Lezing bij de wake bij het Detentiecentrum Rotterdam (02-09-12) Willem Schinkel
[email protected]
Ik geef veel lezingen die ik doorgaans uitschrijf, en meestal gaat dat gemakkelijk. Wat ik vandaag wil vertellen ging anders, en ik dacht daarmee te beginnen, omdat het iets zegt over waar we staan en wat hier gebeurt. Een eerste impuls was mijn verontwaardiging te delen over een vreemdelingendetentie die geheel onnodig is, en die sterk bekritiseerd wordt door onder meer EU, mensenrechtenorganisaties en Ombudsman. Maar die verontwaardiging leek me eerder het gedeelde startpunt van mensen die hier komen. Ik zou weinig toe te voegen hebben aan jullie, waarvan er velen naar ik begrijp hier iedere maand komen – ik ben dus een amateur in zaken van verontwaardiging. Een tweede impuls was die verontwaardiging substantie te geven door met cijfers en feiten te komen. Maar ook daarin, leerde een vluchtige blik op de ROS-website, zou ik weinig nieuws toe te voegen hebben. Ik besloot dus te doen waar ik – denk ik – goed in ben, en dat is het schetsen van een perspectief. Een perspectief op de rol die vreemdelingendetentie speelt in onze democratie. Daarmee zou ik de detentie die hier plaats vindt in verband willen brengen met de verkiezingen, die over 10 dagen in dit land plaatsvinden. Die verkiezingen gaan niet of nauwelijks over vreemdelingendetentie, maar ze zijn wel gebaseerd op een heel fundamenteel onderscheid tussen vreemdelingen en wat je bekendelingen zou kunnen noemen. Bekendelingen zijn in dit geval leden van de Nederlandse natiestaat, bezitters van een Nederlands paspoort. Vreemdelingen hebben een paspoort van een andere natiestaat of, en dat
1
gebeurt vaak, hebben helemaal geen paspoort meer. Een natiestaat in het algemeen en een democratie in het bijzonder is gebaseerd op een dergelijk onderscheid tussen vreemdelingen en bekendelingen. Ik moet er direct bij zeggen dat ik dat onderscheid daarmee niet goed wil praten of tot norm wil verheffen. Alleen dat onze democratie drijft op dat onderscheid. Wanneer over 10 dagen een groot deel van de Nederlandse bekendelingen gaat stemmen, is dat mogelijk op grond van de identificatie van vreemdelingen, en op basis van hun uitsluiting uit onze democratie die soms, zoals hier zichtbaar is, plaats vindt door middel van insluiting. Dat geeft onze democratie een dubbel karakter. Enerzijds pretendeert democratie op universele beginselen gebaseerd te zijn, maar anderzijds kan het dat universalisme alleen binnen particuliere en nationaalstatelijke grenzen realiseren. De democratie staat voor universele beginselen, maar alleen op Nederlandse grond, en voor mensen met een Nederlands paspoort. Grof gezegd is de wereld als geheel zo verdeeld in staten, meestal natiestaten, lang niet altijd overigens democratieën, die een deel van de wereldbevolking onder hun juridische hoede nemen. De wereldbevolking is, met andere woorden, onderverdeeld in statelijke categorieën door middel van burgerschap. Burgers kunnen worden gezien als landgebonden bundels rechten en plichten. Dat de wereld is opgedeeld in staten die uit zulke burgers bestaan, zou ik vanavond in twee punten willen uitwerken.
Burgers versus mensen Het eerste punt is dat er personen zijn die als het ware tussen de scheuren in de wereld vallen. Men valt eerder wanneer men mobiel is en wanneer men in een weinig geprivilegieerde positie zit, dus de armen in de wereld komen eerder in de
2
positie terecht dat ze noch hier, noch daar als burger tellen. Dit is het probleem van de staatlozen, waarvan de filosofe Hannah Arendt in de vorige eeuw zei dat het een van de bepalende problemen van de 20ste eeuw zou worden. Het probleem heeft zich op verschillende manieren voorgedaan. Toen bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog de kaart van Europa opnieuw werd getekend, leverde dat miljoenen staatlozen op. Aan het eind van de vorige eeuw ontstonden staatlozen in de vorm van ‘illegale vreemdelingen’ als gevolg van met name door armoede gemotiveerde migratie. Een deel van de mensen die hier vast zitten, is staatloos, en zij zitten in de meest uitzichtloze positie. Ze zullen worden vrijgelaten maar kunnen niet het land uit en wachten dus tot ze weer worden vastgezet. De staatloze is een soort juridische dakloze. Hij of zij bevindt zich fundamenteel buiten onze democratie, want hij of zij