Kamer van de middenstand
ADVIES betreffende de problematiek van de faillissementen van Brusselse ondernemingen tijdens de drie eerste jaren na hun oprichting
18 juli 2013
Conseil économique et social de la Région de Bruxelles-Capitale Boulevard Bischoffsheim 26 – 1000 Bruxelles Tél : 02 205 68 68 – Fax : 02 502 39 54 – www.ces.irisnet.be
A-2013-001-KvM
Aanvrager
Minister FREMAULT
Aanvraag ontvangen op
25 april 2013
Aanvraag behandeld door
Kamer van de middenstand
Aanvraag behandeld op
13 en 21 mei, en 6 en 20 juni 2013
Opmerking
Dit advies werd aangenomen op 18 juli 2013 door middel van een schriftelijke procedure
A-2013-001-KvM
Aanhangigmaking Na de publicatie van de studie « Het KMO-Rapport Brussel : De financieel-economische gezondheid van de Brusselse KMO in beeld » 1, heeft minister FREMAULT de Kamer van de middenstand gevraagd om een gemotiveerd advies uit te brengen over de problematiek van de Brusselse ondernemingen tijdens de eerste drie jaren na hun oprichting, overeenkomstig artikel 11 §2 van de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Minister heeft eveneens gevraagd dat het advies pistes zou aanreiken voor mogelijke oplossingen om het aantal faillissementen te verminderen. De Kamer heeft een werkgroep opgericht die werd belast met de opstelling van dit advies. Deze vertrouwde het voorzitterschap toe aan een van haar leden, mevrouw Cindy Torino. De werkgroep is samengekomen op 13 en 21 mei, evenals op 20 juni. De Kamer heeft tevens op 6 juni 2013 een sessie van “hearings” georganiseerd waarbij drie Brusselse deskundigen van het bedrijfsleven werden gehoord : de heer Bruno Wattenbergh, directeur van het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO), de heer Olivier Kahn, coördinator van het Centrum voor Ondernemingen in moeilijkheden (COm), en de heer Olivier Delaere, coördinator van “Tussenstap”. Tijdens deze hearings heeft de Kamer geluisterd naar het standpunt van deze drie deskundigen wat betreft mogelijke oplossingen om het risico tot falen voor de oprichters van een onderneming te Brussel te beperken2.
Advies 1. Vooraf Dit advies moet concrete maatregelen voorstellen om de faillissementen van ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bestrijden. Hiertoe vertrekt het van de context van de huidige economische crisis en houdt rekening met de specifieke sociaaleconomische kenmerken van het Gewest. Bij wijze van inleiding schetst het advies een volledig overzicht van de economische situatie te Brussel, wat betreft de oprichtingen van ondernemingen, faillissementen, sectoren die worden getroffen door de crisis, de leeftijd van de ondernemingen. Ook staat het stil bij de oorzaken van de moeilijkheden die de Brusselse ondernemingen ondervinden. Vervolgens maakt het de balans op van de bestaande maatregelen inzake begeleiding bij de oprichting van een onderneming. Tot slot herneemt het advies de maatregelen die worden voorgesteld door de Kamer om het risico op een faillissement voor de Brusselse ondernemers tijdens de eerste drie jaren van het bestaan van hun activiteit te beperken. De Kamer heeft ervoor gekozen om de vraag van minister Fremault uitsluitend te behandelen vanuit een preventief oogpunt. Dit advies beperkt zich bijgevolg tot de maatregelen die moeten worden genomen om te voorkomen dat starters niet in hun opzet zouden slagen. Het behandelt niet de “curatieve” aspecten, eens het faillissement is uitgesproken. De Kamer wijst er eveneens op dat de gewestelijke hefbomen voor een beperking van het aantal faillissementen beperkt zijn, in de mate waarin tal van economische normen federaal blijven. Zij
1
UNIZO, GRAYDON en de UCM, « Het KMO-Rapport Brussel : De financieel-economische gezondheid van de Brusselse KMO in beeld », april 2013 (als bijlage) 2 Als bijlage bij onderhavig advies vindt u een memorandum met de inhoud van deze « hearings » van de Kamer van 6 juni 2013.
Pagina 3 / 17
A-2013-001-KvM vestigt evenwel de aandacht van de Brusselse minister van Economie en Tewerkstelling op verschillende wetsontwerpen (of wetsvoorstellen) die verband houden met dit onderwerp : •
•
Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen (WCO) die momenteel wordt herzien. De voorgestelde wijzigingen willen komaf maken met een aantal misbruiken door aan de rechter meer mogelijkheden te geven in het kader van de beoordeling van de financiële situatie van de onderneming. De voorgestelde wijzigingen zouden de ondernemers ertoe verplichten om aan hun verzoek een reeks documenten toe te voegen die de rechter in de mogelijkheid moeten stellen om de ernst van de moeilijkheden te beoordelen. Het ontwerp, dat momenteel ter stemming voorligt in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, wijzigt met name de volgende aspecten : de jaarrekeningen die samen met het verzoek zullen moeten worden neergelegd zullen deze zijn « die overeenkomstig de statuten hadden moeten worden neergelegd, evenals de jaarrekeningen van het laatste boekjaar die eventueel nog niet zouden zijn neergelegd ». Samen met het verzoek zal ook « een boekhoudkundig overzicht moeten worden ingediend van de activa en passiva en de resultatenrekening die niet ouder is dan drie maanden, opgesteld onder de supervisie van een bedrijfsrevisor, een extern accountant, een erkend extern boekhouder of een erkend extern boekhouder-fiscalist ». Er zal een ontvangstrecht van 1.000 euro moeten worden gestort, enz. De Kamer herinnert er eveneens aan dat de bevoegde overheid in het kader van de wet op de continuïteit van de ondernemingen de mogelijkheid heeft om “publieke of private organisaties aan te duiden om de ondernemingen in moeilijkheden bij te staan” (cf. art. 8 & 12). Tot op heden heeft geen enkele organisatie aan dit mechanisme deelgenomen want de gewesten hebben hiertoe nog geen uitvoeringsbesluit voorbereid. Het BHG zou op dit vlak initiatieven kunnen nemen bij wijze van eerste fase voor het opzetten van een gemengd netwerk van lokale begeleidingsstructuren (cf. punt 5.1 van onderhavig advies). Wetsvoorstel tot oprichting van een “opveringstoelage” voor zelfstandigen in moeilijkheden dat op 12 maart 2013 werd ingediend in de Kamer van Volksvertegenwoordigers doorr mevrouw Gerkens en de heren Van Hecke en Gilkinet (op 28 maart neergelegd in de Senaat door mevrouwen Cécile Thibaut en Freya Piryns). Dit wetsvoorstel streeft de invoering na van een tijdelijke financiële tussenkomst die de zelfstandige, die met economische en financiële problemen kampt, in staat moet stellen om een faillissement te voorkomen en over te gaan tot een reorganisatie met het oog op een herlancering. Dit wetsvoorstel vervolledigt het sociaal statuut van de zelfstandigen om hen toe te laten tijdelijke problemen te overwinnen. De storting van deze steun, die bestaat uit een maandelijks bedrag van 700 euro, zal onderworpen zijn aan de verplichting voor de zelfstandige om zich in te schrijven bij een begeleidingsstructuur. Deze zal hem op doeltreffende wijze steunen bij de doorvoering van het herstelplan van zijn onderneming of zal hem – in het slechtste geval – op waardige wijze begeleiden bij een eventueel faillissement. Deze structuur zal niet toegankelijk zijn voor zelfstandigen die aan het begin staan van een faillissementsproces. De duur van de uitkering van deze steun zal afhangen van de periode tijdens dewelke de zelfstandige bijdragen heeft gestort. Er is evenwel een maximum van 9 maanden voorzien. Men dient erop te wijzen dat er over dit initiatief nog heel wat vragen zijn, met name wat betreft de financiering, de administratieve last, de kwalitatieve evaluatie van de betrokken economische activiteiten, en het beheer en de controle van zo’n instrument.
