Onderzoekjournalistiek
Van
idee
naar
verhaal
(Researchtechnieken
voor
journalisten)
©
2007
Luuk
Sengers
Journalistiek
Niets
uit
deze
syllabus
mag
worden
gekopieerd
of
herdrukt
voor
commerciële
of
educatieve
doelen
zonder
schriftelijke
toestemming
van
Luuk
Sengers
Journalistiek
(www.luuksengers.nl)
1
2
Inhoud
Onderzoeksjournalistiek:
inleiding
&
geschiedenis
Extra:
De
principes
van
de
journalist
Onderwerpen
Bronnen
Documenten
Extra:
Documenten
lezen:
tips
Betrouwbaarheid
van
documenten
controleren
Noten
maken
Interessante
documenten
voor
journalisten
Chronologie
(vooronderzoek)
Record
keeping
Vangnet
maken
Geavanceerde
zoeken
op
internet
Webhunt
Telefoneertips
Investigative
interviewing
Deception
Detection
Hypothese
Reporting
for
facts
and
story
Who
left
the
door
open?
De
methode
‘Barlett
&
Steele’
Van
Research
naar
Verhaal
Structuur
3
Werkplan
Hoe
‘verkoop’
je
een
onderzoek?
Aan
de
slag...
Handleiding
bij
het
Digitale
Dossier
Opdrachten
4
Onderzoeksjournalistiek
Inleiding
&
geschiedenis
Wat
is
onderzoeksjournalistiek
precies?
En
hoe
verhoudt
het
zich
tot
andere
vormen
van
journalistiek?
Een
werkbare
definitie
van
onderzoeksjournalistiek
luidt:
Onderzoeksjournalistiek
is
systematisch
zoeken
naar
belangrijke
feiten
en
verbanden
Deze
definitie
zegt
zowel
iets
over
de
aanpak/methode
(‘systematisch
zoeken’)
als
over
de
uitkomst
(‘belangrijke
verbanden’)
van
onderzoeksjournalistiek.
Het
woord
‘systematisch’
duidt
erop
dat
onderzoeksjournalistiek
volgens
een
vooropgezet
plan
wordt
uitgevoerd.
Het
werkwoord
‘zoeken’
verwijst
naar
de
actieve
rol
van
de
onderzoeksjournalist:
hij
neemt
zélf
initiatief.
Hij
onderneemt
zélf
actie,
in
plaats
van
te
reageren
op
nieuws
of
op
gebeurtenissen.
Met
‘verbanden’
wordt
het
doel
van
onderzoeksjournalistiek
aangegeven:
het
leggen
van
verbanden
tussen
schijnbaar
los
van
elkaar
staande
gebeurtenissen.
De
onderzoeksjournalist
concentreert
zich
niet
op
losstaande
incidenten
(zoals
bij
alledaagse
journalistieke
verslaggeving),
maar
op
samenhang.
Met
het
woord
‘belangrijke’
voor
‘verbanden’
wordt
bedoeld:
belangrijk
in
de
journalistieke
zin
van
het
woord.
Op
de
eerste
plaats
is
een
verband
pas
belangrijk
als
het
nieuw
is,
dus
voorheen
niet
bestaand
of
nauwelijks
bekend.
Op
de
tweede
plaats
wordt
de
journalistieke
relevantie
van
een
verband
bepaald
door
de
gevolgen
voor
de
lezer
of
de
maatschappij
als
geheel.
De
eerste
betekenis
van
‘belangrijk’
in
deze
definitie
is
dus
‘nieuw’,
de
tweede
betekenis
is
‘impact’.
5
Het
is
deze
focus
op
samenhang,
op
verbanden,
die
de
onderzoeksjournalistiek
een
bijzondere
plaats
geeft
binnen
de
journalistiek.
Aan
de
ene
kant
is
er
het
nieuwsaanbod:
overweldigend
en
fragmentarisch.
Aan
de
andere
kant
staat
de
nieuwsconsument
die
eigenlijk
maar
één
ding
wilt
weten:
wat
betekent
al
dit
nieuws
voor
mijn
leven
of
voor
mijn
wereldbeeld?
Om
de
diffuse
wereld
om
hem
heen
te
begrijpen,
zoekt
de
mens
vanouds
naar
structuren,
naar
samenhangen.
Hij
probeert
in
losse
gebeurtenissen
patronen
te
ontdekken.
Onderzoeksjournalistiek
helpt
bij
het
leggen
van
belangrijke
verbanden.
Ze
werpt
licht
op
oorzaken
en
gevolgen
en
maakt
de
economische,
sociologische
en
psychologische
processen
die
ten
grondslag
liggen
aan
het
dagelijkse
nieuws,
begrijpelijk.
Onderzoeksjournalistiek
wordt
ook
wel
‘Onthullingsjournalistiek’
genoemd.
In
onderzoeksjournalistiek
worden
inderdaad
nieuwe
verbanden
‘onthuld’
en
in
die
zin
is
alle
onderzoeksjournalistiek
ook
onthullingsjournalistiek.
Maar
pas
op:
het
omgekeerde
is
níet
waar;
niet
alle
onthullingsjournalistiek
is
automatisch
ook
onderzoeksjournalistiek.
Heeft
de
journalist
niet
zélf
het
initiatief
tot
de
onthulling
genomen
en
heeft
hij
er
niet
of
nauwelijks
zelf
inspanningen
voor
hoeven
doen,
dan
is
geen
sprake
van
‘onderzoek’
dus
ook
niet
van
‘onderzoeksjournalistiek’.
Onthullingen
die
alleen
te
herleiden
zijn
tot
een
‘lekkende’
politicus
of
een
klokkenluider
zijn
niet
het
resultaat
van
onderzoeksjournalistiek.
Dit
zegt
overigens
niets
over
de
waarde
van
deze
onthullingen:
de
manier
waarop
ze
boven
tafel
zijn
gekomen,
staat
geheel
los
van
hun
impact
en
belang.
Onderzoeksjournalistiek
is,
kortom,
een
specialisme
in
de
journalistiek
–
en
een
belángrijk
specialisme.
Er
gaan
steeds
meer
geluiden
op
dat
onderzoeksjournalistiek
een
remedie
kan
zijn
tegen
de
dalende
oplages
en
dito
inkomsten
van
dag‐
en
weekbladen.
Door
verbanden
te
leggen,
doet
de
onderzoeksjournalistiek
iets
dat
snelle
nieuwsmedia
niet
(kunnen)
bieden,
maar
door
lezers
wél
wordt
gewaardeerd.
Onderzoeksjournalistiek
kan
daarom
winstgevend
zijn!
Onderbouwing
van
deze
these
vind
je
onder
andere
in
het
vooruitstrevende
boek
The
Vanishing
Newspaper,
Saving
Journalism
in
the
Information
Age,
van
de
vooraanstaande
Amerikaanse
hoogleraar
journalistiek
Philip
Meyer.
6
Beknopte
geschiedenis
VERENIGDE
STATEN
Over
de
eerste
onderzoeksjournalisten
in
de
VS,
de
‘Muckrakers’,
lees:
Cecilia
Tichi,
Exposes
and
Excess:
Muckraking
in
America,
1900
/
2000
Een
van
de
eerste
Muckrakers
was
Upton
Sinclair,
met
zijn
roman
(uit
1906)
over
de
vleesverwerkende
industrie
in
Chicago:
The
Jungle.
Na
de
Tweede
Wereldoorlog
diende
zich
een
nieuwe
generatie
onderzoeksjournalisten
aan.
Ze
noemden
zich
niet
meer
‘muckrakers’,
maar
‘investigative
reporters’.
Ze
richtten
hun
pijlen
nog
steeds
op
sociale
misstanden.
Voor
de
life
and
times
van
Edward
R.
Murrow,
het
bekendste
TV‐ gezicht
in
Amerika
in
de
jaren
vijftig
en
zestig,
zie
de
recente
film
(door
George
Clooney)
Good
Night
and
Good
Luck.
Door
de
Vietnamoorlog
verloren
veel
onderzoeksjournalisten
hun
vertrouwen
in
de
Amerikaanse
overheid.
Dat
leidde
tot
reeksen
onthullingen
óver
de
overheid:
Lees
Seymour
Hersh,
My
Lai
over
het
brute
optreden
van
het
Amerikaanse
leger
in
Vietnam.
Of
zijn
recentste
werk,
over
de
misstanden
in
de
Abu
Graib‐gevangenis.
Een
auteur
van
hetzelfde
kaliber
is
I.F.
Stone.
Zijn
beroemd
geworden
credo
is:
Alle
regeringen
worden
geleid
door
leugenaars.
Het
hoogtepunt
van
anti‐autoritaire
journalistiek
in
de
VS,
was
de
onthulling
(in
1972
en
1973)
van
de
Watergate‐affaire
door
het
beroemde
journalistenduo
Bob
Woodward
en
Carl
Bernstein.
Onderhoudend
is
de
film
over
deze
gebeurtenis,
All
the
presidents
men,
maar
veel
beter
is
het
boek
(met
dezelfde
titel),
omdat
Woodward
en
Bernstein
daarin
hun
werkmethode
onthullen.
7
In
1972
heeft
onderzoeksjournalistiek
een
vaste
plaats
bij
de
grote
kranten
verworven.
In
dat
jaar
wordt
de
IRE
opgericht:
Investigative
Reporters
and
Editors.
Doel
van
deze
vakorganisatie
is
het
professionaliseren
van
het
journalistieke
vak
en
doorgeven
van
onderzoekstechnieken.
Check
hun
website
(www.ire.org):
veel
tipsheets,
boeken
en
artikelen.
IRE
is
ook
uitgever
van
de
‘bijbel’
van
de
onderzoeksjournalistiek:
The
Investigative
Reporters
Handbook.
Oók
in
de
jaren
zeventig
doet
de
huiscomputer
zijn
intrede.
Tot
de
eerste
journalisten
die
het
nut
van
een
computer
voor
hun
werk
ontdekten,
behoren
Don
Barlett
en
Jim
Steele.
Dit
duo,
inmiddels
beroemder
dan
Woodward/Bernstein,
heeft
sinds
de
jaren
zeventig
heel
wat
onderzoeksverhalen
geschreven
na
grondige
research
–
soms
met
behulp
van
de
PC
en
áltijd
met
hulp
van
bergen
documenten.
Van
hen
is
het
gouden
advies:
Get
a
documents
state
of
mind.
Tot
hun
bekroonde
meesterwerken
horen:
America:
What
went
Wrong?
(over
de
Reagan‐jaren
en
de
gevolgen
van
het
Reaganbeleid
voor
de
gewone
Amerikaanse
burger),
America:
Who
really
pays
the
taxes?
(over
onrechtvaardigheden
in
het
Amerikaanse
belastingsysteem)
en
Critical
condition.
How
health
care
in
America
became
big
business
&
bad
medicine.
Barlett
en
Steele
begonnen
op
dezelfde
dag
in
september
1970
als
jonge
honden
op
de
redactie
van
The
Philadelphia
Inquirer.
Drie
jaar
later,
in
1973,
publiceerden
ze
samen
een
zevendelige
serie
(25.000
woorden!)
in
hun
krant
over
onrechtvaardigheden
in
de
rechtspraak
in
Philadelphia,
de
vierde
stad
van
de
VS.
Ze
bestudeerden
ruim
duizend
zaken
van
burgers
die
in
1972
moesten
voorkomen
voor
gewelddadige
vergrijpen:
moord,
verkrachting,
gewelddadige
berovingen
en
mishandelingen
om
te
zien
of
ze
allemaal
op
dezelfde
manier
werden
behandeld.
Van
die
ruim
duizend
burgers
werden
uit
openbare
documenten
gegevens
verzameld
zoals
geslacht,
leeftijd,
ras,
gegevens
over
het
slachtoffer,
de
plaats
van
het
delict
etc.
8
Al
die
gegevens
werden
in
de
computer
gestopt:
er
werden
9618
IBM‐kaarten
‘gepunhed’.
Daarna
lieten
ze
de
computer
verbanden
leggen.
Een
paar
van
de
opmerkelijke
uitkomsten:
Een
geweldsdelict
in
een
commerciële
locatie
(winkel,
bar)
wordt
zwaarder
bestraft
dan
een
geweldsdelict
op
straat.
Zwarten
worden
eerder
en
langer
opgesloten
voor
dezelfde
geweldsdaden
dan
blanken.
Jongeren
onder
dertig
worden
eerder
tot
gevangenisstraf
veroordeeld
dan
mensen
boven
de
dertig.
Een
beroving
met
geweld
wordt
zwaarder
bestraft
dan
een
verkrachting.
Barlett
en
Steel
zijn
niet
alleen
de
eersten
die
het
belang
van
primaire
documenten
inzagen
(Get
a
documents
state
of
mind!),
maar
ook
de
eersten
die
een
manier
vonden
om
deze
met
de
PC
te
ordenen
en
analyseren!
Zij
waren
de
pioniers
van
wat
later
Computer‐Assisted
Reporting
(CAR)
is
gaan
heten.
Binnen
de
Amerikaanse
onderzoeksjournalistiek
heeft
Computer‐Assisted
Reporting,
of
CAR
(journalistiek
met
behulp
van
de
PC)
afgelopen
twee
decennia
een
grote
vlucht
genomen.
Wie
de
eerste
beginselen
van
CAR
wilt
leren,
kan
geen
betere
aankoop
doen
dan
het
boekje
Computer‐Assisted
Reporting,
te
bestellen
via
de
website
van
de
IRE.
Ook
in
de
lage
landen
is
de
laatste
tijd
aandacht
voor
CAR.
Een
pas
verschenen
uitstekend
Nederlandstalig
boek
is:
Sprekende
cijfers.
Technieken
voor
Computer
Assisted
Reporting
van
Daniël
Van
Nijlen
en
Bartel
Volckaert.
Een
laatste
belangrijke
stroming
in
de
Amerikaanse
journalistiek
die
aandacht
verdient,
is
de
literaire
non‐fictie,
aangeduid
als
New
Journalism.
Wat
veertig
jaar
geleden
in
gang
werd
gezet
door
schrijvers
als
Truman
Capote,
Tom
Wolfe,
Hunter
S.
Thompson
en
Gay
Talese,
wordt
tegenwoordig
voortgezet
door
een
jonge
generatie
journalisten.
Ze
combineren
grondig
onderzoek
met
een
toegankelijke,
verhalende
schrijfstijl.
Eén
van
de
succesvolle
voorbeelden
is
Eric
Schlosser,
die
een
bestseller
schreef
over
de
Amerikaanse
fastfoodindustrie,
Fast
Food
Nation.
What
the
all‐American
meal
is
doing
to
the
world.
9
Meer
voorbeelden
van
deze
populaire
stroming
in
de
Amerikaanse
journalistiek
vind
je
in
Robert
S.
Boynton,
The
new
new
journalism.
Conversations
with
America’s
best
nonfiction
writers
on
their
craft.
10
NEDERLAND
De
onderzoeksjournalistiek
in
Nederland
heeft
zijn
oorsprong
in
een
aantal
grote
affaires,
bijna
allemaal
op
het
vlak
van
economie
en
bedrijfsleven:
De
eerste
‘onderzoeksverhalen’
stonden
rond
1900
in
het
socialistische
blad
De
Baanbreker,
waarvoor
onder
andere
de
latere
socialistenvoorman
Jelle
Troelstra
schreef.
Het
waren
onthullingen
over
werkomstandigheden
(in
de
slachthuizen!)
en
over
fraude
met
pensioengelden.
Vanaf
de
crisisjaren
dertig
staat
de
journalistiek
heel
lang
stil.
De
Greet
Hofmans
Affaire
in
1956
wordt
door
hoofdredacteuren
nauwelijks
nieuwswaardig
gevonden.
Terwijl
in
Amerika
Ed
Murrow
kritische
documentaires
maakt
voor
de
CBS
televisie,
is
het
in
Nederland
oorverdovend
stil
als
Juliana
de
hulp
van
een
gebedsgenezeres
inroept
om
een
van
haar
kinderen
te
genezen.
Pas
veel
later
zou
blijken
dat
Bernhard
de
‘Raspoetin’
niet
zag
zitten
en
het
huwelijk
op
springen
stond…
En
daarmee
de
toekomst
van
de
Nederlandse
monarchie.
Pas
in
de
jaren
zeventig
leggen
journalisten
iets
van
hun
schuchterheid
af.
Progressieve
bewegingen
en
de
ontzuiling
zijn
daar
debet
aan.
Opnieuw
komt
(in
1976)
het
koningshuis
in
opspraak,
maar
nu
zijn
er
een
paar
pientere
journalisten
die
in
de
modder
beginnen
te
roeren…
De
Lockheed‐affaire
(Prins
Bernhard
had
van
de
Amerikaanse
vliegtuigbouwer
Lockheed
steekpenningen
aangenomen
ter
waarde
van
1,1
miljoen
gulden!)
is
het
eerste
grote
na‐oorlogse
onderzoeksproject
van
journalisten.
Dagblad
De
Waarheid
loopt
daarbij
voorop.
Ook
een
andere
voormalige
verzetskrant,
Vrij
Nederland,
doet
in
dezelfde
tijd
van
zich
spreken,
met
een
serie
onthullingen
over
malafide
ondernemingen
(o.a.
Zwolsman‐affaire).
Vooral
de
naam
Rudie
van
Meurs
is
in
dit
verband
interessant.
Tegelijk
ontwikkelde
Vrij
Nederland
een
andere
vorm
van
onderzoeksjournalistiek:
de
sociale
reportage
‐
verslagen
uit
achterstandgebieden,
plaatsen
en
gezinnen
waar
andere
media
niet
kwamen.
Soms
tien
pagina’s
lang,
naar
Amerikaans
voorbeeld.
11
Maar
de
onderzoeksjournalistiek
in
de
jaren
zeventig
en
tachtig
in
Nederland
wordt
toch
vooral
overheerst
door
bedrijfsschandalen:
OGEM,
RSV,
Slavenburgs
Bank...
In
de
jaren
negentig
nemen
een
paar
leergierige
redacteuren,
met
name
bij
Trouw
en
NRC
Handelblad
de
Amerikaanse
traditie
van
CAR
over.
Ze
beginnen
met
computerprogramma’s
en
databases
te
experimenteren.
Als
grondlegger
mag
Marjan
Agerbeek
worden
genoemd,
destijds
onderwijsredacteur
bij
Trouw,
en
later
de
eerste
voorzitter
van
de
Vlaams‐Nederlandse
Vereniging
van
Onderzoeksjournalisten,
VVOJ.
Agerbeek
toog
in
1996
een
paar
maanden
voor
haar
krant
naar
de
VS
om
de
kunst
van
CAR
af
te
kijken.
In
1997
verrast
ze
collega’s
en
de
overheid
met
onthullingen
over
iets
wat
iedereen
aangaat,
maar
waarover
tot
dan
toe
altijd
het
stilzwijgen
was
bewaard…
schoolprestaties.
Het
schoolprestatie‐onderzoek
was
om
twee
redenen
interessant:
1.
om
het
gebruik
van
CAR:
grote
hoeveelheden
data
werden
verwerkt
om
conclusies
te
kunnen
trekken
2.
om
het
beroep
op
de
Wet
Openbaarheid
van
Bestuur
(WOB):
de
schoolprestaties
werden
pas
door
de
Onderwijsinspectie
vrijgegeven
na
tussenkomst
van
de
rechter.
Dit
WOB‐succes
heeft
daarna
andere
journalisten
geïnspireerd
en
de
WOB
deed
op
redacties
zijn
intrede
als
serieus
researchinstrument.
De
WOB
was
echter
niet
nodig
bij
de
grootste
affaire
die
ons
afgelopen
jaren
heeft
bezig
gehouden:
de
bouwfraude.
Klokkenluider
Ad
Bos
stapte
met
een
geheime
boekhouding
naar
tv‐programma
Zembla.
Bouwers
maakten
prijsafspraken
waardoor
de
overheid
miljoenen
teveel
betaalde
voor
grote
projecten
zoals
de
Schipholtunnel.
Dit
leidde
tot
de
eerste
parlementaire
enquête
in
Nederland
die
iets
voorstelde.
Ook
de
literaire
journalistiek
heeft
inmiddels
aanhangers
gevonden
in
Nederland.
In
2006
won
freelance
journalist
Jeroen
Smit
de
prijs
voor
het
journalistieke
boek
met
Het
drama
Ahold,
een
levendige
reconstructie
van
de
boekhoudfraude
bij
supermarktconcern
Ahold.
12
In
2001
hebben
ook
Nederlandse
en
Vlaamse
onderzoeksjournalisten
zich
verenigd,
in
de
VVOJ.
Doel,
net
als
bij
de
IRE,
is
het
professionaliseren
van
het
vak
en
het
uitwisselen
van
methoden
en
technieken.
Uit
een
door
de
VVOJ
uitgevoerd
onderzoek
bleek,
tot
ieders
verrassing,
dat
maar
liefst
350
journalisten
af
en
toe
onderzoek
doen
op
hun
redacties.
Inmiddels
telt
de
VVOJ
ruim
vierhonderd
leden
in
Nederland
en
Vlaanderen.
Ze
organiseert
elk
najaar
een
congres,
verzorgt
trainingen
en
looft
jaarlijks
een
prijs
uit
voor
onderzoeksjournalistiek.
Eigenschappen
van
onderzoeksjournalistiek:
1.
Onderzoeksjournalistiek
kost
tijd.
Tijd
om
zoveel
mogelijk
feiten
te
verzamelen:
time
equals
truth!
Noot:
slim
gebruik
van
computertechnieken
spáárt
tijd.
Een
onderzoekjournalist
werkt
niet
alleen
grondig
(en
tijdrovend)
maar
ook
efficiënt
(en
tijdbesparend).
Bovendien
kan
ook
een
goede
planning
veel
tijdwinst
opleveren.
2.
Kennis
van
processen
en
procedures
(staatsrechterlijk,
juridisch,
financieel,
zakelijk)
maakt
het
gemakkelijker
om
te
bedenken
wat
er
aan
de
hand
zou
kunnen
zijn.
Onderzoeksjournalisten
werken
vanuit
een
hypothese
om
hun
onderzoeksgebied
af
te
bakenen
en
doelgericht
naar
nieuws
te
speuren.
3.
Omdat
de
feiten
in
onderzoeksverhalen
dikwijls
nogal
droog
en
taai
zijn,
moet
juist
de
onderzoeksjournalist
extra
inspanningen
doen
om
het
verhaal
te
verlevendigen:
met
interessante
personages,
reportages,
beschrijvingen
van
plaatsen
en
voorwerpen.
Zijn
opdracht
luidt
niet
alleen:
reporting
for
facts,
maar
ook:
reporting
for
story.
4.
Een
onderzoeksjournalist
leest
veel
(in
tegenstelling
tot
de
doorsnee
journalist!).
Hij
heeft
een
documents
state
of
mind.
Vooral
primaire
documenten
–
data
en
verslagen
die
nog
niet
zijn
gepubliceerd
–
hebben
zijn
belangstelling.
Een
goede
journalist
herken
je
aan
de
kwaliteit
van
zijn
primaire
bronnen.
13
5.
Alert
op
nieuwe
bronnen,
zal
de
onderzoeksjournalist
ook
nu
en
dan
op
ruwe
data
stuiten
die
nog
geordend
en
geanalyseerd
moeten
worden.
Daartoe
gebruikt
hij
Computer‐Assisted
Reporting‐technieken.
14
Literatuur:
Over
onderzoeksjournalistiek:
Brant
Houston,
Len
Bruzzese
en
Steve
Weinberg,
The
Investigative
Reporters
Handbook.
A
Guide
to
Documents,
Databases
and
Techniques,
vierde
druk,
2002
Bill
Kovach
en
Tom
Rosenstiel,
The
Elements
of
Journalism:
What
Newspeople
Should
Know
and
the
Public
Should
Expect,
2001
Robert
S.
Boynton,
The
New
New
Journalism.
Conversations
with
America’s
best
nonfiction
writers
on
their
craft,
2005.
Philip
Meyer,
The
Vanishing
Newspaper.
Saving
Journalism
in
the
Information
Age,
2004
Over
Computer
Assisted‐Reporting:
Brant
Houston,
ComputerAssisted
Reporting.
A
practical
Guide,
IRE
Daniël
Van
Nijlen
en
Bartel
Volckaert,
Sprekende
cijfers.
Technieken
voor
Computer
Assisted
Reporting,
Universitaire
Pers
Leuven,
2005
Onderzoeksjournalistiek:
Bob
Woodward
en
Carl
Bernstein,
All
the
presidents
men.
The
truth
about
the
Watergate
scandal,
1974
Gerard
van
Westerloo,
Niet
spreken
met
de
bestuurder,
De
Bezige
Bij
2003
Marleen
Teugels,
Met
stille
trom.
De
naweeën
van
de
nieuwe
oorlog,
Nijgh
&
Van
Ditmar
2002
Donald
Barlett
en
James
Steele,
America:
Who
really
pays
the
taxes?
1994
Donald
Barlett
en
James
Steele,
Critical
condition.
How
healthcare
in
America
became
big
business
&
bad
medicine,
2004
Marilyn
W.
Thompson,
The
killer
strain.
Anthrax
and
a
government
exposed,
2003
Mark
Shapiro,
Exposed.
The
toxic
chemistry
of
everyday
products
and
what’s
at
stake
for
American
power,
2007
Bob
Drogin,
Curveball.
Spies,
lies,
and
the
con
man
who
caused
a
war,
2007
New
Journalism:
15
Truman
Capote,
In
Cold
Blood,
1965
Hunter
S.
Thompson,
Hell’s
Angels,
1966
Hunter
S.
Thompson,
Fear
and
loathing
in
Las
Vegas,
1971
Tom
Wolfe,
The
bonfire
of
the
vanities,
1988
Tom
Wolfe,
A
man
in
full,
1998
Tom
Wolfe,
Hooking
up,
2000
Bryan
Burrough
en
John
Helyar,
Barbarians
at
the
gate,
1990
Jon
Krakauer,
Into
the
wild
(De
wildernis
in),
1996
Eric
Schlosser,
Fast
Food
Nation.
What
the
allAmerican
meal
is
doing
to
the
world,
The
Penguin
Press
2001
Eric
Schlosser,
Reefer
Madness.
And
other
tales
from
the
American
underground,
2003
16
De
principes
van
de
journalist
Uit:
Bill
Kovach
and
Tom
Rosenstiel,
The
Elements
of
Journalism:
What
Newspeople
Should
Know
and
the
Public
Should
Expect
Introduction
As
anthropologists
began
comparing
notes
on
the
world's
few
remaining
primitive
cultures,
they
discovered
something
unexpected.
From
the
most
isolated
tribal
societies
in
Africa
to
the
most
distant
islands
in
the
Pacific,
people
shared
essentially
the
same
definition
of
what
is
news.
They
shared
the
same
kind
of
gossip.
They
even
looked
for
the
same
qualities
in
the
messengers
they
picked
to
gather
and
deliver
their
news.
They
wanted
people
who
could
run
swiftly
over
the
next
hill,
accurately
gather
information,
and
engagingly
retell
it.
Historians
have
pieced
together
that
the
same
basic
news
values
have
held
constant
through
time.
"Humans
have
exchanged
a
similar
mix
of
news
.
.
.
throughout
history
and
across
cultures,"
historian
Mitchell
Stephens
has
written.
How
do
we
explain
the
mystery
of
this
consistency?
The
answer,
historians
and
sociologists
have
concluded,
is
that
news
satisfies
a
basic
human
impulse.
People
have
an
intrinsic
need
‐‐
an
instinct
‐‐
to
know
what
is
occurring
beyond
their
direct
experience.
Being
aware
of
events
we
cannot
see
for
ourselves
engenders
a
sense
of
security,
control,
and
confidence.
One
writer
has
called
it
"a
hunger
for
human
awareness."
One
of
the
first
things
people
do
when
meeting
a
friend
or
acquaintance
is
share
information.
"Have
you
heard
about
.
.
.
?"
We
want
to
know
if
they've
heard
what
we
have,
and
if
they
heard
it
the
same
way.
There
is
a
thrill
in
a
shared
sense
of
discovery.
We
form
relationships,
choose
friends,
make
character
judgments,
based
partly
on
whether
someone
reacts
to
information
the
same
way
we
do.
When
the
flow
of
news
is
obstructed,
"a
darkness
falls,"
and
anxiety
grows.
The
world,
in
effect,
becomes
too
quiet.
We
feel
alone.
John
McCain,
the
U.S.
senator
from
Arizona,
writes
that
in
17
his
five
and
a
half
years
as
a
prisoner
of
war
in
Hanoi,
what
he
missed
most
was
not
comfort,
food,
freedom,
or
even
his
family
and
friends.
"The
thing
I
missed
most
was
information
‐‐
free
uncensored,
undistorted,
abundant
information."
Call
it
the
Awareness
Instinct.
We
need
news
to
live
our
lives,
to
protect
ourselves,
bond
with
each
other,
identify
friends
and
enemies.
Journalism
is
simply
the
system
societies
generate
to
supply
this
news.
That
is
why
we
care
about
the
character
of
news
and
journalism
we
get:
they
influence
the
quality
of
our
lives,
our
thoughts,
and
our
culture.
Writer
Thomas
Cahill,
the
author
of
several
popular
books
on
the
history
of
religion,
has
put
it
this
way:
you
can
tell
"the
worldview
of
a
people
.
.
.
the
invisible
fears
and
desires
.
.
.
in
a
culture's
stories."
At
a
moment
of
revolution
in
communications,
what
do
the
stories
we
tell
say
about
our
worldview,
our
fears,
desires,
and
values?
This
book
began
on
a
rainy
Saturday
in
June
1997,
when
twenty‐ five
journalists
gathered
at
the
Harvard
Faculty
Club.
Around
the
long
table
sat
editors
of
several
of
the
nation's
top
newspapers,
as
well
as
some
of
the
most
influential
names
in
television
and
radio,
several
of
the
top
journalism
educators,
and
some
of
the
country's
most
prominent
authors.
They
were
there
because
they
thought
something
was
seriously
wrong
with
their
profession.
They
barely
recognized
what
they
considered
journalism
in
much
of
the
work
of
their
colleagues.
Instead
of
serving
a
larger
public
interest,
they
feared,
their
profession
was
damaging
it.
The
public,
in
turn,
increasingly
distrusted
journalists,
even
hated
them.
And
it
would
only
get
worse.
By
1999,
just
21%
of
Americans
would
think
the
press
cared
about
people,
down
from
41%
in
1985.
Only
58%
would
respect
the
press's
watchdog
role,
a
drop
from
67%
in
1985.
Less
than
half,
just
45%,
would
think
the
press
protected
democracy.
That
percentage
had
been
nearly
ten
points
higher
in
1985.
18
What
was
different
that
day
in
Cambridge
was
that
many
of
the
journalists
in
the
room
‐‐
and
around
the
country
‐‐
were
beginning
to
agree
with
the
public.
"In
the
newsroom
we
no
longer
talk
about
journalism,"
said
Max
King,
then
editor
of
the
Philadelphia
Inquirer.
"We
are
consumed
with
business
pressure
and
the
bottom
line,"
agreed
another
editor.
News
was
becoming
entertainment
and
entertainment
news.
Journalists'
bonuses
were
increasingly
tied
to
the
company's
profit
margins,
not
the
quality
of
their
work.
Finally,
Columbia
University
professor
James
Carey
offered
what
many
recalled
as
a
summation:
"The
problem
is
that
you
see
journalism
disappearing
inside
the
larger
world
of
communications.
What
you
yearn
to
do
is
recover
journalism
from
that
larger
world."
Implied
in
that
was
something
more
important.
If
journalism
‐‐
the
system
by
which
we
get
our
news
‐‐
was
being
subsumed,
what
would
replace
it?
Advertising?
Entertainment?
E‐ commerce?
Propaganda?
Some
new
hybrid
of
all
these?
And
what
would
the
consequence
be?
The
answers
matter,
the
group
thought,
to
the
public
and
news‐ people
both.
Journalism
provides
something
unique
to
a
culture
‐ ‐
independent,
reliable,
accurate,
and
comprehensive
information
that
citizens
require
to
be
free.
A
journalism
that
is
asked
to
provide
something
other
than
that
subverts
democratic
culture.
This
is
what
happens
when
governments
control
the
news,
as
in
Nazi
Germany
or
the
Soviet
Union.
We're
seeing
it
again
in
places
like
Singapore,
where
news
is
controlled
to
encourage
capitalism
but
discourage
participation
in
public
life.
Something
akin
to
this
may
be
taking
root
in
the
United
States
in
a
more
purely
commercial
form,
as
when
news
outlets
owned
by
larger
corporations
are
used
to
promote
their
conglomerate
parent's
products,
to
engage
in
subtle
lobbying
or
corporate
rivalry,
or
are
intermingled
with
advertising
to
boost
profits.
The
issue
isn't
just
the
loss
of
journalism.
At
stake
is
whether,
as
citizens,
we
have
access
to
independent
information
that
makes
it
possible
for
us
to
take
part
in
governing
ourselves.
The
group
decided
on
a
plan:
engage
journalists
and
the
public
in
a
careful
examination
of
what
journalism
was
supposed
to
be.
We
set
out
to
answer
two
questions.
If
newspeople
thought
19
journalism
was
somehow
different
from
other
forms
of
communication,
how
was
it
different?
If
they
thought
journalism
needed
to
change
but
that
some
core
principles
needed
to
endure,
what
were
those
principles?
Over
the
next
two
years,
the
group,
now
calling
itself
the
Committee
of
Concerned
Journalists,
organized
the
most
sustained,
systematic,
and
comprehensive
examination
ever
conducted
by
journalists
of
news
gathering
and
its
responsibilities.
We
held
21
public
forums
attended
by
3,000
people
and
involving
testimony
from
more
than
300
journalists.
We
partnered
with
a
team
of
university
researchers
who
conducted
more
than
a
hundred
three‐and‐a‐half‐hour
interviews
with
journalists
about
their
values.
We
produced
two
surveys
of
journalists
about
their
principles.
We
held
a
summit
of
First
Amendment
and
journalism
scholars.
With
the
Project
for
Excellence
in
Journalism
we
produced
nearly
a
dozen
content
studies
of
news
reporting.
We
studied
the
history
of
those
journalists
who
came
before
us.
This
book
is
the
fruit
of
that
examination.
It
is
not
an
argument.
It
is,
rather,
a
description
of
the
theory
and
culture
of
journalism
that
emerged
from
three
years
of
listening
to
citizens
and
journalists,
from
our
empirical
studies,
and
from
our
reading
of
the
history
of
the
profession
as
it
evolved
in
the
United
States.
We
learned,
among
other
things,
that
society
expects
journalists
to
apply
this
theory,
and
citizens
to
understand
it,
though
it
is
seldom
studied
or
clearly
articulated.
This
lack
of
clarity,
for
both
citizens
and
newspeople,
has
weakened
journalism
and
is
now
weakening
democratic
society.
Unless
we
can
grasp
and
reclaim
the
theory
of
a
free
press,
journalists
risk
allowing
their
profession
to
disappear.
In
that
sense,
the
crisis
of
our
culture,
and
our
journalism,
is
a
crisis
of
conviction.
There
are,
we
have
distilled
from
our
search,
some
clear
principles
that
journalists
agree
on
‐‐
and
that
citizens
have
a
right
to
expect.
They
are
principles
that
have
ebbed
and
flowed
over
time,
but
they
have
always
in
some
manner
been
evident.
They
are
the
elements
of
journalism.
20
The
first
among
them
is
that
the
purpose
of
journalism
is
to
provide
people
with
the
information
they
need
to
be
free
and
self‐governing.
To
fulfill
this
task:
1.
Journalism's
first
obligation
is
to
the
truth.
2.
Its
first
loyalty
is
to
citizens.
3.
Its
essence
is
a
discipline
of
verification.
4.
Its
practitioners
must
maintain
an
independence
from
those
they
cover.
5.
It
must
serve
as
an
independent
monitor
of
power.
6.
It
must
provide
a
forum
for
public
criticism
and
compromise.
7.
It
must
strive
to
make
the
significant
interesting
and
relevant.
8.
It
must
keep
the
news
comprehensive
and
proportional.
9.
Its
practitioners
must
be
allowed
to
exercise
their
personal
conscience.
Why
these
nine?
Some
readers
will
think
items
are
missing
here.
Where
is
fairness?
Where
is
balance?
After
synthesizing
what
we
learned,
it
became
clear
that
a
number
of
familiar
and
even
useful
ideas
‐‐
including
fairness
and
balance
‐‐
are
too
vague
to
rise
to
the
level
of
essential
elements
of
the
profession.
Others
may
say
this
list
is
nothing
new.
To
the
contrary,
we
discovered
that
many
ideas
about
the
elements
of
journalism
are
wrapped
in
myth
and
misconception.
The
notion
that
journalists
should
be
protected
by
a
wall
between
business
and
news
is
one
myth.
That
independence
requires
journalists
be
neutral
is
another.
The
concept
of
objectivity
has
been
so
mangled
it
now
is
usually
used
to
describe
the
very
problem
it
was
conceived
to
correct.
Nor
is
this
the
first
moment
that
the
way
we
get
news
has
gone
through
momentous
transition.
It
has
happened
each
time
there
is
a
period
of
significant,
social,
economic,
and
technological
change.
It
occurred
in
the
1830s
and
1840s
with
the
arrival
of
the
telegraph,
in
the
1880s
with
the
drop
in
prices
of
paper
and
the
21
influx
of
immigrants.
It
occurred
again
in
the
1920s
with
the
invention
of
radio
and
the
rise
of
the
tabloids
and
the
culture
of
gossip
and
celebrity.
And
it
occurred
with
the
invention
of
television
and
the
arrival
of
the
Cold
War.
It
is
occurring
now
with
the
advent
of
cable
followed
by
the
Internet.
The
collision
this
time
may
be
more
dramatic.
For
the
first
time
in
our
history,
the
news
increasingly
is
produced
by
companies
outside
journalism,
and
this
new
economic
organization
is
important.
We
are
facing
the
possibility
that
independent
news
will
be
replaced
by
self‐
interested
commercialism
posing
as
news.
If
that
occurs,
we
will
lose
the
press
as
an
independent
institution,
free
to
monitor
the
other
powerful
forces
and
institutions
in
society.
In
the
new
century,
one
of
the
most
profound
questions
for
democratic
society
is
whether
an
independent
press
survives.
The
answer
will
depend
on
whether
journalists
have
the
clarity
and
conviction
to
articulate
what
an
independent
press
means,
and
whether,
as
citizens,
the
rest
of
us
care.
22
23
Onderwerpen
De
volgende
thema’s
en
onderwerpen
lenen
zich
uitstekend
om
in
te
duiken.
Ze
hebben
namelijk
allemaal
als
kenmerk
dat
de
lezers
/
kijkers
/
luisteraars
er
van
smullen!
Onderzoek
doen
kost
inspanning.
Waarom
zouden
we
ons
inspannen
voor
onderwerpen
die
de
meeste
mensen
niets
kunnen
schelen?
De
onderstaande
thema’s
en
onderwerpen
zijn
ontleend
aan
het
leven
van
alledag:
vanaf
dat
onze
lezers
/
kijkers
/
luisteraars
opstaan
totdat
ze
naar
bed
gaan
hebben
ze,
elke
dag,
rechtstreeks,
met
meerdere
van
deze
onderwerpen
te
maken:
Thema:
Werk
&
inkomen
Inkomen
Loon
Pensioen
Arbeidsvoorwaarden
(CAO's)
Werkloosheids‐
en
AO‐uitkering
Levensloopregeling
Armoede
Topinkomens
Zekerheid
Werkgelegenheid
Ontslag
Dsicriminatie
Arbeidsmarktbeleid
Illegale
werknemers,
gastarbeiders
Sociale
zekerheid
Scholing
Arbeidsgehandicapten
Arbeidsverhoudingen
Sociaal
contract
Participatie
&
Re‐integratie
Veiligheid
Arbeidsomstandigheden
(arbeidsinspectie)
Beroepsziekten,
beroepsrisico's
Veiligheid
van
kantoorgebouwen
en
fabrieken
24
Thema:
Kinderen
&
onderwijs
Kwaliteit
van
onderwijs
(voorbereiding
op
leven
en
werk)
Tweedeling
in
onderwijs
(tussen
‘witte’
en
‘zwarte’
scholen
Veiligheid
van
schoolgebouwen
Veiligheid
in
de
klas
Opvoeding
(hulp
bij...)
Kindermishandeling...
Thema:
Voeding
&
gezondheid
Voeding
Voedsel
Drinkwater
Milieu
Fijn
stof
UV
Materialen
GSM‐straling
Plastics
Instituten
Huisarts
Specialist
Ziekenhuis
Oudedags
verzorging
Thuiszorg
Gehandicaptenzorg
Onderzoeksinstituten
Middelen
Medicijnen
(Bijwerkingen)
Nieuwe
technieken
Volksziekten
Vetzucht
Kanker
Roken
(rookverbod)
Alcoholmisbruik
Thema:
Verkeer
&
Transport
Openbaar
vervoer
Capaciteit
en
frequentie
Infrastructuur
Prijs
(toegankelijkheid)
25
Milieubelasting
(CO2‐uitstoot)
Veiligheid
Auto
Infrastructuur
Milieubelasting
(CO2‐uitstoot)
Veiligheid
op
de
weg
Capaciteit
wegennet
Vrachtvervoer
(over
weg,
spoor
en
water)
Thema:
Leefomgeving
Veiligheid
op
straat
Sociale
cohesie
(in
wijken)
Kwaliteit
en
veiligheid
van
huizen
Bescherming
tegen
de
elementen
(i.v.m.
klimaatverandering)
Milieu
Natuur,
openbaar
groen,
natuurparken
Openbare
ruimte,
openbare
voorzieningen
Ruimtelijke
ordening,
stadsinrichting
Gas,
water,
licht
(nutbedrijven)
Architectuur
Woningtekort
Thema:
Burgerschap
&
moraal
Democratie
Nationale
democratie
(functioneren
nationale
parlement)
Locale
democratie
(functioneren
gemeenteraad)
Europese
democratie
(functioneren
Europees
Parlement)
Rechtsstaat
Discriminatie
Klassenjustitie
Toegankelijkheid
van
recht
Rechters
(onpartijdigheid)
Boetes,
gevangenisstraffen
Mensenrechten
Vluchtelingen
Assielzoekers
Martelingen
Gevangenen
Welvaart
Honger
Toegang
tot
veilig
drinkwater
Eerlijke
handel
26
Oorlog
en
conflict
Vredesmissies
Terrorisme
Veiligheidsdiensten
(spionage)
Diplomatie
Burgerlijke
ongehoorzaamheid,
opstanden
Levensbeschouwing
Religie
Filosofie
Thema:
Seksualiteit
Tienerzwangerschappen
Groepsverkrachtingen
Abortus
Geslachtsziekten
AIDS
Pedofilie
Thema:
Sport
Doping
Kindermisbruik
IOC
Thema:
Criminaliteit
Zie
‘Leefomgeving’
Thema:
Reizen
Zie
‘Verkeer’
Vliegen
(veiligheid)
Hotels
(veiligheid)
Drugstransport
Seksueel
misbruik
van
kinderen
Thema:
Consumeren
Veiligheid
van
producten
Koopkracht
Prijzen
Bankverkeer
Inspraak
Consumentenboycots
Fraude,
misleiding
Reclame
(ethiek)
Consumentenbescherming
27
Klanttevredenheid
Handige
nieuwe
producten
28
29
Bronnen
De
bronnen
die
journalisten
gebruiken
kunnen
in
tien
categorieën
worden
ingedeeld:
daders,
slachtoffers,
getuigen,
documenten,
data,
reportages,
deskundigen,
onderzoeken,
public
relations/voorlichting
en
media.
De
volgorde
(1
t/m
10)
is
een
rangorde.
Als
figuranten
in
een
artikel
of
uitzending
zijn
daders
het
belangrijkste
en
media
het
minst
belangrijk.
1.
‘Dader’
(actor,
hoofdpersoon)
Met
‘dader’
wordt
bedoeld:
iemand
die
iets
dóet.
Dat
kan
ook
positief
zijn:
een
chirurg
die
met
succes
een
moeilijke
operatie
heeft
uitgevoerd,
is
ook
een
‘dader’.
Bijvoorbeeld:
Initiatiefnemer
Regelgever
Opdrachtgever
Financier
Uitvoerder
2.
‘Slachtoffer’
(protagonist,
tegenspeler)
Met
‘slachtoffer’
wordt
bedoeld:
iemand
die
iets
overkomt.
Dat
kan
ook
positief
zijn:
een
patiënt
die
dankzij
een
ingenieuze
chirurgische
ingreep
weer
kan
lopen,
is
ook
een
‘slachtoffer’.
Het
‘slachtoffer’
is
het
doelwit
van
een
actie.
Als
de
‘slachtoffers’
zelf
niet
benaderbaar
zijn
(bijvoorbeeld
na
een
traumatische
ervaring,
of
omdat
ze
in
een
juridisch
proces
verwikkeld
zijn)
dan
zijn
er
vaak
bronnen
in
hun
omgeving
die
wél
iets
over
de
ervaring
van
het
slachtoffer
kunnen
vertellen,
zoals:
• • • •
Hulpverlener
(politie,
brandweer,
arts)
Belangenbehartiger
(bv.
vakbondsvertegenwoordiger)
Vertrouwenspersoon
(bv.
arts,
dominee,
advocaat)
Familielid
30
• •
Vriend
Collega
3.
Getuigen
Er
zijn
twee
soorten
getuigen:
1. Mensen
die
toevallig
iets
gezien
of
gehoord
hebben,
de
toevallige
getuigen,
zoals:
Toevallige
voorbijganger
Omwonende
Bezoeker
Werknemer
Afnemer
of
leverancier
Klokkenluider
2. Mensen
die
uit
hoofde
van
hun
beroep/functie
toezicht
houden,
de
professionele
getuigen
zoals:
Bestuurder
Commissaris
OR‐lid
Bewaker
Journalist
Hulpverleners
(politie,
brandweer,
artsen)
Politie,
recherche
Openbaar
Ministerie
Fiod/ECD
Bewakings‐
beveiligingsbedrijf
Inspectiedienst
Keuringsdienst
Controledienst
Laboratorium
Testinstituut
Certificeringsinstelling
Codecommissie
Vrom
Inspectie
Rijks
Instituut
voor
Milieuhygiëne
Inspectie
voor
de
gezondheidszorg
Algemene
Inspectiedienst
(AID)
Zorgautoriteit
Voedsel
en
Waren
Autoriteit
Nederlandse
Mededingingsautoriteit
Autoriteit
Financiële
Markten
Algemene
Rekenkamer
31
4.
Documenten
Secundair
Opdracht
Instructie,
voorschrift,
handleiding
Besluit,
reglement,
wet,
verordening
Inspectieverslag
Klachtenregistratie
Evaluatie
(intern)
Analyse
(intern)
Enquête
(intern)
Onderzoek
(intern)
Jaarverslag
Presentielijst
Uittreksel
uit
register
(b.v.
Kadaster,
Kamer
van
Koophandel)
Processtuk
Primair
Dagboek
Logboek
Briefwisseling,
e‐mailverkeer
Notitie
Klacht,
bezwaarschrift,
beroepschrift
Rechtbankverslag
Voorbeeld
uit
inspectieverslag
Voorbeeld
uit
enquête
Voorbeeld
uit
onderzoeksverslag
Discussieverslag
(notulen)
Opdracht
Rekeningen,
facturen,
afschriften
5.
Data
Data
zijn
‘kale’,
ongeïnterpreteerde
gegevens.
Het
gaat
meestal
om
eenvoudige
registraties
voor
controledoeleinden
of
voor
statistiek.
Dikwijls
bevinden
de
data
zich
in
databanken,
niet
zelden
toegankelijk
via
internet.
Denk
onder
andere
aan:
Burgerlijke
stand
Kadaster
Kamer
van
Koophandel
32
Centraal
Bureau
voor
Statistiek
6.
Reportage
De
journalist
kan
ook
zelf
bron
zijn
voor
zijn
artikel
of
uitzending
door
op
reportage
te
gaan.
Hij
gebruikt
dan
zijn
eigen
ogen,
oren
en
andere
zintuigen
om
gebeurtenissen
te
registreren.
7.
Deskundigen
Deskundigen
zijn
onderzoeker
en
toezichthouders.
Uit
hoofde
van
hun
functie
bestuderen
ze
ontwikkelingen
van
een
afstand.
Als
toezichthouders
door
hun
werk
zelf
heel
nauw
bij
een
gebeurtenis
betrokken
raken,
noemen
we
hen
‘Professionele
getuigen’
(zie
hierboven).
Bestuurder
Commissaris
OR‐lid
Bewaker
Journalist
Hulpverleners
(politie,
brandweer,
artsen)
Politie,
recherche
Openbaar
Ministerie
Fiod/ECD
Bewakings‐
beveiligingsbedrijf
Inspectiedienst
Keuringsdienst
Controledienst
Laboratorium
Testinstituut
Certificeringsinstelling
Codecommissie
Vrom
Inspectie
Rijks
Instituut
voor
Milieuhygiëne
Inspectie
voor
de
gezondheidszorg
Algemene
Inspectiedienst
(AID)
Zorgautoriteit
Voedsel
en
Waren
Autoriteit
Nederlandse
Mededingingsautoriteit
Autoriteit
Financiële
Markten
Algemene
Rekenkamer
Universiteiten
Hogescholen
TNO
CBS
33
CPB
WODC
Stichting
van
de
Arbeid
Onderzoeksinstellingen
Wetenschappelijk
bureau
of
instituut
Belangenorganisatie,
watchdog
Adviesbureaus
Ministeries
Politieke
partijen
8.
Onderzoeken
Bedoeld
wordt:
wat
deskundigen
op
papier
hebben
gezet.
Onderzoeken
worden
gedaan
door:
Universiteiten
Hogescholen
TNO
CBS
CPB
WODC
Stichting
van
de
Arbeid
Onderzoeksinstellingen
Wetenschappelijk
bureau
of
instituut
Belangenorganisatie,
watchdog
Adviesbureaus
Ministeries
Politieke
partijen
9.
Voorlichting
Denk
aan:
Persberichten
Nieuwsbrieven
Websites
10.
Media
Denk
aan:
Krantenartikelen
Tijdschrijftartikelen
TV‐
en
radiouitzendingen
Weblogs
Podcasts
34
Nieuwssites
35
36
Documenten
Get
a
documents
state
of
mind.
Dat
wil
zeggen:
denk
eerst
in
documenten
als
je
met
research
begint.
Het
is
verleidelijk
direct
mensen
te
gaan
bellen
die
iets
over
het
onderwerp
kunnen
vertellen.
Maar
waarom
zouden
we
ons
niet
eerst
een
beetje
inlezen?
Dankzij
internet
is
het
een
koud
kunstje
binnen
een
paar
minuten
documenten
te
vinden
over
elk
onderwerp.
Voordelen
Betrouwbaarheid:
Documenten
zijn
doorgaans
betrouwbaarder
dan
interviews.
Dit
komt
door
het
simpele
feit
dat
er
van
een
document
meestal
meerdere
getuigen
zijn
(het
is
tenslotte
opgesteld
om
door
anderen
gelezen
te
worden).
Houdbaarheid:
Een
geïnterviewde
kan
zijn
woorden
intrekken,
een
document
niet.
Rijkdom:
Documenten
zijn
vaak
rijk
aan
informatie.
Een
document
geeft
ook
informatie
prijs
waar
je
niet
naar
op
zoek
was.
Een
geïnterviewde
doet
dat
meestal
niet.
Een
document
praat
nooit
off
the
record!
Documenten
blaffen
niet!
Je
kunt
ze
raadplegen
zonder
slapende
honden
wakker
te
maken.
Dat
is
vooral
bijgevoelige
onderwerpen
erg
prettig.
Werk
van
buiten
naar
binnen
–
secundaire
bronnen
De
researchtechniek
die
journalisten
meestal
wordt
aangeraden
is:
werk
van
buiten
naar
binnen.
Dat
wil
zeggen:
begin
met
gemakkelijk
te
verkrijgen
bronnen,
zoals
krantenartikelen,
studies,
boeken,
vakbladen,
nieuwsbrieven
en
websites.
Deze
bronnen
worden
ook
wel
‘secundaire
documenten’
genoemd.
Secundair,
omdat
het
documenten
betreft
die
al
zijn
voorbewerkt
en
gepubliceerd.
37
Het
nadeel
van
secundaire
bronnen
is
dat
ze
vaak
wat
ver
van
het
onderwerp
af
staan.
Een
studie
over
mensen
met
anorexia
heeft
een
andere
waarde
dan
een
interview
met
een
anorexiapatiënt.
De
studie
vertelt
het
verhaal
van
anorexiapatiënten
uit
tweede
hand;
het
interview
is
uit
eerste
hand.
Voordelen
van
secundaire
bronnen
zijn:
- ze
zijn
gemakkelijke
te
verkrijgen
- ze
zijn
vaak
zeer
informatief
- ze
bieden
snel
overzicht
over
een
onderwerp
- je
haalt
er
vaak
namen
uit
van
interviewkandidaten
- je
hoeft
er
geen
slapende
honden
voor
wakker
te
maken
Primaire
bronnen
Zodra
je
een
indruk
hebt
van
het
onderwerp
op
basis
van
secundaire
bronnen,
is
de
volgende
uitdaging
om
‘primaire
bronnen’
te
vinden.
Veel
journalisten
laten
dit
achterwegen.
Ze
gaan
nog
wel
zover
een
voorbeeld
te
zoeken
van
een
dader
of
slachtoffer,
maar
verder
gaan
ze
niet.
Dat
is
jammer,
want
er
is
een
schat
aan
primaire
documenten
(niet
alleen
interviews
met
daders
of
slachtoffers).
Denk
aan
verslagen
van
bijeenkomsten,
dagboeken,
processtukken,
inspectierapporten,
klachtenregistraties,
onderzoeken,
financiële
bescheiden
(zoals
rekeningafschriften,
leveringsbonnen
etc.),
persoonlijke
aktes
(geboorteakte,
rijbewijs,
diploma),
eigendomsbescheiden
(bijvoorbeeld
inschrijving
bij
de
Kamer
van
koophandel
en/of
kadaster),
archieven
en
databanken.
In
de
bijlage
is
een
overzicht
opgenomen
van
de
meest
gebruikte
(en
journalistiek
interessantste)
primaire
documenten.
Een
goede
journalist
herken
je
aan
de
oorspronkelijkheid
van
zijn
(gepresenteerde)
bronnen:
ze
zijn
uit
eerste
hand
en
niet
eerder
gepubliceerd.
De
kunst
is
een
verhaal
te
laten
‘vertellen’
door
primaire
bronnen.
Waar
vind
je
documenten?
Volgens
Barlett
&
Steele
kun
je
geen
vraag
bedenken
of
het
antwoord
staat
ergens
op
papier.
Ga
er
nooit
van
uit
dat
ergens
geen
documenten
van
zijn!
Vraag
je
van
elk
proces
en
elke
38
gebeurtenis
af:
wat
wordt
daarvan
op
papier
vastgelegd?
Het
is
echter
voor
‘leken’
soms
moeilijk
te
overzien
welke
documenten
er
in
een
organisatie
allemaal
worden
opgemaakt.
Er
zit
maar
één
ding
op:
laat
je
voorlichten!
Vraag
aan
deskundigen
die
je
vertrouwt:
welke
papieren
worden
er
opgemaakt?
