Prijs / 0.25.
J^J~ tJ.Fut.
DE
EMANCIPATIE VAN DE
\j \^
L-/
LZ.
DOOR
MAX
N OR D A U .
S-GRAVENHAGE.
W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1901.
%
/r/O/
I
DE
EMANCIPATIE VAN DE
JODEN DOOR
MAX
N O R D A U.
S-GRAVENHAGE.
W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1901
I
De Emancipatie van de Joden') We hooren dikwijls Assimilatie-Joden met gehuichelde of oprechte woede u i t r o e p e n : ,,Is het dan de bedoeling, dat wij laiharbig datgene opgeven, waarvoor onze vaderen met zooveel inspanning gestreden hebben 1" 1) Het hier volgende artikel van Max JSTordau, over de emancipatie van de Joden, is geschreven speciaal met het oog op de toestanden in Duitschland. Ofschoon veel van hetgeen Nordau zegt, in het geheel niet toepasselijk is op het Hollandsche Jodendom, acht ik het toch wenschelijk het artikel onder de aandacht van het Hollandsche publiek te brengen, omdat ook bij ons lang niet alles is, zooals het wezen moet. Een jong meisje van mijn kennis, die gedurende een paar jaar gezelschapsjuffrouw geweest is in huis bij een Joodsche dame, en die daarna weer bij een Christelijke familie gekomen is, schrijft mij o. a: .,Ü weet niet, hoe 't mij weer opvalt, dat 't , a n t i - s e m i t i s m e z o o g r o o t is, en z o o , a a n g e k w e e k t w o r d t in geschriften en , couranten, die toch even goed neutraal konden ,blijven. Als ik vertel, dat ik bij een Joodsche „familie geweest ben, dan spitst ieder zich de „ooren, en denkt heel wat geheimzinnigs te zuUen „hooren, en is heel verbaasd, d a t ' t menschen zijn „als zij, die gewoon eten en drinken, en goed „kunnen zijn, als zij. zoo niet beter soms." DE
VERTALER.
4 Deze vraag sluit in zich een brutale en onware voorstelling van de geschiedenis, en het is tijd deze leugen zonder genade aan de kaak te stellen. H e t is niet waar, dat onze vaderen de emancipatie door strijd verkregen hebben. Ze hebben ze door kruiperij en ter sluik vei'kregen, en ik, de nakomeling, voor wien ze meenden het gedaan te hebben, ik verwijt het hun bitter, zonder dat ik mij voor ondankbaar houd, en ik word rood van schaamte, wanneer ik dit gedeelte van onze nieuwe geschiedenis lees. Ik heb de psychologie van de emancipatie der Joden in mijn redevoering op het eerste congres in Bazel bestudeerd, en ik behoef hier niet te herhalen wat ik toen gezegd heb. Ik wil nu over de concrete geschiedenis van de emancipatie der Joden een en ander zeggen. Het v,-aardigi:.te gedroegen zich de Parijsche Joden die in 1791 hun politieke rechten van de Nationale Vergadering eischten. Zij deden het kort en mannelijk, en zij beriepen zich op de grondbeginselen der Revolutie, zooals deze in de ,,Verklaring der Menschen- en Burgerrechten" uitgedrukt waren ; zij beriepen zich op hun eigen burgerzin, waarvan zij, door hun deelneming aan de bestorming van de Bastille en aan alle andere gevechten gedurende de Revolutie, blijken gegeven hadden ; en zij beriepen zich eindelijk op de verklaring van hun Christelijke buren, die met hen voor de Nationale Vergadering verschenen, en die hun verzoek met nadruk ondersteimden, en voor hun vrijheids- en vaderlandsliefde instonden.
5 Zij verlangden een recht en geen genade. Zij beloofden niets anders, dan de wetten te respeicteeren, en trouwe burgers van het vaderland te zijn, en men verlangde vam hen ook geen andere belofte. Een gave, die onder zulke voorwaarden gegeven en ontvaaxgen wordt, strekt zoowel den gever als dengeen die ontvangt tot eer. Eeeds de groote ISTapoleon betreurde deze rechtvaardigheid waaraan alle voor de Joden vernedereinde beperking ontbrak, en hij verlangde van het Synedrion, dat hij in 1806 te Parijs bijeenriep, dat het huwelijken tusschen Joden en Christenen toe zou laten, en dat het alles wat in de gebeden en gebruiken op Zion en een Natioi.ale Wedergeboorte betrekking had, daaruit zou verwijderen, met andere woorJen, dau de J o d e n hun geloof in den Messias zouden opgeven, hun nationaal verlangen zouden laten varen, hun eigenaardigheid doen verdwijnen, in 't kort, d a t zij nationalen zelfmoord zouden plegen. Hij deeol niets anders dan wat al de Pausen en de Koningen in de middeleeuwen gedaan hadden, die van de Joden den overgang tot het Christendom verlangden. H e t eenige onderscheid is, dat Napoleon n a a r den vorm mindeT brutaal, daarentegen ook minder openhartig was. Zijn bevel luidde n i e t : ,,Doopeu of stei"ven" maar zachter : ,,A1 het wezenlijke in het Jodendom opofferen of verlies van r e c h t e n ! " Hem, den zoon der revolutie, die alles met ijzeren wil centraliseerde, was het juist minder gelegen aan den godsdienst, dan wel aan het tot één maken van al zijn onderdanen. H e t Sj^nedrion gedroeg zich verachtelijk.