2. Context Sedert 2008 evolueren de oprichters van ondernemingen te Brussel in de context van een economische crisis. Om op de huidige crisis een antwoord te bieden, werd het instrument van de autocreatie van werkgelegenheid opgenomen in de beleidsprioriteiten. Sedert meer dan vijftien jaar maakt dit instrument op volwaardige wijze deel uit van het economisch beleid van de gewesten, en het aantal Pagina 4 / 17
A-2013-001-KvM operatoren, die de oprichting van ondernemingen ondersteunen, is op aanzienlijke wijze toegenomen. Hiertoe behoren publieke initiatieven en private structuren die banden vertonen met middenstandsorganisaties, en met name de ondersteunende structuren erkend door het Participatiefonds. Deze publieke initiatieven, die oorspronkelijk waren voorzien om de toegang tot informatie voor een kansarm publiek te vergemakkelijken en om kwaliteitsvol advies te verlenen, werden beschouwd als instrumenten voor economische integratie door informatie, financiering, advies en infrastructuur. Wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan men Brusoc aanhalen, een gespecialiseerd filiaal van de GIMB, het Brussels Agentschap voor de Onderneming, de lokale bedrijfsloketten, de bedrijvencentra, Job Yourself, enz. Bij de uitwerking van deze instrumenten werden vaak twee belangrijke uitdagingen als motivatie aangehaald door de publieke verantwoordelijken : een stijging van het percentage wat betreft het scheppen van activiteiten en werkgelegenheid in België en een daling van het percentage van de faillissementen. Er werden nog andere maatregelen getroffen om de waaier aan instrumenten te vervolledigen. Denken we maar aan het Waarborgfonds dat tot opdracht heeft, de toekenning van beroepskredieten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te vergemakkelijken door het verstrekken aan de kredietinstellingen, mits betaling van een eenmalige forfaitaire bijdrage, van een aanzienlijk aandeel van de waarborgen die zij eisen van de KMO en zelfstandigen. De huidige toename van het aantal faillissementen is evenwel interpellerend.
2.1 Oprichtingen van ondernemingen Oprichtingspercentages 3 (op basis van de BTW-registraties per maand, per arrondissement voor de 3 laatste jaren) Het percentage wat betreft de oprichting van actieve ondernemingen is het quotiënt van het aantal nieuwe ondernemingen onderworpen aan de BTW en van het aantal opnieuw aan de BTW onderworpen ondernemingen in verhouding tot het gemiddeld aantal actieve ondernemingen onderworpen aan de BTW tijdens de beschouwde periode. De noemer van de indicator is het gemiddelde van het aantal actieve ondernemingen onderworpen aan de BTW tijdens deze periode en tijdens de vorige periode. Het houdt – op maandelijkse basis - rekening met de nieuw en opnieuw aan de BTW onderworpen ondernemingen, de opheffingen, evenals de emigraties en de immigraties. Dit concept maakt het mogelijk om het oprichtingspercentage bij te houden en te vergelijken op een maandelijkse en jaarlijkse basis. Het oprichtingspercentage op jaarbasis stemt overeen met de som van de twaalf oprichtingspercentages van de maanden die de periode vormen. Datum Oprichtingspercentages
2011
2012
2013
Administratieve Geografie Vlaams Gewest
Provincie Limburg
9.30%
3
8.80%
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Statistics Belgium : http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/levensloop/oprich/oprichting/
Pagina 5 / 17
3.27%
A-2013-001-KvM Provincie Oost-Vlaanderen 8.74%
8.51%
3.23%
7.87%
7.60%
2.93%
9.78%
9.29%
3.51%
9.00%
8.62%
3.31%
8.94%
8.56%
3.26%
10.27%
10.23%
4.34%
10.04%
10.22%
3.82%
9.23%
9.69%
3.70%
8.77%
8.63%
3.52%
9.59%
9.38%
3.32%
11.37%
11.34%
3.85%
12.24%
12.05%
4.61%
9.54%
9.32%
3.57%
Provincie West-Vlaanderen Provincie Antwerpen Provincie Vlaams-Brabant GEMIDDELDE
VLAAMS GEWEST Provincie Luik Provincie Henegouwen
Waals Gewest
Provincie Namen Provincie Luxemburg Provincie Waals-Brabant
GEMIDDELDE
WAALS GEWEST
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Arrondissement Brussel-Hoofdstad
België
Uit deze tabel blijkt dat het percentage van de oprichtingen van ondernemingen in 2011 en 2012 vergelijkenderwijs hoger lag in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de twee andere gewesten : 12,24% in 2011 en 12,05% in 2012. De beschikbare gegevens voor de eerste vier maanden van het jaar 2013 (januari – april inbegrepen) worden verstrekt ter informatie. Zij bevestigen deze tendens.
