KlusHaven bij Ambagtsheer & van der Meulen Naar een idee van Mariska Vlot
KlusHaven = de werkplaats terug naar de stad Wat heb ik toch met werkplaatsen, klusplekken, gereedschapskisten. Waarom krijg ik er heimwee van. En waarnaar dan. En waarom. Waarom heb ik het gevoel ‘dat ik dit vreselijk gemist hebt’ als ik op een mooie werf in Edam of bij de gebroeders Weinholt tussen de botenrekken en de verfpotten sta. Het is gewoon zo. Ik val als een blok voor de geur van diesel en houtkrullen. Het heeft op mij hetzelfde effect als de geur van koffie of versgebakken brood: je krijgt er meteen en vanzelf zin in. Werkplaatsen ruiken naar klussen, maken, je handen vol splinters in de klei en je voeten gelaarsd in de aarde. Werkplaatsen ruiken naar geaard zijn, contact hebben met wat je eet, waar je op zit en wat je aan hebt. Naaiateliers ruiken naar stofjes en naaimachine-olie – en die geur zit dan dus ook heerlijkjes in dat nieuwe overhemd of dat rokje. Scheepswerven ruiken naar teer, touw en diesel. Stoer en dapper. Dat dragen ze op je over. Bij de meubelmaker ruikt het naar vers gezaagd hout en spijkers. Je snuift het op en wilt meteen beginnen met zagen, beitelen, hameren. Ook al heb je er – zoals ik – geen barst verstand van en krijg je nog geen kopspijkertje recht in een plankje zonder daarbij de plank, de spijker èn je vingers een groot onrecht aan te doen. Dat gevoel van missen klopt: de geur van noeste arbeid en eerlijk handwerk is nagenoeg verdwenen uit mijn leven. Ik woon in een nette wijk. Ik werk in een net kantoor. Ik ga naar een schone supermarkt. Ik wandel door aangeharkte parken. Daar ergens aan de rand van de stad, op groezelige en goedkope bedrijventerreinen, daar wordt nog wel gewerkt, gehakt en gebeiteld, maar daar wil niemand meer komen. Werkplaatsen zitten daar alleen maar, omdat het in de stad te duur en te netjes is geworden – die mooie pakhuizen zijn allemaal omgebouwd tot lofts en kantoorunits. De geur van versgebakken brood is er nog wel, bij Bakker Bart, in het winkelcentrum. En die van de ambachtelijke steenovenpizza is er tegenwoordig ook op elke hoek van de straat. Met het ambachtelijke eten gaat het nog niet zo slecht, misschien. Maar de eerlijke werkplaatslucht: die heeft in de stad definitief plaatsgemaakt voor Tolet-aria’s, Bijenkorf-luchtjes en Andy spci & span. Alles ruikt aangeharkt, strak, ge-designed. En daarom krijg je heimwee. Heimwee naar het onaangeharkte, het niet-strakke, het ongepolijste. Ook in je neus. De ogen willen ook wat. Werkplaatsen zijn voor mij schatkisten vol onbegrijpelijk, romantisch geluk. Muren vol met keurig geordende gereedschappen en instrumenten, opslagplaatsen vol oud ijzer, roestige artefakten en beeldschone houten weetikvelen geven mij het gevoel dat ik in een wondere sprookjeswereld ben beland. Waar in de Albert Heijn alles is voorverpakt, waar IKEA alles in jip & janneke taal wordt uitgelegd, waar iedereen samen met het Gamma pretpakket een kastje in elkaar kan timmeren – zelfs zonder hamer – is dit dus de wereld van het èchte werk. Zoals het vroeger was. Met prachtige hamers en spijkers, beeldschone
lasapparaten en lijmklemmen, geheimzinnige tandwielen en ondoorgrondelijke werkbanken. Mooie, oude werkplaatsen zijn de mooiste musea die er zijn. Je krijgt geen uitleg. Er staan geen bordjes bij. Alles is er roestig, stoffig, vuil of dat allemaal tegelijk. Het is er prachtig. Je ogen weten niet wat ze zien. Het is zoals kijken naar moderne kunst, het zijn beelden die je niet gewend bent, die je aan het denken zetten, die prikkelen. En daarom zo goed, zo plezierig. Werkplaatsen zijn uit de stad gejaagd. Door de omstandigheden, door de milieuwetgeving, door de marktwerking, je kunt iedereen de schuld wel geven, maar jammer is het wel. Ik woonde vroeger naast een aardappelmeelfabriek. Dat was voor mij en mijn buurjongetje de mooiste en meest onuitputtelijke speelplaats die we ons maar konden wensen. We bouwden hutten van pallets (levensgevaarlijk). We konden samen uren naar de stenen- en de strovangers kijken, waar de aardappels op een lopende band onderdoor schoven. We bakten koekjes van slootwater en aardappelmeel, dat we jatten uit grote papieren zakken door er met kinderschaartjes gaatjes in te prikken. We mochten met mijn vader mee naar het lab, waar het in de kantine rook naar sigarettenrook en biljartkrijt en waar we gekke proefjes mochten doen met borrelende sapjes in reageerbuizen. Ja, we hadden het retedruk. Er was altijd werk aan de winkel, op de fabriek. We speelden niet, we gingen aan het werk. Een wereld van verschil, voor een kind van 5, 6 jaar oud. Ik denk dat wonen naast zo’n ouderwetse fabriek – we zaten daar in De Krim midden in de zwartste milieucirkel, vrees ik – tegenwoordig niet meer kan. Het is jammer voor al die kinderen, die nu op afgebladderde wipkippen en in esthetisch