6 H e t waagde het niet tot den Keizer te zeggen : „ H e t is ons niet mogelijk uit beginsel ons te verbinden tot gemengde huwelijken, waardoor wij zouden opgaan, in de meerderheid onzer Christelijke landgenooten. Evenmin willen wij uit ons h a r t verbannen de hoop op een nationale wedergeboorte, die ons staande gehouden heeft gedurende de eeuwen van verdrukking en vervolging." H e t had echter ook niet den moed tot h e t Joodsche volk in Frankrijk te zeggen : ,,Werp het J o dendom af, de Fransche vrijheid, die gij daarvoor in ruil ontvangt, is beter." H e t diplomatiseei'de dus n a a r beide kanten, en bedroog beide partijen. H e t gaf aan Napoleon dubbelzinnige antwoorden, die de Keizer kon opvatten als het opgeven van eigenaardigheid van het geloof m den Messias, het verlangen n a a r Zion, hoewel zij wel niet zoo bedoeld waren, en h e t trachtte de Fransche J o d e n in den waan te houden, d a t het hun Jodendom behoed had, terwijl hij het inderdiaad had prijsgegeven. D e vaderen waren op de pijnbank en den brandstapel blijde belijders geweest. D e zonen durfden het niet te zijn, omdat zij zelfs een lichte beperking vreesden hunner sedert vijftien jaren uitgeoefende burgerrechten, waardoor hoogstens hun ijdelheid of laten wij zeggen hun eigendunk zou gekwetst geworden zijn. W a r e n de 71 leden van het Synedrion menschen zonder karakter? D a t mag men niet zonder meer beweren. E e r d e r moet men aannemen, dat zij innerlijk reeds van t ' J o d e n dom waren afgevallen, en dat zij, enkel voor het meer gemakkelijke volharden in uiterlijke, overgeërfde gewoonten, niet geneigd
7 Avaren zelfs de kleinste opoffering te doen. De houding van het door Napoleon bijeengeroepen Synedrion is voor het westelijke J o dendom tot voorbeeld geAvorden. Sedert dien tijd streefde het naar emancipatie, niet om onder beteren rechtstoestand, als Joden, zich vrijer te kunnen ontwikkelen en staande te houden, maar om zich van hun Jodendom te kunnen ontdoen. Napoleon I wist zeer goed,wat hij bedoelde, toen hij het Synedrion zijn voorwaarden stelde. Hij zag met zijn scherpen blik, dat de overgang van de Joden tot den staatsgodsdienst slechts een quaestie van tijd was, wanneer zij geen nationale wedergeboorte meer verwachtten, en hun bloed met dat hunner Christelijke buren vermengden. H e t Synedrion berekende schijnbaar niet de onvermijdelijke gevolgen van het verlaten dezer onneembare stelling van het Jodendom,heitzij dan dat het te kortzichtig was, of dat het opzettelijk van zijn bekwaamheid tot oordeelen geen gebruik maakte. Misschien ook zag het Synedrion de gevolgen van zijn besluit even goed' als Napoleon, en wilde het die gevolgen evenals hij. De menschelijke ziel is een ingewikkeld maaksel, waarvan de vage vormen, niet gemakkelijk in duidelijke mathematische formules kunnen worden uitgedrukt. Men zou denken, dat het voor een Jood, wien aan zijn Jodendom niets gelegen ligt, het eenvoudigste zou zijn, zich te laten doopen. Maar juist het eenvoudigste doet de mensch zelden, en de innerlijk afvallige Jood wil ondanks zijn onverschilligheid voor het Jodendom, uit gemakzucht, geestestraagheid, wilszwakte, misschien ook uit een overblijfsel van piëteit voor de nagedachtenis
8 der vaderen en eigen jeugdherinneringen liever langzamerhand als het ^vare onmerkloaar en zonder smart zijn Jodendom opgeven, dan het met een ruk vam zich afwerpen. Toen de Duitsche, de Oostenrijksche en de Hongaarsche J o d e n met ootmoedig klagende petities van de vorsten, ministeries en volksvertegenwoordigingen hun politieke emancipatie afsmicekten, stonden zij bewust of onbe wust op het standpunt van het Synedrion van Napoleon. De gedachtengang van al deze tot de geschiedenis behoorende documenten, die ik niet kan lezen, zonder dat zich alles in mijn binnenste omdraait, is ongeveer deze : Wij Joden zijn geen nationaliteit, wij zijn precies dat, wat gij ook zijt; wij wenschen niet, en hopen niet, ooit weer een volk te worden ; wij willen ons verbeteren, en ons best doen even beschaafd te worden als gij, en dezelfde zeden en gewoonten aan te nemen ; wij verzoeken u alleen ons toe te staan ons geloof te behouden, en ons overigens als staatsburgers te erkennen ; gij zult zien, dat wij toonen zullen deze hooge onderscheiding te verdienen. Geen dier verzoeken om emancipatie, zoover ik dat kan nagaan, bevat ook m a a r de geringste aanwijzing op onze duizendjarige lijdensgeschiedenis ; uit geen enkel klmkt ook maar dei zwakste echo van de gebeden onzer stervende martelaren. De Joden eischten niet mannelijk, dat m.en een oude en ontzettende onrechtvaardigheid eenigszins zou goed maken ; zij gaven door hun voorzichtig zwijgen over dit punt, door hun onderdanig doen uitkomen van hun ,,eerlijken beschavingsijver", van hun ,,vorderingen", van hun voornemens
9 „ o p den ingeslagen weg ijverig door te gaan", implicite toe, dat de beschuldigingen der Jodenhaters een zekeren grond hadden, en de duidelijke belofte zich te zullen verbeteren sloot de erkenning in zich, dat zij de mishandelingen in het verledene verdiend hadden. ,,Dat was diplomatie." Neen, dat was een gemis aan waardigheid. H e t was erbai'melijk gebedel. ,,Hadden de Joden misschien hoogmoedig hun eischen moeten stellen? Men zou ze enkel onbeschaamd genoemd hebben, en hun niets ingewilligd hebben." Hoogmoed was niet noodig. Rustige fierheid ware voldoende geweest. Fier hadden zij moeten zeggen: ,,Gelooft gij niet, dat de smaad van de vervolging en de onderdrukking eener onschuldige minderheid nu lang genoeg geduurd heeft'? Ziet gij nog niet in, d a t gij zelf getuigt van uw onbeschaafdheid, wanneer gij wegens ons geloof, en onze afstamming, ons onze natuurlijke rechten onthoudt ?Spreekt uw geweten nog niet? Gebiedt het u niet, de misdaden uit te wisschen, die uw vaderen tegen de onzen begaan hebben? Zijt gij niet wijs genoeg om in te zien, dat gij verstandige, ijverige, behulpzame, onzelfzuchtige medewerkers verschaft voor uw openbare aangelegenheden, wanneer gij ons tot deelneming daaraan uitnoodigt?" H e t is mogelijk, dat de Joden op deze wijze niets zouden bereikt hebben. Maar dat kan ik niet als een ongeluk beschouwen. Daarmee warei enkel bewezen geweest, dat de volkeren. — en niet wij — voor de Jodenemancipatie nog niet rijp waren. Wanneer zij echter daarvoor nog niet rijp waren, dan kon ook die emanci-