2.2 Faillissementen te Brussel Aantal faillissementen in België en in de Gewesten Aantal faillissementen
Januari 2013
Februari 2013
Maart 2013
April 2013
Mei 2013
Vlaams Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
532 (49 %)
424 (47 %)
513 (48 %)
511 (50 %)
450 (53 %)
221 (21%)
188 (21 %)
228 (21 %)
255 (25 %)
201 (23 %)
Waals Gewest
322 (30 %)
282 (32 %)
324 (31 %)
262 (25 %)
207 (24 %)
Totaal België
1.075
894
1.065
1.028
858
Geografische ligging onderneming
(100 %)
Pagina 6 / 17
A-2013-001-KvM Deze tabel 4 geeft het aantal faillissementen weer die in België van januari tot mei 2013 zijn uitgesproken. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt een aanzienlijk aandeel faillissementen want het vertegenwoordigt alleen al tussen een kwart en een vijfde van alle faillissementen in het land.
3. Vaststellingen vooraf 3.1 De situatie van de KMO in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het verslag opgesteld door UNIZO, GRAYDON en de UCM over de KMO te Brussel stelt ons in de mogelijkheid om een volledig overzicht te schetsen van de situatie van de ondernemingen met minder dan 50 werknemers die actief zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Brussel telde 112.304 KMO in 2011, waaronder 79.002 KMO-vennootschappen en 33.302 eenmanszaken. Dit was een toename van de KMO met 20% in tien jaar tijd. Het aantal KMOvennootschappen steeg met 25% en dat van de individuele ondernemingen met 9%. De hoofdstad telt 12% van alle KMO in België. De meest courante juridische vorm van de Brusselse KMO is de BVBA (36%). Het aantal KMO zonder personeel nam toe met 25% in tien jaar tijd (98.000 in 2011, of 87% van het totaalaantal KMO te Brussel, tegen 78.000 in 2002). In 2011 waren de KMO voornamelijk actief in de dienstensector (33%), gevolgd door de bouw (10%), de kleinhandel (9%) en de horeca (6%). De sectoren, die in 2011 het grootste aantal oprichtingen van ondernemingen hebben gekend, waren de andere advieskantoren, de andere gespecialiseerde activiteiten in de bouw, de communicatieagentschappen en public relations kantoren, en de horeca. Het verslag toont aan dat de gezondheid van de KMO in de hoofdstad er in 2011 wel lichtjes op is vooruitgegaan inzake rentabiliteit en financiële autonomie, maar dat de resultaten niettemin onder het niveau van voor de crisis blijven en dat een aantal indicatoren ongunstiger waren dan voor de KMO in de andere gewesten. Zo lag het rentabiliteitspercentage van de Brusselse KMO lager (7,6 pc) dan in Wallonië (9,4 pc) en Vlaanderen (8,8 pc). Meer dan een vierde van de Brusselse KMO (26,5 pc) vertoonden in 2011 een hoog faillissementsrisico en een beperkt groeipotentieel. Dit percentage ligt beduidend hoger dan het Belgisch gemiddelde (16,5%). De “multiscore” in het KMO-Rapport geeft een indicatie van de kans op faling en het perspectief op groeipotentieel van een KMO 5. Ondernemingen kunnen worden ondergebracht in drie risicoklassen : de eerste klasse (in rode kleur in de tabel) stemt overeen met de ondernemingen met een verhoogd risico op een faillissement en een beperkt groeipotentieel; de tweede klasse (oranje) met de ondernemingen met een matig risico op faling en een matig groeipotentieel; de derde klasse (groen) met de ondernemingen met weinig risico op een faillissement en een groot groeipotentieel.
4
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Statistics Belgium : http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/laatste_maanden/ 5 UNIZO, GRAYDON, UCM, “Het KMO Rapport : Brussel”, bladzijde 38
Pagina 7 / 17
A-2013-001-KvM Een vergelijking van de score van de Brusselse ondernemingen met deze van de andere gewesten toont aan dat het Gewest een groter aantal ondernemingen telt die behoren tot de eerste klasse (26,5% in het BHG, tegen 16,7% in het WG en 15% in het VG). De Brusselse ondernemingen in de derde klasse, die een beperkt risico op faling en hoge groeiverwachtingen kennen, zijn daarentegen ondervertegenwoordigd in verhouding tot de ondernemingen van de andere gewesten (57,6% in het BHG, tegen 72,2 in het WG en 71,3% in het VG). De Brusselse ondernemingen vertonen een grotere kwetsbaarheid in verhouding tot de rest van het land. De sectoren met een beperkt risico op faling en een hoog groeipotentieel zijn de banken en holdings en de verzekeringen. Deze met de hoogste risico’s zijn de horeca, de automobielsector en de kleinhandel. De helft van de KMO in de horeca vertonen een hoog risico op faling (51,69% tegen 49,07% in 2002).
3.2 De activiteiten getroffen door de crisis Het activiteitenverslag van het Centrum voor Ondernemingen in moeilijkheden (Com) 6 licht ons in over de activiteitssectoren, de leeftijd van de ondernemingen, de ervaren moeilijkheden en het soort van advies verstrekt aan de ondernemers in moeilijkheden. In dit verband kan men de volgende informatie onderstrepen. Alle sectoren zijn getroffen. De ondernemingen, die « niet-onontbeerlijke » diensten aanbieden, ondergaan de budgettaire beperkingen met volle kracht (organisatie van evenementen…), maar dit geldt tevens voor de ondernemingen die eerder voldoen aan basisnoden (paramedische diensten…) of een technologische dienstverlening verzorgen (websites…). Als we een aandeel van de ondernemingen in aanmerking nemen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de handwerksnijverheid en de artistieke sector, dan verleent meer dan een onderneming op drie, die beroep heeft gedaan op het COm, diensten aan (34%). De kleinhandel blijft een belangrijk aandeel vertegenwoordigen (1 ondernemer op 3) van de ondernemingen die zijn geholpen door het COm. Hun zwakke positie is vaak het gevolg van de vaste lasten die zij moeten dragen. Rekening houdend met de federale faillissementsstatistieken zijn de horecasector en de bouw sectoren die logischerwijs worden getroffen (22% voor deze beide sectoren alleen). De volgende tabel, die is overgenomen uit het KMO-Rapport 7 vermeldt verschillende parameters wat betreft de gezondheid van de Brusselse KMO die actief zijn in de 5 meest populaire sectoren, d.w.z. deze die het grootste aantal oprichtingen hebben opgetekend in 2011.
