K ENNIS O N L I N E JAARGANG 8
- MAART 2011
Wageningen UR-onderzoek voor EL&I
www.kennisonline.wur.nl
Internationaal ondernemen ‘Bij tuinders kom je niet weg met een vaag verhaal’ Rusland staat open voor agrarische kennis Tomaten straks per trein naar Duitsland
De Helpdeskvraag Wat hebben mijn bijen? Bedrijven kunnen bij Wageningen UR terecht voor onderzoek. Van specifiek laboratoriumonderzoek tot hulp van procesbegeleiders.
ram Cornelissen zoekt de doodsoorzaak B van bijen.
Een bij telers zeer gewaardeerde dienst is de Diagnostiekservice voor bloembollen, boomkwekerij en fruit bij Praktijkonderzoek Plant
en Omgeving in Lisse. Dagelijks ontvangen de onderzoekers pakketjes met monsters, zevenhonderd tot duizend per jaar, waarvan driekwart bloembollen. Ze tonen schimmelaantastingen, virussen, bacteriën en fysiologische problemen aan. Wordt een afwijking achterhaald, dan kunnen kwekers maatregelen treffen om verdere problemen – en dus schade – in de teelt te voorkomen. Onderzoeker Peter Vink: ‘We zitten hier dus heel dicht op de praktijk.’ De onderzoekers krijgen ook pakketjes uit het buitenland. Vaak zijn dat verzekeringszaken, waarbij tijdens de export van een container met bloembollen iets is misgegaan. Als de temperatuur in een container bijvoorbeeld niet goed is geweest, of het is er te vochtig geworden, dan loopt zo’n zending schade op en wordt een monster opgestuurd voor onderzoek. Regelmatig signaleren de onderzoekers ook nieuwe ziekten en problemen. Kortgeleden onderzocht Vink een tulpenmonster met een wortelbederf waarvan hij dacht dat die niet voorkwam bij waterbroei, waarbij tulpen in water groeien. ‘Dat kan grote problemen gaan geven.’ Ook ontdekte PPO zo onlangs een nieuwe virusziekte in lelies, waar op dit moment volop vervolgonderzoek naar gedaan wordt. Vink: ‘Als een ziekteverwekker wordt beschouwd als quarantaineorganisme, kan de economische impact behoorlijk groot zijn. Dan wordt extra aandacht besteed aan de ziekte, moet de herkomst worden uitgezocht
en moet er een test en advies voor komen.’ Een andere praktische service is die voor bijenhouders van Plant Research International. De diagnostiekservice voor dode bijen is onderdeel van Europees onderzoek naar de varoa mijtziekte, de belangrijkste bedreiging van de Europese honingbij. In de winter en lente komen de meeste monsters van volksterfte binnen, in zakjes, cd-hoesjes of sigarendoosjes, nu zo’n 120 per jaar. ‘We onderzoeken ze op een aantal veelvoorkomende ziekten’, vertelt onderzoeker Bram Cornelissen. ‘Treffen we die aan, dan kunnen bijenhouders preventieve maatregelen nemen of hun bedrijfsvoering aanpassen. Ze verspreiden die adviezen ook weer binnen hun verenigingen. Kunnen we zo geen diagnose stellen, dan hebben we in ieder geval enkele ziekten uitgesloten.’ De gegevens van vier jaar diagnosticeren worden nu bekeken op onder meer regionale verschillen of verbanden met manieren van varoabestrijding. Bloembollen, boomkwekerij en fruit: www.ppo.wur.nl Dode bijen: www.pri.wur.nl Helpdesk Via de Helpdesk van Wageningen UR kunnen beleidsmedewerkers van het ministerie van EL&I kennis snel en strategisch inzetten. Met vragen kunt u terecht op www.kennisonline.wur.nl.
C O L OFON Kennis Online is een uitgave van Wageningen UR. De nieuwsbrief is voor EL&I - medewerkers en anderen die belangstelling hebben voor het beleidsrelevante onderzoek van Wageningen UR. Naast het maandelijkse magazine verschijnt er iedere twee weken een elektronische nieuwsbrief.
KIES VOOR
K E N N IS O N L I N E
Voor alle informatie over onderzoek van Wageningen UR voor het ministerie van EL&I Internet
Magazine
E-news
• Nieuws & agenda • Projectinformatie • Onderzoeksresultaten • Archief • Helpdesk LNV-kennisvragen
Maandelijkse uitgave met achtergronden over de thema’s: • Landelijk gebied en natuur • Duurzame productie • Ketens, voedsel & diergezondheid
Iedere twee weken het actuele nieuws in uw mailbox.
