvoer worden gelegd (art. 8a).
i. Aanhangig making van een zaak bij een gerecht Volgens het voorstel wordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt: a) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of, b) als het stuk moet worden betekend of ter kennis gebracht voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen (art. 9).
36
Bv. Bij burgeroorlog (Overweging 18).
12
Er is een voorstel om de tekst te verfijnen en een paragraaf toe te voegen voor het geval de rechtbank van ambtswege de procedure inleidt. De zaak is dan aanhangig vanaf het ogenblik waarop de rechtbank haar beslissing neemt om de procedure te openen of, indien zulke beslissing niet vereist is, vanaf de registratie van de zaak bij de rechtbank. Dit voorstel werd in de laatste tekst geïntegreerd (art. 9, (c). j. Controle van de bevoegdheid Het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak in verband met het huwelijksvermogensstelsel aanhangig is gemaakt waarvoor het niet bevoegd is op grond van deze verordening, verklaart zich ambtshalve onbevoegd (art. 10). k. Controle van ontvankelijkheid Zoals ook bepaald in art. 16 van de Erfrechtsverordening moet de rechtbank bij de controle van de ontvankelijkheid ambtshalve de modaliteiten van de betekening na gaan, wanneer een verweerder die zijn gewone verblijfplaats in het buitenland heeft, verstek laat gaan teneinde de rechten van de verdediging te waarborgen (art. 11). De verweerder die verschijnt, dient zelf een onregelmatige betekening op te werpen. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de betekening in een lidstaat en in een derde staat. Wanneer de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat37 heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht zijn uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder tijdig kennis heeft kunnen nemen van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk om zijn verweer te kunnen voeren, of dat daartoe al het nodige is gedaan (art. 11, eerste lid). De rechtbank onderzoekt uitsluitend of de verweerder de mogelijkheid heeft gehad om van het geding inleidend stuk kennis te nemen en zijn verdediging te organiseren. De naleving van de formaliteiten wordt niet onderzocht. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat overeenkomstig die verordening
37
De Nederlandse tekst vermeldt per vergissing ‘lidstaat’.
13
moest geschieden (art. 11, tweede lid). Hier is de controle van de rechter ruimer en dient hij eveneens de regelmatigheid van de betekening te onderzoeken. Wanneer de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing zijn omdat er bij voorbeeld betekend word in een derde staat, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland overeenkomstig dat verdrag moest geschieden (art. 11, derde lid). Ook hier moet de regelmatigheid van de betekening worden onderzocht. l. Aanhangigheid Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst aanhangig is gemaakt, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat (art. 12, eerste lid). De tekst van het voorstel bepaalt dat in dit geval het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt zijn bevoegdheid moet vaststellen binnen zes maanden tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is. Op verzoek van een ander gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, deelt het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt dat gerecht mee op welke datum de zaak bij hem aanhangig is gemaakt en of het zijn bevoegdheid voor de zaak heeft vastgesteld dan wel, indien dat niet het geval is, wanneer de bevoegdheid vermoedelijk zal worden vastgesteld (art. 12, tweede lid). De laatste teksten schrappen de termijn van zes maanden en schrijven voor dat de rechtbank zonder uitstel dient te handelen.38 Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst aanhangig is gemaakt, zich onbevoegd (art. 12, derde lid). m. Samenhang De regels over de samenhang zijn identiek met deze van de andere familierechtelijke verordeningen. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn bij gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij het laatst een vordering aanhangig is gemaakt,
38
Overgenomen uit Verordening Brussel I.
14
zijn uitspraak aanhouden (art. 13, eerste lid). Wanneer deze samenhangende vorderingen aanhangig zijn bij gerechten die in eerste aanleg beslissen, kan het gerecht waarbij het laatst een vordering aanhangig is gemaakt, op verzoek van een van de partijen, ook tot verwijzing overgaan, mits het gerecht waarbij het eerst een vordering aanhangig is gemaakt, bevoegd is voor beide vorderingen en zijn wetgeving de samenvoeging van beide vorderingen toestaat (art. 14, tweede lid). Samenhangend zijn vorderingen die zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen beslissingen worden gegeven die onverenigbaar zouden kunnen zijn (art. 13, derde lid). n. Voorlopige en bewarende maatregelen Voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet, kunnen bij de gerechten van die lidstaat worden gevorderd, zelfs als de gerechten van een andere lidstaat op grond van deze verordening bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen (art. 14).
6. Toepasselijk recht
a. Universele toepassing De verordening heeft een universeel karakter. De verwijzingsregels zijn deze ook van toepassing indien het aangewezen recht niet het recht van een lidstaat is (art. 15a).39 Een voorbeeld: Een Noors echtpaar, gehuwd zonder huwelijkscontract, verhuist van Oslo naar Lissabon. De Portugese rechter past de Verordening toe, ook al leidt deze toepassing tot de aanwending van het Noorse recht als recht van de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats (cf. infra 6.e.).
b. Eenheid van het toepasselijk recht Het voorstel legt het accent op de eenheid van het toepasselijke recht dat voor alle goederen van de echtgenoten geldt ongeacht hun ligging (art. 15aa). Deze regel geldt ook in geval van rechtskeuze. Dépeçage is dus uitgesloten, wat te betreuren is, omdat het soms nuttig kan zijn om voor bepaalde onroerende goederen de lex rei sitae toe te passen. 39
In het voorstel was dit art. 15.