6 7
Centrum voor Ondernemingen in moeilijkheden, Jaarverslag & vaststellingen : 2012. UNIZO, GRAYDON, UCM, “Het KMO Rapport : Brussel”, bladzijde 44
Pagina 8 / 17
A-2013-001-KvM
Paradoxaal genoeg behoren de sectoren van de horeca (“Eetgelegenheden met beperkte bediening” en “Cafés en bars”) tot de meest populaire sectoren terwijl deze nochtans een zware impact ondervinden van de crisis : de helft van de KMO is deficitair en hun “multiscore” geeft aan dat hun risico op faling relatief hoger ligt.
3.3 De leeftijd van de ondernemingen Bijna één onderneming op drie (29% van de ondervraagde ondernemingen) houdt het niet langer dan 24 maanden uit. 42% bestaan niet langer dan 4 jaar, en de helft (55%) van de ondernemingen in moeilijkheden zijn minder dan 5 jaar oud. Het “kindersterftecijfer” bij de ondernemingen blijft dan ook zorgwekkend. De dienst voor boekhoudkundige bijstand voor de preventieve begeleiding van starters heeft dan ook wel degelijk zin. Bijna 20% van de ontmoete ondernemingen zijn “oud” want bestaan langer dan 10 jaar. Dit soort ondernemingen komt in moeilijkheden door een gebrek aan anticipatie en aanpassing aan de huidige context. Deze tendens dreigt zich nog te versterken omwille van het feit dat de reserves van tal van KMO zijn geslonken tijdens de vorige crisisjaren en omwille van de moeilijke economische heropleving die is voorzien voor 2013. De volgende tabel komt uit het KMO-Rapport 8 en geeft het aantal eenmanszaken weer die actief zijn te Brussel en in de andere gewesten.
Het aantal jonge eenmanszaken ligt hoger te Brussel. In 2011 was 40% van deze ondernemingen minder dan 5 jaar oud. Dit percentage ligt hoger dan in de andere gewesten (29% in het Vlaamse gewest en in het Waalse gewest).
8
UNIZO, GRAYDON, UCM, “Het KMO Rapport : Brussel”, bladzijde 13
Pagina 9 / 17
A-2013-001-KvM
3.4 De oorzaken van de moeilijkheden Alle sectoren worden op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze getroffen door de crisis. De algemene economische vertraging veroorzaakt een onvermijdelijke afname van de activiteit in de meeste ondernemingen. Eén ondervraagde onderneming op drie heeft deze vertraging op sterke wijze ondergaan, in het kader van haar sector, markt of producten. De ondernemers, die beroep hebben gedaan op het COm, geven blijk van een lacunair thesauriebeheer (48%). Bij één onderneming op twee zijn de moeilijkheden te wijten aan positioneringsfouten of onaangepaste strategische reflexen : gebrekkige bepaling doelgroep, versnippering, ondoordacht uitvoerbeleid… De cumulatie van de strategische en commerciële (marketing) fouten duidt op zwakheden bij 91% van de ontmoete ondernemingen. De te sterke afhankelijkheid van een klant of een leverancier vertegenwoordigt ¼ van de oorzaken van moeilijkheden. De startkapitalisatie dient meer dan ooit te worden versterkt. Familiale en private problemen leiden tot professionele problemen bij één ondernemer op 4. Persoonlijke problemen (gezin, private schulden…) hebben des te grotere gevolgen op de situatie van ondernemingen als het kleine ondernemingen betreft. In tal van dossiers behandeld door de COm gaat het om een cumulatie van verschillende oorzaken van moeilijkheden. De gegevens betreffende de situatie van de ondernemingen tijdens de eerste ontmoeting tonen aan dat de sociale schulden van de ondernemers in moeilijkheden bijna zijn verdubbeld tussen 2011 en eind 2012 (voorheffing, RSZ, sociale bijdragen). De Staat is een stille schuldeiser en heel wat ondernemers kiezen ervoor om eerst de andere schuldeisers vergoeden (hun verhuurder, hun leveranciers, enz.). Sommigen gebruiken de BTW als een bank, terwijl de interestvoet zeer hoog is9. Zij kennen vaak de omvang van hun schuld niet en laten het beheer van de situatie over aan hun boekhouder. Heel wat ondernemers ondervinden problemen om de lonen van hun werknemers uit te betalen, de RSZ-bijdragen te storten, evenals de bedrijfsvoorheffing; steeds meer ondernemers kunnen zichzelf bovendien geen loon meer uitbetalen. Financiering vervult een motorfunctie wat betreft de oprichting van ondernemingen. Talrijke starters zijn nochtans vanaf het begin ondergekapitaliseerd. Dit is een probleem, in de mate waarin de onderkapitalisatie een van de grote oorzaken van faillissementen is. Heel wat oprichters van een onderneming beschikken niet over genoeg eigen middelen om te starten, en indien raadgevers hen hierop wijzen, dan hebben starters de neiging om niet te luisteren en door te zetten. De werkloosheid, die in het bijzonder de inwoners van het Brussels gewest treft, kan deze problematiek van het gebrek aan eigen middelen nog versterken. Daarbij komt dat de banken, de eerste partners van de oprichters van een onderneming niet altijd hun rol vervullen. In de huidige economische context tonen zij zich terughoudend en aarzelen zij om talrijke nieuwe bedrijfsprojecten te financieren. Banken hebben natuurlijk niet als roeping het geheel van de kredietrisico’s te dragen en ook de kandidaat-ondernemer moet inspanningen verrichten om zijn project op correcte wijze op te bouwen. Men moet hen ertoe aanzetten om zich te laten begeleiden, vooral wanneer hiermee openbare gelden zijn gemoeid. Zich laten bijstaan door een deskundige is essentieel bij het opzetten van een project. Vanuit een preventief oogpunt moet men de oprichters van een onderneming herinneren aan de basismaatregelen : de noodzaak om te beschikken over degelijk opgestelde contracten en facturen, goed neergeschreven algemene verkoopsvoorwaarden en een systeem voor de opvolging van de inningen bij de klanten. Sommige leveranciers doen er te lang over om hun vorderingen te innen, en versturen geen ingebrekestelling. Zelfs voor kleine bedragen kan het nuttig zijn om een vonnis te