Abonneren op het magazine en e-news is kosteloos! Kijk op www.kennisonline.wur.nl
2
Uitgever Wageningen UR, Postbus 9101, 6700 HB Wageningen Tekst en realisatie Bureau Bint, Wageningen. www.bureaubint.nl Fotografie Theo Tangelder, Guy Ackermans en Wageningen UR Vormgeving Wageningen UR, Communication Services Redactiecommissie Frank Bakema, Leon Braat, Ben Geerlings, Niels Louwaars, Jelle Maas, Nora de Rijk en Marry van den Top
Redactieadres Wageningen UR, Communication Services T.a.v. Kennis Online, Postbus 409, 6700 AK Wageningen www.kennisonline.wur.nl E-mail:
[email protected] Telefoon: 0317 - 48 54 74
‘Bij tuinders kom je niet weg met een vaag verhaal’ Voor internationaal succes heb je drie sterke partijen nodig: overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Wageningen UR moet zich al decennia verantwoorden bij het agrarisch bedrijfsleven. Daarom is het beter dan concurrentie van over de grens in staat om mee te werken aan een innovatieve landen tuinbouw, zegt Ernst van den Ende, directeur van de Plant Sciences Group van Wageningen UR. ‘Maar het is wel tijd dat we die voorsprong gaan uitbuiten.’ De gouden driehoek, noemde minister Maxime Verhagen van EL&I de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen in de agrofood en de tuinbouw in zijn nota over het nieuwe bedrijvenbeleid. Ernst van den Ende, nu directeur van de Plant Sciences Group, werkt al 28 jaar middenin die driehoek. Hij was onder andere business unit manager van het praktijkonderzoek bollen en bomen en moest daarin het onderzoek verkopen aan kritische bollentelers. ‘Dan kom je niet weg met een vaag verhaal. Zij willen horen wat de heffing die ze betalen oplevert. Niet in mooie verhalen, maar in harde euro’s.’ De krachtige tuinbouwsector met haar innovatie op het gebied van de glastuinbouw en de veredelingsindustrie, is het uithangbord van de aanpak die wordt gezien als voorbeeld voor het nieuwe Nederlandse innovatiebeleid. Een status die tien jaar geleden ver weg was. Toen was landbouw in veel ogen te ver doorgeschoten in schaalvergroting en industrialisatie. Een probleemsector in de economie die vooral in het nieuws was met milieuvervuiling en dierenleed. De laatste jaren is er ook oog voor de andere kant van het landbouwverhaal. Nederland is als klein, dichtbevolkt land toch derde op de lijst van landbouwexporterende landen na Frankrijk en Amerika. Een hele prestatie die, ook volgens kenners buiten Wageningen, mede te danken is aan de manier waarop het onderzoek voor de landbouw decennia lang werd georganiseerd. Van den Ende vindt de aandacht voor de innovatieve kant van de landbouw terecht. ‘De veredelingsindustrie is giga-innovatief. In de top vijftien van bedrijven die relatief het grootste budget uitgeven aan R&D zitten vier veredelaars.’ Contacten Wat het landbouwonderzoek onderscheidt van veel ander onderzoek zijn de nauwe contacten tussen onderzoekers en ondernemers. Het
Ernst van den Ende.
3
praktijkonderzoek wordt al decennia gefinancierd door de overheid en het bedrijfsleven. Boeren betalen een heffing aan het productschap en die financiert daar onder andere onderzoek mee. ‘Dat dwingt je als onderzoeker om je plannen goed te verkopen. Telers willen return on investment. Ik heb het zaaltjes telers wel eens voorgerekend. Een gemiddeld bollenbedrijf betaalde een paar jaar geleden achthonderd euro vakheffing. Daar deden wij jaarlijks een stuk of zeventig onderzoeksprojecten voor. Dat was geen gekke investering. Eén van de meest succesvolle projecten, een project voor de bestrijding van de ziekte vuur in tulpen, bespaarde een teler jaarlijks tweeduizend euro per hectare aan kosten voor bestrijdingsmiddelen.’ ‘Een ander project ging over de droging van bollen. Dat gebeurt in grote schuren waar de bollen in grote kuubskisten liggen opgeslagen. Uit een ventilatiewand komt warme lucht die langs en door de kisten stroomt en zo de
bollen droogt. Dankzij onderzoek dat begon met een wetenschappelijk model van de luchtstromen door de kisten, besparen telers nu door een heel simpele maatregel dertig procent energie. Uit de berekeningen bleek namelijk dat de laatste dertig procent van de energie nodig was om een paar bollen in de hoeken van de kisten te drogen. Ik heb nog voor de telers gestaan met een simpel latje en uitgelegd: als je dit in de kist stopt kun je dertig procent besparen. Nu is dat latje gemeengoed geworden. Er zat acht jaar onderzoek in dat uiteindelijk simpele idee, maar de kosten daarvan zijn nu al dik en dik terugverdiend.’ Van den Ende noemt graag de successen, maar geeft ook toe dat de ‘gouden driehoek’ niet automatisch successen oplevert. Geen landbouwsector werd naar verhouding zo intensief begeleid door overheid en onderzoeksinstellingen als de biologische landbouw. Toch heeft dat Nederland geen biologische
grootmacht gemaakt. ‘Om echt succesvol te zijn moet je drie sterke partijen hebben. De bedrijven in de biologische landbouw zijn niet gericht op internationale expansie.’ Laat dat voorbeeld niet zien dat in de ‘gouden driehoek’ vooral de ondernemerszin van belang is en dat overheid en onderzoeksinstituten er niet zo veel toe doen? Van den Ende: ‘Natuurlijk, ondernemers zijn erg belangrijk, maar je doet ons en de overheid tekort als je zegt dat wij er niet toe doen. Het is wel degelijk het samenspel tussen die drie die successen brengt. De veredelingsbedrijven kunnen alleen innoveren dankzij mensen die bij Wageningen UR zijn opgeleid. En zij zijn zo goed omdat overheidsinvesteringen ons in staat stelden om studenten en onderzoekers te laten werken met de modernste technieken. Als afgestudeerd plantenwetenschapper is je bedje nu gespreid. Bedrijven zitten om je te springen.’ Wageningen UR is volgens Van den Ende beter in staat om samen met bedrijven te werken
Feiten en cijfers Duitsland grootste afnemer
Export buiten Europa in de lift Miljarden euro’s
Top tien dalers in %
Duitsland
Ierland
Verenigd Koninkrijk
Roemenië
Frankrijk
Luxemburg
Italië België
India
Spanje
Griekenland
Zweden Slovenië
Denemarken
Frankrijk
Polen Overige lidstaten
Import
Amerika
Export
Amerika Spanje
Rusland Overige niet EU -16 -14 -12 -10 -8
-6
-4
-2
0
2
4
6
8
10 12 14 16 18
Import en export van agrarische producten naar verschillende landen in 2010. Bron: LEI.