15
c. Rechtskeuze
De echtgenoten kunnen het toepasselijke recht kiezen of wijzigen, doch de keuze blijft beperkt tot (a) het recht van de staat van de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de (toekomstige) echtgenoten of van een van hen op het ogenblik van de rechtskeuze; (b) het recht van de staat waarvan een van de (toekomstige) echtgenoten de nationaliteit bezit op het ogenblik van de rechtskeuze (art. 16).40 Het voorstel bevat geen oplossing voor de meervoudige nationaliteit zoals dit het geval is in art. 22, eerste lid Erfrechtsverordening. De bepaling moet autonoom uitgelegd worden. In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie lijkt een aanknoping bij de nationaliteit van het forum uitgesloten.41 Het is evenmin raadzaam de effectieve nationaliteit te weerhouden, omdat deze niet altijd eenvoudig vast te stellen is.42 Er kan dus een keuze uit de verschillende nationaliteiten worden gemaakt. De keuze van de lex fori is uitgesloten. De rechtskeuze kan meermaals gedaan worden en is zowel mogelijk na vroegere rechtskeuze als zonder vroegere rechtskeuze. Behoudens andersluidende overeenkomst, geldt een wijziging van het toepasselijk recht tijdens het huwelijk slechts voor de toekomst en moet dus met twee verschillende rechtsstelsels worden rekening gehouden. Wijzigingen met terugwerkende kracht kunnen geen inbreuk maken op de rechten van derden. Het voorstel legt meerdere ingewikkelde vormvereisten op (art. 19): (a) De rechtskeuze moet uitdrukkelijk worden gedaan. Deze regel verschilt van de Erfrechtsverordening die een impliciete rechtskeuze toelaat (art. 22, tweede lid). De bepaling mag niet te letterlijk worden opgevat. Ze betekent niet dat woordelijk moet worden opgenomen dat de echtgenoten een bepaald recht hebben gekozen. Indien de echtgenoten een buitenlands stelsel kiezen en uitdrukkelijk verwijzen naar de desbetreffende artikelen uit het buitenlands wetboek, dient dit als een uitdrukkelijke keuze te worden beschouwd;43
40
Samenvoeging van art. 16 en 18. Vgl. HvJ 2 oktober 2003 (Garcia Avello/België), C-148/02. 42 Martiny, IPRax 2011, 449. 43 Pintens, Formerfordernisse in dem Vorschlag für eine EU-Verordnung im Bereich des Ehegüterrechts, in Festschrift Hahne, Bielefeld, 2012, p. 106 e.v. Contra: Dethloff, in Festschrift von Hoffman, p. 77. 41
16
(b) Het oorspronkelijke voorstel bepaalde dat de keuze van het toepasselijke recht wordt gemaakt in de vorm die voor het huwelijkscontract is voorgeschreven door het gekozen toepasselijke recht of door het recht van de staat waar de akte wordt opgesteld.44 Deze regel is in de laatste teksten afgezwakt. De vorm van het huwelijkscontract is niet meer vereist. De rechtskeuze moet thans worden gedaan in een gedateerd en door de echtgenoten getekend geschrift. De authentieke vorm is niet voorgeschreven. Een onderhands geschrift volstaat. Het geschrift kan worden vervangen door een elektronische communicatie met een bestendig karakter; (c) Doch dit onderhands geschrift is onvoldoende. Er dient rekening te worden gehouden met bijkomende formaliteiten die worden opgelegd door het recht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats. Daarbij zijn verschillende gevallen te onderscheiden: -
Hebben beide echtgenoten op het tijdstip van de rechtskeuze hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat, dan zijn de bijkomende vormvoorschriften betreffende huwelijkscontracten van het recht van deze Staat van toepassing;
-
Hebben de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in verschillende lidstaten wier recht verschillende bijkomende vormvoorschriften voor huwelijkscontracten bepaalt, dan is de rechtskeuze geldig indien de bijkomende vormvoorschriften van een van deze lidstaten worden toegepast;
-
Heeft slechts een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat wiens recht bijkomende vormvoorschriften voor huwelijkscontracten kent, dan zijn deze voorschriften van toepassing. In geen geval wordt dus rekening gehouden met bijkomende vormvoorschriften uit
een derde Staat. De laatste teksten voeren een regel in betreffende de toestemming en de materiële geldigheid van de rechtskeuze (art. 19a). Deze richt zich niet naar het personeel statuut maar naar het gekozen recht. De regel wordt ook toegepast in andere verordeningen. Minder gelukkig is de uitzondering op deze regel. Een echtgenoot die zijn toestemming wil aanvechten, mag zich beroepen op het recht van zijn gewone verblijfplaats op het ogenblik van de inleiding van het rechtsgeding, wanneer uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn om de gevolgen van zijn houding in overeenstemming met het gekozen recht te bepalen.
44
Zie Pintens, in Festschrift Hahne, Bielefeld, 2012, p. 107 e.v.