verantwoorde, kindvriendelijke ecospeelplaatsen hun ‘ding’ moeten doen. Want er gaat volgens mij niets boven een echte werkplaats, waar je mag timmeren en zagen met je oom of je vader. Er gaat niets boven een warme bakker waar je met twee handen (stiekem) kan graaien uit dampende rekken ontbijtkoek. Er is niks fijners dan het naai- en meubelatelier van mijn oom zaliger, waar je met de wringer gordijnen mocht persen (pas op voor de vingertjes!) en grote spelden in eindeloze lappen stof mocht prikken. En niets, maar dan ook niets kan tippen aan een scheepswerf, waar je – terwijl je vader onwennig de schuurmachine hanteert – tussen stapels touw en potten verf mag dromen over woeste piratentochten en het bouwen van een eigen schip voor later, als je groot bent en gaat trouwen met de Kleine Kapitein. Ik wil de werkplaats – met al zijn geuren, kleuren en avonturen - terug in mijn leven en in mijn directe, stadse omgeving. Dan maar wat lawaai aan mijn hoofd. Als je daar niet tegen kunt, stop je maar paar van die moderne muziekdoppen in je oren. Of timmer een extra Gamma-gipsplaatje tegen de muur. Van een paar houtkrullen kun je hooguit kriebel in je neus krijgen. En een beetje smeer wast je moeder zo weer uit je T-shirt, met haar energieneutrale wasmachine, haar groene ariëlletje en de nieuwste
eco-wasbal. Het komt goed. We moeten gewoon weer even aan elkaar wennen, de werkplaatsen en wij, stadbewoners. We moeten ophouden elkaar te verbannen. We moeten elkaars schoonheden, hebbelijkheden en onhebbelijkheden – waar gehakt wordt, vallen spaanders – gewoon weer een beetje leren waarderen. Er de romantiek, de kleur en de geur van het vakmanschap weer leren waarderen. Ik wil de werkplaats terug in de stad. Waar hij hoort. Tussen de mensen. PS: er zijn volgens mij echt moderne technieken en maatregelen genoeg die je zó uit de kast kunt trekken om de ‘overlast’ te beperken. Mensen moeten niet zo zeuren. Een gezellig café aan de haven, wat is dat nou zonder haven? Nou dan.
KlusHaven = handen uit de mouwen Er was eens een tijd dat de mensen zelf groenten verbouwden. Iedereen had wel ergens een stukkie grond, waar in het voorjaar het spruitende pootgoed de grond in ging, gevolgd door de jonge kweek en de stekken, de zaadjes en de bonen. Daar kwamen hele lekkere dingen uit voort. Die dingen kun je nu alleen nog maar voor veel geld kopen, op Landmarkten en in biowinkels. Ja zo is het, kind! Vroeger maakten de mensen dat allemaal zelf. Gek hè? Groente komt niet van Albert Heijn. Groente groeit in tuinen, op landjes, in de aarde. Ja, die aarde waar je vieze handjes van krijgt. Die aarde. Met pieren, mieren, muizen en slakken ja, die aarde. Vies? Nee kind, dat is niet vies. Dat is juist lèkker. Daar betalen we veel geld voor hoor! Elke dag weer. En dat moet mama dan eerst nog allemaal verdienen. Gek hè? Terwijl dat geld vroeger gewoon in onze achtertuintjes groeide. Er was eens een tijd dat een kast gemaakt werd door een meubelmaker. Waarom zo’n meneer dan geen kastenmaker heette? Omdat hij ook andere dingen maakte, kind. Hij maakte bijvoorbeeld ook tafels en stoelen, bedden en dekenkisten. Of er ook dekbedden in dekenkisten kunnen, kind? Gut ja, dat zou best kunnen, waarom niet. Maar vroeger sliepen de mensen niet onder dekbedden meisje, ze sliepen onder wollen dekens. Van wol ja, van de schaapjes. Nee, de schapen maken geen dekens. Die werden dan weer…. ach laat maar. Het is een heel verhaal. Een heel erg lang verhaal en het loopt ook niet zo goed af, eerlijk gezegd, want wollen dekens kun je nu alleen nog maar in vintage-winkels kopen, of in Polen, of bij Piet Hein Eek, verwerkt tot design-tasje. Ja, ga maar weer gauw een computerspelletje spelen, of tv kijken. Dat is ook leuk. Die moeder van jou, die moet ook altijd maar verhalen vertellen. Doodmoe word je er van. Ja hoor, ga maar gauw. Zoen! Where did we go wrong? Ook hier kun je weer alles en iedereen de schuld geven. Het onderwijs. De vooruitgang. De financiële zeepbel. De massaproductie. De groeiende wereldbevolking. De stijgende energieprijzen en de globalisering. De landbouwsubsidies. Het broeikaseffect, oh nee, sorry, die hoort niet in dit rijtje thuis. Hoe dan ook: het is zo. We zijn de aarde – waar meubels gemaakt werden en aardappels de grond in gingen – ver ontstegen. We zitten op virtuele wolken, studeren allemaal voor consultant of voor wizzkid, we willen allemaal in X-factor en het volgende Topmodel maar dan niet, zeker niet, nooit, voor lul staan als ‘boer zoekt vrouw’. Gatverdamme. Zo’n stal met allemaal van die stinkende beesten. Hard werken. Weinig verdienen. Geen wonder dat je geen vrouw vindt! Geeneens op Hyves en internet kunnende zittende (waar je vrouwen te over vindt) omdat je dat niet snapt, of omdat je de hele tijd op die trekker moet rijden, die overigens niet harder gaat dan zo’n 20 kilometer per uur. Vreselijk.
