Mondelinge overlevering van het Evangelie van Markus als pedagogie van de Heer Een inleiding op de herontdekking van de mondelinge overlevering van het evangelie, in het bijzonder van het Markus Evangelie als een geestelijke weg in het voetspoor van de Pedagoog der pedagogen “De tekst valt nooit te scheiden van de persoon van de Levende” “De ware mondelinge traditie is het leven van de Kerk” Twee citaten uit “La parole est tout près de toi “ door Bernard Frinking
Inleiding Het boek “La parole est tout près de toi”1 (Het woord is zeer nabij u) laat ons kennismaken met een zeer oude en traditionele wijze van omgang met het woord - die van de mondelinge overlevering. In dit verband wil dat zeggen, dat men het woord van de Heer in de mond neemt. De geloofshouding hierbij is een volkomen andere dan die bij het lezen. Degene die het woord van de Heer memoriseert herhaalt wat hem is voorgezegd, geeft daarmee stem aan de Vreugdevolle Boodschap. Door het woord van de Heer uit te spreken, heeft de reciterende de intentie daarmee in gemeenschap te willen treden. Hoe geheel anders is het lezen. Het geschrevene is in eerste instantie „een tegenover‟, dat kritisch onderzocht, verklaard of overwogen moet worden. „Wat heeft dit verhaal ons vandaag de dag nog te zeggen‟ hoort men dan. Bij het reciteren komt het overwegen pas in tweede instantie. Dan betreft het allereerst de plaats die het verhaal te midden van de andere verhalen, ja in het geheel van de door de evangelist gepresenteerde Boodschap der Verlossing inneemt. Wat is voor een christen natuurlijker dan het evangelie te reciteren, het woord van het Woord in de mond te nemen. Immers de Zoon is Zelf het Woord, het Woord der verlossing dat de Vader tot ons spreekt en waaraan wij op de meest directe wijze deel hebben, wanneer datgene dat buiten onze tijd is, in de eucharistie op geheimnisvolle wijze inbreekt in onze tijd. Anders is het bij het woord van het Woord. Het Woord is hier zeker in aanwezig, alleen kost het ons eindeloos veel moeite de werkelijkheid hiervan te ervaren. Zoals wij het Woord, dat God Zelf is, in de eucharistie op directe wijze eten, zo moeten wij het woord van het Woord kauwen en herkauwen als wij al memoriserend op weg gaan naar het Woord. Want memoriseren is kauwen en herkauwen. Meestal wordt dit weergegeven met overwegen of overpeinzen, zoals er in Psalm 1 staat: “… die Zijn wet overweegt bij dag en bij nacht”, maar dat gebeurde wèl hardop, murmelend of zingend. Dat is meditatie in bijbelse zin. Christenen die het evangelie willen leren door het te memoriseren, kunnen zich oriënteren op wat in het boek Deuteronomium staat: Het woord is heel dicht bij je het is in je mond en in je hart en in je handen om het te doen Deut 30:14 (LXX)
1
Bernard Frinking, La parole est tout près de toi – Apprendre l‟Évangile pour apprendre à le vivre (Paris 1996) De schema‟s in dit artikel zijn aan dit boek ontleend. In twee daarvan komt het woord Yeshoua‟ voor. Dit is de naam Jezus in het hebreeuws
In deze zeer concrete woorden is de gehele bijbelse pedagogie samengevat. Na de herontdekking van de recitatiekalender van het Markus Evangelie , die ik verderop nog zal behandelen, sprak Bernard Frinking, die met zijn vrouw Anne en hun equipe dit werk volbracht hadden, vaak over de „pedagogie van de Heer‟. Het mediteren in bijbelse zin is altijd met een tekst verbonden, dat is dus met een door God in Zijn openbaring tot ons gesproken woord. Het gaat daarom nooit buiten ons hart om. En het woord volgt de weg die in de bovenstaande tekst uit Deuteronomium is aangeduid: Het wordt gememoriseerd „op de mond‟, dat wil zeggen. door het te reciteren, daalt het neer in het hart, waardoor het ons eigen wordt, en tenslotte blijkt dat het niet volstaat om het alleen te memoriseren: het moet in je handen komen om het te doen, met andere woorden: je moet ook vervullen wat er gezegd is.
