In reconciliationem stat progressio humana Het Oputa-panel en de mensenrechtenschendingen in Nigeria (1966-1999)
Remco van Mulligen (s1147803) Merwedestraat 94 9725 KG Groningen Tel.: 050-5732403
[email protected] Eindscriptie Begeleiders: dr. A. De Baets en dr. M. Doortmont Rijksuniversiteit Groningen Aantal woorden: 46532 Tweede versie, 16 juni 2006
In reconcilione stat progressio humana
‘As we say in Nigeria: nobody knows tomorrow.’ Bisschop Matthew Hassan Kukah
2
In reconcilione stat progressio humana
INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 3 Voorwoord ................................................................................................................................. 5 Inleiding: wennen aan de democratie......................................................................................... 7 Deel I. Achtergronden .............................................................................................................. 12 1. Nigeria (1960-heden) ....................................................................................................... 13 Politieke geschiedenis ...................................................................................................... 14 Politieke partijen, patrimonialisme en de bestuurlijke elite ............................................. 19 Etniciteit, religie en de creatie van nieuwe staten ............................................................ 22 Het leger en de eeuwigdurende overgang naar democratie.............................................. 29 Conclusie.......................................................................................................................... 32 2. Manieren van omgang met een gewelddadig verleden .................................................... 35 Omgang met het verleden: de principiële versus de praktische insteek........................... 35 Waarheidscommissies ...................................................................................................... 38 De Joinet-principes........................................................................................................... 41 Conclusie: waarheidscommissies..................................................................................... 48 Deel II. Het Panel getoetst........................................................................................................ 50 Inleiding: gebruikte bronnen ................................................................................................ 51 1. De grondslag: een idee van Obasanjo .............................................................................. 55 Het statuut ........................................................................................................................ 57 2. De leden van het Panel ..................................................................................................... 62 3. Het aanboren van bronnen................................................................................................ 67 De beschikbaarheid van informatiebronnen..................................................................... 69 4. De zittingen: het Panel op het hoogtepunt van zijn roem ................................................ 71 De opbouw van de zittingsperiode ................................................................................... 73 Het Panel als media-event ................................................................................................ 74 De keuze van petities: symbolische waarde..................................................................... 76 De petities over etnische conflicten ................................................................................. 78 Petities over persoonlijk onrecht ...................................................................................... 85 5. De getuigen ...................................................................................................................... 90 Zij die niet kwamen.......................................................................................................... 94 Het noemen van namen in het rapport ........................................................................... 100
3
In reconcilione stat progressio humana 6. De adviserende aard van het rapport .............................................................................. 102 De bronnen ..................................................................................................................... 103 De inhoud ....................................................................................................................... 108 De conclusies en adviezen.............................................................................................. 116 Evaluatie............................................................................................................................. 123 Deel III. Het Panel en de toekomst ........................................................................................ 126 De rechtszaak van ‘IBB’ ................................................................................................ 127 De houding van de regering ten opzichte van het rapport.............................................. 129 De discussie over het Panel............................................................................................ 133 Conclusie................................................................................................................................ 139 Bronnen en literatuur.............................................................................................................. 144 Bronnen .............................................................................................................................. 