10 patie noch hun noch ons tot heil Avezen. W a a r zij werkelijk plaats vond, was deze politieke emancipatie een dubbelzinnigheid of een misverstand. De staatsregeeringen vatten die emancipatie op als een verdrag dat zij met de Joden sloten, en dat den. Joden den plicht oplegde die zij in hun petities schenen te aanvaarden, den plicht n.l. om in afzienbaren tijd in het Christelijke volk op te gaan. De emancipatie diende om hun de vervulling van dien plicht aangenamer en gemakkelijker te maken. Men kan den staatsregeeringen deze opvatting niet kwalijk nemen. Zij kwamen van zelf tot deze gevolgtrekking door de betuigingen der Joodsche requestranten, dat zij geen nationaliteit waren, of zijn wilden, en iedere gedachte aan een nationale toekomst van het Jodendom hadden opgegeven. Was die betuiging eerlijk, dan hadden de Joden geen reden meer gemengde huwelijken te vermijden, en dan hadden ze uit hun geloof alle voorschriften moeten verwijderen, die enkel nationale afzondering ten doel hadden. Een Jodendom echter, waaraan alle nationale elementen ontbreken, is enkel nog maar een rationeel, koel Deïsme, dat van de leer der Unitariërs niet meer te onderscheiden is, en dat geheel van zelf voeren moet tot een rationeel Christendom, het Protestantisme bijvooi'beeld. H e t ontbrak niet aan Joden, die de emancipatie evenzoo opvatten als de regeeringen, en die aan het opgaan van het Joodsche volk in de Christelijke gemeenschap medewerkten. Enkelen lieten zich zonder omhaal doopen. D a t waren de meest logisdhen en eerlijksten. Men mag tegen deze niet eens bitter zijn, want er is een onderscheid' tusschen be-
11 keeling in een tijd' toen de Joden volkomen vrij waren, en zich zelfs omgeven voelden met een zekere sympathie, en tusschen desertie midden in den wanhoopsstrijd om eer en leven. Anderen baanden den weg voor de reformbeweging door afschaffing van de H e breenwsche gebeden door invoering van kerkdienst op Zondag, door schrapping van alle zinspelingen op Zion, wat gelijk stond aan een georganiseerden aftocht met vlag en wimpel uit het Jodendom. Maar de meerderheid van de Joden bleef ook na de emancipatie' het halsstarrige volk, en wilde niet begrijpen Avat haar leiders met haar voor hadden, en wat h a a r Christelijke beschermers van haar verwachtten. Zij bleef Joodsch. Zij trouwden onder elkaar. Zij baden in het Hebreeuwsch. Zij hielden den Sabbath. Zij gingen niet in het Christelijke volk op. De regeeringen waren teleurgesteld. Zij voelden zoo iets als een onbestemde gewaarwording, dat de Joden hun deel van het emancipatie-verdrag niet nagekomen wa.ren, en zij onttrokken hun weer de belangstelling, die zij hun een oogenblik, uitgaande van een onjuiste vooronderstelling, geschonken hadden. De menigte echter, die nooit had opgehouden antesimietisch te voelen, kon zich nu opnieuw aan alle orgieën van den J o d e n h a a t overgeven. Een Joodsche minderheid, in welke n a a s t eerlijke sceptici en kortzichtige opportunisten ook veelal ijdele lieden voorkwamen, die naar macht en aanzien streefden, had t e r sluik de emancipatie verkregen door de vage belofte van nationalen zelfmoord. De Joodsche meerderheid kwam deze belofte n a d e r h a n d
12 slechts ten deele of in het geheel niet na. De overheid voelde eich nu harerzijds vrij van de aangegane verplichtingen. De emancipatie staat nog op papier, maar feitelijk is zij ingetrokken. Inderdaad, wat is er overgebleven van de politieke emancipatie ? De Jood heeft nog stemrecht, maar iedere partij geeft hem duidelijk te verstaan, dat zij zijn slem hoogstens duldt, echter niet wenscht. Hij heeft hec recht gekozen te worden, m a a r hij vindt geen verkiezingsdistrict, met uitzondering van een socialistisch. (Ik heb hier het oog op Duitschland). Alle openbare betrekkingen staan volgens de Grondwet voor hem open, maar hem groeien eerder vleugels aan de schouders, dan dat hij ook maar als brievenbesteller, als agent of als conducteur wordt aangesteld. En nu vraag ik : Wat zou er veranderen wanneer men den Joden het actieve en passieve stemrecht ontnemen zou, of d i e paragrafen uit de Grondwet zou verwijderen, waarbij aan alle staatsburgers zonder onderscheid van geloof uitoefening van een betrekking in dienst van den Staat wordt toegestaan 1 Wanneer wij verder vragen : M'^elk nut hebben de Joden gehad van de politieke emancipatie, dan kan het antwoord slechts dit zijn : De overleveringen van het verleden werden schielijk vergeten. De band der Joodsche gemeenschap werd verbroken. H e t geslacht, dat in de emancipate opgroeide, heeft geein Joodsch gevoel en bewustzijn, het voelt zelfs dikwijls anti-semietisch I Eenige Joodsche eerzuchtigen wierpen zich in de politiek, stelden zich door hun ras-geaardheid, hun gemakkelijkheid van spreken, ook wel door hun
13 handigheid -waarmede zij zonder aarzelen een intrigne op touw zetten, op den vccrgrond, zij werden partij-leiders, en brach ten het zoover, dat de partijen, in welke zij optrokken en streden, bij het volk tor in de nieren in discrediet gebracht werden. H e t was voldoende, da.t de Joden zich voor een partij interesseerden, haar ondersteunden, om ze snel en onvermijdelijk te gronde te richten. De reactie heeft de vrijzinnigheid en den vooruitgang kunnen overwinnen, omdat de beschaafde burgers zoowel als de menigte zich van den vooruitgang en de vrijzinnigheid afwendden, en zij wendden zich van die richtingen af, omdat de Joodsche kiezers en de Joodsche politici zich bij haar aansloten. R e s u l t a a t : De emancipatie heeft eenige Joodsche parlementsleden gekweekt, die nooit een gedachte, nooit een woord van Joodsche belangen over hadden, en wier bedrijvig en niet zelden aanmatigend optreden, den smeulenden J o d e n h a a t tot felle vlam aanwakkerde ; zij heefi het liberalisme voor langen tijd de \leugels verlamd en wijdere kringen enkel uit Jodenhaat naar de reactie toegevoegd ; zij heeft den beschaafden Joden geleerd hun behoefte aan een publieken werkkring overal elders da.n bij het Joodsche gemeentewezen te bevredigen; zij heeft alle altruïstische talenten van de Joodsche volksbelangen vervreemd ; zij heeft bij de vroegere verdrukking de nieuwe vernedering gevoegd van brutale afwijzing aan alle overheidsdeuren ; zij heeft aan den J o d e n h a a t nieuw voedsel verstrekt, en daaraan de Joden, afgezonderd te midden van een onverschillige menigte, over-
14 geleverd, terwijl deze vóór de emancipatie in gesloten rijen, te midden van elkaar, op zij eu in den rug gedekt weerstand konden bieden. I n de landen, waar de^ emancipatie ter sluik moest verkregen worden, omdat de J o denhaat nog te sterk was om rechtvaardigheid toe te laten is deze emancipatie voor h e t Jodendom in zijn geheel van absoluut geen nut geweest, integendeel heeft zij het J o d e n d o m zware en dikwijls onherstelbare schade toegebracht. Zij is overigens heden in die landen geen werkelijkheid, nauwelijks is zij er nog een schijn. Haax verwerving was, h a a r formeele handhaving is, niet de kleinste opoffering waard. D a t is het resultaat van een honderdjarige geschiedenis. Aan de hand van hetgeen zij ons leert, komen vrij noodzakelijk tot een andere Joodsche volkspolitiek, die wij in een volgend artikel zullen uiteenzetten.