Een ongewone zoektocht en een bijzondere ontdekking: de recitatiekalender De herontdekking van deze oude kerkelijke praktijk van het reciteren is de vrucht van een bijzondere zoektocht, die ik reeds even heb aangestipt. Een zoektocht die via onverwachte wegen leidde tot inzichten in de concrete toepassing van „de pedagogie van de Heer‟, zoals dit ook in de vroege Kerk gebeurde. Tegen het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw was Bernard in India in een ooit door Mahatma Ghandi gesticht dorp om als architect de mensen daar te leren zelf huizen te bouwen met de ter plaatse aanwezige materialen. Hij hoorde daar hoe kinderen en ouderen de BhagavadGitâ, - wat zoveel wil zeggen als het “Gezang van de Gelukzalige”, reciteerden en in hem ontstond toen het verlangen om ook ons eigen gezang van de ene Gelukzalige, van Hem, die de dood door Zijn dood heeft overwonnen, te kunnen reciteren. Ook leefde hij een poosje in Palestina, waar hij zag hoe de joden de Tora en de moslims de Koran reciteerden. In hem rees de vraag: Zij allen zingen hun eigen tradities, waarom zingen wij het evangelie niet? Onverwacht, in 1973, vond Bernard in de etalage van een boekhandel in Parijs een artikel van Marcel Jousse, dat hem vervulde met blijde verbazing. Deze Jousse, jezuïet en professor, die schrijver was van “Le style oral” [de mondelinge manier], van de “Antropologie van het gebaar” en van andere geschriften over de mondelinge overdracht, was door zijn moeder vanaf zijn vroegste jeugd opgevoed met het gezang van het evangelie en de geschiedenis van de streek waarin zij leefde. Zij had dat overgenomen van haar moeder, een ongeletterde boerin, en die weer van haar moeder. Naar alle waarschijnlijkheid was dit de laatste, nu afgebroken lijn, van de mondelinge overlevering in het Westen. Jousse getuigde: “Bij het wiegen op de zangerige cantilenes ben ik tot bewustzijn ontwaakt en wanneer ik mij in mijzelf laat gaan, zijn het deze eerste wiegingen die ik in mij ondervind” en “(...) voor mij is het evangelie nooit iets geschrevens geweest, maar een levende zaak onderwezen door een moeder (...)”. Middels een leerling van de toen al overleden Jousse leert Bernard de Schrift zien als een weefsel van formules. Niet alleen wordt in het Nieuwe Testament veelvuldig het Oude Testament geciteerd, maar daarbij grijpen vrijwel alle woorden en uitdrukkingen uit het evangelie terug op de voorgaande verhalen op een wijze, die zelfs de meest alledaagse woorden als „eten‟ en „kleden‟, „brood‟ en „honing‟ een onvermoede diepte geeft. Daarna was er de kennismaking met het geschrift van Amadou Hampâté Bâ, een stamhoofd in Mali, die bemerkte dat de zeker sedert duizend jaar overgeleverde mondelinge traditie bezig was te verdwijnen, en heel veel uit het etnische milieu van de savanne in Mali nog juist op tijd op schrift heeft gesteld. Tenslotte kon hij kennis nemen van de ervaring opgedaan bij de evangelisatie in Tsjaad. Deze had geen succes totdat men op aanraden van een etnoloog de gehele heilsgeschiedenis, genomen uit de evangeliën, de Handelingen der apostelen en uit het boek der Openbaring, mondjesmaat op basis van twee verzen per dag in vier cycli liet memoriseren in kleine groepen onder leiding van
„ouden‟ of stamhoofden die gewend waren, dat wat geweten moest worden, met gezag over te dragen en van wie men dat ook aanvaardde. Het succes was enorm. Er waren plenaire recitaties van alle groepen onder de palaverboom en men bereidde zich vaak individueel voor in de hut of op het werk. Met deze ervaringen gewapend besloot men, dat wil zeggen Bernard Frinking en de equipe die met hem samenwerkte, het Markus Evangelie als uitgangspunt te nemen voor de mondelinge overdracht, niet alleen vanwege zijn kortheid, maar ook vanwege de eenvoud en de overzichtelijkheid van het traject. Het verhaal begint met de onderdompeling van Christus in de Jordaan (icoon van Zijn vrijwillige vernedering) en vervolgt met Zijn steeds