144 Literatuur............................................................................................................................ 145 Over het Oputa-panel ..................................................................................................... 145 Achtergronden................................................................................................................ 149 Websites ......................................................................................................................... 156 Afbeeldingen .................................................................................................................. 157 Bijlage 1: chronologie Oputa-panel ....................................................................................... 158 Bijlage 2: Amendment of Instrument Constituting A Judicial Commission on the Inquiry for the Investigation of Human Rights Violations....................................................................... 160 Bijlage 3: Tribunals of Inquiry Act, secties 9-13, over het afnemen van getuigenissen........ 162 Bijlage 4: inhoudsopgave van het rapport.............................................................................. 164 Bijlage 5: petitienummers en paginanummers in delen vier en vijf van het rapport ............. 173
4
In reconcilione stat progressio humana
5
VOORWOORD ‘Een groot boek is een groot kwaad’, was mijn motto altijd. Ik voel me het meest op mijn gemak als columnist, omdat dat genre je dwingt je punt zo kort en scherp mogelijk te maken. Met de voltooiing van deze lijvige scriptie heb ik radicaal gebroken met deze lijfspreuk. Ik kwam er al snel achter dat het schrijven van een eindscriptie naar aanleiding van een halve boekenkast aan literatuur ‘ietsje meer’ inspanning vereist dan het produceren van een puntig columnpje. In plaats van een provocerende mening moest er nu een genuanceerd wetenschappelijk product afgeleverd worden. Bij het vervullen van deze opdracht, die mij zwaar viel, hebben een aantal personen me bijgestaan en hen wil ik bedanken. Drie jaar geleden werd ik niet toegelaten tot het tweedejaars werkcollege van mijn keuze. In plaats daarvan moest ik aanschuiven bij een college over Afrika van Roel van der Veen. ‘Geen idee, dit was niet mijn eerste keus’, was mijn antwoord toen Van der Veen me vroeg wat ik van het werkcollege verwachtte. Een paar weken later constateerde ik tot mijn verbazing dat Afrika me gegrepen had – en het zou me niet meer loslaten. Na werkstukken over het ujamaa-socialisme in Tanzania, de effectiviteit van de Nederlandse ontwikkelingshulp en de geschiedvisie van Jomo Kenyatta ben ik gaan oriënteren op een afstudeeronderwerp op dit gebied. Dankzij een terloopse opmerking van mijn scriptiebegeleider dr. Antoon De Baets over een waarheidscommissie uit Nigeria met ene ‘Oputa’ als voorzitter, werd mijn aandacht op het onderwerp van deze scriptie gericht. Zijn brede kennis, gevoel voor taal en betoogstructuur en expertise op het gebied van waarheidscommissies hebben mij zeer geholpen. Op het gebied van de Nigeriaanse geschiedenis had ik veel aan mijn andere begeleider dr. Michel Doortmont. Hij heeft Nigeria lange tijd van dichtbij meegemaakt en kon me enkele tips meegeven die mijn eindresultaat aanzienlijk hebben verbeterd. Voor dit alles wil ik de heren De Baets en Doortmont bedanken. Daarnaast was de gemoedelijke behulpzaamheid van de medewerkers van de bibliotheek van het Afrika Studiecentrum erg handig. Mijn waardering voor deze bibliotheek is groot. Tot slot was de Nigeriaanse historicus Toyin Falola van groot belang voor mijn onderzoek. Op hoop van zegen stuurde ik hem in de herfst van 2005 een e-mail met de vraag of hij iets kon vertellen over de (mij grotendeels onbekende) leden van het Oputa-panel. Verrassend genoeg kreeg ik als antwoord een Word-document toegestuurd. Het bleek om het manuscript te gaan van een nog niet uitgegeven boek van bisschop Matthew Kukah, een van de leden van het Panel. Het vijfhonderd pagina’s tellende manuscript ging van begin tot eind
In reconcilione stat progressio humana over de werkzaamheden van het Panel en bevatte veel inside information. Falola vertelde dat ik op zijn gezag uit Kukahs boek mocht citeren en gaf daarmee een enorme impuls aan mijn onderzoek. Tot slot nog de ‘minder wetenschappelijke’ bedankjes. Uiteraard bedank ik mijn ouders, die me opvoedden tot een nuchtere en kritische denker. Ik dank mijn theatraal tegendraadse vriend Ewout Klei die voldoende ambitie in me wakker maakte om mijn studie daadwerkelijk met met maximaal resultaat af te ronden. Die ambitie kon ik weer temperen dankzij Jan-Willem Tamminga en Andrea Hopman, die me deden beseffen dat er ook nog zoiets is als creativiteit. Mijn peetouders Arnout van Kempen en Gryt-Anne Piebenga, en mijn e-mailmaten Sandra Korteweg en Robin de Nijs brachten me vervolgens weer terug bij de nuchterheid van mijn ouders. Ze hielpen me herinneren dat studies voltooid dienen te worden en dat daarna pas het ‘echte’ leven begint. Mijn schoonouders dank ik voor hun niet aflatende belangstelling voor mijn wel en wee. En uiteraard voor het produceren van mijn grootste steun, Emmy. Elke wetenschapper heeft zijn eigen onwetenschappelijke drijfveer die hem motiveert om door te zetten. Vaak is dat de ambitie om beroemd te worden, om de wereld te verbeteren of om steenrijk te worden. Meestal leidt een dergelijke drijfveer tot topprestaties. Uiteraard word ook ik gedreven door ambitie en geldzucht, maar daarnaast inspireert ook God mij. Ik heb altijd gezocht naar een manier om Hem in mijn werk te kunnen dienen. Vaak verwaterde het contact doordat ik het druk had met het spelen van internetspelletjes, maar op de achtergrond is Hij altijd aanwezig geweest. Mijn dank is groot.