9
Het maandpercentage bedraagt 0,8% (cf. art. 91 §1 van het BTW-wetboek), de fiscale boete stemt overeen met een verhoging met 15%
Pagina 10 / 17
A-2013-001-KvM bekomen. Dit laat namelijk toe om deze te beschouwen als oninvorderbaar en om het bedrag van de BTW te recupereren. Een studie 10, die in 2011 door het BAO is verricht naar de moeilijkheden van starters in het Brussels gewest, had betrekking op de KMO en projecten van lokaal belang. Deze sluit aan bij de vorige studie, en licht ons in over de verwachtingen van beginnende ondernemers, de informatie die zij nuttig hebben gevonden in het stadium van de oprichting van hun bedrijf en over wat hen ontbreekt in de fase na de oprichting. De noden van starters en de oorzaken van mislukking zijn identiek : onbekwaamheid inzake management, een ontoereikend kapitaal en een onrealistisch financieel plan. Tijdens de hearings hebben de genodigden de aandacht van de Kamer gevestigd op de problemen waarmee men soms te Brussels wordt geconfronteerd omdat de betrokken economische operatoren de twee landstalen niet beheersen. Het verslag “Pijnpunten - 2012” van het Brussels Agentschap voor de Onderneming is eveneens een interessante bron van informatie over de moeilijkheden van de ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Kamer heeft hiervan kennis genomen en behoudt zich het recht voor om deze te gebruiken in het kader van toekomstige aanbevelingen of adviezen.
4. Bestaande maatregelen Vooraleer nieuwe maatregelen inzake de hulp aan starters voor te stellen, biedt de Kamer in dit hoofdstuk een kort overzicht van de reeds bestaande maatregelen. Zo wordt in het Brussels gewest pre-activiteitsteun verleend aan starters. Men kan deze steun verkrijgen voor verschillende types van opdrachten, voor zover de toekomstige ondernemer aantoont dat deze van doorslaggevend belang zal zijn voor de lancering van zijn project. Deze steun dekt de helft van de kosten van de opdracht die wordt overwogen en kan tot 15.000 euro bedragen. Ook is het mogelijk voor reeds gevestigde operatoren om equivalente consultancysteun te vragen. Ook de “starter kit” bevat heel wat praktische informatie voor de oprichters van een onderneming : algemene verkoopsvoorwaarden, modelfiches, contracten, facturen… Het gaat hier om preventiemiddelen voor het begin van de activiteit. De inhoud van deze kits blijft echter te vaak ongebruikt want deze is opgenomen in een massa van uiteenlopende informatie. De beschikbare informatie zou beter kunnen worden geselecteerd. De Kamer verwelkomt tevens de voorziening van de activiteitscoöperatieven want deze stellen de starter in de mogelijkheid om zijn project te testen vooraleer het te lanceren. De oprichter bezit immers het statuut van loontrekkende van de coöperatieve en kan zijn sociale rechten terugkrijgen indien zijn project faalt. Over het algemeen kunnen zich na de test van het project drie situaties voordoen : bij mislukking krijgt men zijn oude statuut terug, evenals het recht op een werkloosheidsof OCMW-uitkering; ofwel vond het project geen ingang, maar aangezien de ontwerper heel wat contacten heeft gelegd, kan hij terecht bij het netwerk dat hij heeft gecreëerd, en vindt werk; ofwel wordt zijn activiteit gelanceerd en komt deze tot ontwikkeling. De Kamer raadt evenwel aan dat de activiteitscoöperatieven een “tweedelijnsvoorziening” zouden blijven want de activiteiten voorgesteld door de verschillende trajecten overlappen in bepaalde gevallen reeds bestaande instrumenten voor de opvolging en informatie van starters. Zij vraagt dat dit instrument aan een evaluatie zou worden onderworpen want op het terrein doen zich bepaalde hindernissen voor, zoals de weigering van leveranciers om te factureren op het BTW-nummer van de coöperatieve.
10
1819, Ondernemen in Brussel, 80% van de starters oordelen dat de begeleiding bij de oprichting van een onderneming nuttig is, 9 januari 2013
Pagina 11 / 17
A-2013-001-KvM De deskundigen uitgenodigd voor de hearings hebben gewezen op het bestaan van een positief verband tussen de begeleiding van starters en de beperking van het aantal faillissementen. Zo worden ondernemingen die deel uitmaken van de clusters van het Brussels Agentschap voor de Onderneming weinig getroffen door een faillissement. De maatregelen om de starters te begeleiden na de fase van de oprichting dienen dan ook te worden aangemoedigd, evenals de programma’s inzake begeleiding en opvolging die zich richten tot specifieke doelgroepen : de 50-plussers, evenals de ondernemers die een eerste faling hebben gekend. De Kamer onderstreept in dit verband de nieuwe maatregelen die zijn genomen om de waaier van instrumenten van het Brussels Waarborgfonds aan te vullen, zoals de waarborg inzake microfinanciering die de verplichte begeleiding van de begunstigde voorziet. De hearings hebben over het algemeen aangetoond dat er talrijke mogelijkheden zijn voor starters om steun en advies te bekomen. De Kamer neemt evenwel de vaststellingen over van de uitgenodigde deskundigen wat betreft het gebrek aan promotie en coördinatie van de bestaande voorzieningen.