17
d. Vorm van het huwelijkscontract
In het oorspronkelijk voorstel werd het huwelijkscontract gesloten in de vorm die is voorgeschreven door het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht (lex causae)of door het recht van de staat waar het contract wordt opgesteld (lex loci actus).45 In de laatste versies werd dit gewijzigd. Het huwelijkscontract wordt onderworpen aan dezelfde vormvoorwaarden als deze van de rechtskeuze. Wel is er aan toegevoegd dat bijkomende vormvereisten die door het recht toepasselijk op het huwelijksvermogensstelsel worden opgelegd, van toepassing zijn.
e. Toepasselijk recht bij gebrek aan rechtskeuze
Indien geen rechtskeuze wordt gedaan, wordt het toepasselijk recht bepaald aan de hand van drie aanknopingsfactoren die een subsidiair karakter hebben (art. 20a). Bij gebreke van rechtskeuze, geldt in eerste instantie het recht van de staat van de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten na hun huwelijk. De verblijfplaats krijgt dus zelfs de voorkeur boven de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten. Doch de primaire aanknoping aan de verblijfplaats en niet aan de nationaliteit beantwoordt aan een algemene tendens in het internationaal privaatrecht en in het bijzonder in de Europese verordeningen. De aanknoping is conform met de aanknoping in de Verordening Rome III en in de Erfrechtsverordening. Zij stemt overeen met de primaire aanknoping in art. 51 WIPR maar betekent een grote wijziging voor rechtsstelsels die in eerste instantie bij de gemeenschappelijke nationaliteit aanknopen.46 Met de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats wordt de verblijfplaats onmiddellijk na of kort na het huwelijk bedoeld. Een overweging zal dit eventueel nog verduidelijken.
Hierdoor
wordt
vermeden
dat
de
vaststelling
van
de
eerste
gemeenschappelijke verblijfplaats nog geruime tijd na het huwelijk kan gebeuren. In dit geval is het immers onduidelijk, wanneer op de tweede subsidiaire aanknopingsfactor moet worden
45
Zie Pintens, in Festschrift Hahne, p. 100 e.v. Zie bv. Art. 15 EGBGB. Hierover Henrich, in Festschrift Brudermüller, p. 314 e.v. Het huwelijksvermogensstelsel van Turkse echtgenoten met gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Duitsland is niet onderworpen aan het Turkse maar wel aan het Duitse recht, tenzij ze rechtskeuze voor het Turkse recht hebben gedaan. 46
18
teruggevallen.47 Wordt niet onmiddellijk of kort na het huwelijke een gemeenschappelijke gewoonlijke verblijfplaats vastgesteld, dan is de tweede aanknopingsfactor van toepassing.48 De aanknoping aan de eerste en niet aan de laatste verblijfplaats waarvoor sommigen hebben gepleit,49 is de juiste keuze. De aanknoping aan de laatste verblijfplaats zou impliceren dat het toepasselijk recht automatisch wordt gewijzigd en dat hierdoor desgevallend rechten verloren gaan. Het Programma van Stockholm heeft immers juist de bedoeling om te verhinderen dat rechten ten gevolge van het gebruik van de grote vrijheden van de Verdragen zouden verloren gaan. Het voorstel geeft geen definitie van de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats. Het begrip moet autonoom worden uitgelegd. Er moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden. De rechtspraak van het Hof van Justitie legt een sterk accent op de sociale integratie.50 Het aldus toepasselijk huwelijksvermogensrecht heeft een bestendig karakter. Het wordt niet automatisch gewijzigd bij een wijziging van de verblijfplaats, ook niet indien deze van lange duur is. Anders zou dit ook weer met het verlies van rechten kunnen gepaard gaan Het Verdrag van Den Haag van 14 maart 1978 heeft dit anders geregeld en wijzigt het toepasselijk recht automatisch na de keuze van een nieuwe verblijfplaats die gedurende tien jaar wordt aangehouden (art. 7). De enige mogelijkheid die de Verordening biedt om het toepasselijk recht te wijzigen is de rechtskeuze. Bij gebrek aan eerste gemeenschappelijke verblijfplaats, geldt het recht van de Staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het ogenblik van het huwelijk. Een latere nationaliteitsverandering doet hieraan geen afbreuk. Hebben de echtgenoten meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit, dan geldt niet de effectieve nationaliteit, maar vervalt deze aanknopingsfactor (art. 20a, tweede lid). Bij
gebrek
aan
gemeenschappelijke
nationaliteit
of
bij
meervoudige
