juni 1993 adviesnr. 158 serie 1993, nr.9
OVER DE CONCEPTNOTA BELEIDSPLAN BINNENSTAD
Aan: Het College van Burgemeester en Wethouders en de overige leden van de gemeenteraad van Amsterdam.
ADVIES over de CONCEPTNOTA BELEIDSPLAN BINNENSTAD
INHOUDSOPGAVE
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
3
I.
INLEIDING
4
II.
CENTRUMPOSITIE EN FUNCTIEMENGING
4
III.
WAARBORGEN VAN DE HISTORISCHE KWALITEIT
5
IV.
VERBETEREN VAN VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID 1. Algemeen 2. Recreatieve functie binnenstad versus leefbaarheid 3. Investeringsklimaat en openbare ruimte 4. De zorg voor de openbare ruimte
6
V.
BEREIKBAARHEID
7
BIJLAGE
9
Verder gebruik van dit advies staat ieder vrij, mits dit gebeurt met bronvermelding
2
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 1.
Voor een evenwichtige aanpak vanuit de analyse van de Binnenstad, is het essentieel dat er op korte termijn een handelingsplan komt, vergezeld van een plan voor het beheer, een fasering en een begroting. De analyse gaat te gemakkelijk voorbij aan de discrepanties tussen een aantal in voorbereiding zijnde grootse projecten en het kleinschalige binnenstadsweefsel.
2.
Aandacht voor verbindende elementen tussen de verschillende delen van de binnenstad, maar ook voor de samenhang met overige stadsdelen wordt verzwakt door het grote accent op de gebiedsdifferentiatie. De uitwisseling en verandering van functies houdt niet op bij de grenzen van de binnenstad. De afgrenzing van het centrum is te sterk. Voorkomen moet worden dat het wonen in de binnenstad een te grote eenzijdigheid gaat vertonen. Ook in de binnenstad moet in het kader van een evenwichtig huisvestingsbeleid de sociale woningbouw (nieuwbouw) een plaats blijven houden.
3.
De cultuurhistorische kwaliteit van de binnenstad vraagt om aanwijzing tot een beschermd stadsgezicht uitgewerkt in beschermende (herziene) bestemmingsplannen. Via beeldkwaliteitsplannen kan de historische kwaliteit worden gewaarborgd. Op basis daarvan kan dan de maximale bouwhoogte worden vastgesteld. Een norm van dertig meter voor de binnenstad is te grof.
4.
Omdat de gemeente maar weinig onroerend goed bezit in de binnenstad, ligt haar taak vooral in inrichting en beheer van de openbare ruimte. Met het afgeven van vergunningen heeft de gemeente een belangrijk instrument in handen. Hij dient het voortouw te nemen voor een gezamenlijk aanpak van de openbare ruimte en samen met particulieren en bedrijven de ontwikkelingsrichting in de binnenstad te bepalen voor kantoren, horeca, toerisme en winkels.
5.
De voortdurende zorg voor het beheer, het onderhoud en de inrichting van de openbare ruimte in de binnenstad vraagt gezien het intensieve gebruik niet alleen om veel aandacht, maar vooral op korte termijn om een structureel hogere geldelijke investering en betere coördinatie van budgetten dan thans het geval is. In het beheer van de openbare ruimte is een meer begeleide ontwikkeling van het toerisme, gespreid naar tijd en ook naar ruimte van wezenlijk belang. De rol van de onderscheiden ruimtelijke portefeuilles heeft de ARS beschreven in het advies over de Nota: 'Visie op de herinrichting van de Openbare Ruimte in de Amsterdamse Binnenstad'. De conclusies uit dat advies zijn als Bijlage in het voorliggende advies opgenomen.
6.