II.
I n de ontzettende lijden der middeleeuwen bestond er geen bewuste Joodsche volkspolitiek, en kon die ook niet bestaan. l e d e r e gemeente, iedere Jood, was er slechts op bedacht, den dag te overleven, en de verdediging enkel van hun leven tegen bedreiging en geweld nam alle krachten onzer voorvaderen zoodanig in beslag, dat zij er niet toe kwamen vei'dere tijd- of ruimtelengten te overzien, plannen voor de toekomst te maken ein gezamenlijk t© pogen ze te ver'.vezenlijken. Toen echter n a langen nacht de nieuwe dageraad doorbrak, toen ontwaakte ook dadelijk in de besten van het Joodsche volk het bewustzijn van de solidariteit van alle uiteengedreven voJksgedèelten, en zij werkten aan de verbetering van den rechtstoestand van hun ganschen stam, dat wil zeggen, zij ontwikkelden de grondbeginselen van een oordeelkundige Joodsche volkspolitiek. De Portugeesche en Spaansche Joden, die zich in de 16e eeuw in Bordeaux wilden vestigen, onderhandelden met den stadhouder en naderhand zelfs met den koning, en hun vestiging vond eerst plaats op grond van
16 schriftelijk bevestij^de rechten, met voor enkelen, m a a r voor allemaal. De Hollandsche sephardische Joden, die zich in de 17e eeuw in Engeland ^ wilden vestigen, probeerden niet één voor één n a a r binnen te sluipen, maar zij zonden Mana-sse ben Israel n a a r Cromwell, om vergunning voor hen allen gezamenlijk te verkrijgen. De toestand der Joden die van buiten toegang tot een land begeerden, was vergelijkenderwijze gunstig ; zij konden over voorwaarden onderhandelen en hadden theoretisch de keus, hetzij ze aan te nemen en zich in het land te vestigen, of ze als onaannemelijk te verwerpen, en van de vestiging af te zien. D s Joden in Duitschland en Oost-Europa waren er slechter aan toe. Zij woonden reeds in het land en zij konden niet aan de overheid zeggen : ,,Wij verlangen die en die rechten, wilt ge ze ons geven, dan zullen we blijven ; wanneer gij ze ons niet geeft, dan gaan wij weg." Zij konden geen voorwaarden stellen, m a a r moesten zich gelaten schikken in den toestand dien het de overheid behaagde voor hen te bereiden. Hun volkspolitiek moest zich aan deze omstandigheden aanpassen, maar ook zij hadden een volkspolitiek. Deze beoogde de verkrijging der Menschen- en B u r g e n echten. Tot het einde van de 18e eeuw stond de Jood in Midden- en Oost-Europa inderdaad buiten de wet, en was hij vogelvrij. Recht van Avonen had hij nergens. Zijn vestiging was overal onzeker, p r e c a r i o, dat vril zeggen, zij was niet wettelijk rechtmatig, maar een genadige toegevendheid, die voor elk afzonderlijk geval moest worden afgesmeekt, en die ingewilligd of geweigerd kon worden. H e t Damocles-
17 zwaard van alleen of bij massa's uit het land gejaagd te worden hing voortdurend boven zijn hoofd. Hij kon zich in zijn woonplaats ophouden door zijn beschermingS'brieven, die in het gunstigste geval op een bepaalden tijd luidden, zelden op meer dan 20 jaar, dikwijls slechts op 10. Was de tijd verstreken, zonder dat de verlenging van den beschermingsbrief verkregen was, dan was men genoodzaakt het land te verlaten, ongeveer onder de voorwaarden der tegenwoordige Roemeensche landverhuizing. Achter de verjaagden werd onmeedoogend de deur dichtgeworpen, en vóór hen werd geen doorgang geopend. Gedurende den tijd, dat de bescherming liep, mocht de Jood slechts ééne gedachte, één streven hebben : genoeg geld te ^ erdienen om een nieuwen beschermingstermijn te kunnen koopen. Hij werkte onophoudelijk voor de overheid, die tegen de hoogst mogelijke sommen de beschermingsbrieven te verleenen had. Verwierf hij rijkdom, dan was het niet voor hem, m a a r voor de overheid, die hem geduldig en hoonlachend aan het einde van den beschermingstermijn haar voorwaarden stelde. Hoe meer hij had, des te meer moest hij zich laten afpersen, en het afloopen van den beschermmgstermijn werd op die wijze tot een lotswisseling, bij welke de arme zoowel als' de rijke Jood in denzelfden toestand v e r k e e r d e n : uitgeplunderd, te gronde gericht, maar met de genadige permissie, den doodenden arbeid in den maatschappelijken tredmolen opnieuw ten bate van de afpersers te beginnen, en tot de volgende plundering voort te zetten. Daardoor komt het, dat er tot in het einde van de vorige eeuw in de landen van Midden- en Oost-Europa wel
18 eens rijke Joden waren, maar nooit rijke Jood&che families. Een gelukskind kon wel spoedig een groot vermogen verwerven, maar er is moeilijk een voorbeeld van te vinden, dat hij het aan zijn kinderen of aan zijn kleinkinderen kon nalaten. Een dergelijke rechts- en bestuurstoestand was ondragelijk, en het is te begrijpen, dat onze voorvaderen zich tot het uiterste inspanden, om een zekere woonplaats te verkrijgen. De zaakgelastigde aan het hof, ,.Schtadlanim" of leveranciers voor het leger, trachtten door de bemiddeUng van hun welgezinde heerschevs, de onverdraagzaamheid van stadsbesr.uren die den Joden vijandig waren, te breken, en het woningsrecht af te dv,-ingen in de steden, die voor hen gesloten waren. Ik herinner slechts aan den strijd van Wertheimer, den zaakgelastigde van Karel YI, met Pressburg en de Zipser steden, en aan den n o g b e r o e m d e r e n strijd van Cerfbeer. den legerleverancier van Lodewijk XVI, met Ötraatsbuï-g. Minder vaak trachtten zij door invloed van grondeigenaars toezeggingen te verkrijgen van de kroon, zooals het geval was met de na hun verdrijving uit Weenen, door den vorst Dietrichstein en den graaf J o h a n Palffy opgenomen Joden (1670). H e t strijden van alle Joodsche gemeenten om recht van vestiging had verschillende resultaten opgeleverd, toen de Fransche Revolutie utbrak. i n sommige steden mochten de Joden wonen, m a a r in andere steden, en op het platte land, was hun h e t verblijf ontzegd. Weer elders mochten zij overal wonen, maar mochten zij geen grondbezit verwerven. In den eenen staat waren de middelbare en