Loodgieten, lassen, naaien: het zijn de ‘mindere’ beroepen, bestemd voor degenen die de aarde niet kunnen ontstijgen, die de virtuele hemel nog niet hebben ontdekt. We willen allemaal timmeren, maar alleen aan de weg. Niet aan een stuk hout. Daar verdien je niets mee. Dat is niet spannend. Daar kun je geen zevenentachtig mensen tegelijk mee betwitteren. Je bouwt wel iets op, maar zeker geen netwerk. Geen carrière. Geen leven. Geluk van een dronken aardbei, lief kind, maar het geloof in geld en ‘goede baan’ is helaas zeer hardnekkig. We moeten allemaal coute que coute minimaal een HAVO-diploma halen, met Latijn, wiskunde èn Duits als het kan, om toegang te krijgen tot de virtuele wereld. De na-oorlogse generatie moest collectief advocaat worden, notaris of dokter. De nanaoorlogse generatie moest in de communicatie of in de ICT. De na-nanaooorlogse generatie – die van jou, mijn kind, moet het liefst nòg hoger stijgen, naar de hoogste regionen van de onbegrijpelijke zakelijke dienstverlening. De cultuurwetenschap. Of de nog onbegrijpelijker gameindustrie. Dat hoef je dan ook geeneens meer bij een ouderwetse ‘werkgever’ te doen – daar kun je toch niets meer leren – dat doe je gewoon meteen als ZZP-er. Bureautje aanschaffen (keukentafel volstaat ook), logootje ontwerpen, opdrachtjes doen en factureren maar. A raison van 80 euro per uur kun je hele leuke dingen doen, kind, maar dan wel even je havootje afmaken en liefst daarna ook nog even een beroepsopleiding. Nee, geen vak leren, ik zeg toch: hogere beròepsopleiding. Ga consultancy studeren. Of hogere bouwfraudekunde. Als het maar geen vak is. Niet met je handen. Daar hou je geen leae-auto en geen Blackberry aan over, de levensvoorwaarden nummer één en twee. Omdat we in onze werkende tijd geen hand meer uitsteken – behalve naar ons toetsenbord en dat is helaas niet genoeg voor de spiermassa – gaan we in onze vrije tijd sporten, kind. Hollen op dure schoenen. Of gewichtheffen in troosteloze gymschuren. We roeien ons suf op apparaten en drinken cola light om het overgewicht de baas te blijven. En omdat we haast nooit buiten komen - als ZZP-er of consultant zit je véél in de bekende, grijze powerpointcrematoria en aan superdure vergader-loungetafels bij namaak Philips natuurlicht - hebben we vakanties nodig op het land. Betere-boerenbedden om lekker basic uit te rusten. En wifi-parken waar je óók op het altijd groene gazon tussen de kantoorkolossen vrijelijk kunt internetten. Lekker in de buitenlucht. De gekte ervan zien we allang niet meer, kind, Niemand vind het meer gek, echt niet. Sporten is zelfs verheven tot tweede carrière! Zomaar een verenigingsballetje slaan, voor de lol, dat is er echt niet meer bij. Ook sporten maakt deel uit van serieus netwerken, laten zien wat je waard bent, prestatiedrift en geldingsdrang. Vanaf je achtste zit je al in het systeem van gesponsorde outfits, sportmerken van ex-tennissterren en bidons met duur bronwater. Dat doe je niet voor de lol kind, echt niet. Dat doe je omdat het goed voor je is. Het is werken aan je toekomst. En natuurlijk om een beetje ‘op te laden’ na al dat computeren, want daar
word je inderdaad wel een beetje duf van. Je moet ook kunnen ontsnappen, even weg zijn van de waanzin. Even op je yogamatje je geest weer opladen en hup: dan kun je er weer tegenaan. Want dat is waar het om gaat. Een beetje succesvolle zakenman neemt gewoon wat hem toekomt – ja, dus ook onwelwillende kamermeisjes, onverdiende bonussen en oh jee, ook wel eens een verstopte steekpenning – alleen een èchte boerenlul moet nog via de NCRV op zoek naar een vrouw. Een vak moet je echt niet leren. Dat is zonde van je tijd. Je verdient niet meer dan een eerlijke boterham. Je moet de hele dag in zo’n lullige, romantische werkplaats zitten of in de buitenlucht, op een trekker. Je moet van alles doen met handkracht, spierkracht. En dan heb je dus ’s avonds geeneens zin meer om te sporten! Ja kind, je moeder is een beetje verdrietig. Ze wil eigenlijk graag weer handen uit de mouwen, kind. Ze wil weer eerlijk met iets bezig zijn, iets maken, iets produceren. Ze kan dat helemaal niet nee – nooit geleerd helaas, want VMBO is voor de dommen en ze kon toch zo veel beter? – maar ze mist het verschrikkelijk. Maar je moeder kan gelukkig wel organiseren. Een nieuwe werkplaats organiseren. Een plek waar vakmanschap weer meesterschap is. Waar de hele dag gehakt wordt, getimmerd en gezaagd aan hele mooie, eerlijke dingen. Waar je ’s avonds dus met elkaar een prima Grolschje drinkt, in een avondzonnetje, op een houten kruk aan de rand van het water. Nee, mama hoeft niet naar de Industrieeele Grooote Club voor een te duur glaasje bubbels kind, met kleren van Pauw en een vers manicuurtje. Ze wil dat biertje, in zo’n beugelflesje, handen met splinters en nagels met rouwranden en veel spierpijn en dan in de avondzon, in haar eigen gedroomde werkplaats, met uitzicht op de boten en de meeuwen.
