Kranen De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die mogelijk zijn op de verschillende voertuigen met verschillende wielbases en verschillende asconf iguraties. De onderstaande opbouwen worden in dit hoofdstuk in detail behandeld. Neem voor de VS en VH uitvoeringen contact op met DAF.
400 series
_____
__ _:=+ ---.'fl
:j'-j1_:4
_ ==::=E --_-
_
Fig. 211
Fig. 212
6.1 Autolaadkraan achter de cabine
6.2 Hoogwerker
600 t/m 95 series
:i-, :
Fig.213
Fig.215
6.3 Autolaadkraan achter de cabine
6.5 Kraanwagen
Fig.214
Fig. 216
6.4 Autolaadkraan achter op het
DAF - april 1989
chassis
1.\
6.6 Hooowerker
86
Autolaadkraan achter de cabine
400 series
6.1
De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdstuk 7 geeft een overzicht vEn de opbouwen die op de verschillende voertuigèn met verschillende wielbases
geplaalst kunnsn worden. De stabiliteit van het voertuig tiidens werkzaamheden met de kraan is voor verantwoording van de opbouwfabrikant. De hefcapaciteil van de kraan mag maximaal 1,5 tonm, bedragen' De opbouw moet met een hulpraam op het voertuig worden gemonteerd' Het hulpraam dat vanaf de achterkant 4@ mm de cabine in steekt, dient aan de voorzijde met stfoppen te worden vastgezet. Neem contact op met DAF voor de afmetingen
van het hulpraam.
Fig.217 De bevestiging van de opbouw met
hulpraam moet altiid aan alle consoles en met twee bouten per console geschieden 0m torsie in het chassisraam te voorkomen. De rnaximale statische belasting per console is 235 kg.
Fig.218
DAF - anril 1989
87
Het hulpraam dient ter plaatse van de autolaadkraan met minimaal vier stroppen om het chassisraam te worden vastgezet om trekbelasting van de consoles bij het werken met de autolaadkraan op te vangen. De stroppen moeten worden uilgevoerd zoals in Fig. 219 is weergegeven.
F,g.219 Zie hoofdstuk 3 voor algemene constructie informatie en met name par. meer informatie over de bevestigingsmethode. Zie hoofdstuk 4 voor PTO mogelijkheden.
DAF - april 1989
1 .1
3. voor
88
Hoogwerker
400 series
6.2
De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die op de verschillende voertuigen rnet verschillende wielbases
geplaatst kunnen worden. De stabiliteit van het voertuig tijdens werkzaamheden met de hoogwerker is voor verantwoording van de opbouwf abrikant. De opbouw mag alleen met een hulpraamconstructie op het voertuig worden geplaatst. Het hulpraam dat vanaf de achterkant 400 mm de cabine in steekt, dient aan de voorzijde met stroppen te worden vastgezet. Neem contact op met DAF voor de afmetingen van het hulpraam.
Fig.220 De bevestíging van de opbouw met
hulpraam moet altijd aan alle consoles en met twee bouten per console geschieden om torsie in het chassisraam te voorkomen. De maximale statische belasting per console is 235 kg.
Fig.221
DAF - april 1989
RO
Het hulpraam moet ter plaatse van de stempels met minimaal vier stroppen om het chassisraam worden vastgezet om trekbJlasting van de consoles bij het werken met de hoogwerker op te vangen. De stroppen moeten worden uitgevoerd zoals in Fig.222is afgebeeld.
Fig.222 Zie hoofdstuk 3 voor algemene constructie informatie en met name par. i .13. voor meer informatie over de bevestigingsmethode. Zie hoofdstuk 4 voor PTO mogelijkheden.
DAF - april 1989
90
600 t/m 95 series
Autolaadkraan achter de cabinc
6.3
De "voertuig-opbouwmatrix" in hootdstuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die mogelilk ziin op da verschillende voertuigen met verschillende wielbases en verschiflende asconfigurataes. De stabiliteit van het voertuig tijdens werkzaamheden met de kraan is voor verantwoording van de opbouwfabrikant. De opbouw dient altijd met een hulpraam op het chassisraam te worden gemonteerd. Zie grafiek 1 en 2 in deze paragraaf voor de afmetingen van het hulpraam.