heeft geen burgerschapsrechten. Voor hem of haar zijn alleen van toepassing: mensenrechten. En dat is een fundamenteel verschil. Wie het moet hebben van mensenrechten, zit in de penarie. Want mensenrechten worden door niemand afgedwongen als ze niet via burgerschapsrechten gegarandeerd kunnen worden. Mensenrechten staan aan de kant van het onofficiële. Waar burgerschapsrechten te maken hebben met de staat, met papieren, met afdwingbaarheid, hebben mensenrechten te maken met ondergefinancierde mensenrechteninitiatieven, met niet-afdwingbaarheid. Aan mensenrechten heb je alleen iets als je ook burger bent. Burgers zijn bundels rechten en plichten, mensen zijn bundels idealen en goede bedoelingen. Dat onderscheid tussen burgers en mensen is fundamenteel, en je vindt het bijvoorbeeld terug in de Franse verklaring uit oktober 1789, getiteld Déclaration des
3
droits de l’homme et du citoyen. Het onderscheid dat hierin gemaakt wordt tussen mens en burger is niet voor niets; het is allesbepalend. In dit detentiecentrum zitten dan ook overwegend geen burgers, er zitten mensen. Dat maakt het voor staten extreem lastig ermee om te gaan. Staten kunnen niet zo veel met mensen, wel met burgers. De mensen die hier vast zitten, zitten vast op last van een ‘bestuursrechtelijke maatregel’. Dat wil zeggen: ze vallen niet onder het strafrecht, dat doorgaans mensen kan vastzetten. Wie onder het strafrecht valt, wordt geïncludeerd in de natie, want hij of zij wordt erkend als burger voor wie het recht geldt. Dat is hier niet het geval. Hier hebben we te maken met mensen die geen rechter hoeven te zien – rechters zien en straffen burgers, geen mensen. Mensen worden door een bijzondere administratieve procedure vastgezet, en hun detentie heet dan ook ‘administratieve detentie’. Dat heeft het voordeel dat er geen echte beroepsmogelijkheden zijn, dat de duur van de detentie variabel is, en dat er geen redenen voor gegeven hoeven te worden, anders dan dat het geen burgers, maar mensen betreft. Omdat voor deze mensen het reguliere recht niet van toepassing is, maar alleen bestuurlijke en administratieve maatregelen, is term ‘illegaal’ eigenlijk slecht gekozen. Wat de staat aangaat, zijn dit geen illegale, maar alegale personen. Ik woon in Blijdorp, niet ver van de dierentuin. Daar worden ook wezens vastgehouden, maar de gorilla’s hebben het beter dan mensen die slechts mens, geen burger zijn: ze hebben meer ruimte en meer frisse lucht, en ze worden niet van familieleden gescheiden. Dat, helaas, is het lot van een mens. Onze maatschappij weet met mensen werkelijk geen raad. Burgers, daar kan ze wat mee.
4
Ik kan dat verder illustreren door een citaat te geven dat ik van de Dienst Justitiele Inrichtingen heb. Het gaat over de DBV, ofwel de Directie Bijzondere Voorzieningen, die zorg draagt voor de vreemdelingendetentie:
“De DBV draagt bij aan een rechtvaardige en veilige samenleving door het op humane en doeltreffende wijze ten uitvoer leggen van de vreemdelingenbewaring en een bijdrage te leveren aan de voorbereiding op het vertrek uit Nederland.”1
Als ik hier een paar termen uit mag halen, dan kies ik ‘rechtvaardig’ en ‘humaan’. De DBV is er niet in de eerste plaats om het recht ten uitvoer te leggen – dan zou het geen dienst bijzondere voorzieningen zijn, maar een dienst normale voorzieningen. Het gaat hier niet om recht, dat vastgelegd is, maar om rechtvaardigheid, een prachtig ideaal dat nergens vastgelegd is en dat weliswaar aan de basis van het recht ligt, maar dat zelf nooit echt te toetsen is, laat staan af te dwingen. Wee degene die het van rechtvaardigheid moet hebben in plaats van recht. Het tweede woord is ‘humaan’. Dat maakt duidelijk dat het hier om mensen gaat, niet om burgers. Burgers zijn natuurlijk ook mensen, maar ze zijn ‘mensen plus’: zoals de term ‘burger’ etymologisch zegt, zijn burgers beschermd, ze wonen in de ‘burcht’. Mensen, daarentegen, zijn naakt, onbeschermd. De Italiaanse filosoof Agamben heeft wel gezegd dat mensen in deze zin gereduceerd zijn tot biologische wezens, in tegenstelling tot burgers die ook wezens binnen een
1
http://www.dji.nl/Organisatie/Organisatiestructuur/Directie-Bijzondere-Voorzieningen/index.aspx
5
rechtsgemeenschap zijn. Wee degene die het alleen van zijn of haar menselijkheid moet hebben, en niet ook door burgerschap wordt beschermd.