Probeer
het
papierspoor
(de
papertrail)
te
reconstrueren.
Hoe
kom
je
aan
(primaire)
documenten?
Via
internet:
Snel
relevante
documenten
vinden
op
internet
kan
door
een
zogenaamde
‘webhunt’:
een
systematisch
bezoek
aan
sites
die
veel
documenten
bevatten.
Zie
de
aparte
handout
‘Webhunt’.
Via
geïnterviewden:
Vraag
standaard
aan
iedereen
die
je
interviewt
op
welke
documenten
hij
of
zij
zich
baseert.
Aan
welke
documenten
heeft
hij
of
zij
meegewerkt?
Welke
publicaties
heeft
hij
of
zij
over
het
onderwerp
gelezen?
Via
een
beroep
op
de
Wet
Openbaarheid
van
Bestuur
(WOB):
Dit
is
een
tamelijk
ingewikkelde
en
tijdrovende
manier.
Wie
van
plan
is
te
gaan
‘wobben’
kan
beter
eerst
een
cursus
volgen
of
hulp
inroepen
van
een
deskundige,
zoals
de
jurist
en
WOB‐deskundige
Roger
Vleugels
(
[email protected]).
Via
Kamerleden:
zij
kunnen
ministers
om
documenten
vragen.
Gaat
soms
sneller
dan
een
beroep
op
de
WOB.
Documenten
lezen:
tips
1.
2. 3.
4.
Ga
er
nooit
vanuit
dat
een
rapport
dat
openbaar
is,
of
dat
je
zonder
slag
of
stoot
kunt
bemachtigen,
geen
nieuws
zal
bevatten.
Opstellers
van
rapporten
hebben
vaak
niet
de
taak
zelf
de
publiciteit
te
zoeken.
Maar
als
een
journalist
hun
nadrukkelijk
vráágt…
Probeer
het
document
in
elektronische
vorm
te
bemachtigen:
door
het
te
downloaden
van
internet
of
door
het
op
cd‐rom
of
per
mail
te
bestellen.
Berg
het
document
op
volgens
een
systeem
(bijvoorbeeld
het
Digitale
Dossier),
waardoor
je
het
snel
terug
kan
vinden.
Noteer
in
elk
geval:
vindplaats,
volledige
titel,
auteurs
en
datum
van
opmaken
of
verschijnen.
Controleer
de
authenticiteit
(is
de
inhoud
wel
een
eerlijke
weergave
van
de
werkelijkheid?)
en
de
oorspronkelijkheid
(is
het
materiaal
geen
vervalsing?).
39
5. 6.
7.
Creëer
een
rustig
moment
om
te
lezen.
Overtuig
je
leidinggevende
dat
lezen
óók
bij
je
werk
hoort.
Als
je
een
dik
rapport
niet
helemaal
wilt
lezen,
lees
dan
in
elk
geval:
a)
de
inleiding/verantwoording:
om
te
achterhalen
waaróm
het
document
is
opgemaakt
en
in
opdracht
van
wie
b)
de
samenvatting/conclusies
c)
de
noten
en
literatuurlijst:
om
andere
bronnen
te
vinden.
Wees
tijdens
het
lezen
alert
op
voetnoten
en
tabellen
en
grafieken
(waar
komen
de
data
vandaan?).
d)
de
bijlages:
Als
je
de
inhoud
ervan
niet
begrijpt,
zoek
dan
een
deskundige
die
je
kan
helpen.
Bijlagen
bevatten
vaak
het
leukste
materiaal.
Opstellers
van
gevoelige
rapporten
gaan
er
blijkbaar
van
uit
(en
niet
onterecht)
dat
de
meeste
ontvangers
alleen
de
conclusies
lezen.
Gevoelige
zaken
worden
daarom
dikwijls
in
de
bijlagen
gestopt,
met
de
gedachte:
‘We
hebben
onze
plicht
gedaan:
het
staat
in
het
rapport.’
Behandel
een
document
niet
in
een
vacuüm.
Vergelijk
het
met
andere
documenten.
Interview
(ervarings‐)
deskundigen
over
het
document.
Vergelijk
het
document
met
eerdere
versies
(bijvoorbeeld
in
voorgaande
jaren)
om
veranderingen
te
spotten.
40
Betrouwbaarheid
controleren
Hoe
betrouwbaar
zijn
de
bronnen
die
je
gaat
gebruiken?
Vraag
je
ten
aanzien
van
zowel
de
documenten
die
je
leest,
als
de
personen
die
je
spreekt
af:
Heeft
de
bron
werkelijk
betrekking
op
het
onderwerp
dat
je
onderzoekt?
De
eerste
en
belangrijkste
vraag:
Gaat
het
document
wel
over
dezelfde
(groep)
mensen,
dezelfde
tijd
en
dezelfde
plaatsen
als
het
probleem
dat
je
onderzoekt?
Hoe
nauw
is
de
bron
bij
het
gebeurde
betrokken?
Is
het
document
opgemaakt
tijdens
of
direct
na
de
gebeurtenis?
(M.a.w.
is
het
een
primair
document)
Heeft
de
persoon
het
zelf
gezien,
gehoord,
gevoeld
of
aan
den
lijve
ondervonden?
(M.a.w.
is
het
een
ervaringsdeskundige?)
Heeft
de
bron
reden
om
de
waarheid
te
verdraaien?
De
betrouwbaarheid
van
een
document/uitspraak
meet
je
niet
alleen
aan
de
afkomst,
maar
ook
aan
het
doel:
Probeert
men
iets
te
bereiken?
Bijvoorbeeld:
probeert
men
besluitvoering
te
beïnvloeden?
Of
probeert
men
geld
te
krijgen
ergens
voor?
Of
wilt
men
iemand
zwart
maken?
Is
er
kritiek
geuit
op
de
bron?
Is
de
bron
omstreden?
Vraag
aan
ándere
bronnen
wat
ze
van
je
bron
vinden.
Probeer
er
(b.v.
door
te
Googlen)
achter
te
komen
in
welke
context
je
bron
wordt
genoemd.
Wordt
er
louter
serieus
naar
verwezen?
Wordt
er
louter
positief
over
gesproken?
Bij
twijfel
over
de
echtheid
van
een
document:
raadpleeg
een
deskundige.
Vergelijk
het
Is
de
bron
écht
(onvervalst)?
41
42
Noten
maken
Wanneer
je
veel
verschillende
bronnen
gebruikt
voor
een
artikel,
is
het
raadzaam
deze
niet
allemaal
in
de
tekst
uit
te
schrijven.
Dit
zou
het
lezen
onnodig
vertragen.
In
zulke
gevallen
kun
je
beter
onder
het
artikel
een
lijstje
van
gebruikte
bronnen
afdrukken.
Of
je
kunt
hetzelfde
artikel
dat
in
drukvorm
verschijnt
ook
op
een
website
publiceren
en
daar
voorzien
van
noten
(onder
het
gedrukte
artikel
kun
je
dan
verwijzen
naar
de
website).
In
beide
gevallen
dient
de
weergave
van
de
bronnen
te
voldoen
aan
de
eisen
die
in
wetenschappelijke
kring
worden
gesteld
aan
noten.
Hieronder
volgt
de
juiste
wijze
om
noten
te
maken:
Zet
noten
bij:
citaten
en
parafrases
letterlijke
opvatting
van
een
andere
auteur
informatie
of
feiten
waarvan
niet
onmiddellijk
duidelijk
is
waar
ze
vandaan
komen.
Boek:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam),
Volledige
titel
met
ondertitel
(druk,
plaats
en
jaar
van
uitgave),
paginanummer.
Voorbeeld:
Frénk
van
der
Linden,
Tot
op
het
bot.
Gesprekken
over
ziel
en
zaligheid
(1e
druk,
Amsterdam/Antwerpen
1999),
pagina
140.
Let
op:
Tot
een
maximum
van
drie
auteurs
noem
je
alle
auteurs.
Indien
er
méér
dan
drie
auteurs
aan
het
boek
hebben
gewerkt
doe
je
het
volgende:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam)
e.a.
[of
ed.
of
red.],
Volledige
titel
met
ondertitel
(druk,
plaats
en
jaar
van
uitgave),
paginanummer.
Wanneer
er
geen
auteur
bekend
is:
Volledige
titel
met
ondertitel,
Organisatie
die
het
boek
heeft
samengesteld
(druk,
plaats
en
jaar
van
uitgave),
paginanummer.
43
Artikel
uit
tijdschrift:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam),
‘Titel’,
Titel
tijdschrift
aflevering
(jaar),
paginanummer.
Voorbeeld:
Steve
Weinberg,
‘War
crimes.
Recent
war
atrocity
stories
recall
Investigative
reporting
milestones’,
IRE
Journal
aflevering
27
(2004),
pagina
10.
Artikel
uit
krant:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam),
‘Titel’,
Naam
krant
datum,
paginanummer.
Voorbeeld:
Menno
Tamminga,
‘Zorg:
vechtmarkt
vol
verliezers’,
NRC
Handelsblad
16
oktober
2006,
pagina
11.
Artikel
uit
een
bundel:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam),
‘Titel’,
in:
Auteur
(voornaam
of
initialen,
achternaam),
Volledige
titel
met
ondertitel
(druk,
plaats
en
jaar
van
uitgave),
paginanummer.
Voorbeeld:
Kadier
van
Lohuizen,
‘Diamond
matters.
Van
de
mijnen
naar
de
jetset’,
in:
Jaarboek
Onderzoeksjournalistiek
2005,
VVOJ
(1e
druk,
Amsterdam/Zellik,
2005),
pagina
44.
Rapport
of
overheidspublicatie:
Volledige
titel
met
ondertitel.
Organisatie
(plaats
en
jaar
van
uitgave),
paginanummer.
Niet
gedrukte
bron:
Soort
document,
datum.
Bewaarplaats,
inventarisnummer,
folionummer.
Internetbron:
Auteur
of
organisatie,
Titel
pagina,
volledige
URL.
Geplaatst
op
[datum].
Geraadpleegd
op
[datum].
Tot
slot:
Wanneer
een
bron
vaker
dan
één
keer
wordt
aangehaald,
kun
je
je
in
de
tweede
verwijzing
beperken
tot:
Achternaam
auteur,
hoofdtitel
zonder
ondertitel(s),
paginanummer.
Of
wanneer
een
bron
in
het
notenapparaat
een
aantal
keer
op
rij
wordt
genoemd:
Ibidem,
paginanummer.
44
Interessante
documenten
voor
journalisten:
Primair
Inschrijving
(KvK,
Interview
met
kadaster,
GBA)
hulpverlener
Interview
met
Hypotheekakte
toezichthouder
Wettekst
Logboek
Besluit
Inventaris
Notulen
Presentielijst
Verslag
Kamerdebat
Onderzoek
Beleidsnotitie
Enquête
Handleiding,
instructie
Database
Opdracht
Jaarrekening
Evaluatieverslag
Boekhouding
Jaarverslag
Accountantsrapport
Inspectierapport
Rekenkamerrapport
Klachtenregistratie
(ombudsman)
Bouwvergunning
Processtukken
Contract
Correspondentie
(en
e‐mail)
Afrekening,
nota,
factuur
Dagboek
Geluidsopname
Discussielijst
op
internet
Film‐/
videobeelden
Interne
nieuwsbrief
Zelf
tellen
en
rekenen
Interne
telefoonlijst
Interview
met
dader
Agenda
Interview
met
slachtoffer
45
46
Secundair
Persbericht
Krantenartikel
Uitzending
(tv,
radio)
Nieuwsbrief
Vakblad
Boek
Website,
weblog
Literatuurstudie
47
Chronologie
(vooronderzoek)
Soms
weet
je
precies
wat
je
wilt
uitzoeken
(bijvoorbeeld
naar
aanleiding
van
een
tip
of
nieuwsbericht)
en
dan
kun
je
deze
fase
overslaan.
Een
vooronderzoek
doe
je
als
je
je
eerst
in
een
interessant
(actueel)
thema
of
onderwerp
wilt
verdiepen,
voordat
je
definitief
bepaalt
over
welk
aspect
ervan
je
een
artikel
of
uitzending
gaat
maken.
Handig
is
om
meteen
vanaf
het
begin
van
je
(voor‐)
onderzoek
een
chronologie
aan
te
leggen:
een
opsomming
van
gebeurtenissen,
gerangschikt
naar
tijdsvolgorde.
Over
de
voordelen,
straks
meer.
Een
chronologie
maak
je
als
volgt:
Begin
te
lezen
over
het
onderwerp
(bv.
in
documenten
die
je
van
internet
hebt
gehaald).
Markeer
in
de
tekst:
1.
Belangrijke
afspraken
met
betrekking
tot
het
onderwerp
Dit
kunnen
wetten
of
wetsvoorstellen
zijn,
maar
ook
afgesproken
procedures,
contracten,
handleidingen,
regels
of
beleids‐
of
uitvoeringsplannen.
2.
Problemen
die
opduiken
in
verband
met
het
onderwerp
Wat
gaat
er
niet
zoals
afgesproken
of
gepland?
Waar
blijkt
de
praktijk
weerbarstiger
dan
de
theorie?
Welke
problemen
komen
mensen
in
de
praktijk
tegen?
En
welke
conflicten
zijn
er
over
het
onderwerp
(geweest)?
3.
Geldtransacties
Noteer
de
geldbedragen
die
opduiken
in
documenten
en
interviews
–
ook
als
ze
aanvankelijk
onbetekenend
lijken.
Noteer
wie
het
bedrag
betaalt
aan
wie.
Reconstrueer
op
die
manier
het
geldsspoor,
de
moneytrail.
Follow
the
Money!
48
Vraag
ook
in
de
eerste
interviews
(met
deskundigen)
nadrukkelijk
naar
deze
drie
categorieën.
Vraag
bijvoorbeeld:
49
Afspraken
Wat
moet
ik
weten
over
beleid,
afspraken,
werkmethode,
plannen?
Wie
zijn
de
hoofdrolspelers:
uitvoerders/daders,
getroffenen/slachtoffers,
speurders
en
toezichthouders?
Wat
is
hun
taak?
Wat
moeten
ze
doen?
Welke
middelen
moeten/mogen
ze
daarbij
gebruiken?
Waar
moeten
ze
dat
doen?
Wanneer
moeten
ze
dat
doen?
Waarom
moeten
ze
dat
doen?
Wat
is
het
(officiële)
doel?
Wat
mag
het
kosten?
Wat
moet
het
opleveren?
Problemen
Wat
moet
ik
weten
over
de
dagelijkse
praktijk,
de
uitvoering
en
de
gevolgen
van
de
regels
en
afspraken?
Welke
conflicten
(tussen
theorie
en
praktijk)
kom
ik
mogelijk
tegen
tijdens
mijn
research?
Wat
is
er
mogelijk
aan
de
hand?
Welke
aanwijzingen
zijn
daar
voor?
Zijn
de
(financiële)
middelen
ontoereikend?
Zijn
de
lasten
en
lusten
niet
eerlijk
verdeeld?
Komt
het
geld
niet
terecht
op
de
afgesproken
plek?
Staan
de
uitgaven
niet
in
verhouding
tot
het
doel?
Zijn
de
regels
onduidelijk
of
onuitvoerbaar?
Hebben
de
uitvoerders
te
weinig
kennis
(informatie)
of
vaardigheden?
Zijn
de
uitvoerders
niet
gemotiveerd?
Worden
er
mensen
onderdrukt,
bedreigd
of
mishandeld?
Worden
er
mensen
achtergesteld
of
gediscrimineerd?
Wordt
de
gezondheid
van
mensen
aangetast?
Wordt
de
(keuze‐)
vrijheid
of
zelfstandigheid
van
mensen
ingeperkt?
Worden
er
mensen
misleid
of
opgelicht?
Welke
conflicten
kwamen
voor
de
rechter?
Hoe
vaak?
Voorbeelden?
Welke
conflicten
(overtredingen)
constateerden
toezichthouders?
Hoe
vaak?
Voorbeelden?
Welke
klachten,
protesten
en
hulpverzoeken
komen
er
binnen
bij
instanties?
Hoeveel?
Voorbeelden?
Wat
heeft
u
verrast,
verbaasd
of
geërgerd?
Wat
kan
er
volgens
u
beter?
Geld
Wie
dragen
de
kosten?
Wie
ontvangen
geld?
Welke
bedragen
gaan
van
hand
tot
hand?
Noteer
de
afspraken,
problemen
en
geldtransacties
in
drie
aparte
lijsten.
Noteer
achter
elke
afspraak,
probleem
en
transactie
(indien
mogelijk)
een
datum:
de
datum
waarop
de
afspraak
werd
50
gemaakt,
waarop
het
probleem
zich
openbaarde,
of
waarop
de
financiële
transactie
plaats
vond.
De
laatste
stap
is
het
maken
van
een
chronologie.
Door
de
drie
lijsten
elk
op
de
data
te
rangschikken
(in
chronologische
volgorde),
krijg
je
een
tijdlijn.
Dit
kun
je
handig
doen
in
Excel,
omdat
deze
de
mogelijkheid
biedt
om
willekeurig
ingevoerde
data
automatisch
in
chronologische
rangorde
te
schikken.
Waarom
een
chronologie?
‘Nieuws’
is
wat
afwijkt
van
het
normale
patroon.
Afwijkingen
zijn
makkelijker
op
te
sporen,
als
je
eerst
het
patroon
in
kaart
hebt
gebracht.
Gebeurtenissen
hebben
op
zijn
minst
één
logisch
patroon:
een
chronologisch
patroon.
De
chronologie
is
een
patroon.
Als
er
vreemde
afwijkingen
of
omissies
zijn,
vallen
die
in
de
chronologie
vanzelf
op.
Bijvoorbeeld:
Uit
de
chronologie
blijkt
dat
een
persoon
op
dezelfde
dag
zowel
in
Hong
Kong
was
als
in
Amsterdam.
Hoe
waarschijnlijk
is
dat?
Uit
de
chronologie
blijkt
dat
er
na
een
lange
periode
van
radiostilte
opeens
een
hoop
activiteit
is.
Wat
heeft
die
beweging
dan
veroorzaakt?
Wat
is
er
gebeurd?
In
een
chronologie
kun
je
ook
makkelijk
zien
of
je
belangrijke
dingen
hebt
gemist.
Bijvoorbeeld:
Op
22
maart
2007
stuurt
een
belangengroep
een
boze
reactie
aan
de
minister
van
Ontwikkelingssamenwerking.
Maar
nergens
in
je
chronologie
staat
de
aanleiding
voor
die
boze
reactie.
Dan
heb
je
dus
iets
gemist.
De
minister
heeft
iets
gedaan
om
de
boze
reactie
op
te
wekken.
En
waarschijnlijk
was
dat
in
weken
vlak
vóór
22
maart
2007.
Wat
valt
er
te
ontdekken
in
een
chronologie?
Een
chronologie
is
een
eenvoudig
patroon
van
gebeurtenissen.
Namelijk
een
tijdpatroon.
Vanwege
de
consistentie
in
het
patroon
worden
afwijkingen
snel
zichtbaar
–
zaken
die
niet
‘passen’
in
de
samenhang.
Deze
vreemde
voorvallen
zetten
ons
vaak
op
het
spoor
van
nieuws.
51
Voor
de
opsporing
van
onregelmatigheden,
kun
je
jezelf
de
volgende
vragen
stellen:
1.
Oorzaak
en
gevolg
Vraag
jezelf
af
van
elke
gebeurtenis
in
de
chronologie:
heeft
dit
(waarschijnlijk)
oorzaken
en/of
gevolgen?
Zo
ja,
zijn
deze
oorzaken
en
gevolgen
ook
terug
te
vinden
in
de
chronologie?
Als
deze
niet
in
de
chronologie
staan,
ga
er
dan
naar
op
zoek.
Stel,
bijvoorbeeld,
dat
in
de
chronologie
staat:
‘De
parlementaire
commissie
publiceert
een
rapport’.
Elders
in
de
chronologie
zou
dan
moeten
staan
wie
opdracht
heeft
gegeven
voor
dat
rapport
en
ook
wat
de
reacties
op
het
rapport
zijn
geweest
en
wat
er
mee
is
gedaan?
2.
Gaten
Zitten
er
gaten
in
de
tijdlijn?
Is
er
een
opmerkelijk
lange
periode
waarin
er
niets
gebeurt?
Controleer
dan
of
er
wérkelijk
niets
is
gebeurd
(en
waarom
niet),
of
dat
je
misschien
iets
hebt
gemist.
3.
Gelijktijdige
gebeurtenissen
Zijn
er
gebeurtenissen
die
gelijktijdig
plaatsvinden?
Zo
ja,
stel
jezelf
dan
de
volgende
vraag:
is
dat
mogelijk?
Bijvoorbeeld:
één
persoon
kan
niet
op
twee
plaatsen
tegelijk
zijn.
4.
Woorden
versus
daden
Vergelijk
de
afspraken
in
de
chronologie
met
de
uitvoering
en
de
problemen
die
bij
de
uitvoering
opduiken.
Als
er
verschillen
zijn
tussen
afspraak
en
uitvoering
is
het
logisch
om
te
vragen
waarom
dingen
niet
werken
zoals
gepland?
Zijn
de
afspraken
onuitvoerbaar
of
worden
ze
bewust
niet
nagekomen?
5.
Inkomsten
versus
uitgaven
Vergelijk
het
geld
aan
de
inkomstenkant
met
de
bedragen
aan
de
uitgavenzijde.
Maak
een
eenvoudige
inkomsten‐uitgaven
staat.
De
kans
is
groot
dat
je
52
(nog)
niet
alle
bedragen
kent
om
een
volledige
staat
te
maken.
Ga
in
dat
geval
op
zoek
naar
de
ontbrekende
bedragen.
Als
er
daarna
nog
verschillen
zijn
tussen
inkomsten
en
uitgaven,
dan
roept
dat
natuurlijk
vragen
op,
zoals:
wie
zijn
er
rijker
geworden
en
wie
werden
er
armer?
Tot
slot
is
een
chronologie
ook
een
handig
hulpmiddel
bij
het
schrijven.
De
eenvoudigste
manier
om
een
verhaal
te
vertellen,
is
chronologisch.
Wat
gebeurde
er
eerst,
en
wat
daarna,
en
wat
dáárna?
Als
je
je
artikel
of
uitzending
een
chronologische
structuur
wilt
geven,
dan
heb
je
het
werk
met
het
maken
van
de
chronologie
al
grotendeels
gedaan.
Tot
slot
De
drie
lijsten
met
gebeurtenissen,
in
chronologische
volgorde,
bieden
een
goede
inzage
in
het
thema
of
onderwerp.
Door
te
vergelijken
ontdek
bovendien
waarschijnlijk
vreemde
afwijkingen
die
de
moeite
zijn
om
verder
uit
te
zoeken.
Dit
is
de
eerste
stap
naar
een
origineel
artikel
of
originele
uitzending,
met
eigen
nieuws.
53
54
Record
keeping
1.
Documenten
bewaren
Documenten
op
internet
of
in
e‐mails
kun
je
eenvoudig
naar
je
pc
downloaden
en
bewaren.
Voordeel:
documenten
in
elektronische
vorm
(dus
op
de
harde
schijf
van
je
pc)
zijn
doorzoekbaar!
Zoeken
in
Word‐
en
PDF‐documenten
doe
je
met
de
functie:
Ctrl
F
(of,
in
PDF,
door
op
het
verrekijkertje
in
de
menubalk
te
klikken).
Het
is
raadzaam
om
naast
een
gedrukte
(geprinte)
versie
van
een
document
ook
altijd
de
elektronische
versie
op
te
vragen.
Soms
kun
je
deze
zelf
downloaden
van
internet.
In
andere
situaties
kun
je
de
afzender
vragen
om
het
document
per
e‐mail
(in
een
attachement)
aan
je
toe
te
sturen.
Kopieer
alle
documenten
aangaande
een
onderwerp
in
één
map
in
Windows‐verkenner.
Als
het
om
belangrijke
documenten
gaat,
maak
er
dan
ook
een
backup
van
op
een
externe
harde
schijf
of
stick.
Documentenzoeker
Een
handig
hulpmiddel
om
alleen
naar
documenten
te
zoeken
op
internet,
is
de
documentenzoeker
van
Voelspriet:
http://www.voelspriet.nl/googledocumentenzoeker.htm
Desktop
searcher
Er
is
een
manier
om
in
alle
documenten
in
je
pc
te
zoeken
op
trefwoorden.
Daarvoor
heb
je
een
zogenaamde
‘desktop
searcher’
nodig.
Dit
is
een
indexeringsprogramma
dat
alle
bestanden
(ook
e‐mails!)
op
je
harde
schijf
indexeert.
Met
een
eenvoudige
zoekopdracht
spoort
het
programma
alle
e‐mails
en/of
documenten
op
waarin
de
opgegeven
trefwoorden
voorkomen.
Beter
nog:
hij
toont
meteen
het
betreffende
document,
op
de
passage
waarin
het
trefwoord
voorkomt!
Goede
desktop
searchers
zijn:
Copernic
Desktop
Search
(gratis)
http://www.copernic.com
55
Google
Desktop
(gratis)
http://desktop.google.com/
56
X1
(50
dollar)
http://www.x1.com/
Voor
Mac‐gebruikers:
Copernic
en
X1
werken
niet
op
een
Mac.
Voor
de
Mac
zijn
goede
alternatieven:
Google
Desktop
(gratis)
http://desktop.google.com/
Spotlight
Gebruik
het
ingebouwde
Spotlight
in
OS
X
om
in
documenten
te
zoeken.
Entourage
Gebruik
de
geavanceerde
zoekfunctie
van
e‐mailprogramma
Entourage
om
in
e‐mails
te
zoeken
(Alt+Cmd+F).
Breidt
dit
eventueel
uit
met
de
programma’s:
SpotInsight
http://www.oneriver.jp
FoxTrot
Professional
Search
(99
euro,
maar
zeer
het
geld
waard!)
http://www.foxtrot.ch
2.
Websites
bewaren
Als
je
een
website
wilt
bewaren,
bijvoorbeeld
omdat
je
bang
bent
dat
de
inhoud
binnenkort
zal
worden
veranderd
of
verwijderd,
heb
je
twee
mogelijkheden:
Eén
webpagina
bewaren
Als
je
alleen
één
pagina
van
het
web
wilt
bewaren
(zonder
alle
pagina’s
waar
naartoe
wordt
gelinkt
vanaf
deze
pagina),
doe
dan
het
volgende:
Klik
in
het
menu
op
‘Bestand’
en
dan
op
‘Pagina
opslaan
als...’
Kies
onder
‘Opslaan
als
type...’
de
optie
‘Webpagina,
compleet’
en
kies
een
map
om
de
pagina
in
op
te
slaan.
57
Offline
Explorer
Wil
je
echter
álle
pagina’s
die
onder
de
webpagina
‘hangen’
(dus
alle
links)
óók
bewaren,
maak
dan
gebruik
van
een
softwareprogramma
dat
complete
websites
op
je
computer
bewaard.
Een
goed
programma
(gratis!)
is:
Offline
Explorer.
(http://www.metaproducts.com/)
Google
Notebook
Soms
wil
je
niet
de
hele
pagina
of
de
hele
website
bewaren,
maar
alleen
een
tekstfragment,
of
een
grafiek
of
andere
illustratie.
In
dat
geval
kun
je
een
selectie
van
de
webpagina
opslaan
in
een
Notebook
van
Google.
Ga
naar:
http://www.google.com/notebook
en
maak
een
account
(gratis!)
3.
Interviews
(opgenomen
gesprekken)
bewaren
Het
is
voor
research
raadzaam
álle
gesprekken
op
te
nemen:
ook
de
telefonische
interviews
van
tien
minuten.
Gebruik
je
een
digitale
voice
recorder
of
een
MP3‐speler,
dan
kun
je
de
interviews
als
bestanden
op
je
computer
bewaren.
Rechtstreeks
opnemen
van
de
telefoon
op
de
PC
kan
ook.
Aanbevolen
(gratis)
oplossingen
voor:
‐
opnemen
van
gesprekken
van
vaste
telefoon:
Tiptell
Voice
Recorder
(www.tiptel.nl)
Voor
Mac‐gebruikers:
Tiptell
Voice
Recorder
werkt
niet
op
Mac.
Een
goed
alternatief
is:
Retell
157
connector
http://www.retell.nl
Samen
met:
RecordPad
http://www.nch.com.au/
58
‐
opnemen
van
gesprekken
met
Skype:
Skype
(www.skype.com)
Skype
Recorder
(www.skyperec.com)
Hotrecorder
(www.hotrecorder.com)
‐
opnemen
van
gesprekken
met
mobiele
telefoon:
Nemop
(www.nemop.nl)
Tapecall
(www.tapecall.net)
‐
afspelen
van
opgenomen
gesprekken
op
de
pc:
Express
Scribe
(www.nch.com.au/scribe)
(werkt
ook
op
Mac!)
4.
Aantekeningen
en
telefoonnummers
bewaren
Een
journalist
verzamelt
feiten.
Hoe
meer
feiten
hij
of
zij
verzamelt,
hoe
groter
de
behoefte
aan
een
geordende
structuur
(database)
waarin
alle
feiten,
citaten
en
bronnen
makkelijk
zijn
terug
te
vinden.
Zo’n
database
is
eenvoudig
te
maken
in
Excel.
Noem
het
een
‘digitaal
dossier’,
omdat
alle
gegevens,
niet
alleen
telefoonnummers
en
aantekeningen,
maar
ook
alle
gebruikte
documenten
op
de
harde
schijf
van
de
computer
worden
opgeslagen
en
vanuit
de
database
kunnen
worden
geraadpleegd.
Met
behulp
van
een
digitaal
dossier
leg
je
eenvoudig
alle
stappen
van
je
journalistieke
speurtocht
vast.
In
de
database
worden
bronnen,
documenten,
geluidsopnames
en
aantekeningen
verzameld
volgens
een
vooraf
ingevoerde
structuur
die
het
later
eenvoudig
maakt
om
alle
feiten
en
citaten
in
een
tekst
te
‘gieten’.
Voordelen:
Snel
inzage
in
de
status
van
het
onderzoek
(welke
vragen
nog
moeten
worden
beantwoord,
welke
bronnen
nog
moeten
worden
geraadpleegd)
59
Alle
deelnemers
aan
het
onderzoeksproject
beschikken
over
dezelfde
informatie,
wat
samenwerken
makkelijker
maakt
Alle
aantekeningen
en
documenten
zijn
snel
terug
te
vinden
Alle
citaten
en
feiten
in
het
uiteindelijke
artikel
of
in
de
uiteindelijke
uitzending
zijn
eenvoudig
te
herleiden
tot
hun
bronnen,
wat
de
betrouwbaarheid
en
controleerbaarheid
vergroot
5.
Backups
maken
Wees
zuinig
op
je
documenten!
Maak
regelmatig
veilige
backups!
Uitstekende
en
voordelige
diensten
om,
online,
backups
te
bewaren,
zijn:
Data
Deposit
Box
www.datadepositbox.com
Voor
2
dollar
per
1
GB
worden
je
data
veilig
in
een
datacentrum
(dat
toevallig
in
Toronto,
Canada
staat,
maar
wat
maakt
het
uit?)
bewaard.
Bovendien
worden
de
documenten
eerst
versleuteld
(encrypted)
voordat
ze
worden
opgeslagen:
Data
Deposit
Box
claimt
dat
zelfs
haar
eigen
techneuten
geen
toegang
hebben
tot
de
sleutel.
SugarSync
http://www.sugarsync.com
Werkt
ook
met
Mac!
Verschillende
prijsniveaus.
4,99
dollar
per
maand
voor
30
GB,
wat
voor
de
meeste
mensen
meer
dan
genoeg
is.
De
grootste
voordelen
van
deze
online
backup
services
zijn:
1.
Elk
document
waaraan
je
hebt
gewerkt,
wordt
onmiddellijk
(dus
niet
één
keer
per
dag,
zoals
bij
de
meeste
andere
online
backup
services)
opgeslagen.
Je
hoeft
daarvoor
niets
te
doen,
behalve
online
te
zijn.
60
2.
Met
een
wachtwoord
kun
je
via
de
website
van
Data
Deposit
Box
of
SugarSync
overal
in
de
wereld
inloggen
en
je
opgeslagen
data
raadplegen
én
downloaden.
Je
hebt
dus
voortaan
een
eigen
server
die
overal
in
de
wereld
waar
internet
is,
voor
jou
toegankelijk
is.
Laat
de
USB‐stick
dus
maar
thuis!
61
Vangnet
op
internet
Als
je
met
de
research
voor
een
artikel
begint,
is
de
eerste
logische
stap:
creëer
een
‘vangnet’
op
internet
dat
alle
nieuws
en
websites
met
betrekking
tot
je
onderwerp
automatisch
verzamelt.
Natuurlijk
ga
je
zélf
ook
actief
op
zoek
naar
bronnen,
maar
laat
de
computer
intussen
óók
voor
je
zoeken.
Twee
vinden
méér
dan
één!
Tip
1:
Meld
je
aan
bij
Google
Alert
Het
kost
niks!
Ga
naar
http://www.googlealert.com,
sign
up
en
volg
de
instructies.
Je
kunt
in
Google
Alert
trefwoorden
opgeven.
Google
Alert
zoekt
vervolgens
pas
toegevoegde
teksten
in
websites
die
het
trefwoord
bevatten.
De
resultaten
worden
je
per
mail
toegestuurd,
zo
vaak
zelf
wilt.
Op
deze
manier
kom
je
op
het
spoor
van
recente
nieuwsberichten
over
je
onderwerp
op
websites.
Maar
het
is
ook
een
manier
om
te
ontdekken
welke
websites,
van
welke
organisaties,
over
het
onderwerp
berichten.
Die
organisaties
kun
je
eventueel
voor
nadere
informatie
of
interviews
benaderen.
Tip
2:
Trakteer
jezelf
op
RSS
Steeds
meer
organisaties
bieden
op
hun
website
een
RSS‐dienst
aan.
In
elk
geval
vrijwel
alle
binnen‐
en
buitenlandse
nieuwsmedia
hebben
inmiddels
RSS
op
hun
site.
De
service
wordt
grafisch
op
de
site
meestal
aangeduid
als
een
oranje
liggend
blokje
met
de
tekst
‘RSS’
of
‘XML’
erin.
De
RSS‐service
houdt
in,
dat
de
betreffende
organisatie
je
automatisch
op
de
hoogte
houdt
van
het
laatste
nieuws
op
haar
site.
Je
hoeft
dan
niet
telkens
naar
de
site
te
gaan
om
te
controleren
of
er
iets
nieuws
is
toegevoegd.
62
De
RSS‐meldingen
worden
niet
zoals
bij
Google
Alert
per
e‐mail
aan
je
gezonden.
Nee,
om
ze
te
kunnen
lezen
heb
je
een
zogenaamde
RSS‐feeder
nodig.
Om
RSS
berichten
te
kunnen
lezen
op
je
computer,
heb
je
een
RSS
Reader
nodig.
Hoewel
zowel
Internet
Explorer
als
Firefox
een
optie
hebben
om
webpagina’s
met
een
RSS‐dienst
direct
op
te
slaan
in
een
gratis
RSS‐reader
naar
keuze
(klik
op
het
oranje
RSS
blokje
in
de
browser
en
volg
de
instructies),
raad
ik
aan
om
een
degelijke,
snelle
en
overzichtelijke
RSS‐reader
te
installeren
op
je
computer.
Niet
te
verslaan
op
dit
moment
is:
Google
Reader
http://www.google.com/reader
De
reader
van
Google
is
snel,
makkelijk
en…
gratis!
Wil
je
ook
eens
andere
readers
proberen,
met
een
ander
uiterlijk
en
andere
instrumenten,
probeer
dan
eens:
FeedDemon
(gratis)
http://www.newsgator.com/Individuals/FeedDemon/Default.aspx
Newzcrawler
(25
dollar)
http://www.newzcrawler.com/
Bij
deze
twee
feeders
is
het
bovendien
mogelijk
trefwoorden
op
te
geven.
De
feeder
verzamelt
dan
niet
alleen
het
laatste
nieuws,
maar
gaat
ook
speciaal
op
zoek
naar
berichten
die
het
trefwoord
bevatten.
Ga
je
komende
week
een
artikel
schrijven
over
terrorismebestrijding,
voer
dan
alle
mogelijke
trefwoorden
met
betrekking
tot
terrorismebestrijding
in.
Daarna
kun
je
elke
dag
even
kijken
wat
er
volgens
jouw
feeder
afgelopen
24
uur
aan
nieuws
over
terrorisme
is
bijgekomen
op
het
web.
Zo
hoef
je
geen
belangrijke
actuele
ontwikkelingen
met
betrekking
tot
je
onderwerp
meer
te
missen.
De
tijd
die
je
anders
kwijt
zou
zijn
met
websites
en
kranten
doorspitten,
kun
je
nu
gebruiken
om
aanvullende
bronnen
aan
te
boren.
En
speciaal
voor
de
Mac:
63
NetNewsWire
(gratis)
http://www.newsgator.com/Individuals/NetNewsWire
Voor
liefhebbers
en
gevorderden
volgen
hieronder
instructies
voor
andere
manieren
om
RSS‐readers
te
installeren:
Er
zijn
3
manieren
om
RSS‐berichten
te
lezen:
1.
2.
3.
Via
een
browser:
Download
via
www.getfirefox.com
(gratis)
de
browser
Firefox.
Elke
keer
als
je
een
site
met
RSS
bezoekt,
verschijnt
rechtsonderaan
een
oranje
vierkantje.
Klik
er
op.
Kies
voor
Subscribe
en
vanaf
dat
moment
ontvang
je
steeds
de
nieuwste
koppen.
De
nieuwe
Internet
Explorer
7.0
ondersteunt
dit
ook.
Via
het
web:
Ga
naar
http://www.bloglines.com.
Registreer
je
en
kies
je
favoriete
RSS‐feeds.
Je
kunt
nu
via
het
web
de
laatste
nieuwtjes
lezen.
Aardig
aan
Bloglines:
je
ontvangt
af
en
toe
suggesties
over
andere
interessante
RSS‐feeds
die
aansluiten
op
je
interesseveld.
Via
een
speciale
RSS‐feeder
(software).
Deze
zul
je
eerst
op
je
PC
moeten
installeren.
Twee
betrouwbare
en
uitstekende
RSS‐feeders
zijn:
Hoe
je
de
feeder
precies
kunt
‘voeden’
met
jouw
favoriete
RSS‐ pagina’s,
lees
daarvoor
de
instructies
van
de
feeder
in
het
helpmenu.
Welke
RSS‐feeds
zijn
interessant
om
aan
je
feeder
toe
te
voegen?
Een
overzicht
per
onderwerp
vindt
je
bijvoorbeeld
op
http://www.feeder.nl
(alleen
Nederlandse
feeds).
Buitenlandse
RSS‐directories:
http://www.feedster.com/
http://www.syndic8.com/
http://www.newsisfree.com/
http://www.podcastalley.com
(voor
podcasts)
http://w.moreover.com/site/products/ind/rss_feeds.html
*
*
Het
Engelstalige
Moreover
bevat
tienduizenden
internationale
RSS‐bronnen.
Handig
is
de
uitgebreide
zoekfunctie.
Tik
bijvoorbeeld
‘Netherlands’
of
‘Dutch’
in,
klik
op
‘Get
RSS’
en
ontvang
dagverse
berichten
die
betrekking
hebben
op
Nederland
–
in
het
bijzonder
sport
en
economie.
Moreover
doorzoekt
allerlei
minder
bekende
bronnen.
Hoe
werkt
Moreover?
64
1.
Ga
naar
de
website
2.
Ga
naar
‘Create
your
own
feed’
3.
Tik
één
of
meer
trefwoorden
in
4.
Klik
op
‘Get
RSS”
5.
Lees
de
RSS
in
Zoeken
met
Moreover
via
een
vaste
rubrieksindeling
kan
ook:
1.
Ga
naar
‘Prebuilt
categories’
2.
Kies
bijvoorbeel
Regional
en
dan
Benelux
News
3.
Volg
de
stappen
4
en
5
van
hierboven.
Tip
3:
Geef
je
op
voor
email
nieuwsbrieven
Dit
is
wat
bewerkelijker
dan
de
vorige
twee
opties,
maar
beslist
de
moeite
waard!
Vooral
als
je
vaker
dan
één
keer
over
een
onderwerp
of
werkveld
gaat
schrijven.
De
meeste
(belangen‐)organisaties
en
ministeries
hebben
tegenwoordig
niet
alleen
een
website,
maar
geven
ook
nieuwsbrieven
uit
per
e‐mail.
Het
enige
wat
je
hoeft
te
doen
om
zo’n
nieuwsbrief
te
ontvangen,
is
naar
de
website
te
gaan
en
even
te
zoeken
naar
‘nieuwsbrief’,
‘publicaties’
of
iets
dergelijks.
Je
komt
dan
op
een
pagina
met
een
formulier
waarop
je
je
gegevens
en
e‐mailadres
kunt
achterlaten.
Vervolgens
loopt
je
postvak
vanzelf
vol
met
interessante
nieuwtjes.
Opzeggen
kan
ook
heel
gemakkelijk,
via
de
website.
65
Geavanceerde
zoeken
op
internet
1. DE UITDAGING Zorg dat je pc of Mac klaar is voor de uitdaging: Stap 1: Zorg dat de standaard zoekfunctie van Google op je pc of mac is afgestemd op google.com en niet op de beperktere versies google.nl of google.be. De Nederlandse Google loopt nogal achter op die van de VS. Het probleem is dat je ongevraagd wordt teruggeschakeld naar www.google.nl nadat je toch echt www.google.com had ingetikt. Dit los je zo op: Klik
in
Internet
Explorer
op
Tools
‐>
Languages.
Verwijder
de
Nederlandse
taal
en
voeg
de
Engelse
toe.
Sluit
je
browser,
heropen
hem
weer
en
ga
naar
http://www.google.com/preferences.
Kies
als
voertaal
Engels
en
zet
bij
Search
Language
Dutch
aan.
Vanaf
nu
heb
je
van
beide
werelden
het
beste:
met
de
Engelse
interface
kun
je
snel
schakelen
tussen
Nederlandse
of
wereldwijde
bronnen.
Stap 2: Nog iets om vooraf te beslissen: je kunt je zoekgeschiedenis laten vastleggen door Google. Alle websites die je bezoekt worden dan (met datum en tijd) vastgelegd in een databank die je zelf kan doorzoeken. Zo kun je achteraf altijd zien hoe je bij een website terecht bent gekomen. En je kunt websites terugzoeken als je vergeten bent om ze te ‘bookmarken’ (onder favorieten te zetten). Ga
naar:
http://labs.google.com
en
kies
de
optie:
‘Personalized
search’
en
volg
de
instructies.
Een ander voordeel van Google’s Web History is dat Google voortaan op basis van de sites die je bezoekt een persoonlijk zoekprofiel voor jou maakt. Daar merk je niks van, behalve dat de zoekresultaten die je van Google terugkrijgt steeds relevanter zullen blijken voor jou persoonlijke situatie. Natuurlijk kan een browser als Firefox óók je zoekgeschiedenis bijhouden. Ga
in
Firefox
in
het
menu
naar
Firefox
‐>
voorkeuren
‐>
Privacy
66
En
stel
in
dat
Firefox
je
zoekgeschiedenis
moet
onthouden.
(Je
vind
je
zoekgeschiedenis
in
Firefox
onder
‘Geschiedenis’
‐>
‘Alle
geschiedenis
tonen’.
Stap 3: Instaleer een RSS-reader op je pc of Mac. Steeds meer organisaties bieden op hun website een RSS-dienst aan. De service wordt grafisch op de site meestal aangeduid als een oranje liggend blokje met de tekst ‘RSS’ of ‘XML’ erin. De RSS-service houdt in, dat de betreffende organisatie je automatisch op de hoogte houdt van het laatste nieuws op haar site. Je hoeft dan niet telkens naar de site te gaan om te controleren of er iets nieuws is toegevoegd. Zorg dat je klaar bent om interessante sites aan je RSS-reader toe te voegen: Om RSS berichten te kunnen lezen op je computer, heb je een RSS Reader nodig. Hoewel zowel Internet Explorer als Firefox een optie hebben om webpagina’s met een RSS-dienst direct op te slaan in een gratis RSS-reader naar keuze (klik op het oranje RSS blokje in de browser en volg de instructies), raad ik aan om een degelijke, snelle en overzichtelijke RSS-reader te installeren op je computer. Niet te verslaan op dit moment is:
Google
Reader
http://www.google.com/reader
De reader van Google is snel, makkelijk en… gratis! Wil je ook eens andere readers proberen, met een ander uiterlijk en andere instrumenten, probeer dan eens: FeedDemon
(gratis)
http://www.newsgator.com/Individuals/FeedDemon/Default.aspx
Newzcrawler
(25
dollar)
http://www.newzcrawler.com/
En speciaal voor de Mac: NetNewsWire
(gratis)
http://www.newsgator.com/Individuals/NetNewsWire
67
Lukt het niet om een RSS-reader te installeren, dan kun je de interessante sites nog altijd in je browser toevoegen aan favorieten of ‘bookmarks’. Stap 4: Laat interessante sites voortaan automatisch checken op nieuwe inhoud. Deze functionaliteit is handig als aanvulling op de RRSreader of als alternatief van RSS, als de website geen RSS ondersteunt. Kies een van deze programma’s (tegen betaling, dat wel…) Website‐Watcher
http://www.aignes.com/
Copernic
Tracker
http://www.copernic.com/en/products/tracker
En voor Mac-gebruikers: Watcher84
http://www.brunoblondeau.com/watcher84/
Stap 5: Weet hoe je websites of delen van websites (stukken tekst, illustraties) makkelijk kunt bewaren. Een hele webpagina bewaren (opslaan op je harde schijf) doe je zo: In
het
menu
van
de
browser:
Bestand
‐>
Pagina
opslaan
als
‐>
Webpagina,
compleet
Stukken uit een website bewaren doe je makkelijk met Google Notebook: Ga
naar
http://www.google.nl/intl/en/options
en
klik
op
‘Notebook’.
Volg
de
instructies.
Voor Firefoxgebruikers is er bovendien een aardige extensie met extra’s: http://google.com/notebook/download
Stap 6: Zorg dat je zelf klaar bent voor de uitdaging. Maak een lijstje van relevante trefwoorden.
68
(Raadpleeg hiervoor deskundigen.)
eventueel
een
referentie
website
en/of
2. DE ZOEKTOCHT Stap 1: Zoektermen invullen Vul zoektermen in in de zoekbalk van Google Let daarbij op het volgende:
Kies
de
taal
van
de
websites
die
je
zoekt.
Gebruik
minimaal
drie
en
maximaal
tien
zoektermen
per
keer.
(Laat
lidwoorden
weg.
En
beperk
je
waar
het
kan
tot
de
meest
specifieke
woorden.
Als
je
een
Grizzly
beer
zoekt,
kun
je
in
de
zoekopdracht
volstaan
met
het
specifieke
woord
‘grizzly’
en
het
woord
‘
beer’
weglaten).
Zet
de
belangrijkste
woorden
vooraan.
Zet
woorden
die
bij
elkaar
horen
tussen
“…”
Stap 2: Aanvullen Vul je zoekopdracht (voordat je op ‘Zoek’ klikt) aan met:
Synoniemen
(woorden
met
dezelfde
betekenis)
Je
hoeft
niet
alle
synoniemen
zelf
te
bedenken;
Google
kan
een
handje
helpen.
Zet
voor
de
zoekterm
een
tilde
(~)
en
Google
zoekt
automatisch
ook
synoniemen.
Antoniemen
(woorden
met
een
tegenovergestelde
betekenis)
69
Spellingsvarianten
(als
een
woord
op
meerdere
manieren
kan
worden
gespeld)
En
voorkom
misverstanden
door
homoniemen
(woorden
die
meerdere
betekenissen
hebben)
aan
te
vullen
met
zoektermen
die
misverstanden
uitsluiten.
70
Stap 3: Verfijnen
Weet
je
een
datum
of
periode?
Stel
deze
dan
in
in
Google
Advanced
Je
kunt
ook
achter
je
zoekopdracht
typen:
date:3,
date:6
of
date:12
om
maximaal
drie,
zes
of
twaalf
maanden
terug
te
zoeken.
Weet
je
namen
van
hoofdpersonen?
Voeg
deze
toe
aan
de
zoekopdracht.
Weet
je
locaties?
Voeg
deze
toe
aan
de
zoekopdracht.
Weet
je
een
letterlijk
citaat?
Zet
het
citaat
tussen
“…”.
Als
je
woorden
uit
het
citaat
niet
meer
weet,
vervang
deze
dan
door
*
(werkt
alleen
in
Google).
Zoek
je
in
een
bepaald
land?
Voeg
site:nl
toe
voor
Nederland,
site:be
voor
België,
site:de
voor
Duitsland,
site:uk
voor
Groot‐Brittannië
etc.
Wil
je
alleen
zoeken
in
websites
van
overheden?
Voeg
site:gov
toe
aan
je
zoekopdracht.
Wil
je
alleen
zoeken
in
websites
van
onderwijsinstellingen?
Voeg
site:edu
toe
aan
je
zoekopdracht.
Wil
je
alleen
zoeken
in
websites
van
internatonale
instituties?
Voeg
site:int
toe
aan
je
zoekopdracht.
71
Wil
je
alleen
zoeken
in
websites
van
(nonprofit)
organisaties?
Voeg
site:org
toe
aan
je
zoekopdracht.
Zoek
je
in
een
bepaalde
taal?
Zet
je
zoektermen
in
die
taal.
En
stel
de
taal
in
in
Google
Advanced.
Wil
je
bepaalde
woorden
uitsluiten
van
je
zoekopdracht?
Zet
dan
een
minnetje
(‐)
voor
het
woord
(zonder
spatie
ertussen).
Hoeven
niet
alle
woorden
uit
je
zoekopdracht
in
de
websites
te
staan
(Google
zoekt
automatisch
websites
waarin
al
de
trefwoorden
voorkomen)?
Zet
dan
‘OR’
tussen
de
woorden
waaruit
Google
van
jou
mag
kiezen.
In
welke
vorm
is
de
informatie
die
je
zoekt
(waarschijnlijk)
gepubliceerd?
Op
een
website?
Dan
hoef
je
niets
bijzonders
toe
te
voegen
aan
je
zoekopdracht.
In
een
document?
Voeg
dan
toe:
filetype:soortbestandsformaat.
Bijvoorbeeld:
filetype:doc
(voor
worddocumenten),
filetype:xls
(voor
Exceldocumenten),
filetype:pdf,
filetype:rtf
(voor
rich
textx)
of
filetype:ppt
(voor
powerpointpresentaties).
Wil
je
dat
de
zoektermen
voorkomen
in
de
URL
van
de
websites?
Voeg
dan
toe:
allinurl:zoektermen.
72
Wil
je
dat
de
zoektermen
voorkomen
in
de
titels
van
de
websites?
Voeg
dan
toe:
allintitle:zoektermen.
Wil
je
dat
de
ene
zoekterm
voorkomt
in
de
url
en
de
andere
op
de
pagina?
Voeg
dan
toe:
inurl:zoekterm1
zoekterm2.
Wil
je
dat
de
ene
zoekterm
voorkomt
in
de
titel
en
de
andere
op
de
pagina?
Voeg
dan
toe:
intitle:zoekterm1
zoekterm2
Wil
je
alleen
in
een
bepaalde
website
zoeken?
Voeg
toe:
site:www.sitenaam.be.
(Google
is
soms
beter
in
het
zoeken
binnen
websites
dan
de
zoekfunctie
van
die
websites
zélf!)
Stap 4: Uitbreiden Je kunt je zoektocht op het web uitbreiden door niet alleen in websites te zoeken, maar ook in nieuwsgroepen/discussiegroepen, weblogs, databanken, beeldbanken, gespecialiseerde zoekmachines, andere zoekmachines dan Google en portals. Nieuwsgroepen Je kunt dezelfde zoektocht als hierboven herhalen in nieuwsgroepen. Welke mensen hebben dezelfde vraag als jij? Wie praten er met elkaar over deze informatie? Zoek via Google Groups: http://groups.google.nl De zoekoperatoren zijn hetzelfde als voor zoeken in websites. Maar er zijn ook een paar extra operatoren voor zoeken in nieuwsgroepen:
Wil
je
dat
een
trefwoord
voorkomt
in
de
titel
van
een
thread
(=
serie
berichten
over
één
onderwerp)?
73
Voeg
dan
toe
aan
de
zoekopdracht:
insubject:trefwoord
Zoek
je
berichten
van
een
specifieke
persoon?
Voeg
dan
toe
aan
je
zoekopdracht:
author:naam
Wil
je
verouderde
berichten
uitsluiten?
Ga
dan
naar
het
Advanced
Search‐formulier
van
Google
Groups
en
selecteer
een
periode
naast
het
kopje
‘Message
Dates’.
Weblogs Je kunt dezelfde zoektocht die je in websites en in nieuwsgroepen hebt gedaan, ook herhalen in weblogs. Zoek via Google Blog Search: http://www.google.nl/blogsearch De zoekoperatoren zijn hetzelfde als voor zoeken in websites. Maar er zijn ook een paar extra operatoren voor zoeken in weblogs:
Wil
je
dat
een
trefwoord
voorkomt
in
de
titel
van
een
blog:
inblogtitle:trefwoord
Zoek
je
de
posting
(=
reactie)
van
een
specifieke
persoon?
Voeg
dan
toe
aan
je
zoekopdracht:
inpostauthor:naam
Wil
je
verouderde
weblogberichten
uitsluiten?
Ga
dan
naar
het
Advanced
Search‐formulier
van
Google
Blog
Search
en
selecteer
een
periode
naast
het
kopje
‘Message
Dates’.