KlusHaven = samen uit samen thuis Ik zit lekker op de boot. Hij stampt en hij bromt, want het is windje zeven op het IJsselmeer en een oude tjalk is ook maar een oude tjalk, dus die bromt en stampt. Maar dat geeft niet. Dan kan ik goed nadenken. Zat dus net goed na te denken waarom links eigenlijk links heet, en rechts rechts, politiek gezien dan. Dick, mijn verkering-schipper en tevens boekhouder, zegt dat dat is omdat de linksen in de tweede kamer links van de voorzitter zaten en de rechtsen rechts. Oh. Oh, nou ja. Ik dacht in mijn onkunde even dat het iets te maken had met linker- en rechterhersenhelft. Wat trouwens wel logisch lijkt. Want waar de linkerhersenhelft vooral gaat over de fantasie, de dromelarij, de filosofie en de creativiteit, gaat rechts vooral over de getallen, de ratio, de tastbare waarheid en de nuchtere werkelijkheid. Dat zou dus aardig stroken met de opvatting dat linkse politici geen bestuurders zijn maar idealisten en rechtse politici wel bestuurders maar fantasieloos. Ja, zo cru mogen we het toch wel eens een keertje stellen? Ik doe dit toch voor mezelf? Nou dan. Die redenering volgend, de Wet van Vlot - waarom niet - is alles ineens heel verklaarbaar. De rechtsen willen geld verdienen met hun rechterhersenhelft, de linksen willen vernieuwen, veranderen en mooier maken met hun linksdragende schedelinhoud. Rechts wil sluitende begrotingen en koele zakelijkheid, links wil gesubsidieerde kunst & cultuur ter meerdere eer en glorie van ontplooiing en geluk. Ik ben altijd een tussenvorm geweest, denk ik, want ik wil het gewoon allebei. En ik geloof oprecht dat de combinatie tot veel mooiere en betere resultaten leidt, dan te veel van het één of het ander. Te veel rechts bijvoorbeeld. In de ruimtelijke ordening en de projectontwikkeling – hoewel RO volgens de laatste Volkskrant-analyse vooral een linkse hobby vermocht te zijn – heeft vooral het teveel aan rechtse macht mijns inziens geleid tot bouwfraude, te hoge huizenprijzen en zielloze gebieden en gebouwen. En oh ja, niet te vergeten: tot VINEXwijken. Fiscale aftrekbaarheid en beleggerstruukjes die ik met mijn beperkte rechterhersenhelft nog steeds niet kan doorgronden (tot fraudekunst verheven door wandelende, zeer rechtse spreadheets) hebben ervoor gezorgd dat we in Nederland nu kastenvol fantasieloze, blokkendoosterreinen hebben, langs snelwegen en in zogenaamde ‘perifere gebieden’. Bedrijventerreinen en kantorenparken waar je zelfs je hond niet wilt uitlaten. Alles staat er leeg, of te huur, te koop of allebei. Een enkele Leen Bakker wil zich er nog wel vestigen, voor heel weinig, want ook daar zitten afdelingen vol ‘benchmarkers’ de prijzen tot op het bot uit te kammen en te kauwen en Leen doet niets – maar dan ook helemaal niets – als het ook ergens anders voordeliger, fiscaal nog aftrekbaarder of nog winstgevender kan.
We zaaien steen en glas en oogsten getallen op onzichtbare, virtuele bankrekeningen, die vervolgens worden doorgeschoven naar weer andere, nog onzichtbaarder bankrekeningen. Kijk maar langs de gemiddelde drukke snelweg, of neem even de verkeerde kant van het spoor in Amersfoort, ik noem Amstel III of Goudse Poort en we weten allemaal wat ik bedoel. Te veel linkshoofdig zijn is ook weer niet handig. Bureau Broedplaatsen in Amsterdam heeft bijvoorbeeld – zonder zich te bekommeren om een duidelijke kwantificering van de ‘waarde’ van creatieve industrie en cultuur en dus ook zònder de eerlijke verdeling van gecreëerde waardestijgingen – jarenlang mooi erfgoed en prachtige, voormalige werkplaatsen volgestopt met slechtverdienende kunstenaars. Of goedverdienende kunstenaars, maar die kunstenaars verdienden dan tòch al goed en dan was een laag huurtje eigenlijk alleen maar mooi meegenomen. Van de door hen gecreëerde waardstijging in verlopen en verloederde gebieden en gebouwen hebben ze echter nooit één cent gezien. Dat geld verdween natuurlijk in de zakken van de goedmoedige cultuurminnende corporaties, ontwikkelaars en beleggers, want die hadden dat onroerend goed toch maar mooi voor weinig ter beschikking gesteld dus die mochten in ruil daarvoor natuurlijk ook hun prijzen optoppen en optoppen en optoppen. De kunstenaars en cultuurmakers betaalden ingroeihuren, of moesten na 5 jaar spelen in goedkope panden maar weer eens gaan. Klus geklaard. Gebied geslaagd. Techneuten en handige handjes, de vakmensen, dat zijn mensen die over het algemeen zó met hun vak bezig zijn, dat ze vergeten om überhaupt naar links of naar rechts te kijken of te denken, vrees ik. Dat het veel lucratiever en interessanter is om het vakwerk een tikje creatiever en marktgerichter aan te pakken, omdat dat simpelweg meer geld oplevert – en dus meer rust en nieuwe investeringsmogelijkheden brengt – dat zien of bedenken ze niet. Een nieuwe cirkelzaag is hartstikke duur en dus een pain in the ass, behalve als je weet dat je klanten echt op jouw producten zitten te wachten en je daar ook grip op hebt. Maar nee, de vakman is met zijn vak bezig, zet zijn cirkelzaag aan, en ziet en hoort niet. Verstoten naar de perifere gebieden en dus aan het zicht onttrokken van de vakwerkminnende medemens, timmeren goede timmermannen niet meer dan een simpel ‘Gebroeders Weinholt’ bord op de deur. En misschien hebben ze nog wel een neefje, die wel een website kan knutselen. Van presenteren, communiceren, creatief boekhouden en fiscale slimmigheidjes hebben ze geen weet. Ze timmeren. Dat is hen genoeg. Maar het is wel jammer. Want waar de hele wereld communiceert, twittert en strategische allianties aangaat dat het een lieve lust is, is er alleen een vakcentrum vol vergaderende ambtenaren dat zich druk maakt over meer ondernemerschap en visie in de werkplaats, op de werkvloer. Maar ja. Op die werkvloer staat de cirkelzaag. Geen tijd om handboeken marketing te lezen, of om eens een dagje naar Piet Boon te gaan om te kijken of je dáár niet eens een beetje mee zou kunnen samenwerken, om zichtbaarder en meer van deze tijd te zijn.