4
-100
-80
-60
-40
-20
0
Landen waar de export van agrarische producten het sterkst
aan innovatie dan veel internationale concurrenten. ‘Een van onze concurrenten in Europa, het Franse INRA, heeft het altijd wat makkelijker gehad. Het krijgt meer staatssteun en is daarom minder afhankelijk van inkomsten uit het bedrijfsleven. Wij hebben daar natuurlijk wel eens jaloers naar gekeken, maar ik denk dat het ons uiteindelijk een voorsprong heeft opgeleverd. Doordat we nauwer samenwerken met bedrijven zijn we beter in staat hun wensen te vertalen in onderzoek. Wij spelen het spel beter. De kunst is nu om die positie uit te buiten.’ Want alle lof over het internationale karakter van Wageningen UR ten spijt, tot dusver staan er relatief weinig buitenlandse bedrijven op de lijst van onderzoeksfinanciers. ‘De voortekenen zijn wel goed. Maar wat je ziet is dat veel bedrijven hun onderzoek uitbesteden bij instellingen in eigen land. Wij moeten als internationale partner zichtbaarder worden en onze toegevoegde waarde duidelijk maken.
Ook in Wageningen kan nog het een en ander verbeteren. Als wij echt internationaal mee willen draaien, moeten we daar ook de mensen voor hebben. Dan moet er iemand opstaan als je vraagt of er belangstelling is voor een project waarbij je een jaar in China of India wil zitten. Nu is dat vaak niet zo. In ons aanstellingsbeleid zouden we daar ook rekening mee moeten houden.’ Fundamenteel onderzoek In de nadruk op innovatie en toegepast onderzoek schuilt volgens de directeur van de Plant Sciences Group ook een gevaar. ‘Het risico is dat we te weinig aandacht krijgen voor fundamenteel onderzoek. Hoe fundamenteler het onderzoek, hoe moeilijker het belang is uit te leggen. Wij hebben een heel spectrum aan onderzoek in huis, van fundamenteel onderzoek aan de universiteit, via het Centre for Biosystems Genomics en het TTI Groene Genetica tot directe opdrachten voor bedrij-
ven. Elk stapje staat dichter bij de praktijk, maar kan niet zonder de vorige. Zonder fundamenteel onderzoek drogen de ideeën voor het toepassingsgerichte onderzoek op. Het is veel makkelijker om het nut van het direct toepassingsgerichte onderzoek uit te leggen, dan om te verantwoorden waarom er geld nodig is voor fundamenteel onderzoek.’ Toch is dat wel nodig als Nederland toonaangevend wil blijven. ‘Chinezen hoeven die discussie niet te voeren. Daar stampen ze laboratoria uit de grond. Je kunt een heel mooi beleid op papier hebben, maar er horen natuurlijk wel euro’s bij. Als Feyenoord kun je nog zo’n mooi beleid formuleren, als er geen geld is speel je niet in de Champions League.’
Contact:
[email protected] 0317 - 48 08 83
Bijdrage handelsoverschot groot Top tien stijgers in %
Miljarden euro’s
Koeweit Maleisië
Import
Taiwan Thailand Argentinië Export Iran Indonesië Nigeria
Agrarisch Overschot
China
Niet agrarisch
Litouwen 0
20
40
60
80
gegroeid en gekrompen is in 2010. Bron: CBS.
100
0
100
200
300
Het overschot op de Nederlandse handelsbalans wordt voor tweederde bepaald door de handel in agrarische producten. Bron: LEI.
5
Geert Westenbrink, landbouwraad in Ethiopië
‘We versterken de Ethiopische economie’ Ontwikkeling en samenwerking zijn kernbegrippen in het verhaal van Geert Westenbrink. In 2006 trad hij aan als landbouwraad in Ethiopië. Daar werkt hij met de Ethiopische overheid en het Nederlandse en Ethiopische bedrijfsleven aan een beter ondernemersklimaat en een sterkere agrarische sector. ‘Wageningse kennis over tuinbouw is daarbij cruciaal geweest.’ Wat maakt Ethiopië interessant voor Nederlandse bedrijven? ‘Door de ligging en het klimaat is het land zeer geschikt voor het verbouwen van groente, fruit en bloemen. Daarnaast wil de Ethiopische overheid de voedselproductie en export verhogen en biedt buitenlandse investeerders een aantrekkelijk investeringspakket. Verder is het land relatief veilig en weinig corrupt. Ethiopië is inmiddels het tweede aanvoerland in de sierteelt op Nederlandse veilingen. Vanuit Nederland is de toelevering van tuinbouwmaterialen interessant. Zestig Nederlandse ondernemers zijn in Ethiopië een bedrijf gestart. Zo hebben twee jonge broers, waarvan één Wageningse alumnus, hier een rozenkwekerij.’ Hoe verbeter je het ondernemersklimaat? ‘Momenteel onderzoeken we de knelpunten voor Nederlandse ondernemers, zoals de bureaucratie bij im- en export. We werken bijvoorbeeld aan een elektronisch plantenziektekundig certificaat voor minder papierwerk bij de export van tuinbouwproducten. Eerder is met onze hulp al een Code of Practice tot stand gekomen, met eisen aan arbeidsomstandigheden en milieu. Producten voldoen vaak nog niet aan Europese kwaliteitseisen. Wageningse kennis van de tuinbouw is cruciaal geweest bij de ontwikkeling van deze gedragsregels en de introductie van geïntegreerde gewasbescherming. De sleutel van ons werk is de nauwe samenwerking: op de ambassade, met de Ethiopische overheid en het Ethiopische en Nederlandse bedrijfsleven, en met andere ontwikkelingspartners. Uiteindelijk leidt samenwerking tussen publieke en private partijen tot een versterking van de Ethiopische economie en het bereiken van de doelstellingen van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Mogelijk is onze werkwijze ook iets voor andere landen.’ Heeft u nog meer voorbeelden van projecten? ‘Nederland heeft tussen 2008 en 2011 ongeveer 45 miljoen euro in landbouw, duurzaam landgebruik en voedselzekerheid in Ethiopië geïnvesteerd. Onder meer in innovatieprogramma’s op het gebied van bodemvruchtbaarheid, planning van landgebruik,
Geert Westenbrink: ‘Vanuit Nederland is de toelevering van tuinbouwmaterialen interessant.’