6
INLEIDING: WENNEN AAN DE DEMOCRATIE
Fig. 1: Aso Rock, de plek waar diverse Nigeriaanse regimes hun hoofdkwartier hadden. ‘Aso Rock’ wordt wel gebruikt als metafoor voor Nigeria’s machtscentrum.
In reconcilione stat progressio humana ‘Democracy is not something you put away for ten years, and then in the eleventh year you wake up and start practicing again. We have to begin to learn to rule ourselves again.’1 Chinua Achebe, een van Nigeria's bekendste schrijvers, sprak deze woorden in een interview in 2001. In 1999 was in zijn land de democratie hersteld en de Nigerianen ontdekten geleidelijk aan dat deze nieuwe staatsvorm geen wondermiddel was dat alle problemen snel en geruisloos zou oplossen. Nigeria had, voordat het in 1999 terugkeerde naar de democratie, geen tien maar negenentwintig jaar militair bestuur gekend. De onafhankelijkheid begon met een chaotische periode van democratie (1960-1966). Vanaf 1966 werd het land vrijwel onafgebroken geregeerd door het leger. De enige onderbreking was een democratisch intermezzo onder president Shehu Shagari (1979-1983), dat meer op anarchie leek dan op democratie. De Nigerianen hebben dus weinig tot geen democratische ervaring. In 1998 werd Nigeria verlost van zijn meest meedogenloze staatshoofd, generaal Sani Abacha. Het nieuwe regime van generaal Abdulsalami Abubakar zette zo snel mogelijk een transitiestrategie in werking: terug naar democratie. Hierdoor kwam in 1999 de eerste gekozen president in zestien jaar aan de macht: generaal Olusegun Obasanjo. Obasanjo was door Abacha’s regime gevangen gezet vanwege zijn kritische houding en had in de drie jaar die hij in de gevangenis doorbracht de tijd genomen om na te denken over de toekomst van zijn land. Hij bekeerde zich tot het christendom en nam politiek gezien een houding aan die vooral gericht was op vergeven en vergeten. Dit alles leverde hem de titel ‘de Nelson Mandela van Nigeria’ op. Op 28 mei 1999 werd Obasanjo geïnaugureerd als president. Twee weken later werd door zijn regering de komst van een 'panel' aangekondigd dat enigszins moest lijken op de Truth and Reconciliation Commission (TRC) uit Zuid-Afrika. De TRC was een waarheidscommissie die, geleid door bisschop Desmond Tutu, probeerde een bijdrage te leveren aan de verwerking van de apartheidsperiode in Zuid-Afrika. Waarheidscommissies worden door velen beschouwd als een middel dat bij uitstek geschikt is om een overgang naar democratie stabiel te laten verlopen. Dergelijke commissies laten daders en slachtoffers vrijelijk het woord voeren. Op die manier wordt geprobeerd te breken met een verleden waarin geheimzinnigheid, repressie en hypocrisie de dominante taktieken van de regering 1
Jason Zasky, The Failure interview. Chinua Achebe (2001). Gevonden op internet: Failure Magazine – Chinua Achebe interview, http://www.failuremag.com/arch_history_chinua_achebe.html (laatst geraadpleegd 9-112005, 14:57).