De ARS ziet als voornaamste opgave om de verschillende beleidssectoren en diensten op één lijn te krijgen en de uitgedachte regie-voordelen van de Binnenstad te laten ondersteunen. Het beheer van de openbare ruimte gaat verder dan alleen maar schoonspuiten van straten. Het gaat om het in stand houden van het complete stadsbeeld. Ook voor het aanzien van de voorzieningen voor het openbaar vervoer en uiterlijk van tram- en metrolijnen en stations, alsook facetbeleid voor buitenreclame en terrassen hoort hier deel van uit te maken.
7.
De ARS beveelt met klem aan een studie te doen naar de gevolgen en effecten van de nieuwe lijnen voor het openbaar vervoer, zoals de haltes van de Noord-zuidlijn in de binnenstad. De stations zullen een grote structurerende werking op hun omgeving laten zien (in economisch, stedebouwkundig en sociaal opzicht). ARS-advies nr. 158; juni 1993; over de CONCEPTNOTA BELEIDSPLAN BINNENSTAD
3
ADVIES over het BELEIDSPLAN BINNENSTAD
juni 1993 adviesnr. 158 serie'93 nr.9
I. INLEIDING De ARS heeft waardering voor het feit dat het College van B&W na lange tijd (sinds 1968) een conceptnota over de binnenstad uitbrengt. B&W geven daarmee gehoor aan de roep van groeperingen en individuele burgers om een meer samenhangend kader, waarbinnen afwegingen worden gemaakt voor het beleid voor de binnenstad. In de nota wordt het binnenstadsbeleid uiteengezet aan de hand van 4 hoofddoelstellingen; - verbeteren van de centrumpositie van de binnenstad en handhaving van functiemenging - waarborgen van de historische kwaliteit van het stadsbeeld - verbeteren van veiligheid en leefbaarheid - verbeteren van de bereikbaarheid. Voor elk van de onderscheiden deelgebieden in de binnenstad wordt in de nota een beschrijving gegeven van de situatie op dit moment. Wat er vervolgens moet gebeuren om de situatie in de deelgebieden te verbeteren staat in de beleidsopgave opgesomd. Met de beschrijving per gebied wordt weliswaar een goede analyse gegeven van de binnenstad, maar teleurstellend is het dat de nota zo weinig op uitvoering is gericht. Het ontbreken van ondergrond voor beleid, zoals vroeger het stadsvernieuwingsbeleid dat juridisch vormde, maakt dat daar nu niet op kan worden teruggegrepen. In de ogen van de ARS is de nota dan ook eerder een visie dan een handelingsplan. Ook de afstemming met andere beleidsonderdelen, alsmede de financiële onderbouwing komen nauwelijks aan de orde. Om een afgewogen oordeel uit te spreken zijn zowel een handelings- als beheersplan, alsmede een begroting onontbeerlijk. In zijn uitwerking stelt dit plan teleur.
II. CENTRUMPOSITIE EN FUNCTIEMENGING Eerste en belangrijkste doelstelling is het waarborgen en verbeteren van de centrumfunctie van de binnenstad. Om deze doelstelling handen en voeten te geven, wordt een onderscheid gemaakt tussen het centrumgebied binnenstad (met als hoofdfunctie werken, winkelen en recreatie) en de overige delen van de binnenstad. Door deze gebiedsdifferentiatie kan er, volgens de nota, beter worden omgegaan met de belangen van enerzijds de centrum- en anderzijds andere functies in de binnenstad. De belangen van de woonfuncties zullen de prioriteit krijgen in de overige delen van de binnenstad. Het gemaakte onderscheid in functies en gebieden is soms te strikt. Dit kan op het gebied van het verkeer tot problemen leiden. Kenmerkend voor de binnenstad is de menging van functies. Wonen is één van de functies die de ontwikkeling van economische en culturele functies kan ondersteunen. Het beleid dat jaren geleden is ingezet om de woonfunctie in de binnenstad te versterken is succesvol gebleken. Jarenlang is geklaagd over de doodsheid van de grachtenwanden door 4