Een andere databank (niet van Google) met weblogs uit de hele wereld: http://technorati.com
74
Het ‘verborgen web’ Google ziet niet alles. De belangrijkste ‘blinde vlek’ van Google zijn databanken. En daar zijn er veel van op internet! Google kan niet zoeken in zogenaamde dynamische websites – websites waarvan de informatie is opgeslagen in databanken. Om toch in die databanken te kunnen zoeken (voor zover ze toegankelijk zijn zonder wachtwoord), moeten we eerst – met hulp van Google – de databanken opsporen. Voeg aan je zoekopdracht toe: Databank
OR
database
OR
register
OR
directory
OR
zoek
OR
search
en de kans is groot dat je bij sites terecht komt waar je kunt zoeken in databanken. Veel gebruikte databanken zijn (inclusief Vlaamse en Nederlandse voorbeelden): Telefoongidsen http://www.infobel.com/world http://www.detelefoongids.nl
Statistische databanken http://statbel.fgov.be/home_nl.asp http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/default.htm
Bibliotheekcatalogi http://www.bibliotheek.be http://opc4.kb.nl/IMPLAND=Y/SRT=YOP/LNG=NE/DB=1/ http://books.google.nl
Krantenarchieven http://www.mediargus.be/ng/home/nl‐BE/default.aspx
http://www.lexisnexis.nl/producten/research_databanken/1/nexis_nl/1
Wetenschappelijke publicaties: http://www.scirus.com http://scholar.google.nl http://www.onderzoekinformatie.nl/nl/oi/nod
Beeldbanken Typ je trefwoorden ook eens in op sites die beeldmateriaal (foto’s, video) scouten. Ga naar http://video.google.com/ Speciale zoekoperatoren voor Google Video:
75
Title:titelvanprogramma (als je de titel van een tv programma zoekt) Channel:naamtvstation (als je binnen een bepaald tv station wilt zoeken) Maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat een andere zoekmachine dan Google, namelijk Altavista, méér video’s bevat. Nog wel, want Google probeert de achterstand in te lopen. Ga naar: http://www.altavista.com/video/default Gespecialiseerde zoekmachines: Voor het zoeken van gespecialiseerde (wetenschappelijke) informatie, kun je beter gebruik maken van zoekmachines met een beperktere blik en méér deskundigheid dan Google. Uiteraard gebruiken we Google wél om deze gespecialiseerde concurrenten op te sporen. Voeg aan je zoekopdracht toe: “search
engine”
OR
directory
OR
resources
Andere zoekmachines dan Google Doe dezelfde zoektocht als in Google ook eens in twee andere grote zoekmachines: Yahoo en Alltheweb. De overlap van deze machines is minder groot dan je denkt. www.yahoo.com www.alltheweb.com Portals Tot slot zijn er naast zoekmachines ook zogenaamde portaalsites. Hier kun je geen zoekopdracht invullen. De sites bevatten echter talloze links naar (de zoekpagina’s van) interessante websites. Voor journalisten zijn interessant: www.journalinks.be www.ontherecord.nl www.journalinks.nl
76
3. REPARATIEWERK Link gebroken? Is de website die je wilt openen verdwenen? Krijg je een foutmelding? Er is een manier om een ‘oude’ kopie van de website te openen: Klik op cached op de laatste regel van het zoekresultaat dat Google laat zien van deze site. Je komt nu in de cache, opslagruimte, van Google. Hier vind je een kopie die Google zelf heeft gemaakt de laatste keer dat ze de site heeft geïndexeerd. Vertalen? Kopieer de tekst van de website die je wilt vertalen naar www.translate.google.com Vertalen naar het Nederlands gaat via een omweg: vertaal eerst naar het Engels en dan naar het Nederlands. Alternatief: www.babelfish.com 4. CHECK EN DUBBELCHECK Geloof je alles wat je op een website leest? Hopelijk niet! Er is een aantal trucjes om de betrouwbaarheid van websites te controleren. De onderstaande lijst is opgesteld door internetresearchadviseur Henk van Ess en met zijn vriendelijke toestemming hier overgenomen:
Bekijk
eerst
wat
ze
zelf
zeggen
Zoek
naar
‘Contact’
‘Info’
‘Colofon’
‘Over’
‘About’
‘Legal
notices’
etc.
en
zie
eerst
wat
een
site
zelf
beweert.
Kijk
wie
er
achter
de
site
zit,
via
http://www.voelspriet.nl/domeindossier.htm
Kijk
hoe
oud
de
informatie
is
Ga
naar
http://www.bookmarklets.com/tools/data/index.phtml
Klik
met
je
rechtermuisknop
op
Page
Freshness?
77
Kies
‘Toevoegen
aan
Favorieten’.
Surf
nu
naar
een
website.
Datum
weten?
Ga
naar
Favorieten
en
kies
Page
Freshness?
Crosscheck
informatie
De
site
noemt
telefoonnummers?
Controleer
of
er
niet
toevallig
andere
namen
het
nummer
zitten
via
http://zoekopnummer.qik.nl/
Check
de
straatnaam
via
www.kvk.nl
Handelsregister
Zoeken
op
straatnaam
En
doe
buurtonderzoek
via
www.prizm.nl
URL
hakken
Dubieuze
pagina
in
beeld?
Haal
steeds
een
stukje
van
de
website‐gegevens
weg
vanaf
het
/‐teken
totdat
je
wel
iets
leesbaars
ziet:
Voorbeeld:
http://www.visualware.com/personal/products/visualroute/ index.html
http://www.visualware.com/personal/products/visualroute
http://www.visualware.com/personal/products
http://www.visualware.com/personal
http://www.visualware.com/
Controleer
ook:
Hoeveel
links
in
Google?
Opgenomen
in
Dmoz.nl?
Opgenomen
in
Alexa.com?
5. BEWAREN Voeg de gevonden websites toe aan je RSS-reader. Geen RSS op de pagina? Zet de pagina dan onder bookmarks (bladwijzers of favorieten). Gebruik Google Notebook om stukken tekst en/of illustraties te bewaren.
78
Soortgelijke sites: Heb je een bruikbare website gevonden? Dan wil je vast wel kennis maken met soortgelijke sites. Daar kan Google bij helpen Typ
als
zoekopdracht:
related:domeinnaam
(Voor de instellingen van RSS en Notebook, zie paragraaf 1. DE UITDAGING)
79
Webhunt
Hoe
vind
je
snel
informatie
over
personen
of
zaken
op
internet?
Een
‘webhunt’
is
een
vlotte,
systematische
manier
om
via
allerlei
links
en
zoekpagina’s
aan
bruikbare
informatie
te
komen
over
personen,
organisaties
of
voorwerpen.
Het
is
een
prima
researchmethode
om
te
gebruiken
aan
het
begin
van
je
onderzoek,
als
je
nog
geen
heel
concreet
idee
hebt
van
wat
je
precies
wilt
uitzoeken.
Bij
een
webhunt
duiken
vanzelf
problemen
of
interessante
invalshoeken
op
in
verband
met
het
onderwerp
dat
je
interesseert.
Bij
een
webhunt
gebruik
je
geen
zoekmachine,
zoals
Google,
omdat
deze
(bij
een
globale
zoekopdracht)
een
ontmoedigende
berg
‘hits’
zou
opleveren.
En
als
je
tijd
zou
hebben
om
alle
hits
te
beoordelen,
dan
zou
je
zien
dat
een
aanzienlijk
deel
bovendien
niet
bruikbaar
is.
Een
webhunt
maakt
gebruik
van
de
zoekpagina’s
van
websites.
Zonder
omwegen
(zoals
een
zoekmachine)
ga
je
meteen
naar
de
zoekpagina’s
van
nuttige
organisaties,
media
en
databanken.
Door
op
deze
pagina’s
een
trefwoord
in
te
typen,
vind
je
snel
belangrijke
documenten
en
personen.
Welke
sites
je
voor
een
webhunt
wilt
aandoen,
hangt
natuurlijk
onder
andere
af
van
het
onderwerp
dat
je
wilt
onderzoeken.
De
volgende
categorieën
websites
zijn
echter
vrijwel
altijd
bruikbaar;
je
zou
ze
eigenlijk
altijd
moeten
raadplegen,
ongeacht
het
onderwerp
van
je
verhaal:
Archieven
van
kranten,
tijdschriften
en
tv‐
en
radioprogramma’s
Archieven
met
onderzoeksverhalen
Wetteksten
Voorlichtingsteksten
van
ministeries
Agenda’s
van
overheid
en
andere
organisaties
Juridische
databanken
(voor
processtukken)
80
Inspectiediensten
Onderzoeksinstituten
en
universiteiten
Statistiekbureaus
Financieel‐economische
databanken
Bibliotheken
Archieven
Weblogs
van
deskundigen
Personenzoekers
(om
deskundigen
op
te
sporen)
Locatiezoekers
(voor
een
plaatsbeschrijving)
Op
die
manier
krijg
je
een
goed
inzicht
in
wat
er
allemaal
speelt
rond
het
onderwerp
dat
je
onderzoekt.
In
de
media,
maar
ook
op
het
gebied
van
regels
en
afspraken
(beleid,
wetgeving),
op
het
gebied
van
handhaving
(inspecties,
rechtszaken)
en
op
wetenschappelijk
gebied
(onderzoeksdatabanken,
weblogs,
statistieken,
bibliotheken).
Natuurlijk
kun
je
alle
bruikbare
websites
met
zoekpagina’s
zelf
gaan
opzoeken
en
onder
de
favorieten
van
je
browser
zetten.
Maar
er
zijn
ook
websites
waarop
nuttige
zoekpagina’s
voor
journalisten
en
andere
researchers
al
staan
‘voorgeparkeerd’.
De
makers
van
de
deze
sites
(onderzoeksjournalisten)
hebben
al
een
selectie
gemaakt
van
links
die
bruikbaar
zijn.
Deze
zogenaamde
‘portals’
(sites
met
links)
maken
het
werken
makkelijker.
Ze
leiden
je
rechtstreeks
naar
zoekpagina’s
en
niet
eerst
naar
homepages
van
websites.
Een
aantal
portals
bevat
bovendien
links
naar
journalistieke
organisaties
in
binnen‐
en
buitenland,
voor
journalisten
die
op
de
hoogte
willen
blijven
van
ontwikkelingen
in
hun
vak.
Nuttige
portals
voor
Nederland
zijn:
www.ontherecord.nl
www.journalinks.nl
81
In
België
steekt
de
volgende
portal
met
kop
en
schouders
boven
alle
andere
uit:
www.journalinks.be
Hele
goede
Engelstalige
(Amerikaanse)
portals
zijn:
http://www.americanpressinstitute.org/pages/toolbox/
http://bailiwick.lib.uiowa.edu/journalism/journalists
Zoektip:
Als
je
informatie
zoekt
over
een
persoon,
vul
dan
bij
de
trefwoorden
niet
alleen
zijn
of
haar
naam
in.
Bedenk
dat
je
een
persoon
ook
beter
kunt
leren
kennen
door
informatie
te
verzamelen
over
zijn/haar:
Functie
Werkgever
Hobby
Vereniging
waarvan
hij/zij
lid
is
Woonadres
82
Partner
Kinderen
en
zo
meer.
Bijvoorbeeld:
wanneer
je
een
profiel
wilt
maken
van
een
beroemd
astronoom,
zoek
dan
niet
alleen
op
de
naam
van
de
man,
maar
zoek
ook
op
‘astronomie’
om
er
achter
te
komen
wat
er
op
zijn
vakgebied
speelt.
Als
zijn
vrouw
een
bekend
advocate
is,
kijk
dan
in
welke
zaken
zij
verwikkeld
is
of
was.
Als
de
man
in
een
onrustige
probleemwijk
blijkt
te
wonen,
kun
je
je
afvragen
of
hij
thuis
wel
ongestoord
kan
nadenken
en
werken.
Als
zijn
jongste
zoon
een
gevangenisstraf
blijkt
uit
te
zitten,
weet
je
zeker
dat
de
astronoom
niet
alleen
door
nieuwe
sterrenstelsels
in
beslag
wordt
genomen.
Misschien
heeft
de
organisatie
waarvoor
hij
werkt
net
te
horen
gekregen
dat
ze
volgend
jaar
geen
subsidie
meer
krijgt.
Enzovoort...
Hetzelfde
geldt
voor
organisaties:
beperk
je
niet
tot
het
zoeken
op
de
naam
van
de
organisatie,
maar
zoek
ook
op:
Vestigingsadres
Bedrijfssector
Bedrijfsvereniging
Koepelorganisatie
Producten
Diensten
Afnemers
Leveranciers
Klanten
en
zo
meer.
Nog
een
tip:
Verzamel
trefwoorden:
vraag
aan
iedereen
die
je
interviewt
op
welke
trefwoorden
je
het
beste
kan
zoeken
op
internet.
Sommige
trefwoorden
liggen
niet
voor
de
hand.
Vaktermen
leveren
vaak
betere
informatie
op
dan
‘lekentermen’.
83
Telefoneertips
(Effectief
afspraken
maken)
Vóór
het
telefoongesprek:
1. Eerst
bellen,
dan
mailen!
Een
e‐mail
maakt
veel
minder
indruk
dan
een
gesprek.
Met
een
telefoontje
verstoor
je
iemands
routine,
met
een
e‐mail
niet
–
die
kan
rustig
dagen
worden
genegeerd.
2. Zet
je
vragen
op
papier
vóórdat
je
belt.
Dit
helpt
je
om
zorgvuldig
te
formuleren
(Wat
wil
je
precies
weten?)
en
je
kunt
de
uitgeschreven
vragen
later
kopiëren
in
een
e‐mail.
Lees
de
vragen
voor
aan
de
telefoon.
Tijdens
het
telefoongesprek:
3. Maak
jezelf
bekend
als
journalist.
Voorkom
dat
de
ander
later
zegt
dat
hij
niet
wist
dat
hij
met
een
journalist
aan
de
telefoon
was.
Dit
is
van
belang
omdat
alles
wat
de
ander
vertelt
on
the
record
is
nadat
jij
jezelf
als
journalist
hebt
voorgesteld.
Je
hoeft
de
ander
niet
te
waarschuwen
dat
je
hem
gaat
citeren:
dat
mag
je
bekend
veronderstellen...
vermits
je
duidelijk
hebt
gemaakt
dat
jij
journalist
bent!
4. Kom
snel
ter
zake.
Een
kleine
informele
inleiding
kan
helpen
om
iemand
gunstig
te
stemmen.
Maar
de
meeste
mensen
hebben
het
druk
en
willen
snel
weten
waar
je
voor
belt.
5. Vertel
kort
in
welke
context
je
je
vragen
gaat
stellen.
De
andere
persoon
heeft
er
recht
op
te
weten
wat
er
met
zijn
antwoorden
gaat
gebeuren.
Zeg
dus
kort
waar
je
mee
bezig
bent:
Met
een
artikel?
Een
uitzending?
Over
welk
onderwerp?
Naar
aanleiding
waarvan?
Voor
welk
medium?
Voor
welke
doelgroep?
Voor
wanneer?
84
Er
zijn
gevallen
waarin
je
liever
niet
al
te
concreet
bent
over
je
bedoelingen,
om
de
ander
niet
af
te
schrikken.
Probeer
in
zulke
gevallen
toch
iets
te
zeggen
over
de
context,
zonder
je
precieze
bedoelingen
te
verraden.
Een
journalist
die
zegt
dat
hij
een
verhaal
wil
schrijven
over
de
toekomst
van
kernenergie,
terwijl
hij
eigenlijk
geruchten
over
een
lekkend
reactorvat
in
één
kerncentrale
onderzoekt,
liegt
feitelijk
niet.
6. Vertel
kort
waarom
de
ander
volgens
jou
de
aangewezen
persoon
is
om
je
vragen
te
beantwoorden.
Als
het
goed
is
heb
je
vóór
het
telefoongesprek
al
nagedacht
over
de
vraag:
wie
kan
het
beste
welke
vragen
beantwoorden?
De
ander
vind
het
hoogstwaarschijnlijk
vleiend
om
te
horen
dat
je
zijn
deskundigheid
hoog
inschat.
Bovendien
laat
je
hiermee
merken
dat
je
goed
hebt
nagedacht
voordat
je
belde,
dus
dat
je
mensen
niet
zomaar
van
hun
werk
houdt.
7. Formuleer
je
vragen
ook
aan
de
telefoon
zo
precies
mogelijk
(lees
ze
indien
nodig
voor
van
papier
–
zie
punt
2.).
Het
is
namelijk
goed
mogelijk
dat
de
ander
meeschrijft
terwijl
jij
praat.
Als
je
vier
vragen
hebt,
zeg
dan
ook
nadrukkelijk
dat
het
om
vier
separate
vragen
gaat.
8. Vertel
aan
wie
de
vragen
zijn
gericht.
Als
je
wilt
dat
de
vragen
worden
doorgespeeld
aan
andere
mensen
binnen
de
organisatie,
zeg
dat
dan.
Maar
doe
dit
subtiel!
Voorlichters
zijn
hier
heel
gevoelig
voor:
ze
willen
nogal
eens
doen
voorkomen
alsof
zij
zelf
alle
antwoorden
weten.
Natuurlijk
gaan
zij
ten
rade
bij
de
echte
deskundigen
in
hun
organisatie,
maar
ze
willen
niet
dat
jij
dat
weet.
Dus
formuleer
je
verzoek
in
de
vorm
van
een
suggestie,
zoals:
‘Misschien
kan
...
die
vraag
voor
mij
beantwoorden?’
9. Wees
duidelijk
over
je
deadline.
Je
eerste
zorg
is
dat
de
ander
je
vragen
begrijpt.
Maar
zorg
dat
hij
óók
begrijpt
dat
jij
onder
tijdsdruk
staat.
Iedere
journalist
staat
onder
tijdsdruk!
Deadlines
go
with
the
territory.
Geneer
je
daar
dus
niet
voor.
85
10.
Maak
duidelijke
afspraken
over
hoe
je
verzoek
verder
wordt
afgehandeld.
Zeg
dat
je
in
verband
met
een
goede
planning
graag
wilt
weten
waar
je
op
mag
rekenen.
Binnen
hoeveel
uren
of
dagen
zal
men
antwoorden?
Heb
je
ingewikkelde
vragen
gesteld,
die
meer
tijd
dan
gebruikelijk
zullen
kosten
om
te
beantwoorden?
Toon
je
dan
invoelend
en
zeg:
‘Ik
weet
dat
de
beantwoording
enige
tijd
zal
vergen
en
dat
is
niet
erg.
Zal
ik
over
X
dagen
bellen
om
te
horen
hoe
het
ermee
staat?’
Spreek
ook
af
in
welke
vorm
de
vragen
zullen
worden
beantwoord:
in
een
e‐mail
of
in
een
gesprek?
(met
wie?).
Beantwoording
in
een
e‐mail
heeft
als
voordeel
dat
de
antwoorden
bondig
en
zorgvuldig
geformuleerd
zullen
zijn.
Een
gesprek
heeft
als
voordeel
dat
er
ook
interessante
dingen
ter
tafel
kunnen
komen
die
vooraf
aan
de
telefoon
niet
besproken
zijn.
11.
Stuur
onmiddellijk
na
het
telefoongesprek
een
e‐mail.
Zet
hierin
de
(zorgvuldig
geformuleerde)
vragen
én
de
gemaakte
afspraken
over
de
beantwoording.
Wees
uitvoerig
in
de
e‐mail:
houdt
er
rekening
mee
dat
het
bericht
voor
beantwoording
misschien
wordt
doorgestuurd
naar
andere
mensen,
die
niet
van
het
telefoongesprek
op
de
hoogte
zijn.
12. Bel
na
enige
tijd
om
te
informeren
hoe
het
staat
met
de
beantwoording.
Wees
niet
bevreesd
om
te
informeren.
Als
het
goed
is
heb
je
in
het
telefoongesprek
en
in
de
e‐mail
achteraf
een
deadline
afgesproken.
Als
die
nadert,
is
het
heel
logisch
dat
je
belt
om
zekerheid
te
krijgen.
86
Bijlagen:
1.
Vooraf
de
vragen
opsturen
of
niet?
Interviewkandidaten
vragen
soms
vooraf
inzage
in
de
vragen.
Een
verstandige
policy
is
deze:
1. Stuur
een
paar
doorsnee
vragen
(wie,
wat,
waar,
hoe
etc.)
die
de
geïnterviewde
zelf
óók
had
kunnen
bedenken.
2. Stuur
ook
alle
vragen
waarvan
je
wilt
dat
de
geïnterviewde
zich
er
goed
op
voorbereid.
Als
je
hele
concrete
cijfers
wilt,
bijvoorbeeld,
of
(passages
uit)
documenten
wilt
zien,
maak
dat
dan
van
te
voren
kenbaar
met
het
verzoek
de
gegevens
tijdens
het
interview
paraat
te
hebben.
Dat
geldt
ook
voor
documenten
die
het
geheugen
van
de
geïnterviewde
kunnen
opfrissen:
een
dagboek,
verslag,
logboek,
rekeningoverzicht…
3. Stuur
vooraf
nooit
vragen
waarvan
je
wilt
dat
de
geïnterviewde
er
spontaan
op
reageert.
Dit
geldt
bijvoorbeeld
voor
gevoelige
of
beschuldigende
vragen.
2.
Wat
als
iemand
geen
afspraak
met
me
wil
maken?
Soms
aarzelen
mensen
om
met
journalisten
te
praten.
Of
ze
weigeren
botweg.
In
zulke
gevallen
is
het
zaak
ze
aan
de
telefoon
aan
de
praat
te
houden
(de
verbinding
verbreken
midden
in
een
zin
vinden
de
meeste
mensen
–
nog
‐
onbeschoft).
Probeer
of
je
de
ander
met
één
van
deze
vragen
over
de
streep
kan
trekken:
Wilt
u
mij
alstublieft
helpen?
U
bent
de
enige
die
hier
met
autoriteit
iets
over
kan
vertellen.
Wilt
u
me
alstublieft
iets
uitleggen
/
verduidelijken?
Ik
vind
dat
u
de
kans
moet
hebben
om
te
reageren.
Ik
probeer
een
zo
eerlijk
en
correct
mogelijk
beeld
te
geven
en
u
kunt
daar
bij
helpen.
Wie
moet
het
mij
uitleggen
als
ú
het
niet
doet?
Ik
heb
al
met
andere
mensen
gesproken,
maar
ik
wil
ook
graag
úw
(kant
van
het)
verhaal
horen
Ik
heb
al
gesproken
met…
en
die
vertellen
dat…
Gewoon
blijven
praten!
Vertel
wat
je
al
weet.
87
Voer
hardop
een
dialoog
met
jezelf
of
met
een
collega,
in
de
hoop
dat
de
bron
je
corrigeert
en/of
aanvult.
Kun
u
vertellen:
Wat
is
er
in
elk
geval
níet
gebeurd?
Als
ik
u
vóór
publicatie
een
concept
van
het
artikel
opstuur,
bent
u
dan
bereid
mij
op
ernstige
vergissingen
te
wijzen?
Zou
u
er
moeite
mee
hebben
als
ik
schreef…?
Welke
beschuldiging
wordt
er
door
…
aan
uw
adres
geuit?
Bent
u
wél
bereid
om
op
de
uitlatingen
van
anderen
te
reageren?
Wat
vinden
uw
vrienden
/
collega’s
van
uw
stap?
Wat
zeggen
uw
kinderen
als
ze
u
zo
bezig
zien?
Maak
een
fuik:
van
open
naar
gesloten
of
omgekeerd.
‘Stel
dat…
Wat
zou
u
dan
doen?’
(Socratische
methode)
‘Wat
vind
u
nog
acceptabel:
twee
doden,
tien,
honderd…?’
‘Wat
is
er
aan
de
hand:
a)…
of
b)…?’
(multiple
choice)
Waarom
heeft
u
moeite
om
de
vraag
te
beantwoorden
Ligt
het
antwoord
soms
gevoelig?
Bent
u
bang
voor
de
consequenties?
Weet
u
het
antwoord
niet
(helemaal)?
Waaróm
wilt
u
geen
commentaar
geven?
Dat
staat
niet
mooi
in
de
krant.
Laten
we
een
manier
zoeken
om
er
over
te
praten.
Is
er
iemand
die
námens
u
met
mij
kan
praten:
een
vertrouweling,
vriend,
familielid,
advocaat…?
Is
het
goed
als
ik
u
vlak
voor
publicatie
nog
eens
bel
om
te
vertellen
wat
ik
weet?
Misschien
kunt
u
dan
wél
on
the
record
gaan?
3.
Ik
durf
niet
te
bellen:
mijn
vragen
zijn
zó
dom,
of
confronterend...
Kijk
vooraf
in
de
spiegel
en
zeg
tegen
jezelf:
‘Natúúrlijk
gaat
de
persoon
al
mijn
vragen
beantwoorden!’
Straal
zelfvertrouwen
uit.
Er
is
geen
enkele
reden
om
aan
je
aanpak
en/of
vragen
te
twijfelen
zolang
je
aan
deze
voorwaarden
voldoet:
1. Je
hebt
je
goed
voorbereid:
je
weet
wie
je
tegenover
je
krijgt
2. Je
stelt
je
vragen
(álle
vragen)
kalm
en
vriendelijk
3. Je
laat
de
geïnterviewde
onder
alle
omstandigheden
in
zijn
waarde
*
*
Veel
erger
dan
een
vervelende
vraag
vinden
mensen
een
vervelende
houding.
Ga
maar
na
voor
jezelf:
tegenover
een
begrijpende
toehoorder
ben
je
waarschijnlijk
eerder
bereid
je
hart
te
luchten
dan
tegenover
iemand
die
je
van
een
afstandje
(of
nóg
erger:
vanuit
de
hoogte)
benadert.
Benader
de
geïnterviewde
88
altijd
met
een
houding
van:
ik
probeer
u
niet
te
veroordelen,
maar
te
begrijpen.
Nog
een
paar
geruststellende
opmerkingen:
Een
journalist
mag
alles
vragen.
Dat
is
zijn
beroep.
Niet
de
vragen
zijn
ongemakkelijk,
maar
de
antwoorden
zijn
dat
soms.
De
enige
domme
vragen
zijn
vragen
die
je
vergeten
bent
te
stellen.
Neem
je
voor
om
antwoorden
te
krijgen
op
alle
belangrijke
vragen.
Laat
niet
los!
De
volgende
keer
dat
je
weer
in
de
spiegel
kijkt,
moet
je
jezelf
tevreden
een
knipoog
kunnen
geven.
Believe
and
you
will
receive.
4.
Telefoongesprekken
opnemen
Het
is
voor
research
raadzaam
álle
gesprekken
op
te
nemen:
ook
de
telefonische
interviews
van
tien
minuten.
Neem
de
gesprekken
rechtstreeks
op
op
de
pc,
zodat
ze
als
geluidsbestanden
bewaard
kunnen
worden.
Aanbevolen
(gratis)
oplossingen
voor:
‐
opnemen
van
gesprekken
van
vaste
telefoon:
Tiptell
Voice
Recorder
(www.tiptel.nl)
‐
opnemen
van
gesprekken
met
Skype:
Skype
(www.skype.com)
Skype
Recorder
(www.skyperec.com)
Hotrecorder
(www.hotrecorder.com)
‐
opnemen
van
gesprekken
met
mobiele
telefoon:
Nemop
(www.nemop.nl)
Tapecall
(www.tapecall.net)
89
‐
afspelen
van
opgenomen
gesprekken
op
de
pc:
Express
Scribe
(www.nch.com.au/scribe)
90
5.
Voorbeeld
van
email
met
verzoek
om
informatie:
Geachte
[naam],
Naar
aanleiding
van
ons
telefoongesprek
op
[datum],
stuur
ik
u
hierbij
een
toelichting
op
mijn
verzoek.
Ik
ben
journalist
van
[naam
medium]
en
bezig
met
de
research
voor
een
uitvoerig
artikel
/
een
uitvoerige
uitzending
over
[onderwerp].
In
verband
hiermee
heb
ik
u
benaderd.
Omdat
u
[reden
om
deze
persoon
te
benaderen],
hoop
ik
dat
u
mij
antwoord
kunt
geven
op
deze
concrete
vragen:
1.
2.
3.
Wilt
u
bij
alle
antwoorden
alstublieft
aangeven
uit
welke
documenten
(b.v.
boeken,
studies
of
websites)
de
gegevens
afkomstig
zijn?
Dat
helpt
mij
om
me
verder
te
verdiepen
in
het
onderwerp.
Ik
begrijp
dat
het
misschien
enige
tijd
kost
om
deze
vragen
te
beantwoorden.
Wilt
u
alstublieft
vandaag
of
morgen
per
e‐mail
laten
weten
wanneer
u
denkt
de
antwoorden
te
kunnen
geven?
Dit
in
verband
met
mijn
planning.
De
deadline
voor
mijn
artikel
/
uitzending
is
[datum,
tijd].
Met
vriendelijke
dank,
91
6.
Voorbeeld
van
email
met
verzoek
voor
interview:
Geachte
….
Zoals
telefonisch
afgesproken
stuur
ik
hierbij
achtergrondinformatie
bij
mijn
verzoek
om
u
te
mogen
interviewen.
De
opdracht
voor
het
interview
komt
van
[naam
medium].
Deze
zal
het
vraaggesprek
plaatsen
in
[rubriek,
uitgave].
De
onderwerpen
die
wat
mij
betreft
aan
de
orde
zullen
komen,
zijn:
1.
2.
3.
Misschien
kunt
u
mij
tijdens
het
gesprek
passages
tonen
uit
een
dagboek,
verslag,
logboek,
rekeningoverzicht
of
andere
documenten.
Ik
bereid
interviews
graag
goed
voor.
Het
gesprek
krijgt
meer
diepgang
als
het
over
zaken
gaat
die
u
óók
belangrijk
vindt.
Daarom
wil
ik
u
vooraf
het
volgende
vragen:
1. Ik
heb
geen
CV
van
u
kunnen
vinden.
Is
het
mogelijk
vooraf
gegevens
te
ontvangen
over
uw
loopbaan,
nevenfuncties,
leeftijd,
burgerlijke
staat,
partner,
eventueel
kinderen,
geboorteplaats
en
woonplaats?
2. Welke
personen
raadt
u
mij
aan
om
te
benaderen
voor
informatie
over
uw
werk
en
leven?
Welke
vrienden
en/of
collega’s
kennen
u
goed?
3. Welk
onderwerpen
wilt
u
zelf
graag
in
het
interview
aan
de
orde
stellen?
U
kunt
eventueel
de
antwoorden
onder
de
vragen
in
de
e‐mail
typen
en
dan
replyen.
Ik
verzoek
u
om
mij
alvast
per
omgaande,
of
in
elk
geval
vóór
[datum]
te
laten
weten
of
er
vragen
zijn
naar
aanleiding
van
dit
verzoek
en
hoe
lang
de
beantwoording
waarschijnlijk
in
beslag
zal
nemen.
Noot:
voor
een
overzicht
van
door
mij
eerder
gemaakte
interviews
zie:
[link]
Heel
erg
bedankt
voor
de
moeite,
met
vriendelijke
groet,
92
Investigative
interviewing
Interviews
in
het
kader
van
researchprojecten
zijn
meestal
minder
vrijblijvend
dan
interviews
die
bedoeld
zijn
om
het
levensverhaal
van
één
persoon
boven
tafel
te
krijgen.
Een
researcher
benadert
zijn
doel
met
hele
concrete
vragen
en
hij
heeft
er
veel
voor
over
om
antwoord
te
krijgen.
Uitwijdingen
zijn
meestal
niet
aan
hem
besteed.
Emoties
en
meningen
ook
niet.
Hij
is
op
zoek
naar
aantoonbare
feiten.
Dat
vergt
behalve
nieuwsgierigheid
en
doorzettingsvermogen
–
die
voor
élk
interview
vereist
zijn
–
ook
een
hele
strakke
regie
en
een
goedgevulde
‘trucendoos’.
DE
VOORBEREIDING
Wie?
Wie
ga
je
interviewen?
De
vragen
dringen
zich
tijdens
de
research
meestal
eerder
op
dan
de
personen
die
ze
kunnen
beantwoorden.
Ook
dáárin
verschilt
een
researchinterview
van
een
interview
voor
een
persoonlijk
verhaal
(waarbij
immers
van
te
voren
vast
staat
wie
we
gaan
interviewen).
Vraag
je
bij
alle
vragen
af:
1. Wie
kunnen
de
vragen
uit
eerste
hand
(d.w.z.
uit
eigen
ervaring)
beantwoorden?
Het
heeft
geen
zin
iemand
aan
een
machine
in
een
fabriek
te
vragen
naar
de
toekomstplannen
van
de
onderneming.
Zoals
het
ook
vaak
weinig
vruchten
afwerpt
om
de
directie
te
vragen
naar
de
stemming
op
de
werkvloer.
2. Wie
is
de
enige
die
de
vragen
kan
beantwoorden?
Val
drukke
mensen
niet
lastig
met
vragen
die
je
ook
aan
minder
drukke
bronnen
had
kunnen
stellen.
Omgekeerd:
als
iemand
de
enige
is
die
een
vraag
kan
beantwoorden:
zég
dat
dan
ook
tegen
93
die
persoon!
Er
is
geen
beter
argument
waarmee
je
iemand
voor
een
interview
kan
strikken
als:
‘U
bent
de
enige
die
er
verstand
van
heeft.’
Zoek
de
juiste
personen
bij
je
vragen.
Dit
is
vooral
van
belang
omdat
een
geïnterviewde
niet
snel
zelf
aan
de
bel
trekt
als
hij
of
zij
ergens
geen
verstand
van
heeft.
De
meeste
mensen
zijn
ijdel
en
geven
niet
graag
toe
dat
ze
een
vraag
niet
kunnen
beantwoorden.
Liever
verzinnen
ze
iets
wat
volgens
hen
in
de
buurt
komt
van
de
waarheid.
Zul
jij
het
verschil
merken?
Afspraak
maken
Probeer
mensen
te
interviewen
op
rustige
momenten.
Vergewis
je
ervan,
als
je
een
afspraak
met
ze
maakt,
dat
hun
agenda
ná
het
interview
geen
dringende
zaken
dicteert.
Laat
je
niet
vlak
voor
een
belangrijke
vergadering
inroosteren!
Vraag
vooraf
wanneer
iemand
even
rustig
de
tijd
heeft
(meestal
aan
het
einde
van
de
dag,
aan
het
einde
van
de
week).
Of
vraag
wanneer
je
het
beste
terug
kan
bellen.
Bel
met
gevoelige
vragen
niet
op
het
werk,
maar
’s
avonds
thuis.
Overhalen
Als
mensen
terughoudend
zijn
om
een
interview
te
geven,
probeer
het
dan
eens
met
deze
argumenten:
Wilt
u
mij
alstublieft
helpen?
U
bent
de
enige
die
hier
met
autoriteit
iets
over
kan
vertellen.
Ik
heb
al
met
andere
mensen
gesproken,
maar
ik
wil
ook
graag
úw
(kant
van
het)
verhaal
horen
Ik
probeer
een
zo
eerlijk
en
correct
mogelijk
beeld
te
geven
en
u
kunt
daar
bij
helpen.
U
hoeft
alleen
maar
een
paar
dingen
te
verduidelijken.
Het
artikel
wordt
straks
ook
door
uw
eigen
achterban
/
potentiële
klanten
gelezen.
U
mag
de
tekst
lezen
vóór
publicatie.*
*
Wees
duidelijk:
zeg
dat
je
feitelijke
onjuistheden
zonder
meer
zult
corrigeren
én
dat
je
bereid
bent
nog
eens
goed
na
te
denken
over
de
passages
die
de
geïnterviewde
achteraf
als
unfair
bestempelt.
Let
wel:
‘goed
nadenken’
is
niet
hetzelfde
als
‘zonder
meer
corrigeren’!
94
Als
iemand
toch
hardnekkig
blijft
weigeren
om
een
interview
te
geven,
probeer
dan
met
de
volgende
vragen
een
voet
tussen
de
deur
te
krijgen
‐
een
goede
researcher
geeft
immers
nooit
op
;‐)
Bent
u
wél
bereid
om
op
de
uitlatingen
van
anderen
te
reageren?
Als
ik
u
vóór
publicatie
een
concept
van
het
artikel
opstuur,
bent
u
dan
bereid
mij
op
ernstige
vergissingen
te
wijzen?
Is
er
iemand
die
námens
u
met
mij
kan
praten:
een
vertrouweling,
vriend,
familielid,
advocaat…?
Als
dit
óók
niet
helpt,
schakel
dan
de
hulp
in
van
anderen
–
familie,
vrienden,
collega’s,
vertrouwelingen
van
de
interviewkandidaat
–
om
hem
of
haar
over
de
streep
te
trekken.
Interview
of
achtergrondgesprek?
Wees
eerlijk
over
je
intenties.
Zeg
dat
je
met
een
researchverhaal
bezig
bent.
Als
de
geïnterviewde
daarom
vraagt,
zeg
dan
zonder
omwegen
dat
je
hem
of
haar
wilt
gaan
citeren
‐
ook
al
ben
je
dat
misschien
helemaal
niet
van
plan.
Houdt
de
mogelijkheid
altijd
voor
jezelf
open!
Je
weet
nooit
wat
iemand
allemaal
gaat
zeggen!
Ga
niet
in
op
verzoeken
om
off
the
record
te
praten,
tenzij
het
echt
niet
anders
kan.
Vragen
opsturen
Interviewkandidaten
vragen
soms
vooraf
inzage
in
de
vragen.
Een
verstandige
policy
is
deze:
1. 2.
3.
Stuur
een
paar
doorsnee
vragen
(wie,
wat,
waar,
hoe
etc.)
die
de
geïnterviewde
zelf
óók
had
kunnen
bedenken.
Stuur
ook
alle
vragen
waarvan
je
wilt
dat
de
geïnterviewde
zich
er
goed
op
voorbereid.
Als
je
hele
concrete
cijfers
wilt,
bijvoorbeeld,
of
(passages
uit)
documenten
wilt
zien,
maak
dat
dan
van
te
voren
kenbaar
met
het
verzoek
de
gegevens
tijdens
het
interview
paraat
te
hebben.
Dat
geldt
ook
voor
documenten
die
het
geheugen
van
de
geïnterviewde
kunnen
opfrissen:
een
dagboek,
verslag,
logboek,
rekeningoverzicht…
Stuur
vooraf
nooit
vragen
waarvan
je
wilt
dat
de
geïnterviewde
er
spontaan
op
reageert.
Dit
geldt
bijvoorbeeld
voor
gevoelige
vragen.
Vragen
bedenken
Vragen
bedenken
doe
je
thuis.
Tijdens
het
interview
heb
je
alle
energie
nodig
om
te
luisteren.
En
slechte
voorbereiding
en
slecht
95
luisteren
zijn
de
grootste
vijanden
van
een
goed
interview.
Bereid
je
vragen
thuis
goed
voor,
zodat
je
je
tijdens
het
gesprek
helemaal
kunt
concentreren
op
de
antwoorden
en
de
lichaamstaal
van
de
geïnterviewde.
De
enige
domme
vraag,
is
een
vraag
die
je
vergeten
bent
te
stellen!
Hamvraag
Breng
prioriteiten
aan
in
je
vragen.
Welke
vraag
moet
in
elk
geval
worden
beantwoord?
(Bijvoorbeeld
omdat
de
geïnterviewde
een
van
de
weinigen
is
die
het
antwoord
weet.)
En
welke
vraag
daarná?
Beperk
je
tot
drie
tot
vijf
écht
belangrijke
vragen.
Leer
ze
uit
het
hoofd.
En
schrijf
ze
duidelijk
leesbaar
voor
jezelf
op
een
A‐ viertje
dat
je
meeneemt
naar
het
interview.
Zorg
dat
alle
drie
of
alle
vijf
de
vragen
straks
aan
bod
komen
–
wat
er
ook
gebeurt!
Standaardvragen
Sommige
vragen
zijn
in
vrijwel
elke
situatie,
voor
elk
onderwerp
bruikbaar.
Zie
de
bijlage
‘Vragen’.
In
wezen
zijn
het
varianten
op
de
5
W’s
en
1
H
(wie,
wat,
waar,
wanneer,
hoe
en
waarom?).
Alleen
zijn
ze
zó
gesteld
dat
ze
preciezere
antwoorden
uitlokken.
Lastige
vragen
Hele
persoonlijke
vragen
en
vragen
naar
ernstige
misstanden
worden
het
beste
(van
te
voren)
verpakt
in
een
onschuldig
papiertje.
Vragenfuik:
De
vragenfuik
is
bedoeld
om
doormiddel
van
inleidende
vragen
de
geïnterviewde
‘rijp’
te
maken
voor
de
vraag
waar
het
uiteindelijk
allemaal
om
draait.
Je
werkt
via
een
aantal
inleidende
vragen
naar
de
ultieme
vraag
toe.
Er
zijn
twee
mogelijkheden:
1.
Fuik
De
opeenvolgende
vragen
worden
steeds
geslotener.
De
fuik
begint
met
algemene,
open
vragen
en
eindigt
met
gesloten
vragen.
Bijvoorbeeld:
1.
Welke
vormen
van
belastingontduiking
kent
u
allemaal?
(open)
96
2. 3. 4.
Wat
zijn
het
voor
mensen,
denkt
u,
die
de
belasting
ontduiken?
(open)
Kent
u
mensen
die
de
belasting
ontduiken?
(gesloten)
Heeft
u
zelf
wel
eens
belasting
ontdoken?
(ultieme
vraag)
Deze
vorm
leent
zich
voor
gevallen
waar
je
bevestiging
zoekt
voor
een
misstand.
2.
Omgekeerde
fuik
De
opeenvolgende
vragen
worden
steeds
opener.
De
omgekeerde
fuik
begint
met
korte
kennisvragen
en
eindigt
met
een
open
meningvraag.
Bijvoorbeeld:
1. 2. 3. 4.
Is
dit
de
eerste
keer
dat
u
een
reader
leest?
(gesloten)
Hoeveel
readers
heeft
u
gelezen
in
uw
leven?
(open)
Wat
zijn
de
kenmerken
van
een
goede
reader,
volgens
u?
(open)
Is
de
reader
die
u
thans
leest
een
goede
reader?
(ultieme
vraag)
Deze
vorm
is
nuttig
om
een
eerlijke
mening
te
ontlokken.
De
geïnterviewde
kan
door
de
inleidende
vragen
alvast
aan
het
onderwerp
wennen
en
er
over
nadenken,
waardoor
het
aan
het
einde
makkelijker
voor
hem
of
haar
is
om
een
mening
te
formuleren.
Andere
technieken:
Probeer
deze
technieken
eens
om
lastige
vragen
te
stellen:
Socratische
methode:
‘Stel
dat…
Wat
zou
u
dan
doen?’
Grenzen
opzoeken:
‘Wat
vind
u
nog
acceptabel:
twee
doden,
tien,
honderd…?’
Multiple
choice:
‘Wat
is
er
aan
de
hand:
a)…
of
b)…?’
Niet
alleen
kennis
Het
accent
in
researchinterviews
ligt
op
de
kennis
en
ervaring
van
de
geïnterviewde.
Maak
er
echter
een
gewoonte
van
om
in
elk
interview
ook
(desnoods
kort
en
helemaal
aan
het
eind)
te
informeren
naar
de
mening,
het
gevoel
en
het
gedrag
van
de
geïnterviewde
met
betrekking
tot
het
onderwerp:
1.
Wat
vindt
u
er
nou
van
dat…?
97
2. 3.
Hoe
heeft
u
…
persoonlijk
ervaren?
Welke
actie
heeft
u
naar
aanleiding
van
…
ondernomen?
Wat
bent
u
van
plan
te
gaan
doen?
Hier
kunnen
heel
aardige
feiten
en
story‐elementen
uit
naar
boven
komen
die
bruikbaar
zijn
voor
het
verhaal.
Kijk‐eens‐hoe‐goed‐ik‐geïnformeerd‐ben‐vragen
Bedenk
of
het
handig
is
in
sommige
vragen
te
laten
doorklinken
dat
je
al
wat
kennis
van
zaken
hebt.
Dit
kun
je
doen
om
de
geïnterviewde
gerust
te
stellen.
Of
juist
om
hem
of
haar
onder
druk
te
zetten.
Als
regel
geldt
dat
je
je
als
interviewer
beter
dommer
kan
voordoen
dan
je
in
werkelijkheid
bent
(om
uitvoerige
en
duidelijke
antwoorden
te
ontlokken),
maar
er
zijn
dus
uitzonderingen
denkbaar.
Het
kan
ook
nuttig
zijn
sommige
vragen
te
voorzien
van
enige
context.
‘Afgelopen
week
zijn
er
drie
gewapende
overvallen
geweest
in
deze
wijk.
In
één
geval
is
het
slachtoffer
zwaar
gewond.
Merkt
u
iets
van
onrust
onder
de
bewoners?’
Op
deze
manier
dwing
je
de
geïnterviewde
om
te
focussen
in
de
richting
die
jij
wilt.
Bovendien
wordt
het
voor
hem
of
haar
moeilijker
om
de
vraag
te
ontwijken,
omdat
ze
lijkt
voort
te
komen
uit
een
hele
reële
actualiteit.
Vooroordelen
Check
je
vragen
vooraf
op
vooringenomenheid.
Suggestieve
vragen
als:
‘Jullie
gaan
zeker
alleen
naar
het
voetballen
om
na
afloop
lekker
te
kunnen
matten?’
werken
averechts!
Vóór
alles
moet
je
zien
te
bereiken
tijdens
het
interview
dat
de
geïnterviewde
je
gaat
vertrouwen.
Afkeer
of
wantrouwen
kan
afstralen
van
je
houding
(waarover
straks
meer)
en
van
je
woorden.
De
snelste
manier
om
jezelf
te
verraden,
is
door
vooringenomen
vragen
te
stellen.
Wees
daar
alert
op
in
de
voorbereiding!
Oefenen
Oefen
de
vragen
desnoods
van
te
voren
met
een
collega.
Kijk
waar
de
fuiken
je
brengen.
Zijn
alle
vragen
natuurlijk
en
oprecht?
Klinkt
er
nog
ergens
een
vooroordeel
door?
98
Oefen
ook
in
het
rustig
en
vanzelfsprekend
formuleren
van
gevoelige
vragen!
Zorg
dat
je
straks
niet
met
trillende
stem
of
een
droge
mond
praat.
Tot
slot
is
het
goed
een
zekere
autoriteit
te
laten
doorklinken
in
je
stem:
Ik
weet
wat
ik
doe!
Als
jij
geen
antwoord
wilt
geven,
dan
is
dat
omdat
jíj
blijkbaar
de
regels
niet
begrijpt.
Natuurlijk
kun
je
me
antwoord
geven.
Ik
heb
het
recht
om
te
weten!
Het
gaat
immers
om
belangrijke
zaken
met
grote
maatschappelijke
consequenties!
Documenten
Net
als
dat
je
van
te
voren
nadenkt
over
de
vragen
die
je
wilt
stellen,
moet
je
ook
vooraf
nadenken
over
de
documenten
die
je
wilt
vragen
van
de
geïnterviewde.
Andersom
heb
je
misschien
al
documenten
in
je
bezit
die
nuttig
zijn
om
mee
te
nemen
naar
het
interview,
omdat
ze
de
geïnterviewde
kunnen
helpen
zijn
herinnering
op
te
frissen.
Zelfvertrouwen
De
laatste
tip,
voordat
je
je
jas
aantrekt
om
naar
het
interview
te
gaan,
luidt:
kijk
in
de
spiegel
en
zeg
tegen
jezelf:
‘Natúúrlijk
gaat
de
persoon
al
mijn
vragen
beantwoorden!’
Straal
zelfvertrouwen
uit.
Er
is
geen
enkele
reden
om
aan
je
aanpak
en/of
vragen
te
twijfelen
zolang
je
aan
deze
voorwaarden
voldoet:
1. 2. 3.
Je
hebt
je
goed
voorbereid:
je
weet
wie
je
tegenover
je
krijgt
Je
stelt
je
vragen
(álle
vragen)
kalm
en
vriendelijk
Je
laat
de
geïnterviewde
onder
alle
omstandigheden
in
zijn
waarde
*
*
Veel
erger
dan
een
vervelende
vraag
vinden
mensen
een
vervelende
houding.
Ga
maar
na
voor
jezelf:
tegenover
een
begrijpende
toehoorder
ben
je
waarschijnlijk
eerder
bereid
je
hart
te
luchten
dan
tegenover
iemand
die
je
van
een
afstandje
(of
nóg
erger:
vanuit
de
hoogte)
benadert.
Benader
de
geïnterviewde
altijd
met
een
houding
van:
ik
probeer
u
niet
te
veroordelen,
maar
te
begrijpen.
Neem
je
voor
om
antwoorden
te
krijgen
op
alle
belangrijke
vragen.
De
volgende
keer
dat
je
weer
in
de
spiegel
kijkt,
moet
je
jezelf
tevreden
een
knipoog
kunnen
geven.
Believe
and
you
will
receive.
99
TIJDENS
HET
GESPREK
Opnemen
of
niet?
Het
is
voor
research
raadzaam
álle
gesprekken
op
te
nemen:
ook
de
telefonische
interviews
van
tien
minuten.
Gebruik
je
een
digitale
(voice‐)
recorder
of
een
MP3‐speler,
dan
kun
je
de
interviews
als
bestanden
op
je
computer
bewaren.
Rechtstreeks
opnemen
van
de
telefoon
op
de
PC
kan
ook.
Software
(gratis!)
hiervoor:
Express
Scribe
(www.nch.com.au/scribe)
voor
het
uitwerken
van
opnamen
Skype
(www.skype.com)
voor
bellen
via
de
PC
Hotrecorder
(www.hotrecorder.com)
of
Skype
recorder
(www.skyperec.com)
voor
het
opnemen
van
Skypegesprekken
rechtstreeks
op
de
PC
Ook
opnemen
van
mobiele
telefoons
is
tegenwoordig
zonder
problemen
mogelijk.
In
Nederland
heeft
bijvoorbeeld
Retell
een
groot
assortiment
opnamesoftware
en
recorders
(www.retell.nl).
Heb
je
geen
apparatuur
maar
wil
je
wel
af
en
toe
een
belangrijk
telefoongesprek
opnemen,
maak
dan
gebruik
van
bijvoorbeeld
Tapecall
(www.tapecall.net),
een
telefoondienst
die
jouw
gesprekken
voor
je
opneemt
en
even
later
als
digitaal
bestand
aan
je
toe
mailt
(50
cent/minuut).
Iedere
journalist
kent
de
verontrustende
ervaring
dat
hij
achteraf
op
een
opname
dingen
hoorde
die
hem
tijdens
het
gesprek
helemaal
niet
waren
opgevallen.
Kennelijk
ontgaan
ons
af
en
toe
zaken,
al
proberen
we
nóg
zo
goed
te
luisteren.
Dit
pleit
voor
opnemen.
Een
tweede
reden
om
op
te
nemen:
het
voorkomt
onenigheid
over
de
citaten.
Een
opname
is
een
‘bewijsstuk’.
Derde
reden:
misschien
zijn
er
dingen
gezegd
die
je
niet
direct
kan
gebruiken,
maar
die
voor
een
vervolgverhaal
interessant
kunnen
zijn.
Het
is
dan
prettig
om
het
interview
later
nog
eens
te
kunnen
herbeleven.
Nadeel:
een
interviewopname
uitwerken
kost
veel
tijd.
Globaal
kun
je
uitgaan
van
de
3x3
–regel:
het
uittikken
van
en
opname
100
kost
drie
keer
zoveel
tijd
als
de
opname
zelf.
En
we
eindigen
met
drie
keer
zoveel
tekst
als
we
uiteindelijk
kunnen
gebruiken.
Maak
geen
onnodige
show
van
het
opnemen
als
je
tegenover
een
geïnterviewde
zit.
Leg
het
apparaat
op
tafel
met
een
air
alsof
het
de
normaalste
zaak
van
de
wereld
is.
Leg
desgevraagd
uit
dat
de
recorder
een
‘onmisbaar
instrument’
is
van
‘iedere
journalist’.
Dankzij
het
apparaat
ben
je
in
staat
de
mensen
correct
te
citeren
en
ingewikkelde
passages
terug
te
luisteren.
Toch
is
een
recorder
niet
alles!
Meeschrijven
blijft
aanbevolen.
Voor
het
geval
dat
de
recorder
hapert
(zorg
dat
je
straks
niet
met
lege
handen
zit!)
en
omdat
je
tijdens
het
aantekeningen
maken
beter
luistert.
Houding
Hoe
ga
je
zitten?
Probeer,
als
de
opstelling
van
meubels
het
mogelijk
maakt,
niet
recht
tegenover
de
geïnterviewde
te
gaan
zitten,
maar
in
een
hoek
van
90
graden.
Daarmee
geef
je
de
geïnterviewde
letterlijk
de
ruimte
om
‘weg
te
kijken’:
naar
buiten
of
naar
een
voorwerp
in
de
ruimte.
Behalve
dat
dit
als
prettig
wordt
ervaren
door
de
geïnterviewde
(iemand
steeds
moeten
aankijken
is
vervelend,
vooral
op
momenten
dat
er
over
pijnlijke
dingen
wordt
gesproken),
maar
het
stimuleert
ook
de
gedachtestroom
en
de
herinnering.
Ga
zelf
licht
voorovergebogen
zitten:
hiermee
druk
je
interesse
uit.
Je
komt
de
ander
letterlijk
een
stukje
tegemoet.
Lichaamstaal
Dit
is
gevaarlijk
terrein!
Het
is
zéker
waar
dat
gebaren
emoties
kunnen
uitdrukken.
Maar
welk
gebaar
hoort
bij
welke
emotie?
Er
zijn
boeken
vol
over
geschreven
(zie
bijvoorbeeld
de
site
www.lichaamstaal.com),
maar
in
de
praktijk
is
het
meestal
knap
lastig
om
iemands
houding
en
gebaren
juist
te
interpreteren.
Moeten
we
er
daarom
maar
helemaal
aan
voorbij
gaan?
Nee.
Telkens
als
iemand
een
andere
houding
aanneemt
tijdens
het
interview
verandert
er
iets
–
hoe
subtiel
ook.
Als
we
willen
weten
wat
er
op
dat
moment
in
de
geïnterviewde
omgaat,
zit
er
maar
één
ding
op:
101
Vraag
er
naar!
Maak
lichaamstaal
bespreekbaar.
(Dit
heet
metacommunicatie:
communicatie
over
de
communicatie.)
Vráág
bijvoorbeeld
waarom
de
ander
bloost.
Verzeker
jezelf
ervan
dat
dit
te
maken
heeft
met
schaamte
en
niet
met
een
kapotte
airconditioner.
Vraag
ook:
Ik
heb
de
indruk
dat
u
sceptisch
bent
over
wat
u
vertelt,
is
dat
zo?
Of:
Maakt
deze
vraag
u
soms
nerveus?
(als
de
ander
heel
druk
aan
het
tafellaken
begint
te
friemelen).
Pas
op:
de
geïnterviewde
let
ook
op
jouw
houding!
Wat
straal
je
zelf
uit?
Wat
doe
je
met
je
wenkbrauwen?
En
met
je
handen?
Hoe
zit
je
erbij?
‘Observeer’
tijdens
het
interview
regelmatig
ook
jezelf.
Fases
Een
interview
kent
vijf
fases:
Fase
1:
Inleiding
Fase
2:
Feiten
verzamelen
Fase
3:
Doorvragen
Fase
4.
Confronteren
Fase
5.
Afronden
102
Fase
1:
Inleiding
Vanaf
dat
je
binnenkomt
bij
de
geïnterviewde
probeer
je
een
band
te
smeden.
Begin
niet
meteen
over
het
interview
maar
over
een
onderwerp
dat
je
met
de
geïnterviewde
gemeen
hebt:
bijvoorbeeld
de
smaak
wat
betreft
meubels,
of
het
prachtige
schilderij
aan
de
muur.
Of
een
hobby
of
interesse
die
je
met
de
geïnterviewde
deelt.
Of
een
gemeenschappelijke
kennis.
Het
signaal
dat
je
wilt
afgeven
is:
van
mij
heeft
u
niks
te
vrezen,
ik
heb
zelfs
veel
met
u
gemeen!
Sla
dan
een
brug
naar
het
interview:
leg
uit
wat
je
doel
is,
wat
je
graag
wilt
weten
en
in
welke
context.
Fase
2:
Feiten
verzamelen
Stel
in
het
begin
eenvoudige
kennisvragen.
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Stel
open
vragen,
die
de
geïnterviewde
aanzetten
om
te
vertellen.
In
deze
beginfase
wil
je
zoveel
mogelijk
informatie
losweken.
Tegelijk
bereik
je
hiermee
dat
de
geïnterviewde
zich
op
zijn
gemak
gaat
voelen:
hij
weet
de
antwoorden,
de
vragen
gaan
niet
over
hemzelf
(ze
zijn
niet
‘bedreigend’)
en
hij
krijgt
volop
de
kans
om
zijn
verhaal
te
doen.