8
In reconcilione stat progressio humana waren. Het doel is ‘de’ waarheid te weten te komen, opdat ‘verzoening’ mogelijk zal zijn.2 Zoals gezegd probeert men dit doel te bereiken door veel mensen hun verhaal te laten vertellen – niet alleen de rijken of machtigen onder hen, maar het hele volk – en de leidende figuren uit de oude regimes een kans te geven zich te verantwoorden. Op die manier kan een volk dat vooral dwang en repressie heeft gekend, wennen aan het vrije woord en vertrouwen krijgen in democratie. De gepensioneerde rechter Chukwudifu Oputa zou dit Nigeriaanse panel gaan leiden. Naast hem namen nog zes anderen zitting in wat officieel de Human Rights Violations Investigation Commission (HRVIC) heette, maar wat in de volksmond het 'Oputa-panel' genoemd werd.3 Het Panel kreeg de opdracht om de (grove) mensenrechtenschendingen in Nigeria in de periode 1966-1999 te onderzoeken, vanaf de eerste militaire staatsgreep tot aan het herstel van de democratie. Na een lange periode (anderhalf jaar) van voorbereidingen werden er in 2000 en 2001 op zes plaatsen in het land zittingen gehouden, waarbij een selectie uit de vele ingediende petities werd behandeld. Slachtoffers en daders kwamen aan het woord. Behalve het afnemen van petities, produceerde het Panel ook een uitgebreid historisch rapport waarin de voornaamste schendingen van mensenrechten werden omschreven. Op 28 mei 2002, de derde verjaardag van de Nigeriaanse democratie, overhandigde het Panel zijn eindrapport. Het bestond uit negen delen en bevatte een analyse van de voornaamste mensenrechtenschendingen, de resultaten van de zittingen en bovendien een reeks aanbevelingen. Die aanbevelingen waren het belangrijkste: de Nigeriaanse overheid werd geadviseerd ingrijpende hervormingen door te voeren, onder andere in de politie, het gevangeniswezen en het leger. Op basis van belastende verklaringen die getuigen tijdens de zittingen hadden afgelegd werd bovendien geadviseerd enkele onopgeloste zaken te heropenen. Deze zaken draaiden vooral om martelingen en moorden en soms waren daarbij hoge functionarissen uit voorgaande regimes bij betrokken geweest. De regering-Obasanjo heeft evenwel nog niets met deze aanbevelingen gedaan. In januari 2003 werd de wet die de instelling van het Panel regelde door het hooggerechtshof ongeldig verklaard. Voor de regering was dit een reden om te concluderen dat implementatie van het Oputa-rapport onmogelijk was. Daarmee lijkt het resultaat van deze commissie, die
2
Op psychologisch (verzoening) en filosofisch (waarheid) gebied wordt veel gedebatteerd over vragen als ‘wat is waarheid?’ en ‘wat is verzoening of vergeving?’. Het gaat echter te ver om daarop in deze scriptie uitgebreid in te gaan. 3 Ik zal zelf vooral spreken over ‘het Panel’ of ‘het Oputa-panel’. De zes andere commissieleden worden nader bekeken in deel II, paragraaf 2.
9
In reconcilione stat progressio humana een frisse wind liet waaien door Nigeria, het slachtoffer geworden te zijn van een doofpotaffaire. In hoeverre heeft het Oputa-panel een succesvolle bijdrage geleverd aan de omgang met Nigeria's verleden? Deze vraag, die centraal staat in dit onderzoek, kan pas sinds 2005 enigszins beantwoord worden. Ten eerste werd het Oputa-rapport pas in januari van dat jaar openbaar. Na de presentatie van het rapport in mei 2002 verdween het in de overheidsarchieven. In januari 2005 plaatste de Nigerian Democratic Movement (een prodemocratische organisatie met haar basis in Washington) het rapport op internet in de vorm van tien PDF-bestanden.4 Het is weliswaar altijd mogelijk geweest het rapport op te vragen bij het nationaal archief, maar pas sinds de verschijning op internet is het echt publiek bezit. Naast het rapport zelf heb ik vele artikelen uit Nigeriaanse kranten als bron gebruikt. Deze zijn altijd al online beschikbaar geweest, maar nog nooit samen verwerkt in een historisch-wetenschappelijk werk over het Oputa-panel. Een tweede reden voor de relevantie van mijn onderzoek is belangrijker: ik heb de beschikking gehad over het manuscript van een nog niet gepubliceerd boek van bisschop Matthew Hassan Kukah.5 Hij was met Oputa de belangrijkste persoon in het Panel en zijn boek is een insiders view op het Panel. Kukah's boek bevat veel informatie over hoe het Panel te werk is gegaan, die tot op heden onbekend was. De onderzoeksvraag doet een aantal nieuwe vragen opkomen die beantwoord moeten worden om tot een evenwichtige conclusie te komen. De eerste vraag is: wat zijn waarheidscommissies - wat is hun kracht en waar liggen mogelijke beperkingen? Nadat ik in deel I eerst de historische context van postkoloniaal Nigeria heb behandeld, wijd ik de rest van dit deel volledig aan die vraag. Het antwoord op deze vraag is de rode draad van de rest van de analyse, want hierin worden de criteria uiteengezet aan de hand waarvan ik het Oputapanel heb beoordeeld. De volgende vraag is voor de hand liggend: hoe is het Panel te werk gegaan? Voor het bepalen van de manier waarop het Panel met het verleden is omgegaan, moeten alle aspecten die een waarheidscommissie karakteriseren aan de orde komen. Dit zal ik doen in deel II, aan de hand van de criteria die in het tweede hoofdstuk van deel I geformuleerd zijn. In deel III beantwoord ik de vraag waarom de regering uiteindelijk niets met het rapport deed en hoe het Oputa-panel in de jaren na de voltooiing van zijn taak is beoordeeld. De welwillendheid en doortastendheid van de regering is een noodzakelijke 4
Ik heb het rapport gedownload vanaf: NigerianMuse – Oputa, http://nigerianmuse.com/nigeriawatch/oputa/ (laatst geraadpleegd 9 november 2005, 21:19). 5 Matthew Hassan Kukah, [Titelloos boek over het Oputa-panel], (ongepubliceerd, 2005).