gemeenschappelijke nationaliteit geldt het recht van de Staat waarmee beide echtgenoten de nauwste band hebben, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden. De oorspronkelijke tekst voegde hier aan toe ‘en met name de plaats van de huwelijkssluiting’ (art. 17, eerste lid). In de laatste versies is deze toevoeging geschrapt en wordt voorgesteld meerdere voorbeelden in een overweging op te nemen. In de oorspronkelijke tekst werd niet vermeld op welk ogenblik deze nauwe band moet bestaan. In de latere versies wordt 47
Vgl. Martiny, IPRax 2011, 450. Dethloff, in Festschrift von Hoffman, p. 78. 49 Bonomi, in Bonomi/Schmid, p. 60 e.s. 50 HvJ 2 april 2009 (A/Finland), C-523, § 37; HvJ 22 december 2010 (Mercredi/Chaffe), C497/10 PPU, § 47. 48
19
gespecifieerd dat het moet gaan over de band op het ogenblik van het huwelijk. Zelfs met meerdere voorbeelden in een overweging blijft de notie ‘nauwste band’ erg vaag en zullen in de praktijk interpretatieproblemen rijzen. De oplossing verschilt ook van deze uit de Verordening Rome III die als laatste aanknoping de meer stabiele lex fori gebruikt. Het ware aangewezen geweest voor beide verordeningen dezelfde laatste aanknopingsfactor te gebruiken. Bij wijze van uitzondering en wanneer uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat een andere Staat dan de Staat wiens recht op grond van art. 20a, eerste lid van toepassing is, een langere en kennelijk nauwere band heeft met de echtgenoten en deze op het recht van deze Staat vertrouwd hebben, mag de rechter - volgens het oorspronkelijk voorstel - op verzoek van een van de echtgenoten, het recht van deze staat toepassen (art. 20a, derde lid). In de laatste versie moet de andere echtgenoot hiermee instemmen. Deze bepaling die slechts zeer uitzonderlijke en restrictief kan in aanmerking worden genomen,51 komt in vele moderne ipr-codificaties en in art. 21, tweede lid ErfV voor en is vrijwel identiek met de uitzonderingsclausule van art. 19, § 1, eerste lid WIPR.52 Doch de laatste bepaling geeft meer richtlijnen. De uitzonderingsclausule is uitsluitend van toepassing in geval van wettelijke aanknoping bij gebrek aan rechtskeuze. De tekst van de uitzonderingsclausule verwijst immers uitsluitend naar art. 20a en niet naar art. 16. Dit is logisch. Indien de echtgenoten een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gedaan, is het inderdaad aangewezen een nieuwe uitdrukkelijke keuze voor een wijziging van het toepasselijk recht te eisen.53 Deze uitzondering heeft retroactieve werking. Deze kan de rechten van derden niet schaden (art. 20a, derde lid, laatste zin). Een voorbeeld ter afsluiting: Een Italiaans koppel verhuist naar Qatar voor het werk van de man. Opdat mevrouw hem zou kunnen volgen, treden zij een maand vóór hun vertrek in het huwelijk. Na twee jaar in Qatar keren ze naar Italië terug en vragen zij aan de notaris onder welk stelsel zij gehuwd zijn. De vraag levert onvoldoende informatie aan om een definitief antwoord te kunnen geven. Ten eerste moet onderzocht worden aan de hand van feitelijke gegevens of deze echtgenoten tussen hun huwelijk en hun vertrek naar Qatar in Italië een gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben gevestigd. Is dit het geval, dan is het Italiaanse recht van toepassing. Is dit niet het geval, dan rijst de vraag of de echtgenoten
51
Zie Henrich, in Festschrift Brudermüller, p. 315 e.v. Zie ook art. 16 Zwitsers IPRW dat model heeft gestaan voor art. 19 WIPR. 53 Henrich, in Festschrift Brudermüller, p. 316. 52
20
de bedoeling hadden een gemeenschappelijke verblijfplaats in Qatar te vestigen en of dit één maand na hun huwelijk nog kan. Is dit niet het geval, dan moet toepassing worden gemaakt van de tweede aanknopingsfactor en geldt het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit, namelijk het Italiaanse.
f. Werkingssfeer van het toepasselijk recht
De laatste versies bevatten een gedetailleerde maar niet-limitatieve opsomming van de materies die in de werkingssfeer van het toepasselijk recht vallen (art. 20aa): (a) De classificatie van de goederen van elke of van beide echtgenoten in de verschillende vermogens zowel tijdens als na het huwelijk, m.a.w. het eigen, gemeenschappelijk of onverdeeld karakter van de goederen; (b) De overdracht van goederen van het ene naar het andere vermogen; (c) De aansprakelijkheid van een echtgenoot voor de schulden van de andere echtgenoot: (d) De bevoegdheden, rechten en plichten van elke echtgenoot of van beide echtgenoten betreffende de vermogens; (e) De ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en de vereffening-verdeling van de vermogens; (f) De gevolgen van het huwelijksvermogensrecht voor de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde, en (g) De materiële geldigheid van een huwelijkscontract.