5. Voorgestelde maatregelen 5.1.
Opvolging en advies
Fysieke personen hebben een onbeperkte verantwoordelijkheid, en het risico is aanwezig vanaf de eerste tot de laatste dag van hun activiteit. Hun verplichtingen verschillen van deze van rechtspersonen. Zij moeten niet beschikken over een bedrijfsplan, geen financiële balans opstellen, bij een notaris te rade gaan noch balansen publiceren bij de Nationale Bank. Deze verplichtingen, die als dwangmiddelen worden beschouwd, zijn nochtans in werkelijkheid preventieve maatregelen. Talrijke fysieke personen houden geen boekhouding bij, maken voor het einde van het jaar geen financiële balans op en kunnen bijgevolg geen regelmatige stand van zaken van hun thesauriemiddelen opmaken. Om falingen te voorkomen, moet de overgang worden verzekerd tussen de onderneming die wordt opgericht en deze die reeds met haar activiteiten is gestart. Vandaag legt men de nadruk op de oprichting van ondernemingen, wat positief is. Starters, waarvan het project sedert minder dan drie jaar is gelanceerd, hebben echter eveneens noden op het vlak van begeleiding, opvolging en financiering. De rendabiliteit van het project is immers nog niet verzekerd. Zo zijn 40% van de klanten van Microstart ondernemingen die reeds met hun activiteiten van start zijn gegaan. Een opvolging verzekeren van de activiteit van de onderneming is over het algemeen essentieel, in de mate waarin de financiële balans toelaat om de moeilijkheden preventief op te sporen. De Raad geeft dan ook de voorkeur aan de maatregelen die een combinatie vormen van een ondersteuning (met toelagen, inzake financiering, onder de vorm van voordelen…) en een begeleiding. Elk voordeel, dat zou kunnen worden verleend aan de ondernemer (steun, aftrek, voordelige interestvoeten, enz.), kan onderworpen worden aan een begeleiding over verschillende maanden. Het betreft bijgevolg een algemeen beginsel dat zou kunnen worden uitgebreid tot talrijke gebieden Sommige structuren die bijstand verlenen aan de ondernemingen voorzien reeds deze begeleiding. Zo stelt het Participatiefonds een beperking van de interestvoet voor indien de ondernemer een begeleiding aanvaardt. Deze moet in dat geval 4 (geschreven en ondertekende) verslagen indienen over een periode van 18 maanden. Er bestaat een zekere soepelheid ten aanzien van de ondernemingen die deze steun genieten. Sommige ondernemers hebben nood aan een vijfde afspraak en anderen regelen de formaliteiten per telefoon. Het gaat er enkel om, de ondernemers eraan te herinneren dat het feit, dat hen advies wordt verleend, een pluspunt is en dat men zich voor hen en voor hun activiteit interesseert. De opvolging van de activiteit blijft hoe dan ook een goede zaak, zelfs voor ondernemers die niet met problemen worden geconfronteerd. Er dient Pagina 12 / 17
A-2013-001-KvM eveneens aan herinnerd dat het Brussels Waarborgfonds bedrijfsleiders begeleidt die een waarborg inzake microfinanciering ontvangen. De gewestelijke steun kan een essentiële hefboom vormen om maatregelen inzake begeleiding op te zetten. Zo zou aan de pre-activiteitssteun een verplichting tot verschillende opvolgingsverslagen en niet enkel één enkel verslag verbonden kunnen zijn. De verlening van een financiering of waarborg zou eveneens gekoppeld kunnen zijn aan de opvolging van de activiteit door een accountant of een erkend boekhouder. Er bestaan andere mogelijke aanknopingspunten voor de starter. Zo kan de verplichte begeleiding worden overwogen op het niveau van de BTW. De ontvanger, die verantwoordelijk is voor zijn BTWplichtigen, zou aan de toekenning van een spreidingsplan de voorwaarde kunnen verbinden dat de starter wordt begeleid. Voor hem zou de begeleiding bovendien een bijkomende waarborg vormen. Deze mogelijkheid zou kunnen worden aangeboden op het niveau van de gewestelijke kantoren. Indien zo’n maatregel een positieve impact zou hebben op de ondernemingen en het aantal faillissementen zou verminderen, dan zouden de andere gewesten deze maatregel eveneens willen toepassen. Ook de toekenning van een vrijstelling van sociale bijdragen voor zelfstandigen zou aan een begeleiding kunnen worden onderworpen. En ook al is de voorziening niet gewestelijk, de begeleiding zou dit wel kunnen zijn. Ook dient onderstreept dat de wijzigingen van het Wetboek van vennootschappen bij de oprichting van de BVBA Starter (art. 215) voorzien dat de oprichter “verplicht is om zich bij het opstellen van het financieel plan, waarvan de essentiële criteria door de Koning worden vastgesteld, te laten bijstaan door een daartoe door de Koning erkende instelling of organisatie of door een erkende boekhouder, een externe accountant of een bedrijfsrevisor die wordt aangewezen door de oprichter”. De Raad vindt het bovendien noodzakelijk om de cijferdeskundigen bewust te maken want zij de referenten van de ondernemer. Eén ondernemer op drie maakt nooit een balans op van zijn activiteit. Boekhouders beschikken over knipperlichten die hen in de mogelijkheid stellen om bij moeilijkheden een alarmsignaal in werking te stellen. Voor zover dit voorkomt in hun opdrachtbrief, kunnen zij een opvolging van de activiteit van de starter verzekeren. Consultancysteun laat de boekhouder toe om een verloning te ontvangen, voor zover het Gewest ermee instemt om de opvolgingen te financieren. In Brussel valt deze steun voor 50% ten laste van de ondernemer. Een aantal opvolgingen zouden verzekerd moeten zijn, bijvoorbeeld drie. Het is bovendien eveneens belangrijk om te herinneren aan de verantwoordelijkheden die eigen zijn aan elk beroep. Tal van boekhouders stellen immers op verzoek van ondernemers contracten en/of statuten op. Zij zijn nochtans geen juristen. Tal van ondernemers kiezen voor een bepaalde juridische vorm op aanraden van hun boekhouder. Ook kan een revisor het beheersorgaan en daarna desgevallend de rechtbank inlichten indien een activiteit risico’s vertoont. In de praktijk doen de cijferdeskundigen dit niet want zij willen hun klanten niet verraden. Vanuit dit oogpunt oordeelt de Kamer dat het nuttig is om de beroepsorganisaties, waaraan de cijferdeskundigen onderworpen zijn, hiervan bewust te maken. Deze organiseren immers seminaries die behoren tot de administratieve verplichtingen van de boekhouder. Welnu, de inhoud ervan moet beter overeenstemmen met de functie van consulent bij de oprichting van ondernemingen die in de praktijk wordt uitgeoefend. De Raad wenst in dit verband nog het virtueel kantoorproject te vermelden dat een initiatief is van het Franse « Agence de Développement du Département de l’Aisne ». Dit project bestaat erin, een gedeelde softwaretoepassing op het internet ter beschikking te stellen van de ondernemers waar deze op eenvoudige wijze eenmaal per week hun cijfers kunnen inbrengen en facturen opstellen. De ondernemer kan aan een of meerdere referenten toegang geven tot zijn rekening die deze kunnen controleren en hem indien nodig verwittigen. Dit systeem laat toe om te anticiperen op problemen. Pagina 13 / 17
A-2013-001-KvM De Raad is van mening dat een betere omkadering en een betere financiering van de bedrijfsloketten hen in de mogelijkheid zou kunnen stellen om taken te vervullen wat betreft het advies aan en de opvolging van starters. De Raad herinnert tenslotte aan de verbintenis van de Brusselse regering om “het net van lokale structuren te versterken die ermee belast zijn advies te verlenen aan de Brusselaars die een ondernemingsproject willen ontwikkelen, opdat het daadwerkelijk het geheel van het gewestelijk grondgebied zou bestrijken” 11. De oprichting van zo’n gemengd net (publieke en private partners) zou de doorvoering mogelijk maken van een reeks conditionerende maatregelen inzake die hierboven worden aangehaald.