In
deze
fase
stel
je
de
feitelijke
vragen,
de
vragen
uit
de
standaardvragenlijst
(zie
hiervoor).
Het
belangrijkste
om
op
te
letten
in
deze
fase,
is
of
je
alle
antwoorden
begrijpt.
Begrijp
je
wat
hij
of
zij
bedoelt?
Er
zijn
een
aantal
‘trucs’
om
mensen
‘begrijpelijker’
te
laten
praten:
Herhaal
het
antwoord
in
eenvoudiger
woorden
en
vraag
of
je
het
zo
óók
correct
zegt
Vraag:
‘Kunt
u
dat
nog
eens
herhalen,
maar
dan
korter?’
Vraag
de
geïnterviewde
een
vergelijking
te
maken
met
iets
alledaags
(analogie).
‘Waar
is
het
mee
te
vergelijken?’
Vraag
de
geïnterviewde
ingewikkelde
processen
of
gebeurtenissen
stap
voor
stap
en
in
chronologische
volgorde
te
vertellen.
‘Wat
gebeurt
er
eerst?
En
wat
vervolgens?’
Je
kunt
deze
fase
ook
gebruiken
om
te
controleren
of
iemand
wel
verstand
van
zaken
heeft
en/of
eerlijk
is,
door
feitelijke
vragen
te
stellen
waarop
je
zelf
het
antwoord
al
weet.
103
104
Fase
3:
Doorvragen
Doorvragen
betekent:
vragen
naar
details.
Details
die
je
later
nodig
hebt
om
een
indringend
verhaal
te
kunnen
schrijven.
In
deze
fase
verzamel
je
‘beeldmateriaal’,
beschrijvingen.
Dit
is
reporting
for
story.
Zie
je
het
vóór
je
wat
de
geïnterviewde
vertelt?
Zo
niet,
vraag
dan:
Hoe
ging
dat
precies?
Hoe
moet
ik
me
dat
voorstellen?
Neem
mij
mee,
stap
voor
stap…
Geef
eens
een
voorbeeld…
Waarom
deed
je
dat
precies?
Leg
eens
uit…
Vertel
eens…
Beschrijf
eens
wat
je
ziet,
hoort,
voelt,
ruikt,
proeft
op
het
moment
dat…
Het
is
de
fase
van
de
hoe‐
en
waarom‐vragen.
Het
tempo
ligt
lager
dan
in
de
eerste
fase
(feiten
verzamelen),
wat
ook
maar
goed
is,
want
de
vragen
zijn
moeilijker.
Als
je
doorvraagt
is
het
nuttig
om
het
tempo
te
verlagen:
stel
je
vragen
langzamer
en
laat
bewust
langere
stiltes
vallen.
Nodig
de
geïnterviewde
uit
om
rustig
na
te
denken
over
de
details.
Er
is
geen
haast!
Schakel
ook
over
op
de
onvoltooid
tegenwoordige
tijd
als
je
vragen
stelt.
Vraag
niet:
‘Wat
gebeurde
er
toen
je
binnenkwam?’
maar:
‘Je
komt
binnen,
en
wat
gebeurt
er
vervolgens?’
Dit
helpt
de
herinnering
van
de
geïnterviewde
te
verlevendigen.
Laat
de
geïnterviewde
de
stiltes
vullen.
Geef
hem
of
haar
de
kans
om
te
vertellen.
Onderbreek
niet
te
gauw
met
nieuwe
vragen.
Vraag
de
geïnterviewde
om
feiten
na
te
kijken
in
een
dagboek,
logboek,
verslag,
kasboek
etc.
Fase
4:
Confronteren
Aan
het
einde
van
een
interview,
als
een
deel
van
de
buit
al
binnen
is
en
er
al
een
stevige
band
is
met
de
geïnterviewde,
wordt
het
tijd
voor
de
onvermijdelijke
afrekening:
Klopt
het
wel
allemaal
wat
je
zojuist
hebt
gehoord?
Geloof
je
het
allemaal?
105
Draaide
de
geïnterviewde
niet
om
hete
brei
heen?
Het
is
tijd
om
de
geïnterviewde
te
confronteren.
Allereerst
confronteer
je
de
geïnterviewde
met
de
lastige
(gevoelige)
vragen
die
je
thuis
hebt
voorbereid.
Gebruik
de
vragenfuiken
en
de
andere
technieken
om
lastige
vragen
te
stellen
(zie
onder
Voorbereiding).
Op
de
tweede
plaats
moet
je
de
geïnterviewde
misschien
confronteren
met
tegenstrijdigheden
die
tijdens
het
interview
zijn
opgedoken.
Bijvoorbeeld
zijn
eigen,
tegenstrijdige
uitspraken,
mogelijke
leugens,
zijn
daden
in
het
verleden,
uitspraken
van
anderen,
de
consequenties
van
zijn
handelen
of
de
gevolgen
van
zijn
mening.
Vraag:
Ja
maar,
zojuist
zei
u
nog…
Waarom
reageert
u
zo?
Of:
Waarom
vertelt
u
niet
de
hele
waarheid?
Als
dat
zo
is
wat
u
zegt,
dan
zou
dat
betekenen…
Andere
bronnen
vertellen
mij
een
ander
verhaal,
namelijk…
Kunt
u
zich
voorstellen
dat
er
mensen
zijn
die
zeggen…?
De
confrontatiefase
vergt
stuurmanskunst.
Probeer
de
vriendelijke
sfeer
die
is
geschapen
in
tact
te
laten.
Stel
je
vragen
op
dezelfde
vriendelijke
en
vanzelfsprekende
toon
als
toen
je
om
onschuldige
feiten
vroeg.
Leidt
lastige
vragen
nooit
in
met
excuses:
dat
is
nergens
voor
nodig
(je
doet
gewoon
goed
je
werk!)
en
het
zou
de
geïnterviewde
tijd
geven
om
over
zijn
reactie
na
te
denken.
Beschríjf
onregelmatige
handelingen
in
plaats
van
ze
te
categoriseren.
Vraag:
‘Heeft
u
geld
uit
de
kas
genomen?’
in
plaats
van:
‘Heeft
u
geld
gestolen?’
Vertel
desnoods
dat
het
niet
je
bedoeling
is
de
geïnterviewde
in
het
beklaagdenbankje
te
zetten,
maar
juist
om
gevoelige
en
tegenstrijdige
zaken
op
te
helderen
zodat
de
lezer
niet
op
het
verkeerde
been
wordt
gezet.
Ondanks
alle
lastigheden:
ga
de
confrontatie
niet
uit
de
weg!
Ze
is
soms
hard
nodig
om
tegenstrijdigheden
op
te
helderen
en
ze
verleent
spanning
aan
je
uiteindelijke
verhaal.
Fase
5:
Afronden
106
Doe
aan
het
einde
van
het
gesprek
vijf
dingen,
alle
vijf
even
belangrijk
dus
vergeet
ze
niet:
1.
Loop
samen
met
de
geïnterviewde
snel
even
door
je
aantekeningen,
onder
het
mom
van:
‘Even
kijken
of
ik
alles
goed
begrepen
heb…’
Als
je
tijdens
het
gesprek
in
de
kantlijn
bijvoorbeeld
vraagtekens
hebt
gezet
bij
passages
die
je
verder
toegelicht
wilt
zien,
dan
is
dít
het
moment
om
die
vraagtekens
op
te
helderen.
2.
Informeer
naar
zijn
of
haar
CV:
Waar
heeft
u
hiervóór
allemaal
gewerkt
(loopbaan)?
Welke
functies
bekleedt
u
en
heeft
u
bekleed?
Waar
woont
u?
Leeftijd?
Burgerlijke
staat?
Privé
telefoonnummer,
mobiel
nummer?
3.
Vraag
op
dezelfde,
vanzelfsprekende
toon
ook
naar
de
‘zwarte
bladzijden’
in
het
CV
van
de
geïnterviewde:
Heeft
hij
in
de
gevangenis
gezeten?
Is
hij
behandeld
voor
gezondheidsproblemen?
Heeft
hij
moeten
afkicken
van
drugs?
Is
hij
ergens
met
ruzie
ontslagen?
Stel
deze
vragen
alsof
het
routinevragen
zijn.
Alsof
je
een
intakegesprek
voert.
Kijk
nauwelijks
op
van
je
schrijfblok
en
als
de
ander
zich
ongemakkelijk
voelt,
zeg
dan
dat
dit
vragen
zijn
die
je
móet
stellen.
Hoe
moet
je
anders
de
hiaten
in
zijn
CV
verklaren?
4.
Vraag
naar
relaties,
bronnen
en
documenten:
Wie
of
wat
zijn
uw
bronnen?
Met
welke
mensen
heeft
u
contact
(gehad)?
Welke
andere
personen
beveelt
u
aan
om
eens
mee
te
praten?
Aan
welke
documenten
heeft
u
meegewerkt?
Welke
publicaties
heeft
u
over
het
onderwerp
gelezen?
Welke
boeken,
artikelen,
websites,
bijeenkomsten
of
documenten
beveelt
u
aan?
5.
Informeer
tot
slot
of
je
iets
niet
hebt
gevraagd
wat
wél
belangrijk
is.
Iets
dat
de
geïnterviewde
graag
had
willen
vertellen.
Dring
aan:
vraag
ook
of
de
geïnterviewde
de
indruk
heeft
dat
sommige
zaken
in
het
interview
niet
goed
uit
de
verf
zijn
gekomen.
Biedt,
kortom,
de
mogelijkheid
voor
geïnterviewde
om
zich
te
‘beklagen’.
Daarmee
bouw
je
krediet
op
én
het
wordt
voor
de
geïnterviewde
lastiger
achteraf
nog
kritiek
te
uiten
–
die
kans
heeft
hij
immers
gehad…
Luisteren
Tijdens
de
vijf
fases
is
het
belangrijkste
dat
je
doet:
luisteren.
Let
allereerst
goed
op
signaalwoorden:
dit
zijn
woorden
die
een
sterke
emotie
of
mening
verraden.
In
het
antwoord:
‘Ik
ben
het
liefste
bij
mijn
jongste
zusje
omdat
het
een
heerlijk
mens
is!’
zijn
de
woorden
‘liefste’
en
‘heerlijk’
twee
signaalwoorden.
Er
gaan
107
werelden
achter
schuil:
het
woord
‘liefste’
kan
er
op
duiden
dat
er
met
de
andere
broers
en
zussen
een
slechte
relatie
is.
Het
woord
‘heerlijk’
vraagt
om
een
nadere
toelichting:
wat
bedoelt
de
geïnterviewde
precies
met
‘heerlijk’?
Het
antwoord
zet
ons
waarschijnlijk
op
het
spoor
van
een
ideaal
mensbeeld
van
de
geïnterviewde.
Kortom:
zoals
hij
of
zij
zélf
graag
had
willen
zijn.
Denk
op
de
tweede
plaats
bij
elk
antwoord
dat
je
krijgt
aan
de
volgende
‘mantra’:
Begrijp
ik
het?
Zie
ik
het
vóór
me?
Geloof
ik
het?
Deze
‘mantra’
helpt
om
voor
jezelf
vast
te
stellen
of
je
moet
doorvragen
of
confronteren.
Problemen
oplossen
Wat
doe
je
als
de
geïnterviewde
steeds
terughoudender
gaat
antwoorden?
Of
begint
te
liegen?
Het
is
raadzaam
een
aantal
technieken
achter
de
hand
te
houden
voor
het
geval
dat
een
gesprek
dreigt
te
ontaarden…
Terughoudend
Vraag
de
geïnterviewde
waarom
hij
of
zij
moeite
heeft
om
de
vraag
te
beantwoorden
(metacommunicatie!).
Ligt
het
antwoord
soms
gevoelig?
Weet
hij
of
zij
het
antwoord
niet
(helemaal)?
Is
de
geïnterviewde
bang
voor
de
consequenties?
Stel
de
vraag
opnieuw,
maar
nu
aan
het
einde
van
een
fuik
(zie
eerder
in
dit
hoofdstuk).
Stel
de
vraag
eerst
heel
open,
in
algemene
termen
(Welke
vormen
van
belastingontduiking
bestaan
er
allemaal?),
of
juist
heel
specifiek,
gesloten
(Heeft
u
vaak
readers
gelezen?)
Laat
iemand
over
zichzelf
vertellen
door
de
ogen
van
een
ander:
Wat
vinden
uw
vrienden
van
uw
stap?
Wat
zeggen
uw
kinderen
als
ze
hun
moeder
zo
bezig
zien?
Welke
beschuldiging
wordt
er
door
…
aan
uw
adres
geuit?
Abstract
Herhaal
het
antwoord
in
eenvoudiger
woorden
en
vraag
of
je
het
zo
óók
correct
zegt
108
Vraag
de
geïnterviewde
een
vergelijking
te
maken
met
iets
alledaags
(analogie).
‘Waar
is
het
mee
te
vergelijken?’
Vraag
de
geïnterviewde
ingewikkelde
processen
of
gebeurtenissen
stap
voor
stap
en
in
chronologische
volgorde
te
vertellen.
‘Wat
gebeurt
er
eerst?
En
wat
vervolgens?’
Druk
de
geïnterviewde
een
relevant
voorwerp
(een
instrument,
een
product,
een
landkaart,
een
foto…)
in
handen
en
laat
hem
of
haar
dáár
over
vertellen.
Weigeren
Als
iemand
weigert
te
antwoorden,
probeer
dan
met
de
volgende
argumenten
te
overtuigen:
U
bent
de
enige
die
hier
met
autoriteit
iets
over
kan
vertellen.
Ik
heb
al
met
andere
mensen
gesproken,
maar
ik
wil
ook
graag
úw
(kant
van
het)
verhaal
horen
Ik
probeer
een
zo
eerlijk
en
correct
mogelijk
beeld
te
geven
en
u
kunt
daar
bij
helpen.
Als
u
niet
meewerkt,
komt
er
tóch
een
verhaal.
Het
verhaal
bevat
dan
alleen
niet
uw
lezing
van
de
feiten.
‘Geen
commentaar’
staat
een
beetje
sullig
in
de
krant.
Laten
we
samen
een
manier
zoeken
om
dit
te
omzeilen.
Als
iemand
aan
de
telefoon
dreigt
de
verbinding
te
verbreken,
begin
dan
snel
te
vertellen
wat
je
al
allemaal
weet
en
met
wie
je
allemaal
hebt
gesproken.
Prikkel
de
nieuwsgierigheid!
Bereid
dit
van
te
voren
voor
als
je
denkt
dat
het
zou
kunnen
gebeuren.
Liegen
Als
je
bang
bent
dat
iemand
zal
liegen
over
gevoelige
zaken,
neem
dan
documenten
of
citaten
van
anderen
mee
die
de
waarheid
onthullen.
Confronteer
de
geïnterviewde
hiermee:
vriendelijk,
doch
vasthoudend.
Maar
wat
doe
je
als
je
niet
zéker
weet
of
de
geïnterviewde
liegt
en
je
ook
geen
bewijsmateriaal
(in
de
vorm
van
documenten)
bij
de
hand
hebt?
Laat
niet
merken
dat
je
vermoed
dat
de
geïnterviewde
liegt;
vermijdt
een
pijnlijke
ontmaskering.
Een
interview
is
geen
wedstrijd
die
je
moet
winnen!
Vraag
wel
zoveel
mogelijk
controleerbare
details
die
met
de
leugen
verband
houden:
Wie
waren
er
allemaal
bij?
Hoe
zag
de
omgeving
er
uit?
Hoe
laat
was
dat
precies?
Wat
voor
een
weer
was
het
op
dat
moment?
Welk
autotype
was
dat
precies?
Controleer
uitspraken
van
de
geïnterviewde
later,
als
je
weer
thuis
bent,
door
de
details
te
checken.
Blijken
die
niet
te
kloppen
dan
ben
je
109
mogelijk
een
leugen
op
het
spoor.
Je
kunt
er
dan
voor
kiezen
de
‘leugenaar’
later
in
je
research,
als
je
zeker
weet
dat
je
hem
of
haar
niet
meer
nodig
hebt
voor
feiten,
te
confronteren.
110
Irritatie,
woede
Blijf
zelf
altijd
kalm.
Vat
de
aanval
niet
persoonlijk
op.
Je
doet
gewoon
je
werk,
en
vermits
je
iemand
moedwillig
hebt
beledigd,
is
er
geen
reden
om
in
actie
te
komen.
Laat
de
ander
gerust
uit
zijn
vel
springen.
De
geïnterviewde
zal
op
jouw
kalmte
reageren
door
zelf
ook
weer
kalm
te
worden.
Maar
nu
is
er
één
verschil:
hij
of
zij
heeft
zich
zojuist
belachelijk
gemaakt
en
zal
er
alles
aan
doen
om
zijn
of
haar
imago
te
herstellen.
Geef
daar
de
ruimte
voor.
Wees
niet
rancuneus.
Het
zal
je
in
dank
worden
afgenomen.
De
koelbloedigen
onder
ons
gebruiken
dit
moment
om
belangrijke
antwoorden
los
te
weken.
Babbelbox
Geïnterviewden
die
vaak
en
lang
uitwijden
over
onbelangrijke
details
moeten
worden
gestopt!
Bedenk:
jij
bent
de
regisseur!
Interrumpeer
met
korte,
gesloten
vragen.
Probeer
de
geïnterviewde
zo
weer
op
het
juiste
pad
te
krijgen.
Stop
met
schrijven,
leg
je
pen
neer.
Ga
pas
weer
(met
veel
nadruk)
schrijven
als
de
geïnterviewde
terugkeert
naar
het
hoofdonderwerp.
Bespreek
je
irritatie
met
de
geïnterviewde
(metacommunicatie!).
Zeg
dat
er
nog
maar
weinig
tijd
is
en
dat
een
aantal
belangrijke
vragen
nog
beantwoord
moet
worden
om
van
het
interview
een
succes
te
maken.
Uitzondering:
soms
moeten
we
een
geïnterviewde
gewoon
even
over
zijn
of
haar
stokpaardjes
of
zorgen
laten
praten,
om
hem
of
haar
op
zijn
of
haar
gemak
te
stellen.
Bovendien:
dan
hebben
we
het
maar
gehad!
Anders
blijft
het
onderwerp
misschien
opduiken.
Off
the
record
Aan
off‐the‐record‐uitspraken
hebben
we
niet
zoveel.
Tenzij
ze
ons
op
het
spoor
zetten
van
andere
bronnen,
of
feiten
waarvoor
andere
(toegankelijkere)
bronnen
te
vinden
zijn.
Of
we
met
off
the
record
genoegen
nemen,
hangt
dus
in
sterke
mate
af
van
de
vraag
of
we
de
aldus
verkregen
informatie
langs
andere
kanalen
bevestigd
kunnen
krijgen.
Meestal
geldt
echter
dat
we
beter
álles
in
het
werk
kunnen
stellen
om
zoveel
mogelijk
uitspraken
uit
de
off‐the‐record‐ fase
alsnog
on
the
record
te
krijgen.
We
zullen
ze
moeten
terugveroveren!
Schrijf
gewoon
mee,
maar
zet
boven
je
aantekeningen
(duidelijk
zichtbaar
voor
de
geïnterviewde):
‘OFF
THE
RECORD’.
Leg
uit
dat
je
wel
móet
meeschrijven
om
het
gezegde
te
kunnen
volgen
en
er
straks
vragen
over
te
kunnen
stellen.
Gebruik
de
laatste,
afrondende
fase
van
het
interview
om
op
het
off‐ the‐record‐deel
terug
te
komen.
Probeer
de
citaten
nu
een
voor
een
111
terug
te
veroveren.
Begin
met
de
onschuldigste
uitspraak.
Vraag
of
dit
toch
niet
gewoon
on
the
record
kan.
En
het
volgende
citaat,
dat
is
toch
eigenlijk
elders
in
het
interview
ook
al
een
keer,
in
een
andere
vorm,
aan
de
orde
geweest…?
Probeer
de
ander
te
overtuigen
dat
zijn
off‐ the‐record‐uitspraken
helemaal
niet
zo
schokkend
zijn
in
de
context
van
het
hele
interview.
Een
ander
argument
is
dat
de
geloofwaardigheid
van
de
uitspraken
groter
is
als
er
een
naam
bij
staat.
Te
weinig
tijd
Als
je
in
tijdnood
komt
tijdens
het
gesprek,
heb
het
daar
dan
over
met
de
geïnterviewde
(metacommunicatie!).
Gebruik
de
minuten
die
je
resten
om
een
vervolgafspraak
te
maken,
in
plaats
van
nog
even
snel
de
laatste
vragen
af
te
raffelen.
Als
iemand
terughoudend
is
om
nóg
een
keer
met
je
te
praten
(wegens
tijdgebrek),
vraag
dan
of
je
een
keer
kan
bellen
om
de
laatste
puntjes
op
de
i
te
zetten.
Dit
wordt
vrijwel
nooit
geweigerd.
De
geïnterviewde
heeft
immers
óók
een
belang
dat
zijn
of
haar
verhaal
goed
in
de
krant
komt.
Laat
je
in
elk
geval
nooit
opjagen!
Jíj
bepaalt
wanneer
je
klaar
bent
met
het
interview,
niet
de
geïnterviewde!
Literatuur
Twee
uitstekende
boeken
over
interviewen:
Martin
Meulenberg,
Van
vragen
tot
verslagen.
Handleiding
voor
interviewers,
Coutinho.
Lori
Luechtefeld,
Interviewing
the
interviewers,
IRE
(www.ire.org)
Verantwoording
Voor
dit
hoofdstuk
is
onder
andere
dankbaar
gebruik
gemaakt
van
tipsheets
over
interviewen
van
Deborah
Nelson
en
Eric
Nalder
van
The
Seattle
Times.
Hun
tipsheets
zijn
te
downloaden
van
de
website
van
de
IRE
(www.ire.org).
112
Deception
Detection
Are you a good lie detector? Take this test: Which of the following statements provide useful clues about lying? A. People wonʼt look you directly in the eye when theyʼre lying. B. Someone whoʼs sitting calmly is more likely to be telling the truth than someone whoʼs fidgeting around. C. Perspiration and rapid breathing are surefire signs of lies. D. A person who says he canʼt remember something is probably lying. E. A truthful person tells exactly the same story over and over again.
Liar
liar
The
courtroom
is
supposed
to
be
a
place
where
the
truth
will
out
but
in
reality,
lies
are
as
common
in
the
legal
system
as
anywhere
else,
and
few
legal
professionals
have
any
idea
how
to
identify
them.
Here’s
an
expert’s
guide
to
detecting
lies,
along
with
a
glimpse
of
the
lie‐detection
know‐how
to
come.
By
Lydia
Dotto
In
reality,
none
of
these
are
reliable
indicators
of
lying.
The
fact
that
many
people,
including
police
officers,
lawyers
and
judges
rely
on
such
myths
highlights
just
how
difficult
it
is
to
tell
liars
from
truth‐tellers.
In
the
law,
that’s
a
big
problem.
Actually,
most
people
are
better
liars
than
they
are
lie
detectors,
says
Dalhousie
University
psychologist
Stephen
Porter.
"Most
of
us,
in
most
circumstances,
can
lie
really
effectively.
And
most
of
113
us
are
dupes
when
it
comes
to
being
lied
to.
Most
lies
go
undetected,
whether
you’re
talking
about
everyday
life
or
in
forensic
settings."
That’s
also
very
much
true
in
the
legal
system,
as
any
number
of
wrongful
convictions
now
demonstrate
all
too
well.
"For
a
long
time,
we
had
an
assumption
that
people
who
were
in
the
business
of
lie
detection
had
some
kind
of
special
talent,"
says
Porter.
"But
in
general,
these
professional
groups
are
no
better
than
anybody
else
in
spotting
lies."
In
fact,
studies
by
U.S.
psychologist
Paul
Ekman
and
his
colleagues
at
the
University
of
California
(San
Francisco)
Medical
School
have
shown
that
few
legal,
law
enforcement
or
psychology
professionals
can
detect
deception
at
levels
any
better
than
chance.
When
Porter
tested
Canadian
parole
officers,
they
performed
significantly
below
50‐50.
And
how
good
are
lawyers
at
detecting
lies?
"We’re
terrible,"
says
veteran
criminal
lawyer
Clayton
Ruby
of
the
Toronto
firm
Ruby
and
Edwardh.
"That’s
in
part
because
people
hear
what
they
want
to
hear.
You
want
to
believe
your
client’s
version
of
events."
Indeed,
for
lawyers,
knowing
the
truth
can
actually
complicate
matters,
because
they
can’t
base
their
arguments
on
fabrications.
Winnipeg
criminal
defence
lawyer
Greg
Brodsky
says
that
at
times,
"I
don’t
want
my
client
telling
me
exactly
what
happened,
because
I
can’t
put
on
a
defence
I
know
to
be
perjured
in
court.
"I’m
better
off
attacking
the
Crown’s
case,"
he
says.
"I
can
make
this
suggestion
and
that
suggestion
only
if
I
don’t
know
that
it’s
a
lie.
If
my
client
has
convinced
me
it’s
a
lie,
it
binds
my
hands."
Nonetheless,
Ruby
believes
it
would
be
useful
for
lawyers
to
know
whether
a
client
is
telling
the
truth
"in
almost
all
cases.
You
can
avoid
wasting
everyone’s
time
if
the
appropriate
plea
is
guilty."
On
the
other
hand,
it’s
also
important
to
avoid
a
guilty
plea
when
the
client
says
he
or
she
has
committed
a
crime
but
actually
"didn’t
do
it,
and
maybe
has
other
reasons
for
claiming
falsely
that
they
did."
Looking
for
the
signs
Experts
focus
on
two
types
of
behaviour
when
detecting
lies:
verbal
and
non‐verbal.
Verbal
clues
include
the
speed
of
speech,
pauses
and
hesitations,
delays
in
responding,
repetition,
the
level
of
detail
and
the
coherence
of
the
story.
Non‐verbal
clues
include
114
facial
expressions,
body
movements,
hand
gestures,
eye
contact,
blinking,
pupil
dilation,
throat‐clearing
and
fidgeting.
Misconceptions
about
behavioural
clues
are
common,
according
to
Porter.
For
example,
most
people
believe
liars
won’t
look
you
in
the
eye
or
that
they
move
their
hands
a
lot.
In
fact,
research
indicates
the
opposite
is
more
often
true.
Cultural
factors
can
also
play
a
role:
Ruby
notes
that
asking
direct
questions
of
Aboriginal
Canadians
is
"culturally
inappropriate"
and
may
result
in
gaze
aversion
and
monosyllabic
answers
that
are
misinterpreted
as
lying.
Many
people
also
think
that
signs
of
nervousness,
such
as
fidgeting,
indicate
the
presence
of
lies
but
this
too
is
mostly
myth.
An
innocent
person
falsely
accused
often
exhibits
behaviour
similar
to
someone
who’s
lying.
Such
a
person
may
be
"sweating
bullets
in
a
police
interrogation
or
a
trial
because
of
the
consequences
of
a
wrong
credibility
assessment,"
Porter
says.
Unfortunately,
police
and
judges
often
rely
on
erroneous
clues;
one
judge,
for
example,
in
describing
witnesses
as
"less
than
believable,"
cited
the
fact
that
their
eyes
"shifted
around"
and
that
they
"exhibited
classic
signs
of
discomfort."
Skilled
liars
can
"put
on
a
good
show,"
Porter
warns,
but
they
can
be
tripped
up
if
you
know
what
to
look
for.
Liars
do
behave
differently
from
truth‐tellers,
particularly
if
they’re
motivated
and
the
stakes
are
high.
(Motivated
liars
are
those
for
whom
lying
successfully
has
important
consequences,
such
as
convincing
police
they
didn’t
commit
a
murder.)
Signs
of
deception
are
most
likely
to
occur
when
emotions
such
as
fear
or
guilt
are
involved,
or
when
lying
requires
some
thought,
according
to
British
psychologist
Aldert
Vrij.
But
if
a
lie
is
not
difficult
to
concoct,
as
is
often
the
case
with
everyday
lies”
there
might
be
no
clear
behavioural
signs.
Vrij
emphasizes
that
there’s
no
"typical
deceptive
behaviour"
it
varies
among
individuals
but
that
some
behaviours
are
more
common
than
others.
One
useful
clue
is
how
quickly
people
relate
their
stories.
Research
suggests
that
speed
can
be
affected
by
whether
a
person
is
being
honest
or
deceptive,
Porter
says.
"In
general,
liars
speak
more
slowly
than
truth‐tellers,
probably
because
they’re
thinking
more
carefully
[and]
making
it
up
as
they
go."
This
is
particularly
true
if
they
haven’t
had
time
to
prepare;
the
effort
to
remain
consistent
can
affect
their
speed.
115
However,
a
liar
who’s
had
time
to
prepare
may
speak
faster
and
respond
more
quickly.
Vrij
notes
that
it’s
easier
to
tell
"a
planned
lie
than
a
spontaneous
lie,
resulting
in
fewer
behavioural
signs
of
thinking
hard."
Complex
lies
also
result
in
"an
increase
in
speech
hesitations,
speech
errors
and
a
slower
speech
rate,"
while
easier
lies
may
produce
the
opposite
results.
Basically,
it
can
depend
on
the
lie.
Another
useful
guideline
is
whether
someone
is
willing
to
acknowledge
they
can’t
remember
something
or
to
correct
themselves.
"Liars
who
attempt
to
appear
credible
feel
they
cannot
admit
to
not
recalling
something,
so
they
try
to
give
an
answer
to
everything,"
Porter
notes.
Another
potentially
useful
clue
is
the
amount
of
detail
in
a
story,
but
this
one
is
"complicated
and
really
depends
on
the
level
of
preparation,"
Porter
said.
Liars
who
haven’t
had
much
time
to
prepare
will
give
too
little
detail,
while
those
who
have
prepared
may
give
too
much
because
they
think
more
detail
enhances
credibility.
Brodsky
recalls
one
client
who
was
a
poor
witness
because
"she
couldn’t
keep
her
answers
short."
Though
he
was
convinced
of
her
innocence,
she
looked
like
she
was
trying
to
explain
away
things.
Porter
says
that
repeated
questioning,
preferably
with
time
lapses
between
the
reports,
is
a
good
way
to
uncover
inconsistencies
in
a
story.
Allowing
time
for
memory
to
fade
makes
it
more
difficult
for
people
to
keep
their
stories
straight.
Brodsky
says
he
checks
to
see
whether
clients
have
told
their
stories
before,
and
examines
"how
consistent
they’ve
been
in
retelling
this
over
the
years
and
what
changes
there
have
been."
He
adds,
however,
that
"if
they
say
it
over
again
the
exact
same
way,
you
know
they’ve
rehearsed
a
script."
Repeated
interrogation
can
be
particularly
effective
with
psychopaths
who
are
often
compulsive
liars.
"They
enjoy
lying
and
duping
people,"
Porter
says.
"They’re
often
going
to
embellish
and
change
details.
They
can’t
help
it.
Psychopaths
will
often
sink
their
own
case
if
you
just
let
them
talk."
Nonverbal
clues
According
to
Vrij,
non‐verbal
behaviour
is
harder
for
liars
to
control,
because
of
the
physiological
links
between
emotions
and
behaviour.
People
can’t
prevent
their
bodies
from
reacting
in
a
certain
way;
they
"cannot
be
silent
non‐verbally."
Moreover,
116
most
people
aren’t
even
aware
of
their
non‐verbal
behaviour
and
therefore
have
difficulty
consciously
changing
it.
Among
all
the
observable
non‐verbal
clues,
the
ones
most
frequently
cited
are
gaze
aversion,
hand
gestures
and
other
body
movements.
But
they
are
also
unreliable.
Making
eye
contact,
for
example,
is
easily
controlled.
As
for
hand
gestures
and
body
movements,
most
people
believe
they
increase
when
someone
is
lying,
but
the
opposite
is
more
often
true.
Liars
tend
to
be
more
restrained,
to
over‐control
voluntary
movements,
Porter
says.
These
controllable
movements
should
not
be
confused
with
unconscious
nervous
behaviour
that
is
often
mistaken
as
a
sign
of
lying.
Nervous
people
sometimes
behave
in
ways
they’re
not
even
aware
of.
"People
have
really
unique,
idiosyncratic
nervous
habits,"
Porter
observes.
"If
you
haven’t
spent
much
time
with
the
person,
they’re
useless
as
a
credibility
assessment
technique."
One
promising
new
method
of
lie
detection,
however,
concerns
"micro‐expressions"
fleeting
facial
expressions
that
momentarily
betray
the
speaker’s
true
emotions.
Research
in
this
field
has
been
pioneered
by
Ekman
and
his
colleagues,
who
say
that
while
some
facial
expressions
can
be
voluntarily
controlled,
the
ones
they
call
"facial
expressions
of
emotion"
cannot,
because
they
involve
impulses
sent
from
the
brain
that
cannot
be
consciously
suppressed.
People
can
try
to
inhibit
these
expressions
by
assuming
a
"poker
face,"
or
they
can
try
to
fake
them,
but
Ekman
argues
it’s
possible
to
distinguish
true
micro‐expressions
by
careful
and
precise
measurements.
For
example,
they
can
be
detected
by
examining
slow‐motion
video
images,
for
which
Ekman
has
developed
a
computer
system.
While
it’s
hard
for
untrained
observers
to
see
micro‐ expressions
with
the
naked
eye,
Ekman’s
research
suggests
that
trained
observers
can
detect
80%
of
lies
and
truths
using
them.
In
his
own
research,
Porter
has
found
that
left‐handed
people
are
better
lie
detectors
than
right‐handed
people.
He
suggests
this
might
be
because
left‐handers
are
somewhat
more
likely
to
have
a
dominant
right
brain
hemisphere,
which
is
more
involved
in
processing
non‐verbal
and
facial
information
than
the
left
hemisphere.
Left‐handers
may
be
"picking
up
on
much
more
subtle
information
from
the
face,
perhaps
related
to
micro‐ expressions,"
he
says.
117
Porter
acknowledges
that
using
micro‐expressions
to
detect
lies
is
probably
not
practical
for
real‐time
use
in
a
courtroom,
but
thinks
it
could
be
used
in
police
interrogations.
Unfortunately,
he
adds,
this
applies
to
many
of
the
most
useful
deception
clues,
which
are
best
applied
when
the
interrogator
can
spend
time
with
the
speaker.
"You
have
to
get
to
know
their
baseline
verbal
and
non‐verbal
behaviour
before
you
can
look
for
variations,"
he
says.
"It’s
very
difficult
to
do
that
in
a
courtroom,
because
often
this
is
the
first
time
the
judge
has
seen
the
person."
Training
better
detectors
Can
lie
detection
improve
through
training?
This
is
a
key
question
for
psychologists,
because
much
of
the
traditional
training
currently
in
use
appears
to
be
ineffective.
However,
Porter
was
able
to
improve
the
lie‐detection
accuracy
of
parole
officers
from
about
40%
to
77%,
by
focusing
on
dispelling
myths,
learning
to
use
valid
and
multiple
deception
clues,
and
providing
feedback
on
the
accuracy
of
their
judgments.
Training
also
improved
the
officers’
ability
to
detect
the
truth,
which
Porter
thinks
might
be
the
biggest
benefit
of
the
training.
Ironically,
reducing
people’s
confidence
in
their
ability
to
detect
lies
actually
helped
them
become
better
detectors.
"Myth‐bashing
is
really
important
identifying
the
false
stereotypes
that
people
are
relying
on
and
helping
[them]
reconsider
the
ways
they’re
making
these
decisions,"
Porter
says.
He
believes
such
improvements
result
from
reinforcing
the
message
that
interrogators
should
not
rely
on
a
single
indicator
of
deception,
which
is
perhaps
the
most
common
mistake
in
lie
detection.
People
who
believe
they’ve
figured
out
"the
one
rule
of
thumb"
are
generally
wrong
and
don’t
detect
lies
well.
In
Porter’s
tests,
parole
officers
who
relied
on
a
single
clue
did
poorly
compared
with
those
who
used
multiple
clues.
Although
police
officers
face
many
of
the
same
challenges,
Porter
says
police
services
have
shown
little
interest
in
this
type
of
research,
and
continue
to
rely
on
polygraphy
and
other
questionable
approaches.
Even
worse,
some
of
the
training
they
do
receive
is
quite
misleading.
Widely
taught
interrogation
techniques
often
explicitly
promote
"some
of
the
classic
misconceptions
about
deception,"
and
suggest
that
lie
detection
is
relatively
easy.
Such
training
may
118
make
police
more
confident,
Porter
says,
but
it
doesn’t
make
them
more
skilled.
Studies
have
shown
that
even
experienced
police
officers
trained
in
interrogation
techniques
perform
no
better
than
chance
in
detecting
lies.
What’s
more,
they
often
hold
biases
that
lead
to
concluding
that
truthful
people
are
telling
lies.
This
is
significant,
because
police
often
use
behavioural
clues
to
assess
a
suspect’s
credibility
during
an
initial
interview,
before
deciding
whether
to
undertake
a
more
aggressive
interrogation
that
assumes
the
suspect
is
guilty.
This
is
just
the
kind
of
situation
that
can
produce
false
confessions.
According
to
Porter,
lawyers
have
also
shown
little
interest
in
this
kind
of
research.
Clayton
Ruby
says
he’s
"never
heard
it
discussed"
in
professional
circles,
adding
that
this
might
be
because
lawyers
don’t
think
lie
detection
is
a
skill
they
can
learn.
Canadian
judges,
however,
have
been
highly
receptive.
Working
through
the
National
Judicial
Institute,
Porter
has
given
lectures
to
judges,
focusing
on
findings
that
"contradict
long‐held
assumptions"
about
detecting
lies.
The
NJI,
he
says,
"is
responding
actively
to
high‐profile
cases
in
which
credibility
assessment
really
wasn’t
effective."
The
NJI’s
Executive
Director,
George
Thomson,
says
that
recent
Supreme
Court
judgments
make
it
clear
that
judges’
decisions
can
be
set
aside
if
they
don’t
provide
a
sufficient
rationale
for
their
conclusions.
If
judges
make
a
decision
involving
an
assessment
of
credibility,
"there
is
a
requirement
in
law
that
they
give
reasons
for
that."
Porter’s
lectures,
says
Thomson,
are
intended
to
educate
judges
on
"the
risk
of
over‐reliance
on
certain
factors,
such
as
demeanour
in
findings
of
credibility."
The
NJI
is
also
considering
workshops
to
teach
judges
not
to
rely
too
heavily
on
factors
that
"the
research
is
increasingly
demonstrating
are
less
reliable
than
we
traditionally
thought."
Unfortunately,
in
credibility
assessment,
there’s
no
equivalent
to
DNA.
"There’s
no
easy
way
to
catch
a
liar,
no
Pinocchio’s
nose,"
Porter
says,
and
he
doesn’t
think
there
ever
will
be.
"The
human
brain,
which
produces
lies
and
deception,
is
so
complicated
and
diverse
that
we’re
never
going
to
get
an
absolutely
consistent
pattern
of
deception.
"It
doesn’t
matter
how
well‐trained
you
are
there
will
always
be
somebody
who
can
put
on
a
good
enough
show
to
convince
119
people
that
they’re
telling
the
truth."
However,
he's
optimistic
the
legal
system
can
do
much
better
than
it
has
been
doing.
Lydia
Dotto
is
a
Peterboroughbased
freelance
writer
specializing
in
science
issues.
Dit
artikel
is
gepubliceerd
op
de
website
van
de
Canadian
Bar
Association
120
Hypothese
Een
journalistiek
onderzoek
begint
met
een
hypothese:
een
veronderstelling
van
wat
er
aan
de
hand
is.
Wat
is
je
stelling?
Wat
wil
je
beweren?
Wat
wil
je
proberen
aan
te
tonen?
Wat
is
er
volgens
jou
aan
de
hand?
Een
stelling
is
een
bewering
die
bewezen
of
beargumenteerd
moet
worden.
In
de
retorica
spreekt
men
van
een
‘these’.
Ook
het
woord
‘hypothese’
wordt
gebruikt.
In
de
retorica
wordt
de
hypothese
onderscheiden
van
de
these,
waarbij
de
these
een
algemener
karakter
heeft
dan
een
hypothese.
Een
hypothese
is
heel
specifiek.
Bijvoorbeeld:
‘De
VS
moeten
geen
oorlogen
meer
voeren’
(=
these).
‘De
VS
moeten
geen
oorlog
voeren
in
het
Midden‐Oosten’
(=
hypothese).
Een
hypothese
is
dus
meer
toegespitst
dan
een
these.
Een
stelling
voor
een
journalistiek
artikel
kan
niet
specifiek
genoeg
zijn.
Daarom
geef
ik
de
voorkeur
aan
het
begrip
‘hypothese’
voor
een
stelling.
Overigens
kom
je
ook
het
begrip
‘probleemstelling’
tegen
voor
een
stelling
die
handelt
over
een
probleem.
In
de
praktijk
van
informatieve
teksten
zal
het
vaak
gaan
om
problemen,
dus
naast
‘hypothese’
is
‘probleemstelling
ook
een
goede
aanduiding
voor
onze
stelling.
De
hypothese
dient
verschillende
doelen:
De
hypothese
is
een
routekaart,
een
GPS.
Als
je
het
doel
van
je
onderzoek
hebt
geformuleerd
(de
hypothese)
dan
wordt
de
weg
(de
research)
er
naar
toe
een
stuk
makkelijker.
Met
de
hypothese
druk
je
uit
wat
je
hóópt
te
onthullen;
de
hypothese
is
de
gedroomde
uitkomst.
Gaandeweg
het
onderzoek
zul
je
de
hypothese
een
aantal
keren
moeten
bijstellen,
maar
uiteindelijk
zal
het
resultaat
van
je
onderzoek
niet
heel
veel
afwijken
van
de
oorspronkelijke
hypothese
–
in
het
andere
geval
is
er
namelijk
géén
resultaat.
De
hypothese
helpt
je
te
focussen
op
het
eindresultaat,
zodat
je
onderweg
niet
gaat
‘zwerven’.
De
hypothese
zorgt
ervoor
dat
iedereen
die
bij
het
onderzoek
betrokken
is
vanaf
het
prille
begin
op
één
lijn
zit
over
de
richting
en
het
doel
van
het
onderzoek.
121
Een
goede
hypothese
roept
automatisch
de
goede
vragen
op.
Uit
die
vragen
volgen
vanzelf
de
bronnen
die
nodig
zijn
voor
de
beantwoording.
En
de
bronnenlijst
geeft
een
indicatie
van
de
tijd
die
nodig
is
om
het
onderzoek
te
doen.
Kortom:
uit
een
goede
hypothese
volgt
een
goede
planning.
De
hypothese
verandert
gaandeweg
het
onderzoek
in
een
onthulling.
Als
je
je
stelling
kunt
onderbouwen
met
concrete
gebeurtenissen
en
voorbeelden,
dan
is
het
geen
stelling
meer,
maar
een
vaststelling
(‘Zó
is
het!’).
Je
begint
de
research
voor
je
artikel
met
een
‘stelling’,
maar
tegen
de
tijd
dat
je
klaar
bent
om
te
gaan
schrijven,
is
die
stelling
veranderd
in
een
‘vaststelling’.
Hoe
beter
je
onderbouwing,
hoe
stelliger
je
kan
zijn
in
je
vaststelling.
Bij
het
schrijven
van
het
uiteindelijke
artikel
hoef
je
niet
lang
na
te
denken
over
het
belangrijkste
nieuws:
dat
is
de
voormalige
hypothese.
Hoe
maak
je
een
goede
hypothese?
Alles
wat
je
nodig
hebt
om
een
goede
hypothese
te
maken,
is
levenservaring
en
een
beetje
fantasie.
Op
de
eerste
plaats:
gebruik
je
voorstellingsvermogen.
Probeer
je
een
‘metaal
plaatje’
te
vormen
van
de
situatie
die
je
wilt
onderzoeken.
Meestal
reageren
journalisten
op
gebeurtenissen.
Ze
rapporteren
wat
ze
zien
of
horen,
tijdens
een
belangrijke
gebeurtenis,
of
naar
aanleiding
ervan.
De
onderzoeksjournalist
heeft
een
moeilijker
taak:
hij
probeert
te
onderzoeken
wat
nog
niet
bekend
is.
Sterker:
hij
probeert
zélf
iets
tot
nieuws
te
maken.
Dat
betekent
wél
dat
hij
een
sprong
in
het
duister
moet
maken.
Of
beter:
een
sprong
in
de
toekomst.
Hoe
kun
je
iets
beschrijven
dat
je
nog
niet
kent?
Het
antwoord
luidt:
door
je
een
voorstelling
te
maken
van
de
gebeurtenissen.
En
deze
te
toetsen
aan
de
realiteit.
Op
de
tweede
plaats:
ben
heel
precies.
Kies
je
woorden
(voor
de
hypothese)
met
grote
zorg.
Een
woord
als
‘huis’
volstaat
niet.
Het
is
te
algemeen.
Bedoel
je
een
villa,
een
rijtjeswoning
of
een
appartement?
122
En
op
de
derde
plaats:
wees
objectief!
Gebruik
in
je
hypothese
geen
woorden
die
uitdrukking
zijn
van
een
gevoel
of
mening.
We
zullen
straks
zien
waarom
subjectieve
woorden
nutteloos
zijn
in
een
hypothese.
Laten
we
zeggen
dat
we
onze
bronnen
niet
voor
het
hoofd
willen
stoten
met
sterke
uitdrukkingen
(waar
ze
het
misschien
niet
mee
eens
zijn)
en
dat
we
onbevooroordeeld
onderzoek
moeten
proberen
te
doen.
Een
goede
hypothese
kan
worden
samengevat
als
een
heel
eenvoudige
en
korte
formule.
Maar
eerst
dit:
Conflict
Een
goed
(onderzoeks‐)journalistiek
verhaal
draait
om
een
probleem,
een
complicatie,
een
onregelmatigheid,
iets
wat
niet
helemaal
klopt.
We
noemen
dit:
het
conflict.
Soms
ligt
het
conflict
er
dik
bovenop
en
is
het
een
vanzelfsprekend
onderwerp
van
je
journalistieke
onderzoek
(b.v.
machtsstrijd,
fraude,
wetsovertreding).
Maar
het
kan
ook
gebeuren
dat
een
conflict
niet
direct
in
het
oog
springt.
Of
dat
je
een
artikel
schrijft
dat
niet
meteen
een
conflict
als
onderwerp
heeft
(b.v.
reisverslag).
Toch
is
het
in
alle
gevallen
nuttig
op
zoek
te
gaan
naar
een
conflict,
dat,
desnoods
heel
subtiel,
spanning
verleent
aan
je
verhaal.
Een
conflict
is
soms
onderwerp
van
een
artikel,
maar
altijd
een
goed
instrument
om
een
verhaal
te
vertellen.
Bedenk
dat
conflicten,
groots
of
subtiel,
voorkomen
in
alle
goede
toneelstukken,
romans
en
films.
Van
Griekse
drama’s
tot
James
Bond.
Waarom
zouden
journalistieke
verhalen
het
dan
zónder
moeten
stellen?
Voorbeelden
van
conflicten:
onverwachte
ontwikkeling,
trend
(sociaal,
maatschappelijk,
demografisch)
worsteling
van
een
individu(met
ambitie,
tegenslag,
problemen)
onveiligheid,
bedreiging
(b.v.
van
gezondheid)
fouten,
nalatigheid,
gebreken,
ineffectiviteit
geldverspilling
(inefficiëntie)
machtsmisbruik,
belangenverstrengeling
123
overtreding
oplichting,
fraude,
leugen
verarming,
keuze‐inperking,
vrijheidsbeperking
discriminatie,
haat
vervuiling
Hoe
vind
je
het
conflict/de
onregelmatigheid
in
een
onderwerp?
De
geijkte
manier
is:
vergelijken.
Vergelijk:
Theorie
(plannen,
regels,
procedure)
met
de
praktijk
Voordelen
met
de
nadelen
Inkomsten
met
de
uitgaven
Heden
met
verleden
De
ene
plaats
met
de
andere
Privébelangen
met
het
algemeen
belang
Woorden
met
daden
Uit
vergelijken
komt
conflict!
Als
conflicten
de
basis
vormen
van
veel
journalistieke
producties,
dan
ligt
het
voor
de
hand
hiermee
rekening
te
houden
bij
het
opstellen
van
een
journalistiek
hypothese.
Een
goede
hypothese
is
een
uitdrukking
van
een
conflict.
Formule
Oké.
Nu
die
eenvoudige
en
korte
formule
voor
een
hypothese
die
was
beloofd.
Hier
is
hij:
A
doet
B
De
A
refereert
aan
een
persoon
of
voorwerp;
iets
of
iemand
die
de
zaak
in
beweging
zet.
De
B
verwijst
naar
een
actie.
Het
is
een
werkwoord.
Dit
lijkt
simpel,
niet?
Het
ís
ook
zo
simpel.
Wat
het
maken
van
hypotheses
vaak
zo
moeilijk
maakt,
is
dat
we
moeite
hebben
om
onze
gedachten
in
eenvoudige,
korte
zinnen
samen
te
vatten.
Dingen
eenvoudig
maken,
ís
niet
eenvoudig.
De
Amerikaanse
onderzoeksjournalist
Eric
Schlosser
(de
man
die
de
124
internationale
bestseller
Fast
Food
Nation
heeft
geschreven)
zei
ooit
in
een
interview:
‘Writing
something
that
is
simple
and
true
is
the
hardest
thing.’
De
kunst
is
om
de
stelling
en
de
gebeurtenissen
zo
concreet
mogelijk
te
formuleren.
Dat
wil
zeggen:
zo
nauwkeurig
mogelijk
en
zo
waarheidsgetrouw
mogelijk.
We
hebben
allemaal
de
neiging,
als
we
gebeurtenissen
moet
beschrijven,
louter
een
samenvatting
te
geven.
Of
een
oordeel.
Dat
is
namelijk
veel
gemakkelijker
dan
precies
beschrijven
wat
je
ziet,
hoort,
ruikt
of
voelt.
Het
is
niet
erg
om
de
stelling
eerst
abstract
te
formuleren
(als
een
samenvatting
of
oordeel).
Maar
probeer
onmiddellijk
daarna
of
je
de
uitspraak
concreter
kan
maken.
Daarbij
helpt
het
als
je
jezelf
de
vraag
stelt:
Wat
kun
je
van
de
gebeurtenis
zien?
Een
goede
stelling
en
observatie
moet
je
als
het
ware
op
het
toneel
kunnen
naspelen.
Bijvoorbeeld:
‘Joost
steelt
van
Nadja’
is
moeilijk
te
verbeelden.
De
uitspraak
is
niet
concreet
genoeg
(wát
steelt
Joost
en
hoe?).
Het
is
beter
de
stelling
of
observatie
te
beschouwen
als
een
regieaanwijzing.
Een
uitspraak
die
wél
valt
na
te
spelen,
is
bijvoorbeeld:
‘Joost
pakt
voorzichtig
de
portemonnee
uit
de
schoudertas
van
Nadja,
terwijl
zij
met
de
rug
naar
hem
toe
staat’.
Waarom
zo
moeilijk
doen?
Om
drie
redenen:
1.)
Hoe
concreter
de
formulering,
hoe
gemakkelijker
de
stelling
valt
te
onderbouwen.
De
formulering
bevat
immers
de
elementen
die
je
in
je
research
moet
opsporen:
mensen
en
acties;
2.)
Een
concrete
formulering
is
vaak
duidelijker
(en
korter)
dan
een
abstracte.
Het
komt
de
begrijpelijkheid
van
je
tekst
ten
goede;
3.)
Een
concrete
formulering
is
beeldend.
Het
helpt
om
bij
de
lezer
een
beeld
op
het
netvlies
te
brengen
van
de
gebeurtenis.
En
beelden
hebben
veel
meer
impact
dan
abstracte
woorden.
Als
je
abstract
schrijft,
snapt
de
lezer
waarschijnlijk
wel
wat
je
bedoelt,
maar
hij
voelt
het
niet.
Hij
beleeft
het
niet
mee.
Terwijl
uit
onderzoeken
blijkt
(ga
ook
maar
na
bij
jezelf)
dat
een
gevoel,
of
een
geur
of
een
aanblik
een
lange
en
soms
diepe
indruk
kan
achterlaten.
Veel
dieper
dan
rationele
woorden.
125
Neem
deze
hypothese:
Liesje
slaat
(Welnu,
dit
is
in
elk
geval
een
conflict!)
De
eenvoudigste
zinnen
in
onze
taal
bestaan
alleen
uit
een
onderwerp
en
een
werkwoord:
Liesje
(onderwerp)
slaat
(werkwoord).
Kinderen
leren
zo
te
praten.
Eenvoud
is
één
van
de
redenen
waarom
we
voor
de
formule
A
doet
B
kiezen.
Maar
er
is
nóg
een
reden:
bewijsbaarheid.
Wat
wij
journalisten
nodig
hebben,
zijn
feiten
die
we
kunnen
bewijzen;
zaken
die
we
(liefst
letterlijk)
kunnen
aanwijzen.
Kijk
nog
eens
naar
de
hypothese:
De
persoon
(Liesje)
en
de
actie
(slaan)
laten
allebei
sporen
na.
De
persoon
heeft
een
(deels
opgeschreven)
geschiedenis.
En
de
actie
laat
sporen
na:
op
de
plek
van
het
incident,
op
het
lijf
van
iemand
die
geraakt
werd
en
op
de
herinnering
van
omstanders.
De
kans
is
groot
dat
we
tastbare
bewijzen
kunnen
vinden
voor
de
gebeurtenis
‘Liesje
slaat’.
Laten
we
de
formule
(zonder
de
basis
ervan
te
veranderen)
een
beetje
uitbreiden.
Laten
we
er
een
voorwerp
aan
toevoegen:
Liesje
slaat
met
een
schepje
En
een
locatie,
een
decor:
Liesje
slaat
met
een
schepje
op
het
schoolplein
En
een
tijdstip:
Liesje
slaat
met
een
schepje
op
het
schoolplein
op
een
koude
winterdag
tijdens
de
speelpauze.
En
een
slachtoffer:
Het
schepje
raakt
hansje
tegen
het
hoofd.
126
En
een
motief:
Liesje
slaat,
omdat
de
kinderen
uit
haar
klas
haar
plagen.
Zie:
elk
nieuw
toegevoegd
element
is
bewijsbaar,
omdat
het
sporen
nalaat:
het
schepje,
de
speelplaats,
de
speelpauze,
de
wonden
op
Hansje
en
het
plagen.
We
zijn
er
dus
in
geslaagd
een
gebeurtenis
(plus
oorzaken
en
gevolgen)
te
beschrijven
als
kale
en
aantoonbare
feiten.
Nu
zie
je
hopelijk
ook
waarom
emoties
en
waardeoordelen
geen
nut
hebben
in
een
hypothese:
ze
zijn
niet
bewijsbaar!
Ze
zijn
niet
objectief,
maar
afhankelijk
van
degene
die
er
naar
kijkt.
Als
we
hadden
gezegd:
Liesje
misdraagt
zich.
Dan
waren
we
niet
alleen
vaag
gebleven
over
de
werkelijke
gebeurtenissen,
maar
hadden
we
bovendien
onze
eigen,
subjectieve,
mening
toegevoegd.
Een
zelfde
probleem
doet
zich
voor
wanneer
we
in
de
hypothese
woorden
gebruiken
die
een
relatieve
waarde
hebben:
groot,
klein,
veel,
weinig,
te
vaak,
te
veel
enz.
