PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
Deel B: Schriftelijk gedeelte Versie 1
Naam:
Voornaam:
Beginletter andere voornamen:
Geboortedatum:
Naam van de instelling waar het examen plaatsheeft:
Naam van het land waar het examen plaatsheeft:
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
1
Deel B
Totale duur Deel B: 105 minuten[][][][]]
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
2
Deel B
TAAK 1
Klokje: 40 minuten
Taalverlies
U studeert Nederlands aan een universiteit. U volgt het vak Taalkunde. Tijdens het volgende college zal de docent ingaan op taalverlies. U leest ter voorbereiding een interessant artikel en beantwoordt meerkeuzevragen over de tekst.
-
-
Lees de meerkeuzevragen hieronder. Lees het artikel op de volgende pagina’s. Omcirkel het goede antwoord bij elke vraag.
Let op! Er is telkens maar één goed antwoord.
Meerkeuzevragen 1. Wat is taalverlies precies? Verlies van taalvaardigheid veroorzaakt door … A … een aandoening aan de hersenen. B … het verblijven in een anderstalige regio. C … het verwerven van een nieuwe taal in een anderstalige regio.
2. Wat is typerend voor mensen met taalverlies? A Ze hebben moeite met het vinden van woorden. B Ze gebruiken een vereenvoudigde grammatica. C Ze gebruiken enkel nog de taal van het nieuwe land.
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
3
Deel B
3. Wat zijn mogelijke oorzaken van taalverlies? A geen contact met familie, geografische afstand. B geografische afstand, taalverwantschap. C taalverwantschap, geen contact met familie.
4. Wat stelt de regressiehypothese? A Het proces van taalverlies is het spiegelbeeld van dat van taalverwerving. B Het vermogen om een taal te leren is aangeboren. C Taalverlies is een proces op het niveau van de hele taalgemeenschap.
5. Welke factor is van groot belang voor de regressiehypothese? A Andere taal: de mate van beheersing van een andere taal. B De omgeving: het wel of niet krijgen van veel taalaanbod. C Het verloop: het plotseling of geleidelijk optreden van taalverlies.
6. Welke proefpersonen gebruikte Keijzer in haar onderzoek? A adolescenten, afasiepatiënten en emigranten. B adolescenten, emigranten en oudere Nederlanders. C afasiepatiënten, jonge kinderen en scholieren.
7. Wat waren de resultaten van het onderzoek van Keijzer? A De twee onderzoeksgroepen verschilden op alle individuele onderdelen. B De twee onderzoeksgroepen waren beter dan de controlegroep. C De twee onderzoeksgroepen waren enigszins vergelijkbaar.
8. Welke suggestie geeft Keijzer voor vervolgonderzoek? A andere proefpersonen gebruiken. B de proefpersonen andere taaltaken voorleggen. C de proefpersonen voor een langere tijd volgen.
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
4
Deel B
Artikel over taalverlies Als je je moedertaal vergeet Voor de meeste mensen heeft de moedertaal een bijzondere betekenis. Het is de taal die het dichtst bij iemand staat, waarmee men is opgegroeid en waarin iemand zijn allereerste ervaringen heeft beleefd. Vanwege deze sterke emotionele band gaan mensen er vaak van uit dat men zijn moedertaal of eerste taal niet kwijt kan raken. Maar is dat ook zo? Heeft de moedertaal daadwerkelijk zo’n ‘onkwetsbare’ status? Dit is één van de intrigerende vraagstukken waar taalwetenschappers van wakker liggen.