de dominante kantoorfuncties die buiten kantooruren leeg zijn. De conclusie dat de weegschaal te ver dreigt door te slaan en dat het wonen in de binnenstad nu maar weer moet worden afgeremd omwille van kantoorontwikkeling, lijkt de ARS daarvoor niet de juiste oplossing. Dat het (dure) wonen, met name aan de grachten, in beperkte schaal terrein heeft terugveroverd, vindt de ARS goed en draagt bij tot de levendigheid en menging van functies in de binnenstad. Een probleem lijkt de 'eenzijdige' samenstelling van de bewoners langs de grachten. Het volkshuisvestingsbeleid van Amsterdam dient aandacht te blijven besteden aan differentiatie van het wonen in de binnenstad. M.a.w. niet alleen voor hen die het zich kunnen permitteren, maar ook voor de lagere inkomenscategorieën. Aan de andere kant is de daling van het aantal arbeidsplaatsen zorgwekkend. In de conceptnota beleidsplan binnenstad wordt niet of nauwelijks teruggegrepen op het Structuurplan. Daarin staat dat er, als kritische ondergrens, minimaal 80.000 arbeidsplaatsen in de binnenstad dienen te zijn. Inmiddels is het aantal arbeidsplaatsen al beneden de 80.000 gedaald. De werkfunctie van de Amsterdamse binnenstad blijft van wezenlijk belang. Tegen de achtergrond van het teruglopend aantal arbeidsplaatsen wordt aanbevolen voor de gehele binnenstad (en niet uitsluitend voor het centrumgebied) de uitwisselbaarheid tussen wonen en werken te vergroten. Een binnenstad met een grote menging van functies brengt met zich mee dat de aanwezigheid van andere functies, in zowel positief als negatief opzicht, altijd merkbaar is. In de uitwerking van de gebiedsdifferentiatie moet dit gegeven en de daarbij gebruikelijke normen voortdurend de aandacht krijgen. Er is nog een extra reden om het centrumgebied als een bijzonder gebied in de binnenstad te onderscheiden. Dit betreft de toekomstige aanwezigheid van de hoofddragers van het verkeer en vervoer: de Noord-zuidlijn en de IJ-rail. Functies die op grote schaal bezoekers aantrekken, dienen bij voorkeur in het centrumgebied en niet buiten het bereik van de (sneltram)stations gesitueerd te worden. De effecten naar de omgeving en het investeringsklimaat van de Noord-zuidlijn worden in deze binnenstadsnota slechts aangestipt. De gevolgen voor CS, de sociale veiligheid op en rond de metrohaltes in de binnenstad, veranderingsprocessen in bebouwingsintensiteiten, speculatie en hoogbouw zijn enkele zaken die nader moeten worden uitgewerkt.
III. WAARBORGEN VAN DE HISTORISCHE KWALITEIT Voor de Binnenstad geldt de plicht tot het opstellen van een Hoogbouw Effect Rapportage voor gebouwen boven de 30 meter, om de invloed op bestaande structuur en omgeving goed te kunnen beoordelen. De ARS heeft in zijn Hoogbouwadvies al eerder gesteld dat de grens van 30 meter een te absolute norm is. In veel delen van de Binnenstad zullen gebouwen die lager dan 30 meter zijn eveneens verstorend werken in het stadsbeeld 1). De gemiddelde bouwhoogte langs de grachten is 18 meter en een tweederde verhoging van deze bouwhoogte als norm is te ontraden voor de binnenstad. Een norm wordt al snel de gebruikelijke maat. In de nota binnenstad - een beleidsplan is het nog niet - ontbreekt vooralsnog een fasering. Evenmin wordt duidelijk welke instrumenten en financiële middelen worden aangewend om de historische kwaliteit van de binnenstad te kunnen waarborgen en handhaven. De vertaling van een aantal doelstellingen in beeldkwaliteitsplannen acht de ARS voor de gebieden zeer nodig. 1
ARS-advies nr. 124, 1990; Over Hoogbouw in Amsterdam