De gevolgen ten aanzien van derden worden eveneens bepaald door het toepasselijk recht. Het oorspronkelijk voorstel bepaalt dat het recht van een lidstaat echter kan bepalen dat het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht door een echtgenoot niet aan een derde kan worden tegengeworpen, wanneer de ene of de andere zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat en de door het recht van die lidstaat opgelegde publiciteits- en of registratieformaliteiten niet zijn vervuld, tenzij de derde het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kende of had moeten kennen. Daarenboven kan het recht van de lidstaat waar een onroerend goed is gelegen, voorzien in een analoge regel voor de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde in verband met dat onroerend
21
goed (art. 35).54 De laatste teksten versterken de positie van de derde en maken van deze faculteit een algemene regel.
g. Bepalingen van bijzonder dwingend recht
De verordening doet geen afbreuk aan bepalingen van bijzonder dwingend recht van het forum (art. 22). Dit betreft regels waarvan de inachtneming door een lidstaat zo belangrijk wordt geacht voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat hij verlangt dat ze worden toegepast op elk geval dat onder het toepassingsgebied ervan valt, ongeacht welk recht in overeenstemming met de verordening op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is (art. 22). Deze regel doelt op de politiewetten die voor elke burger op het grondgebied van een staat gelden en geldt in vele rechtsstelsels bv. voor de bescherming van de gezinswoning.55 Strikte interpretatie is noodzakelijk.56
h. Openbare orde
Het voorstel bevat de klassieke openbare orde-clausule (art. 23). De toepassing van een bepaling van het toepasselijk recht kan worden geweigerd wanneer deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het forum. Er was een voorstel om hieraan toe te voegen voor het geval dat het toepasselijk recht de echtgenoten geen gelijke rechten verzekerd gebaseerd op het geslacht, de lex fori van toepassing is. Deze toevoeging is gebaseerd op art. 10 van de Verordening Rome III. Ze werd niet weerhouden. De openbare orde-regel mag niet worden gebruikt om het recht van een andere staat buiten werking te stellen, indien dit strijdig zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder met art. 21 dat elke vorm van discriminatie uitsluit.57
i. Renvoi
Het renvoi is uitgesloten (art. 24). Onder het toepasselijke recht wordt uitsluitend het recht met uitzondering van het internationaal privaatrecht verstaan. Anders dan in de 54
Vroeger art. 35. Overweging 24f. 56 Overweging 24f. 57 Overweging 25. 55
22
Erfrechtsverordening geldt deze regel ook indien het toepasselijk recht het recht van een derde staat is.58 Omdat de Verordening huwelijksgoederenrecht geen uitzondering kent voor onroerende goederen zal het toepasselijk recht soms verschillen van de lex rei sitae.
7. Erkenning en tenuitvoerlegging
De regels betreffende erkenning en tenuitvoerlegging stemmen in grote lijnen overeen met deze van de Erfrechtsverordening.
a. Beslissingen
Alle in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de andere lidstaten zonder enige procedure erkend (art. 26). Het begrip ‘beslissing’ moet ruim worden uitgelegd en betreft zowel een vonnis, een beschikking of een titel van tenuitvoerlegging. De erkenning kent geen bijzondere procedure. Ze gebeurt automatisch. Zij kan slechts worden geweigerd, indien een van de in art. 27 opgenomen weigeringsgronden voorligt. Deze betreffen vooral de schending van de openbare orde en de rechten van de verdediging. De bevoegdheid van de buitenlandse rechter mag niet worden onderzocht, ook niet op grond van de openbare orde (art. 28, eerste lid).59 De révision au fond is uitgesloten (art. 29). De tenuitvoerlegging vereist een exequatur (art. 31).
b. Authentieke akten
Ook authentieke akten worden erkend, al spreekt de laatste versie van de tekst niet meer over de erkenning maar over de ‘aanvaarding’(art. 32). De aanvaarding geschiedt automatisch maar kan worden betwist, indien zij kennelijk met de openbare orde strijdig is (art. 32, eerste lid). Deze erkenning zal worden vergemakkelijkt door een formulier. Eens de akte erkend is, heeft zij zowel formele als inhoudelijke bewijskracht. Wel kan de geldigheid van de authentieke akte worden betwist. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de formele geldigheid en de inhoudelijke geldigheid. De formele geldigheid kan alleen worden betwist voor de rechtbanken van de lidstaat van oorsprong en bij toepassing van het recht van deze lidstaat (art. 32, tweede lid). Dit betekent 58 59
Vgl. Kindler, IPrax 2010, 48. Martiny, IPRax 2014, 453.
23
dat voor authentieke vermeldingen in een Belgische authentieke akte een inschrijving wegens valsheid in geschrifte moet worden genomen. De inhoudelijke geldigheid kan worden betwist voor alle rechtbanken die krachtens de Verordening bevoegd zijn en wordt uitsluitend beoordeeld volgens het toepasselijke recht (art. 32, derde lid). De tenuitvoerlegging vereist een exequatur (art. 33).
8. Inwerkingtreding
De Verordening wordt van kracht twintig dagen na haar publicatie. Twee jaar en zes maanden later is ze van toepassing (art. 40). De
hoofdstukken
II
(internationale
bevoegdheid)
en
IV
(erkenning
en
tenuitvoerlegging) zijn van toepassing op procedures en authentieke akten die werden ingeleid of opgesteld of geregistreerd na de datum van toepassing (art. 39, eerste lid). Indien procedures worden ingeleid in de lidstaat van oorsprong vóór de datum van toepassing en de beslissing wort uitgesproken na deze datum, dan moeten deze worden erkend en ten uitvoer gelegd in overeenstemming met hoofdstuk IV, indien de toegepaste bevoegdheidsregels verenigbaar zijn met deze van hoofdstuk II (art. 39, tweede lid). Hoofdstuk III (toepasselijk recht) is echter slechts van toepassing op echtgenoten die huwen of een rechtskeuze doen na de datum van toepassing (art. 39, derde lid).