Kunstenaars en cultuurmakers tenslotte zijn zo linkshoofdig en zo 100% bezig met dat gedeelte van de hersenpan, dat ze de rechtse koppen niet doorzien. Sterker nog: ze willen er liever niets mee te maken hebben, met de macht van het grote geld, de waarde van het onroerend goed, het geschuif met financieringen en bonussen. Ze jeremiëren dat het een lieve lust is als de BTW op de cultuur omhoog wordt gegooid – door de ultrarechtse koppen van het Wilderige soort - maar oefenen nooit, nooit nooit de werkelijke macht uit die ze vertegenwoordigen in de portefeuilles en de spreadsheets van hun gehate vijanden. Zonder hen geen stad. Geen broedplaats om een wijk op te krikken. Geen podium waar de halve stad op af komt, in een wijk die nog niet eens gebouwd is. Maar dat beseffen ze niet. Blijmoedig accepteren ze de ingroei-fooien of de gesubsidieerde, lage huren van de rechtse bauwfraudekunstenaars, in ruil voor rust en ruimte achter eigen atelierdeur. Zonde. De mooiste dingen komen tot stand, mijns inziens, als je de zaken – net als in een echte stad – goed door elkaar heen husselt en mixt. Een beetje van dit en een beetje van dat. Te veel monotoon links of rechts in het hoofd leidt alleen maar tot verslapping of verloedering of allebei, en in elk geval zelden tot samen goed en leuk geld verdienen, eerlijk succes delen, samen bakken en snijden en dan allemaal genoegen nemen met eenzelfde stukje van de taart. Wat Blijburg voor IJburg betekend heeft en nog betekent, is van een onschatbare waarde – die nooit zal worden uitbetaald aan de uitbaatsters. Die verkopen immers rosé met een iets hogere marge omdat ze minder huur hoeven te betalen. Hoera! Blij-burg! Idem dito met een sterretje voor Piet Hein Eek, die voor heel weinig een hele Eindhovense fabriek mocht kopen van de belegger-ontwikkelaar. Koopje! Ja natuurlijk. Want nu kan meneer de belegger-ontwikkelaar (het mag ook een mevrouw zijn) rondom de Piet Hein Eek fabriek, die inmiddels een wereldstatus heeft en terecht, de prijzen van de nog te bouwen woningen rondom de fabriek behoorlijk pimpen. En wat ziet Piet Hein daar van terug? Precies. Nada. Niente. Ik vind dat vervelend voor Piet Hein, niet zo heel erg aardig van de belegger-ontwikkelaar en jammer voor de hele creatieve industrie van Nederland. Wat een supervoorbeeld had dit kunnen zijn! Hoe dan wel? Nou gewoon. Samen uit samen thuis. Eerlijk delen. Met elkaar iets opbouwen en dan niet alle winsten in de rechtse spreadsheets en onbegrijpelijke ING-bonussen stoppen (die vervolgens dan met een beetje mazzel nog worden teruggegeven aan de aandeelhouders, hebben die er nog lol van), maar eerlijk en oprecht gelijk oversteken. De buit verdelen, naar rato. Welke rato? Niet de rato die bepaalt, dat het handwerk of het kunstwerk minder waard is dan het keiharde geld daaromheen. Nee, we hanteren voortaan, naast de Wet van Vlot, ook de Rato van Vlot. Die rato bepaalt dat het kunstwerk en het vakwerk nèt zo veel mag en moet verdienen als de spreadsheet. Simpelweg omdat je elkaar nodig hebt. De één kan niet rekenen, de ander niet tekenen, de derde kan niet timmeren en zo hebben
we allemaal wel wat. Iedere gek heeft zijn gebrek. Maar samen kunnen we iets prachtigs. De meerwaarde daarvan reken je vervolgens ook echt samen af. Okee? Dus. Wat wordt de KlusHaven? De KlusHaven wordt – jubelt en juicht: een experiment, innovatie! – een nieuwe coöperatieve samenwerking, waarin de projectontwikkelaar en de financier gelijk zijn aan de vakwerker, de restaurateur en de boekhouder. Het was mìjn idee, dat is waar, maar ik kan het niet uitvoeren zonder de Gebroeders Weinholt, zonder de gehaaide ontwikkelkennis en onderhandelingskunde van COD, zonder de designers, ateliers, creatievelingen, cultuurmakers en de ambachten die zich nog bij ons gaan vestigen (hoop ik). KlusHaven is geen ‘gewone’ haven, het is een nieuwerwets mini-werkstadje rondom een werf, midden in de stad. Voor de één is de werf vooral werkplaats, voor de ander is al dat mooie gereedschap en de noeste werksfeer ‘slechts’ het decor om een verschrikkelijk lekker broodje te serveren. De kunstenaar gedijt bij de constante aanloop van dure grachtengordelbewoners en botenzitters in de haven, maar de haven is vooral ook zo’n leuke haven omdàt die