5
IV. VERBETEREN VAN VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID 1. Algemeen Voor het opstellen van plannen om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren, is gebiedsdifferentiatie op zich een goed uitgangspunt. Toch is de voorgestelde gebiedsdifferentiatie soms wat al te sterk, ook al is gepoogd om met waterverfkaartjes de precieze grenzen af te zwakken. Daarbij moet de binnenstad als geheel niet uit het oog worden verloren. Gebiedsmaatregelen moeten in samenhang worden genomen. De voorbeelden uit het verleden met straatverboden, het wegjagen op bepaalde plaatsen van ongewenste rondhangers en de overlast die dat elders weer veroorzaakt, moeten worden voorkomen. Omwille van duidelijkheid en rechtszekerheid dient er eenheid in beleidshandhaving te zijn, waarbij met nuances en differentiaties per gebied zeer voorzichtig moet worden omgegaan. 2. Recreatieve functie binnenstad versus leefbaarheid. De binnenstad oefent op velen een grote aantrekkingskracht uit. Afhankelijk van het jaargetijde vormen toeristen een belangrijke groep bezoekers aan de binnenstad. Sommige straten lijken getalsmatig aan hun grenzen te komen. Er zijn dagen dat bijvoorbeeld de Damstraat, Oude- en Nieuwe Hoogstraat, Staalstraat of Leidsestraat de aantallen passanten niet meer kunnen verdragen. Zeker niet de menging fietsers en voetgangers. Het gaat hier louter om de aantallen. De stad lijkt te eroderen onder de druk van de grote bezoekersaantallen en de aantrekkingskracht die daar weer van uitgaat op 'minder gewenste bezoekers' van de binnenstad. De publieke ruimte wordt te eenzijdig gedomineerd. Op termijn verdwijnt dan ook de aantrekkelijkheid voor de toerist van een prachtige stad waar tegelijkertijd gewoond en gewerkt wordt en waar je kennis kunt nemen van het leven van alledag. De Nota spreekt zich over dit dilemma niet uit. Zorgt de stroom bezoekers gedurende het hoogseizoen op bepaalde plaatsen al incidenteel voor knelpunten, nog problematischer zijn de grote publiekstrekkende evenementen. Voor een meer gereguleerd begeleide ontwikkeling van het toerisme (in samenspraak met alle betrokkenen) gespreid naar tijd en ruimte wordt het de hoogste tijd. 3. Investeringsklimaat en openbare ruimte. Het investeringsklimaat is belangrijk. Echter 90% van het onroerend goed is in de binnenstad particulier bezit. In dit opzicht is de invloed van de gemeente beperkt, echter de inrichting en het onderhoud van de publieke ruimte is haar zaak. Hierover is in de nota Binnenstad teleurstellend weinig te vinden. De aantrekkelijkheid van de binnenstad moet ook met inzet van extra financiële middelen voor de openbare ruimte worden ondersteund. De overheid dient hier samen met het bedrijfsleven de gewenste richting vast te stellen, opdat ook vanuit die hoek de verbetering van de openbare ruimte met financiële middelen wordt ondersteund. Het veel intensievere gebruik van de binnenstad maakt het aanvaardbaar dat daar, in vergelijking tot andere delen van de stad, structureel meer geld in wordt gestoken. Daarnaast zijn er de slepende kwesties die een gunstig investeringsklimaat negatief kunnen beïnvloeden, zoals de Nieuwe Zijds Kolk, het Haarlemmerplein, de stationsomgeving, de kantoren aan de IJ-Oever Kortom het is gemakkelijk om naar de ander te wijzen wat het investeringsklimaat betreft, in eerste plaats lijkt de gemeente hiervoor verantwoordelijk. De overheid dient een betrouwbare partner te zijn. Snelheid van handelen en optimale onder6