III.
VERORDENINGSVOORSTEL RECHTELIJKE
BETREFFENDE
GEVOLGEN
VAN
HET
DE
VERMOGENS-
GEREGISTREERD
PARTNERSCHAP
1. Noodzaak van een verordening
Geregistreerde partners stuiten op dezelfde internationaal privaatrechtelijke problemen als echtgenoten. Daarbij komt nog dat niet alle lidstaten het geregistreerd partnerschap kennen of het beperken tot personen van verschillend of van hetzelfde geslacht. De gevolgen van het partnerschap zijn van land tot land erg verschillend.
1. Aard van de Verordening
24
De
Verordening
heeft
zoals
de
Erfrechtsverordening
en
de
Verordening
Huwelijksvermogensrecht een gemengd karakter. Zij bevat zowel procesrechtelijke regels inzake bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging als verwijzingsregels. 2. Ruimtelijk toepassingsgebied De Verordening zal van toepassing zijn in alle lidstaten van de Unie met uitzondering van Denemarken dat niet deelneemt aan de eenmaking van het internationaal privaatrecht. Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben geen gebruik gemaakt van de opt-in-mogelijkheid. 3. Materieel toepassingsgebied Het toepassingsgebied van de Verordening is vergelijkbaar met dat van het voorstel betreffende huwelijksvermogensrecht en omvat alle vermogensrechtelijke gevolgen met dezelfde beperkte uitzonderingen (art. 1). Het voorstel definieert het geregistreerd partnerschap als een regeling betreffende het samenleven van twee personen waarin de wet voorziet en die tot stand komt door registratie volgens deze wet door een openbare instantie (art. 2). In de laatste versies wordt daaraan toegevoegd: ‘en welke de wettelijke formaliteiten vervuld door deze wet opgelegd voor zijn aangaan’. Ook deze definitie is geslachtsneutraal en slaat zowel op het geregistreerd partnerschap tussen personen van verschillend of van hetzelfde geslacht zonder enig onderscheid tussen partnerschappen met zwakke of met sterke gevolgen.60 Het feitelijk partnerschap valt buiten het toepassingsgebied van het voorstel. Dit geldt ook voor feitelijke partnerschappen die zoals in Catalonië of in Slovenië rechtsgevolgen hebben die met deze van het huwelijk vergelijkbaar zijn. De Verordening is immers slechts van toepassing op geregistreerde partnerschappen en deze partnerschappen worden niet geregistreerd.61 De definitie van het geregistreerd partnerschap beantwoordt echter niet de vraag welke partnerschappen onder toepassing van de Verordening vallen. Overweging 10 stelt uitdrukkelijk dat het partnerschap slechts gedefinieerd wordt voor zover dit nodig is voor het doel van de verordening. De definitie bakent dus het toepassingsgebied af. De inhoud van het begrip wordt zoals bij het huwelijk aan de lidstaten overgelaten. De invoering van de Verordening betekent niet dat de lidstaten die het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kennen, verplicht zijn dit in te voeren. Staten die het geregistreerd partnerschap kennen voor personen van verschillend geslacht zijn wel verplicht 60 61
Mededeling, p. 6. Dutta/Wedemann, in Festschrift Kaissis, p. 139.
25
het in te voeren voor personen van hetzelfde geslacht. Doch deze verplichting vloeit niet voort uit het recht van de Unie maar uit de rechtspraak van het Hof voor de Rechten van de Mens.62 Het voorstel spreekt zich evenmin uit over de vraag of lidstaten verplicht zijn een in een andere lidstaat gesloten geregistreerd partnerschap te erkennen. Oorspronkelijk lag dit in de bedoeling.63 Doch dit idee werd opgegeven. Deze problematiek kadert in de beantwoording van de voorvraag. Omdat de Europese Unie niet over een algemeen deel inzake internationaal privaatrecht beschikt, zal deze voorvraag in elke lidstaat door toepassing van zijn nationaal internationaal privaatrecht moeten worden opgelost.64
4. Internationale bevoegdheid
De regels over de internationale bevoegdheid zijn vergelijkbaar met deze van het voorstel betreffende het huwelijksvermogensrecht.
a. Overlijden
Wanneer bij een rechtbank van een lidstaat een zaak in verband met de nalatenschap van een echtgenoot aanhangig is onder de Erfrechtverordening, zijn de rechtbanken van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap die met die erfrechtzaak verband houden (art. 3). Wel kan deze rechtbank zich onbevoegd verklaren, wanneer de lex fori het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent (art. 5b). De rechtbank kan zich dus niet onbevoegd verklaren, wanneer deze wet wel het geregistreerd partnerschap kent maar niet een bepaalde specifieke vorm. Verklaart de rechtbank zich onbevoegd, dan richt de bevoegdheid zich naar de bevoegdheid ‘in andere gevallen’ (art. 5).