zaaizaad en de vermindering van bestrijdingsmiddelengebruik, en in projecten voor de verbetering van het tuinbouwonderwijs. Verder is er geïnvesteerd in de samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven in de tuinbouw-, melkveehouderij- en oliezadensector. De financiële middelen komen voornamelijk van het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, maar ook EL&I draagt flink bij.’ Welke rol speelt Wageningen UR? ‘Bij vrijwel alle projecten zijn onderdelen van Wageningen UR betrokken, in totaal zo’n vijftig mensen. Hun inzet is van groot belang voor de bilaterale Nederlandse activiteiten op gebied van tuinbouw. Tussen Wageningen UR, het Ethiopian Institute of Agricultural Research en zes Ethiopische universiteiten is er een Memorandum van Understanding. Samen wer-
6
ken ze aan een programma voor onderzoek en capaciteitsontwikkeling op thema’s als oliezaden, tuinbouw, bodemvruchtbaarheid en beleidsontwikkeling. Wageningen heeft bijvoorbeeld ook bijgedragen aan het rapport over business opportunities voor oliezaden, over verhoging van productie en export van hoogwaardige oliezaden, dat aan de basis lag van het publiek-private Partnership Oliezaden en de ontwikkeling van verschillende joint ventures tussen Ethiopische en Nederlandse bedrijven. Het door Wageningen geleide project Small Scale Seed Business ondersteunt coöperaties bij de productie van zaaizaad van betere kwaliteit op een meer commerciële basis. In een ander project wordt de voorlichtingsdienst ondersteund bij de identificatie en verificatie van best practices die boeren hebben ontwikkeld.’
Ondernemen is meer dan geld verdienen Een Wageningse ondernemer doet het zelden alleen voor het geld. De meesten zijn idealisten die hun bedrijf ook zien als een manier om de wereld te verbeteren. ‘Er zit bijna altijd een aspect van duurzaamheid bij’, zegt Gitte Schober van Startlife. Startlife, de opvolger van het sinds 2005 actieve SKE Food Valley Consortium, is een netwerk van jonge ondernemingen rond Wageningen UR dat in 2010 van start ging. Inmiddels zijn er meer dan veertig bedrijven bij aangesloten. Startlife adviseert de bedrijven over het vinden van financiering en huisvesting en zorgt er voor dat ze tegen gereduceerd tarief terecht kunnen bij bijvoorbeeld advocaten of deskundigen op het gebied van intellectueel eigendom. De ondernemers reflecteren de cultuur van de universiteit, zegt Schober. Vind je in Delft vooral techneuten die zeer gedreven werken aan techniek en in Rotterdam bedrijfskundigen en het snelle geld, in Wageningen zijn de ondernemers moderne idealisten. ‘Ze weten dat ze niet meer aan kunnen kloppen bij de overheid om geld te vragen, zoals lang geleden. Een onderneming is daarvoor een veel geschikter middel.’ Info: www.start-life.nl
Vijf voorbeelden van bedrijven uit het Startlife-netwerk Duurzame langoesten Drie Wageningse studenten startten vier jaar geleden een kwekerij van langoesten op de Filipijnen. Langoesten zijn kreeftachtigen zonder scharen, een lekkernij in veel Aziatische keukens. De dieren worden nu door de meeste kwekers in het wild gevangen en daarna vetgemest in bassins. South Sea Exclusive doet dat op een duurzame manier, zonder gebruik van antibiotica. Het bedrijf zet een deel van de bedreigde langoesten na het opkweken weer uit in de natuur. Een gedeelte van de winst gaat naar een eigen stichting die geld steekt in duurzame ontwikkelingsprojecten op het eiland Palawan waar het bedrijf is gevestigd. Tijdloze mode De Poolse mode-ontwerpster Kasia Markowska en de milieuwetenschapster Zuzia Andziak maken ecologische couture. Ze streven naar slow fashion, kleding van hoge kwaliteit die daarom lang meegaat en goed is voor mens en planeet. Palmivoor uit Ecuador De harde witte noten van de taguapalm uit Ecuador werden tot de jaren dertig gebruikt
South Sea Exclusive kweekt op duurzame wijze landgoesten voor de Aziatische markt.
7
om knopen en sieraden mee te maken. Daarna werd het materiaal verdrongen door kunststof. Sinds kort is het materiaal terug onder de naam palmivoor. Het bedrijf Naya Nayon van Onno Heerma van Voss verkoopt het materiaal in Europa als vervanger van ivoor. Clean Light Arne Aiking zag in Argentinië dat kwekers meeldauwschimmels bestrijden door besmette bomen uit hun kassen te halen en in de zon te zetten. De UV-straling dood schimmels. Hij startte het bedrijf Clean Light BV dat UV-licht – een technologie van het Nederlandse Philips – gebruikt om schimmels te bestrijden in de land- en tuinbouw en op golfbanen. Educatiesoftware Michael Hegeman was bij Wageningen UR verantwoordelijk voor ICT in het onderwijs. Nu heeft hij met Learning Valley een snelgroeiend bedrijf met een vestiging in Duitsland. Met zijn ‘Rich Media’, combinaties tussen video, audio en presentatieslides, heeft hij al een aantal prominente klanten weten te trekken waaronder Porsche en NASA.
Bedrijfsnetwerken stimuleren Afrikaans ondernemerschap
De bedrijven die deelnemen aan de African Agribusiness Academy hebben contact met 40 duizend boeren.