diepere afdaling in de dood van de mens om te gaan naar Zijn opstanding en Zijn verheffing ter rechterhand van de Vader. Bij nader inzien bleek het evangelie uit verschillende fasen of stap- pen te bestaan, waardoor de reciterenden worden binnengeleid in de verschillende aspecten van de heilsgeschiedenis. Reeds voordat men bovenstaande weg begon, was een andere onderzoeker, Delorme2, ertoe gekomen in het Markus Evangelie een aantal etappes te onderscheiden. Iedere etappe heeft hierbij zijn eigen aspect en opbouw, waarop ik later nog zal ingaan. Heel opmerkelijk is de ruimtelijke decorwisseling waarmee de verschillende etappen gepaard gaan. Wie het evangelie met aandacht leest, moet wel getroffen worden door het feit dat de topografie volkomen geschematiseerd is. Degene die een speciaal oog heeft voor het pedagogische aspect hiervan, ziet dat op een bepaalde plaats een bepaald soort woord gesproken wordt, te weten: a. Aan de kant van de zee: het laagste niveau van onderwijs. Gelijkenissen en niets dan dat. Verder genezingen en bevrijdingen (zie Markus 4:1). b. In het huis: daar wordt onderstreept het gescheiden zijn van hen die binnen zijn, van hen die buiten zijn, en de onderschei- ding des harten. Hier is het commentaar op wat buiten gezegd is en gelijkenissen van meer geëngageerde aard. Zoals alle andere formules wordt ook „het huis‟ verstaan in de context van het geheel van de Schrift: „het huis‟ is een beeld van de Kerk. c. De weg: het hoogste niveau van onderwijs. Op de weg is het woord een „open woord‟. Het is in het kort een openbaring over de tederheid van God en de hardheid van het mensenhart. Maar ook is er de aankondiging van de overwinning daarop. Dit hoogste niveau van onderricht omvat drie graden. De weg betreft de bestijging van de (geestelijke) berg: door de „goede‟ of „mooie aarde‟ - de tuin - naar de stad en door de stad naar de levensboom, dat is: het kruis, dat wil zeggen de troon van God. De Apocalyps laat dit zien: het geslachte Lam op de troon in het midden van het hemelse Jeruzalem. Samenvattend zijn er dus drie duidelijk te onderscheiden niveaus van onderricht: a. de kant van de zee: voor de mens zoals hij geboren is; b. het huis: voor de katechumeen / leerling; c. de weg die leidt naar het uiteindelijke doel: de verlichting of wedergeboorte. Op zoek naar een concrete vorm voor het memoriseren van het hele Markus Evangelie werd duidelijk, dat deze tekst was opgebouwd volgens een heel precieze structuur. De apostelen leefden in eerste instantie volgens de kalender van tempel en synagoge, dat wil zeggen volgens de joodse (en bijbelse) liturgische kalender. Het jaar bestaat hierbij uit twaalf maanmaanden van afwisselend 29 en 30 dagen Als men het aantal verzen van het evangelie, als statistische maat, deelt door het aantal dagen van het „maanjaar‟, het geheel van twaalf
2
Delorme, J., Lecture de l‟Évangile selon Saint Marc, Paris, 1972
maanmaanden, dan vindt men het aantal verzen dat per dag gememoriseerd zou moeten worden: gemiddeld twee verzen, bij wijze van spreken, de dagelijkse „mondjes-maat‟! Aangezien de eerste christenen hun Pasen tegelijk vierden met het Pascha der wet, lag het voor de hand om het Markus Evangelie te zien als een christelijke Paas-Haggadah dat de plaats van het joodse Paas-Haggadah innam, het verhaal van de uittocht uit Egypte en de doortocht door de zee. Degenen die gedurende een jaar het evangelie hadden gememoriseerd - dat waren in de eerste plaats de geloofsleerlingen die met Pasen gedoopt zouden worden - konden het met Pasen in z'n geheel opzeggen. Op de dag daarna, op de 16de nisan, trad een nieuwe groep geloofsleerlingen aan om met de memorisatie te beginnen. Daarmee werd duidelijk dat de recitatie op de 16 de nisan moest beginnen. In het streven deze praktijk opnieuw op te pakken, ging men, in navolging van de bevindingen van Delorme, in eerste instantie voor het parcours om het Markus Evangelie in 6 etappes op te splitsen. De