b. Ontbinding en nietigverklaring
Wanneer een verzoek tot ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap aanhangig is gemaakt voor een rechtbank van een lidstaat, zijn de rechtbanken van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het
62
EHRM (Grote Kamer) 7 november 2013 (Vallianatos e.a./Griekenland), Nr. 29381/09 en 32684/09, § 78 e.v. Mansel/Thorn/Wagner, IPRax 2011, 5. 64 Zie Martiny, IPRax 2011, 454 e.v. 63
26
geregistreerd partnerschap die met het verzoek verband houden, indien de partners dit zijn overeengekomen (art. 4). Hierbij betreft het een rechtbank die internationaal bevoegd is op grond van de nationale bevoegdheidsregels. Er wordt terecht niet verwezen naar de Verordening Brussel IIbis die immers niet van toepassing is op het geregistreerd partnerschap.65 Ook hier kan deze rechtbank zich onbevoegd verklaren, wanneer de lex fori het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent (art. 5b). Is dit het geval, dan richt de bevoegdheid zich naar de bevoegdheid ‘in andere gevallen’ (art. 5).
c. Andere gevallen
In alle andere dan bovenvermelde gevallen is de bevoegdheidsregeling vergelijkbaar met deze van de Verordening Huwelijksvermogensrecht, zij het met enkele verschillen. Zijn bevoegd de rechtbanken van de Staat: (a) op wiens grondgebied de partners hun gewone verblijfplaats hebben op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (b) op wiens grondgebied de partners hun laatste gewone verblijfplaats hebben, voor zover een van hen daar nog verblijft op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (c) op wiens grondgebied de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (d) van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partners op het ogenblik waarop de rechtbank wordt gevat, of bij gebreke daaraan, (e) onder wiens recht het geregistreerd partnerschap werd gecreëerd (art. 5). Deze criteria worden getoetst op het tijdstip van de aanhangig making bij de rechtbank. In de vier eerste gevallen kunnen de rechtbanken zich onbevoegd verklaren, wanneer de lex fori het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent (art. 5b). Uiteindelijk zal dan moeten worden teruggevallen op de laatste bevoegdheidsgrond (e).
d. Overige regels
65
Pintens, in Liber memorialis Šarčević, p. 338.
27
De overige regels betreffende internationale bevoegdheid en procedure zijn vergelijkbaar met deze uit het voorstel huwelijksvermogensrecht.
5. Toepasselijk recht
a. Universele toepassing De verordening heeft een universeel karakter. De verwijzingsregels zijn deze ook van toepassing indien het aangewezen recht niet het recht van een lidstaat is (art. 15-01). b. Eenheid van het toepasselijk recht Het voorstel legt het accent op de eenheid van het toepasselijke recht dat voor alle goederen van de echtgenoten geldt ongeacht hun ligging (art. 15-02). Deze regel geldt ook in geval van rechtskeuze. Dépeçage is dus uitgesloten, wat ook hier te betreuren is, omdat het soms nuttig kan zijn om voor bepaalde onroerende goederen de lex rei sitae toe te passen.
c. Rechtskeuze
In het oorspronkelijk voorstel bestond geen mogelijkheid van rechtskeuze. Deze regel werd door de rechtsleer sterk bekritiseerd.66 Geregistreerde partners hebben hier dezelfde noden als echtgenoten. Bij het geregistreerd partnerschap met sterke gevolgen kan het gebrek aan rechtskeuze als een schending van het discriminatieverbod van art. 21 van het Charter van de Grondrechten worden beschouwd. Het Hof van Justitie oordeelde immers dat partners in een geregistreerd partnerschap dat met het huwelijk vergelijkbaar is, op dezelfde rechten als gehuwden aanspraak kunnen maken.· De laatste teksten hebben de rechtskeuze ingevoerd. Geregistreerde partners of toekomstige geregistreerde partners kunnen de volgende rechtstelsels kiezen of het toepasselijk recht in die zin wijzigen op voorwaarde dat dit recht vermogensrechtelijke gevolgen aan het geregistreerd partnerschap verbindt (art. 15-03: a) het recht van de Staat op wiens grondgebied de partners of een van hen zijn gewone verblijfplaats heeft op het ogenblik van de rechtskeuze; b) het recht van de Staat waarvan de partners of een van hen de nationaliteit bezit op het ogenblik van de rechtskeuze, of 66
Martiny, IPRax 2011, 456.
28
c) het recht van de staat op wiens grondgebied het geregistreerd partnerschap is aangegaan.
Behoudens andersluidende overeenkomst, geldt een wijziging van het toepasselijk recht tijdens het partnerschap slechts voor de toekomst. Wijzigingen met terugwerkende kracht kunnen geen inbreuk maken op de rechten van derden. De regels betreffende de vorm en de geldigheid van de rechtskeuze richten zich naar deze uit het voorstel huwelijksvermogensrecht. Doch bij de laatste besprekingen werd de vraag gesteld of hier geen vereenvoudigingen nodig waren. In de laatste versie werden echter geen wijzigingen aangebracht.
d. Vorm van de vermogensrechtelijke overeenkomst
Ook de regels betreffende de vorm van de vermogensrechtelijke overeenkomst richten zich naar deze uit het voorstel huwelijksvermogensrecht. Doch bij de laatste besprekingen werd ook hier de vraag gesteld of hier geen vereenvoudigingen nodig waren. Er werd echter geen aanpassing doorgevoerd.