5.2.
Toegang tot het beroep en basisbeheer
In principe mag elke persoon met een diploma of een basiskennis van bedrijfsbeheer van de middenjury een onderneming leiden. In de praktijk zijn deze minimumeisen evenwel onvoldoende om met een onderneming te starten en te verzekeren dat de starter, zelfs al bezit hij een universitair diploma, in de bekwaamheid verkeert om zijn onderneming te beheren. De Raad en de tijdens de hearings gehoorde deskundigen zijn het er unaniem over eens dat het hier gaat om een belangrijk punt, ook al is de federale overheid bevoegd voor deze materies. Zoals zij het heeft aangegeven in een vorig advies 12, is de Kamer gehecht aan het behoud van de eis van de basiskennis inzake bedrijfsbeheer. Zij stelt evenwel voor om het programma van de cursussen te herevalueren en hierin een preventieve opleiding op te nemen over de risico’s tot faling. De cursus over de bedrijfsgeest zou kunnen fungeren als inleiding tot deze preventieve boodschap. Zij stelt voor dat de mogelijkheid om de toegangsvoorwaarden te omzeilen door beroep te doen op een aangestelde zou beperkt worden, want deze leidt tot een de-responsabilisering van de zelfstandigen wat betreft de administratieve taken van hun beroep. Zij wijst erop dat de bedrijfsleider zelf de basiskennis inzake bedrijfsbeheer zou moeten bezitten en desgevallend over een termijn zou kunnen beschikken om zijn situatie te regulariseren. De Kamer steunt de invoering van een voortgezette opleiding van de ondernemers zoals dat het geval is in andere beroepen (boekhouders, advocaten, geneesheren…), zodat de opleiding van de ondernemer kan worden aangepast aan de evolutie van de economische en juridische context van zijn beroep. Zij vraagt dat de ondernemers, die toegang hebben tot het beroep en zich toch zouden willen vormen, gemakkelijk toegang zouden hebben tot een aangepaste basisopleiding voor hun inschrijving bij de Kruispuntbank. De Kamer pleit er bijgevolg voor dat een gecentraliseerde informatie van het aanbod aan opleidingen in het Brussels gewest beschikbaar zou zijn op het niveau van de bedrijfsloketten. Deze zijn immers een makkelijk communicatie-instrument want alle ondernemers komen er langs. De Raad stelt tenslotte de invoering voor door de hogescholen en universiteiten van optionele ondernemingsmodules naar het model van het aggregaat voor het hoger onderwijs. Deze modules zouden aan de toekomstige oprichters van een onderneming toelaten om een aanzienlijke kennis te vergaren voor het vervolg van hun beroepsleven.
11
Regeerakkoord 2009-2014, punt 3.1 Raadpleeg in dit verband het initiatiefadvies van de Kamer van 15 mei 2012 (A-2012-KvM) over de bevoegdhedenoverdracht van de federale Overheid naar de Gewesten op het vlak van toegang tot het beroep : http://www.ces.irisnet.be/site13/plone/adviezen/adviezen-van-de-kamer-van-de-middenstand/pardate/2012/Advies_CKM_toegang_tot_het_beroep.pdf/view 12
Pagina 14 / 17
A-2013-001-KvM
5.3.