eerste grote verrassing was dat de 2de tot en met de 5de etappe elk statistisch 112 verzen besloegen, dus steeds twee maanden van recitatie omvatten en steeds bij een nieuwe maan begonnen. De eerste etappe die daags ná de volle maan van de 15de nisan, dus op de 16de nisan begon, omvat 84 verzen en beslaat 1½ maanmaand. Zij eindigde daags vóór de nieuwe maan van de 2de etappe. De 6de etappe, die bij Delorme het Lijden en de Opstanding omvatte, besloeg 126 verzen. Door het gedeelte van de graflegging en de opstanding daarvan af te splitsen, omvat de nieuwe 6de etappe, “de slachting van het Lam”, ook 112 verzen, hetgeen dus overeenkomt met een duur van twee maanden recitatie. Uitgaande van de gedachte van de christelijke Paas-Hagggadah onderscheidt Bernard in de oude 6de etappe - die van Delorme - drie achtereenvolgende etappes: * Het mysterie van de 6de dag - dat van de herschepping van de mens door het offer aan het kruis - wordt 6de etappe (nieuw); * Het mysterie van de 7de dag - dat van de bruiloftskamer, de rust van Christus in het graf wordt 7de etappe (nieuw): dag 1-3 van de 1ste maanmaand (nisan); * Het mysterie van de 8ste dag - dat van de Opstanding, dat van de verheffing en het zetelen aan de rechterhand van de Vader - wordt 8ste etappe (nieuw): dag 4-13 van de 1ste maanmaand (nisan). Dag 14 en 15 blijven open voor de zo mogelijk algehele recitatie van de christelijke PaasHaggadah, dus van het Evangelie van Markus. De herontdekte recitatie-orde van het Markus Evangelie bevestigt overigens dat het zgn. lange einde van het Paas-evangelie (met de verzen die door de Kerk als canoniek gelezen worden, maar volgens sommigen niet van Markus zouden zijn) een noodzakelijk onderdeel is van de tekst. Nadere beschouwing van de recitatiekalender leidt tot talloze bijzondere ontdekkingen, welke met elkaar het convergente bewijs leveren dat de herontdekte recitatiekalender ook inderdaad in de vroegste kerk zo heeft gefunctioneerd. Gevonden werd, dat de “Belijdenis van Petrus” op de helft van het aantal te reciteren etappes staat; aan het begin van de 4e etappe (Markus 8:27-29). Tekent men de doorgaande recitatie in een cirkel dan liggen de “Belijdenis van Petrus” en de “Belijdenis van de Honderdman” (Markus 15:39) lijnrecht tegenover elkaar. Zij vormen tezamen een as die de cirkel door midden deelt. Maar de tweede grote ontdekking is dat de cyclus van de joodse feest- en vierdagen in de cyclus van de recitatiekalender als het ware herlezen wordt. Als de joden hun Loofhuttenfeest vieren, waarbij Israël herdenkt hoe God bij hen verbleef en onder hen Zijn woning maakte toen zij nog in de woestijn ronddoolden, wordt door hen die het Markus Evangelie reciteren het “Evangelie van de Transfiguratie” gezongen, waarin Petrus zegt: “Heer het is ons goed hier te zijn, laat ons hier drie hutten maken ...” (Markus 9:5). Een ander mooi voorbeeld van herlezing vinden we in de 6de etappe. Op de 15de dag van de 12de maanmaand wordt het feest van Poerim gevierd, waarvan ons de geschiedenis verteld wordt
in het boek Esther. Esther was koningin en gemalin van de koning van Perzië die door haar smeekbede de overwinning van het joodse volk over zijn vijanden verkreeg. Hierbij wordt ook herdacht dat Mordechaï, de oom van de koningin, door de koning werd geëerd: hij liet hem een koninklijke kroon op zijn hoofd zetten, met een koninklijke mantel bekleden en door de straten van de Perzische hoofdstad Susa rijden, gezeten op zijn eigen paard (Esther 6:10). De recitatie van deze dag laat ons Christus bij de bespottingen zien, bekleed met een purperen mantel en gekroond met doornen, alvorens Zijn kruis te dragen en door de straten van Jeruzalem te lopen. De symmetrie tussen de behandeling die de twee personen, Mordechaï en Christus, ontvangen, is hier bijzonder pijnlijk en de tekst over de kroning met doornen vindt in het boven elkaar liggen van beide gebeurtenissen een nieuwe zin en is uiterst aangrijpend.