e. Toepasselijk recht bij gebrek aan rechtskeuze
Het toepasselijk recht is het recht van de staat waaronder het partnerschap werd aangegaan (art. 15). Deze aanknoping geldt voor alle geregistreerde partnerschappen zowel voor personen van verschillend als van hetzelfde geslacht, zowel voor partnerschappen met zwakke als met sterke gevolgen. Deze aanknoping verschilt dus van het Belgisch internationaal privaatrecht dat een onderscheid maakt tussen sterke en zwakke partnerschappen. De eerste soort wordt met het huwelijk geassimileerd en vallen onder toepassing van de verwijzingsregels inzake huwelijk (art. 46-47 WIPR). Slechts de tweede soort wordt beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied het partnerschap voor het eerst is geregistreerd (art. 60). Tijdens de besprekingen rees de vraag of de aanknopingsfactoren uit het voorstel huwelijksvermogensrecht niet zouden moeten worden toegepast. De oorspronkelijke aanknoping is echter gerechtvaardigd, omdat niet elke lidstaat het geregistreerd partnerschap of al zijn soorten kent. In de laatste versie werd van een wijziging afgezien.
29
De werkingssfeer van het toepasselijk recht en de gevolgen voor derden zijn vergelijkbaar met deze in het voorstel huwelijksvermogensrecht.
f. Bijzonder dwingend recht
Idem als in het voorstel huwelijksvermogensrecht.
g. Openbare orde
De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter (art. 18). In het oorspronkelijk voorstel werd hieraan toegevoegd dat de toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan niet als onverenigbaar met de openbare orde van het land van de rechter worden beschouwd uitsluitend omdat het recht van het land van de rechter het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent (art.18, tweede lid). Deze bepaling is in de laatste documenten geschrapt. Wel is ook hier een verwijzing naar het Handvest opgenomen.
h. Renvoi
Idem als in het voorstel huwelijksvermogensrecht.
6. Erkenning en tenuitvoerlegging
Erkenning
en
tenuitvoerlegging
zijn
geregeld
zoals
in
het
voorstel
over
het
huwelijksvermogensrecht (art. 21-30). Art. 24 bepaalde uitdrukkelijk dat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing niet kan worden geweigerd omdat het recht van de aangezochte lidstaat het geregistreerd partnerschap niet kent of daar niet dezelfde vermogensrechtelijke gevolgen aan verbindt. In de laatste teksten is dit artikel geschrapt.
7. Inwerkingtreding
Idem als in het voorstel huwelijksvermogensrecht. 30
IV.
BESLUIT
Met deze twee voorstellen van verordening krijgt het volledige internationaal familiaal vermogensrecht een Europese dimensie: de Verordening Rome I is reeds van toepassing op de schenking; de erfrechtsverordening en de twee hier besproken voorstellen vormen het sluitstuk, tenzij de Europese Commissie zich nog waagt aan de feitelijke partnerschappen. De primaire aanknoping bij de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats zal de taak van rechter, notaris en advocaat verlichten omdat er minder buitenlands recht zal worden toegepast. Doch de kennis van het buitenlands recht blijft in vele gevallen vereist. Dit is niet alleen
het
geval
bij
rechtskeuze,
maar
ook
bij
immigratie.
Omdat
het
huwelijksvermogensrechtelijk statuut niet wijzigt ten gevolge van een wijziging van de verblijfplaats, blijven buitenlandse echtgenoten die zich in België vestigen aan hun buitenlands huwelijksvermogensstelsel onderworpen. Maar dit is dan weer niet het geval indien het recht van een derde staat niet bij de verblijfplaats maar bij de nationaliteit aanknoopt en geen renvoi aanvaardt. Een actueel voorbeeld: Een Duits echtpaar huwt nadat de Verordening van toepassing is geworden, zonder huwelijkscontract en heeft zijn eerste gemeenschappelijke verblijfplaats in de Oekraïne gevestigd. Het Oekraïense ipr knoopt echter niet aan bij de gewone verblijfplaats maar bij de nationaliteit.67 De echtgenoten zijn dus gehuwd onder het Duits wettelijk stelsel van de Zugewinngemeinschaft. Door de toenemende onlusten verhuizen de echtgenoten naar België. Na enkele jaren wordt in België de echtscheiding uitgesproken. De notaris die het huwelijksvermogensstelsel moet vereffenen, dient het toepasselijk recht te bepalen. Dit moet hij uiteraard doen aan de hand van de verwijzingsregels uit de Verordening die van toepassing is op huwelijken gesloten na de toepassing van de Verordening.68 Hij moet dus aanknopen bij de eerste gemeenschappelijke verblijfplaats en dus Oekraïens recht toepassen. Dit betekent dan dat de echtgenoten steeds hebben geleefd onder het Oekraïens wettelijk stelsel van de gemeenschap beperkt tot de aanwinsten. De liefhebber van buitenlands recht vindt dus nog altijd zijn gading.
67 68
Art. 9, 61 Oekraïens IPRW. Vgl. Henrich, in Festschrift Brudermüller, p. 319.
31