10
In reconcilione stat progressio humana voorwaarde voor de effectiviteit van een waarheidscommissie. Waarom heeft de regering besloten de aanbevelingen niet op te nemen in haar beleid? En hoe verliepen de rechtszaken die er uiteindelijk voor zorgden dat de constitutionele basis van het Panel werd weggeslagen? Wie hebben uiteindelijk gelijk gekregen: de optimisten, die stellen dat het Panel al heel wat bereikte door überhaupt zittingen te houden en een rapport in te dienen; of de pessimisten, die menen dat in het huidige Nigeria goede omgang met het verleden onmogelijk is? Of om in de taal van bisschop Kukah te spreken: rust Gods zegen op Nigeria of zal alleen een almachtige God in staat zijn rechtvaardig af te rekenen met Nigeria’s gewelddadige verleden?
11
DEEL I. ACHTERGRONDEN
Fig. 2: president Olusegun Obasanjo
In reconcilione stat progressio humana
13
1. NIGERIA (1960-HEDEN) Kukah schrijft in zijn boek over het Oputa-panel dat onderzoeken hebben aangetoond dat Nigerianen de gelukkigste mensen ter wereld zijn.6 Dat is merkwaardig, gezien de bloedige geschiedenis van Nigeria. Roel van der Veen, een Nederlandse historicus, schaart Nigeria net als de meeste Afrikaanse landen onder de ‘falende staten’. Hij stelt dat Afrikaanse staten zich pas economisch en politiek kunnen ontwikkelen zodra ze breken met de trends die sinds onafhankelijkheid zijn ingezet.7 Van der Veen baseert zich onder andere op de afrikanisten Patrick Chabal en JeanPierre Daloz. Volgens hen is de gemiddelde Afrikaanse staat uitgehold en ineffectief. Dit komt ten eerste doordat de instituties van de staat niet voldoende geëmancipeerd zijn. Staat en maatschappij zijn onderling te zeer verbonden, de politiek is niet onafhankelijk. Patrimonialisme speelt een doorslaggevende rol: de politieke achterban is niet bepaald op basis van ideologische affiniteit, maar op basis van patroon-cliëntrelaties. Ten tweede zijn de politieke instituties die overgenomen zijn uit de koloniale dagen niet verder uitgebreid, maar juist uitgehold. Dat wil zeggen dat de politieke elite het staatsapparaat gebruikt voor haar eigen doeleinden en niet voor het welzijn van de bevolking. Daar komt bij dat in de laatste decennia van de twintigste eeuw de politieke macht sterk gepersonaliseerd is: de persoon van het staatshoofd is steeds centraler komen te staan.8 Horizontale
verbanden
zoals
maatschappelijke
bewegingen,
onder
andere
mensenrechtenorganisaties, zijn wel aanwezig, maar deze hebben weinig invloed of zijn onderworpen aan het staatsapparaat. De oorzaak hiervan ligt in de vage grens tussen politieke, sociaal-economische, religieuze en culturele sferen. Het is onduidelijk wat tot het domein van de politiek behoort en wat niet en dit bevordert belangenverstrengeling en corruptie. Het begrip ‘gemeenschap’ dat in de Afrikaanse politiek een grote rol speelt is al even vaag. Het maakt parlementariërs tot meer dan alleen mensen met politieke ideeën: ze zijn representanten van specifieke gemeenschappen. Vaak heeft de identiteit van die groepen een sterk etnische of religieuze component – of beide. Het idee van gemeenschap maakt het tevens moeilijk om politieke oppositie te voeren: de regering is er voor de hele gemeenschap en oppositie tegen de regering wordt gezien als gericht tegen het gemeenschappelijk belang. In de praktijk is het
6
Kukah, [Titelloos], 500. Roel van der Veen, Afrika: van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw (Amsterdam 2002) 430. 8 P. Chabal en J.P. Daloz, Africa works. Disorder as a political instrument (Oxford 1998) 14. 7