Taalverlies Als mensen langdurig in het buitenland verblijven en hun moedertaal niet dagelijks kunnen spreken, kan het voorkomen dat ze op een of andere manier de grip op hun moedertaal verliezen. Dit gevoel van vervreemding ten opzichte van je eigen taal wordt taalverlies genoemd. Taalverlies is anders dan het door ziekte veroorzaakte verlies van vaardigheden in een taal die eerder volledig verworven was. Het gaat dus niet om mensen die om een of andere reden hun moedertaal nooit volledig onder de knie hebben gekregen (zoals het soms voorkomt bij mensen die in het buitenland opgroeien) en ook niet om taalgebruikers die bijvoorbeeld door een aandoening aan de hersenen (een deel van) hun taalvaardigheid zijn kwijtgeraakt. Onderzoek naar taalverlies richt zich bovendien op veranderingen in de taal van individuen. Het gaat dus niet om het verdwijnen of veranderen van een taal op het niveau van de taalgemeenschap. De grenzen van taalverlies Taalverlies komt vaak voor als mensen naar een ander land emigreren, bijvoorbeeld onder Nederlanders die naar Australië zijn verhuisd. De volgende voorbeelden laten zien hoezeer het Nederlands onder sprekers in migratiesituaties kan veranderen. “Maar als wij praten in het Hollands, ze verstaat drommels goed.” (Maar als wij in het Hollands praten, verstaat ze het drommels goed.) (Clyne 1977) Deze zin werd door een Nederlander geuit die al geruime tijd in Australië verbleef. Het is duidelijk dat de woordvolgorde anders is dan in het Nederlands gebruikelijk is. Het zinsdeel ‘in het Hollands’ staat na het werkwoord ‘praten’, terwijl deze normaal gesproken voor het werkwoord geplaatst wordt. Bovendien zou in goed Nederlands de zin na de komma verder gaan met ‘verstaat ze’ in plaats van ‘ze verstaat’. De zin lijkt in zijn structuur wel erg op het Engels: “But if we talk Dutch, she understands quite well.”
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
5
Deel B
Het lijkt er dus op dat de spreker de Engelse grammatica op het Nederlands heeft toegepast. In dit geval zijn de woorden wel Nederlands, maar er zijn ook veel gevallen waarin zowel de zinsbouw als de woordenschat uit de vreemde taal zijn overgenomen. Typerend voor mensen die taalverlies ondergaan is dat ze vaak niet op een woord kunnen komen (zogenaamde woordvindingsmoeilijkheden) en dit dan vervangen door een woord uit de taal die ze later verworven hebben.
“Daar ben ik van retired drie jaar.” (Ik ben al drie jaar met pensioen) (Kroef 1977) In dit geval kan de spreker niet op het woord ‘pensioen’ komen. Maar naast het gebruik van het Engelse werkwoord ‘retire’ (met pensioen gaan) heeft hij de hele constructie rondom dit werkwoord overgenomen en past hij deze toe op het Nederlands. Verhuizen Zoals gezegd zijn de bovengenoemde voorbeelden van Nederlanders die al geruime tijd in Australië wonen. Deze immigranten hebben ervoor gekozen een nieuw leven ver weg van Nederland te beginnen. De geografische afstanden zijn dan ook zo groot dat het moeilijk is om contact met familie en vrienden in Nederland te onderhouden. De immigranten hebben vaak onderling wel veel contact, maar omdat het Nederlands van hen allemaal is aangetast, wordt het op deze manier niet behoed voor taalverandering. Recent onderzoek laat zien dat taalverlies ook onder minder extreme omstandigheden optreedt, bijvoorbeeld onder Duitsers die tijdelijk in Nederland wonen. Deze groep houdt vaak wel regelmatig contact met familie en vrienden thuis. Toch komt hier in ruime mate taalverlies voor. Een andere factor die een rol speelt bij taalverlies is namelijk de mate van verwantschap tussen de twee talen in kwestie. Als er sprake is van een nauwe verwantschap tussen de talen, zoals tussen het Nederlands en het Duits, komt het sneller voor dat sprekers die twee talen door elkaar gaan gebruiken. Regressiehypothese Is taalverlies het spiegelbeeld van taalverwerving? Deze vraag stelde de taalkundige Roman Jakobson al in 1941. Dat de vraag nog steeds actueel is blijkt uit het proefschrift van Merel Keijzer. Hierin wordt de zogenaamde ‘regressiehypothese’ getest onder Nederlandse emigranten in Engelstalig Canada. De regressiehypothese van Roman Jakobson stelt dat het proces van taalverlies omgekeerd is aan dat van taalverwerving. Hoe is dit te verklaren? Er bestaan verschillende theorieën over het ontstaan van taal. Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat een deel van ons taalvermogen is aangeboren en een ander deel wordt aangeleerd. Voor de regressiehypothese is de omgevingsfactor vooral van belang. Doordat kinderen steeds opnieuw worden voorzien van talige input vanuit hun omgeving, zijn ze in staat regels te ontdekken en die zelf toe te passen. Wanneer nu het omgekeerde het geval is,
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
6
Deel B
dus dat de input juist afneemt, zoals bij emigrantengroepen, treedt taalverlies op. Deze hypothese is al vaker getest, maar meestal door het taalgebruik van jonge kinderen te vergelijken met dat van afasiepatiënten. Keijzer stelt in haar proefschrift de geschiktheid van deze groepen ter discussie. Afasie treedt namelijk heel plotseling op, terwijl taalverlies en taalverwerving geleidelijk verlopen. Zij koos er daarom voor om Nederlandse emigranten in Canada af te zetten tegen Nederlandse scholieren tussen de 13 en 14 jaar. Deze groepen zijn goed vergelijkbaar, omdat taalverlies onder emigranten subtiel is, terwijl adolescenten hun moedertaal bijna onder de knie hebben, maar nog net niet helemaal. Dezelfde fouten In het experiment dat Keijzer uitvoerde, werden verschillende groepen Nederlandstaligen met elkaar vergeleken. Naast de 45 emigranten in Canada en 35 scholieren in Nederland, was er een controlegroep, die bestond uit 45 oudere proefpersonen binnen Nederland. Alle proefpersonen kregen verschillende taken voorgelegd. Zo moesten ze meervouden, verkleinwoorden en verleden tijdsvormen maken op basis van niet-bestaande woorden. In een andere taak moesten ze hun oordeel geven over de grammaticaliteit van een aantal zinnen. Ten slotte werd alle proefpersonen gevraagd een stuk film na te vertellen, zodat ook hun spontane taalgebruik onder de loep genomen kon worden. Zoals verwacht presteerde de controlegroep op alle fronten het beste van allemaal. Waar het ging om algemene taalvaardigheid, waren de emigranten net iets beter dan de scholieren. Op de individuele onderdelen waren de emigranten en de scholieren goed vergelijkbaar. Vooral met de morfologische taken, het verbuigen van zelfstandig naamwoorden en werkwoorden, maakten beide groepen vergelijkbare fouten. Zo werd de voorkeur gegeven aan de meervoudsuitgang –en, ook wanneer volgens het Nederlandse taalsysteem een –s wordt geschreven. Het nonsenswoord ‘groffel’ werd bijvoorbeeld meestal verbogen tot ‘groffelen’, terwijl ‘groffels’ hier juist is (vergelijk ‘wafels’, ‘buffels’). Ook maakten beide groepen van een sterke verleden tijdsvorm vaak een zwakke vorm, zoals ‘helpten’ in plaats van ‘hielpen’. In beide gevallen hadden de proefpersonen een voorkeur voor de meest voorkomende vormen: meervouden op –en komen vaker voor dan meervouden op –s en zwakke verleden tijdsvormen komen vaker voor dan sterke vormen. Dat beide groepen dezelfde soort fouten maken, is in overeenstemming met de regressiehypothese. De resultaten uit dit onderzoek zijn in overeenstemming met de regressiehypothese. Vooralsnog lijkt het er sterk op dat processen van taalverlies en taalverwerving elkaar spiegelen. Een kanttekening die Keijzer zelf bij het onderzoek plaatst, is dat de proefpersonen niet op lange termijn zijn gevolgd. Dat zou ons wellicht nog meer informatie kunnen geven, maar een dergelijke studie past niet binnen de vier jaar van een promotieonderzoek.