Voor de parallel tussen de christelijke recitatiekalender volgens Markus en de kalender van de joodse feestdagen, zie het onderstaande schema:
Voor een verdere uitweiding over deze herlezing verwijs ik naar het reeds genoemde boek “La parole est tout près de toi”3. De herlezing van de joodse feesten in hun christelijke betekenis bevestigt het reeds genoemde verband tussen de recitatiekalender en het joodse liturgische jaar ten tijde van de apostelen. Dit jaar omvat doorgaans twaalf maanmaanden van afwisselend 29 en 30 dagen Dientengevolge is het maanjaar elf dagen korter dan het zonnejaar. Gemiddeld eenmaal in de drie jaar, oorspronkelijk afhankelijk van de rijping van de gerst, wordt het verschil ingelopen door het inlassen van een dertiende maanmaand, waarin de helft van de 6de etappe wordt herhaald. Onafhankelijk van het feit dat sinds het concilie van Nicea het jaar des heils in de Kerk wordt gereguleerd volgens de zonnekalender en de Paas datum door referentie aan de binnen die kalender vallende volle maan, wordt toch om pedagogische redenen voor de recitatie vastgehouden aan de hier vertoonde joodse maankalender met referentie aan de joodse Pascha datum op 14/15 nisan. Het nauwe verband tussen de orde van de kosmos enerzijds (zon & maan) en anderzijds het leven van de mens (vooral in agrarisch opzicht) wordt weerspiegeld in het ritme van de Oudtestamentische Tempelfeesten - en daarmee ook in de recitatiekalender van het Markus Evangelie. Dergelijke concrete verbanden blijken in de praktijk van de mondelinge overlevering van grote pedagogische waarde.
3
Dit boek zal hoogstwaarschijnlijk binnen niet al te lange tijd in een Nederlandse vertaling verschijnen. Wilt u op de hoogte worden gehouden, dan gaarne een e-mail naar
[email protected].
Het Woord Gods reciteren en memoriseren: enkele aantekeningen bij de praktijk hiervan De mondelinge traditie leverde niet alleen aanknopingspunten voor de recitatie, maar bleek op allerlei manieren een vertrekpunt te zijn voor het goed verstaan van het evangelie, waarbij een heel arsenaal van „leesgereedschap‟ aan het licht kwam. Een dergelijk gereedschap is de plaats die de zogenaamde „formules‟ innemen in de bijbelse taal. Deze formules zijn de kristallisatie van een aloude ervaring, uitgedrukt in woorden en zegswijzen. Bij gebruik van een zo concordant mogelijke vertaling valt op, hoe door de constante woordenschat in iedere passage, allerlei voorgaande verhalen meeklinken. Twee bijzondere bijbelse formules zijn onder andere “en het geschiedde” en “in die dagen”. In Markus 1:9 vinden we beide naast elkaar in de tekst die ons de komst toont van de Zon der Gerechtigheid in de wereld die in het duister rust, en op een Verlosser wacht. Deze formules treffen we slechts eenmaal tezamen aan in het Oude Testament, namelijk in het boek Exodus 2:11.