De African Agribusiness Academy gaat succesvolle kleine en middelgrote Afrikaanse bedrijven in de agrosector in contact brengen met collega’s om ook hen vooruit te helpen. Met steun van het Nederlandse bedrijfsleven, die hierdoor kansen krijgt voor expansie. Toeleveranciers, verwerkingsbedrijven en tussenhandelaren verbinden boeren en de rest van de economie. ‘In Afrika is dat echter nog niet goed geregeld en opereren de boeren vaak in een vacuüm’, zegt Bram Huijsman. Hij is als directeur van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid van Wageningen UR betrokken bij dit plan om de landbouwindustrie in Afrika te stimuleren. Het idee voor de African Agribusiness Academy komt van alumninetwerk Wageningen Ambassadors. Met activiteiten als bedrijfsbezoeken, stages en business clubs, ontwikkelen de betrokken Afrikaanse ondernemers een ‘leernetwerk’. Het gaat om kleine en middelgrote Afrikaanse bedrijven die bijvoorbeeld producten verwerken, inputs zoals kunstmest leveren, handelaren, technologiebedrijven die met biogas werken of mestvergisting introdu-
ceren, bakkers in steden en financiers – de hele schil om boeren heen. ‘Ze kunnen uitwisselen hoe je aan financiering komt, personeelszaken regelt en met de overheid omgaat. Succes brengt succes voort, is de gedachte’, aldus Huijsman. Wageningen UR zet de Academy op samen met de Tanzaniaanse Sokoine University of Agriculture, een groep Afrikaanse ondernemers en Nederlandse agrifoodbedrijven. Het idee is in 2010 uitgewerkt met Kennisbasisgeld. De start van de Academy in 2011 wordt voor de helft gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en voor de helft door private partijen, waaronder een Afrikaanse zakenman en Nederlandse bedrijven als Nutreco, de Rabobank en Rijk Zwaan. Unilever en Heineken leveren een bijdrage in natura. ‘Die bedrijven belanden zo op de eerste rij in het netwerk van het Afrikaanse midden- en kleinbedrijf’, zegt Huijsman. Ze krijgen informatie uit de eerste hand, weten daardoor beter wat er op de markt gebeurd en waar de mogelijkheden liggen. Met de contacten met Afrikaanse bedrijven hebben ze makkelijker toegang tot de Afrikaanse markt. ‘De lokale
8
en regionale markten in Afrika beginnen te groeien en er liggen in de toekomst veel business opportunities voor Nederlandse bedrijven, die er nu voornamelijk goederen halen voor de Europese en internationale markt in plaats van ernaar toe brengen.’ De academie begint met 75 ondernemers en moet binnen anderhalf jaar uitgroeien naar 200 ondernemers in Tanzania, Oeganda en Kenia. Omdat ieder bedrijf al contacten heeft met boeren, heeft de groep gezamenlijk naar verwachting toegang tot zo’n 40 duizend boeren. ‘Lokaal ondernemerschap komt de ontwikkeling van de boeren ten goede. Indirect leidt dat uiteindelijk tot een grotere voedselzekerheid in Afrika’, aldus Huijsman. Op den duur moeten deze bedrijfsnetwerken zich als olievlekken uitbreiden over het continent. De ervaringen worden gedocumenteerd zodat er inzicht ontstaat in effectieve handelswijzen. Die kennis zal terugkomen in het onderwijs ter plaatse en in Wageningen.
Contact:
[email protected] 06 - 51 38 12 15
Rusland staat open voor agrarische kennis Met 140 miljoen mensen vormt Rusland een gigantische potentiële afzetmarkt. Het land is voor de Nederlandse agrosector na de Verenigde Staten al de belangrijkste exportmarkt buiten de Europese Unie, en Europa’s derde en snelst groeiende markt op het gebied van voeding. Het LEI ziet er veel ruimte voor Nederlandse bedrijven. De kansen in Rusland groeien nu het land opkrabbelt uit de recessie. Bovendien ondersteunt de overheid de ontwikkeling van een agrarische sector. ‘Zowel de overheid als de agrarische bedrijven worden zich steeds meer bewust van de noodzaak om te investeren in kennis en onderwijs’, zegt onderzoeker Siemen van Berkum van het LEI. Eerder was Rusland vooral gericht op import vanuit West-Europa. ‘Toen wilde men die hoogproductieve koe hebben, zonder te beseffen dat een hoge productie mede afhankelijk is van goed voer, een goede behandeling en goede huisvesting. Kortom van goed management van een bedrijf’, aldus Van Berkum. Daar liggen ook de grootste kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Naast de toe-
levering van bijvoorbeeld koeien, veevoer, stallenbouw, landbouwmachines en veredeld zaad gaat het om aanvullende diensten als het trainen van personeel. Voor de export van kwaliteitsproducten, zoals verwerkt en voorverpakt voedsel en groente en fruit, zien de onderzoekers ook groeiende mogelijkheden. In 2009 importeerde Rusland voor meer dan een miljard euro aan agrarische producten uit Nederland. In Rusland zelf zijn tientallen Nederlandse bedrijven actief. Van Berkum: ‘De grote veevoerbedrijven hebben er bijvoorbeeld allemaal eigen productielocaties. Maar zelfs in die sector is er nog volop ruimte voor groei, voor deze en andere bedrijven.’ Wel zijn er nog wat drempels, die voortkomen
uit het Russische protectionisme. Zoals hoge invoerbelastingen, strenge voedselveiligheidseisen en controleprocedures. ‘De standaarden liggen niet zozeer hoger, maar de eisen liggen anders. Ook veranderen de regels en de procedures soms, waardoor een ondernemer voor verrassingen kan komen te staan’, legt Van Berkum uit. ‘Maar uit onze gesprekken met organisaties en bedrijven in Rusland bleek dat de positieve ontwikkelingen domineren.’ De uitvoer naar Rusland van verse groente en fruit groeide tussen 2009 en 2010 met veertien procent naar 105 miljoen kilo. Dat volume is een achtste van de export naar Duitsland, Nederlands belangrijkste exportmarkt. De export van uien verdubbelde afgelopen jaar.