Zoals
in:
Liesjes
moeder
is
een
slechte
moeder,
omdat
ze
vaak
van
huis
is.
Wie
zegt
dat?
Wat
is
‘vaak’?
Wat
is
‘slecht’?
In
zulke
gevallen
is
het
beter
een
vergelijking
te
maken
met
andere
gegevens
of
situaties
en
het
oordeel
over
te
laten
aan
de
lezer/kijker/
luisteraar.
Bijvoorbeeld:
Liesjes
moeder
werkt
méér
uren
in
de
fabriek
dan
haar
collega’s.
Dit
is
bewijsbaar.
En
het
oordeel
is
veel
subtieler:
misschien
werkt
Liesjes
moeder
wel
zo
hard
omdat
ze
de
kost
moet
verdienen
voor
drie
kinderen,
terwijl
haar
man
thuis
werkeloos
op
de
bank
zit.
127
Laten
we
eens
kijken
of
de
‘A
doet
B’‐
formule
ook
werkt
op
serieuzere
zaken
dan
ruziënde
kinderen.
Het
volgende
voorbeeld
is
ontleend
aan
een
onderzoek
dat
drie
journalisten,
in
Denemarken,
België
en
Nederland
samen
hebben
gedaan
naar
de
gevaren
van
plastic
drinkwaterleidingen.
Het
onderzoek
is
in
2005
uitgevoerd
door
het
Investigative
Reporters
Network
Europe
(IRENE):
www.irene‐reporters.org
Onderzoekers
van
de
Deense
Technische
Universiteit
in
Kopenhagen
ontdekten
dat
kunststof
waterbuizen,
die
tegenwoordig
massaal
in
huizen
worden
gebruikt,
fenolen
en
ftalaten
(weekmakers) afgeven in het drinkwater. ‘Het
leek
ons
wel
een
nuttige
vingeroefening’,
zei
de
initiatiefnemer
van
het
onderzoek,
hoogleraar
op
het
gebied
van
waterleiding‐installaties
Erik
Arvin.
‘Altijd
als
er
een nieuw
materiaal
wordt
toegepast,
duiken
er
in
het
begin
problemen
op.
Dus
vroegen
we
ons
af of
er
door
het
plastic
soms
chemische stoffen in het drinkwater
konden
komen.’
Kaare
Gotfredsen,
Marleen
Teugels
en
Luuk
Sengers
ontmoetten
elkaar
op
een
internationale
conferentie
over
onderzoeks‐ journalistiek
en
besloten
gezamenlijk
te
gaan
uitzoeken
of
de
verontreiniging
van
het
drinkwater
gevaarlijk
is
voor
de
gezondheid.
Kaare
had
er
al
over
geschreven
voor
Deense
media.
Nu
wilden
ze
er
gezamenlijk
dieper
in
duiken.
De
eerste
hypothese
die
in
hen
opkwam,
was:
Plastic
waterbuizen
zijn
gevaarlijk.
Gevaarlijk?
‘Een
student
merkte
eens
op:
Als
je
er
iemand
mee
op
zijn
hoofd
slaat,
zijn
de
buizen
inderdaad
gevaarlijk!’
Dat
is
natuurlijk
niet
wat
we
bedoelen.
Plastic
waterbuizen
zijn
slecht
voor
de
gezondheid.
Dit
is
al
beter.
Maar
te
statisch.
Dat
komt
door
het
woordje
‘zijn’.
We
willen
een
actieve
zin
maken,
waarin
iets
of
iemand
iets
doet.
Plastic
drinkwaterbuizen
maken
mensen
ziek.
Dit
is
een
mooie
actieve
zin.
Beter
ook
dan
het
passieve
alternatief:
128
Mensen
worden
ziek
van
plastic
drinkwaterbuizen
En
zo
werd
onze
voorlopige
werkhypothese:
Plastic
drinkwaterbuizen
maken
mensen
ziek.
We
hebben
nu
al
twee
belangrijke
eigenschappen
van
hypotheses
ontdekt:
1.
Een
hypothese
zet
een
stevig
hek
rond
je
onderzoek.
En
dat
is
prima.
Dat
is
precies
wat
je
nodig
hebt.
Bijvoorbeeld:
later
gedurende
hun
research
kwamen
de
drie
journalisten
er
achter
dat
waterdieren,
zoals
eenden,
dramatische
afwijkingen
kunnen
ontwikkelen
als
gevolg
van
de
chemicaliën
(drinkwater
gaat
via
de
riolering
naar
open
water,
zoals
rivieren
en
meren).
Maar
ze
besloten
dat
aspect
buiten
het
hoofdverhaal
te
houden
en
het
in
een
kader
te
plaatsen,
om
misverstanden
over
het
onderwerp
van
hun
verhaal
te
voorkomen.
2.
Terwijl
je
probeert
een
hek
te
zetten
rond
je
onderzoeksveld,
zul
je
ontdekken
dat
het
niet
meevalt
een
hypothese
zo
concreet
en
gedetailleerd
te
maken
als
je
zou
willen.
Zeker
niet
als
je
pas
aan
het
begin
staat
van
je
onderzoek.
Je
mist
eenvoudig
nog
informatie.
Niet
gewanhoopt.
Werk
met
het
materiaal
dat
je
al
hebt.
En
pas
de
hypothese
telkens
aan
als
er
nieuwe
informatie
binnenkomt.
Dit
is
wat
de
drie
journalisten
al
na
een
dag
of
twee
speuren
durfden
te
veronderstellen:
Plastic
drinkwaterbuizen
maken
mensen
ziek.
Een
hypothese
als
deze
is
eigenlijk
een
samenvatting.
Een
samen‐ vatting
van
een
hele
reeks
gebeurtenissen.
Om
de
hypothese
te
kunnen
bewijzen,
moeten
we
inzoomen
op
de
concrete
details,
met
andere
woorden:
op
de
afzonderlijke
stappen
(deelhypotheses)
waaruit
de
hypothese
is
opgebouwd.
Met
betrekking
tot
de
stelling:
‘Plastic
drinkwaterbuizen
maken
mensen
ziek’
konden
we
ons
–
in
chronologische
volgorde
–
de
volgende
stappen
voorstellen:
129
1.
Buizenfabrikanten
voegen
ongezonde
chemicaliën
toe
aan
hun
buizen.
2.
De
overheid
staat
het
gebruik
van
deze
chemicaliën
toe.
3.
Veel
mensen
drinken
water
uit
plastic
waterbuizen.
4.
De
plastic
drinkwaterbuizen
lekken
chemicaliën
in
het
drinkwater.
5.
De
chemicaliën
tasten
de
gezondheid
van
mensen
aan.
De
volgorde
van
de
stappen
hierboven
is
chronologisch.
Eerst
worden
de
oorzaken
behandeld
en
daarna
de
gevolgen.
Een
interessant
journalistiek
verhaal
wordt
echter
niet
altijd
chronologisch
opgebouwd.
Ons
verhaal
straks
zal
er
waarschijnlijk
eerder
zó
uitzien:
1.
Plastic
drinkwaterbuizen
lekken
chemicaliën
in
het
drinkwater.
(=
nieuws)
2.
De
chemicaliën
tasten
de
gezondheid
van
mensen
aan.
(=
ernstig
gevolg)
3.
Veel
mensen
drinken
water
uit
plastic
waterbuizen.
(=
oorzaak)
4.
Buizenfabrikanten
voegen
ongezonde
chemicaliën
toe
aan
hun
buizen.
(=
oorzaak)
5.
De
overheid
staat
het
gebruik
van
deze
chemicaliën
toe.
(=
oorzaak
en
opmaat
naar
de
oplossing)
Ons
verhaal
begint
straks
met
het
nieuws
(de
ontdekking
dat
plastic
buizen
chemicaliën
lekken
in
drinkwater),
gevolgd
door
de
ernstige
gevolgen
(mensen
worden
er
ziek
van).
En
als
goede
reporters
proberen
we
ook
de
oorzaken
te
achterhalen.
Want
wie
de
oorzaken
kent,
kan
een
suggestie
doen
voor
de
oplossing.
De
lezers
‘bang’
maken
is
niet
ons
voornaamste
doel.
Ons
belangrijkste
doel
is
wijzen
op
mogelijke
verbeteringen.
De
volgende
stap
in
het
maken
van
hypotheses
is:
concretiseren.
Of
we
zouden
ook
kunnen
zeggen:
visualiseren.
Hoe
concreter
we
de
deelhypotheses
kunnen
formuleren,
hoe
duidelijker
ons
researchdoel
wordt.
Ik
zal
dat
aan
de
hand
van
de
deelhypotheses
laten
zien:
De
eerste
deelhypothese
was:
‘Plastic
drinkwaterbuizen
lekken
chemicaliën
in
het
drinkwater.’
Om
dit
concreter
te
maken,
vragen
we
ons
af:
Wat
kunnen
we
daarvan
zíen?
Concreet,
immers,
betekent:
waarneembaar.
(Vandaar
dat
we
ook
kunnen
spreken
over
visualiseren).
Wat
we
misschien
kunnen
zien
is
het
volgende:
Onderzoekers
vinden
chemicaliën
in
water
uit
plastic
waterbuizen.
130
Nee,
wacht,
dit
kan
concreter:
Onderzoekers
vinden
weekmakers
en
fenolen
in
drinkwater
uit
buizen
van
polyetheleen.
Dat
is
bovendien
niet
alles:
Onderzoekers
vinden
dezelfde
weekmakers
en
fenolen
in
de
buizen
van
polyetheleen.
Ander
voorbeeld.
Deelhypothese
2:
‘De
chemicaliën
tasten
de
gezondheid
van
mensen
aan.’
Wat
kunnen
we
daarvan
zien?
Iemand
wordt
ernstig
ziek
na
het
drinken
van
water
uit
een
buis
van
polyetheleen.
Mmm.
Hier
hebben
we
echter
een
probleem:
er
is
nog
nooit
iemand
dood
achterover
gevallen
na
het
drinken
van
een
glas
water.
De
gevolgen
zijn
niet
zo
direct
zichtbaar.
Wat
we
waarschijnlijk
wél
kunnen
waarnemen,
is
een
langzamer
proces:
Mensen
ontwikkelen
ernstige
ziektes
als
ze
fenolen
of
weekmakers
krijgen
toegediend.
En
als
dat
nog
nooit
is
waargenomen,
dan
misschien:
Proefdieren
ontwikkelen
ernstige
ziektes
als
ze
fenolen
of
weekmakers
krijgen
toegediend.
Deelhypothese
3:
‘De
buizen
fabrikanten
stoppen
de
ongezonde
chemicaliën
in
hun
buizen.’
Wat
kunnen
we
zien?
De
buizenfabrikanten
zijn
schurken.
Dit
is
een
oordeel,
geen
waarneming!
De
buizenfabrikanten
gebruiken
de
gevaarlijke
chemicaliën
omdat
er
geen
alternatieven
zijn.
Nee.
We
kunnen
niet
zien
dat
er
geen
alternatieven
zijn.
De
buizenfabrikanten
stoppen
fenolen
en
weekmakers
in
hun
buizen.
131
Ja,
dát
kunnen
we
zien!
Naar
de
reden
kunnen
we
alleen
gissen.
Laat
ons
raden:
Voor
de
ongezonde
chemicaliën
betalen
de
buizenfabrikanten
minder
dan
voor
veilige
varianten.
Deelhypothese
4:
‘De
overheid
staat
het
gebruik
van
de
gevaarlijke
chemicaliën
toe.’
Wat
kunnen
we
daarvan
zien?
De
overheid
is
nalatig.
Onzin:
dit
is
een
oordeel,
geen
observering.
De
overheid
controleert
het
drinkwater
niet
op
de
gevaarlijke
chemicaliën.
Dit
zou
kunnen.
Maar
er
schuilt
een
probleem
in
het
woordje
‘niet’:
het
is
meestal
erg
ingewikkeld
om
iets
aan
te
tonen
dat
níet
gebeurt.
Je
kunt
beter
iets
proberen
te
bewijzen
dat
wél
gebeurt.
Bijvoorbeeld:
De
overheid
controleert
het
drinkwater
op
ándere
toevoegingen
dan
fenolen
en
weekmakers.
Feitelijk
zeggen
we
daarmee
hetzelfde,
namelijk
dat
de
overheid
niet
op
fenolen
en
weekmakers
controleert.
Maar
om
dit
te
kunnen
vaststellen,
moeten
we
eerst
op
zoek
naar
een
lijst
van
alle
stoffen
waarop
de
overheid
wél
controleert.
Deelhypothese
5:
‘Veel
mensen
drinken
water
uit
plastic
buizen.’
Dit
is
makkelijk
waar
te
nemen
(als
het
inderdaad
zo
ís,
want
het
is
nog
steeds
een
hypothese,
een
veronderstelling):
Installateurs
en
doe‐het‐zelvers
installeren
plastic
waterbuizen
in
woningen
en
kantoren.
Nu
hebben
we
een
lijst
van
waarneembare
gebeurtenissen
die
tezamen
onze
hypothese
bewijzen.
132
Wat
we
moeten
onderzoeken
is:
1. Onderzoekers
vinden
weekmakers
en
fenolen
in
drinkwater
uit
buizen
van
polyetheleen.
2. Onderzoekers
vinden
dezelfde
weekmakers
en
fenolen
in
de
buizen
van
polyetheleen.
3. Mensen
ontwikkelen
ernstig
ziektes
als
ze
fenolen
of
weekmakers
krijgen
toegediend.
4. Proefdieren
ontwikkelen
ernstige
ziektes
als
ze
fenolen
of
weekmakers
krijgen
toegediend.
5. De
buizenfabrikanten
stoppen
fenolen
en
weekmakers
in
hun
buizen.
6. Voor
veilige
chemicaliën
betalen
de
buizenfabrikanten
méér
dan
voor
de
gevaarlijke
varianten.
7. De
overheid
controleert
het
drinkwater
op
ándere
toevoegingen
dan
fenolen
en
weekmakers.
8. Installateurs
en
doe‐het‐zelvers
installeren
plastic
waterbuizen
in
woningen
en
kantoren.
Deze
stellingen
(deelhypotheses)
zijn
makkelijk
te
onderzoeken
omdat
ze
concrete
aanwijzingen
bevatten:
daders
(personen
of
chemicaliën)
en
acties
(handelingen).
Beiden
–
personen
en
acties
–
laten
sporen
na!
Tot
slot
een
laatste
opmerking
over
de
vage
formulering:
‘Mensen
ontwikkelen
ernstige
ziektes
als
ze
fenolen
of
weekmakers
krijgen
toegediend.’
Het
duurde
lang
in
ons
onderzoek
voordat
we
concreet
konden
invullen
om
welke
ziektes
het
gaat.
Uiteindelijk
konden
we
de
stelling
als
volgt
verder
concreet
maken:
Fenolen
bootsen
het
vrouwelijke
hormoon
oestrogeen
na
en
verstoren
daardoor
de
hormoonhuishouding
bij
mensen.
Een
verstoorde
hormoonhuishouding
veroorzaakt
kanker
(bij
mannen
en
vrouwen)
en
onvruchtbaarheid
(bij
mannen).
Nóg
een
tip
over
hypotheses:
Begin
je
onderzoek
met
de
deelhypothese
die
het
gemakkelijkste
te
bewijzen
is.
In
het
bovenstaande
voorbeeld
is
dat:
Installateurs
en
doe‐het‐zelvers
installeren
plastic
waterbuizen
in
woningen
en
kantoren.
Ga
naar
binnen
door
een
deur
die
al
half
open
staat!
(Een
les
die
ik
heb
geleerd
van
onderzoeksjournalist
en
hoogleraar
Mark
133
Hunter,
die
hypothesetechnieken
doceert
aan
de
Insead
Business
School
bij
Parijs).
Waarom?
Omdat
als
de
makkelijkste
deelhypothese
niet
waar
blijkt
te
zijn,
je
nog
geen
kostbare
tijd
hebt
verknoeid.
Was
je
met
de
moeilijkste
deelhypotheses
begonnen,
dan
had
het
misschien
weken
geduurd
voordat
je
er
achter
kwam
dat
je
hypothese
niet
te
bewijzen
valt.
De
deelhypotheses
wijzen
de
weg
naar
potentiële
bronnen
(mensen,
documenten),
als
je
jezelf
afvraagt:
wat
heb
ik
nodig
om
dit
te
bewijzen?
En
als
je
een
lijst
van
mogelijke
bronnen
hebt
opgesteld,
kun
er
vervolgens
bij
schrijven
hoeveel
tijd
je
denkt
nodig
te
hebben
om
die
bronnen
op
te
sporen
(en
te
interviewen).
Zo
ontstaat
een
planning
voor
je
onderzoek.
Tot
slot:
hoewel
de
hypothese
een
prachtig
planinstrument
is,
moeten
we
niet
uit
het
oog
verliezen
waar
we
het
allemaal
voor
doen.
Niet
een
mooie
werkplanning
is
het
doel,
maar
een
mooi
verhaal.
Laten
we
eens
terug
gaan
naar
de
oorspronkelijke
deel‐ hypotheses
uit
het
drinkwater
voorbeeld:
1.
Plastic
drinkwaterbuizen
lekken
chemicaliën
in
het
drinkwater.
2.
De
chemicaliën
tasten
de
gezondheid
van
mensen
aan.
3.
Veel
mensen
drinken
water
uit
plastic
waterbuizen.
4.
Buizenfabrikanten
voegen
ongezonde
chemicaliën
toe
aan
hun
buizen.
5.
De
overheid
staat
het
gebruik
van
deze
chemicaliën
toe.
We
vervangen
alle
anonieme
massa’s
in
de
deelhypotheses
door
individuen.
Dit
zou
het
resultaat
kunnen
zijn:
1. 2. 3. 4.
Iemand
vecht
tegen
kanker
en
iemand
anders
worstelt
met
de
gevolgen
van
zijn
onvruchtbaarheid.
Een
chemisch
deeltje
verlaat
een
plastic
buis
en
voegt
zich
samen
met
een
watermolecuul.
Het
chemische
deeltje
verstoort
de
hormoonhuishouding
van
een
menselijke
foetus.
Een
buizenfabrikant
voegt
gevaarlijke
chemicaliën
toe
aan
zijn
buizen
en
zegt
dat
hij
daardoor
een
hoop
geld
bespaard.
134
5.
Een
ambtenaar
meet
het
drinkwater
met
een
apparaat
dat
niet
is
toegerust
om
de
gevaarlijke
chemicaliën
op
te
sporen.
De
deelhypotheses
zijn
nu
vervangen
door
scènes.
Een
laatste
opmerking
hierbij:
Waarom
staat
in
de
eerste
scène
niet:
Iemand
krijgt
kanker
en
iemand
anders
wordt
onvruchtbaar?
Omdat
‘krijgen’
en
‘worden’
een
uitdrukking
zijn
van
passiviteit.
Als
je
een
verhaal
schrijft,
wil
je
dat
de
hoofdpersonen
iets
dóen
–
en
niet
dat
ze
in
hun
stoel
zitten
te
wachter
tot
hen
iets
overkomt.
Vandaar
de
woorden
‘vechten’
en
‘worstelen’
in:
Iemand
vecht
tegen
kanker
en
iemand
anders
worstelt
met
de
gevolgen
van
zijn
onvruchtbaarheid.
135
Concrete
stappen
Om
te
laten
zien
hoe
je
stap
voor
stap
een
hypothese
kunt
maken,
beginnen
we
even
opnieuw,
met
een
heel
ander
voorbeeld.
Een
hypothese
is
niets
anders
dan
het
antwoord
op
de
vraag:
Wat
gebeurt
er?
‘Wat
gebeurt
er?’
is
de
eerste,
meest
voor
de
hand
liggende
vraag
die
journalisten
zich
stellen.
Want
als
er
niets
gebeurt,
valt
er
niets
te
melden.
Met
de
vraag
‘Wat
gebeurt
er?’
uit
een
journalist
niet
alleen
zijn
nieuwsgierigheid,
maar
ook
zijn
verlangen
naar
nieuws.
Als
er
iets
gebeurt,
is
er
sprake
van
actie.
En
wanneer
er
actie
is,
is
er
sprake
van
verandering.
Want
door
de
actie
verandert
er
iets.
Verandering,
op
haar
beurt,
is
nieuws!
Want
door
de
verandering
ontstaat
er
een
nieuwe
situatie.
Anders
gezegd:
actie
=
verandering
=
nieuws.
Kortom:
de
vraag
‘Wat
gebeurt
er?’
is
de
oervraag
die
ons
leidt
naar
het
nieuws.
Kunnen
we
die
vraag
misschien
nauwkeuriger
stellen?
In
meer
detail?
We
willen
immers
een
zo
nauwkeurig
en
concreet
mogelijke
hypothese
formuleren,
en
hoe
nauwkeuriger
de
vraag,
hoe
nauwkeuriger
het
antwoord.
De
vraag
‘Wat
gebeurt
er?’
laat
zich
ook
op
andere
manieren
stellen.
Gedetailleerder.
Bijvoorbeeld
door
gebruik
te
maken
van
de
woorden
‘Hoe’
en
‘Waarom’.
Kijk
maar:
1.
Hoe
werkt
het?
2.
Hoe
ziet
het
er
uit?
3.
Hoe
doen
ze
het?
4.
Waarom
doen
ze
het?
136
Vraag
1.
informeert
naar
een
voorwerp,
apparaat,
machine,
instrument,
systeem.
Bijvoorbeeld:
‘Hoe
werkt
het
vluchtleidingssysteem
op
Schiphol?’
Vraag
2.
informeert
naar
een
plaats,
een
locatie,
een
omgeving.
Bijvoorbeeld:
‘Hoe
ziet
het
er
uit
binnen
in
de
verkeerstoren
van
Schiphol?’
Vragen
3.
en
4.
informeren
naar
menselijk
handelen.
Bijvoorbeeld:
‘Hoe
loodst
een
luchtverkeersleider
de
vliegtuigen
binnen?’
En:
‘Waarom
kiest
iemand
voor
een
stressvolle
job
als
luchtverkeersleider?’
De
antwoorden
op
de
vragen
1
t/m
4
vormen
samen
het
antwoord
op
de
oervraag:
‘Wat
gebeurt
er?’
Kunnen
we
van
de
hoe‐
en
waaromvragen
een
hypothese
maken?
Ja,
heel
makkelijk.
Door
van
de
vragen
antwoorden
te
maken.
Dat
klinkt
vreemd,
maar
is
logisch
als
je
bedenkt
dat
een
hypothese
niets
anders
is
dan
een
vermoedelijk
antwoord
op
een
vraag.
Bijvoorbeeld:
de
volgende
zin
is
een
hypothese,
een
stelling:
‘Je
kunt
een
hypothese
maken
door
een
vraag
te
formuleren
als
een
antwoord.’
Deze
zin,
deze
hypothese,
is
het
antwoord
op
de
vraag:
‘Hoe
maak
je
een
hypothese?’
Zie
je
hoe
je
door
de
vraag
in
een
antwoord
te
veranderen
een
hypothese
hebt
gemaakt?
Als
we
dit
toepassen
op
de
voorbeelden
over
de
luchtverkeersleiding
dan
krijg
je
de
volgende
hypothese:
De
oervraag:
137
‘Wat
gebeurt
er
op
Schiphol?’
Veranderen
we
eerst
in:
‘Hoe
loodst
een
luchtverkeersleider
de
vliegtuigen
binnen?’
En
deze
vraag
veranderen
we
in
een
mogelijk
antwoord:
‘Een
luchtverkeersleider
loodst
de
vliegtuigen
binnen
met
behulp
van
een
computerprogramma
dat
in
het
verleden
ernstige
fouten
heeft
gemaakt.’
We
hadden
ook
de
andere
drie
vragen
in
hypotheses
kunnen
veranderen.
Kijk
maar:
‘Iemand
kiest
ervoor
luchtverkeersleider
te
worden
omdat
hij
dan
veel
beter
betaald
wordt
dan
een
collega
op
kantoor,
terwijl
zijn
werk
nauwelijks
ingewikkelder
is.’
‘De
verkeerstoren
op
Schiphol
ziet
er
van
binnen
uit
als
een
gewoon
kantoor,
met
mensen
die
naar
beeldschermen
staren
en
af
en
toe
iets
op
hun
toetsenbord
typen.’
‘Het
vluchtleidingssysteem
werkt
niet
goed
als
er
veel
mobiel
gebeld
wordt
door
reizigers
in
de
aankomst‐
en
vertrekhallen.’
Alle
vier
de
bovenstaande
hypotheses
zijn
onwaar
(zo
is
door
onderzoek
gebleken).
En
toch
zit
in
elk
ervan
een
kern
van
waarheid.
De
hypotheses
zijn
misschien
niet
helemaal
te
bewijzen,
maar
ze
kunnen
ons
–
en
de
mensen
die
we
interviewen
‐
wél
op
het
spoor
zetten
van
ander
opmerkelijk
nieuws
over
het
werk
op
Schiphol.
Gebleken
is
dat
mensen
vaak
makkelijker
reageren
op
een
(prikkelende)
stelling
dan
op
een
open
vraag.
Zouden
we
vragen:
‘Welke
opmerkelijke
dingen
gebeuren
er
op
Schiphol?’
dan
duurt
het
waarschijnlijk
langer
voordat
we
bruikbare
antwoorden
krijgen,
dan
wanneer
we
uitdagend
zouden
vragen:
‘Is
het
niet
zo
dat
het
werk
van
een
luchtverkeersleider
eigenlijk
niet
veel
verschilt
van
ander
computerwerk
en
dat
het
daarom
begrijpelijk
is
dat
ook
luchtverkeersleiders
wel
eens
in
slaap
vallen?’
138
(De
laatste
zin
is
een
stelling
verpakt
in
een
vraag.)
Samengevat:
Hoe
kom
je
tot
een
concrete
en
bewijsbare
hypothese?
Stap
1:
Stel
jezelf
de
oervraag:
Wat
gebeurt
er...?
Vul
in
op
de
stippellijn
(voor
zover
mogelijk):
personen,
voorwerpen,
tijd
en
plaats.
Bijvoorbeeld:
‘Wat
gebeurt
er
met
de
luchtverkeersleiders
na
het
recente
vliegtuigongeluk
op
Schiphol?’
Stap
2:
Maak
de
vraag
concreter
door
hem
te
ontrafelen
in
vier
deelvragen:
1.
Hoe
werkt
het?
(bijvoorbeeld
het
verkeersleidingsysteem)
2.
Hoe
ziet
het
er
uit?
(bijvoorbeeld
de
verkeerstoren
op
Schiphol)
3.
Hoe
doen
ze
het?
(bijvoorbeeld
het
binnenloodsen
van
vliegtuigen)
4.
Waarom
doen
ze
het?
(bijvoorbeeld
het
zich
aanmelden
als
luchtverkeersleider)
Stap
3:
Verander
de
bovenstaande
hoe‐
en
waaromvragen
in
antwoorden.
Gebruik
je
fantasie
en
ervaring
om
mogelijke
antwoorden
te
formuleren.
(De
antwoorden
moeten
inderdaad
wel
mogelijk
zijn;
het
heeft
bijvoorbeeld
geen
zin
om
de
schuld
voor
een
falende
luchtverkeersverkeersleiding
te
leggen
bij
luchtreizigers
van
buiten
ons
melkwegstelsel.
Tenzij...)
139
Tot
slot
Een
hypothese
moet
zo
concreet
mogelijk
zijn.
Dat
wil
zeggen
dat
er
concrete
personen
en/of
voorwerpen,
plaatsen
en
handelingen
(acties)
in
moeten
voorkomen.
Want
personen,
voorwerpen,
plaatsen
en
handelingen
laten
sporen
na.
En
die
sporen
kunnen
we
volgen
(research
is
het
volgen
van
een
spoor).
De
ultieme
test
voor
de
concreetheid
van
een
hypothese
is:
kan
je
hem
(laten)
naspelen?
Ik
bedoel
letterlijk:
kan
je
de
stelling
naspelen,
op
een
toneel,
en
snapt
iedereen
in
de
zaal
dan
wat
er
gebeurt?
Bijvoorbeeld:
Jan
benadeelt
Marieke
voor
vijftig
euro
is
een
slechte
hypothese,
want
hoe
wil
je
het
werkwoord
‘benadelen’
uitbeelden
op
een
toneel?
Beter
is:
Jan
steelt
de
portemonnee
van
Marieke.
Uit
de
portemonnee
haalt
hij
later
vijf
briefjes
van
tien
euro.
Maak
meer
hypotheses
dan
één
Maak
meerdere
hypotheses.
Kijk
welke
de
meeste
impact
heeft
en
het
makkelijkste
valt
aan
te
tonen.
De
keuze
van
een
hypothese
hangt
behalve
van
de
bruikbaarheid
(zie
hiervoor)
ook
af
van
de
balans
tussen
inspanning
(om
de
hypothese
aan
te
tonen)
en
impact
(belang
voor
de
lezer).
140
Maximum
/
minimumvariant
Maak
in
elk
geval
een
minimumhypothese:
dit
is
de
hypothese
die
je
minimaal
wilt
aantonen.
Het
is
je
ondergrens:
je
probeert
eerst
deze
hypothese
aan
te
tonen;
lukt
dat
niet,
dan
stop
je
met
het
onderzoek.
Maak
daarna
een
maximumhypothese.
Dit
is
de
wildste
veronderstelling
die
je
kunt
bedenken
(maar
die
nog
wel
realistisch
is!).
Deze
dient
als
doel,
dat
je
steeds
voor
ogen
houdt
tijdens
het
onderzoek.
Hypothese
aanpassen
Een
hypothese
is
geen
wet!
Je
kunt
hem
tijdens
je
onderzoek
aanpassen.
Zodra
je
meer
informatie
hebt,
wordt
het
makkelijker
om
een
betere
hypothese
te
formuleren.
Doe
dat
dan
ook!
Maar
houdt
de
minimumvariant
in
het
oog
–
ga
daar
niet
onder
zitten.
Falsificeren
Sluit
je
ogen
niet
voor
feiten
die
de
hypothese
lijken
tegen
te
spreken.
Sterker
nog:
ga
op
zoek
naar
feiten
die
de
onjuistheid
van
je
hypothese
bewijzen
(falsificeren).
Als
er
feiten
aan
het
141
licht
komen
die
in
een
andere
richting
wijzen,
pas
dan
gewoon
je
hypothese
aan.
Beter
ten
halve
gekeerd,
dan
ten
hele
gedwaald!
142
Reporting
for
facts
and
story
Informeren
is
niet
de
enige
taak
van
de
journalist.
Hij
moet
ook
kunnen
presenteren.
Het
nieuws
kan
nóg
zo
belangrijk
zijn,
als
het
saai
wordt
gebracht,
wordt
er
niet
naar
geluisterd.
Journalisten
informeren.
Maar
ze
moeten
ook
kunnen
presenteren.
Journalisten
geven
informatie
door
in
de
vorm
van
verhalen.
Verhalen
met
een
kop
en
een
staart,
met
een
conflict
en
een
plot,
met
personages,
actie,
spannende
locaties
en
interessante
voorwerpen.
Om
een
goed
verhaal
te
kunnen
vertellen,
heeft
de
journalist
méér
nodig
dan
alleen
feiten
die
informeren.
Hij
zal
ook
op
zoek
moeten
naar
interessante
personages
en
ze
beschrijven.
Hij
zal
op
plaatsen
moeten
gaan
kijken
waar
de
lezers/kijkers/luisteraars
nooit
zijn
geweest.
Hij
zal
voorvallen
en
voorwerpen
moeten
beschrijven
in
zulk
detail,
dat
ze
voor
de
lezers/kijkers/luisteraars
gaan
‘leven’.
Het
zoeken
naar
details
voor
beeldende
beschrijvingen
is
een
vak
apart.
In
de
Amerikaanse
leerboeken
over
journalistiek
wordt
daarom
nadrukkelijk
onderscheid
gemaakt
tussen
‘reporting
for
facts’
(het
zoeken
naar
feiten)
en
‘reporting
for
story’
(het
zoeken
naar
verhalende
elementen).
Reporting
for
story
Journalisten
die
op
eigen
initiatief
iets
uitzoeken,
richten
zich
meestal
eerst
op
het
probleem
(oorzaak
en
gevolg)
dat
ze
willen
onthullen.
Het
gevaar
is
dat
ze
‘vergeten’
om
ook
elementen
te
verzamelen
die
hun
verhaal
straks
kleur
kunnen
geven:
reporting
for
story.
Júist
onderzoekende
journalisten
moeten
veel
werk
maken
van
reporting
for
story,
omdat
ze
anders
aan
het
einde
van
hun
research
blijven
zitten
met
een
berg
saaie
cijfers
of
weetjes,
die
geen
lezer/kijker/luisteraar
door
zijn
keel
krijgt.
143
Reporting
for
story
is
niets
anders
dan:
beschrijven
wat
je
ziet
(en
hoort
en
ruikt
en
voelt).
Dit
klinkt
gemakkelijk,
maar
de
meeste
schrijvers
ervaren
dit
als
een
lastige
opdracht.
Probeer
maar
eens,
met
weinig
woorden,
een
rake
beschrijving
te
geven
–
van
een
personage,
voorwerp
of
locatie
–
die
een
gevoel
opwekt
bij
de
lezer!
Dit
kan
helpen:
Bedenk:
als
je
de
persoon/het
voorwerp/de
locatie
moest
filmen,
waar
zou
je
dan
op
inzoomen?
Welke
(veelzeggende)
details
zou
je
laten
zien?
Beschrijf
niet
alleen
wat
je
ziet,
maar
ook
wat
je
andere
zintuigen
(oren,
neus
en
de
haartjes
op
je
armen)
registreren.
Sluit
daarvoor
letterlijk
voor
een
moment
je
ogen
en
laat
de
andere
zintuigen
hun
verhaal
vertellen.
Kies
het
juiste
woord
voor
een
beschrijving.
Van
alle
synoniemen
waaruit
je
kunt
kiezen:
welke
voelt
het
beste?
Let
op
details.
Details
maken
de
beschrijving!
Hoe
meer
(relevante!)
details,
hoe
completer
het
beeld
bij
de
lezer,
hoe
meer
de
lezer
voelt
bij
het
lezen.
Gebruik
in
de
tekst
af
en
toe
een
mooie
beeldspraak.
De
betrouwbaarste
manier
om
aan
beeldmateriaal
te
komen,
is
door
zelf
te
(gaan)
kijken.
Er
gaat
niets
boven
eigen
waarneming!
Ga
naar
de
plaats
waar
een
gebeurtenis
zich
heeft
afgespeeld
en
neem
de
omgeving
in
je
op.
Bezoek
de
hoofdrolspelers
en
observeer
hoe
ze
zich
gedragen,
hoe
ze
praten,
hoe
ze
zich
kleden,
hoe
ze
eruit
zien.
Neem
voorwerpen
die
een
rol
spelen
zelf
in
de
hand
en
voel,
ruik,
luister…
Soms
zijn
we
echter
aangewezen
op
de
beschrijvingen
van
andere
mensen.
Dit
is
vaak
het
geval
bij
gebeurtenissen
die
in
het
verleden
hebben
plaatsgevonden.
In
dat
geval
moeten
we
tijdens
interviews
zoveel
mogelijk
details
boven
tafel
proberen
te
krijgen.
Een
aantal
technieken
kunnen
daarbij
helpen:
Dwing
de
geïnterviewde
om
langzaam
te
praten.
Door
bijvoorbeeld
zélf
langzamer
te
formuleren
en
langere
stiltes
te
laten
vallen.
Zorg
dat
de
geïnterviewde
alle
rust
krijgt
(en
neemt!)
om
na
te
denken.
Praat
over
de
gebeurtenissen
in
de
tegenwoordige
tijd
–
en
niet
in
de
verleden
of
voltooid
verleden
tijd
zoals
je
van
nature
geneigd
bent
te
doen.
Door
zelf
vragen
in
de
tegenwoordige
tijd
te
stellen:
‘Oké,
je
komt
de
kamer
binnen
en
wat
zie
je
dan
allemaal?’
Deze
techniek
heeft
bij
politieverhoren
bewezen
de
herinnering
van
getuigen
te
activeren.
144
Neem
de
geïnterviewde
mee
naar
de
plaats
waar
de
gebeurtenis
zich
afspeelde.
Dat
helpt
de
geïnterviewde
om
herinneringen
terug
te
halen.
Zelf
kun
je
je
ook
een
beter
beeld
vormen
van
de
gebeurtenissen
als
je
het
decor
ziet,
waardoor
je
betere
vragen
kan
stellen.
Druk
de
geïnterviewde
een
relevant
voorwerp
(een
instrument,
een
product,
een
landkaart,
een
foto…)
in
handen
en
laat
hem
of
haar
dáár
over
vertellen.
Het
belang
van
de
storytelling
(=
verhalende)
techniek
kan
moeilijk
worden
overschat.
Diverse
malen
is
in
serieuze
onderzoeken
aangetoond
dat
lezers
woorden
gemakkelijk
vergeten,
maar
sensaties
(van
hun
zintuigen)
lang
mee
kunnen
dragen.
Het
geheim
van
goede
schrijvers
is
dat
ze
hun
lezers
(zonder
dat
die
het
merken)
op
de
eerste
plaats
bij
hun
gevoel
grijpen
en
pas
op
de
tweede
plaats
bij
hun
verstand.
Reporting
for
facts
Gaat
het
bij
reporting
for
story
om
wat
je
wilt
laten
zien,
bij
reporting
for
facts
gaat
het
om
wat
je
wilt
uitleggen.
Welke
achtergrondkennis
heeft
de
lezer
nodig
om
de
verhalen
–
de
gebeurtenissen
die
je
beschrijft
–
te
kunnen
begrijpen?
Of
op
hun
belang
te
kunnen
beoordelen?
Verdiep
je
indien
nodig
in:
De
omvang
van
het
beschreven
probleem.
Hoe
vaak
doet
het
zich
voor?
Waar
allemaal?
Wetgeving
die
een
rol
speelt
De
voorgeschiedenis
van
het
probleem
De
achtergronden
van
de
daders
en
slachtoffers
Belangrijke
financiële
transacties
De
meeste
gebeurtenissen
laten
zich
op
verschillende
niveaus
beschrijven:
Oorzaak
en
gevolg
Een
gebeurtenis
heeft
zowel
oorzaken
als
gevolgen.
Macro
en
micro
Een
probleem
kan
in
algemene
termen
worden
beschreven,
met
nadruk
op
de
omvang
(=
macro)
of
juist
heel
specifiek,
aan
de
hand
van
een
ervaring
of
situatie
die
typerend
is
voor
dat
probleem
(=
micro).
Anders
gezegd:
je
kunt
op
een
probleem
inzoomen
(micro)
of
uitzoomen
(macro).
Eigen
ervaring
en
‘geleende’
ervaring
145
Journalisten
maken
vaak
gebruik
van
‘geleende’
ervaringen:
de
belevenissen
en
opvattingen
van
anderen.
Maar
het
is
dikwijls
ook
zeer
goed
mogelijk
om
je
eigen
ervaringen
te
laten
spreken,
bijvoorbeeld
door
een
plaats
te
bezoeken
en
er
een
reportage
te
maken.
Of
door
een
probleem
te
verduidelijken
met
iets
dat
je
zelf
is
overkomen
(=
micro).
Dader
en
slachtoffer
Je
kunt
een
gebeurtenis
door
de
ogen
van
een
dader
en/of
door
de
ogen
van
een
getroffene
(b.v.
slachtoffer)
beschrijven.
Regelgeving,
uitvoering
en
handhaving
Ons
staatsbestel
kent
een
wetgevende
macht
(parlement),
een
uitvoerende
macht
(regering,
geholpen
door
de
overheid)
en
een
rechterlijke
macht.
In
theorie
is
dit
systeem
van
Trias
Politica
een
van
de
basisprincipes
van
de
westerse
democratie.
Maar
het
ook
kleine
gebeurtenissen
maken
vaak
dezelfde
stadia
door:
van
plan
tot
besluit,
van
besluit
tot
uitvoering,
van
uitvoering
tot
controle
en
van
controle
tot
sancties.
Politiek,
psychologisch,
sociaal,
economisch
Van
één
en
hetzelfde
onderwerp
kan
vaak
iets
gezegd
worden
over
de
besluitvorming
(politiek),
de
motieven
(psychologisch),
de
gevolgen
voor
de
geestestoestand
van
betrokkenen
(óók
psychologisch),
de
gevolgen
voor
de
omgang
tussen
mensen
(sociaal)
en
de
gevolgen
voor
de
welvaartsverdeling
(economisch).
146
Vragen
Vragen
zijn
de
bouwstenen
van
de
journalistiek.
Goede
journalisten
onderscheiden
zich
doordat
ze
slimme
vragen
stellen.
De
onderstaande
vragen
hebben
hun
nut
in
de
praktijk
bewezen.
Ze
hebben
een
aantal
eigenschappen:
1. Het
zijn
allemaal
varianten
op
het
rijtje
van
de
vijf
w’s
en
één
h:
wie,
wat,
waar,
wanneer,
hoe
en
waarom?
2. Ze
zijn
heel
concreet
en
uitgebreid
geformuleerd,
waardoor
het
voor
de
geïnterviewde
moeilijker
is
om
vaag
of
ontwijkend
te
antwoorden.
3. De
meeste
vragen
zijn
bedoeld
om
een
situatie
te
kunnen
reconstrueren.
Maar
er
zitten
ook
vragen
bij
die
louter
tot
doel
hebben
om
te
achterhalen
welke
bronnen
er
allemaal
zijn.
4. De
vragen
zijn
onderverdeeld
naar
drie
categorieën:
vragen
om
een
chronologie
te
maken,
vragen
om
een
situatie
te
reconstrueren
(Reporting
for
Facts)
en
vragen
om
mensen,
voorwerpen
en
locaties
te
beschrijven
(Reporting
for
Story).
De
onderstaande
vragenlijsten
zijn
bedoeld
als
checklisten,
om
te
kijken
of
je
geen
belangrijke
vragen
over
het
hoofd
ziet.
Je
kunt
dus
eerst
je
eigen
vragenlijstje
maken,
afgestemd
op
het
onderwerp
waarnaar
je
onderzoek
doet,
en
dit
later
aanvullen
met
vragen
uit
de
onderstaande
lijst.
Vragen
om
een
chronologie
te
maken:
Chronologische
verkenning
147
Beleid,
wetgeving,
plannen,
opdrachten
(theorie)
Welke
wetten,
beleid,
afspraken,
werkmethoden,
procedures,
regels,
opdrachten,
plannen
zijn
er?
Wie
zijn
de
daders:
plannenmakers
opdrachtgevers,
financiers,
uitvoerders
en
toezichthouders?
Wat
is
hun
opdracht?
Wat
moeten
ze
doen?
Welke
middelen
moeten/mogen
ze
daarbij
gebruiken?
Waar
moeten
ze
dat
doen?
Wanneer
moeten
ze
dat
doen?
En
hoe
vaak?
Waarom
moeten
ze
dat
doen?
Wat
is
het
(officiële)
doel?
Wat
mag
het
kosten?
Wat
moet
het
opleveren?
Problemen
(conflicten)
bij
de
uitvoering
(praktijk)
Hoe
gaat
het
in
de
praktijk?
Vertel
eens
over…
Wat
is
er
(mogelijk)
aan
de
hand?
Welke
aanwijzingen
zijn
daarvoor?
Welke
conflicten
(tussen
theorie
en
praktijk)
kom
ik
mogelijk
tegen
tijdens
mijn
research?
Welke
conflicten
kwamen
voor
de
rechter?
Hoe
vaak?
Voorbeelden?
Welke
conflicten
(overtredingen)
constateerden
toezichthouders?
Hoe
vaak?
Voorbeelden?
Welke
klachten,
protesten
en
hulpverzoeken
komen
er
binnen
bij
instanties?
Hoeveel?
Voorbeelden?
Wat
heeft
u
verrast,
verbaasd
of
geërgerd?
Wat
kan
er
volgens
u
beter?
148
Conflicten:
Staan
de
uitgaven
niet
in
verhouding
tot
het
doel?
Zijn
de
lasten
en
lusten
niet
eerlijk
verdeeld?
Komt
het
geld
niet
terecht
op
de
afgesproken
plek?
Staan
de
uitgaven
niet
in
verhouding
tot
het
doel?
Zijn
de
regels
onduidelijk
of
onuitvoerbaar?
Hebben
de
uitvoerders
te
weinig
kennis
(informatie)
of
vaardigheden?
Zijn
de
uitvoerders
niet
gemotiveerd?
Worden
er
mensen
onderdrukt,
bedreigd
of
mishandeld?
Worden
er
mensen
achtergesteld
of
gediscrimineerd?
Wordt
de
gezondheid
van
mensen
aangetast?
Wordt
de
(keuze‐)
vrijheid
of
zelfstandigheid
van
mensen
ingeperkt?
Worden
er
mensen
misleid
of
opgelicht?
Is
er
iemand
die…
Bedriegt
Benadeelt
Beperkt
Belast
Bekritiseert
Bespioneert
Bekent
Discrimineert
Dreigt
149
Fraudeert
Kleineert
Klaagt
(aan)
Liegt
Laat
Lastert
Mishandelt
Misleidt
Misbruikt
Mist
(bijvoorbeeld
doel)
Negeert
(bijvoorbeeld
belangrijk
advies)
Onderdrukt
Ontneemt
(bijvoorbeeld
vrijheid)
Onderschat
Overdrijft
Overtreedt
Ontkent
Provoceert
Pest
Schaadt
(bijvoorbeeld
gezondheid)
Stoort
Steelt
Schendt
(bijvoorbeeld
afspraken
of
vertouwen)
Spendeert
(teveel
of
te
weinig)
150
Valt
aan
Verspilt
Verliest
Vervuilt
Vernielt
Vecht
Verraadt
Verkracht
Vermoordt
Veroorzaakt
Weigert
Economie
(money
trail)
Wie
worden
er
rijker
en
wie
armer?
Wie
betaalt?
Welke
bedragen?
Op
welke
tijdstippen?
Wie
ontvangt?
Welke
bedragen?
Op
welke
tijdstippen?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
in
overstemming
met
de
begroting?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
opmerkelijk
in
vergelijking
met...?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
in
evenwicht?
Wie
maakt
er
winst?
Hoeveel?
Wie
lijdt
er
verlies?
Hoeveel?
151
Reporting
for
facts
(samenvatting
maken):
Samenvatting
Probleem
Stelling:
Klopt
het
dat…?
Is
het
misschien
zo
dat…?
Zou
het
kunnen
dat…?
Wat
gebeurt
er?
(Wie
doet
wat?)
Hoe
ziet
de
dader
eruit?
(Zie:
Hoofdpersonen)
Of:
Wat
hebben
de
daders
met
elkaar
gemeen?
Hoe
ziet
het
slachtoffer
eruit?
(Zie:
Hoofdpersonen)
Of:
Wat
hebben
de
slachtoffers
met
elkaar
gemeen?
Waarom
doen
de
daders
dit?
Wat
is
hun
doel
of
motief?
(Zie:
Motief)
Hoe
reageren
de
slachtoffers?
Waar
gebeurt
het?
Hoe
ziet
de
locatie
eruit?
(Zie:
Locatie)
Wanneer
gebeurt
het?
Welk
tijdstip
van
de
dag?
Hoe
is
het
weer?
Hadden
de
gebeurtenissen
ook
anders
kunnen
lopen?
Welke
oplossingen
zijn
er?
(Zie:
Oplossing)
Wetgeving
Welke
wetten/afspraken
zijn
van
toepassing?
Zijn
er
recente
wetswijzigingen
geweest?
Op
welke
afspraken,
wetten,
regels,
plannen
of
procedures
beroepen
de
daders
zich?
Wie
heeft
de
wetten,
regels
…
gemaakt?
Wanneer?
Wie
profiteren
er
van?
Wie
hebben
er
nadeel
van?
152
Financiën
Hoe
lopen
de
geldstromen?
Wie
betaalt?
Welke
bedragen?
Op
welke
tijdstippen?
Wie
ontvangt?
Welke
bedragen?
Op
welke
tijdstippen?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
in
overstemming
met
de
begroting?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
opmerkelijk
in
vergelijking
met...?
Zijn
de
inkomsten
en
de
uitgaven
in
evenwicht?
Wie
maakt
er
winst?
Hoeveel?
Wie
lijdt
er
verlies?
Hoeveel?
Omvang
Hoeveel
daders
en/of
slachtoffers
zijn
er?
Hoe
vaak
gebeurt
het?
Op
hoeveel
plaatsen
gebeurt
het?
Sinds
wanneer
gebeurt
het?
Gemiddelde?
Mediaan?
Modus?
Top‐10?
Stijging?
Daling?
Is
dat
meer
of
minder
dan
verwacht?
Is
dat
meer
of
minder
dan
in
het
verleden?
Is
dat
meer
of
minder
dan
op
andere
plaatsen
of
in
andere
landen?
Is
dat
meer
of
minder
dan
bij
vergelijkbare
problemen?
Voorbeelden
Kent
u
concrete
voorbeelden
uit
de
praktijk?
153
Kent
u
plaatsen
waar
het
probleem
zich
voordoet?
Waar
zou
ik
een
reportage
kunnen
maken?
Welk
media
hebben
praktijkgevallen
(voorbeelden)
beschreven?
Kunt
u
misschien
een
fictief
voorbeeld
geven?
Oplossing
Reacties
Wat
vindt
u
van
het
probleem?
Wat
vindt
u
dat
anderen
er
aan
moeten
doen?
Wat
kan
er
worden
verbeterd
aan
de
wetgeving
en/of
handhaving?
Welke
oplossing
of
alternatief
stelt
u
voor?
Waarom
wordt
dat
volgens
u
niet
uitgevoerd?
Oplossingen,
alternatieven
Welke
goede
oplossingen
of
alternatieven
kent
u
(b.v.
in
het
buitenland)?
Hoeveel
tijd
en
(financiële)
inspanning
zouden
die
kosten?
Is
het
probleem
in
Nederland
groter
dan
in
andere
EU‐landen?
Voldoet
Nederland
aan
de
EU‐richtlijnen?
(Zijn
er
processen
gevoerd
bij
het
Europese
Hof?)
Is
er
Europese
regelgeving
in
de
maak?
Waarvoor
maakt
Nederland
zich
hard
in
Brussel?
154
Reporting
for
story
(verslag
maken):
Verslag
Hoofdpersoon
Uiterlijk
Kleding,
schoenen,
sieraden
Opvallende
kenmerken,
afwijkingen,
handicap
Haar,
baard,
snor
(kleur),
bril
Stem,
manier
van
praten
(dialoog),
vocabulaire
Hoofd,
mond,
neus,
ogen
Lijkt
op…,
uitstraling
Bewegingen,
handelingen
(tijdens
interview)
Werk
Vorige
werkgevers,
loopbaan?
Studie?
Titels,
diploma’s?
Salaris?
Prijzen,
onderscheidingen?
Bijzondere
prestaties?
Opvallende
mislukkingen?
Houding
ten
opzichte
van
werk?
Omgang
met
collega's?
155
Anekdotes?
Verleden
Waar
opgegroeid?
Broers,
zussen?
Wat
deden
vader
en
moeder?
School?
Burgerlijke
staat,
partner,
kinderen?
Vrienden?
Bijnaam?
Koosnaam?
Huidige
adres
(buurt,
straat)?
Politieke
voorkeur?
(lidmaatschap?)
Overtuiging?
(religie)
Waar
gelooft
hij
of
zij
heilig
in?
Idealen?
Waar
is
hij
enorm
kwaad
over
(geworden)?
Worstelt
(worstelde)
hij
met
zijn
geweten?
Inspiratiebronnen?
Voorbeelden?
Hartstochtelijke
liefhebberij?
Maatschappelijke
status?
Met
wie
gaat
hij/u
om?
Welke
boeken
leest
hij/u?
Welke
bijenkomsten
bezoekt
hij/u?
Welke
ontmoetingen
heeft
hij/u?
Verenigingen?
(lidmaatschap,
bestuurslid)
Inkomen?
Vermogen
(b.v.
aandelenbelangen)?
Schulden?
Strafblad?
Gezondheid?
Drugsgebruik?
Alcoholverslaving?
156
Zelfbeeld
Vertel
eens
over
uzelf.
Wie
bent
u?
Wat
bevalt
(beviel)
u
erg
aan
uw
leven?
Hoe
zou
u
uzelf
omschrijven?
Wat
ziet
u
's
morgens
in
de
spiegel?
Ben
u
sociaal,
geliefd,
rustig,
evenwichtig,
opgewekt,
optimistisch,
recht
door
zee,
idealistisch?
Wat
voor
een
beeld
hebben
uw
partner,
kinderen,
vrienden,
collega's,
buren…waarschijnlijk
van
u?
Heeft
iemand
ooit
een
karakterschets
van
u
gemaakt?
Welke
eigenschappen
werden
genoemd?
Wanneer
was
u
niet
uzelf?
Wat
deed
u
toen?
Wat
is
er
veranderd
door
de
gebeurtenissen?
Indien
onderzoeker:
Hoe
lang
bestudeert
u
…
al?
Wat
is
voluit
de
omschrijving
van
uw
functie?
Wat
houdt
uw
werk
in?
Wat
doet
u
dagelijks?
Hoe
lang
in
deze
functie?
Wat
deed
u
daarvoor?
Waar
heeft
u
allemaal
gewerkt?
Heeft
u
publicaties
op
uw
naam
staan?
Heeft
u
prijzen
gewonnen?
Met
wie
werkt
u
nauw
samen?
Waarom
bestudeert
u
…?
Wat
is
uw
persoonlijke
motivatie?
Wie
zijn
uw
opdrachtgevers?
Wat
was
de
mooiste
/
grootste
uitdaging
tot
nu
toe?
157
Wat
is
het
mooiste
dat
u
voor
elkaar
heeft
gekregen?
Wat
waren
belangrijke
gebeurtenissen
in
uw
carrière?
Waar
droomt
u
van?
Wat
zou
u
nog
wel
eens
voor
elkaar
willen
krijgen?
Wat
is
uw
leeftijd?
Motief
Hoofdpersoon
(dader,
slachtoffer)
Welke
gebeurtenis
heeft
uw
leven
veranderd?
Waardoor
kwam
er
een
kink
in
de
kabel?
Waardoor
werd
u
met
uzelf
geconfronteerd?
Waardoor
heeft
u
uzelf
goed
leren
kennen?
Waar
kijkt
u
met
weinig
plezier
op
terug?
Waardoor
werd
u
gedwongen
om
dingen
anders
te
gaan
doen?
Wat
hield
u
uzelf
voor
in
die
periode?
Wat
hield
u
op
de
been?
Wat
heeft
u
uzelf
voorgenomen
te
gaan
doen?
Hoe
wilde
u
het
probleem
gaan
aanpakken?
Wat
was
uw
doel?
Vertel
eens
wat
er
sindsdien
is
gebeurd.
Welke
stappen
heeft
u
gezet
om
uw
doel
te
bereiken?
Beschrijf
alstublieft
elke
stap
Scènes
Wilt
u
mij
alstublieft
vertellen
wat
u
heeft
meegemaakt?
Hypothese:
Klopt
het
dat…?
Is
het
misschien
zo
dat…?
Zou
het
kunnen
dat…?
158
Wat
gebeurt
er?
(Wie
doet
wat?)
Welke
middelen
(voorwerpen)
worden
gebruikt?