Vrij naar www.kennislink.nl
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
7
Deel B
Klokje 40 minuten TAAK 2 Jeugdcriminaliteit U werkt als criminoloog-onderzoeker aan de universiteit. Binnenkort bezoekt u samen met een collega het symposium ‘Jeugdcriminaliteit’. U hebt afgesproken dat ieder van u als voorbereiding enkele artikelen over jeugdcriminaliteit leest. U maakt voor uw collega een samenvatting van drie artikelen. - Lees de drie artikelen op de volgende pagina’s. - Maak een samenvatting met de belangrijkste bevindingen van de drie artikelen samen in het kader op de pagina’s 10 en 11. - Gebruik de volgende structuur. In de samenvatting komen volgende punten achtereenvolgens aan bod: 1. 2. 3. 4.
de gezamenlijke vraagstelling in de drie artikelen; de onderzoekspopulatie (leeftijd en aantal) per artikel; specifieke onderzoeksvraag/-vragen per artikel; specifieke onderzoeksresultaat per artikel.
Let op! - Schrijf de samenvatting in volledige zinnen. - Gebruik minimaal 250 woorden. - Alles wat u buiten het zwart omlijnde kader schrijft wordt niet beoordeeld. Denk eraan dat uw samenvatting begrepen moet kunnen worden door iemand die het oorspronkelijke artikel niet gelezen heeft.
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
8
Deel B
Artikel 1
Bron: Vakpagina Maatschappijwetenschappen, 26/9/2005
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
9
Deel B
Artikel 2
Bron: J.J. Popma: Neurobiological factors of criminal behavior in delinquent male adolescents. Proefschrift Vrije Universiteit, 18 oktober 2006
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
10
Deel B
Artikel 3
Bron: Risico- en protectieve factoren en de ontwikkeling van delinquent gedrag in een groep risicojongeren , N. van der Heiden-Attema, M.W. Bol
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
11
Deel B
TAAK 3
Klokje: 25 minuten
Forum Media U doceert Mediastudies aan een Vlaamse universiteit. U bent voor uw vak een website begonnen met een discussieforum. U ziet dat enkele van uw collega’s interessante stellingen hebben gepubliceerd. U reageert op één van de stellingen. - Lees de drie inleidingen bij de drie onderwerpen op het forum hieronder. - Kies het onderwerp waarop u wilt reageren. - Schrijf een reactie op dat onderwerp op de volgende pagina: -
geef uw mening (voor, tegen of genuanceerd)
-
onderbouw uw mening met twee argumenten.
Let op! - Schrijf in volledige zinnen. - Gebruik minimaal 200 woorden. - Alles wat u buiten het zwart omlijnde kader schrijft, wordt niet beoordeeld. Denk eraan dat uw samenvatting begrepen moet kunnen worden door iemand die het oorspronkelijke artikel niet gelezen heeft.
Onderwerpen op de website van het forum Media Discussie 1
Media en geweld Geweld in de samenleving neemt toe. Is het zo dat mensen agressiever zijn, omdat ze meer agressie op televisie en in computergames tegenkomen? Tot in de jaren zestig was er slechts één televisiezender en daar was vooral binnenlands nieuws op te zien. Nu krijgen we berichten vanuit de hele wereld binnen en hebben we heel veel televisiezenders, tientallen kranten en natuurlijk het internet. Stelling: Geweld in de samenleving neemt toe omdat er op de televisie meer geweld wordt getoond. Geef uw reactie
2
Media en succes Hoe meer een product in de media komt, hoe hoger mensen het product of de dienst inschatten. Om succesvol te zijn hoeft een product niet goed te zijn. Als er veel reclame voor wordt gemaakt, wordt het toch gekocht. Stelling: Hoe meer reclame voor een bepaald product, hoe hoger de verkoopcijfers. Geef uw reactie
3
Media en gerecht
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
12
Deel B
Dat het publiek recht op informatie heeft, ook over criminele activiteiten en rechtszaken, is duidelijk. Maar houdt dit ook de mogelijkheid in om op elk moment van een onderzoek of proces informatie te laten circuleren? Of moeten journalisten af en toe eens ‘op de rem’ staan met hun berichtgeving en zichzelf afvragen of het een goed idee is om informatie over een onderzoek of proces al vroegtijdig openbaar te maken. Stelling: De media mogen geen informatie verspreiden over criminele activiteiten en rechtszaken zolang het onderzoek of proces loopt. Geef uw reactie
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
13
Deel B
Uw mening
PROFIEL ACADEMISCHE TAALVAARDIGHEID
14
Deel B