Informatie: LEI - rapport 2010-093 Contact:
[email protected] 070 - 335 81 01
Goed personeel voor Chinese sierteelt Bij Nederlandse tuinbouwbedrijven in de Chinese provincie Yunnan werken tientallen Chinezen die in Nederland zijn opgeleid. De bedrijven hebben veel aan werknemers die bekend zijn met beide culturen. De provincie Yunnan leent zich dankzij de ligging en het klimaat uitstekend voor de tuinbouw, zowel voor kassen- als voor volle grondteelt. Dat de afgelopen twee decennia de sierteelt in deze provincie is opgekomen is dan ook niet vreemd. Ook ongeveer twintig Nederlandse sierteeltbedrijven waagden de stap, gestimuleerd door de Nederlandse ambassade en investeringssubsidies van de EVD, het agentschap voor internationaal ondernemen en samenwerken van EL&I. ‘Er zitten in de regio China ook Chinese, Australische, Amerikaanse en Engelse sierteelt bedrijven, maar Nederland is echt toonaangevend in de sierteelt in China. Vooral in de zaadveredeling en de levering van bollen en jonge plantjes zijn de Nederlanders sterk vertegenwoordigd’, vertelt Jos Leeters, betrokken bij de opleiding International Horticulture and Marketing aan Van Hall Larenstein (VHL). Sinds 2001 werkt de hogeschool samen met de Yunnan Agricultural University. Vijf jaar geleden kwamen de eerste Chinese studenten
Bloemen op de bloemenmarkt van Kunming, de grootste van China.
naar Van Hall Larenstein voor de laatste twee jaar van hun bacheloropleiding. De Nederlandse opzet van het beroepsonderwijs met stages en afstudeeropdrachten in het werkveld was nieuw voor de Chinese universiteiten, maar voorziet in een behoefte. Ongeveer vijfendertig studenten uit Yunnan die de afgelopen jaren bij Van Hall Larenstein afstudeerden en enkele Chinese alumni van Wageningen University werken inmiddels bij Nederlandse bedrijven die actief zijn in de sierteeltsector in Yunnan. ‘De bedrijven werken graag met mensen die de Chinese taal en cultuur kennen en die ook bekend zijn met de Nederlandse snelheid en besluitvorming. De studenten weten hoe
9
Nederlandse tuinbouwbedrijven werken en denken’, legt Leeters uit. De hogeschool werkte de afgelopen drie jaar ook mee aan een project waarbij trainers werden geschoold om personeel in de teelt te kunnen trainen. Dit programma werd beheerd door de EVD en gefinancierd vanuit het China Facility Programma voor de ontwikkeling van menselijk kapitaal in arme gebieden. Leeters: ‘Ook dat is gunstig voor Nederlandse bedrijven ter plaatse. Ze hebben namelijk moeite om teeltkundig goed onderlegd personeel te vinden.’
Contact:
[email protected] 0317 - 48 62 69
Kansen in de Mexicaanse zuivelindustrie In Mexico wordt dertig procent minder melk geproduceerd dan geconsumeerd. Met kennis uit Nederland kan de kwaliteit en de productie van de melk in Mexico enorm verbeteren. Dat laat onderzoek van het LEI en de Animal Sciences Group zien. In het noorden van Mexico bevindt zich een groep hypermoderne zuivelbedrijven die op Amerikaanse leest geschoeid zijn. ‘De Verenigde Staten liggen natuurlijk dichter bij Mexico dan Nederland’, zegt Jo Wijnands, onderzoeker van het LEI. Maar in de rest van het land zijn nog veel minder moderne middelgrote en kleine bedrijven te vinden. Daar wordt de melkproductie en -kwaliteit niet per koe bijgehouden en ont-
breekt een doorlopend systeem van koeling tussen producent en eindgebruiker. De meeste bedrijven hebben niet eens koeltanks. ‘Dat leidt tot kwaliteitsverlies en in extreme gevallen wordt de melk zelfs zuur’, schetst Wijnands. Wanneer je de melkproductie op dierniveau gaat controleren en goede voederregimes instelt, stijgen zowel de productie als de kwaliteit. Ook in de zuivelinfrastructuur valt er, onder meer met een goede koelketen, veel te winnen. Als de seizoenfluctuaties afvlakken, kan Mexico ook minder afhankelijk worden van geïmporteerd melkpoeder. ‘De zuivelindustrie in Mexico is wat seizoensfluctuaties betreft te vergelijken met die in Nederland in de jaren zestig. Toen hadden we hier ook een productiepiek in de zomer’, vertelt Wijnands.
Voor het hele proces van professionalisering is tien jaar nodig, schat de LEI-onderzoeker. Nederlandse bedrijven kunnen er een belangrijke rol in spelen. In de toelevering van sperma en embryo’s zijn enkele Nederlandse bedrijven actief. Maar ook op het gebied van zaadveredeling, diervoeder, melkproductiecontrole en verwerking liggen er kansen, blijkt uit het onderzoek. Daarnaast kunnen ook groene kennisorganisaties als Wageningen UR en de agrarische hogescholen een goede bijdrage leveren, aldus Wijnands.
Informatie: LEI - rapport 2010-072 Contact:
[email protected] 070 - 335 82 54
Logistiek is groeimarkt
De bloemenveiling in Aalsmeer. De handel op de veiling groeit, terwijl de Nederlandse productie daalt.