Hoe
zien
die
eruit?
(Zie:
Voorwerp)
Waar
gebeurt
het?
Hoe
ziet
de
locatie
eruit?
(Zie:
Locatie)
Wanneer
gebeurt
het?
Welk
tijdstip
van
de
dag?
Hoe
is
het
weer?
Wat
wordt
er
gezegd?
Hoe
ziet
de
dader
eruit?
(Zie:
Hoofdpersoon)
Hoe
ziet
het
slachtoffer
eruit?
(Zie:
Hoofdpersoon)
Waarom
doen
de
daders
dit?
Wat
is
hun
doel?
(Zie:
Motief)
Hoe
reageren
de
slachtoffers?
Wat
doet
ú
precies?
Wat
zegt
u?
Wat
denkt
u
op
dat
moment?
Wat
voelt
u
op
dat
moment?
Waarom
doet
u
dat?
Wat
is
uw
doel?
(Zie:
Doel,
motief)
Als
u
het
voorval
moest
filmen,
waarop
zou
u
dan
inzoomen?
Op
welke
details?
Als
u
uw
ogen
sluit,
wat
komt
dan
in
uw
herinnering
terug?
Kunnen
we
elkaar
eens
ontmoeten
op
de
plaats
van
de
gebeurtenis?
Kunt
u
er
eens
een
voorwerp,
product,
landkaart,
foto…
bij
pakken?
Ga
langzamer
formuleren
en
laat
langere
stiltes
vallen.
Stel
de
vragen
in
de
tegenwoordige
tijd.
Hadden
de
gebeurtenissen
ook
anders
kunnen
lopen?
Welke
oplossingen
zijn
er?
(Zie:
Oplossing)
Hoofdpersonen
159
Kleding,
schoenen,
sieraden
Opvallende
kenmerken,
afwijkingen,
handicap
Haar,
baard,
snor
(kleur),
bril
Stem,
manier
van
praten
(dialoog),
vocabulaire
Hoofd,
mond,
neus,
ogen
Lijkt
op…,
uitstraling
Bewegingen,
handelingen
Voorwerpen
Hoe
zagen
de
voorwerpen
(gereedschappen)
eruit?
Merk,
type?
Bijnaam,
koosnaam?
Vorm?
Kleur?
Oppervlak
(voelt
als…)?
Afmetingen
en
gewicht?
Lijkt
op…?
Design(er),
ontwerp(er)?
Producent?
Productiejaar?
Waarde?
Gebruiksdoelen?
Bijzondere
eigenschappen?
Hoe
werkt
de
techniek
(in
detail)?
160
Veiligheid?
(controle)
Geschiedenis?
(onderhoudsbeurten,
verbeteringen)
(Beroemde)
gebruikers?
Locatie
Buiten
Waar
gebeurde
het
precies?
Hoe
ziet
de
locatie
eruit?
Vanuit
de
lucht?
Vanaf
de
grond?
Landschapskenmerken?
Ruimtelijke
inrichting?
Functie?
(Alleen
dáárvoor
gebruikt?)
Woonhuizen,
winkels,
kantoren?
Openbare
of
opvallende
gebouwen?
Groen?(vegetatie,
fauna)
Afstanden
(in
tijd)?
Sfeer,
indruk,
associatie?
Beweging,
verkeersstromen(vervoersmiddelen),
mensenstromen
(type
mensen,
doel)?
Infrastructuur?
Geluiden,
licht,
geuren?
Historische
gebeurtenissen?
Recente
gebeurtenissen?
Gebouw
Functie
van
het
gebouw?
161
Bouwstijl,
architect,
lijkt
op…?
Bouwjaar,
leeftijd?
Opdrachtgever?
Aannemer,
bouwsom?
Eigenaar?
Koopsom?
Huursom?
Marktwaarde?
Bewoners,
gebruikers
(aantal)?
Huismeester,
portier?
Oppervlakte?
Licht?
Kleuren?
Geur?
Klank?
Omgeving
(voor
de
deur),
buurt?
Geschiedenis?
Interieur?
Meubels?
(stijl,
rangschikking)
Lay‐out?
(Vanaf
dat
u
binnenkomt)
Verdiepingen?
Afmetingen
binnenruimte?
Muren?
Ramen,
uitzicht?
Vloeren?
Plafond?
Sfeer?
Verwarming,
haard?
Klimaat?
Foto’s,
schilderijen?
Snuisterijen?
‘Vreemde’
elementen?
Authentieke
elementen?
Wat
voor
’n
soort
mensen
loopt
er
rond
(personeel)?
Hoeveel?
Stad,
streek
Landschap?
Inrichting?
162
Oppervlakte?
Aantal
inwoners?
Kleding?
Klimaat?
Natuurelementen
(soorten
dieren,
planten)?
Cultuurelementen(agrarisch,
bebouwing)?
Economische
activiteiten?
Natuurlijke
rijkdommen?
Opvallende
landschapselementen
(monumenten)?
Streekproducten?
Cultuur
(musea,
scholen,
kunst,
evenementen)?
Bestuur
(B&W,
gemeenteraad)?
Politieke
ontwikkelingen?
Stemgedrag?
Leeftijdsopbouw?
Migratie?
Religie
(kerken)?
Mentaliteit?
Geschiedenis?
Recente
gebeurtenissen?
Sociale
/
economische
problemen?
Plannen
voor
de
toekomst?
Relatie
/
contact
met
andere
gebieden?
Slotscène
Hoe
is
het
afgelopen?
Heeft
u
uw
doel
bereikt?
163
Hoe
heeft
u
het
probleem
uiteindelijk
weten
op
te
lossen?
Beschrijf
de
laatste
belangrijke
gebeurtenis
(zie
Scène).
Is
er
achteraf
toch
ook
nog
iets
goeds
uit
voorgekomen?
Viel
er
door
de
tranen
heen
misschien
ook
nog
iets
te
lachen?
Heeft
u
achteraf
nog
ergens
genoegdoening
van?
Welke
les
heeft
u
voor
uzelf
uit
de
gebeurtenissen
getrokken?
Eind
goed
al
goed?
Wat
zou
u
volgende
keer
anders
doen?
Wat
adviseert
u
aan
anderen?
Kunt
u
de
gebeurtenissen
relativeren?
164
Vragen
naar
bronnen:
Bronnen
Getuigen
Op
welke
bronnen
baseert
u
zich?
Welke
mensen
heeft
u
hierover
gesproken?
Waar
heeft
u
dit
gelezen?
Wie
was
de
auteur?
Welke
andere
deskundigen
/
specialisten
kent
u?
Bijvoorbeeld
bij:
Beleid
Ministerie
Tweede
Kamer
Eerste
Kamer
Provinciebestuur
Gemeentebestuur
Zelfstandig
bestuursorgaan
Opsporing
Politie
Fiod/ECD,
VROM
Inspectie
Rijks
Instituut
voor
Milieuhygiëne
Inspectie
voor
de
gezondheidszorg
Algemene
Inspectiedienst
(AID)
Voedsel
en
Waren
Autoriteit
Nederlandse
Mededingingsautoriteit
165
Autoriteit
Financiële
Markten
Algemene
Rekenkamer
Laboratorium,
testinstituut
Keuringsdienst
Klokkenluider
Toezicht
Controledienst
Certificeringinstituut
Codecommissie
Commissaris
Accountant
Recht
Openbaar
Ministerie
Rechtbank
Advocatenkantoor
Onderzoek
Universiteit
Hogeschool
TNO
CBS
CPB
WODC
Stichting
van
de
Arbeid
Instituut
Clingendael
166
Onderzoeksinstelling
Wetenschappelijk
bureau
of
instituut
Belangenbehartiging
Vakbond
Patiëntenorganisatie
Ombudsman
Consumentenbond
Milieuorganisatie
Hulpdienst
Watchdog
Overige
Getuigen,
ervaringsdeskundigen
Wie
kunnen
uit
eigen
ervaring
over
de
gebeurtenissen
vertellen?
Bijvoorbeeld:
Slachtoffers
Slachtoffer
Hulpverlener
(politie,
brandweer,
arts)
Belangenbehartiger
(bv.
vakbondsvertegenwoordiger)
Vertrouwenspersoon
(bv.
arts,
dominee,
advocaat)
Familielid
Vriend
Collega
Getuigen
167
Toevallige
voorbijganger
Omwonende
Bezoeker
(Oud‐)
medewerker
Afnemer
of
leverancier
Journalist
Klokkenluider
Daders
Initiatiefnemer
Regelgever
Opdrachtgever
Financier
Uitvoerder
Belangenorganisatie
Hoe
kan
ik
met
hen
in
contact
komen?
Via
wie?
Via
een
discussielijst
op
internet?
Via
een
belangenvereniging?
Komen
ze
ergens
bij
elkaar?
Is
er
(binnenkort)
soms
een
belangrijke
(jaarlijkse)
bijeenkomst
of
gebeurtenis?
Noteren
ze
hun
ervaringen
ergens?
Zijn
hun
ervaringen
soms
door
anderen
(b.v.
onderzoekers)
opgetekend?
(Bijvoorbeeld
in
enquêtes?)
Worden
er
verslagen
gemaakt?
(Bijvoorbeeld
in
logboeken?)
Zijn
er
processen
gevoerd
waarin
ze
als
getuigen
hebben
opgetreden?
168
Worden
hun
klachten
ergens
geregistreerd?
Welke
oud‐medewerkers
zijn
misschien
bereid
om
met
me
te
praten?
Primaire
documenten
Heeft
u
uw
zorgen
geuit?
In
welke
documenten?
Welke
interessante
documenten
liggen
er
bij
de
overheid
(en
zbo's)?
Welke
onthullende,
niet
eerder
gepubliceerde
verslagen
kent
u?
Bijvoorbeeld:
Dagboek
Logboek
Briefwisseling,
e‐mailverkeer
Notitie
Klacht,
bezwaarschrift,
beroepschrift
Rechtbankverslag
Processtuk
Discussieverslag
(notulen)
Rekeningen,
facturen,
afschriften
Opdracht
Instructie,
voorschrift,
handleiding
Besluit,
reglement,
wet,
verordening
Inspectieverslag
Evaluatie
(intern)
Analyse
(intern)
Enquête
(intern)
Onderzoek
(intern)
Jaarverslag
169
Presentielijst
Uittreksel
uit
register
(b.v.
Kadaster,
Kamer
van
Koophandel)
Op
welke
trefwoorden
kan
ik
het
beste
zoeken
op
internet?
Data
Welke
data(‐bases)
kent
u
met
gegevens
over
het
onderwerp?
Welke
data
zijn
er
(mogelijk)
over
de
schaal
(aantallen,
frequentie)
of
de
ontwikkeling?
Wie
registreren
er
(waarschijnlijk)?
(Welke
autoriteit,
toezichthouder,
hulpverlener,
vereniging,
onderzoeker
of
statistiekbureau?)
Wát
registreren
zij
precies?
Welke
kenmerken
worden
allemaal
genoteerd?
Aan
wie
moeten
zij
rapporteren?
En
wát
moeten
ze
rapporteren?
Als
er
geen
harde
gegevens
zijn:
Kunt
u
een
schatting
geven?
Hoeveel
keer
per
dag?
Is
het
niet
interessant
voor
júllie
om
uit
te
zoeken?
Mag
ik
het
dan
als
eerste
publiceren?
Literatuur
&
Onderzoeken
Welke
boeken,
studies,
onderzoeken,
websites
en
bijeenkomsten
kent
u
over
het
onderwerp
PR
&
Media
Welke
nieuwsartikelen
zijn
er
over
het
onderwerp
verschenen…
in
vakbladen…
in
het
buitenland…
op
internet?
Welke
persberichten
en
nieuwsbrieven
zijn
er
over
het
onderwerp
verschenen?
170
171
Vragen
om
een
interview
mee
te
eindigen:
Heb
ik
iets
niet
gevraagd
wat
belangrijk
is?
Is
alles
goed
uit
de
verf
gekomen?
Welke
vragen
zou
u
wel
eens
beantwoord
willen
zien?
Wat
is
het
volgende
belangrijke
moment
voor
u?
Waar
bent
u
momenteel
mee
bezig?
Wat
is
de
juiste
spelling
van
uw
naam
/
omschrijving
van
uw
functie?
Waar
bent
u
komende
tijd
te
bereiken:
telefoonnummers
en
e‐mailadres?
Wilt
u
mij
alstublieft
komende
weken
op
de
hoogte
houden
als
er
nieuwe
ontwikkelingen
zijn?
En
wilt
u
mij
mailen
als
u
nog
iets
te
binnen
schiet?
172
Research
Matrix
Plaats
Tijd
Dader
Actie
Middelen
Slachtoffer
Motief
Media
PR
Studie
Deskundige
Reportage
Data
Document
Getuige
Slachtoffer
Dader
173
Sunday,
Sep.
12,
2004
Who
Left
the
Door
Open?
By
DONALD
L.
BARLETT
ANDJAMES
B.
STEELE
The
next
time
you
pass
through
an
airport
and
have
to
produce
a
photo
ID
to
establish
who
you
are
and
then
must
remove
your
shoes,
take
off
your
belt,
empty
your
pockets,
prove
your
laptop
is
not
an
explosive
device
and
send
your
briefcase
or
purse
through
a
machine
to
determine
whether
it
holds
weapons,
think
about
this:
In
a
single
day,
more
than
4,000
illegal
aliens
will
walk
across
the
busiest
unlawful
gateway
into
the
U.S.,
the
375‐mile
border
between
Arizona
and
Mexico.
No
searches
for
weapons.
No
shoe
removal.
No
photo‐ID
checks.
Before
long,
many
will
obtain
phony
identification
papers,
including
bogus
Social
Security
numbers,
to
conceal
their
true
identities
and
mask
their
unlawful
presence.
The
influx
is
so
great,
the
invaders
seemingly
trip
over
one
another
as
they
walk
through
the
old
copper‐mining
town
turned
artist
colony
of
Bisbee
(pop.
6,000),
five
miles
from
the
border.
Having
eluded
the
U.S.
border
patrol,
they
arrive
in
small
groups
of
three
or
four,
larger
contingents
of
more
than
a
dozen
and
sometimes
packs
of
a
hundred.
Worried
citizens
who
spot
them
keep
the
Bisbee
police
officers
and
Cochise
County
sheriff's
deputies
busy
tracking
down
all
the
trespassing
aliens.
At
night
as
many
as
100
will
take
over
a
vacant
house.
Some
crowd
into
motel
rooms,
even
storage‐
compartment
rental
units.
During
the
day,
they
congregate
on
school
playgrounds,
roam
through
backyards
and
pass
in
and
out
of
apartment
buildings.
Some
assemble
at
the
Burger
King,
waiting
for
their
assigned
drivers
to
appear.
Sometimes
stolen
cars
are
waiting
for
them,
keys
on
the
floor.
But
most
continue
walking
to
designated
pickup
points
beyond
Bisbee,
where
they
will
ride
in
thousands
of
stolen
vehicles,
often
with
the
seats
ripped
out
to
accommodate
more
human
cargo,
on
the
next
leg
of
their
journey
to
big
cities
and
small
towns
from
California
to
North
Carolina.
174
The
U.S.'s
borders,
rather
than
becoming
more
secure
since
9/11,
have
grown
even
more
porous.
And
the
trend
has
accelerated
in
the
past
year.
It's
fair
to
estimate,
based
on
a
TIME
investigation,
that
the
number
of
illegal
aliens
flooding
into
the
U.S.
this
year
will
total
3
million—enough
to
fill
22,000
Boeing
737‐700
airliners,
or
60
flights
every
day
for
a
year.
It
will
be
the
largest
wave
since
2001
and
roughly
triple
the
number
of
immigrants
who
will
come
to
the
U.S.
by
legal
means.
(No
one
knows
how
many
illegals
are
living
in
the
U.S.,
but
estimates
run
as
high
as
15
million.)
Who
are
these
new
arrivals?
While
the
vast
majority
are
Mexicans,
a
small
but
sharply
growing
number
come
from
other
countries,
including
those
with
large
populations
hostile
to
the
U.S.
From
Oct.
1
of
last
year
until
Aug.
25,
along
the
southwest
border,
the
border
patrol
estimates
that
it
apprehended
55,890
people
who
fall
into
the
category
described
officially
as
other
than
Mexicans,
or
OTMS.
With
five
weeks
remaining
in
the
fiscal
year,
the
number
is
nearly
double
the
28,048
apprehended
in
all
of
2002.
But
that's
just
how
many
were
caught.
TIME
estimates,
based
on
longtime
government
formulas
for
calculating
how
many
elude
capture,
that
as
many
as
190,000
illegals
from
countries
other
than
Mexico
have
melted
into
the
U.S.
population
so
far
this
year.
The
border
patrol,
which
is
run
by
the
Department
of
Homeland
Security,
refuses
to
break
down
OTMS
by
country.
But
local
law
officers,
ranchers
and
others
who
confront
the
issue
daily
tell
TIME
they
have
encountered
not
only
a
wide
variety
of
Latin
Americans
(from
Guatemala,
El
Salvador,
Brazil,
Nicaragua
and
Venezuela)
but
also
intruders
from
Afghanistan,
Bulgaria,
Russia
and
China
as
well
as
Egypt,
Iran
and
Iraq.
Law‐enforcement
authorities
believe
the
mass
movement
of
illegals,
wherever
they
are
from,
offers
the
perfect
cover
for
terrorists
seeking
to
enter
the
U.S.,
especially
since
tighter
controls
have
been
imposed
at
airports.
Who's
to
blame
for
all
the
intruders?
While
the
growing
millions
of
illegal
aliens
cross
the
border
on
their
own
two
feet,
the
problem
is
one
of
the
U.S.'s
own
making.
The
government
doesn't
want
to
fix
it,
and
politicians,
as
usual,
are
dodging
the
issue,
even
though
public‐opinion
polls
show
that
Americans
overwhelmingly
favor
a
crackdown
on
illegal
immigration.
To
be
175
sure,
many
citizens
quietly
benefit
from
the
flood
of
illegals
because
the
supply
of
cheap
labor
helps
keep
down
the
cost
of
many
goods
and
services,
from
chicken
parts
to
lawn
care.
Many
big
companies,
which
have
an
even
clearer
stake
in
cheap
labor,
aggressively
fend
off
the
enforcement
of
laws
that
would
shut
down
their
supply
of
illegal
workers.
The
argument
is
getting
stronger,
however,
that
this
is
a
short‐ sighted
bargain
for
the
U.S.
Beyond
the
terrorism
risks,
Washington's
failure
to
control
the
nation's
borders
has
a
painful
impact
on
workers
at
the
bottom
of
the
ladder
and,
increasingly,
those
further
up
the
income
scale.
The
system
holds
down
the
pay
of
American
workers
and
rewards
the
illegals
and
the
businesses
that
hire
them.
It
breeds
anger
and
resentment
among
citizens
who
can't
understand
why
illegal
aliens
often
receive
government‐funded
health
care,
education
benefits
and
subsidized
housing.
In
border
communities,
the
masses
of
incoming
illegals
lay
waste
to
the
landscape
and
create
costly
burdens
for
agencies
trying
to
keep
public
order.
Moreover,
the
system
makes
a
mockery
of
the
U.S.
tradition
of
encouraging
legal
immigration.
Increasingly,
there
is
little
incentive
to
play
by
the
rules.
In
the
aftermath
of
9/11,
illegal
immigration
slowed
dramatically
for
two
years.
Now
it
has
turned
up
again.
The
chronic
reason
is
a
Mexican
economy
unable
to
provide
jobs
with
a
living
wage
to
a
growing
population.
But
those
who
live
and
work
along
the
border
say
there
is
another,
more
immediate
cue
for
the
rush.
In
a
speech
on
immigration
policy
last
January,
George
W.
Bush
proposed
"a
new
temporary‐worker
program
that
will
match
willing
foreign
workers
with
willing
American
employers
when
no
Americans
can
be
found
to
fill
the
jobs."
The
President
said
his
program
would
give
three‐year,
renewable
work
visas
"to
the
millions
of
undocumented
men
and
women
now
employed
in
the
United
States."
In
Mexico
that
statement
was
widely
interpreted
to
mean
that
once
Mexican
citizens
cross
illegally
into
the
U.S.,
they
would
be
able
to
stay
and
eventually
gain
permanent
residence.
Even
though
the
legislation
shows
no
signs
of
getting
through
Congress
this
year,
a
run
to
the
border
has
begun.
176
Ranchers,
local
law
officers
and
others
say
that
is
the
story
they
have
heard
over
and
over
from
border
crossers.
Rancher
George
Morin,
who
operates
a
12,000‐acre
spread
a
few
miles
from
the
border,
tells
TIME,
"All
these
people
say
they
are
coming
for
the
amnesty
program.
[They]
have
been
told
if
they
get
10
miles
off
the
border,
they
are
home
free."
The
border
patrol,
by
nature
an
earnest
and
hard‐working
corps,
is
no
match
for
the
onslaught.
From
last
October
through
Aug.
25,
it
apprehended
nearly
1.1
million
illegals
in
all
its
operations
around
the
U.S.
But
for
every
person
it
picks
up,
at
least
three
make
it
into
the
country
safely.
The
number
of
agents
assigned
to
the
1,951‐mile
southern
border
has
grown
only
somewhat,
to
more
than
9,900
today,
up
from
8,600
in
2000.
Given
that
the
crisis
of
illegal
immigration
bridges
the
two
main
issues
in
the
presidential
campaign—the
economy
and
national
security—one
might
think
that
the
candidates
would
pound
their
podiums
with
calls
for
change.
But
that's
not
the
case
so
far.
Bush
has
reaffirmed
his
pledge
for
an
immigration
policy
that
would
provide
worker's
permits
for
aliens
who
find
jobs,
and
John
Kerry
has
promised
to
propose
legislation
that
would
lead
to
permanent
residence
for
many
illegal‐alien
workers.
Neither
candidate
has
called
for
imposing
serious
fines
on
the
people
who
encourage
illegal
immigration:
corporate
employers.
On
the
Mexican
side
of
the
border,
President
Vicente
Fox
has
actively
encouraged
the
migration.
He
made
his
goal
clear
in
2000
when
he
called
for
a
fully
open
border
within
10
years,
with
"a
free
flow
of
people,
workers"
moving
between
the
two
countries.
When
U.S.
opposition
to
the
proposal
intensified
after
9/11,
Fox
sought
the
same
goal
through
the
back
door.
He
pushed
U.S.
businesses
and
city
and
state
governments
to
accept
as
legal
identification
a
card
called
a
matricula
consular,
issued
by
Mexican
consulates.
That
has
allowed
illegals
to
secure
driver's
licenses
and
other
forms
of
identification
and
open
bank
accounts.
Earlier
this
year
Fox
pushed
U.S.
bankers
to
make
it
easier
for
Mexicans
working
here—some
of
them
legally
but
most
illegally—to
ship
U.S.
dollars
back
home.
177
Because
of
the
exploding
illegal
population,
the
money
sent
back
represents
the
third
largest
source
of
revenue
in
Mexico's
economy,
trailing
only
oil
and
manufacturing.
That
figure
reached
a
record
$13
billion
last
year.
The
current
border‐enforcement
system
has
fostered
a
culture
of
commuters
who
come
and
go
with
some
hardship
but
little
if
any
risk
of
punishment.
Thousands
cross
the
U.S.‐Mexico
border
multiple
times.
Under
immigration
law,
they
could
be
imprisoned
after
the
second
offense.
But
no
one
is.
Nor
on
the
third,
fourth
or
fifth.
In
fact,
almost
never.
When
asked
whether
Homeland
Security
would
initiate
criminal
proceedings
against
a
person
who,
say,
is
picked
up
on
four
occasions
coming
into
the
country
illegally,
a
border‐patrol
representative
said
if
it
did,
the
immigration
legal
system
would
collapse.
Said
the
spokeswoman:
"Because
there's
such
a
large
influx
of
people
coming
across,
if
we're
to
put
the
threshold
at
four
and
send
them
up
[to
Tucson,
Ariz.,
or
Phoenix,
Ariz.,
for
processing],
we'd
be
sending
...
too
many
people,
and
it
would
overwhelm
the
immigration
system."
People
who
live
and
work
on
the
Arizona
border
know
all
about
being
overwhelmed.
Living
in
the
War
Zone
When
the
crowds
cross
the
ranches
along
and
near
the
border,
they
discard
backpacks,
empty
Gatorade
and
water
bottles
and
soiled
clothes.
They
turn
the
land
into
a
vast
latrine,
leaving
behind
revolting
mounds
of
personal
refuse
and
enough
discarded
plastic
bags
to
stock
a
Wal‐Mart.
Night
after
night,
they
cut
fences
intended
to
hold
in
cattle
and
horses.
Cows
that
eat
the
bags
must
often
be
killed
because
the
plastic
becomes
lodged
between
the
first
and
second
stomachs.
The
immigrants
steal
vehicles
and
saddles.
They
poison
dogs
to
quiet
them.
The
illegal
traffic
is
so
heavy
that
some
ranchers,
because
of
the
disruptions
and
noise,
get
very
little
sleep
at
night.
John
Ladd
Jr.,
a
thoughtful,
soft‐spoken
rancher
just
outside
Bisbee,
gives
new
meaning
to
the
word
stoic.
He
is
forced
to
work
178
the
equivalent
of
several
weeks
a
year
to
repair,
as
best
he
can,
all
the
damage
done
to
his
property
by
never‐ending
swarms
of
illegal
aliens.
"Patience
is
my
forte,"
he
says,
"but
it's
getting
lower."
The
14,000‐acre
Ladd
ranch,
in
his
mother's
family
since
the
1800s,
is
right
on
the
border.
Ladd
and
his
wife
and
three
sons
as
well
as
his
father
and
mother
have
their
homes
there.
The
largely
flat,
scrub‐covered
piece
of
real
estate,
with
its
occasional
groves
of
cottonwoods,
spiny
mesquite
and
clumps
of
sacaton
grass
and
desert
broom,
seems
to
offer
few
places
to
hide.
But
the
land
is
laced
with
arroyos
in
which
scores
of
people
can
disappear
from
view.
Ditches
provide
trails
from
the
border
to
Highway
92,
a
distance
of
about
three
miles.
That
is
the
route
that
Ladd
says
200
to
300
illegals
take
every
night
as
they
enter
the
U.S.
They
punch
holes
in
the
barbed‐wire
border
fence
and
then
tear
up
the
many
fences
intended
to
separate
the
breeding
cattle—Brahmin,
Angus
and
Hereford—that
divide
the
Ladd
land.
Ladd
doesn't
blame
the
border
patrol,
most
of
whose
officers,
he
says,
are
doing
all
they
can
under
the
circumstances.
Indeed,
apprehensions
of
illegals
in
Arizona
have
soared
from
9%
of
the
nation's
total
in
1993
to
51%
this
year.
"I
have
real
heartache
for
the
agents
who
are
really
working,"
he
says.
"They
track
down
the
[smugglers],
and
the
judges
let
them
off,
and
they
get
a
free
trip
back
to
Mexico,
where
they
can
start
all
over."
The
border‐ patrol
agents,
Ladd
feels,
"are
responsible
guys
in
a
hypocritical
bureaucracy."
Border
crossing
at
the
Ladd
ranch
is
so
flagrant
that
sometimes
the
illegals
arrive
by
taxi.
A
dirt
road
parallels
the
border
fence
and
the
Ladd
property
for
several
miles,
in
full
view
of
border‐ patrol
electronic
lookout
posts
that
ceased
functioning
long
ago.
When
drivers
reach
an
appropriate
location,
passengers
pile
out
and
run
through
one
of
the
many
holes
in
the
fence
and
make
their
way
across
the
ranch.
These
gaps
present
their
own
special
problem.
On
the
other
side
are
Mexican
ranches
whose
cattle
wander
onto
Ladd's.
"I'm
up
to
215
Mexican
cows
that
I've
put
back
into
Mexico,"
he
says.
"I've
got
a
dual‐citizen
friend—he's
Mexican
and
American—works
on
179
this
side
for
Phelps
Dodge
[Mining
Co.],
but
he's
got
a
ranch
over
at
the
San
Jose
Mountain.
So
I
call
him,
and
then
he
calls
the
Mexican
cattle
inspector.
Then
that
guy
meets
me
at
the
border
and
then
coordinates
the
cows
getting
back
to
the
rightful
owners
in
Mexico."
Ladd
acknowledges
that
his
do‐it‐yourself
cattle
diplomacy
is
"breaking
both
countries'
laws."
How
so?
"[In]
the
United
States,
you're
supposed
to
quarantine
any
Mexican
cattle
for
30
days,
and
they
test
them
for
disease
and
everything
else.
What
the
problem
is,
there
isn't
enough
cattle
inspectors
to
do
that,
and
then
they
don't
have
a
holding
corral
anymore
to
do
that."
Why
does
he
spend
so
much
time
returning
strays?
So
his
counterparts
in
Mexico
will
return
the
favor
because
some
of
his
cattle
amble
across
the
border
through
the
same
holes.
"The
whole
reason
that
I
started
doing
this
for
the
Mexican
ranchers
was
to
show
'em,
'Yeah,
I'm
honest.
I'm
going
to
give
you
yours
back,
so
you
give
me
mine.'
And
it's
worked.
But
the
whole
story
is
that
I've
spent
money
on
long‐distance
and
talked
to
everybody
from
the
Boundary
Commission
to
usda
to
border
patrol
to
customs
and
everybody
else,
and
I
said,
'You
need
to
do
something
with
your
international
fence.'"
He's
still
waiting.
While
the
Department
of
Homeland
Security
seemingly
lacks
the
money
to
secure
the
border,
it
does
have
money
to
spend
in
quixotic
ways.
In
a
$13
million
experimental
program
started
in
July,
the
border
patrol
will
not
just
drop
illegal
Mexican
aliens
at
the
border
but
actually
fly
them,
at
taxpayer
expense,
into
the
heart
of
Mexico.
The
theory
is
that
it
will
discourage
them
from
making
the
trek
north
again.
But
as
one
illegal,
a
Dallas
construction
worker
who
was
among
the
138
aboard
the
first
flight,
told
a
Los
Angeles
Times
reporter,
"I
will
be
going
back
in
15
days.
I
need
to
work.
The
jobs
in
Mexico
don't
pay
anything."
The
plight
of
Jim
Dickson,
a
hospital
administrator
in
Bisbee,
is
summed
up
with
one
image.
It's
an
ambulance
that
pulls
into
tiny
Copper
Queen
Community
Hospital
and
discharges
illegal
aliens
injured
in
an
auto
accident.
The
border‐patrol
officers—on
orders
from
Washington—have
refused
to
take
them
onto
the
180
hospital
property
after
taking
them
into
custody.
Instead,
the
officers
have
called
an
ambulance
for
the
injured.
If
the
officers
were
to
arrive
at
the
hospital
to
make
their
drop‐off,
then
the
border
patrol
(make
that
the
U.S.
government)
would
be
responsible
for
paying
the
medical
bill.
And
that's
something
the
Federal
Government
(make
that
Congress)
will
not
do.
Instead,
the
government
stiffs
Dickson,
56,
the
genial
CEO
of
the
Copper
Queen,
a
hospital
that
dates
back
to
the
turn
of
the
previous
century,
when
Bisbee
was
the
largest
town
between
San
Diego
and
St.
Louis,
Mo.
Dickson
and
his
community
hospital
symbolize
much
of
what
has
gone
wrong
with
the
immigration
policies
of
the
U.S.
and
Mexico—"the
irresponsibility,"
as
Dickson
puts
it
politely,
of
both
governments.
He
figures
he
has
another
three
years,
maybe
a
little
longer,
before
he
might
be
forced
to
shut
down
the
hospital.
"We
used
to
have
250
emergency‐room
visits
a
month.
Now
it's
500,"
says
Dickson.
They
range
from
a
lone
man
or
woman
rescued
in
the
desert,
suffering
from
dehydration
or
a
heart
attack,
to
multiple
victims
injured
when
vans
jammed
with
20
or
more
illegals
crash
during
high‐speed
chases.
Along
the
way
the
hospital
is
seeing
more
and
more
tuberculosis,
aids
and
hepatitis.
"We
don't
have
to
do
disaster
drills
like
other
hospitals,"
Dickson
says.
"We
have
enough
real
disasters
every
year."
Unlike
big
governments,
small
community
hospitals
cannot
run
deficits
forever.
The
Copper
Queen's
shortfall
from
treating
illegal
aliens
grows
each
year.
This
year
it
will
be
about
$450,000,
bringing
the
total
for
the
past
few
years
to
$1.4
million.
With
each
money‐losing
year,
a
tiny
piece
of
the
14‐bed
hospital
dies.
When
that
happens,
the
entire
community
suffers.
Dickson's
most
agonizing
decision
came
when
he
was
forced
to
shutter
the
long‐ term‐care
unit.
"It
was
the
only
place
the
elderly
could
go,"
he
says.
"If
someone
had
dementia,
we
had
a
room
for
them."
But
no
more.
Now
if
people
who
spent
their
life
in
Bisbee
need
elder
care,
they
must
leave
the
area.
"The
more
free
care
we
give,"
Dickson
says,
"the
more
we
have
to
ration
what's
left."
181
Dickson
emphasizes
that
not
all
the
free
care
is
going
to
illegal
aliens
passing
through
on
their
way
to
other
states.
About
half
goes
to
Mexicans
who
use
the
Copper
Queen
as
their
personal
emergency‐care
facility.
In
effect,
the
hospital,
which
performs
general
surgery,
has
become
the
trauma
center
for
that
stretch
of
northern
Mexico.
If
an
ambulance
pulls
up
to
the
border‐crossing
point
near
Bisbee
and
announces
"compassionate
entry,"
the
border
patrol
waves
it
through,
and
the
Copper
Queen
is
compelled
to
treat
the
patient.
It
is
one
more
program
that
Congress
mandates
but
does
not
pay
for.
"If
you
make
me
treat
someone,"
says
Dickson,
"then
you
need
to
pay
me.
You
can't
have
unfunded
mandates
in
a
small
hospital."
Although
the
Medicare
drug
act
that
passed
last
year
provides
for
modest
payments
to
hospitals
that
treat
illegal
aliens,
Dickson
says
there
is
a
catch
that
the
U.S.
government
has
yet
to
figure
out.
"How
do
I
document
an
undocumented
alien?
How
am
I
going
to
prove
I
rendered
that
care?
They
have
no
Social
Security
number,
no
driver's
license."
The
limits
of
compassion
are
also
being
tested
on
the
Tohono
O'odham
Nation.
About
twice
the
size
of
Delaware,
the
tribe's
reservation
shares
65
miles
of
border
with
Mexico.
Like
the
residents
of
the
small
Arizona
towns
just
to
the
east,
the
Native
Americans,
many
of
whom
live
without
running
water
and
electricity,
are
overwhelmed.
The
Nation's
hospital
is
often
packed
with
migrants
who
become
dehydrated
while
crossing
the
scorching
desert,
where
summertime
temperatures
reach
upwards
of
110(degree).
The
undermanned
tribal
police
force
helps
the
border
patrol
round
up
as
many
as
1,500
illegals
a
day.
"If
this
were
happening
in
any
other
city
or
part
of
the
country,"
says
Vivian
Juan‐Saunders,
Tohono
O'odham
chairwoman,
"it
would
be
considered
a
crisis."
Yet
the
highest
levels
of
the
U.S.
and
Mexican
governments
have
orchestrated
this
situation
as
a
kind
of
dance:
Mexico
sends
its
poor
north
to
take
jobs
illegally,
and
the
U.S.
arrests
enough
of
the
border
crossers
to
create
the
illusion
that
it
is
enforcing
the
immigration
laws
while
allowing
the
great
majority
to
get
through.
182
Local
lawmen
like
Jim
Elkins
and
Larry
Dever
have
learned
the
dance
firsthand,
and
their
towns
and
counties
have
to
pay
for
it.
Elkins
has
been
the
police
chief
in
Bisbee
for
12
years,
on
the
force
for
30.
Dever
has
been
the
sheriff
of
Cochise
County—which
includes
Bisbee
and
encompasses
an
area
almost
the
size
of
Connecticut
and
Rhode
Island,
with
84
miles
along
the
Mexican
border—for
eight
years
and
a
deputy
before
that
for
20
years.
The
two
lawmen
handle
the
same
kinds
of
citizen
demands
made
on
local
law‐enforcement
agencies
everywhere—from
murder
to
drugs
to
reports
of
abandoned
cats.
But
never
have
they
seen
the
likes
of
today's
work,
in
which
their
time
is
monopolized
by
relentless
reports
of
alien
groups
making
their
way
through
the
area.
The
entries
from
Bisbee
police
logs
speak
for
themselves,
these
a
sampling
from
Friday,
May
7:
9:05
a.m.:
"[Caller]
advised
udas
[undocumented
aliens]
on
foot,
west
[of]
high
school
on
dirt
road.
At
least
10
in
area.
U.S.
border
patrol
advised
of
same.
38
udas
turned
over
to
U.S.
border
patrol."
4:31
p.m.:
"[Officer]
located
three
udas
walking
on
Arizona
and
Congdon.
All
three
turned
over
to
usbp
[U.S.
border
patrol]
Naco."
4:32
p.m.:
"[Officer]
copied
a
report
of
a
silver‐in‐color
van
loaded
with
approximately
30
udas
left
Warren.
Later
copied
vehicle
went
disabled
at
mile
post
345
on
Highway
80.
Thirty
to
35
udas
were
located
with
vehicle.
udas
turned
over
to
U.S.
border
patrol."
7:52
p.m.:
"[Officer]
located
a
group
of
udas
in
the
area
[of
Blackknob
and
Minder
streets].
Fifteen
udas
turned
over
to
BP."
10:02
p.m.:
"Reported
a
group
of
udas
gathering
on
the
bridge
on
Blackknob
at
Minder.
Officers
located
six
udas.
tot
[turned
over
to]usbp."
On
and
on
it
goes.
"Every
day
we
deal
with
this,"
says
Elkins.
"People
don't
feel
safe.
The
smugglers
are
dangerous
people
...
I
find
it
hard
to
believe
we
can
get
80
to
100
people
in
our
neighborhoods.
They
come
across
in
droves."
Transporting
them
183
requires
fleets
of
stolen
cars,
which
explains
why
Arizona
ranks
No.
1
in
cars
stolen
per
capita,
with
56,000
ripped
off
last
year.
"This
is
a
lot
of
work
for
us.
We're
a
small
department,"
says
Elkins,
who
has
15
officers.
"So
much
of
our
time
is
spent
on
federal
issues.
We
should
be
getting
money
for
this
[from
the
Federal
Government].
But
we
don't."
The
kinds
of
crime
found
in
most
communities
are
interwoven
with
the
illegal‐alien
traffic
on
the
border.
"Our
methamphetamine
problem
is
alarming,"
Elkins
tells
TIME.
"The
last
three
homicides
here
were
related
to
meth.
Kids
doing
meth
will
take
a
load
of
udas
to
Tucson
or
Phoenix
for
a
couple
of
hundred
dollars."
Sheriff
Dever
says
more
than
a
quarter
of
his
budget
"is
spent
on
illegal‐immigration
activities,"
and
he
points
to
the
ripple
effect
through
the
criminal‐justice
system:
"The
illegal
aliens
can't
make
bond,
so
they
spend
more
time
in
jail.
They're
indigent,
so
they
get
a
public
defender.
If
they
have
health
problems,
they
have
to
be
treated."
Dever
feels
overrun
and
doesn't
mind
who
knows
it.
He
relates
a
story
about
a
recent
visit
by
a
television
crew
that
arrived
in
his
office
and
asked
whether
he
was
aware
that
a
group
of
presumably
illegal
aliens
was
camped
out
in
a
drainage
ditch
next
to
the
sheriff's
headquarters.
Sensing
a
story,
the
crew
wondered
if
he
was
embarrassed
by
the
aliens'
presence.
A
plainspoken
man,
Dever
said
he
was
not
the
least
bit
embarrassed.
Their
presence,
he
said,
illustrated
quite
pointedly
just
how
pervasive
the
problem
was.
The
people
who
probably
should
be
a
little
embarrassed
are
the
folks
up
the
road
at
Fort
Huachuca,
Ariz.,
home
of
the
U.S.
Army's
top‐secret
Intelligence
Center.
The
facility,
which
trains
and
equips
military‐intelligence
professionals
assigned
around
the
world,
also
happens
to
be
a
thoroughfare
for
illegal
aliens
and
drug
smugglers,
with
mountains
on
the
base
providing
a
safe
haven.
184
Using
some
of
the
same
routes
as
the
people
smugglers,
the
drug
runners
are
well
armed,
equipped
with
high‐tech
surveillance
equipment
and
don't
hesitate
to
use
their
weapons.
That's
what
happened
earlier
this
year,
when
law‐enforcement
officers
and
Mexican
drug
runners
engaged
in
a
fire
fight
at
the
border
in
front
of
a
detachment
of
Marines
just
back
from
Iraq,
who
were
installing
a
steel
fence
to
prevent
illegal
aliens
from
driving
through
the
flimsy
barbed
wire.
The
Marines,
unarmed,
watched
placidly.
None
were
injured.
The
situation
across
southern
Arizona
has
spun
so
far
out
of
control
that
many
on
the
border
believe
a
day
of
reckoning
is
fast
approaching,
when
an
incident—an
accidental
shooting,
multiple
auto
fatalities,
a
confrontation
between
drug
and
people
smugglers—will
touch
off
a
higher
level
of
violence.
And
the
nightmare
scenario:
some
resident
frustrated
by
the
Federal
Government's
refusal
to
halt
the
onslaught
will
begin
shooting
the
border
crossers
on
his
or
her
property.
As
a
rancher
summed
up
the
situation:
"If
the
law
can't
protect
you,
what
do
you
do?"
Everyone,
it
seems,
is
armed,
including
nurses
at
the
local
hospital,
who
carry
sidearms
on
their
way
to
work
out
of
fear
for
their
safety.
How
Corporate
America
Thrives
on
Illegals
Popular
belief
has
it
that
illegals
are
crossing
the
border
in
search
of
work.
In
fact,
many
have
their
jobs
lined
up
before
they
leave
Mexico.
That's
because
corporate
managers
go
so
far
as
to
place
orders
with
smugglers
for
a
specific
number
of
able
bodies
to
be
delivered.
For
corporate
America,
employing
illegal
aliens
at
wages
so
low
few
citizens
could
afford
to
take
the
jobs
is
great
for
profits
and
stockholders.
That's
why
the
payrolls
of
so
many
businesses—meat‐packers,
poultry
processors,
landscape
firms,
construction
companies,
office‐cleaning
firms
and
corner
convenience
stores,
among
others—are
jammed
with
illegals.
And
companies
are
rarely,
if
ever,
punished
for
it.
A
single
statistic
attests
to
this.
In
2002
the
former
Immigration
and
Naturalization
Service
(INS)
issued
orders
levying
fines
on
only
13
employers
for
hiring
illegal
aliens,
a
minuscule
portion
of
the
thousands
of
offenders.
Nonenforcement
of
employer
185
sanctions,
which
is
in
keeping
with
the
Federal
Government's
nonenforcement
of
immigration
laws
across
the
board,
has
been
the
equivalent
of
hanging
out
a
help
wanted
sign
for
illegals.
Says
Steven
Camarota,
research
director
for
the
Center
for
Immigration
Studies,
a
nonpartisan
think
tank
on
immigration
issues:
"They're
telling
people,
'If
you
can
run
that
border,
we
have
a
job
for
you.
You
can
get
a
driver's
license.
You
can
get
a
job.
You'll
be
able
to
send
money
home.'
And
in
that
context,
you'd
be
stupid
not
to
try.
We
say,
'If
you
run
the
gauntlet,
you're
in.'
That's
the
incentive
they've
created."
For
nearly
20
years,
it
has
been
a
crime
to
hire
illegal
aliens.
Amid
an
earlier
surge
in
illegal
immigration,
Congress
passed
the
Immigration
Reform
and
Control
Act
of
1986,
which
provided
that
employers
could
be
fined
up
to
$10,000
for
every
illegal
alien
they
hired,
and
repeat
offenders
could
be
sent
to
jail.
The
act
was
a
response
to
the
widespread
belief
that
employer
sanctions
were
the
only
way
to
stem
the
tide.
"We
need
employer
sanctions
to
reduce
the
attraction
of
jobs
in
the
U.S.,"
an
INS
spokesman
declared
as
Congress
debated
the
bill.
When
President
Ronald
Reagan
signed
it,
he
called
the
sanctions
the
"keystone"
of
the
law.
"It
will
remove
the
incentive
for
illegal
immigration
by
eliminating
the
job
opportunities
which
draw
illegal
aliens
here,"
he
said.
Making
it
a
crime
for
a
company
to
hire
an
illegal
was
seen
as
such
a
dramatic
step
at
the
time
that
many
worried
over
the
consequences.
Phil
Gramm,
then
a
Republican
Senator
from
Texas,
said
the
legislation
"holds
out
great
peril,
peril
that
employers
dealing
in
good
faith
could
be
subject
to
criminal
penalties
and
in
fact
go
to
jail
for
making
a
mistake
in
hiring
an
illegal
alien."
But
companies
had
little
to
fear.
Neither
Reagan
nor
subsequent
Presidents
or
Congresses
were
eager
to
enforce
the
law.
The
fate
of
just
one
provision
in
the
1986
act
is
revealing.
As
part
of
the
enforcement
effort,
the
law
called
for
a
pilot
program
to
establish
a
telephone‐verification
system
that
employers
could
use
when
hiring
workers.
It
would
allow
employers
to
tap
into
a
national
data
bank
to
determine
the
legal
status
of
a
job
applicant.
Only
those
who
had
legitimate
documentation
would
be
approved.
186
With
such
a
system,
employers
could
no
longer
use
the
excuse
that
they
had
no
way
to
verify
a
potential
worker's
legal
status.
To
this
day—18
years
after
passage
of
the
immigration‐reform
bill—a
nationwide
telephone‐verification
system
has
yet
to
be
implemented.
A
small‐scale
verification
project
was
established
in
1992,
but
it
covered
only
nine
employers
in
five
states.
In
1996,
Congress
enacted
yet
another
immigration‐reform
bill,
and
it
too
provided
for
a
telephone‐verification
program.
Called
Basic
Pilot,
it
promised
to
provide
employers
with
an
easy
way
to
verify
a
prospective
employee's
status.
An
employer
who
signed
up
for
the
system
could
call
an
800
number
and
provide
the
name,
Social
Security
number
or
the
alien
ID
number
of
a
new
hire.
The
employer
would
receive
either
a
confirmation
that
the
number
and
name
were
valid
or
an
indication
that
called
for
further
checking.
The
system
is
fatally
flawed.
Basic
Pilot
is
voluntary.
Employers
aren't
required
to
sign
up.
Imagine
what
compliance
with
tax
laws
would
be
if
filing
a
1040
were
optional.
For
all
the
rhetoric
about
the
perils
of
illegal
immigration,
Congress
shows
no
interest
in
cracking
down
on
employers.
When
the
INS
attempted
in
the
past
to
enforce
the
law,
lawmakers
slapped
down
the
agency.
In
1998
the
INS
launched
Operation
Vanguard,
a
bold
attempt
to
catch
illegals
in
Nebraska's
meat‐packing
industry.
Rather
than
raid
individual
plants
to
round
up
undocumented
workers,
as
it
had
done
for
years,
the
INS
aimed
Operation
Vanguard
at
the
heart
of
illicit
hiring
practices.
The
agency
subpoenaed
the
employment
records
of
packing
houses,
then
sought
to
match
employee
numbers
with
other
data
like
Social
Security
numbers.
The
INS
subpoenaed
some
24,000
hiring
records
and
identified
4,700
people
with
discrepancies
at
40
processing
plants.
It
then
called
for
further
documentation
to
verify
the
workers'
status.
Nebraska
was
seen
as
just
the
first
step.
Plans
were
in
the
works
to
launch
similar
probes
in
other
states
where
large
numbers
of
illegals
were
known
to
be
employed
in
the
meat‐packing
industry.
But
the
INS
never
got
the
chance.
A
huge
outcry
in
Nebraska
from
meat‐packers,
Hispanic
groups,
farmers,
187
community
organizations,
local
politicians
and
the
state's
congressional
delegation
forced
the
INS
to
back
off.
Not
surprisingly,
the
INS's
employer‐sanctions
program
has
all
but
disappeared.
Investigations
targeting
employers
of
illegal
aliens
dropped
more
than
70%,
from
7,053
in
1992
to
2,061
in
2002.
Arrests
on
job
sites
declined
from
8,027
in
1992
to
451
in
2002.
Perhaps
the
most
dramatic
decline:
the
final
orders
levying
fines
for
immigration‐law
violations
plunged
99%,
from
1,063
in
1992
to
13
in
2002.
As
might
be
expected,
employers
got
the
message,
albeit
one
quite
different
from
that
spelled
out
in
the
1986
and
'96
legislation.
Now
many
corporate
managers
feel
emboldened
to
place
orders
for
workers
while
the
prospective
employees
are
still
in
Mexico,
then
assist
them
in
obtaining
phony
documentation
and
transport
them
hundreds,
sometimes
thousands
of
miles
from
the
interior
of
Mexico
to
a
production
line
in
an
American
factory.
This
notion
was
supported
by
evidence
introduced
during
an
alien‐smuggling
trial
in
2003
involving
Tyson
Foods
Inc.,
which
describes
itself
as
"the
world's
largest
processor
and
marketer
of
chicken,
beef
and
pork."
In
this
secretly
recorded
conversation,
a
federal
undercover
agent
posed
as
an
alien
smuggler
who
was
taking
an
order
from
the
manager
of
a
chicken‐processing
plant
in
Monroe,
N.C.:
FEDERAL
AGENT:
[After
explaining
that
he
was
a
friend
of
a
mutual
friend]
He
said
you
wanted
to
talk
to
me?
CHICKEN‐PLANT
MANAGER:
Yeah,
about
help
...
Now
I'm
going
to
need
quite
a
few
...
Starting
on
the
29th,
a
Monday,
we
are
going
to
start.
How
many
can
I
get,
and
how
often
can
you
do
it?
FEDERAL
AGENT:
Well,
it's
not
a
problem.
I
think
[the
mutual
friend]told
me
that
you
wanted
10?
CHICKEN‐PLANT
MANAGER:
Well,
10
at
a
time.
But
over
the
period
of
the
next
three
or
four
months—
January,
February,
March,
April,
probably
May,
stuff
like
that—I'm
going
to
replace
somewhere
between
300
and
400
people,
maybe
500.
I'm
going
to
need
a
lot.
188
FEDERAL
AGENT:
...
I
can
give
you
what
you
need.
CHICKEN‐PLANT
MANAGER:
Now
let
me
ask
you
this.
Do
these
people
have
a
photo
ID
and
a
Social
Security
card?
FEDERAL
AGENT:
No
...
these
people
come
from
Mexico.
I
pick
them
up
at
Del
Rio.
That's
in
Texas,
after
they
cross
the
river,
and
then
we
take
them
over
there,
and
they
get
their
cards.
[The
mutual
friend]gets
them
their
cards,
I
guess.
CHICKEN‐PLANT
MANAGER:
I
need
to
talk
to
him
about
that.
FEDERAL
AGENT:
About
the
cards?
CHICKEN‐PLANT
MANAGER:
Yes,
some
of
them
that's
got
the
INS
card,
and
if
they
put
it
in
a
computer
...
if
it's
not
any
good
...
Something
happens,
and
we
have
to
lay
them
off.
But
if
they
just
have
got
a
regular
photo
ID
from
anywhere
and
a
Social
Security
card,
then
we
don't
have
to
do
that.
Securing
phony
paperwork
was
part
of
the
scheme,
and
corporate
plant
managers
often
knew
in
detail
how
the
illegals
got
their
papers.
This
was
apparent
in
the
following
exchange
between
the
undercover
federal
agent
arranging
for
illegals
and
the
manager
of
a
Tyson
facility
in
Glen
Allen,
Va.
The
manager
is
talking
about
a
go‐between
named
Amador
who
had
delivered
workers
in
the
past.
TYSON
MANAGER:
When
I
went
to
Tyson
and
I
met
Amador,
we
had
very
few
Spanish‐speaking
people.
With
Amador's
help,
in
a
couple
of
years,
we
went
from
very
few
to
80%.
FEDERAL
AGENT:
My
job
...
is
to
get
the
people
in
Mexico
to
come
to
the
border.
When
they
cross
the
river,
I
pick
them
up,
and
then
I
take
them
to
Amador.
And
he
says
he
can
get
them,
you
know,
their
cards—their
IDs
and
their
Social
Security
cards,
and
they
can
go
to
work
that
way.
TYSON
MANAGER:
Excellent.
That's
what
we're
needing.
189
Two
Tyson
managers
later
pleaded
guilty
to
conspiring
to
hire
illegal
aliens.
Three
other
managers
were
acquitted
of
the
charges,
as
was
the
Tyson
Corp.
itself.
The
company
insisted
that
it
did
not
know
that
illegals
were
being
hired
at
some
of
its
plants.
A
company
spokesman
said
the
charges
were
"absolutely
false.
In
reality,
the
specific
charges
are
limited
to
a
few
managers
who
were
acting
outside
of
company
policy
at
five
of
our
57
poultry‐processing
plants."
One
of
the
arguments
that
is
regularly
advanced
to
justify
hiring
illegal
workers
is
that
they
are
merely
doing
jobs
American
workers
won't
take.
President
Bush
echoed
the
theme
earlier
this
year
when
he
proposed
the
immigration‐law
changes
that
would
allow
millions
of
illegals
to
live
and
work
in
the
U.S.:
"I
put
forth
what
I
think
is
a
very
reasonable
proposal,
and
a
humane
proposal,
one
that
is
not
amnesty,
but,
in
fact,
recognizes
that
there
are
good,
honorable,
hardworking
people
here
doing
jobs
Americans
won't
do."
While
there
is
no
doubt
that
many
illegal
aliens
work
long
hours
at
dirty,
dangerous
jobs,
evidence
suggests
that
it
is
low
wage
rates,
not
the
type
of
job,
that
American
workers
reject.
That
also
surfaced
in
the
Tyson
case.
The
two
Tyson
managers
who
pleaded
guilty
contended
that
they
had
been
forced
to
hire
illegals
because
Tyson
refused
to
pay
wages
that
would
let
them
attract
American
workers.
One
of
those
two
managers
was
Truley
Ponder,
who
worked
at
Tyson's
processing
plant
in
Shelbyville,
Tenn.
In
documents
filed
as
part
of
Ponder's
guilty
plea,
the
U.S.
Attorney's
office
noted,
"Ponder
would
have
preferred
for
the
plant
to
hire
'local
people,'
but
this
was
not
feasible
in
light
of
the
low
wages
that
Tyson
paid,
the
low
unemployment
rate
in
the
area
from
which
the
plant
drew
its
work
force,
and
the
general
undesirability
of
poultry
processing
work
when
there
were
numerous
other
employment
opportunities
for
unskilled
and
low‐skilled
employees.
"Ponder
made
numerous
requests
for
pay
increases
in
Shelbyville
above
and
beyond
what
the
company
routinely
allowed,
but
Tyson's
corporate
management
in
Springdale
rejected
his
requests
for
wage
increases
for
production
workers.
190
This
refusal
to
pay
wages
sufficient
to
enable
Tyson
to
compete
for
legal
laborers,
plus
the
limited
work
force
in
the
local
area,
dictated
Ponder's
need
to
bring
workers
in
to
meet
Tyson's
production
demands."