Fig.223 De enkelzijdige stroppen moeten worden bevestigd aan de langsliggers van het chassisraam, indien mogelijk ter plaatse van de dwarsliggers.
Fig.224 Vanaf de voorkant van het hulpraam tot 1700 mm achter de autolaadkraan dienen halteplaatbevestigingen te worden toegepast. Maak zoveel mogelljk gebruik van in het chassisraam aanwezige gaten om deze halteplaten te
monleren.
Fig. 225
DAF - aoril 1989
91
Ter plaatse van de autolaadkraan moel het hulpraam met grote halteplaten en minimaal 10 M16 flensbouten aan het chassisraam van het voertuig worden bevestigd. De juiste afmetingen van de halteplaten en het juiste aantal bouten waarmee de halteplaten aan het chassisraam moelen worden bevestigd is afhankelijk van het type autolaadkraan. De leverancier van de kraan kan hierover meer informatie verschaffen.
Fig.226 Zie hoofdstuk 3 voor algemene construclie informatie en met name par. 1.3. voor informatie over de te gebruiken bouten en moeren. Zie hoofdstuk 4 voor PTO mogelijkheden.
DAF - april 1989
92
Grafiek
t hulpraamdimensies
FE 360 B
Autolaadkraan achter de cabine
langsliggerafmetingen .>
u?
.6
."b-;
..f,,.J
t"".
6t
&
r;:$t r"il"*
e6*
6?
.b+
*1. d
î
kraan-' capaciteit
htrlpraam ". afmetingen
G x L (KNm)
thF
î
2rt0
hulpraammateriaal FE 360 B kraancapaciteit: l0 KN = 1 TON m voor equivalent.zie hoofdstuk 3 par. 1 .12
DAF - april 1989
93
Grafiek 2 hulpraamdimensies FE Sf 0 B
Autolaadkraan achter de cabine
langsliggeraf metingen
.> \c a"..
I
kraan-' capaciteit G x L (KNm)320
hulpraam.' afmetingen
î
Uî{P 2/O
hulpraammateriaal FE 510 B -
'10
kraancapaciteit: KN m = 1 TON m ' ' voor equivalent zie hoofdstuk 3 par. 1 .12
DAF - april 1989
94
Autolaadkraan achter op hel chassis
600 Um 95 series
6.4
De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die mogeliik zijn op de vcrschillenoe voertuigen met verschillende wielbases en verschillende asconf iguraties. De stabiliteit van het voerluig tijdens werkzaamheden met de kraan is voor verantwoording van de opbouwfabrikant. De opbouw dient aftiid met een hulpraamconstructie op het voertuig te worden gemonteerd. Zie grafiek 3 en 4 in deze paragraaf voor de vereiste afmetingen van het hulpraam.
Fig.227 De enkelzijdige stroppen moeten worden bevesiigd aan de langsliggers van het chassisraam, indien mogelijk ter plaatse van de dwarsliggers. Er zijn voertuigen waarbij bestaande steunen op het chassisraam moeten worden gebruikl als eerste bevestigingspunt voor hel hulpraam. Zie hoofdstuk 3 par. 1.13.
Fig.228 Vanaf 1 700 mm voor het hart van de achteras(sen) tot de aan de achterkant van het chdssisraam dienen halteplaatbevestigingen te worden toegepast. Maak zoveel mogelijk gebruik van in het chassisraam aanwezige gaten om deze halteplaten te monteren.
Fig.229 DAF - april 1989
95
Ter plaatse van de autolaadkraan moet het hulpraam met grote halteplaten en minimaal 10 M16 flensbouten aan het chassisraam van het voertuig worden bevestigd. De juiste afmetingen van de halteplaten en het juiste aantal bouten waarmee de halteplaten aan het chassisraam moeten worden bevestigd is afhankelijk van het type autolaadkraan. De leverancier van de kraan kan hierover meer informatie verschaffen.