linge afstemming van gemeentelijke diensten vormen hierbij essentiële bestanddelen. Het bevordert daarbij de duidelijkheid door aan te geven, dat op bepaalde plekken door de gemeente geld moet worden verdiend dat in de binnenstad geïnvesteerd kan worden. 4. De zorg voor de openbare ruimte De inrichting en het beheer van de openbare ruimte is in de Amsterdamse binnenstad van cruciaal belang voor het toerisme, de leefbaarheid en het investeringsklimaat. In zijn advies op de DRO-nota over de openbare ruimte in de Binnenstad 2) noemt de ARS het gevaar van wensenlijstjes voor de openbare ruimte, waarin ieder zijn belang probeert uit te drukken. Het effect is niet zelden dat maatregelen elkaar opheffen: de ene dienst probeert het openbaar milieu te schonen, terwijl de andere er volgens hetzelfde wensenlijstje weer probeert objecten, palen, reclame e.d. in geplaatst te krijgen. Belangrijk is een eenduidige interpretatie van het karakter van de onderscheiden stukken openbaar gebied, die door ieder aanvaard wordt en gerespecteerd, zodat de neuzen in dezelfde richting staan. Het beheer van de openbare ruimte gaat dan verder dan het alleen maar schoonspuiten van straten. De verloedering van het complete stadsbeeld, inclusief de gevelvervuiling en terrassenkolonisatie moet worden aangepakt. Behalve het plichtmatig noemen van zorg voor de publieke ruimte wordt daar in deze nota geen inzicht in gegeven. Grote nadruk legt de ARS op eensgezindheid onder vooral ruimtelijke portefeuilles, zoals VBM (=Verkeer, Beheer openbare ruimte en Milieu), waarbij verkeersbehandeling en inrichting cruciaal kunnen zijn. Dat geldt ook voor het aanzien van de voorzieningen voor het openbaar vervoer en het uiterlijk van tram- en metrolijnen en stations. Verder zijn de portefeuilles Grondzaken, Volkshuisvesting, Welstand, Stadsvernieuwing en Monumentenzorg essentieel. Deze kunnen via aanvullende instrumenten de ingezette koers versterken. Zo is er de erfpacht waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, Welstandstoezicht dat met zijn beoordeling van bouwplannen de uitgedachte regie kan versterken, het Volkshuisvestingsbeleid kan de gewenste bewonersmenging in de Binnenstad bevorderen, zoals ook Stadsvernieuwingsfondsen bij bepaalde projecten kunnen worden ingezet. Vanuit een aantal andere beleidsfacetten als reclame- en terrassenbeleid kan een eenmaal opgestelde visie op de openbare ruimte versterking krijgen. Prachtige voorbeelden bij dit soort nota's (bv. Verkeers-&Inrichtingsplan '93, nota Buitenreclame Binnenstad '91) beloven keer op keer verbetering, maar wat opvalt in de uitvoering van verkeersmaatregelen zijn de slonzige profilering, gekantelde gele stoepranden of asfalthobbels die voor afscheiding zorgen en het slecht herstelde wegdek. (Het Damrak alles is relatief - is in ieder geval een eenheid). De ARS ziet als voornaamste opgave dat er bestuurlijk voldoende kracht wordt ontwikkeld om alle diensten op één lijn te krijgen. Als deze coördinatie ook werkelijk lukt, zal het tempo van de verbetering bij de herinrichting en beheer van straten en pleinen vanzelf omhoog gaan, wat ook hard nodig is om de slijtage in te lopen, c.q. voor te blijven.
V. BEREIKBAARHEID Hoewel de nota Beleidsplan Binnenstad juist beoogt meer samenhang te brengen in het beleid voor de binnenstad, is een beoordeling vanuit verschillende sectoren nog niet mogelijk. Het bleek niet mogelijk het Beleidsplan Binnenstad en het Verkeers- en Inrichtingsplan 2 ARS-advies nr. 142, 1993; Advies over de DRO-nota: "Visie op de Herinrichting van de Openbare Ruimte in de Amsterdamse Binnenstad". Conclusies opgenomen in de Bijlage bij het voorliggende advies over het Beleidsplan Binnenstad.