In reconcilione stat progressio humana vaak zo dat de regerende elite slechts de belangen behartigt van de groepen waarvan zij afhankelijk is.9 Nigeria is geen uitzondering op dit patroon. Velen hebben het land een totalitaire staat genoemd, maar dat is onmogelijk: een dergelijke staat is alles behalve 'falend', want gebaseerd op goede communicatie en een goede institutionele infrastructuur. Het Nigeriaanse staatsapparaat is onder zowel militair als democratisch bewind steeds meer patrimoniaal, gefragmenteerd en machteloos geworden.10 In dit hoofdstuk zal de Nigeriaanse geschiedenis worden belicht, beginnend bij onafhankelijkheid en eindigend bij het presidentschap van Olusegun Obasanjo (1999-heden).
Politieke geschiedenis De basis voor Nigeria’s politieke stelsel werd gelegd in de jaren vijftig, toen de Britse kolonisator toestond dat de Nigerianen hun eigen politieke partijen en parlement vormden. Het land was verdeeld in drie deelstaten. De grootste was die van het noorden, die meer dan de helft van de oppervlakte van het land besloeg en politiek gezien de overheersende regio was. Daarnaast hadden ook het zuidwesten en zuidoosten een eigen staat. De drie staten werden bestuurd door een eigen parlement en kregen na de onafhankelijkheid in 1960 elk een premier. De drie dominante etnische groepen (Hausa-Fulani in het noorden, Igbo’s in het zuidoosten en Yoruba’s in het zuidwesten) domineerden elk hun eigen staat. Het democratische bewind dat van 1960 tot 1966 het land bestuurde slaagde er niet in om de spanningen in de maatschappij weg te nemen. De politieke partijen waren georganiseerd langs etnische lijnen, waardoor conflicten moeilijk opgelost konden worden. In reactie op de groeiende instabiliteit begon het leger al in 1964 serieuze plannen te smeden voor een staatsgreep. Op 15 januari 1966 werden deze plannen realiteit: onder leiding van vijf militairen die in rang net onder de top zaten, bekend als ‘de vijf majoors’, werd een ware slachting aangericht. Veel toppolitici werden vermoord, onder wie Ahmadu Bello, de premier van de noordelijke deelstaat en op dat moment de machtigste man van het land.11 Al snel ontstond de indruk dat deze coup een machtsgreep was van de christelijke Igbo’s uit het
9
Chabal en Daloz, Africa works, 52-55. Ibidem, 27. 11 Siyan Oyeweso ed., Perspectives on the Nigerian Civil War (Lagos 1992) 31. 10
14
In reconcilione stat progressio humana zuidoosten: de vijf majoors waren allen Igbo’s en ook het nieuwe staatshoofd generaal Johnson Aguiyi-Ironsi behoorde tot die etnische groep. Bovendien waren de meeste slachtoffers Yoruba of Hausa-Fulani en daar kwam bij dat ook de hoogste moslimgeestelijke (de Sardauna van Sokoto) werd vermoord, wat deze gebeurtenis een religieuze bijsmaak gaf. Ironsi’s sterk centralistische beleid versterkte de indruk dat het land op Igbo-hegemonie afstevende.12 Een paar maanden later sloegen de Hausa-Fulani terug. Zij waren in de korte democratische periode na de onafhankelijkheid de dominante groep geweest en maakten handig gebruik van de afkeer die de Yoruba's tegen de Igbo's voelden.13 In juni 1966 pleegden enkele militairen uit het noorden een nieuwe staatsgreep, die generaal Yakubu Gowon aan de macht bracht. Vrijwel direct raakte het nieuwe staatshoofd in conflict met generaal Emeka Ojukwu, de door Ironsi aangestelde gouverneur van de Igbo-regio. Ojukwu meende dat elk van de drie staten zelfbestuur had, maar Gowon was het hiermee oneens en wilde een meer centralistisch bestuur. Dit conflict liep zo hoog op, dat Ojukwu in 1967 de ‘Republiek Biafra’ uitriep. Biafra was een afgescheiden staat die het zuidoosten van Nigeria omvatte en die aan de Igbo’s een veilig thuis wilde bieden. De behoefte hieraan was