En het geschiedde in die dagen En Mozes was groot geworden En hij ging uit naar zijn broers en hij zag hun lasten De aankondiger Markus wil ons laten begrijpen dat het heil dat God eens teweeg heeft gebracht - door tussenkomst van Mozes - tijdens de uittocht van het volk vanuit Egypte, zal worden voltooid door Christus. Ook de reeds beschreven „herlezing‟ van de Oudtestamentische feesten via de jaarkalender is een voorbeeld van een dergelijk gereedschap. Het doorgronden van de cyclus van het maanjaar met zijn tocht door de achtereenvolgende etappes voert ons naar het innerlijk verstaan en een grotere betrokkenheid bij de Vreugdevolle Boodschap als geheel. Voor dit verstaan is iedere etappe een module welke trapsgewijs voert naar Jeruzalem en de tuin van het graf der Opstanding. Wat daar voor alle tijden gebeurt, kan in de voorafgaande etappes ook omfloerst gezien worden, als we er maar goed naar kijken. Want God werkt altijd volgens een zelfde stramien, maar wel steeds op een andere manier. Ik wil dit verhaal niet beëindigen zonder iets te zeggen over de wijze waarop het reciteren en memoriseren als zodanig in zijn werk gaat. Ook dit aspect van de recitatie is geworteld in oude tradities. Het gevolgde proces is van joodse oorsprong, maar we vinden het ook terug in het vroegchristelijke Egypte. Om met het eerste te beginnen, moeten we ons wenden tot die mondelinge overlevering die na de verwoesting van de tempel in het jaar 70 op schrift gesteld werd. Deze overlevering is verzameld in de vele delen tellende Talmoed. Voor ons is alleen het centrale boek, de Misjna, van belang. Daarin vinden we het onderwijs van rabbi Aqiva, een groot meester die duizenden leerlingen had, die zijn Academie bezochten. Bij rabbi Aqiva treedt het getal vier op de voorgrond. De meester zal de tekst in principe herhalen tot zij deze hebben geleerd, en viermaal blijkt daarvoor voldoende te zijn. De meester moet dus tenminste viermaal zijn onderwijs herhalen. Rabbi Aqiva spreekt daarover als volgt: “De Schrift zegt: En leer jij het aan de kinderen van Israel (Deut 31:19). Dat zou kunnen betekenen dat hij het slechts zou moeten leren, en het niet herhalen. Daarom is er gezegd: „Plaats het in hun monden‟ - wat zou kunnen betekenen dat hij het slechts behoeft te herhalen, maar het niet begrijpen. Daarom is er gezegd: „En dit zijn de oordelen die je voor hun aangezicht zal plaatsen …‟ Stel ze in goede orde op voor hun aangezicht als een gedekte tafel‟, zoals er is gezegd: „Aan jou is getoond, opdat je zou kunnen kennen‟ (Deut 4:35)”. De gedekte tafel is een uitnodiging tot het kauwen van dit aangeboden eten, dat het woord van God is. Een uitnodiging om er de smaak van te proeven en om er altijd naar te verlangen. Om het in zich op te nemen, opdat het een plaats van gemeenschap en tegenwoordigheid wordt: een nieuw begrijpen dat via een andere weg niet toegankelijk is. Je doorloopt de weg al zingend. Een traditie werd vanouds niet zozeer uitgelegd of besproken; zij werd allereerst overgedragen door haar fundamentele teksten met een zangerige melodie te reciteren! De zang brengt het geheugen in beweging en, door de stemmen te verenigen, bouwt de zang het gemeenschappelijk sociale lichaam: dat is in het geval van het evangelie het lichaam van de Kerk, dat op haar beurt weer het lichaam van Christus is. De ervaring bevestigt dat. Om je lange tekststukken te herinneren heb je een zang nodig. Maar niet om ‟t even welke zang. Deze moet zich op geen enkel ogenblik van het woord dat hij draagt losmaken en waarvan hij de zin onderstreept.
De mondelinge overlevering door recitatie vinden wij ook terug in de kloosterpraktijk van het oude christelijke Egypte ten tijde van de H. Pachomius (4de eeuw), zoals blijkt uit de door hem gegeven regel. Volgens deze regel moet de monnik bij al zijn bezigheden en bij elke verplaatsing de woorden van de Schrift mediteren. Bij de H. Pachomius heeft het woord mediteren een betekenis die afwijkt van de hedendaagse. Ik kom daarop nog terug. Wij zien dat een nieuweling enkele dagen aan de poort van het klooster moest blijven staan om, alvorens binnen te mogen treden, “allereerst het Gebed des Heren moest memoriseren en zoveel psalmen als hij maar kon leren” (voorschrift 49 van deze regel). Eenmaal binnen, onderwezen ze aan de nieuwkomer de „gehoorzaamheden‟; daarop gaven ze hem “twintig psalmen of twee epistels van de apostel of een deel van een ander boek van de Schrift” te leren (dezelfde regel, voorschrift 139). Wilde men in het klooster blijven dan was deze meditatie een blijvende voorwaarde. Wat is nu eigenlijk het mediteren in de zin van Abba Pachoom? Welnu, het „mediteren‟, door hem bedoeld, is meditatie in bijbelse zin die gebonden is aan een tekst, normaal gesproken een passage uit de Schrift. Deze passage werd uit het hoofd geleerd of wel, (Frans), „par coeur‟, (Engels) „by heart‟ = „uit het hart‟, terwijl de mond deze uitspreekt. Door de uitwerking van een voortdurende herhaling, met liefde uitgevoerd, zal dit woord „in het hart afdalen en in het geheugen verankerd zijn‟ met de vaste wil het te vervullen. Mediteren is murmelen, herhalen, repeteren. Wie de Bijbel mediteert, ontdekt dat God aanwezig is in de woorden van de Schrift. Jezus zegt Zelf van Zijn woord; “Mijn woorden zijn Geest en Leven” (Joh 6:63). Hier tegenover staan twee andere vormen van meditatie: * een hedendaagse, waarbij een probleem of voorwerp aan een intense, rationele aandacht wordt onderworpen; * een oosterse, waarbij het bewustzijn zich op stille, inwendige wijze concentreert op een leegte, of op een afbeelding, of op een bijzonder thema.