Het aantal schakels in agroketens groeit als bedrijven economische activiteiten uitbesteden. Regie van de keten wordt dan steeds belangrijker. Daar kan Nederland van profiteren. Het LEI deed onderzoek naar de transactiekosten van de Nederlandse agrosector. Transactiekosten zijn kosten die bedrijven moeten maken om activiteiten op elkaar af te stemmen. Deze kosten zijn de laatste decennia gedaald, vooral dankzij ICT. Vraag en aanbod is beter op elkaar af te stemmen en logistiek wordt efficiënter. Lagere transactiekosten maken het voor bedrijven aantrekkelijk om taken uit te besteden in plaats van het zelf te doen. Dat leidt
tot een meer gefragmenteerde keten. Omdat de verschillende taken wel goed op elkaar afgestemd moeten zijn qua logistiek en kwaliteit, stijgen de eisen aan regie in de keten. Daarmee groeit de dienstverlening rondom de keten. De agroketen verdient dan steeds minder geld met productie en transport van goederen en steeds meer met het organiseren van logistieke stromen. Dat is goed nieuws voor Nederland, concludeert het LEI, want Nederland heeft als handels-
10
land een voorsprong als het gaat om regie in de keten. Door de ligging van Rotterdam vormt Nederland de schakel tussen de wereld en Europa. Nederland voert steeds meer agrarische grondstoffen en voedingsmiddelen van buiten Europa in om deze door te voeren naar andere Europese landen. Ook de kennis en kunde van Nederlandse handelaren tellen mee. Ze spreken veel talen, kennen de markten, hebben specifieke technische kennis en lopen voorop in innovatie en standaardisering in de handel. Ook het grote netwerk in Nederland rond de keten waaronder dienstverleners in ICT, financiële en juridische zaken maken dat Nederlandse handelaren tegen lagere transactiekosten kunnen werken dan hun buitenlandse concurrenten. Dit is te zien in de snijbloemhandel. De productie van bloemen in Nederland daalt en er komen meer bloemen uit Oost-Afrika en ZuidAmerika, maar de handel op de Nederlandse veilingen groeit. Nederland blijft dus het handelsland voor bloemen. In Nederland zijn logistieke standaarden ontwikkeld die de handel in bloemen faciliteren, zoals containers die door de hele keten hetzelfde zijn, wat efficiënt werkt en kosten bespaart. Ook standaarden op gebied van kwaliteit en innovatie in transport bevorderen de handel.
Informatie: LEI - rapport 2010-084 Contact:
[email protected] 070 - 335 81 67
Beter pootgoed voor Filipijnse chips De Filipijnen importeren steeds meer aardappelen voor chips en diepgevroren frites voor fastfoodketens. Dat biedt kansen voor Nederlandse aardappelhandelshuizen, zegt Romke Wustman van Praktijkonderzoek Plant en Omgeving. Met Nederlands pootgoed zouden de Filipijnse telers zelf aardappelen kunnen leveren aan de lokale chipsfabrieken. Verschillende malen bezocht Wustman met enkele collega’s de Filipijnen om de aardappelmarkt in kaart te brengen. Ze zagen drie grotere markten: verse aardappelen, chips en friet, en zagen dat de lokale productie weinig efficiënt was. ‘Aardappelen van lokale telers zijn duurder voor de chipsproducenten dan geïmporteerde. Daarom is er nu eigenlijk alleen markt voor verse aardappelen die gebruikt worden als groente.’ Moderne rassen kunnen dat veranderen, denkt Wustman. Voor lokale frietaardappelen is de internationale concurrentie waarschijnlijk te sterk. ‘Die kun je heel makkelijk vervoeren. Je verwerkt de aardappelen dichtbij de akker tot friet. Daarbij verdampt water, wat de transportkosten redu-
ceert. Voor chips geldt het omgekeerde: die stop je in een zakje met veel lucht. Dat zorgt ervoor dat ze juist dicht bij de consumentenmarkt worden geproduceerd omdat de transportkosten zo hoog zijn.’ De Nederlandse exporteur van pootaardappelen HZPC onderzoekt naar aanleiding van het onderzoek van Wustman nu de mogelijkheden van rasintroductie en pootgoedverkoop op de Filipijnen.
Contact:
[email protected] 0320 - 29 13 62
Filipijnse chips.
Tomaten straks per trein naar Duitsland Internationaal transport van verse groente en fruit, planten en bloemen kan goedkoper en duurzamer met boot en trein. ‘Met onze kennis van kwetsbare producten en versketens is in de wereld nog veel winst te behalen’, aldus onderzoeker Joost Snels van Wageningen UR Food and Biobased Research. Onderzoekers van Food and Biobased Research (FBR) hebben de afgelopen jaren verschillende nieuwe of betere transportketens ingericht. Met de boot in plaats van met het vliegtuig, met de trein of over het water in plaats van over de weg. ‘Om te beginnen omdat het goedkoper moest, maar het gaat steeds vaker om het vinden van duurzamere oplossingen’, zegt Snels. De eerste onderzoeksvraag kwam acht jaar geleden, toen vliegen zes tot zeven keer duurder was dan varen: of bloemen in plaats van met het vliegtuig ook met de boot naar New York konden, en dan toch nog een week goed in de vaas stonden. Dat kon, concludeerden Snels en zijn collega’s van FBR. Met een goed ras, de juiste teler en dus een bepaalde kwaliteit bij het aan boord gaan, met goede omstandigheden in de container onderweg
en een daarop aangepaste keten. Daarna verdubbelde de export. Na dit succes maakte FBR voor paprikaexport per boot een betere doos en ontwikkelde protocollen voor boottransport voor groente en fruit vanuit Argentinië en Ethiopië naar Europa bijvoorbeeld. Naar schatting gaat tachtig procent van de paprika-export naar de VS (in 2010 bijna 19 duizend ton) inmiddels met de boot. Nu kijken de onderzoekers in twee projecten naar het vervoer van bederfelijke waren met de trein van Nederland naar onder meer Italië en Duitsland, mede omdat bij de aanleg van de tweede Maasvlakte beperkingen zijn gesteld aan aan- en afvoer over de weg. Het onderzoek draait om vragen als wat kunnen tomaten tijdens het vervoer aan en waar haal je onderweg de energie vandaan om te koelen. Want hoewel de meeste treinen op stroom rijden is er momenteel geen stroom voor de koelcontainers beschikbaar. Snels ziet in het treintransport mogelijkheden om importgoederen met eigen producten te combineren, wat nieuwe marktkansen biedt. ‘Je zou vanuit de havens van Rotterdam, maar ook van bijvoorbeeld Antwerpen en het Franse le Havre treinen met versproducten naar Venlo
11
kunnen laten rijden, daar ook eigen versproducten naar toe kunnen sporen, eventueel bewerken, en dan de treinen opnieuw samenstellen voor vervoer naar Duitsland, Italië of Oost-Europa. De productvernieuwing op versgebied zit in Nederland. Wordt een gewas dan in Spanje verbouwd, dan kun je dat met onze productkennis niet alleen in de haven van Rotterdam krijgen maar ook verwerken tot bijvoorbeeld door de consument gevraagde gemaksproducten. In die gecombineerde kennis van versproducten en logistiek ligt de kracht van Nederland.’ Voor de belevering van Europa kan van de versproducten die lang genoeg bewaard kunnen worden en waar de vraag een paar weken van te voren voorspelbaar is, naar verwachting zestig procent per trein of duwbak worden getransporteerd.