Needless
to
say,
hiring
illegals
had
benefits
for
Tyson.
A
government
consultant
estimated
that
the
company
saved
millions
of
dollars
in
wages,
benefits
and
other
costs.
When
asked
whether
the
company
has
any
illegals
on
its
payroll
today,
a
Tyson
spokesman
said,
"We
have
a
zero
tolerance
for
the
hiring
of
individuals
who
are
not
authorized
to
work
in
the
U.S.
Unfortunately,
the
reality
for
businesses
across
the
country
is
that
it
is
becoming
increasingly
difficult
to
determine
just
who
has
proper
authorization.
The
tangle
of
laws
and
the
increasing
sophistication
of
those
providing
false
documentation
puts
employers
in
a
very
tough
position
...
Given
the
scope
of
undocumented
immigration
to
the
U.S.,
we
and
countless
other
American
businesses
face
a
very
difficult
task
in
trying
to
figure
out
who
is
eligible
to
work."
The
impact
of
the
below‐market
wage
earners
tends
to
fall
hardest
on
unskilled
workers
at
the
bottom
of
the
wage
pyramid.
"Any
sizable
increase
in
the
number
of
immigrants
will
inevitably
lower
wages
for
some
American
workers,"
says
George
Borjas,
a
professor
at
the
Kennedy
School
of
Government
at
Harvard.
Borjas
calculates
that
all
immigration,
by
increasing
the
labor
supply
from
1980
to
2000,
"reduced
the
average
annual
earnings
of
native‐born
men
by
an
estimated
$1,700,
or
roughly
4%."
Borjas
says
African
Americans
and
native‐born
Hispanics
pay
the
steepest
price
because
they
are
more
often
in
direct
competition
with
immigrants
for
jobs.
Why
Alien
Criminals
Are
at
Large
in
the
U.S.
Perhaps
the
most
alarming
aspect
of
having
15
million
illegals
at
large
in
society
is
Congress's
failure
to
insist
that
federal
agencies
separate
those
who
pose
a
threat
from
those
who
don't.
The
open
borders,
for
example,
allow
illegals
to
come
into
the
country,
commit
crimes
and
return
home
with
little
fear
of
arrest
or
punishment.
191
From
Oct.
1,
2003,
until
July
20,
2004,
the
border
patrol's
Tucson
sector
stopped
9,051
persons
crossing
into
the
country
illegally
who
had
criminal
records
in
the
U.S.,
meaning
they
committed
crimes
here,
returned
to
Mexico,
then
were
trying
to
re‐enter
the
country.
Among
them:
378
with
active
warrants
for
their
arrest.
In
one
week,
said
border‐patrol
spokeswoman
Andrea
Zortman,
there
were
two
with
outstanding
"warrants
for
homicide."
And
those
were
just
the
illegals
the
border
patrol
determined
had
arrest
records.
Most
go
undetected.
Reason:
the
border
patrol's
electronic
fingerprint‐identification
system,
which
allows
officers
to
determine
how
many
times
an
alien
has
been
caught
sneaking
into
the
U.S.,
has
only
a
limited
amount
of
criminal‐background
data.
The
FBI
maintains
a
separate
electronic
fingerprint‐ identification
system
that
covers
everyone
ever
charged
with
a
crime.
In
true
bureaucratic
fashion,
the
two
computer
systems
do
not
talk
to
each
other.
In
the
1990s,
the
two
agencies
were
directed
to
integrate
their
systems.
They
are
still
working
at
it.
The
most
optimistic
completion
date
is
2008.
Until
then,
illegals
picked
up
at
the
border
may
have
any
number
of
criminal
charges
pending,
but
the
arresting
officers
will
never
know
and
will
allow
the
intruders
to
return
home.
In
any
event,
the
numbers
suggest
that
tens
of
thousands
of
criminals,
quite
possibly
hundreds
of
thousands,
treat
the
southern
border
as
a
revolving
door
to
crimes
of
opportunity.
The
situation
is
so
out
of
control
that
of
the
400,000
illegal
aliens
who
have
been
ordered
to
be
deported,
80,000
have
criminal
records—and
the
agency
in
charge,
the
Homeland
Security
Department,
does
not
have
a
clue
as
to
the
whereabouts
of
any
of
them,
criminal
or
noncriminal,
including
those
from
countries
that
support
terrorism.
What's
more,
those
figures
are
growing.
Every
day,
prisons
across
the
U.S.
release
alien
convicts
who
have
completed
their
court‐ordered
sentences.
In
many
cases,
the
INS
has
filed
detainers,
meaning
the
prisons
are
obliged
to
hold
the
individuals
until
they
can
be
picked
up
by
immigration
agents
and
returned
to
their
native
countries.
But
state
law‐enforcement
authorities
are
not
permitted
to
keep
prisoners
beyond
their
original
192
sentence.
When
Homeland
Security
agents
fail
to
show
up
promptly,
which
is
often,
the
alien
convicts
are
released
back
into
the
community.
In
addition
to
all
these,
at
least
4
million
people
who
arrived
in
the
U.S.
legally
on
work,
tourist
or
education
visas
have
decided
to
ignore
immigration
laws
and
stay
permanently.
Again,
Homeland
Security
does
not
have
the
slightest
idea
where
these
visa
scofflaws
are.
The
government's
record
in
dealing
with
the
400,000
people
it
has
ordered
to
be
deported
is
dismal.
A
sampling
of
cases
last
year
by
the
Justice
Department's
Office
of
Inspector
General
(oig)
found
that
of
illegal
aliens
from
countries
supporting
terrorism
who
had
been
ordered
to
be
deported,
only
6%
of
those
not
already
in
custody
were
actually
removed.
Of
114
Iranians
with
final
orders
for
removal,
just
11
could
be
found
and
were
deported.
Of
67
Sudanese
with
final‐removal
orders,
only
one
was
deported.
And
of
46
Iraqis
with
final‐removal
orders,
only
four
were
sent
packing.
All
the
rest,
presumably,
were
living
with
impunity
somewhere
in
the
U.S.
Those
statistics
tell
only
part
of
the
story.
Most
people
charged
with
an
immigration‐law
violation
do
not
even
bother
to
show
up
for
a
court
hearing.
Imagine
for
a
moment
a
majority
of
people
charged
with
a
crime
in
state
or
federal
courts
flouting
the
indictment
or
charge
and
refusing
to
appear
in
court.
They
would
be
swiftly
arrested.
But
immigration
law
marches
to
a
different
drummer.
Most
illegals,
including
those
with
arrest
records,
are
not
jailed
while
awaiting
a
hearing.
That's
because
Congress
has
failed
to
appropriate
enough
money
to
build
sufficient
holding
facilities.
Rather,
the
immigrants
are
released
on
their
promise
to
return.
They
don't.
And
the
odds
are
they
won't
be
found.
The
oig
investigation
revealed
that
of
204
aliens
ordered
to
be
removed
in
absentia,
only
14
were
eventually
located
and
shipped
out.
The
situation
is
even
worse
when
it
comes
to
those
aliens
whose
requests
for
asylum
are
rejected
and
who
are
ordered
to
be
deported.
The
oig
study
found
that
only
3%
of
those
seeking
asylum
who
were
ordered
removed
were
ultimately
located
and
deported.
193
That
pattern,
like
failed
immigration‐law
enforcement
across
the
board,
bodes
well
for
potential
terrorists.
In
the
1990s,
half
a
dozen
aliens
applied
for
asylum
before
committing
terrorist
acts.
Among
them:
Ahmad
Ajaj
and
Ramzi
Yousef,
who
entered
the
country
in
1991
and
1992,
respectively,
seeking
asylum.
According
to
the
oig,
Ajaj
left
the
U.S.
and
returned
in
1992
with
a
phony
passport.
He
was
convicted
of
passport
fraud.
Yousef
completed
the
required
paperwork
and
was
given
a
date
for
his
asylum
hearing.
In
the
meantime,
in
1993,
the
two
men
helped
commit
the
first
World
Trade
Center
attack,
for
which
they
were
convicted
and
imprisoned.
At
the
time,
Yousef's
application
for
asylum
was
still
pending.
So
what
does
the
failed
immigration
system
mean
for
ordinary
people?
Just
ask
Sister
Helen
Lynn
Chaska.
Actually,
you
can't.
You
will
have
to
ask
her
family
and
friends.
It's
the
waning
days
of
summer
in
2002
in
Klamath
Falls,
Ore.,
a
city
of
about
19,000
on
the
eastern
edge
of
the
Cascade
Mountains.
Two
nuns
who
belonged
to
the
Order
of
the
Immaculate
Heart
of
Mary
in
Bellevue,
Wash.,
had
made
one
of
their
periodic
trips
to
Klamath
Falls
to
carry
out
missionary
work.
As
they
had
in
the
past,
Sister
Helena
Maria
(her
church
name),
53,
and
Sister
Mary
Louise,
52,
checked
into
a
Best
Western
motel.
On
Saturday,
Aug.
31,
they
spent
the
evening
proselytizing
and
selling
religious
items
outside
an
Albertsons
supermarket.
After
returning
to
the
motel,
the
two
set
out
on
their
ritual
prayer
walk
shortly
after
midnight.
They
were
dressed
in
the
blue
habits
they
always
wore
as
they
walked
on
a
darkened
bike
path
behind
the
motel,
reciting
their
rosaries.
As
they
reached
the
midway
point
in
their
prayers
and
turned
back
toward
the
motel,
they
heard
a
bicycle
coming
up
behind
them.
A
Hispanic
male
in
his
30s
or
40s
got
off,
grabbed
both
women
and
began
kissing
them.
The
more
they
resisted,
the
angrier
he
became.
He
finally
punched
Sister
Mary
Louise
in
the
right
eye
so
hard
that
she
fell
and
hit
her
head
on
a
rock,
leaving
her
dazed.
While
holding
Sister
Helena
Maria
so
tightly
by
the
rosary
knotted
around
her
194
neck
that
she
gasped
for
breath,
he
raped
her
first
and
then
raped
and
sodomized
Sister
Mary
Louise
and
raped
Sister
Helena
Maria
a
second
time.
The
man
pulled
the
veil
over
Sister
Mary
Louise,
told
her
not
to
move
or
he
would
kill
her,
climbed
back
on
his
MTB
Super
Crown
bike
and
pedaled
off.
Sister
Helena
Maria
was
dead.
The
rosary
had
been
wound
so
tightly,
its
marks
were
embedded
in
her
neck.
Later
that
day,
police
tracked
a
suspect
to
another
motel,
where
they
began
questioning
him.
He
gave
his
name
as
Jesus
Franco
Flores,
which
turned
out
to
be
one
of
many
names
he
used.
In
the
end,
he
confessed
to
beating
and
raping
both
nuns.
He
was
not
supposed
to
be
in
the
U.S.;
he
had
been
deported
at
least
three
times.
By
his
account,
his
unlawful
entries
into
the
U.S.
began
in
1986
at
the
age
of
17.
Under
the
name
Victor
Manuel
Batres‐ Martinez,
which
may
have
been
his
legal
name,
he
found
his
way
to
Oregon,
where
he
was
arrested
for
unauthorized
use
of
a
motor
vehicle.
His
sentence
to
a
juvenile
facility
was
suspended,
with
the
understanding
that
the
INS
would
deport
him.
The
agency
did
so
and
in
May
1987
granted
him
a
voluntary
return
to
Mexico,
with
a
notation
on
government
records
that
"subject
has
many
good
productive
years
ahead
of
him."
Assuming
he
went
as
the
INS
promised,
he
didn't
stay
long.
In
September
that
year,
he
was
arrested
and
convicted
of
theft
and
shoplifting
in
Wenatchee,
Wash.,
under
the
name
Manuel
Martinez.
Two
months
later,
he
was
convicted
of
felony
sales
of
marijuana
and
hashish
in
Los
Angeles
and
sent
to
jail
for
60
days.
In
March
1988
he
was
arrested
in
Los
Angeles,
once
for
robbery,
once
for
possession
of
a
controlled
substance.
Another
possession
arrest
followed
in
April.
In
August
he
was
arrested
in
Los
Angeles
for
robbery.
In
December
he
was
sent
to
prison
in
California
for
second‐degree
robbery
and
kidnapping.
While
there,
he
was
treated
for
what
was
deemed
to
be
"a
significant
psychiatric
disorder."
In
January
1992,
after
his
release,
the
INS
sent
him
back
to
Mexico
by
way
of
Nogales,
Ariz.
Six
months
later,
he
was
back
again,
spotted
by
border‐patrol
officers
as
he
attempted
to
come
back
into
the
U.S.
near
El
Paso,
Texas.
When
agents
tried
to
stop
195
him,
he
ran
into
rush‐hour
traffic
on
Interstate
10,
"narrowly
avoiding
collision
with
several
cars,"
according
to
immigration
records.
He
subsequently
was
arrested,
that
time
under
the
name
Mateo
Jimenez,
and
ordered
to
be
returned
to
Mexico.
It
didn't
stick.
In
November
he
was
arrested
by
Portland,
Ore.,
police
for
possession
and
delivery
of
a
controlled
substance.
He
never
showed
up
for
court
appearances.
On
two
occasions
in
January
2002,
border‐patrol
agents
again
apprehended
him
as
he
tried
to
re‐enter
the
U.S.
Both
times
they
returned
him
to
Mexico.
If
the
border
patrol's
electronic
fingerprint‐identification
system
had
been
in
synch
with
the
FBI's,
the
agents
would
have
discovered
Batres‐Martinez's
extensive
criminal
record.
Given
his
prior
deportations,
Batres‐ Martinez
could
have
been
charged
with
re‐entry
after
deportation,
a
felony
that
carries
a
substantial
prison
sentence.
In
any
event,
Batres‐Martinez
told
police
in
Klamath
Falls
that
he
entered
the
U.S.
on
Aug.
11,
2002,
that
time
coming
through
New
Mexico.
He
said
he
hopped
a
freight
train
for
San
Bernardino,
Calif.,
and
looked
for
work,
without
success,
from
Los
Angeles
to
Stockton.
When
he
heard
that
he
might
have
better
luck
in
Portland,
he
hopped
another
train
but
got
mixed
up
in
a
freight
yard
and
ended
up
in
Klamath
Falls.
To
avoid
the
death
penalty,
Batres‐Martinez
pleaded
guilty
to
the
murder
of
Sister
Helena
Maria,
attempted
aggravated
murder
of
Sister
Mary
Louise
and
rape
of
both
nuns.
He
was
sentenced
to
life
in
prison
without
the
possibility
of
parole.
As
for
U.S.
immigration
authorities,
they
were
characteristically
ineffectual.
On
Sept.
5,
four
days
after
the
murder,
the
INS
faxed
an
immigration
detainer
to
the
Klamath
County
jail,
concerning
Maximiliano
Silerio
Esparza,
also
known
as
Victor
Batres‐ Martinez:
"You
are
advised
that
the
action
below
has
been
taken
by
the
Immigration
and
Naturalization
Service
concerning
the
above‐named
inmate
of
your
institution:
Investigation
has
been
initiated
to
determine
whether
this
person
is
subject
to
removal
from
the
United
States."
Both
political
parties
and
their
candidates
pay
lip
service
to
controlling
the
borders.
But
neither
President
Bush
nor
Senator
196
Kerry
supports
a
system
that
would
end
the
incentives
for
border
crossers
by
cracking
down
on
the
employers
of
illegals.
T.J.
Bonner,
president
of
the
National
Border
Patrol
Council,
a
labor
organization
that
represents
10,000
border‐patrol
employees,
believes
the
solution
is
obvious.
The
U.S.
government,
he
says,
should
"issue
a
single
document
that's
counterfeit
proof,
that
has
an
embedded
photograph,
that
says
this
person
has
a
right
to
work
in
the
U.S.
And
that
document
is
the
Social
Security
card.
It's
not
a
national
ID
card.
It's
a
card
that
you
have
to
carry
when
you
apply
for
a
job
and
only
then.
The
employers
run
it
through
a
scanner,
and
they
get
an
answer
in
short
order
that
says,
Yes,
you
may
hire,
or
No,
you
may
not.
That
would
cut
off
98%
of
all
the
traffic
across
the
border.
With
your
work
force
of
10,000
border‐patrol
agents,
you
actually
could
control
the
borders."
But
Bonner
doesn't
see
that
happening
anytime
soon
because
of
pressure
from
corporate
America.
And
all
the
available
legislative
evidence
of
the
past
quarter‐century
supports
that
view.
"All
the
politicians—it
doesn't
matter
which
side
of
the
aisle
you're
on— rely
heavily
on
the
donations
from
Big
Business,"
he
says,
"and
Big
Business
likes
this
system
[of
cheap
illegal
labor].
Unfortunately,
in
the
post‐9/11
world,
this
system
puts
us
in
jeopardy."
In
the
9/11
commission's
final
report,
now
on
the
best‐seller
lists,
the
panel
of
investigators
took
note
of
the
immigration
breakdown
in
general,
saying
that
"two
systemic
weaknesses
came
together
in
our
border
system's
inability
to
contribute
to
an
effective
defense
against
the
9/11
attacks:
a
lack
of
well‐ developed
counterterrorism
measures
as
a
part
of
border
security
and
an
immigration
system
not
able
to
deliver
on
its
basic
commitments,
much
less
support
counterterrorism.
These
weaknesses
have
been
reduced
but
are
far
from
being
overcome."
Folks
on
the
border
who
must
deal
daily
with
the
throngs
of
illegals
are
not
optimistic
that
the
Federal
Government
will
change
its
ways.
197
As
Cochise
County
Sheriff
Dever
dryly
observes,
"People
in
Washington
get
up
in
the
morning,
their
laundry
is
done,
their
floors
are
cleaned,
their
meals
are
cooked.
Guess
who's
doing
that?"
With
reporting
by
Laura
Karmatz
and
research
by
Joan
Levinstein
198
De
methode
‘Barlett
&
Steele’
1. Neem
een
onderwerp
waarbij
de
gewone
lezer/kijk/luisteraar
wordt
achtergesteld
bij
grote
partijen.
(De
lezer
is
gedupeerd,
maar
andere
partijen
profiteren.)
2. Leg
je
hand
op
alle
officiële
documenten:
van
de
overheid,
van
deskundigen
(onderzoeken)
en
van
controle‐instanties
(inspectierapporten,
processtukken).
3. Interview
kritische
deskundigen
op
de
achtergrond
(voer
ze
later
niet
sprekend
op
in
het
artikel).
4. Vat
de
aangetroffen
onregelmatigheden
samen
in
je
eigen
woorden.
Doe
dat
heel
direct
en
krachtig.
Beschrijf
hoe
de
onregelmatigheden
werken
en
op
welke
schaal
ze
zich
voordoen.
5. Leg
daarbij
accent
op:
de
geschiedenis
van
de
problemen
de
rol
van
de
wetgever
de
geldstromen
6. Verlevendig
de
probleemanalyse
met
reportages
en
belevenissen
van
daders
en
slachtoffers.
7. Gebruik
daarvoor
primaire
(oorspronkelijke)
documenten.
Verras
met
niet
eerder
gepubliceerde
documenten.
8. Schrijf
vanuit
het
slachtoffer:
presenteer
het
verhaal
niet
als
een
aanklacht
tegen
de
daders,
maar
wek
sympathie
op
voor
de
slachtoffers.
9. Begin
het
verhaal
met
een
samenvatting
van
de
aangetroffen
onregelmatigheden.
10. Stel
gedurende
het
verhaal
af
en
toe
een
vraag
die
de
lezer
zich
op
dat
punt
ook
zou
stellen.
Laat
merken
dat
je
met
de
lezer
meedenkt.
199
11. Als
je
het
goed
doet,
wordt
het
verhaal
voortgestuwd
door
pakkende
verhalen
uit
de
praktijk.
Niet
door
citaten
van
deskundigen
die
ver
van
het
gebeurde
afstaan.
12. Tot
slot:
laat
je
niet
misleiden
door
politiek
correct
denken
of
emoties.
Concentreer
je
op
de
feiten
en
durf
op
basis
daarvan
tegendraadse
conclusies
te
trekken.
200
Van
Research
tot
Verhaal
De
structuur
van
een
verhaal
Er
worden
in
de
handboeken
verschillende
begrippen
gebruikt
om
de
structuur
van
een
artikel
uit
te
leggen.
Sommige
van
die
begrippen
zorgen
voor
nodeloze
verwarring,
zoals
het
begrip
‘topos’
of
‘toop’.
Hiermee
wordt
bedoeld:
een
zin
of
alinea
die
belangrijke
informatie
bevat.
Topos
betekent
in
het
Grieks
‘plaats’.
In
de
klassieke
retorica
werd
met
topos
meer
specifiek
een
‘gemeenplaats’
aangeduid:
een
bewering
waarvan
iedereen
wist
dat
die
klopte.
Met
andere
woorden:
een
open
deur.
Dergelijke
gemeenplaatsen
waren
gemakkelijk
te
onthouden
en
de
klassieke
redenaars
toverden
ze
uit
hun
hoed
om
hun
belezenheid
te
etaleren
(tegenwoordig
zouden
we
eerder
het
ómgekeerde
denken).
In
de
moderne
retorica
wordt
met
topos
bedoeld
een
vindplaats
van
argumenten.
Maar
ook
dit
is
niet
heel
concreet
voor
iemand
die
helder
wilt
leren
schrijven.
Het
wordt
allemaal
nóg
verwarrender
als
we
de
definitie
uit
de
Van
Dale
introduceren:
topos
is
een
regelmatig
terugkerend
motief.
Een
ander
tamelijk
vaag
begrip
is
de
term
‘basisuitspraak’.
Hiermee
wordt
bedoeld:
de
belangrijkste
uitspraak
van
een
artikel.
Maar
het
woord
‘uitspraak’
heeft
vele
betekenissen.
Terwijl
schrijvers
maar
met
één
betekenis
werken,
die
van
uitspraak
in
de
zin
van
een
‘bewering’.
Hierna
wordt
een
alternatieve
structuur
toegelicht.
Het
is
een
tekststructuur
die
uitgaat
van
concrete
gebeurtenissen.
Vrijwel
alles
waar
we
informatieve
teksten
over
schrijven
betreft
mensen.
Mensen
(wat
ze
doen,
wat
ze
denken,
wat
ze
zouden
moeten
doen)
vormen
meestal
het
onderwerp.
Daarom
stellen
we
het
menselijk
handelen
(gebeurtenissen)
hierna
centraal.
De
structuur
van
een
tekst
op
basis
van
gebeurtenissen
ziet
er
schematisch
zo
uit:
201
Stelling
Gebeurtenis
Voorbeeld
Toelichting
Gebeurtenis
Voorbeeld
Toelichting
Gebeurtenis
Voorbeeld
Toelichting
Etc.
202
Uitleg:
Stelling
Wat
is
je
stelling?
Wat
wil
je
beweren?
Wat
wil
je
proberen
aan
te
tonen?
Wat
is
er
volgens
jou
aan
de
hand?
Een
stelling
is
een
bewering
die
bewezen
of
beargumenteerd
moet
worden.
In
de
retorica
spreekt
men
van
een
‘these’.
Ook
het
woord
‘hypothese’
wordt
gebruikt.
In
de
retorica
wordt
de
hypothese
onderscheiden
van
de
these,
waarbij
de
these
een
algemener
karakter
heeft
dan
een
hypothese.
Een
hypothese
is
heel
specifiek.
Bijvoorbeeld:
‘De
VS
moeten
geen
oorlogen
meer
voeren’
(=
these).
‘De
VS
moeten
geen
oorlog
voeren
in
het
Midden‐Oosten’
(=
hypothese).
Een
hypothese
is
dus
meer
toegespitst
dan
een
these.
Een
stelling
voor
een
informatief
artikel
kan
niet
specifiek
genoeg
zijn.
Daarom
geef
ik
de
voorkeur
aan
het
begrip
‘hypothese’
voor
een
stelling.
Overigens
kom
je
ook
het
begrip
‘probleemstelling’
tegen
voor
een
stelling
die
handelt
over
een
probleem.
In
de
praktijk
van
informatieve
teksten
zal
het
vaak
gaan
om
problemen,
dus
naast
‘hypothese’
is
‘probleemstelling
ook
een
goede
aanduiding
voor
onze
stelling.
Als
je
je
stelling
kunt
onderbouwen
met
concrete
gebeurtenissen
en
voorbeelden,
dan
is
het
geen
stelling
meer,
maar
een
vaststelling
(‘Zó
is
het!’).
Je
begint
de
research
voor
je
artikel
met
een
‘stelling’,
maar
tegen
de
tijd
dat
je
klaar
bent
om
te
gaan
schrijven,
is
die
stelling
veranderd
in
een
‘vaststelling’.
Hoe
beter
je
onderbouwing,
hoe
stelliger
je
kan
zijn
in
je
vaststelling.
Gebeurtenissen
Een
stelling
is
meestal
de
uitkomst,
de
optelsom
van
een
reeks
(opeenvolgende)
gebeurtenissen.
Spoor
die
afzonderlijke
gebeurtenissen
op
door
je
af
te
vragen:
Wat
gebeurt
er
stap
voor
stap?
Formuleer
die
gebeurtenissen
vervolgens
zo
concreet
mogelijk.
Vraag
je
af:
Wat
is
daarvan
zichtbaar
of
anderszins
merkbaar?
(Zie
stap
2.
‘Concretiseren’).
Gebeurtenissen
zijn
dus
observaties.
203
Je
kunt
een
gebeurtenis
in
algemene
termen
formuleren
(Bijvoorbeeld:
‘Starters
klagen
dat
ze
moeilijk
een
huis
kunnen
vinden
in
Utrecht’)
of
heel
specifiek
(Bijvoorbeeld:
‘Jan
en
Mieke
wonen
drie
jaar
na
beëindiging
van
hun
studie
nog
steeds
samen
op
een
studentenkamer
van
drie
bij
vier.’).
Er
zijn
drie
mogelijkheden:
1.
De
gebeurtenis
is
vanzelf
heel
specifiek,
omdat
je
hele
verhaal
maar
om
één
persoon
of
voorwerp
handelt.
Bijvoorbeeld:
‘De
NS
neemt
het
besluit
om
de
treinen
niet
meer
schoon
te
maken
als
ze
vertraging
hebben.’
Deze
formulering
behoeft
geen
specifieke
uitwerking
meer,
omdat
het
al
een
unieke
gebeurtenis
betreft
(het
gaat
alléén
over
de
NS).
2.
De
gebeurtenis
betreft
een
hele
groep
mensen
of
voorwerpen.
In
dat
geval
kun
je
de
gebeurtenis
op
twee
manieren
formuleren:
• Algemeen,
zoals
in
het
voorbeeld
‘Starters
klagen
etc.’
• En:
Specifiek,
zoals
in
het
voorbeeld
‘Jan
en
Mieke
wonen
etc.’
3.
De
gebeurtenis
heeft
ook
betrekking
op
de
lezer.
Dan
is
het
meestal
overbodig
om
nog
eens
een
specifiek
geval
te
beschrijven.
Bijvoorbeeld:
• Algemeen:
‘Mensen
moeten
elke
dag
drinken.’
• Specifiek:
‘Piet
moet
elke
dag
drinken.’
In
de
formulering
van
een
algemene
gebeurtenis
kun
je
proberen
concreet
te
zijn
over
de
schaal
waarop
die
gebeurtenis
zich
voordoet:
• Hoeveel
daders
en/of
slachtoffers
zijn
er?
• Hoe
vaak
gebeurt
het?
Bijvoorbeeld:
‘Tachtig
procent
van
de
ruim
duizend
starters
die
de
gemeente
Utrecht
heeft
ondervraagd,
antwoordden
dat
ze
geen
betaalbaar
huis
konden
vinden.’
204
Voorbeeld
Met
een
‘voorbeeld’
bedoelen
we
een
specifieke
gebeurtenis
zoals
hierboven
beschreven.
Vraag
je
af:
Welke
specifieke
gebeurtenis
kan
als
voorbeeld
dienen?
Een
voorbeeld
kun
je
beschrijven
in
scènes.
• Eerst
stel
je
de
hoofdpersoon
voor:
Wie
is
de
hoofdpersoon?
Hoe
ziet
hij
er
uit?
• Dan
zijn
motief:
Wat
is
zijn
doel?
Wat
wil
hij
bereiken?
Waarom?
• Dan
zijn
daden:
Wat
doet
hij
om
zijn
doel
te
bereiken?
Welke
concrete
stappen
onderneemt
hij?
• En
tot
slot
de
climax,
de
slotscène:
Wat
is
het
resultaat?
Bereikt
hij
zijn
doel?
Zoals
gezegd
is
een
voorbeeld
niet
altijd
nodig.
Soms
kun
je
bij
één
gebeurtenis
juist
méérdere,
opzichzelfstaande
voorbeelden
geven.
En
soms
kun
je
één
voorbeeld
vanuit
meerdere
gezichtspunten
beschrijven,
bijvoorbeeld
dat
van
de
dader
en
dat
van
het
slachtoffer.
Toelichtingen
Nu
en
dan
ontkom
je
er
als
schrijver
niet
aan
om
even
in
te
breken
in
het
verslag
van
gebeurtenissen
teneinde
kort
iets
uit
te
leggen.
Bijvoorbeeld
over
de
achtergronden
van
een
persoon
of
van
een
gebeurtenis
(geschiedenis,
regels,
afspraken).
Of
over
de
werking
van
een
apparaat
(techniek).
Je
bent
dan
even
zélf
aan
het
woord,
in
plaats
van
de
hoofdrolspelers
in
je
voorbeeld.
Dit
is
soms
nodig,
omdat
de
lezer
de
gebeurtenissen
anders
niet
goed
kan
volgen.
Oorzaken,
gevolgen
en
oplossingen
Je
kunt
je
stelling
uitbreiden
met
oorzaken,
gevolgen
en
oplossingen.
Hierdoor
krijgt
de
stelling
meer
gewicht.
205
Door
in
te
gaan
op
de
(negatieve
of
positieve)
gevolgen
van
de
stelling,
geef
je
aan
hoe
belangrijk
het
is
om
de
stelling
aandacht
te
geven.
Door
de
oorzaken
te
beschrijven,
zet
je
de
stelling
in
een
logische
lijn,
waardoor
ze
geloofwaardiger
wordt.
Betreft
de
stelling
een
probleem,
dan
ligt
het
voor
de
hand
om
ook
stil
te
staan
bij
mogelijke
oplossingen
voor
dat
probleem.
Ook
dat
geeft
de
stelling
meer
belang:
over
problemen
die
we
niet
kunnen
oplossen,
halen
we
immers
onze
schouders
op.
Oorzaken,
gevolgen
en
oplossingen
zijn
óók
‘gebeurtenissen’.
Hun
functie
is
echter
niet
–
zoals
van
de
andere
gebeurtenissen
–
om
je
stelling
te
onderbouwen,
maar
om
je
stelling
gewicht
te
geven.
Ook
bij
de
oorzaken,
gevolgen
en
oplossingen
kun
je
voorbeelden
zoeken.
Concretiseren
De
kunst
is
om
de
stelling
en
de
gebeurtenissen
zo
concreet
mogelijk
te
formuleren.
Dat
wil
zeggen:
zo
nauwkeurig
mogelijk
en
zo
waarheidsgetrouw
mogelijk.
We
hebben
allemaal
de
neiging,
als
we
gebeurtenissen
moet
beschrijven,
louter
een
samenvatting
te
geven.
Of
een
oordeel.
Dat
is
namelijk
veel
gemakkelijker
dan
precies
beschrijven
wat
je
ziet,
hoort,
ruikt
of
voelt.
Het
is
niet
erg
om
de
stelling
eerst
abstract
te
formuleren
(als
een
samenvatting
of
oordeel).
Maar
probeer
onmiddellijk
daarna
of
je
de
uitspraak
concreter
kan
maken.
Daarbij
helpt
het
als
je
jezelf
de
vraag
stelt:
Wat
kun
je
van
de
gebeurtenis
zien?
Een
goede
stelling
en
observatie
moet
je
als
het
ware
op
het
toneel
kunnen
naspelen.
Bijvoorbeeld:
‘Joost
steelt
van
Nadja’
is
moeilijk
te
verbeelden.
De
uitspraak
is
niet
concreet
genoeg
(wát
steelt
Joost
en
hoe?).
Het
is
beter
de
stelling
of
observatie
te
beschouwen
als
een
regieaanwijzing.
Een
uitspraak
die
wél
valt
na
te
spelen,
is
bijvoorbeeld:
‘Joost
pakt
voorzichtig
de
portemonnee
uit
de
schoudertas
van
Nadja,
terwijl
zij
met
de
rug
naar
hem
toe
staat’.
Een
ander
handigheidje
is
om
de
stelling
of
gebeurtenis
te
formuleren
als:
iemand
doet
iets.
Maak
zinnen
met
mensen
of
voorwerpen
als
onderwerp
en
een
werkwoord
om
te
beschrijven
wat
ze
doen.
Personen
en
handelingen
laten
sporen
na.
Ze
zijn
navolgbaar,
aantoonbaar,
concreet.
206
Waarom
zo
moeilijk
doen?
Om
drie
redenen:
1.)
Hoe
concreter
de
formulering,
hoe
gemakkelijker
de
stelling
valt
te
onderbouwen.
De
formulering
bevat
immers
de
elementen
die
je
in
je
research
moet
opsporen:
mensen
en
acties;
2.)
Een
concrete
formulering
is
vaak
duidelijker
(en
korter)
dan
een
abstracte.
Het
komt
de
begrijpelijkheid
van
je
tekst
ten
goede;
3.)
Een
concrete
formulering
is
beeldend.
Het
helpt
om
bij
de
lezer
een
beeld
op
het
netvlies
te
brengen
van
de
gebeurtenis.
En
beelden
hebben
veel
meer
impact
dan
abstracte
woorden.
Als
je
abstract
schrijft,
snapt
de
lezer
waarschijnlijk
wel
wat
je
bedoelt,
maar
hij
voelt
het
niet.
Hij
beleeft
het
niet
mee.
Terwijl
uit
onderzoeken
blijkt
(ga
ook
maar
na
bij
jezelf)
dat
een
gevoel,
of
een
geur
of
een
aanblik
een
lange
en
soms
diepe
indruk
kan
achterlaten.
Veel
dieper
dan
rationele
woorden.
Beeldend
schrijven
Maak
niet
teveel
woorden
vuil
aan
de
gebeurtenissen.
Vat
ze
kort
samen
in
eigen
woorden
en
presenteer
niet
méér
bronnen
dan
noodzakelijk.
Beperk
je
tot
de
sterkste
en
belangrijkste
bronnen.
Ook
de
toelichtingen
dienen
zo
kort
mogelijk
te
zijn.
Als
je
een
voorbeeld
beschrijft,
dan
moet
je
de
hoofdpersonen
aan
het
woord
laten
en
dingen
laten
doen.
Zelf
blijf
je
op
de
achtergrond
(je
tekent
alleen
op
wat
er
gebeurt,
zonder
commentaar).
Als
het
noodzakelijk
is
af
en
toe
iets
toe
te
lichten,
doe
dat
dan
zo
kort
en
subtiel
mogelijk,
haast
zonder
dat
de
lezer
merkt
dat
een
reeks
spannende
gebeurtenissen
wordt
onderbroken
voor
een
paar
nuchtere
mededelingen.
Reserveer
de
meeste
ruimte
in
je
verhaal
voor
de
voorbeelden.
Het
mooiste
is
als
het
verhaal
als
het
ware
van
het
ene
prachtige
en
spannende
voorbeeld
naar
het
andere
springt.
De
schrijver
vat
tussendoor
af
en
toe
iets
samen
(de
gebeurtenissen)
of
legt
iets
uit
(de
toelichtingen),
maar
hij
doet
dat
zó
kort
dat
het
nauwelijks
opvalt.
De
voorbeelden
bieden
namelijk
volop
ruimte
om
beeldend
te
schrijven.
En
zoals
we
zagen
is
dat
de
belangrijkste
troef
om
een
sterke
indruk
achter
te
laten
op
je
lezer.
Maak
daarom
een
kunst
207
van
het
beschrijven
van
mensen
(hoofdpersonen),
plaatsen
(locaties)
en
voorwerpen.
Beschrijf
ze
treffend
en
gedetailleerd.
Stappenplan
Het
is
raadzaam
niet
bij
het
begin
te
beginnen.
De
opening
van
het
verhaal
is
meestal
een
taaie
kluif;
laat
die
maar
even
liggen.
Beter
is
het
te
beginnen
niet
met
de
éérste,
maar
met
de
belángrijkste
alinea’s
van
je
verhaal.
Dit
kun
je
doen
volgens
het
ABC‐stappenplan:
Schrijf:
A.
Aanleiding.
Waarom
schrijf
je
dit
artikel
en
waarom
nú?
De
aanleiding
is
meestal
gelegen
in
de
actualiteit.
Roep
even
bij
de
lezer
in
herinnering
wat
hij
recent
(waarschijnlijk)
al
over
het
onderwerp
in
het
nieuws
heeft
gelezen/gehoord/gezien.
En
voeg
daar
subtiel
aan
toe
dat
wat
in
dít
artikel
staat,
toen
nog
niet
bekend
was…
Kortom:
het
is
allemaal
nog
véél
erger,
beste
lezer,
dan
u
al
dacht!
B.
Belang.
Waarom
moet
de
lezer
dit
lezen?
Hoe
grijpt
het
onderwerp
in
in
het
leven
van
de
lezer?
Sla
een
brug
naar
de
lezer.
Op
welke
manier
komt
hij
met
het
probleem
in
aanraking?
Wat
merkt
hij
er
van
of
gaat
hij
er
van
merken?
Dit
is
ook
de
plek
om
de
omvang
van
het
probleem
te
beschrijven:
hoeveel
mensen
hebben
(krijgen)
er
mee
te
maken?
Op
welke
plaatsen?
C.
Conflict.
Het
thema
waar
het
hele
verhaal
om
draait.
De
stelling.
De
boodschap.
Het
probleem.
Wat
is
er
aan
de
hand?
Wat
klopt
er
niet?
Wat
gaat
er
anders
dan
verwacht?
208
Formuleer
zo
precies
mogelijk.
Schrijf
alleen
dingen
die
je
heel
zeker
weet;
die
je
kunt
onderbouwen
met
feiten.
Controleer
woord
voor
woord,
regel
voor
regel,
of
wat
je
schrijft
ook
overeenkomt
met
de
‘bewijzen’
die
je
hebt
gevonden.
Deze
alinea
wordt
straks
niet
de
opening,
maar
wel
het
hart
van
je
artikel.
Het
is
de
belangrijkste
alinea;
de
alinea
waarin
het
hele
probleem
(conflict)
waarom
het
artikel
draait,
wordt
samengevat.
Nu,
als
het
niet
wil
lukken
om
het
nieuws
sterk
te
formuleren,
dan
ontbreekt
er
misschien
iets
aan
de
research.
Dat
is
met
schrijven
niet
op
te
lossen.
Je
zult
dan
aanvullende
research
moeten
doen
om
díe
feiten
boven
tafel
te
halen
die
het
nieuws
sterker
maken.
Tip:
Deze
alinea
kun
je
ook
gebruiken
voor
een
nieuwsbericht
op
de
één,
als
ankeiler
van
het
grote
verhaal.
Zo,
je
hebt
nu
de
eerste
en
belangrijkste
alinea’s
op
papier
staan.
De
rest
van
het
artikel
is
onderbouwing.
Het
grootste
deel
van
het
artikel
zal
in
beslag
worden
genomen
door
de
‘bewijsvoering’,
door
de
presentatie
van
alle
feiten
die
tot
de
conclusies
leiden
die
je
in
de
hoofdalinea’s
hebt
opgeschreven.
Dankzij
de
hoofdalinea’s
weet
je
in
deze
fase
precies
welke
feiten
wel
en
welke
níet
relevant
zijn
ter
onderbouwing.
Laat
niet
relevante
feiten
weg,
al
zijn
ze
nog
zo
sappig!
Wat
je
in
de
volgende
alinea’s
schrijft,
mag
in
elk
geval
nooit
in
tegenspraak
zijn
met
de
drie
hoofdalinea’s.
En
het
moet
ook
niet
teveel
over
andere
dingen
gaan
dan
in
de
hoofdalinea’s
is
aangekondigd.
De
drie
hoofdalinea’s
hebben
het
onderwerp
afgebakend.
Hou
je
aan
die
afbakening!
Deel
de
onderbouwing
op
in
blokken.
Behandel
in
elk
blok
een
deel
van
het
probleem
(conflict):
meestal
een
oorzaak
of
gevolg
van
het
probleem
(conflict).
Je
kunt
de
blokken
schrijven
volgens
de
stappen
D,
E
en
F:
D.
Data.
Welke
cijfers
zijn
er
over
de
omvang
van
het
(deel‐)probleem?
209
Hoe
groot
is
het
deelprobleem?
Hoeveel
mensen
worden
er
door
getroffen?
Op
hoeveel
plaatsen
doet
het
zich
voor?
Hoe
lang
(of
sinds
wanneer)
is
het
aan
de
gang?
Ga
op
zoek
naar
betrouwbare
getallen.
E.
Ervaringen.
Voer
mensen
op
die
het
(deel‐)probleem
aan
den
lijve
ondervinden
(ervaringsdeskundigen,
daders,
slachtoffers).
Laat
hen
over
concrete
voorbeelden
en
gebeurtenissen
praten.
De
bewijsvoering
is
het
‘taaiste’
deel
van
het
artikel:
het
móet
erin,
maar
de
naakte
feiten
zijn
vaak
niet
erg
aantrekkelijk.
Soms
zijn
de
feiten
ronduit
kurkdroog:
denk
aan
data,
cijfers,
wetenschappelijk
onderzoek.
Je
zult
alle
zeilen
moeten
bijzetten
om
de
blokken
aantrekkelijk
te
maken.
Bedenk
bij
elk
blok
(deelprobleem)
wat
de
beste
(meest
treffende)
illustratie
is:
is
dat
een
personage?
Een
voorwerp?
Een
locatie?
Of
een
actie/handeling?
Maak
er
werk
van
deze
illustratie
mooi
op
te
schrijven.
Dit
is
het
kadopapier
rond
de
‘saaie’
data
en
feiten.
F.
Finishing
touch
Rond
af
met
reacties
van
de
hoofdrolspelers
(wederhoor),
de
mogelijke
oplossingen
voor
het
(deel‐)probleem
en
een
intelligente,
eigen
analyse
van
de
feiten.
Geef
alle
hoofdrolspelers
de
kans
krijgen
om
hun
zegje
te
doen.
Noteer
aan
het
eind
van
het
artikel
reacties
van
alle
belangrijke
spelers.
Stel
hen
de
vragen:
Wist
u
dat
dit
aan
de
hand
was?
Wat
gaat
u
er
aan
doen?
Wat
moet
er
volgens
u
aan
worden
gedaan?
Schets
hier
ook
wat
de
alternatieven
zijn.
Hoe
kan
het
óók?
Welke
voorbeelden
zijn
daarvan
(bijvoorbeeld
in
het
buitenland)?
Dat
geeft
een
positief
slot
aan
de
ellende:
Kijk
lezer,
er
is
een
alternatief
binnen
handbereik!
Wees
tenslotte
niet
te
bescheiden
om
in
een
paar
rake
zinnen
samen
te
vatten
wat
er
volgens
jou
–
na
alles
wat
je
gehoord
en
gelezen
hebt
voor
dit
artikel
–
aan
de
hand
is.
210
Het
belangrijkste
werk
zit
erop!
Gun
jezelf
een
pauze.
Neem
even
afstand
van
het
artikel
voordat
je
gaat
nadenken
over
de
opening
en
het
slot.
Deze
vergen
de
meeste
creativiteit,
dus
zorg
dat
je
hoofd
leeg
is
als
je
hier
aan
begint.
1. Opening
of
inleiding
De
eerste
zinnen
of
alinea’s
van
het
artikel
hebben
maar
één
doel:
de
lezer
bij
zijn
vestje
grijpen!
De
inhoud
is
hier
ondergeschikt
aan
het
effect.
Het
is
niet
erg
dat
de
lezer
denkt:
waar
gaat
dit
in
hemelsnaam
over?!
Tegen
de
tijd
dat
hij
zich
die
vraag
stelt,
is
hij
al
verkocht.
Bovendien:
direct
na
de
opening
krijgt
hij
antwoord
op
die
vraag
(in
de
alinea
met
het
nieuws/conflict),
dus
het
is
niet
erg
om
hem
eerst
even
in
spanning
te
houden.
Dit
gezegd
hebbende,
volgt
meteen
een
beperking:
de
persoon,
gebeurtenis
of
beschrijving
in
de
opening
moet
natuurlijk
wel
met
de
rest
van
het
artikel
te
maken
hebben.
Sterker
nog:
het
moet
een
treffend
voorbeeld
zijn
van
waar
het
artikel
over
gaat.
De
meest
gebruikte
openingsvormen
zijn:
Citaat
Het
artikel
begint
met
een
pikant
citaat.
Sfeerbeschrijving
Het
artikel
begint
met
een
beschrijving
van
een
persoon,
plaats
of
voorwerp.
Vraag
Het
artikel
begint
met
een
vraag
die
de
schrijver
stelt
(uit
naam
van
de
lezer).
U‐opening
Het
artikel
begint
ermee
de
lezer
direct
aan
te
spreken:
‘Stel
dat
u
…’
Anekdote
Het
artikel
begint
met
een
grappig
voorval
dat
illustratief
is
voor
het
onderwerp.
Minder
gebruikt
door
journalisten
(wel
door
romanciers!)
en
daarom
warm
aanbevolen:
211
Mysterie
Het
artikel
begint
met
een
handeling,
maar
er
wordt
nog
niet
verklapt
om
wie
of
wat
het
precies
gaat
Actie
Het
artikel
begint
met
actie,
een
spannende
handeling,
die
(zo
zal
later
blijken)
met
het
onderwerp
te
maken
heeft.
(Denk
aan
James
Bondfilms)
212
Met
de
deur
in
huis
(In
medias
res)
Het
artikel
begint
midden
in
het
verhaal,
op
een
spannend
punt.
Daarna
wordt
de
voorgeschiedenis
(hoe
het
tot
dat
punt
gekomen
is)
pas
verteld.
Contrast
Het
artikel
begint
met
een
treffend
contrast:
Voor
een
forse
vent
krijgt
Jan
erg
snel
tranen
in
zijn
ogen.
Raadsel
of
paradox
Het
artikel
begint
met
een
raadsel
of
een
schijnbare
tegenstelling.
Uiteraard
wordt
verderop
in
het
artikel
de
oplossing
gegeven.
Schokkend
cijfer
Het
artikel
begint
met
een
schokkend
cijfer.
Moet
wel
een
cijfer
zijn
dat
de
lezer
niet
eerder
heeft
gehoord
of
gelezen,
want
dan
is
de
verrassing
weg.
Dialoog
Het
artikel
begint
midden
in
een
spannende
dialoog
(tussen
mensen
die
het
niet
met
elkaar
eens
zijn)
Geschiedenis
Het
artikel
begint
met
de
geschiedenis
van
het
onderwerp.
Moet
wel
spannend
zijn!
2. Slot
Het
doel
van
het
slot
is
de
lezer
nog
één
keer
door
elkaar
te
schudden.
Dit
is
de
laatste
kans
om
het
artikel
bij
de
lezer
in
het
geheugen
te
branden.
Het
slot
moet
onvergetelijk
zijn.
Je
hoeft
in
het
slot
géén
conclusie
te
trekken!
De
conclusie
van
het
verhaal
heb
je
eerder
al
vermeld,
namelijk
aan
het
begin
van
je
artikel,
in
de
alinea
met
het
nieuws/conflict.
Je
hebt
dus
de
handen
vrij
om
iets
moois
te
doen
met
de
laatste
regels.
In
plaats
van
met
een
conclusie,
is
het
mooier
te
besluiten
met
een
samenvatting
–
maar
dan
wel
een
hele
subtiele,
verpakt
in
een:
Anekdote
Het
artikel
eindigt
met
een
grappig
voorval
dat
het
probleem
of
de
oplossing
subtiel
samenvat.
Actie
Het
artikel
eindigt
met
een
actie
(handeling)
waarin
hele
verhaal
is
samengevat.
213
214
Citaat
Het
artikel
eindigt
met
een
krachtig
citaat,
dat
het
verhaal
mooi
samenvat.
Andere
manieren
om
te
eindigen,
zijn:
Cirkel
Het
einde
grijpt
terug
naar
een
gebeurtenis
uit
de
opening
(maak
de
cirkel
rond).
Sfeerbeschrijving
Het
artikel
eindigt
met
de
beschrijving
van
een
persoon,
plaats,
voorwerp
of
handeling
die
subtiel
weergeeft
wat
er
naar
aanleiding
van
het
verhaal
misschien
zal
gaan
gebeuren…
Uitsmijter
Het
artikel
eindigt
met
een
doordenker,
een
paradox
of
een
knipoog
naar
de
lezer.
Protagonist
Het
artikel
eindigt
met
een
handeling
of
citaat
van
de
protagonist
waarin
deze
aangeeft
wat
er
is
veranderd
of
wat
er
gaat
veranderen…
Stijl
Beeld
Schrijf
beeldend.
Alsof
je
door
de
lens
van
een
camera
kijkt.
Show,
don’t
tell!
–
beschríjf
in
plaats
van
te
interpreteren.
Zeg
niet:
Er
waren
twee
doden,
maar:
Er
bleven
twee
lichamen
achter
in
een
plas
bloed.
Doe
alsof
je
door
een
camera
kijkt.
Vraag
je
af:
als
ik
het
probleem
moest
filmen,
wat
zou
ik
dan
laten
zien.
Beschrijf
dát.
Beschrijf
wat
er
te
zien,
horen,
ruiken,
voelen,
proeven
valt.
Spanning
Spanning
is
niets
anders
dan…
onzekerheid
over
de
afloop.
Zo
lang
de
kans
bestaat
dat
er
nog
iets
gaat
gebeuren,
is
er
sprake
van
spanning.
Waar
actie
is,
is
óók
spanning.
Actie
betekent
immers
beweging,
en
wat
nog
beweegt
heeft
een
ongewisse
uitkomst.
Er
is
spanning
door
het
hele
artikel.
Dat
noemen
we
de
‘grote
spanningsboog’.
Als
aan
het
begin
van
het
artikel
een
probleem
215
(conflict)
wordt
geïntroduceerd,
dan
is
de
oplossing
van
dat
conflict
(de
ontknoping)
het
einde
van
de
spanningsboog.
In
onderzoeksartikelen
zit
een
grote
spanningsboog
als
er
in
het
begin
een
tipje
van
de
sluier
wordt
opgelicht
(zie
hierboven)
en
aan
het
einde
de
belofte
wordt
ingewilligd
in
de
vorm
van
een
schokkend
feit
(oorzaak,
gevolg,
omvang,
dader
of
slachtoffer)
dat
je
in
de
nieuwsalinea
had
achtergehouden.
Je
kunt
ook
spanning
aanbrengen
in
de
alinea’s.
Dat
heet
een
‘kleine
spanningsboog’.
Een
gangbare
techniek
is
om
elke
alinea
te
schrijven
als
een
omgekeerde
piramide,
waarbij
je
naar
de
punt
toeschrijft.
De
punt,
in
dit
geval,
is
de
climax.
Twee
voorbeelden:
Lisette
is
woest.
Al
weken
wordt
ze
door
haar
zusje
gepest.
Haar
favoriete
beer
is
uit
elkaar
getrokken,
haar
mooie
vlechten
zijn
afgeknipt
en
nu
zit
ze
met
een
verfrommeld
kleurboek
in
haar
handen.
Met
stijf
dichtgeknepen
ogen
zint
ze
op
wraak.
Eerst
is
haar
favoriete
beer
uit
elkaar
getrokken.
Toen
zijn
haar
mooie
vlechten
afgeknipt.
En
nu
zit
ze
met
een
verfrommeld
kleurboek
in
haar
handen.
Al
weken
wordt
Lisette
door
haar
zusje
gepest.
Ze
is
woest!
Het
eerste
voorbeeld
begint
als
het
ware
met
een
paukenslag
en
eindigt
(in
de
climax)
met
tromgeroffel.
Het
tweede
voorbeeld
heeft
een
omgekeerd
verloop:
het
begint
met
tromgeroffel,
gevolgd
door
een
paukenslag
aan
het
eind
(de
climax).
Andere
manieren
om
spanning
te
creëren:
Chronologie
Een
chronologisch
verteld
verhaal
is
spannend
omdat
er
een
ontwikkeling
in
zit.
Tijdbom
Nog
spannender
wordt
een
chronologie
als
er
in
het
verhaal
een
paar
keer
een
tijdsaanduiding
wordt
gegeven.
De
tijd
lijkt
dan
weg
te
tikken.
|Bijvoorbeeld:
Maandag
12
november,
vier
uur
’s
middags.
Buiten
woedt
een
sneeuwbui
als
An
de
garagedeur
opent…
Meer
variaties
met
tijd:
216
Foreshadow
(Vooruitblik)
Geef
alvast
een
voorproefje
van
wat
nog
gaat
komen.
Bijvoorbeeld:
An
wist
toen
nog
niet
dat
de
sneeuwbui
in
een
storm
zou
veranderen…
Cliffhanger
(Open
einde)
Schakel
als
het
spannend
wordt
ineens
over
naar
een
ander,
parallel,
verhaal.
Laat
de
lezer
letterlijk
hangen
op
het
spannendste
moment.
Bijvoorbeeld:
Als
An
met
haar
twaalf
jaar
oude
Fiat
Panda
de
donkere
straat
indraait,
merkt
ze
dat
haar
ruitenwissers
het
niet
doen.
Op
dat
moment,
elders
in
de
stad,
belt
politiecommissaris
Joost
zijn
vrouw
dat
hij
later
naar
huis
komt,
omdat
hij
een
haastig
ingerichte
calamiteitenpost
moet
leiden…
Parallelverhalen
Vertel
een
verhaal
vanuit
het
perspectief
van
twee
of
drie
verschillende
personen
(zoals
hierboven)
en
wissel
af
tussen
hun
belevenissen.
Of
switch
tussen
verschillende
plaatsen.
Bijvoorbeeld:
Joost
geeft
een
klap
op
de
koffiemachine
in
de
hoek
van
de
meldkamer
,
maar
er
komt
geen
druppel
uit.
‘Kloteding’,
vloekt
hij.
‘Als
ze
maar
niet
denken
dat
ik
hier
de
hele
nacht
zonder
koffie
bij
de
telefoon
ga
zitten!’
‘Takke!’
roept
An
tegen
haar
donkere
dashbord.
‘Takke!
Als
ik
die
monteur
tussen
mijn
vingers
krijg
die
vorige
week
mijn
APK‐keuring
heeft
gedaan!’
Verder:
Contrast,
tegenstelling
Contrasten
zorgen
voor
spanning.
Tegenstellingen
moeten
immers
worden
overbrugt,
niet
waar?
Of
ze
monden
uit
in
conflicten.
Bijvoorbeeld:
Terwijl
ze
stopt,
midden
op
straat
–
waar
is
ze
eigenlijk?
vullen
haar
ogen
zich
met
warme
tranen.
De
wind
huilt
om
haar
auto.
Zelfs
de
zijramen
zijn
nu
helemaal
besneeuwd.