7
(VIP) gelijktijdig uit te brengen. In het Beleidsplan Binnenstad wordt hier en daar dan ook vooruitgelopen op de inhoud van het VIP. Een belangrijke doelstelling in het Beleidsplan Binnenstad betreft het verbeteren van de bereikbaarheid in een autoluwe context. Realisering van de Noord-zuidlijn is van grote betekenis voor het verbeteren van het economisch functioneren van de binnenstad vanuit met name de regio. Ook de ARS heeft er in eerdere adviezen op aangedrongen de aanleg van de Noord-zuidlijn een hogere prioriteit te geven. Deze verbinding vormt tevens een belangrijk element in het streven naar een autoluwe binnenstad. De keuze voor een autoluwe binnenstad en het waarborgen van de centrumfunctie van de binnenstad lijken overigens op gespannen voet met elkaar te staan. Ook dit dilemma wordt in de nota onvoldoende belicht. Pas op langere termijn biedt de Noord-zuidlijn een mogelijkheid de binnenstad minder afhankelijk te maken van een goede autobereikbaarheid. Hoofddoel van het Stappenplan is een sterke verbetering van de leefbaarheid. Het belangrijkste middel is reductie van de hoeveelheid autoverkeer met 50%. Een van de instrumenten daarbij is het terugdringen van het parkeervolume. Een gebiedsgericht scenario waarin rekening wordt gehouden met de functies van elk deelgebied lijkt daarbij het meest wenselijk. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van zowel de bezoekers als aan die van de bewoners. Een van de uitgangspunten is het streven naar meervoudig gebruik van parkeervoorzieningen en een goed verwijzingssysteem. Door verschillende doelgroepen kunnen in dat geval bewoners- en bedrijfsgarages worden benut. Wanneer deze uitwisseling niet mogelijk blijkt, valt te vrezen dat er dan meer parkeerplaatsen op straat gehandhaafd moeten worden. Een ongewenste situatie zo vindt de ARS. Het is daarom van groot belang dat de garageverordening wordt herzien en dat samenwerking tussen de parkeergarages (openbaar en particulier) van de grond komt. Er dient aandacht te worden geschonken aan een van de belangrijkste dragers van het verkeer en vervoer in de binnenstad: de fiets. Dit zal niet alleen een belangrijk vervoermiddel voor de bewoners zijn, maar dmv. verhuur ook voor de bezoekers aan Amsterdam. Uitbreiding van het aantal bewaakte fietsenstallingen en fietsverhuurgelegenheden op belangrijke locaties in de binnenstad zullen het gebruik hiervan kunnen stimuleren. Er kan met name gedacht worden aan de omgeving van (toekomstige) sneltramstations en parkeergarages. Hiermee zal bij het ontwerpen en bouwen van deze 'overstaplocaties' rekening moeten worden gehouden. In een autoluwe binnenstad waarin meer ruimte aanwezig is voor de fiets, zal een netwerk van fietsroutes aanwezig moeten zijn dat het gebruik van dit vervoermiddel stimuleert. Een van de kenmerken van dit netwerk zal moeten zijn, dat er directe hoofdroutes aanwezig zijn waarop geen of strikt van het fietsverkeer gescheiden autoverkeer mogelijk is. Dit zal de verkeersveiligheid, de reissnelheid en het gebruik kunnen stimuleren. Het valt op dat er weinig aandacht wordt gegeven aan transportvormen over het water en het gebruik van het water in het algemeen. Het water zou veel meer gebruikt moeten worden als onderdeel van de publieke ruimte in de stad, dus ook o.a. vaarrichting en inrichting benoemen. Het nagaan van de mogelijkheden voor laad- en losplaatsen en parkeren onder het water met toegang door middel van liften, kan worden meegenomen in de verdere uitwerking.