Contact:
[email protected] 0317 - 48 11 55
‘Een bos is meer waard dan zijn bomen’ Reflectie Natuur is geen linkse hobby, zegt Leon Braat die meewerkte aan het internationale project The Economics of Ecosystems en Biodiversity (TEEB). Nationaal en internationaal is investeren in natuur uiteindelijk winstgevend voor de overheid. Ook zorgt het voor een positief imago dat het Nederlandse bedrijfsleven goed kan gebruiken in een wereld waarin de positie van Europa onder toenemende druk staat. Leon Braat, senior onderzoeker Internationaal biodiversiteitsbeleid: ‘Bos is meer dan een stapel hout op een lap grond. Bossen leggen CO2 vast en regelen de waterhuishouding; in het geval van het Amazonegebied is het zelfs cruciaal voor het wereldwijde klimaat. Ook leveren bossen de lokale bevolking voedsel en zo zijn er veel meer van deze zogenoemde ecosysteemdiensten op te sommen. Die diensten zijn geld waard. Geld dat je echter meestal niet terugziet bij economische afwegingen. Bij de afweging of een bos plaats moet maken voor een akker met soja wordt wel gekeken naar de baten van de houtopbrengst en van de jaarlijkse verwachte oogst van soja, maar niet naar het verlies van diensten die een bos niet meer kan leveren omdat het is gekapt.’ De vervuiler betaalt ‘Het programma TEEB heeft daar de afgelopen jaren wat aan proberen te doen. Een internationale groep wetenschappers, beleidsmakers en vertegenwoordigers van ngo’s heeft in het Japanse Nagoya bij de conferentie over biodiversiteit in oktober 2010 een slotdocument gepresenteerd met een aanpak om beter rekening te houden met biodiversiteit in de internationale handel. Door eenvoudige principes aan te houden als de vervuiler betaalt en alle kosten van een economische activiteit in rekening brengen bij de bedrijven die ervan profiteren, krijg je een eerlijker economie voor producenten en consumenten die rekening houdt met de lange termijn. Dat is niet alleen ethisch prettig. Het zorgt ervoor dat de markt werkelijk efficiënt werkt. Op lange termijn hebben we dat nodig voor zelfbehoud maar denken op de lange termijn is moeilijk voor mensen. Uit allerlei psychologische experimenten blijkt dat wij van nature voor bevrediging van behoeftes op korte termijn kiezen. Bouw je de lange termijn bewust in prijzen in, dan kies je toch verstandig. In Nederland is dat geluid op dit moment weinig populair. Maar als je alle bijdragen aan natuur meerekent levert natuur geld op en niet alleen in verre buitenlanden.
Leon Braat: ‘Natuur levert ook geld op. Zo staan tegenover uitgaven voor beheer BTW-inkomsten van toerisme.’
Neem de Loonse en Drunense duinen, een Natura 2000-gebied. De overheid betaalt mee aan de beheerkosten. In de begroting van het ministerie van EL&I staan dus kosten. Maar geen opbrengsten, en daarom noemt men het subsidie. Dat is niet terecht. Als je kijkt wat die natuur betekent voor de lokale economie dan levert natuur de overheid wel degelijk geld op. Mensen gaan naar een pannenkoekenrestaurant, overnachten in een hotelletje in of bij natuurgebieden, en dat levert in de vorm van BTW weer geld op. Als je alles in ogenschouw neemt levert natuur vier tot tien keer meer op dan het kost. Alleen blijkt dat niet uit de overheidsgegevens. En die cijfers gelden niet alleen voor Brabantse stuifduinen; dit komt keer op keer uit internationale onderzoeken.’ Handel ‘Nederland is nu in internationale discussies bepaald geen warm pleitbezorger van betalen
12
voor ecosysteemdiensten en maatregelen treffen voor het behoud van biodiversiteit. Wel is er aandacht voor de economische positie van ons land en de vraag hoe we die handhaven in een globaliserende wereld. Ik denk dat Nederland zichzelf een goede dienst zou bewijzen door nu op te komen voor de principes van TEEB, eerlijke prijzen en oog voor de lange termijn. Landen kunnen straks gaan kiezen met wie ze handel drijven. Brazilië kan zijn soja aan ons verkopen of aan China, grondstoffen kunnen naar Europese bedrijven of naar India. Zoals bedrijven tegenwoordig maatschappelijk verantwoord ondernemen omdat een schoon imago in hun economisch belang is, is het voor overheden van belang om maatschappelijk verantwoord bestuur. Daarom is het in ons eigen belang om te laten zien dat we ons bewust opstellen als eerlijke en verstandige handelspartner, met oog voor ieders langetermijnbelangen.’