kunstenaar daar zit te beitelen. De één wast de handen van de ander. Het resultaat is meer dan de som der delen, daar zit handel in, dat weet ik zeker. En de buit moet je dus ook samen verdelen. Businessmodel. We verdienen allemaal niets. Niets. Niets. Niemand krijgt een salaris dat meer is dan een minimale onkostenvergoeding, een VMBOloon, net genoeg om boterhammen van te kopen. En dan ook eigenlijk alleen maar, als er directe inkomsten (met een winstmarge) tegenover staan. Dat ‘salaris’ is bovendien voor iedereen hetzelfde. Voor de scheepstimmerman. Voor de kok. Voor de beitelende kunstenaar. Voor mevrouw de havenbarones, mijzelf dus. Alles wat we verdienen, aan evenementen, tentoonstellingen, boten spuiten of boterhammen serveren, verdienen we voor het collectief en dat gaat dus in de pot. Die pot past ons allemaal (vervelend woordgrapje, sorry). We eten er aan het eind van het jaar hopelijk allemaal een extra boterhammetje van. En drinken nog een extra beugelflesje. Iedereen happy, geen scheve ogen, geen geleuter over ‘dat feestje kan niet want je zit me in de weg’ of ‘kun je dat hameren even ergens anders doen want ik heb zo meteen een feestje’. Nee, we verdienen allemaal aan alle activiteiten in de KlusHaven. En timmeren dus allemaal, vanuit een collectief belang, aan de weg. Ik ga het communisme in ere herstellen ja, op kleine schaal. Ik geloof dat zulks kan. Ja. Zo moet het. Zo wil ik het graag. Moet er ondertussen ook huur betaald worden, of iets wat daar op lijkt? Ja natuurlijk, want er zijn investeringen gedaan. Financieringen en huurcontracten aangegaan. Verbouwingen zijn in gang gezet. Die lasten en kosten moeten in alle redelijkheid betaald worden. En daar overheen kan er – wat mij betreft – een omzetgerelateerde, redelijke ‘fee’ in rekening worden gebracht voor directievoering, organisatie en conceptbewaking (VMBO-tarief). We schrijven alle investeringen keurig af in de vijf jaar die we van de Gemeente Amsterdam ‘te leen’ krijgen en
betalen een faire, omzetgerelateerde huur aan de ‘directievoerende en faciliterende BV’. Het slecht betaalde werk moet goed betaald werk worden, daar zijn samenwerkingen en goede ideeën voor nodig. Nou, kom op dan maar. We gaan er voor. Na de eerste vijf jaar, als we eventueel nog een jaartje of misschien wel twee-drie mogen blijven (nee Co, ik weet dat ik dat niet mag zeggen, maar we kunnen natuurlijk wel een beetje speculeren), moet de huurbarometer op een normaal amsterdams peil staan. Dat moet kunnen, want als het goed is, is het startende collectief dan inmiddels een aardig goed verdienend collectief geworden. Als je dan nog steeds geen redelijke huur kunt betalen, is er echt iets mis. Dus: we gaan voor de volwassenheid, ook financieel, fiscaal en helemaal in de geest van het ‘rechtshoofdige’ verstand. En zonder subsidies, als het even kan. Het moet op eigen benen kunnen staan. Beetje hulp geen bezwaar, lagere rentes of mildere vergunningskorsetten prima, maar financieel moet het met eigen, gelaarsde voeten in eigen, zware klei staan. En daarna, als we dan toch eindelijk weg moeten van dat tijdelijke prachtplekkie bij Ambagtsheer en van der Meulen, onder de rook van de Haven en in de oksel van de binnenstad, dan zijn we natuurlijk zó goed en zó leuk en zó sterk geworden, dat we ons als ‘waarde-object’ kunnen verplaatsen naar een nieuw project, een nieuwe projectontwikkelaar of een consortium aan het water in de binnenstad, of elders. Waar ze ons gráág zien komen. Omdat we waarde toevoegen: de geur van eerlijke werkplaatsen, de betere vakopleidingen, de spannende combinatie van ontwerpen en maken. En waar ze dus ook gráág een deel van die waardestijging met ons willen delen. Want dat zijn we waard. Dat weten zij dan ook, de spreadsheets. En anders wil ik ze dat tegen die tijd heus nog wel even bijzonder fijntjes voorrekenen. No hard feelings, maar zaken zijn zaken. Zo is dat. Zo moet het. Volgens mij. Ik mòet het proberen. Uit naam van alle linksen rechtshoofdigen, de vakidioten, de kunstminnende spreadsheethaters, de lieve naïeve cultuurmakers en dan, tenslotte maar niet ten leste, ook nog uit naam van ons allemaal. Het gaat om het idee. Maar een idee is niets als je er alleen maar bij de borrel over blijft zeuren. Vooruit met de geit.