19 de hoogere scholen, de gilden en sommige takken van den handel voor hen gesloten, m een anderen mochten zij ten minste in de medicijnen en filosofie studeerem, een ambacht uitoefenen, en met alle waren handel drijven. De Revolutie veranderde deze omstandigheden met een slag. Zij bezoi'gde aan alle burgers gelijke rechten, en waar de Franschen kwamen, daar haalden zij de Ghetto-muren neer, en verhieven de Joden die zij aantroffen, tot den rang van echte burgers. Toen echter Napoleon door de vereenigde reactionaire machten van Europa overwonnen was, trachtte men n^eral, behalve in Frankrijk, den ouden toestand weer terug te brengen. Ten volle was dat ongetwijfeld niet mogelijk, want de FranschemLijd had een zedelijke atmosfeer doen ontstaan, waaraan niemand in E u r o p a zich kon onttrekken, en die niet gedoogde het volkomen ontnemen van rechten aan een element der bevolking, waaraan men geen bepaalde misdaad kon ten laste leggen. Men deed echter, wat men slechts eenigermate kon doen, om de Joden weer in him voor-revolutionairen rechtstoestand n a a r beneden te drukken. Twee tientallen jaren van betrekkelijke vrijheid en gelijkheid en het voorbeeld van het b'ransche Jodendom hadden gi"oote verandering in het Joodsche zieleleven teweeggebracht. De Jood wilde niet langer een paria zijn. Hij liet zijn oude mystische idealen van Messiaansche verlossing zonder smart varen, en stelde daarvoor in d© plaats een begrijpelijk en bereikbaar ideaal, de wettejlijke gelijkstelling met zijn Christelijken buur-
20 man. Zijn volkspolitiek was nu gericht op de verkrijging der emancipatie, en om zich die te verschaffen scheen hem geen middel te onwaardig, geen deemoediging te ondragelijk. Tusschen het streven van de Joden van de 18e eeuw om de opheffing te verkrijgen van de wettelijke beperking van hun vrijheid om zich te verplaatsen en hun beroep uit te oefenen, en de moeite die de Joden van de 19e eeuw zich gaven door om emancipatie te bedelen, bestaat bij een oppervlakkigen schijn van overeenstemming, een streng en volstrekt onoverkomelijk contrast. De Joden van de 18e eeuw verlangden het recht in zekerheid en vrijheid J o d e n te mogen zijn; de Joden der 19e eeuw verzochten om de gunst, hun Jodendom gemakkelijk en zonder opzien te kunnen verlaten. Door deze tegenstelling worden alle ontwikkelingen der Joodsche geschiedenis in de laatste eeuw verklaard. De emancipatie verschafte den Joden niet enkel de burgerrechten, het recht om te wonen waar zij wilden, het grondbezit, zij stelde hen niet enkel in staat vrij hun beroep te kiezen, ook vrij gebruik te kunnen maken van alle staats- en gemeente-inrichtingen, m a a r zij gaf hun ook politieke rechten, dat wil zeggen : een aandeel in de staatsmacht, die in een staat, waar een grondwet is, door het volk wordt uitgeoefend. Voor de Joden, che Joden wilden blijven, en zich als Joden tot vrije, beschaafde en welgestelde menschen wilden ontwikkelen, waren enkel de burgerrechten van belang, want zij streefden niet n a a r macht, maar naar rust. Voor de Joden echter, Avien aan hun Joden-
21 dom Aveinig of niets gelegen lag, hadden de politieke rechten de grootste beteekenis, want daardoor konden zij uit den kring van het J o dendom en van de Joodsche belangen treden, zich bemoeien en leiding geven aan de staatszaken, dat wil zeggen: die der Christelijke meerderheid, en konden zij streven naar ambten en waardigheden in c'en staat, d. w. z. n a a r een aandeel in de staatsmacht. Dit streven kwam en komt hoogstens het enkele individu zelf, maar in geenerlei wijze h e t Joodsche volk in zijn geheel ten goede. De Joodsche politicus' is genoodzaakt alles in zich te onderdrukken, wat hem als Jood, dat wil zeggen als een van de meerderheid van het volk verschillend type, kenmerkt. Hij moet met w^anhopige inspanning zich van zijn Jodendom ontdoen. En de J o d e n h a a t der meei-derheid wordt hevig geprikkeld, omdat men wel toegevend genoeg is den Jood als buurman te verdragen, maar hem niet als meester boven zich wil dulden. Zeker, als meester. Want volgens monarchistische opvatting, die men ook in de zoogenaamde republieken niet te boven gekomen is, vertegenwoordigt iedere staatsambtenaar, hetzij dat hij bij de administratie, het leger of de rechtsspraak werkzaam is, den gebieder, en hij oefent een hem toevertrouwd gedeelte der hoogste macht over de onderdanen uit. Hij beveelt, en de onderdanen moeten gehoorzamen. D e ervaring, die wij uit de geschiedenis putten, leert ons echter, dat de volkeren zich nooit gewillig door menschen willen laten regeeren, die zij niet erkennen als van hun eigen vleesch en Jsloed. Zelfs veroveraars kunnen het zwaard eerst in de scheede laten rusten, wanneer het volk, dat door hen gere