Drs. F.M.C. van de Ven (voorzitter)
Drs. B.B.J. Huls (secretaris) 8
BIJLAGE
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN uit ARS-advies nr. 142, 1992; "Visie op de Herinrichting van de Openbare Ruimte in de Amsterdamse Binnenstad".
1. De ARS constateert een drang om de Binnenstad anders te gebruiken, zowel in het streven naar minder auto-verkeer als via de wens tot betere inrichting van de openbare ruimte aldaar, zoals in de onderhavige DRO-Nota. Hij ziet daarin een signaal dat de ideële positie van de Binnenstad als centrum verschuift en daarmee zijn symbolische functie. Er treedt een nieuwe cultuurfase in. 2. Hij acht het nodig dat het gemeentebestuur deze karakterverandering tegemoet treedt met een visie op de functie van de Binnenstad. Daarmee wordt vastgelegd welke de verwachtingen zijn voor verschillende sectoren als wonen, detailhandel, grootwarenhuizen. Zo'n visie geeft tevens de noodzakelijke bestuurlijke onderlegger voor de DRO-Nota 'Herinrichting Openbare Ruimte in de Binnenstad'. 3. Niet het overbruggen van inhoudelijke meningsverschillen over de DRO-Nota vindt de ARS het cruciale punt, maar wil het ooit tot uitvoering komen dan is de belangrijkste taak om budgetten te coördineren, diensten op een lijn te krijgen en werkprogramma's op elkaar af te stemmen voor de aanpak van de Binnenstad. 4. De ARS stelt voor de drie ruimtelijke portefeuilles een coördinatiepunt te laten vormen, vanwaaruit de actie wordt ingezet. De herinrichting van de openbare ruimte wordt zo ook politiek gedekt, terwijl de inzet van de verschillende diensten al op beleidsniveau is kortgesloten. 5. Voor de portefeuille 'Stadsvernieuwing' ziet de ARS een extra taak als het gaat om het inventariseren van de achterstand in het onderhoud in de gebouwde omgeving tegen de achtergrond van de 'Belstato'-nota. De open-bare ruimte in de Binnenstad buiten de directe stadsvernieuwingsgebieden hoort daar ook bij. 6. Ook het portefeuille-onderdeel 'Welstandstoezicht' heeft een speciale taak. Via 'Cie.Oude Stad' worden de bouwaanvragen in de Binnenstad getoetst. Het is van belang dat dit toezicht op één lijn zit met de regie-aanwijzingen uit de Nota. Een supervisor kan hier een belangrijke taak hebben. 7. Facetten als reclame-, terrassen- of stegenbeleid dienen het ruimtelijk beleid voor de openbare ruimte te onder-steunen. De ARS bepleit het inbouwen in de betreffende verordeningen van stedebouwkundige uitgangspunten uit de Nota. Een voorbeeld is Maastricht. 8. De ARS heeft veel waardering voor de DRO-Nota, omdat hij een integrale aanpak van de openbare ruimte presenteert. Het is een stap naar een Beeld-& Kwaliteitsplan voor de Binnenstad, waartoe ook politiek van verschillende kanten de wens is uitgesproken. Het verdient daarom aanbeveling de Nota over de Openbare Ruimte na discussie en aanvulling bestuurlijk vast te stellen. 9. De aangegeven karakteristieken van de onderscheiden delen van de Binnenstad verdienen nadere uitwerking, zodat er concrete richtlijnen voor ontwerp en inrichting van de openbare ruimten voorhanden zijn. 10. Er dient één loket te komen voor een bepaald gebied dat wordt aangepakt, waarvanuit de aanpak wordt bewaakt en waar burgers en bedrijven zich toe kunnen richten in geval van (bouw)-initiatieven.
11. De ARS heeft zorg over de volgorde van aanpak van de 13 in de DRO-Nota genoemde gebieden. Hij vindt dat er criteria moeten komen waarom het ene gebied urgenter is dan het andere. Een prioriteit wordt zo inzichtelijk en kan ter discussie komen, zodat buurten en publiek weten waar ze aan toe zijn.