Gisteren
om
deze
tijd
lag
ze
voor
de
open
haard,
in
de
armen
van
Joris,
haar
nieuwe
vriend,
en
maakten
ze
grappen
over
haar
oude
Panda…
Mysterie
Beschrijf
iets
of
iemand
zonder
de
identiteit
meteen
prijs
te
geven.
Bijvoorbeeld:
Een
kwartier
geleden
nog
stond
Joost
met
zijn
jas
in
de
hand
om
naar
huis
te
vertrekken,
maar
nu
kan
hij
zijn
ogen
niet
afhalen
van
het
kastje
in
de
hoek.
Het
was
hem
eerst
niet
opgevallen,
tot
een
jongere
collega
er
bij
kwam
staan
en
druk
allerlei
toetsjes
begon
in
te
drukken.
Het
was
geen
computer.
Het
was
kleiner
en
er
was
geen
scherm…
In‐
of
uitzoomen
Ga
van
groot
naar
klein
of
andersom.
Bijvoorbeeld:
Het
hele
land
had
last
van
de
sneeuwstorm.
Vliegtuigen
werden
aan
de
grond
gehouden.
Treinen
stonden
stil.
Opgewonden
nieuwsbulletins
volgende
elkaar
op
op
tv.
Amsterdam
reageerde
zoals
altijd
op
rampen:
gelaten.
Wie
niet
naar
buiten
hoefde
bleef
binnen,
en
wie
wél
naar
buiten
moest,
ook.
Er
was
niemand
die
op
dit
moment
op
dit
deel
van
de
Herengracht
hoefde
te
zijn.
Anders
had
hij
of
217
zij
gezien
dat
er
een
klein
autootje
stilstond,
met
de
lampen
aan
maar
zónder
ruitenwissers
–
en
met
één
wiel
boven
het
water
van
de
gracht.
Joost
wrijft
over
het
insigne
op
zijn
uniform.
Hij
kan
zich
de
dag
nog
herinneren
dat
hij
zijn
eerste
uniform
kreeg
aangemeten.
Het
was
warm
die
dag,
en
de
politierekruten
stonden
sloom
en
slungelig
in
de
rij.
Zijn
lichting
was
later
goed
terecht
gekomen.
Daar
kon
hij
trots
op
zijn.
Dat
was
in
de
dagen
dat
de
politie
nog
wat
vóórstelde.
Tegenwoordig
heeft
niemand
in
deze
stad
meer
respect
voor
een
uniform.
En
niet
alleen
in
deze
stad…
Actie
Actie
is
spanning.
Want
wat
beweegt,
kan
nog
alle
kanten
uit;
de
afloop
is
ongewis.
Je
kunt
letterlijk
actie
in
het
verhaal
brengen
door
handelingen
of
gebeurtenissen
te
beschrijven.
Andere
manieren:
Gebruik
veel
werkwoorden:
werkwoorden
drukken
immers
actie
uit.
Breng
voorwerpen
tot
leven:
schrijf
niet:
Het
onweert,
maar:
De
wolken
botsen
op
elkaar.
Laat
voorwerpen
dingen
doen.
Tot
slot:
Herschrijven,
herschrijven
Een
verhaal
is
nooit
af
met
de
eerste
versie.
Schrijven
is
schaven.
Kijk
op
de
volgende
manier
kritisch
naar
je
eerste
versie:
Klopt
alles
wat
er
staat?
Kan
ik
elke
bewering
onderbouwen?
Zijn
overal
precies
de
juiste
woorden
gebruikt?
Wordt
er
nergens
overdreven
en
toch
overal
zo
krachtig
mogelijk
geformuleerd?
Op
Amerikaanse
redacties
spreken
ze
van
‘line‐by‐line‐editing’.
Daarmee
bedoelen
ze
dat
een
onderzoeksverhaal
letterlijk
regel
voor
regel
tegen
het
licht
wordt
gehouden.
Elk
citaat
en
elke
bewering
wordt
gecontroleerd
en
voor
de
zekerheid
teruggezocht
in
de
aantekeningen
en
documenten
die
tijdens
de
research
zijn
verzameld.
Het
spreekt
voor
zich
dat
ook
alle
persoonsnamen
en
alle
cijfers
in
het
verhaal
worden
nagekeken
–
een
typefout
is
snel
gemaakt!
Is
het
allemaal
duidelijk?
Wordt
alles
uitgelegd?
Is
alles
op
de
eenvoudigst
mogelijke
manier
opgeschreven?
Vooral
op
dit
punt
is
met
herschrijven
veel
te
winnen:
hak
‘moeilijke’
zinnen
in
stukjes;
vervang
alle
niet
218
alledaagse
woorden
door
eenvoudiger
alternatieven.
Een
kind
van
twaalf
moet
het
kunnen
begrijpen.
Schrijf
zó,
dat
de
leek
het
begrijpt,
en
de
deskundige
er
geen
fouten
in
kan
ontdekken!
219
Zie
ik
het
allemaal
vóór
me?
Zijn
alle
hoofdpersonen
voldoende
beschreven?
Zijn
relevante
locaties
beschreven?
Zit
er
genoeg
beeld
in
het
verhaal?
Zit
er
tempo
in
het
verhaal?
Is
het
verhaal
van
begin
tot
einde
spannend?
Zijn
er
genoeg
actiescènes?
Worden
er
nergens
onnodig
lange
zinnen
gebruikt?
Staan
er
zinnen
in
die
weg
kunnen
worden
gelaten
(zogenaamd
‘dood
hout’)?
Zijn
alle
overgangen
(tussen
alinea’s
en
tussen
blokken)
soepel?
Blijf
je
met
lezen
nergens
‘haken’?
Literatuur
Jon
Franklin,
Writing
for
story.
Craft
secrets
of
dramatic
nonfiction
by
a
two‐ time
Pulitzer
Price
winner,
Plume
1986
Robert
S.
Boynton,
The
New
New
Journalism.
Conversations
with
America’s
best
nonfiction
writers
on
their
craft.
Leonard
Witt
(ed.),
The
complete
book
of
feature
writing,
1991
Burger
&
De
Jong,
Handboek
stijl,
SDU
Donkers
&
Willems,
Journalistiek
schrijven
voor
krant
en
vakblad
220
Structuur
(van
blokken)
Vooruitblik
Thema
(één
zin)
Inleiding
Actie
Plaats/weer
Dader
Slachtoffer
Citaat
Samenvatting
Hoofdpersoon
Voorwerp
Ik
Doel
Doel,
motivatie
Chronologie
Handelingen
Ervaringen
Omvang
Geschiedenis
Locatie
Weer
Geschiedenis
Gebeurtenissen
Toelichtingen
Wetten
/
afspraken
Financiën
Beschrijvingen
Voorwerpen
Climax
Resultaat
Herhaling
(eventueel)
Andere
hoofdpersoon
/
ander
voorwerp
Vooruitblik
Thema
van
volgende
paragraaf
(één
zin)
221
Protagonist
222
Werkplan
1.
Chronologie
Maak
een
lijst
van
deskundigen
in
'Personen'.
Zoek
documenten
(via
On
the
record)
en
begin
een
lijst
in
'Documenten'.
Lees
de
documenten.
Interview
de
deskundigen.
Noteer
de
antwoorden
in
'Chronologie'.
2.
Hypothese
Welk
probleem
is
slechts
in
kleine
kring
bekend,
maar
heeft
grote
gevolgen
voor
de
lezer?
Formuleer
een
hypothese
volgens:
A
doet
B
(met:
dader,
actie,
middel,
locatie,
slachtoffer
en
motief)
Verdeel
de
hypothese
in
kleinere
(chronologische)
stappen
(deelhypotheses)
3.
Reporting
for
story
Vraag
je
bij
elke
stap
af:
Wat
wil
ik
laten
zien?
Bedenk
voor
elke
stap
wie
er
hoofdrollen
spelen:
daders,
slachtoffers,
getuigen…
Bedenk
per
hoofdrolspeler
een
story
(motief)
en
een
aantal
scènes
(handelingen).
Welke
hoofdrolspelers
moet
ik
interviewen
en/of
volgen?
Maak
een
lijst
in
'Personen'.
Welke
primaire
documenten
doen
verslag
van
de
gebeurtenis?
Welke
plaatsen
moet
ik
bezoeken
voor
een
beschrijving
of
reportage?
Welke
voorwerpen
moet
ik
beschrijven?
Doe
interviews
met
daders,
slachtoffers
en
getuigen.
Maak
reportages
waar
nodig.
Noteer
de
beschrijvingen
onder
'Story'.
4.
Reporting
for
facts
Vraag
je
bij
elke
story
af:
welke
achtergrondkennis
heeft
de
lezer
nodig
om
de
scènes
te
kunnen
begrijpen
en/of
op
hun
belang
te
kunnen
beoordelen?
Verdiep
je
indien
nodig
in:
omvang,
wetten/afspraken/plannen,
geschiedenis,
alle
daders,
alle
slachtoffers,
het
motief,
voorwerpen,
financiën,
locatie.
Interview
daarvoor
deskundigen.
En
gebruik
secundaire
documenten.
Vat
de
achtergrondinformatie
samen
onder
'Summary'.
223
5.
Alternatief
Vraag
deskundigen,
daders,
slachtoffers
en
toezichthouders
naar
hun
reactie.
Vraag
hen
naar
alternatieven
(vroeger
of
elders).
Laat
het
alternatief
zien
door
een
story.
224
Hoe
‘verkoop’
je
een
onderzoek?
1.
Presenteer,
op
hooguit
één
of
anderhalf
A‐vier,
een
nauwkeurig
‘aanvalsplan’:
1.
Hypothese
Wat
is
er
mogelijk
aan
de
hand?
Wat
wil
je
gaan
uitzoeken?
Formuleer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
2.
Gevolgen
Welke
mogelijke
(ernstige)
gevolgen
heeft
dit
nieuws?
Wie
wordt
er
getroffen?
Wie
is
het
slachtoffer?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
3.
Oorzaken
Welke
oorzaken
zijn
er
mogelijk
voor
het
nieuws?
Hoe
heeft
het
zo
ver
kunnen
komen?
Wie
heeft
ervoor
gezorgd
dat
dit
kon
gebeuren?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
4.
Maximum
hypothese
Wat
is
de
wildste
hypothese
die
je
kunt
bedenken?
Wat
is
grootste
nieuws
dat
je
misschien
kunt
onthullen?
Wat
is
onwaarschijnlijk,
maar
niet
onmogelijk?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
5.
Minimum
hypothese
Wat
is
het
minste
dat
je
wilt
aantonen?
Wat
moet
er
van
jou
minstens
aan
de
hand
zijn
om
het
onderzoek
te
rechtvaardigen?
Wat
kun
je
na
het
onderzoek
in
elk
geval
schrijven
(ook
als
het
geen
groot
nieuws
is)?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
6.
Bronnen
Bedenk
bij
elke
deelhypothese:
welke
bronnen
zijn
hiervoor
voorhanden?
Denk
zowel
aan
personen
om
te
interviewen
als
aan
documenten.
225
(Je
hoeft
de
bronnen
niet
op
te
zoeken,
maar
het
mag
natuurlijk
wél!
Gebruik
je
fantasie
en
de
checklisten
uit
de
lessen
om
bronnen
te
bedenken.)
7.
Tijdplanning
Bedenk
bij
alle
bronnen
uit
punt
5:
hoeveel
tijd
zou
het
kosten
om
die
te
vinden
en
te
interviewen
of
te
lezen?
Maak
gewoon
een
inschatting.
Hoeveel
tijd
denk
je
in
totaal
nodig
te
hebben
voor
je
onderzoek
(exclusief
het
schrijven,
draaien,
monteren
etc.)
Maak
een
realistische
planning:
een
telefonisch
interview
duurt
gemiddeld
45
minuten
een
interview
face
to
face
duurt
gemiddeld
anderhalf
uur
(exclusief
reistijd!)
elk
bron
spreek
je
gemiddeld
drie
keer
aan
de
telefoon
(reken
per
bron
alles
bij
elkaar
ongeveer
anderhalf
uur
interviewtijd)
een
webhunt
op
internet
duurt
een
halve
werkdag
een
reportage
ter
plekke
kost
een
halve
tot
hele
werkdag
uitwerken
(intikken)
van
interviewaantekeningen
kost
net
zoveel
tijd
als
het
interview
zelf
schrijven
duurt
twee
dagen
reken
voor
het
herschrijven
ook
twee
dagen.
Houd
er
rekening
mee
als
je
ingewikkelde
dingen
vraagt,
dat
de
antwoorden
soms
wel
een
week
of
langer
op
zich
kunnen
laten
wachten.
Zet
de
ingewikkelde
vragen
het
eerste
uit!
Minimumhypothese
Welk
nieuws
komt
er
minimaal
uit,
denk
je?
Maximumhypothese
En
wat
is
de
maximale
knaller?
Follow
ups
Welke
follow
ups
kun
naar
verwachting
allemaal
maken:
nieuws,
reportages,
interviews.
2.
Argumenten
vóór
onderzoeksjournalistiek:
1. Je
maakt
eigen
nieuws
voor
de
krant
(concurrentievoordeel!)
2. Eigen
nieuws
leidt
tot
stijging
losse
verkoop
(en
misschien
wel
nieuwe
abonnees)
226
3. Het
onderzoek
gaat
over
iets
wat
de
lezers
aan
het
hart
gaat.
De
krant
laat
daarmee
zien
dat
ze
haar
lezers
serieus
neemt.
4. Belangrijk
eigen
nieuws
vergroot
het
gezag
van
de
krant.
Adverteerders
staan
graag
in
een
gezaghebbende
krant!
Kortom:
er
zijn
hele
goede
commerciële
redenen
om
af
en
toe
onderzoek
te
doen.
Zie
voor
meer
(commerciële)
argumenten:
Philip
Meyer,
The
Vanishing
Newspaper.
Saving
Journalism
in
the
Information
Age
(2004)
Bill
Kovach
en
Tom
Rosenstiel,
The
Elements
of
Journalism:
What
Newspeople
Should
Know
and
the
Public
Should
Expect
(2001)
227
Aan
de
slag...
Deel
1
HIER
BEN
IK!
Stap
1
Herhaal
tegen
jezelf,
net
zolang
totdat
je
het
zelf
gelooft
en
je
het
zonder
met
de
ogen
te
knipperen
hardop
tegen
anderen
kunt
zeggen:
Journalist
is
een
uitzonderlijk
beroep.
Een
journalist
probeert
de
wereld
uit
te
leggen
op
een
eenvoudige
én
eerlijke
manier,
zodat
iedereen,
ongeacht
ras
of
stand,
daar
in
zijn
leven
voordeel
mee
kan
doen.
Deze
opdracht
tilt
de
journalist
tot
het
eenzame
niveau
waarop
ook
verstandige
leraren
en
liefhebbende
ouders
zich
bevinden.
Behoudens
ouders,
leraren
en
journalisten
is
niemand
te
vertrouwen!
Journalistiek
is
een
moeilijk
ambacht.
Als
het
makkelijk
was,
zou
journalistiek
niet
op
een
Hogeschool
worden
onderwezen.
Je
moet
leren
uit
veel
informatie
(en
er
is
nog
nooit
zoveel
informatie
beschikbaar
geweest
dan
de
laatste
jaren!)
hoofdlijnen
en
objectieve
feiten
te
destilleren.
Daarvoor
bestaan
gelukkig
allerlei
middelen,
zoals
het
hidden
web,
hypotheses,
record
keeping,
data‐analyse,
forensisch
interviewen,
document
tracing,
story
telling
en
nog
veel
meer.
Laat
dat
maar
aan
journalisten
over!
Stap
2
Verken
het
terrein
waarover
je
gaat
berichten.
Wie
worden
in
de
toekomst
misschien
je
belangrijkste
bronnen,
je
betrouwbaarste
bondgenoten?
Ga
kennis
maken
bij
inspectiediensten,
controle‐instanties
en
de
politie
en
zorg
dat
je
goede
vrienden
wordt.
Zij
doen
hetzelfde
werk
als
jij,
alleen
beschikken
ze
meestal
over
effectievere
opsporingsmiddelen.
228
Zoek
ook
vrienden
bij
hulpverlenende
instanties:
vakbonden,
belangenorganisaties,
patiëntenplatforms,
watchdogs
etc.
Zij
zijn
net
zo
kritisch
over
de
overheid
en
grote
ondernemingen
als
jij,
maar
beschikken
(wederom)
vaak
over
méér
middelen
(bijvoorbeeld:
leden)
om
aan
informatie
te
komen.
Zet
de
websites
van
je
nieuwe
‘vrienden’
onder
favorieten.
Maak
RSS‐feeds
van
hun
websites:
zorg
dat
het
laatste
nieuws
van
deze
websites
automatisch
in
je
feeder
loopt.
Abonneer
je
op
hun
e‐nieuwsbrieven.
Ga
naar
hun
persconferenties.
Bel
af
en
toe
zomaar
om
een
praatje
te
maken.
En
verzamel
vanaf
nu
alle
telefoonnummers
waarop
je
je
hand
weet
te
leggen.
Doe
dat
in
je
pc!
Deel
2
HOT
WIRE
JE
PC!
Stap
3
Maak
van
je
PC
een
controlepaneel
waarbij
vergeleken
de
cockpit
van
een
Boeing
747
een
Early
Learning
Center
lijkt.
Zorg
dat
je
in
elk
geval
de
volgende
programma’s
binnen
handbereik
hebt:
Een
krachtige
browser.
Mozilla
Firefox
is
stabieler
(minder
virussen)
en
gebruiksvriendelijker
dan
MS
Explorer.
Een
praktisch
e‐mailprogramma
dat
alle
aangehechte
bestanden
in
e‐mails
kan
openen.
Outlook
voldoet
uitstekend.
Vista‐ gebruikers:
schakel
over
op
G‐mail
(van
Google)
of
op
Mozilla
Thunderbird!
Winzip
11.0.
Om
grote,
gezipte
(=
gecomprimeerde)
bestanden
te
kunnen
downloaden
van
internet.
Een
RSS
Reader.
Om
RSS
feeds
van
websites
te
kunnen
ontvangen.
Abonneer
je
(gratis)
op
Bloglines
of
(betaald)
op
Feeddemon
of
Newzcrawler.
229
Genoeg
ruimte
(minstens
80
GB)
op
je
harde
schijf.
Koop
eventueel
een
externe
harde
schijf.
Zorg
dat
je
indien
nodig
alles
kan
downloaden.
Een
desktop
searcher.
Om
alle
documenten
en
e‐mails
op
je
computer
snel
te
kunnen
terugvinden.
Kies
Copernic
of
Google
Desktop
(gratis)
of
koop
X1
(50
dollar).
Een
PDF‐lezer.
Zorg
dat
je
Portable
Document
Files
(pdf’s)
kan
openen.
Koop
Adobe
Acrobat
7.0
de
professionele
versie.
Deze
biedt
de
mogelijkheid
om
tabellen
uit
pdf’s
in
een
handomdraai
om
te
zetten
naar
Excel.
Skype.
Om
te
bellen
met
de
hele
wereld
voor
niks
of
weinig.
Gebruik
Skype
Recorder
om
Skype‐gesprekken
automatisch
op
te
nemen.
Tiptel
Voicerecorder.
Met
dit
kleine
kastje
(80
euro)
kun
je
telefoongesprekken
met
je
vaste
lijn
automatisch
opnemen
op
je
computer.
Express
Scribe.
Een
gratis
programma
om
opgenomen
gesprekken
comfortabel
af
te
luisteren.
Een
backup‐programma.
Automatisch
backups
maken
van
documenten
kan
goedkoop
via
internet.
De
Data
Deposit
Box
is
een
hele
goede
en
goedkope.
Een
encyclopedie.
De
Encyclopaedia
Brittannica
is
fenomenaal!
Daar
kan
Google
niet
tegenop.
Veel
betrouwbaarder
en
uitgebreider
dan
Wikipedia.
Google
Notebook.
Om
snel
en
makkelijk
fragmenten
uit
websites
te
knippen
en
te
bewaren.
Google
Alerts.
Om
gealarmeerd
te
worden
als
er
nieuwe
pagina’s
op
internet
verschijnen
met
door
jou
opgegeven
trefwoorden
erin.
230
Digitaal
Dossier.
Om
gemakkelijk
aantekeningen,
telefoonnummers,
vragen
en
documenten
te
bewaren.
Download
een
kopie
van
www.luuksengers.nl.
Als
je
(enkele
van)
deze
progamma’s
op
je
werk
niet
op
de
pc
mag
zetten
(wegens
veiligheidsrisico’s),
werk
dan
op
een
stand
alone
computer,
bijvoorbeeld
een
laptop.
Laat
je
door
de
collega’s
van
automatisering
niet
voorschrijven
wat
jij
nodig
hebt
om
je
werk
goed
te
kunnen
doen!
Zet
verder
de
volgende
sites
in
elk
geval
onder
je
favorieten,
omdat
je
ze
dagelijks
nodig
zult
hebben:
Journalinks.be.
Pagina
met
ongelooflijk
veel
links
naar
officiële
sites
in
België.
Speciaal
voor
journalisten.
Bevat
ook
info
over
Computer‐Assisted
Reportingtechnieken.
On
the
record.nl.
Nederlandstalige
pagina
met
links
naar
alles
wat
een
journalist
nodig
heeft.
Inclusief
zoektips
en
links
naar
journalistieke
organisaties
in
de
hele
wereld.
Fonds
Pascal
Decroos.
Al
wat
er
op
journalistiek
gebied
in
België
beweegt,
zelfs
al
sluipt
het
stilletjes,
gaat
niet
ongemerkt
aan
deze
site
voorbij.
Voelspriet.nl.
Hét
forum
voor
professionals
die
de
laatste
zoektips
met
elkaar
uitwisselen.
Gehaat
en
gevreesd
door
Google!
VVOJ.be.
De
site
van
de
Vlaams‐Nederlandse
Vereniging
van
Onderzoeksjournalisten.
Bevat
een
kenniscentrum
met
tips,
handleidingen,
boeken,
databases,
contacten
etc.
Alles
om
onderzoek
makkelijker
en
aantrekkelijker
te
maken.
231
Deel
3
–
GA
GRAVEN!
Stap
4
Voor
een
artikel
of
uitzending
kun
je
systematisch
(zodat
je
niets
vergeet)
als
volgt
te
werk
gaan:
Maak
een
chronologie
1.
Maak
een
(eerste)
lijst
van
contactpersonen
(bijvoorbeeld
in
het
Digitale
Dossier)
2.
Zoek
websites,
databases
en
documenten,
bijvoorbeeld
via
On
the
record
en
Journalinks.be.
3.
Bewaar
de
websites:
onder
favorieten,
op
de
harde
schijf
of
in
Google
Notebook.
4.
Noteer
de
websites
en
documenten
in
een
lijst
(bijvoorbeeld
in
het
Digitale
Dossier).
5.
Maak
RSS‐feeds
van
belangrijke
websites.
Eventueel
met
trefwoordenzoeker.
6.
Maak
Google
Alerts
van
het
onderwerp.
7.
Abonneer
je
op
relevante
e‐nieuwsbrieven
van
organisaties.
8.
Lees
de
websites,
nieuwsbrieven
en
documenten.
Kopieer
passages
en
plak
ze
in
één
document
(bijvoorbeeld
in
het
Digitale
Dossier).
9.
Interview
deskundigen.
Vraag
hen
naar
belangrijke
afspraken,
problemen
en
geldzaken
betreffende
het
onderwerp.
10. Bewaar
de
aantekeningen
in
een
chronologie,
onder
de
kopjes:
afspraken,
problemen
en
geldtransacties.
11. Controleer
de
chronologie
op
afwijkingen:
Staan
alle
oorzaken
en
gevolgen
in
de
chronologie?
Zitten
er
grote
sprongen
in
de
tijd
in
de
chronologie?
Gebeuren
er
dingen
gelijktijdig
die
niet
gelijktijdig
kúnnen
gebeuren?
Worden
alle
afspraken
keurig
nagekomen?
Hoe
verhouden
uitgaven
zich
tot
inkomsten?
Ga
op
zoek
naar
de
ontbrekende
feiten.
232
Maak
een
hypothese
12. Maak
een
hypothese.
Formuleer
de
hypothese
(het
nieuws)
als:
A
doet
B.
En
werk
de
hypothese
verder
uit:
Wat
zijn
de
mogelijke
ernstige
gevolgen
van
het
nieuws?
Wat
zijn
de
mogelijke
oorzaken
van
het
nieuws?
Formuleer
deze
ook
als
A
doet
B,
zodat
het
verhaal
dat
je
in
je
hoofd
hebt
in
drie
zinnen
is
samengevat.
Reporting
for
facts
13. Interview
deskundigen
over
de
hypothese
en
deelhypotheses.
Vraag
daarbij
ook
naar
andere
bronnen
(personen
en
documenten).
14. Noteer
de
feiten
in
een
apart
document
(bijvoorbeeld
in
het
Digitale
Dossier).
15. Pas
indien
nodig
de
(deel)hypothese(s)
aan.
Reporting
for
story
16. Vraag
je
bij
elke
deelhypothese
af:
Wat
wil
ik
laten
zien?
17. Bedenk
voor
elke
stap:
Wie
spelen
er
de
hoofdrollen:
welke
daders,
slachtoffers,
getuigen…
Welke
hoofdrolspelers
moet
ik
interviewen
en/of
volgen?
Maak
een
lijst.
18. Bedenk
per
stap
een
verhaal
(story)
met
één
hoofdrolspeler,
een
motief,
een
actie
en
een
decor.
(Elke
scène
kent
eenheid
van
hoofdpersoon,
plaats
en
tijd!)
19. Welke
primaire
documenten
doen
verslag
van
de
gebeurtenis?
Ga
hiernaar
op
zoek.
20. Welke
plaatsen
moet
ik
bezoeken
voor
een
beschrijving
of
reportage?
Ga
er
heen?
21. Welke
voorwerpen
moet
ik
beschrijven?
Beschrijf
ze.
22. Interview
daders,
slachtoffers
en
getuigen.
23. Noteer
de
beschrijvingen
in
één
document
(bijvoorbeeld
in
het
Digitale
Dossier).
Slot
24. Vraag
alle
betrokkenen
om
oplossingen
voor
het
probleem.
Ga
op
zoek
naar
alternatieven.
25. Laat
de
oplossingen
zien
door
een
verhaal.
233
Deel
4
–
STAY
TUNED!
Stap
5
Probeer
voeling
te
houden
met
ontwikkelingen
in
je
vak.
De
journalistiek
verandert
razendsnel!
Blijf
op
de
hoogte
van
nieuwe
technieken
en
computerprogramma’s
en
discussieer
mee
over
de
toekomst
van
ons
vak.
Bezoek
de
volgende
platforms
regelmatig
(of
laat
je
RSS‐reader
dat
doen):
Vereniging
van
Onderzoeksjournalisten
(VVOJ)
Investigative
Reporters
and
Editors
(IRE)
Fonds
Pascal
Decroos
De
Nieuwe
Reporter
Journalinks.be
Naast
de
Journalist
in
Vlaanderen
bestaan
er
in
het
buitenland
ook
uitstekende
(eigenlijk
veel
betere)
vakbladen
over
journalistiek.
Ga
eens
op
zoek
naar:
The
Columbia
Journalism
Review
American
Journalism
Review
234
235
Handleiding
bij
het
Digitaal
Dossier
236
Manual
for
Digital
File
Make
a
copy
Download
the
Digital
File
template.
Keep
always
one
empty
template
on
your
pc.
Make
a
copy
of
this
original
file
every
time
you
open
an
new
Digital
File
to
work
in
and
save
the
copy
under
a
different
name,
like:
‘Digital
File
My
Subject’.
It
is
highly
recommended
to
work
in
copies,
not
in
the
original
files!
That
way,
you
have
always
a
backup
of
the
former
version
of
the
file
when
things
go
haywire
(as
they
sometimes
do
in
Excel!).
Open
the
dossier
When
you
open
the
Digital
File
template
you
get
a
security
warning.
Choose
the
option
‘Disable
macros’
,
since
the
document
does
not
contain
any
macro’s.
FILL
IN
The
Digital
File
(based
on
an
Excel
Workbook)
consists
of
six
sheets
that
you
can
open
separately
by
clicking
on
the
black
tabs
at
the
bottom
of
the
page.:
1.
Contacts
2.
Documents
3.
Outline
4.
Fact
sheet
5.
Time
6.
Expenses
Here
is
how
you
can
fill
in
data
in
the
sheets:
237
Contacts
Column:
Action
Date
Time
∑
Contact
person
Questions
Log
Fill
in:
What
do
I
have
to
do?
What
action
is
required?
Choose
from
the
drop
down
menu
(activate
cell
and
click
on
the
arrow
to
the
right).
You
can
change
the
content
of
the
drop
down
menu
by
scrolling
to
the
end
of
the
table.
Under
the
column
‘Action’
at
the
end
of
the
table
appear
the
options.
Change
them
if
you
wish.
When
should
I
take
action?
Enter
the
date
like:
dd‐mm‐yyyy.
At
what
time
should
I
take
action?
Enter
the
time
like:
14:00
(in
24
hours
display
and
with
a
:
between
the
digits).
Rank.
This
is
useful
when
you
want
to
order
the
contacts
in
another
way
than
the
order
that
is
dictated
by
the
calendar.
Fill
in
from
column
F
up
to
M:
name
of
the
organization,
name
of
the
contact
person,
function
of
contact
person,
his
phone
numbers
at
work,
mobile
and
at
home
and
finally
Email
and
other
data
(like
website
and
postal
address).
Questions
that
you
want
to
ask
this
person.
Start
a
new
line
with
Alt+Return
(in
Mac:
Ctrl+Alt+Return)
To
view
all
questions:
press
F2
(in
Mac:
Ctrl.+U)
Dates
on
which
you
spoke
to
this
person
or
tried
to
contact
him.
Start
a
new
line
with
Alt+Return
(in
Mac:
Ctrl+Alt+Return)
To
view
all
log
data:
press
F2.
238
Documents
Column:
Action
No.
Title
or
description
►
(hyperlink)
Organization
Contact
person
Date
Value
(€)
Fill
in:
What
do
I
still
have
to
do?
What
action
is
required
in
relation
to
this
document?
Choose
from
the
drop
down
menu
(activate
cell
and
click
on
the
arrow
to
the
right).
You
can
change
the
content
of
the
drop
down
menu
by
scrolling
to
the
end
of
the
table.
Under
the
column
‘Action’
at
the
end
of
the
table
appear
the
options.
Change
them
if
you
wish.
Give
every
document
an
unique
number!
This
is
important!
Write
this
number
also
on
the
paper
version
of
the
document.
And
use
the
same
number
in
the
work
sheet
‘Fact
sheet’
when
refering
to
this
document.
The
full
annotation
for
this
document:
author(s),
title,
date
and
place
of
publishing
etc.
When
this
list
is
filled
in
correctly,
it
can
be
used
for
Notes.
Notes
of
interviews
are
also
documents!
Fill
in
‘Interview’
if
the
document
contains
notes
of
an
interview.
Here
you
can
make
an
hyperlink
to
the
original
document
on
your
hard
disk.
To
make
an
hyperlink
:
‐
Activate
cell;
‐
Click
right
mouse
button;
‐
Choose
'Hyperlink';
‐
Choose
the
document
that
you
want
to
link
and
click
'Ok'
Organization
that
made
up
the
document.
In
order
to
copy
a
cell
from
above:
‐
Activate
cell
that
you
want
to
copy;
‐
Drag
this
cell
down
one
row
with
the
cursor
on
the
little
black
square
to
the
bottom
right
side
of
the
cell.
Author(s)
of
the
document
or
the
person
interviewed.
Again:
treat
notes
of
interviews
as
documents!
In
order
to
copy
a
cell
from
above:
‐
Activate
cell
that
you
want
to
copy;
‐
Drag
this
cell
down
one
row
with
the
cursor
on
the
little
black
square
to
the
bottom
right
side
of
the
cell.
When
was
this
document
made?
Enter
the
date
like:
dd‐mm‐yyyy.
You
can
give
a
rank
to
the
documents,
related
to
the
value
you
give
them.
For
instance:
1
=
Primary
sources
239
Researcher
A
(for
Authorize)
S
(for
Send)
Remarks
2
=
Secundary
sources
Or,
more
extended:
1
=
Perpetrator,
actor
(interview)
2
=
Victim
(interview)
3
=
Witness
(interview)
4
=
Primary
document
5
=
Data
6
=
Reporting
7
=
Expert
(interview)
8
=
Study
9
=
PR
10
=
Media
When
working
together
with
other
researcher:
enter
the
name
of
the
researcher
that
discoverd
this
document.
Put
an
X
in
the
cell
if
the
interviewed
person
demanded
authorization
before
publication.
Put
an
X
in
the
cell
if
the
interviewed
person
asked
to
be
send
a
copy
of
the
article
after
publication.
Eventually:
other
remarks
about
the
document.
240
Outline
Column:
Paragraph
Title
§
(=
paragraph)
Fill
in:
Write
paragraph
titles
according
to
the
outline
of
your
story.
Put
an
unique
number
on
all
rows
that
contain
a
paragraph
title.
You
can
refer
to
these
paragraph
numbers
in
the
Fact
Sheet,
to
order
your
notes.
Fact
sheet
Column:
Cat.
(=
Category)
§
(=
paragraph)
Date
Facts,
events
S
(=
Source)
P
(=
Page)
€
Fill
in:
Fill
in
a
‘A’,
‘P’
or
‘T’
according
to
the
category
where
this
fact
belongs:
A
=
Agreements,
plans,
rules,
laws,
theory
P
=
Practice,
problems
T
=
Transactions,
transfer
of
money
Decide
under
which
paragraph
you
want
to
store
each
note
(fact,
event).
Put
the
number
of
this
paragraph
(as
shown
in
the
Outline
sheet)
before
the
note.
Eventually:
Date
on
which
the
event
took
place.
This
is
useful
when
you
want
to
place
the
events
in
chronological
order.
Enter
the
date
like:
dd‐mm‐yyyy.
Facts
(events,
activities,
agreements,
problems,
transactions
and
quotes)
from
documents
and
interviews.
Put
here
the
unique
number
for
the
source
(=
document)
from
which
you
took
these
notes.
See
work
sheet
‘Documents’
for
the
corresponding
number.
The
number
appears
in
superscript
to
make
it
stand
out
from
the
text,
like
a
footnote.
Eventually:
the
page
of
the
document
where
these
notes
come
from.
Leave
the
page
number
in
italics,
for
contrast
with
the
source
number.
The
number
appears
in
superscript
to
make
it
stand
out
from
the
text,
like
a
footnote.
You
can
give
a
rank
to
the
notes,
related
to
the
value
you
give
them.
For
instance:
241
?
U
(=
Used)
1
=
Primary
sources
2
=
Secundary
sources
Or,
more
extended:
1
=
Perpetrator,
actor
(interview)
2
=
Victim
(interview)
3
=
Witness
(interview)
4
=
Primary
document
5
=
Data
6
=
Reporting
7
=
Expert
(interview)
8
=
Study
9
=
PR
10
=
Media
Enter
a
X
in
the
cell
behind
notes
that
you
want
to
cross
check
with
other
sources
Enter
a
X
in
the
cell
behind
notes
that
you
selected
(used)
for
your
final
story.
Time
Column:
Date
Activity
Time
Fill
in:
The
date
on
which
you
worked
on
this
project.
Enter
the
date
like:
dd‐mm‐yyyy.
What
exactly
did
you
do?
The
amount
of
time
(in
hours)
that
you
spent
doing
this.
Expenses
Column:
Date
Activity
Travel
Fill
in:
Date.
Enter
the
date
like:
dd‐mm‐yyyy.
Description
of
the
work
done.
Travel
expenses.
In
order
to
change
the
currency
symbol:
‐
Select
the
column
from
‘Travel'
downwards;
242
Copies,
mail
Phone,
internet
‐
Click
right
mouse
button;
‐
Choose
'Cell
properties';
‐
Click
'Number'
(the
first
option);
‐
Choose
‘Currency’;
‐
Change
the
symbol.
Expenses
of
copies
made
and
mail
sent.
Telephone
and
Internet
expenses.
Tip
Excel
does
not
(like
Word)
automatically
insert
rows.
To
insert
a
new
row,
do
this:
- Put
the
cursor
in
the
row
directly
under
the
place
where
you
want
to
insert
the
new
row.
- Choose
from
the
Excel
menu
bar
‘Insert’
and
then
‘Row’.
Or
(quicker):
- Put
the
cursor
in
the
row
directly
under
the
place
where
you
want
to
insert
the
new
row.
- Hold
the
Alt‐key
and
choose
quickly
after
each
other
the
keys
I
and
R.
243
SEARCH
What
follows
next,
are
the
instructions
for
searching
in
the
Digital
File.
Three
useful
tricks
To
search
through
the
Digital
File
three
functions
are
very
useful:
1. Search
2. Filter
3. Sort
Functions
2.
and
3.
are
unique
for
Excel
and
make
the
program
more
useful
for
the
storage
of
notes
than
Word
(see
after
this).
1.
Search
Searching
keywords
works
in
Excel
as
it
does
in
Word:
with
Ctrl.
F
(of
‘Find’).
You
get
the
following
pop
up
screen
if
you
do
(illustration
1):
Enter
in
this
screen:
the
name
of
the
contact,
title
of
a
document
or
a
keyword
from
your
notes
and
click
‘Search
all’.
2.
Filter
Typically,
a
worksheet
in
Excel
shows
all
the
information
you
entered.
But
sometimes
you
only
want
to
view
a
selection.
For
example:
all
documents
in
the
list
created
by
the
same
organization.
To
make
a
selection,
use
the
filter
option
in
Excel.
It
works
like
this:
Go
to
a
column
that
you
want
to
make
a
selection
in.
In
the
black
menu
bar,
directly
behind
the
title
of
the
column,
is
a
little
grey
square
with
a
black
downward
arrow
in
it.
Click
in
this
square.
Now
you
see
a
drop
down
menu
with
all
the
contents
of
this
column.
Click
with
your
cursor
on
the
word
that
you
want
to
select
from
the
list.
See
illustration
2:
244
In
this
example
all
notes
related
to
contact
person
Anneke
Huson
will
be
selected.
To
return
to
the
whole
list:
Choose
from
the
drop
down
menu
‘Show
all’.
3.
Sort
It
is
also
possible
in
Excel
to
sort
your
entries.
For
example
on
date,
or
on
numerical
order.
This
goes
in
two
ways:
1.
Sort
only
one
column:
Follow
the
instructions
for
filtering
(see
above).
Choose
from
the
drop
down
menu
‘Ascending’
or
‘Descending’.
2.
Sort
several
columns
at
once:
Choose
from
the
Excel
menu:
Data
‐>
Sort
You
get
this
pop
up
screen
(illustration
3):
245
Choose
which
column
you
want
to
sort
first
(ascending
or
descending?)
and
which
after
that
and
which
after
that.
246
Contacts
Purpose:
Show
To
Do‐List
Go
back
to
complete
list
of
contacts
Show
Calendar
(a
to
do
list
in
chronological
order)
Search
contact
data
for
one
person
What
questions
do
I
want
to
ask
a
person?
What
do
I
do
if
a
question
is
sufficiently
answered?
What
do
I
do
if
I
want
to
ask
the
same
question
to
different
persons?
When
was
the
last
time
that
I
spoke
to
a
person,
or
tried
to
reach
him/her?
Search
all
contact
persons
in
one
organization
Manual:
1.
Filter
in
the
column
‘Action’
on
‘Non‐empty
cells’
1.
Filter
in
the
column
‘Action’
on
‘[All]’
1.
Select
all
rows
from
row
3
downwards.
2.
Go
to
in
the
Excel
menu
to
‘Data’
and
choose
‘Sort’
3.
Sort
by:
Column
C
‘Ascending’
and
then
column
D
‘Ascending’.
1.
Filter
in
the
column
‘Contact
person’
on
the
name.
Or:
Ctrl
F
‐>
fill
in
(part
of)
the
name
‐>
‘Find
next’
2.
Look
on
the
same
row
in
the
column
from
H
up
to
M
Look
on
the
row
of
the
contact
person
in
the
column
‘Questions’
To
view
all
questions:
1.
Select
the
cell
in
the
column
‘Questions’
2.
Press
F2
(in
Mac:
press
Ctrl.+U)
Delete
the
question
in
the
column
‘Questions’.
Copy
the
questions
in
the
column
‘Questions’
to
another
row,
behind
another
contact
person.
Look
on
the
row
of
the
contact
person
in
the
column
‘Log’
To
view
the
whole
list:
1.
Select
the
cell
in
the
column
‘Log’
2.
Press
F2
(in
Mac:
press
Ctrl.+U)
Filter
in
the
column
‘Organization’
on
name
of
the
organization.
In
the
column
‘Contact
person’
you
now
see
a
list
of
all
contact
persons.
247
Documents
Purpose:
Show
all
documents
that
I
have
to
search
for,
to
read
or
to
process
into
my
Fact
Sheet
(a
to
do
list
for
documents)
Go
back
to
the
complete
list
of
documents
Search
a
document
with
key
words
Search
all
documents
from
one
person
or
organization.
Go
to
the
original
document
Sort
the
documents
in
chronological
order
Sort
the
documents
on
type
(value)
Go
back
to
the
original
order
(on
basis
of
the
numbers)
Who
of
the
interviewed
persons
demanded
to
autorize
the
article
before
publication?
Who
of
the
interviewed
persons
asked
to
receive
a
copy
of
the
article
after
publication?
Manual:
Filter
in
the
column
‘Action’
on
‘Non‐empty
cells’
Filter
in
the
column
‘Action’
on
‘[All]’
Ctrl
F
‐>
fill
in
(part
of)
the
title
‐>
‘Find
next’
Filter
in
the
column
‘Contact
person’
or
‘Organization’
on
the
name.
In
the
column
‘Title
or
description’
you
now
see
all
the
documents.
Click
on
►
on
the
row
of
the
document.
Filter
in
the
column
‘Date’
on
‘Ascending’
or
‘Descending’
Filter
in
the
column
‘€’
on
‘Ascending’
Filter
in
the
column
‘No.’
on
‘Ascending’.
Filter
in
the
column
‘A’
on
‘X’
Filter
in
the
column
‘S’
on
‘X’
248
Fact
sheet
Purpose:
Insert
new
facts
Insert
the
facts
under
a
paragaph
title.
Or:
order
the
facts
according
to
your
Outline
(see
your
Outline
sheet).
Show
all
facts
that
belong
to
one
paragraph
title
Go
back
to
complete
list
of
facts
Show
a
chronology
of
all
the
facts
Show
all
facts
by
category
Show
the
facts
by
category
AND
in
chronological
order
Show
the
facts
by
paragraph
AND
in
chronological
order
Show
the
facts
by
paragraph
AND
in
in
order
of
their
value
Search
a
word
or
phrase
Show
all
facts
from
one
source
Show
the
facts
that
need
checking
out
Manual:
1)
Write
the
note
in
any
empty
cell
2)
Enter
in
the
column
‘§’
the
number
of
the
paragraph
where
you
want
to
store
the
note.
Filter
in
the
column
‘§’
on
‘Ascending’.
Filter
in
the
column
‘§’
on
the
number
of
the
paragraph.
Go
in
all
columns
in
which
you
filtered
back
by
filtering
on
‘[All]’
Filter
in
the
column
‘Date’
on
‘Ascending’.
Filter
in
the
column
‘Cat.’
on
‘Ascending’.
1.
Select
all
rows
from
row
3
downwards.
2.
Go
to
in
the
Excel
menu
to
‘Data’
and
choose
‘Sort’
3.
Sort
by:
Column
B
‘Ascending’
and
then
column
D
‘Ascending’.
1.
Select
all
rows
from
row
3
downwards.
2.
Go
to
in
the
Excel
menu
to
‘Data’
and
choose
‘Sort’
3.
Sort
by:
Column
C
‘Ascending’
and
then
column
D
‘Ascending’.
1.
Select
all
rows
from
row
3
downwards.
2.
Go
to
in
the
Excel
menu
to
‘Data’
and
choose
‘Sort’
3.
Sort
by:
Column
C
‘Ascending’
and
then
column
H
‘Ascending’.
Ctrl.
F
Or:
Filter
the
column
‘Fact’
on
‘Custom’
and
choose
‘Show
rows
that:’
the
option
‘Contain’.
Now
fill
in
the
phrase
or
key
word.
Filter
in
the
column
‘S’
(of
source)
on
the
number
of
the
source
(the
same
number
as
displayed
in
the
work
sheet
‘Documents’).
Beware:
the
same
source
can
appear
several
times
in
the
work
sheet
‘Documents’,
with
different
numbers,
when
this
source
is
interviewed
more
than
once!
Filter
in
the
column
‘?’
on
X
or
on
‘(Non‐empty
cells)’
249
Show
the
facts
that
are
used
in
the
ultimate
article
Insert
other
types
of
data,
in
new
columns
(in
order
to
be
able
to
sort
and
filter
them)
Add
macro’s
Copy
the
facts
with
the
source
codes
to
Word
Print
Filter
in
the
column
‘S’
on
X
or
on
‘(Non‐empty
cells)’
Select
the
column
to
the
right
of
the
column
where
you
want
to
insert
an
extra
column.
Go
in
the
Excel
menu
to
‘Insert’
‐>
‘Columns’.
Choose
in
het
Excel
menu
‘Extra’‐>
‘Macro’‐>
‘Record
new
macro...’
Give
the
macro
a
name,
choose
a
combination
of
keys
and
click
‘OK’.
Now
do
everything
necessary
to
sort:
select
all
rows
that
you
want
to
include
in
the
sorting;
choose
in
the
Excel
menu:
Data
‐>
Sort
and
choose
under
‘Sort
on’
the
options
that
you
want.
Go
back
in
het
Excel
menu
to
‘Extra’‐>
‘Macro’
‐>
‘Stop
recording’.
Open
a
new
Word
document
Select
in
the
work
sheet
‘Factsheet’
the
columns
from
D
up
to
G.
Copy
the
selection
with
Ctrl.
C.
Paste
the
selection
in
the
new
Word
document
with
Ctrl.
V.
Click
on
the
little
square
with
+
in
the
left
side
upper
corner
of
the
table
you
see
now
in
the
Word
document.
This
way,
the
table
will
get
selected.
Choose
in
the
menu
of
Word
‘Table’
‐>
‘Convert’
‐>
‘Table
to
text’.
Choose
‘Other’
and
type
a
enter
in
the
box.
Click
‘OK’.
1.
Select
the
rows
and
columns
that
you
want
to
print.
2.
Ctrl
P
3.
Choose
the
option
‘Selection’
Time
How
many
hours
did
I
work
on
this
story?
Look
on
row
3
and
4
for
totals.
(The
formula
to
calculate
the
days
is
hidden
in
cell
D4.
Dubble
click
to
change
the
formula.)
Expenses
What
expenses
did
I
make
for
this
story?
Look
on
row
3
for
totals
and
on
row
4
for
sub
totals.
250
251
Opdracht
252
253
Eindopdracht
Research
De
eindopdracht
bestaat
uit
drie
delen:
1.
Inleiding
2.
Chronologie
3.
Hypothese
Voor
de
aanlevering
geldt:
1.
De
drie
delen
moeten
tegelijk
worden
ingeleverd.
2.
Alle
delen
worden
ingeleverd
op
papier,
geprint,
dus
niet
per
mail!
3.
De
delen
kunnen
worden
afgegeven
bij
…
4.
De
uiterste
inleverdatum
(deadline)
is
…
Hieronder
volgen
per
deel
de
instructies
voor
het
maken
ervan:
Inleiding
Beantwoord
op
1
A4
de
volgende
twee
vragen:
1.
Mijn
onderwerp
is…
Zoek
een
onderwerp
waar
je
wel
eens
wat
uitgebreider
onderzoek
naar
zou
willen
doen.
Iets
wat
je
altijd
al
heeft
verbaasd,
of
iets
dat
heel
dicht
aan
je
hart
ligt.
(Oprechte
verwondering
en
boosheid
zijn
twee
uitstekende
drijfveren
om
een
journalistiek
onderzoek
te
voltooien!)
2.
Ik
wil
dit
onderwerp
uitzoeken
omdat…
Vraag
je
bij
je
favoriete
onderwerp
echter
wél
af
of
de
lezer,
kijker
of
luisteraar
óók
in
dat
onderwerp
is
geïnteresseerd.
Heeft
het
ook
iets
met
zíjn
of
háár
leven
of
ervaringen
te
maken?
Bedenk
bovendien
dat
de
tweede
opdracht,
in
één
van
de
volgende
lessen,
voorbouwt
op
deze
eerste
opdracht.
Neem
dus
liefst
een
onderwerp
dat
je
niet
snel
gaat
vervelen.
Kies
je
onderwerp
zorgvuldig!
254
Chronologie
Bronnen
Ga
op
zoek
naar
bronnen
met
betrekking
tot
je
onderwerp.
1.
Zoek
op
internet.
Welke
trefwoorden
kun
je
bedenken
in
relatie
tot
je
onderwerp?
Ga
met
deze
trefwoorden
(kies
er
meer
dan
één)
zoeken
op
internet.
Zoek
niet
alleen
via
Google,
maar
ga
ook
bewust
op
zoek
in
de
volgende
sites:
Sites
met
krantenartikels
Sites
die
wetteksten
bevatten
Sites
die
gerechtelijke
uitspraken
bevatten
Sites
van
belangenorganisaties
Sites
van
ministeries
en
andere
betrokken
overheidsdiensten
Sites
die
wetenschappelijke
onderzoeken
bevatten
Sites
die
boektitels
bevatten
(bibliotheekcatalogi)
Sites
met
databanken
Sites
met
en
statistieken
2.
Noteer
de
gevonden
bronnen
in
het
Digitale
Dossier.
Noteer
ze
in
het
werkblad
‘Documenten’.
Noteer
de
URL
van
de
website,
of
de
titel
van
het
boek,
artikel
of
document.
(Probeer
zo
volledig
mogelijk
te
annoteren.)
3.
Print
de
kolommen
C
t/m
H
van
het
werkblad.
(Selecteer
de
kolommen
en
kies
in
het
menu
‘Bestand’
‐>
‘Afdrukbereik’.
Selecteer
alleen
de
rijen
die
door
jou
zijn
ingevuld.
Kies
als
afdrukoptie
‘Liggend’.)
4.
Voeg
de
print
van
het
werkblad
‘Documenten’
bij
het
A4‐tje
met
de
Inleiding
Feiten
Noteer
de
belangrijkste
feiten
die
je
in
de
bronnen
tegenkomt.
1.
Noteer
de
feiten
in
het
Digitale
Dossier.
Noteer
ze
in
het
werkblad
‘Fact
sheet’.
Noteer
de
belangrijke
feiten
(meestal
gebeurtenissen,
handelingen
en
afspraken)
die
je
op
de
websites
en
in
de
documenten
tegenkomt
in
vier
aparte
rijtjes,
onder
de
rubriekskopjes
‘Afspraken’,
‘Problemen’,
‘Geldtransacties’
en
‘Overige
gebeurtenissen’.
Onder
‘Afspraken’
vallen
bijvoorbeeld:
wetgeving,
regels,
instructies
en
plannen.
Met
‘Problemen’
worden
bedoeld:
alle
problemen
die
anderen
in
de
geraadpleegde
documenten
hebben
aangekaart.
Meestal
is
sprake
van
één
van
deze
twee
opties:
de
regels
worden
ontdoken,
omdat
de
regels
niet
goed
zijn
255
of:
de
regels
worden
niet
nageleefd
omdat
de
uitvoerders
hun
werk
niet
goed
doen.
‘Geldtransacties’
zijn
betalingen:
telkens
waneer
je
in
de
bronnen
een
geldbedrag
tegenkomt,
noteer
je
dat
(met
datum!)
in
de
lijst
‘Geldtransacties’.
Stukjes
tekst
knippen
en
plakken
van
websites
of
uit
Word‐
of
PDF‐ documenten
is
toegestaan
–
je
hoeft
dus
niet
alles
over
te
typen.
Maar
geen
hele
lange
teksten,
alsjeblieft:
twee
zinnen
per
gebeurtenis
moet
volstaan.
Vat
zelf
samen
waar
dat
nodig
is!
Noteer
ook
van
elk
feit
uit
welke
bron
deze
afkomstig
is
(neem
het
nummer
over
uit
het
werkblad
‘Documenten’).
En
noteer
ook
(indien
mogelijk)
de
datum
waarop
het
feit
heeft
plaatsgevonden.
Als
de
precieze
datum
onbekend
is,
maak
dan
een
schatting.
2.
Zet
de
feiten
PER
RUBRIEK
in
chronologische
volgorde,
de
oudste
bovenaan.
3.
Print
de
kolommen
D
t/m
G
van
het
werkblad.
(Selecteer
de
kolommen
en
kies
in
het
menu
‘Bestand’
‐>
‘Afdrukbereik’.
Selecteer
alleen
de
rijen
die
door
jou
zijn
ingevuld.
Kies
als
afdrukoptie
‘Liggend’.)
3.
Voeg
de
print
van
het
werkblad
‘Fact
sheet’
bij
het
A4‐tje
met
de
Inleiding
en
de
print
van
het
werkblad
‘Documenten’
Hypothese
Beantwoord
op
1
of
2
A4
de
volgende
vragen
over
je
onderwerp:
1.
Hypothese
Wat
is
er
mogelijk
aan
de
hand?
Wat
wil
je
gaan
uitzoeken?
De
hypothese
bevat
het
belangrijkste
nieuws.
Formuleer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
2.
Gevolgen
Welke
mogelijke
(ernstige)
gevolgen
heeft
dit
nieuws?
Wie
wordt
er
getroffen?
Wie
is
het
slachtoffer?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
3.
Oorzaken
Welke
oorzaken
zijn
er
mogelijk
voor
het
nieuws?
Hoe
heeft
het
zo
ver
kunnen
komen?
Wie
heeft
ervoor
gezorgd
dat
dit
kon
gebeuren?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
256
4.
Maximum
hypothese
Wat
is
de
wildste
hypothese
die
je
kunt
bedenken?
Wat
is
grootste
nieuws
dat
je
misschien
kunt
onthullen?
Wat
is
onwaarschijnlijk,
maar
niet
onmogelijk?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
5.
Minimum
hypothese
Wat
is
het
minste
dat
je
wilt
aantonen?
Wat
moet
er
van
jou
minstens
aan
de
hand
zijn
om
het
onderzoek
te
rechtvaardigen?
Wat
kun
je
na
het
onderzoek
in
elk
geval
schrijven
(ook
als
het
geen
groot
nieuws
is)?
Formuleer
weer
zo
concreet
mogelijk,
volgens
de
formule:
A
doet
B.
Bijvoorbeeld:
als
je
voor
het
vorige
deel
(Chronologie)
het
onderwerp
‘Jeugdwerkloosheid’
hebt
genomen,
dan
ga
je
nu
over
jeugdwerkloosheid
hypotheses
formuleren.
De
kennis
die
je
hebt
opgedaan
over
jeugdwerkloosheid
toen
je
research
deed
voor
de
chronologie,
kun
je
nu
gebruiken
om
een
goede
hypothese
te
bedenken.
Liefst
natuurlijk
een
hypothese
die
uniek
is;
die
nog
niet
door
andere
journalisten,
in
de
artikelen
die
je
hebt
gelezen,
is
uitgezocht.
Je
hoeft
voor
dit
deel
van
de
opdracht
geen
aanvullende
research
meer
te
doen
(maar
het
mag
wél,
natuurlijk!)
257