22 geerd wordt, hen niet meer als indringers bs schouwt en hen als het ware genaturaliseerd heeft. De J o d e n zijn geen veroveraars, en zij zijn nergens door de meerderheid als van haar eigen vleesch en bloed erkend. Zij moeten dus onvei'mijdelijk den heftigsten tegenstand tegen zich opwekken, wanneer zij er aanspraak op maken, o%er de meerderheid regeeringsmacht uit te oefenen, tenzij dat het hun mocht gelukken de meerderheid aangaande hun Joodsche afkomst te misleiden. De Jood, die van zijn politieke rechten ten volle gebruik wil maken, moet er mede beginnen, den Jood in zich te verbergen, en zoo mogelijk te verstik ken. Een Joodsche volkspolitiek, die er n a a r streeft politieke rechten te verkrijgen, is dus een politiek van volksondergang, van volkszelfmoord, een loochening en vernietiging van zich zelf. De verachtelijke Joodsche gemeenteblaadjes, die zoo juist de vernedering en het gebrek aan k a r a k t e r van het Verval-Jodendom weerspiegelen, maken met aandoening gewag van elke benoeming van een Jood in een sfcaatsbetrekking. De onnoozelen, die dez--; korte berichten schrijven, weten niet, dat zij iederen keer een afval van het Jodendom zeer verheugd begroeten. W a n t iedere Jood, die onder de tegenwoordige omstandigheden naareen staatkundige loopbaan streeft en wien dat gepermitteerd wordt, is noodzakelijk voor h e t Jodendom verloren. I k heb getracht aan te toonen hoe de Joodsche volkspolitiek niet zijn moet. Ik heb nu aan te toonen, welke volkspolitiek in de plaats van de tot dusver gevolgde gesteld worden moet. Een volkspolitiek vooronderstelt, dat
23 er een volk is, en dat dat volk wil leven. Want voor ondergang is geen bepaalde politiek noodig. Die komt geheel van zelf, wanneer men geen poging doet hem te ontgaan. Men moet eerst zijn houding bepalen tegenover het voorafgaande vraagstuk. Bewust of onbewust, uitdrukkelijk of stilzwijgend doet dat ook iedere Jood. Men kan afgezien van halfheden, onduidelijkheden en overgangen vier verschillende houdingen tegenover het grootste en gewichtigste vraagstuk in het J o dendom onderscheiden, het vraagstuk : ,,Moet het Joodsche volk blijven bestaan of moet het verdwijnen?" Een minderheid der geëmancipeerde Joden wil, dat het Jooclsche volk ondergaat em verdwijnt. Zij loochent zelfs, dat er over het geheel nog een Joodsch volk bestaat, maar bij deze loochening behoeft m.en niet met tegenspraak en bewijs stil te staan. H e t is enkel domheid. D e loochenaars nemen eenvoudig hun wensch voor een feit aan. Aan deze J o d e n is niets gelegen. Zij zijn voor het Jodendom verloren, ook al zouden ze nog niet gecl-oopt zijn. Men kan ze begrijpen en vergeven, of men kan ze verachten en haten, maar in iecier gevat is liet duidelijk, dat men zich door hen, die het einde van het Jodendom wenschen, en die reeds aan het eigen Jood-zijn een eind makem, geen Joodsche volkspoHtiek mag laten voorschrijven. Een andere minderheid wenscht J oodsch te blijven, en gelooft ook, dat het Joodsche volk een toekomst heeft, zij verwacht echter haar heil van een bovennatuurlijken Messias, en vergenoegt zich t o t d a t deze verschijnen zal met de inachtneming van de ceremoniën. De
24 volkspoliitiek van dit gedeelte van het Jodendom is vormelijke vroomheid en verregaande lijdelijkheid. Ook deze volkspolitiek is er eigenlijk n a a r mijn meening geen, want zij leidt even stellig tot den ondergang van het volk, als die der Joodsehe antisemieten; alleen een generatie later. In de landen der emancipatie namelijk treden de kinderen in den regel niet in de voetstappen van hun vroomjoodsche ouders. Met hun geloof aan de wetten der ceremoniën is het bij de verlichten spoedig en voor altijd gedaan, en daar zij van hun geloovigc ouders nooit geleerd hebben in het Jodendom iets anders te zien dan ceremoniën, houden zij op hetzelfde oogenblik dat hun geloof daaraan verdwijnt op. zich ook maar in het minst voor het Jodendom te interesseeren, en zij keeren het zonder aarzeling en leedwezen den rug toe. De derde categorie is de groote meerderheid der onnadenkenden, die van den eenen dag op den anderen leven, zonder zich over do toekomst bezorgd te maken. Deze meerderheid wil Joodsch blijven, maar zij heeft zich nooit afgevraagd, of zij. onder de ongunstige omstandigheden waaronder zij leeft, ook zal kunnen blijven bestaan. Zij voelt haar lijden, maar zij weet niet. hoe zij zich daarvan moet bevrijden. Zij is niet in staat,, met zich zelf te rade te gaan, maar zij is in staat, en zij is bereid, een begrijpelij ken. goeden raad op te volgen. Met deze meerderheid zal iedere Joodsehe volkspolitiek de meeste rekening moeten houden. Eindelijk is er nog een vierde richting die eveneens vooiioopig door een nog kleine minderheid gevolgd wordt. De vertegen-