Tot slot Tenslotte iets over de hedendaagse praktijk van het memoriseren en reciteren. Een van de levendigste stukken uit Bernards boek is het verslag van Anne Frinking over de wijze waarop ze klassikaal met school- kinderen werkt. Ik weersta de verleiding om hier in detail op in te gaan en evenmin zal ik hier uitweiden over het maken van tekstbegeleidende gebaren, die vooral bij beginnende recitatie kan helpen om de gezongen tekst in het geheugen vast te houden. Maar één ding wil ik hier toch wel even noemen: Het verslag van Anne wordt ingeleid door Bernard, die er boven gezet heeft: “Er zijn scholen waar de kinderen het woord van God zingen.” Dat alleen al is een kleine triomf. En meer dan dat: het is een belangwekkend feit, dat in een tijd van geloofsafval aan Bernard en Anne gevraagd werd deze wijze van geloofsonderricht te helpen invoeren op scholen van enkele R.K. bisdommen in Frankrijk en daartoe leerkrachten op te leiden die dit werk kunnen voortzetten. Heel concreet verloopt het memoriseren als volgt: * Memoriseren, steeds één „mondjes-maat‟ (bouchée): 1 maal geheel voorzingen ► luisteren Stukje voor stukje 1 maal voorzingen ► 4 maal samen zingen 4 maal samen het geheel herhalen * Rust, ruimte voor reacties / vragen naar aanleiding van de gezongen tekst * Reciteren, nogmaals hetzelfde „mondjes-maat‟: 1 maal het geheel voorzingen 4 maal samen het geheel herhalen
Bij de recitatie met kinderen is het van bijzonder belang dat het eventuele onderricht beperkt blijft tot een spontane uitwisseling, waarbij de katecheet enkel de vragen beantwoordt die op dat moment aan de orde zijn. Anne Frinking zegt hierover: “Ik probeer om niet op hun poging vooruit te lopen. Ik laat hun de tijd om te stamelen. Het doel is niet een nauwkeurig resultaat te verkrijgen, maar om het stellen van vragen te begeleiden, terwijl ik hun onderzoek aanspoor. Ik weersta de verleiding om door een logisch en afdoende uiteenzetting te willen verklaren. Zo‟n uiteenzetting zou vragen beantwoorden die kinderen nog niet stellen - en de voortgang van hun denken beperken. Alles is nieuw en alles is anders; dit is een nieuwe taal die ze leren. De taal van God is niet zoals de taal van de mensen. Er is een hele gewenning nodig.” In de praktijk blijkt overigens dat deze wijze van omgang met dit voor hen zo ongewone Bijbelwoord ook onder kinderen bijzonder vruchtbaar is. Wanneer het zaad van het Woord vroeg gezaaid wordt, heeft het alle ruimte om diep te wortelen en uit te groeien tot een boom „waaronder de vogelen des hemels kunnen nestelen‟ (Markus 4:32).
Nawoord Op een bijeenkomst in Frankrijk had ik de bijzondere ervaring te zien en te horen hoe, op instigatie van enkelen, prompt eendrachtig de gehele gelijkenis van de Zaaier gereciteerd/gezongen werd. Degenen die op deze wijze ernaar streven „het woord te bewaren‟ getuigen dat dit werkelijk verschil maakt in hun persoonlijk leven. Niet alleen geeft het onderricht over „de Weg‟ - zoals iedere goede katechese -, en steun en inzicht bij het volgen van de eigen levensweg, maar in combinatie daarmee blijkt vooral het in zichzelf meedragen van het woord een onuitputtelijke bron te zijn. Adelbert Roessingh