Fig. 230 In de achteroverbouw moet een
torsieverstijving worden aangebracht Deze verstijving kan bestaan uit de opbouw zelf of uit een van de apart aangebrachte verstijvingen in het hulpraam zoals afgebeeld.
Torsiestijve dwarsliggers
Kruisverstijving
Fig. 231 Zie hoofdstuk 3 voor algemene constructie informatie en met name par. 1.3. voor inf ormatie over de te gebruiken bouten en moeren en par. 1 . 13. voor meer informatie over de bevestigingsmethode. Zie hoofdstuk 4 voor PTO mogelijkheden.
DAF - aoril 1989
96
Grafiek 3 hulpraamdimensies FE 510 B Autolaadkraan achter op het chassis
langsliggeraf metingen
+ kraan-."
+
hulpraam-' .
capacttett
afmetingen
GxL(KNm)ruo
t
tw
240
hulpraammateriaal FE 510 B
.
kraancapaciteit: 10 KN m = 1 TON m .voor equivalent zie hoofdstuk 3 par. 1 .12
DAF - april 1989
97
I
Grafiek 4 hulpraamdimensies FE 960 B Autolaadkraan achter op het chassis
*L(m)
n langsliggerafmetingen
; & 66*
kraan-capaciteit G x L (KNm)
î
hulpraam-. afmetingen t tlP 240
hulpraammaleriaal FE 360 B - kraancapaciteit: 10 KN = 1 TON m voor equivalent zie hoofdstuk 3 par. 1.12
''
DAF - aprit 1989
98
f
600 t/m 95 series
Kraanwagen
6.5
De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdetuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die mogelilk ziin op de verschillende voertuigen met verschillende wielbases en verschillende asconf igureties. De stabiliteit van het voertuig tijdens werkzaamheden met de kraan is voor verantwoording van de opbouwfabrikant. De opbouw dient altijd met een hulpraam op het voertuig te worden gemonteerd. Neem contact op met DAF voor de afmetingen van het hulpraam.
Fig.232 Het hulpraam dient over de gehele lengte met halteplaten op het chassisraam te worden bevestigd. Maak zoveel mogelijk gebruik van in het chassisraam aanwezige gaten om de haiteplaten te monteren.
Fig. 233 Zie hoofdstuk 3 voor algemene constructie informatie en met name par. meer informatie over de bevestigingsmethode. Zie hoofdsîuk 4 voor PTO mogelijkheden.
DAF - april 1989
1
.13. voor
99
Hoogwerker
600 t/m 95 series
6.6
De "voertuig-opbouwmatrix" in hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de opbouwen die mogelijk zijn op de verschillende voertuigen met verschillende wielbases en verschillende asconf iguraties. De stabiliteit van het voertuig tijdens werkzaamheden met de hoogwerker is voor verantwoording van de opbouwfabrikant. De opbouw dient altijd met een hulpraamconstructie op het voertuig te worden gemonteerd. lndien het chassisraam van het voertuig moet biidragen aan de sterkte van de opbouw, dient men contact op te nemen met DAF.
Fig.234 De enkelzijdige stroppen moeten worden bevestigd aan de langsliggers van het chassisraam, indien mogelijk ter plaatse van de dwarsliggers. Er zijn voert.uigen waarbij bestaande steunen op het chassisraam moeten worden gebruikt al$ eerste bevestigingspunt voor het hulpraam. Zie hoofdstuk 3 par.'1.13.
Fig.235 Tussen de voorste en achterste veerhand van de achteras(sen) dient minimaal één halteplaatbevestiging te worden toegepast.
Fig. 236 Zie hoofdstuk 3 voor algemene constructie informatie en met name par. 1 .13. voor meer informatie over de bevestigingsmethode en par. 4. voor meer inlormatie over cabine aanpassingen. Zie hoofdstuk 4 voor PTO mogelijkheden.