2ö woordigers van deze richting willen, dat het Joodsche volk verder bestaan blijft. Zij gelooven onwrikbaar, dat dit verder bestaan stellig mogelijk is, wanneer het Joodsche volk zich slechts inspant, om het innerlijk bederf en de gevaren, die het van buiten af bedreigen, te be.strijden, en zij voelen zich door hun levendig volksbewustzijn en door hun geloof aan de toekomst van hun volk geroepen, het een algemeene politiek aan te geven, waarvan zij alleen heil verwachten. Of zij hun Joodsche volkspolitiek wel of niet zullen kunnen doorvoeren, hangt niet van tegenstand van buiten af, want die moet juist door de .Joodsche volkspolitiek overwonnen worden, maar het hangt enkel en alleen daarvan af, of het hun gelukken zal, de onnadenkende en onbedachtzame, maar het .lodendom instinctmatig aanhangende, groote meerderheid van het Joodsche volk voor haar te winnen. De op afval beluste nog-joden kunnen als (piantité négiigeable behandeld Avorden. Hun spot,zoowel als hun toorn verdient nauwelijks een schouderophalen. Loochenend geklets heeft dan ook zelfs de kleinste positieve daad nooit kunnen benadeelen. De positieve volkspolitiek echter van de eerlijke Joden is deze : Bij de volkeren van hooge beschaving, waar de Joden in het bezit zijn van politieke rechten, daar moeten zij die rechten met wijze en keurige bescheidenheid uitoefenen. In de eerste plaats moeten zij als stelregel aannemen er van af te zien een aandeel te verlangen in de handhaving der uitvoerende macht in den staat over de onderdanen (die zich liever staatsburgers hooren noemen) zoolang ook maar een kleine minderheid hunner
26 christelijke medeburgers aan de uitoefening der staatsmacht door Joden aanstoot neemt. Wil men een bijzonder iiitstekenden, verdienstelijken Jood eer bewijzen, een bijzonder grooten Joodschen wijze voor het algemeen ten nutte maken, dan moet de betreffende Jood zich tot medewerking aan het bestuur der staatsaangelegenheden laten uitnoodigen, maar hij moet zich nooit zelf aanbieden, en wanneer hij er in toestemt om zijn krachten aan den Staat te wijden, dan moet dat geschieden onder bijzondere nadnüclegging op zijn Jodendom. Het behoeft niet eerst gezegd te worden, dat de Joden altijd en ovexal, waar de Staat van zijn burgers een inspanning verlangt, op het appèl moeten zijn. Dat doen zij zelfs daar, waar men ze als paria's behandelt, laat staan in landen, waar men hun natuurlijke menschen- en burgerrechten ten volle erkent. In een woord: zij moeten alle door het vaderlandsch gevoel voorgeschreven offers met bijzondere blijdschap brengen, daarentegen van iedere politieke belooning voor hun offers afstand doen, en zich vergenoegen met de vrijheid, zich als Joden te ontwikkelen. Wij moeten het ons afwennen, om rechters-, officiers- en ambtenaarsbetrekkingen te jammeren. Wie een betrekking wil, die zoeke die in de Joodsche gemeente-organisatie. Wij moeten ons vooral afwennen, met persoonlijkheden als Eduard von Simson of Disraeli te bluffen. Zij zijn ons van geen nut, en zij doen ons geen eer aan. Zij hebben om ons niets gegeven, en wij handelen erbarmelijk en laf, wanneer wij ons vleierig opdringen aan lieden, die zich brutaal van ons hebben afgescheiden en die niets meer
27
van ons willen weten. Wij moeten ons ook in acht nemen in den strijd der partijen de grootste schreeuwers in het gevecht en aanvoerders en voorvechters te zijn, waartoe ons temperament ons zoo gemakkelijk vervoert. Laten wij ons neutraal houden, of trachten wij eerder verzoenend en bijleggend werkzaam te zijn. Dat komt meer overeen met de ethica van onzen stam en de lessen van onze wijzen, dan vergiftiging en verbittering van lederen partijtwist door onstuimig ingrijpen. Laten wij onze politieke rechten gebruiken, om voor onze algemeene belangen, als staatsburgers, l)elastingbetalers en dienstx)lichtigen, staande onder het bestuur en de rechtspraak, gematigd op te komen, aaneengesloten met onze Christelijke medeburgers; laten wij zorgen, dat wij overal te vinden zijn, waar het geldt te werken voor vooruitgang voor verbetering, voor hoogere rechtvaardigheid, verlichting, naastenliefde. Maar laten wij uiterst voorzichtig zijn en ons achteraf houden, wanneer partijen strijden over een christelijk godsdienstig vraagstuk. De deelneming der Joden aan den Duitschen „Culturkampf", het medestemmen der Joden in den Berlijnschen gemeenteraad bij quaesties betreffende den bouw van kerken, waren onvergeeflijke fouten, die zich niet herhalen mogen, wanneer de Joden welbewuste Joodsche volkspolitiek willen drijven. In de landen, die nog ten achter zijn, daar waar de Joden nog zonder rechten zijn, daar moeten zij zonder ophouden de burgerlijke rechten eischen, dat wil zeggen, het recht om overal te wonen, ieder beroep, ieder handwerk uit te oefenen, iedei-en handel te drijven,.
28 hun deel te hebben in alle scholen, inrichtmg-en ten algemeenen imtte en van weldadigheid, die uit de gelden der belastingen onderhouden worden, en ook om wat belasting en rechtspraak betreft, op één lijn gesteld te zijn met hun christelijke medeburgers. Politieke rechten moeten zij niet verlangen. In Rusland hebben ook de Christenen ze m e t : m Koemenie zouden ze voor de Joden, om redenen, vroeger door mij uiteengezet, geen waarde hebben.
,
i
T i„.