Financiering
De diversifiëring van de financieringsbronnen vormt een belangrijke uitdaging bij de oprichting van een onderneming. België wordt gekenmerkt door een bijzonder aanzienlijk privaat spaarbedrag dat gedeeltelijk zou kunnen worden geïnvesteerd in nieuwe ondernemingen. Wat betreft de alternatieve oplossingen, pleit de Raad ervoor dat de overheid duurzame investeringen van particulieren in een nieuwe onderneming fiscaal zou aanmoedigen (bijvoorbeeld via een fiscale aftrek), ter compensatie van het risico dat aldus wordt genomen. Het Brussels gewest zou in zijn arsenaal van gewestelijke steunmaatregelen voor de oprichting van ondernemingen het instrument van de « win-win-lening » kunnen opnemen. Deze voorziening is reeds operationeel in Vlaanderen (het betreft de fameuze “Tante Agaath-lening” in Nederland). Deze maatregel kent een groot succes in Vlaanderen want meer dan 3000 KMO werden in dit kader gefinancierd voor een globaal bedrag van meer dan 100 miljoen euro. De ervaring heeft aangetoond dat er in deze context maar zelden faillissementen worden geregistreerd. Niets laat toe ervan uit te gaan dat zo’n maatregel niet zou werken zijn in het Brussels gewest. De “win-win-lening” heeft tot gevolg dat het kapitaal van de betrokken ondernemingen wordt versterkt. Hierdoor kan makkelijker een klassieke financiering worden bekomen. Deze techniek stelt spaarders in de mogelijkheid om te investeren in de ondernemingen van vrienden of relaties. Voor de vennootschap heeft de maatregel een hoge kosten-batenverhouding want het risico op een faillissement is zeer beperkt gebleken. De geïnvesteerde bedragen zijn bovendien over het algemeen beperkt. Deze voorziening kan tevens een belangrijke hefboom zijn voor het scheppen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Kamer van de middenstand vraagt aan de gewestelijke overheden om zo’n voorziening te promoten in het Brussels gewest, en om vanzelfsprekend vooraf op juridisch vlak na te gaan welke voorwaarden en welk wettelijk kader kunnen worden ingevoerd met eerbied voor de Europese regelgeving. De Kamer pleit eveneens voor de ontwikkeling van initiatieven van « crowdfunding » of participatieve financiering. Zij beveelt de gewestelijke overheid aan om de initiatieven van dit type in het Brussels gewest te ondersteunen, aan te moedigen maar eveneens te omkaderen. Zij steunt eveneens de initiatieven van het type “business angels” waardoor particulieren via portalsites, die verschillende mogelijkheden tot investeren aanbieden, kunnen investeren in de oprichting of de ontwikkeling van ondernemingen. De Kamer herhaalt tenslotte haar wens dat - in het kader van de regionalisatie van het Participatiefonds - de activiteiten in het Brussels gewest zouden worden verder gezet, zoals deze vandaag worden uitgeoefend door deze instelling voor de zelfstandigen en ZKO, waaronder de steun en begeleiding van starters 13. Zij wijst erop dat er leningen van het type “starterfonds” voor een interessante gewestelijke cofinanciering zouden kunnen worden uitgegeven en dat een percentage van de inschrijvingen vanaf 2014 het voorwerp zou kunnen uitmaken van fiscale incentives.
5.4 Cheques voor oprichting & begeleiding De Kamer stelt de invoering voor op gewestelijk vlak van een systeem van “cheques voor oprichting en begeleiding”, bovenop de voorzieningen inzake pre activiteit- en consultancysteun. Deze cheque zou van universele aard zijn, in de mate waarin deze aan elke nieuwe ondernemer zouden worden
13
Raadpleeg in dit verband het initiatiefadvies van de Kamer van 15 mei 2012 (A-2012-KvM) over de regionalisatie van het http://www.esr.irisnet.be/site13/plone/adviezen/adviezen-van-de-kamer-van-de-middenstand/parParticipatiefonds : date/2012/Advies_CKM_Participatiefonds.pdf/at_download/file
Pagina 15 / 17
A-2013-001-KvM toegekend en waarin deze zouden kunnen worden gevaloriseerd in elke begeleidingsstructuur of in de opleidingscentra (SYNTRA, EFPME) en bij de private consulenten. Het gemengd netwerk van de begeleidingsstructuren (cf. punt 5.1) zou deze erkende structuren kunnen omvatten. Deze cheque zou geldig zijn tijdens een bepaalde periode (drie jaar bijvoorbeeld) en zou zich bijgevolg niet beperken tot een steunverlening bij oprichting maar eveneens een vraag of nood van de starter kunnen ondervangen na de lancering van zijn activiteit. Deze voorzieningen zou een opleiding, een individuele begeleiding, een specifieke juridische steunverlening of een beroepsadvies met een commercieel of strategisch karakter kunnen financieren. De cheque, waarvan het bedrag moet worden bepaald, zou - na besteding door de begunstigde - door de deskundige worden geïnd bij de gewestelijke overheid. De organisaties, die actief zijn op het vlak van de oprichting van ondernemingen, zouden generische opleidingen inzake boekhouding en fiscaliteit kunnen organiseren met eigen middelen of projectoproepen kunnen lanceren. De geïnteresseerde organisaties zouden kunnen deelnemen en synergieën kunnen nastreven onder elkaar en met het BAO.
5.5 Conclusies Deze tekst wil antwoorden op de adviesaanvraag van de minister van Economie met betrekking tot de problematiek van de faillissementen van ondernemingen tijdens de drie eerste jaren na hun oprichting. Hierbij werd uitgegaan van een analyse van de huidige economische situatie in het Brussels gewest, waarna een inventaris werd opgemaakt van de bestaande maatregelen inzake de ondersteuning van de oprichters van een onderneming. Deze voorafgaandelijke werkzaamheden hebben de Kamer van de middenstand in de mogelijkheid gesteld om vervolgens een reeks van oplossingspistes voor te stellen om het aantal faillissementen bij de starters te beperken. Zo heeft de Kamer eerst en vooral de invoering aanbevolen van een gemengd netwerk van begeleidingsstructuren die een rol kunnen vervullen wat betreft de conditionele begeleiding van de ondernemers die beroep zouden doen op openbare toelagen. Ten tweede heeft zij gewezen op de noodzaak om het huidig model wat betreft de toegang tot het beroep en de basiskennis inzake bedrijfsbeheer te herzien. Ten derde heeft de Kamer aan de gewestelijke overheid gevraagd om alternatieve vormen van financiering te steunen, zoals de winwinlening en crowdfunding. Ten vierde heeft zij verzocht om een universeel model van “cheque voor oprichting en begeleiding”, om de oprichters van een onderneming te steunen tijdens de eerste jaren van hun activiteit. Tijdens de werkzaamheden van de werkgroep en uit de verklaringen van de deskundigen, die waren uitgenodigd voor de hearings op 6 juni 2013, heeft de Kamer afgeleid dat er in het Brussels gewest reeds een brede waaier aan steunmaatregelen voor de oprichting van een onderneming voorhanden is. Uit haar werkzaamheden is evenwel duidelijk gebleken dat de coördinatie van het huidig aanbod inzake steunverlening bij de oprichting van een onderneming ontoereikend is. Zij roept daarom op tot de oprichting van een netwerk van begeleidingsstructuren zoals aangekondigd in het regeerakkoord van 2009. De oprichting van zo’n gemengd netwerk zou immers voor alle actoren op het terrein een mogelijkheid zijn om samen te werken, om synergieën te ontwikkelen en om aldus de kwaliteit van de specialisatie van de adviesverlening op te voeren.
Pagina 16 / 17
A-2013-001-KvM * *
*
Pagina 17 / 17