Het racistisch fundament van de democratie Het tweede punt waar ik het tot slot kort over wil hebben, is dat een democratie als de onze, met dit onderscheid tussen burger en mens, bekendeling en vreemdeling, rust op een racistische basis. Racisme is het diepste wezen van heel de huidige wereldorde. Een wereld die is opgedeeld in staten is een wereld waarin permanent gediscrimineerd wordt op grond van afkomst en/of geboorte. Hier, op deze grond, heeft een mens die elders geboren is geen rechten anders dan de universele, en dus grotendeels fictieve rechten van de mens. Een plek als deze, hoewel het niet direct zichtbaar is, is dus een soort contractie van een hele geschiedenis en van allerlei verhoudingen. Op deze plek vinden we terug wat er in 1648 gebeurde in Europa (voor ons het eind van de Tachtigjarige Oorlog), wat er in 1789 in Frankrijk gebeurde, maar ook allerhande meer recente wetgeving is ingeschreven in de muren van dit detentiecentrum. Een volledig normale maar uiterst racistische wereldorde vindt hier uitdrukking. Omdat dit een plek is waar dat alledaagse racisme zichtbaar wordt – althans voor wie goed kijkt – is dit een plek die ons veel vertelt over onze samenleving en onze democratie. Juist die plaatsen en juist die personen waarvan wel gezegd wordt dat ze ‘buiten de samenleving staan’, zijn ontzettend leerzaam voor wie iets over die samenleving wil weten. Ook van de reguliere gevangenis wordt vaak gezegd dat die buiten de samenleving staat en dat gedetineerden zich ‘buiten de samenleving’ bevinden, maar Nederlandse gevangenen zitten niet in Duitsland of België vast.
6
Niet-geïntegreerde immigranten staan buiten de samenleving maar ze zijn wel hier, en we hebben een relatie met ze. In wezen is het natuurlijk zo dat de gevangenis veel meer bepalend voor de samenleving is dan veel andere plaatsen, dat de gedetineerde of de immigrant veel meer tot de kern van ‘de samenleving’ hoort dan veel anderen. Juist die plekken en juist die personen vervullen een cruciale functie voor de samenleving: in en op hen wordt duidelijk wie zich wel en wie zich niet ‘lid van de samenleving’ mag noemen. Ik zei eerder dat de staatloze zich fundamenteel buiten onze democratie bevindt, maar dat moet ik dus nuanceren of eigenlijk compliceren: hij of zij is tegelijk een paradoxaal fundament dat tot de kern van de democratie hoort. Zie hier de kern van onze democratie: achter grijze muren op een achteraf stuk land bij een vliegveld. Democratie heeft een betonnen banaliteit. We staan hier dus in zekere zin aan de rand van de samenleving, aan de grens van de kern van de democratie. Hier wordt duidelijk dat grenzen mobiel geworden zijn. Met irisscans op het vliegveld verhuist de grens van de reguliere fysieke grens naar de fysieke grens in het lichaam van een mobiel mens. Detentiecentra zijn witte vlekken in het territorium van een land. Havens en luchthavens markeren interne grenzen. Ons hele idee van wat een grens is, is verouderd. De grens is tegenwoordig een principe dat geactualiseerd wordt. Het RET-controleteam dat een ‘illegale vreemdeling’ uit de metro plukt, of het interventieteam dat zich een huis in Delfshaven of Pendrecht binnenbluft, actualiseert de Nederlandse grens. Voor de niet-burger, de vreemdeling die tot mens gereduceerd is, kan zich ieder moment en op iedere plek een scheur in de wereld van natiestaten openen. De racistische kern van onze democratie kan zich
7
tegenwoordig op ieder moment op praktisch iedere plek uiten. De plek waar we vandaan staan maakt dat denk ik op pregnante manier duidelijk.
Tot slot: de menselijke burger? Wat betekent dat voor ons? Als ik zo vrij mag zijn de vrijwilligers van ROS te beschrijven in de termen van mijn perspectief, denk ik dat het gaat om burgers die vorm proberen te geven aan de menselijkheid van burgerschap. Burgerschap is complex, en bestaat voor een belangrijk deel altijd ook uit idealen. Soms wordt dat verwoord in de slappe hap van beleid waarin zulke idealen met meelderige termen als ‘actief burgerschap’ beschreven worden. Actief burgerschap is dan vooral passief burgerschap, namelijk meewerken met de overheid, zoals het kabinet het in 2005 letterlijk stelde. Maar burgerschap bevat ook de potentie van verzet, van ongehoorzaamheid. De echte burger is een groot deel van de tijd burgerlijk ongehoorzaam. Dat is een manier om het gat tussen de burger en de mens te overbruggen. De burger, zou je kunnen zeggen, heeft de verantwoordelijkheid zich over de mens te ontfermen wanneer die slechts mens is en buiten de rechtsorde dreigt te vallen. Ik ben maar een eenvoudige intellectuele arbeider, maar het lijkt me dat wat de medewerkers en vrijwilligers van ROS doen neer komt op veel meer dan het alledaagse burgerschap. Het lijkt me geleid door het besef dat burgerschap automatisch een verantwoordelijkheid met zich meebrengt voor de niet-burger, voor de mens. En het lijkt me, tenslotte, dat dat de enige manier is waarop een burger zelf ook werkelijk menselijk kan zijn en blijven.
8