Hun l)urgerliike rechten moeten de Joden niet als een genade afsmeeken, maar als een bewijs verlangen, dat de meerderheid der menschen eindelijk uit de verdierliiktheid tot de menschelijkheid is opgestegen. \^ ij mogen nooit, ook niet stilzwijgend, toegeven, dat men te eeniger tijd een verontschuldiging of een reden er voor gehad heeft, ons door uitzonderingswetten te mishandelen. Dat Titus ons in het jaar 72 na Chr. heeft overwonnen, is onze eenio-e' schuld, als het er een is. t e n andere schuld erkennen wij niet. Onze vervolging en marteling is niet onze schande, maar die onzer vijanden. \Yanneer zij dat eindelijk mzien. dan zi u wij bereid, de zonden en misdaden hunner vaderen te vergeven. Wij echter hebben ons niets te doen vergeven. Deze volkspolitiek laat een enorme massa Joodsche energie vrijkomen, die heden in^het Westen in den algemeenen politieken sa-ijd en in persoonlijke ambities, in het Oosten m hopeloos strijden voor politieke rechten ot in wanhopige revolutionnaire pogingen doelloos wordt verspild, niemand tot nut, het Joodsche volk tot de grootste schade. Komt deze energie ten bate van de aangelegenheden van het
29 Joodsche volk. dan moet zij voor dat volk buiteimewoon vruchtbaar worden. De gemeente-organisatie NYordt dan gevuld met riik leven, terwijl zij nu stervend ol dood is. Zii verandert van een godsdienstige m een volksgemeente. Zij wordt de omraming en de macliine. waarin alle krachten van het Joodsche volk ten volle aan den dag worden gelegd. De gemeente heeft dan niet meer enkel voor de synagoge en het kerkhof te zorgen, maar moet" de geheele taak van een beschaafd gemeentewezen op zich nemen, volks- en andere middelbare scholen, bij toenemenden rijkdom en samenwerking ook vak- en hoogescholen onderhouden, .loodsche kunst- en nyverheidstentoonstellingen organiseeren, musea, theaters, academies waarom niet? - - oprichten, i.riizen uitloven voor verdiensten op elk gebied, voor de grooten onder de Joden openbare gedenkteekenen oprichten, en met al deze middelen in de eerste plaats dit ééne groote doel bereiken: den Joden de diepe zelfgeringschatting af te wennen. Deze afschuwelijkezelfgeringschatting is de voornaamste opwekking tot de vlucht uit het Jodendom. Zij is de grootste triomf van het antisemitisme, dat op den duur den Joden een afkeer heeft doen krijgen van zich zelf Heden hecht de Jood meer waarde aan de kleinste, ellendigste, genadigste erkenning door Christelijke kringen, dan aan de vurigste bewondering van de Joden : hij beschouwt zelfs deze laatste rondweg als beschamend ' En omgekeerd komt de Jood er nooit toe een Joodsch talent te erkennen, wanneer dit niet eerst door succes bij het Christelijke publiek als het ware ontjoodscht is. De Joden moeten er voor worden opgeleid, zich weer de
i |
30 natuurlijke, en de in de eerste plaats competente beoordeelaars van Joodsche verdiensten te gevoelen, en de voor hun verdiensten beslissende belooning van de Joodsche openbare nieening te ontvangen. Ik hoor reeds den toornigen uitroep van de slimmerds, die het Joodsche volk sedert honderd jaar hebben aangevoerd — men kan aan deze woorden een verschillende beteekenis geven : De Joden moeten dus in het Ghetto terugkeeren ?" Men moet zich door dezen dooddoener niet bang laten maken. Het is enkel een ezelachtigheid. Wanneer onder Ghetto een gevangenis verstaan wordt, waar wij met geweld worden ingesloten, en Avaarin wij verstikken moeten, dan heb ik reeJs te voren uitdrukkelijk gezegd, dat wij met al onze kracht moeten werken om de ijzeren deur van dezen kerker open te breken. Duidt (rhetto echter alleen de plaats aan, waar Joden broederlijk te samen komen, omdat zij in eikaars bijzijn behagen scheppen en omdat zij liever een hartelijken, bloedverwanten buurman hebben, dan een vijandigen, l)eduidt het aaneensluiting, waardoor de Joden met elkaar en voor elkaar werken, om elkaar wederzijds voort te helpen, en door gezamelijke inspanning voorbeeldige menschen cu burgers te worden, goede, sterke, mooie, vrije, harmonische typen, dan zeg ik: Laten we voor alles in de wereld in dit (ihetto terugkeeren, en hoe eerder, hoe talrijker, des te beter. Tegen dit Ghetto kan alleen diegene bezwaren opperen, die zich over zijn Jodendom schaamt, die niet als Jood wil aangezien worden, die het Jodendom een spoedigen dood toewenscht. Wie echter zijn
31 Jodendom als een erfelijke onderscheiding beschouwt, en het voor iedereen trotsch doet uitkomen, wie het Jodendom een groote en waardige toekomst wenscht, die zal op dit Ghetto niets hebben aan te merken, hij zal slechts trachten het zoo ruim mogelijk te maken, en tot het zindelijkste, gezondste, liefelijkste gedeelte der stad, geestelijk tot de AkropoUs der beschaving. Laten wij beter zijn, reiner van zeden, beschaafder dan de anderen, zooals wij reeds vlijtiger en taaier zijn, laten we onze talenten opleiden en bevorderen, in plaats van ze vijandig te bejegenen en af te stoeten, en we behoeven ook voor Christelijke erkennmgniet bevreesd te zijn. Laten wij maar eerst Pasteurs en Kochs, Listers en Röntgens voortbrengen. Geen antisemitisme ter wereld zal zich kunnen verzetten tegen de feiten der microbiologie en physica, geen antisemiet ter wereld zal weigeren zich tegen wondroos te behoeden, of zich van anderdaagsche koorts te laten afhelpen. In het (4hetto, dat wij als Joodsche vrijplaats uit eigen beweging opnc-hten, zullen wij dan niet afgezonderd zijn. Men zal overal den weg in dit (xhetto vinden, wanneer men daar groote wetenschappelijke ontdekkingen, buitengewone artistieke en literaire verdiensten, nieuwe sociaal-politieke en maatschappeliike inrichtingen zal leeren kennen. En men zal uit dit Ghetto om onderwijzers vragen, die aan hun leerlingen, behalve zekere kennis, ook achting zullen leeren hebben voor de hooge Joodsche idealen en voor Joodsche degelijkheid. Dit is de volkspolitiek, die wij het verspreide Joodsche volk aanbevelen, en waardoor zijn
32 wedergeboorte, zijn zelfstandig bestaan moet worden voorbereid. Zij stelt den Joden meer dan gemiddelde eisclien ! Zeker. Maar die mogen wij ons niet besparen. De geschiedenis s-eroordeelt ons om buitengewoon deugdzame en verdienstelijke mensolien te zijn. Wij kunnen ons aan die bestemming niet onttrekken. Laten wij niet voor onze vijanden wegsluipen, maar laten wij leven onder hun boosaardig spottende of van haat vervulde blikken, een voorbeeldig leven van zelfveredeling, en zoo met vreugde de toekomst verwachten. Op deze wijze breken wij zeker den achttienhonderdjarigen vloek, die op ons drukt en die ons den dood nabij gebracht heeft.
X
I.