KlusHaven = gecultiveerd podium Niet op het North Sea Jazz, maar in grungy garages en op spontane boeren-festivals, op wilde campings en schimmige buitenplaatsen: daar wordt nieuwe cultuur gemaakt en verzonnen. Vroeger gebeurde dat ook in de stad. In kelders. Onder bruggen. Op schepen in de haven. Maar dat mag niet meer. Overlast is het sleutelwoord. Op bonkende bassen kun je niet slapen. Jankende gitaren werken aanstekelijk op de kids. En in portieken pissende cultuurminnaars stinken net zo hard als dronken Engelsen. Dat is allemaal waar. En dus komen daarna de vergunningen, de verordeningen, de regeltjes en de beperkingen. Met bakken en boeken tegelijk. Met lede ogen zien we de gitarende, bassende vetkuiven en de bijbehorende, ongewassen ‘scene’ vertrekken naar elders. Het buitengebied. Ze waren eigenlijk wel leuk, maar passen niet meer in de Andy spic & span cultuur van nu. Dat is jammer. Want ik wil gitaren tussen de klussende botenmannen. En violen bij de vismarkt, op zondagmorgen. Of omgekeerd. Ook leuk. Ik heb niet eens zo veel met theater, jammer genoeg, maar een performance of een cabaretier tussen de lasapparaten en de Grolschflesjes: ik zie het meteen voor me. Ik ben zelf allang niet meer zo van de georganiseerde podiumkunsten. De festivals, het grootschalige, het gesponsorde. Het moet er zijn, gesubsidieerd en wel en het liefst zonder die vermaledijde 19% BTW, maar persoonlijk ik heb meer met de underground-cultuur die elke keer van niets iets weet te maken. Die overal de lol van inziet. Die gewoon vijf euro vraagt als je binnenkomt. En je vervolgens lauw bier uit Grolsch-flesjes serveert, voor weinig. Pakhuis Wilhelmina, de hardrock-karaoke: bril-jant! Een hele avond steengoeie muziek met wisselend zangtalent en dames met dikke tieten die rollen behang ophouden met de tekst. Soms leuk. Soms niet. Maar zelfs als het niet leuk was, was het nog leuk, omdat het even niet zo gelikt was. Niks opgeprikt in de theaterzaal, maar kunst & cultuur uit de aarde, de klei. Zo kan het ook. Die scene (sien) wil ik ook graag terug in de KlusHaven. Daar komt gedoe van, regelgevingstechnisch gesproken, dat voel je op je ambachtelijke klompen aankomen. Maar ik wil het toch. Ik wil net als in Hamburg op zondagmorgen om 07.00 vis kopen in de haven en er gratis rock & roll bij geserveerd krijgen, een remake van ACDC: zalig. Ik wil op zaterdagmiddag, moe van het klussen, uitblazen bij een oliedrum met een vuurtje en mijn lieve vriendin Lies – mijn KlusHavenmuze en voormalig achtergrondzangeres van mijn eeuwige held Herman Brood - met haar vriendinnen horen zingen. Kinderen mogen in het piratenschip ondertussen verkleedkleren aantrekken of in een gezellig timmerhoekje een scheepswrak verspijkeren: prima. De papa’s en de mama’s moeten even uitrusten, bijkomen, met uitzicht op de ondergaande zon en met een Grolschflesje in de hand. Zo wil ik het graag.
Designers, muziekmakers, ambachtelijke timmervrouwen, tattookunstenaars, meubelmakende zeilmakers, botenbouwende meubelmakers, zingende zagen en verstokte gitaarfreak: kom erbij. We gaan georganiseerd ongeorganiseerd doen. Al was het maar om een podium te hebben voor dat wat normaal gesproken geen podium heeft, alleen nog grungy campings en verlaten boerderijen. BTW? Ik weet niet of we dat moeten betalen. Dat zien we wel. Maar wat je niet officieel organiseert, ook al organiseer je het wel, valt dat ook binnen de BTWregeling? Zijn wij dan Kunst en Cultuur? Wat zijn we eigenlijk? Het water is trouwens ook een podium. Maar dan drijvend. Ik vind jachthavens vol witte, plastic bootjes, waar nooit iemand komt behalve als de zon ècht heel hard schijnt, dodelijk saai. Ze zien er allemaal hetzelfde uit, met hun nieuwe loungeterrassen van sloophout aan het water, het oude roerwiel aan de muur en de witte vlag met het blauwe anker in top. Ik heb niets met het strakke wit-blauw-met-gouden-tressen en de namaak-meeuw in het visnet aan het plafond. Ik vind dat goedkope CenterParcs-romantiek in een nautisch jasje. Ik wil echte meeuwen (als ze willen komen), die gewoon zoals het hoort schijten op je boot. Ik wil drijvende herbergen met drijvende moestuinen ervoor (want er moet wel eerlijk gewerkt worden!), voor de klusser die onverhoopt niet meer naar huis kan. Ik wil een drijvende kroeg in een oude vrachtboot, waar je in het ruim naar hartelust mag gitaren en rock & rollen. Ik wil mensen die dure boten verkopen, maar ook scheepjes die flink gespoten en geklust moeten worden. Ik wil leven in de haven. Als je stil wilt liggen, prima, dan doe je dat maar op de kant. Voor 30 euro of zoiets (tarieven nog in overleg met de Weinholtjes) liften we je zo op de kant, leggen we je in een keurig botenrekje. Mij best. Maar liggen om het liggen: daar ben ik niet van. Woelige baren krijg je niet vanzelf. Dan moet het wel woelen, waaien, bewegen. Anders is er niks an. Goh, wat wil ik veel. En ja, dan moet het er allemaal óók nog mooi uitzien. Zoals Hotel NewYork. Of Borough Market. Ongeorganiseerd, zo lijkt het. Een werkplaats. Een klusbedrijf. Een toevallig samenraapsel van Waterlooplein-vintage, IKEA en antiek. Maar alles is er even mooi, alles is echt, alles is zó neergezet, dat je er ècht van kunt genieten. Ik heb mijn eigen KlusHaven-Lies gefotografeerd, want ik wil wel iets leuks zien daar tussen die boten (en geen gepimpte 20-jarige borstjes). Ik heb Majel gevraagd om voor me te tekenen en te illustreren, om de bewegwijzeringsbordjes te maken, de prijs- en de menukaartjes. Majel tekent óók georganiserd omgeorganiseerd. Dat is haar kracht. Dat kan ze. En dus wordt zij de KlusHaven-illustratrice en –vormgeefster. Oh wat verheug ik me daarop. Sloophout: ja, maar dan sloophout, niet per se het zogenaamde door de zee uitgebleekte steigerhout. Voordat je het weet denken onze kinderen dat hout van Piet Hein Eek komt in plaats van de zagerij! We krijgen afgekeurde en nooit afgehaalde kozijnen van Buurman Wiertz, van de timmerwerkplaats. We gaan op zoek naar tonnen, golfplaat en meerpalen,
plaatstaal en stukken boot. We recyclen alles wat gesloopt wordt – als dat lukt – aan huis & have(n) bij de Gerboeders Weinholt en verhuizen elke spijker die daar ligt. En daar gaan we het dan maar mee maken. Ongeorganiseerd georganiseerd. Het begin is er. De oude houtloods ligt te schitteren aan het IJ. De kozijnen van meneer Wiertz wachten met smart op het uitzicht dat ze straks krijgen in de gevel. Lies staat, met dank aan Ruud van der Peyl en zijn team, prachtig op de kiek. Als verslonste matroos, als Texacorockchick, als beeldige zeemeermin met zaagvis en als echte, stoere KlusHaven-babe. Majel gaat tekenen, een website maken. Ik ga schrijven. En organiseren. En finanieringen regelen. En organiseren. En dat allemaal omdat ik het graag wil. Ik ben niet zo heel goed met mijn handen, maar ik kan het wel verzinnen. Nu alleen nog even waarmaken. Dat is ook een vak.
Met dank aan – en zonder te letten op alfabet of ‘gewicht’: Maarten van Halm - KlusHub BV, eeuwig schipperend Co Stor - Projectbureau Houthavens Rob Schouten - Projectbureau Houthavens Wiechert Schenk - nieuw licht van COD De Gebr. Weinholt - Anja, Irvin, Richard, Thomas & de kleine De mannen van de Lichtfabriek- Lichtfabriek, Poort DOK, Zomerrestaurant Havenbedrijf Amsterdam - Richard, dit wordt geen ‘knutselhaventje!’ Waternet - Tsja. Ik hoop nog op beter. Willem Rogge - Mede-ideebedenker en KlusHavenbaron van het eerste uur Ton van Oosten - believer-ontwikkelaar Dick Schaap - verkering, boekhouder en schipper Cockie Neutenboom - zeeheld en nautisch adviseur Majel van der Meulen - KlusHaven illustratrice Ruud van der Peyl - de beste, maar ook de leukste fotograaf van Nederland Lies Schilp - Klushavenbabe en rock-muze Lucas Hendriks - incubator, inspirator, hoe noemen we dat ook al weer? Roman van Hoosjebootje - wie weet havenmeester??? en meedenker ’tIdee! - allen Klaas & Kato - altijd wachtend op mama En verder alle anderen die tot nu toe ter tafel en ter sprake zijn gekomen. Speciale dank aan onze toekomstige Buurman Wiertz, Riga BV, voor het vertrouwen, het beschikbaar stellen van de ruimte en de mooie (oude) kozijnen, die we allemaal weer in ere gaan herstellen. En met wie we – hopelijk – ook op andere terreinen (ik bedoel dat figuurlijk hoor meneer Wiertz!) nog heel veel gaan samenwerken. PS. Hoe mooi kan het zijn, of hoe tragi-komisch, bitter-zoet, afijn: hoe raar kan het lopen. De Gebroeders Weinholt, sinds 1932, werden onteigend door de Gemeente Amsterdam. Hun prachtige werkplaats en jachthaven, helemaal zoals-ie hoort in een echte stad aan de oude Amstel, moest plaatsmaken voor nieuwbouw, hoogbouw, enzovoort. De vooruitgang, tsja. Alle rechtszaken tegen de gemeente heeft de familie (vader, broer, zoon, vrouw + nieuwe telg) verloren. De ellende heeft ruim zeven jaar geduurd. Diezelfde Gemeente Amsterdam ontvangt ons nu met open armen in de KlusHaven. Daar kan het wèl. Zij het tijdelijk. Afijn. De Gebroeders Weinholt gaan inmiddels graag met hun tijd, met de muziek en met de flow mee naar Amsterdam-West, naar dat prachtplekje aan het IJ. Met pijn in het hart, nog steeds, dat gaat nooit meer over. Maar wel met een
flinke dosis nieuwe humor en zin in gekke dingen. Hoera! Het zijn schatten en ik zou niet meer weten wat ik nog zonder ze moest. Ik weet wel dat de overheid niet één gezicht heeft. Het is nooit alleen maar goed of fout, slecht of prima. Ik ben Co en Rob van het Projectbureau echt en oprecht veel KlusHavenbiertjes op hun eigen Klushavenkruk verschuldigd: die hebben hun stinkende best voor ons gedaan. Maar over tragiek van de Weinholtjes – aan de andere kant van diezelfde Gemeente Amsterdam - is nog een heel boek te schrijven en misschien moet ik dat ook nog maar eens doen. Dat wordt dan een tear jerker met een hoog, noest-nautisch gehalte en een vleugje stinkende advocatenshit. Chronologie van de opkomst en ondergang – en wie weet nieuwe glorie – van het vakmanschap en het traditionele familiebedrijf. Als ik nou weer eens een keertje niks te doen heb, ga ik daar maar eens aan beginnen.
Mariska Vlot