groot, omdat de Igbo’s sinds het bewind van Ironsi slachtoffer waren geworden van pogroms die tienduizenden slachtoffers eisten. De historicus Eghosa Osaghae, een Igbo, spreekt van een slachting van genocidale proporties, maar andere historici vinden dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat het hier zou gaan om een planmatige poging om een volk uit te roeien. De meest gangbare interpretatie is dat de pogroms spontane uitbarstingen van geweld waren op regionaal niveau.14 De Burgeroorlog was een bloedige strijd die dertig maanden duurde en ongeveer een miljoen slachtoffers eiste. Veel Igbo’s waren ontheemd en in vluchtelingenkampen terecht gekomen, waar de voedselvoorziening slecht was. Niet alleen militair geweld, maar ook hongersnood eiste veel slachtoffers. ‘Biafra’ is voor veel westerlingen de eerste ingrijpende Afrikaanse catastrofe die ze zich herinneren. Gowon kwam begin 1970 als overwinnaar uit deze oorlog en sloeg vervolgens een verzoenende toon aan in zijn beroemde ‘no victor, no vanquished’ speech. Ook kwam hij met een uitvoerig beleidsplan getiteld Rehabilitation, reconstruction and reconcliation. Hoewel dit beleid ambitieus was, zou er uiteindelijk weinig van terecht komen. 12
Toyin Falola, The history of Nigeria (Westport 1999) 118. Falola, The history of Nigeria, 5. 14 Eghosa Osaghae, Crippled giant. Nigeria since independence (Londen 1998) 63. 13
15
In reconcilione stat progressio humana In de jaren zeventig groeide de ontevredenheid over Gowons beleid, vooral omdat de beloofde terugkeer naar democratie steeds vooruit werd geschoven. Het leek er dus op dat Gowon deze belofte als smoes gebruikte om aan de macht te kunnen blijven. Het leger maakte echter in 1975 een einde aan zijn bewind. Zijn opvolger Murtala Mohammed (1975-1976) maakte wel werk van de democratisering. Het leger hield zorgvuldig de touwtjes in handen bij het schrijven van een nieuwe grondwet, het opzetten van politieke partijen en het naar voren schuiven van kandidaten voor de te houden presidentsverkiezingen. De hervormingen van Mohammed streken velen tegen de haren in. Dat enkele legerofficieren in 1976 wederom een staatsgreep probeerden te plegen was dan ook geen verrassing, maar dat Mohammed hierbij werd vermoord schokte de natie en maakte van het staatshoofd een martelaar. Hoewel deze moord goed aangaf dat de situatie in Nigeria verre van stabiel was, slaagde zijn opvolger generaal Olusegun Obasanjo erin om het overgangsprogramma zonder vertraging te voltooien. Bij de presidentsverkiezingen van 1979 was Shehu Shagari duidelijk Obasanjo’s favoriet, vooral omdat die laatste het noodzakelijk vond voor de stabiliteit van het land dat hij, een Yoruba, werd opgevolgd door een moslim uit het noorden. Shagari won de spannende verkiezingen en Obafemi Awolowo (een Yoruba) werd tweede. Toen Awolowo de uitslag aanvocht werd Shagari door het vertrekkende regime van Obasanjo een handje geholpen: de militairen verklaarden dat Shagari de verkiezingen had gewonnen en dat geen rechter daar verandering in kon brengen. De overgang naar democratie werd zodoende met dictatoriaal machtsvertoon voltooid.15 De eerste periode van militair bestuur (1966-1979) is, afgezien van Burgeroorlog, enigszins positief de geschiedenisboeken ingegaan omdat de regimes van toen een acceptabel economisch beleid voerden (hoewel de corruptie wel toenam). Vooral onder Mohammed werd er actief werk gemaakt van het bestrijden van machtsverslaafde bestuurders en corruptie – wat dan ook aangevoerd kan worden als een van de belangrijkste oorzaken voor de couppoging die zijn dood betekende.16 Het presidentschap van Shagari wordt negatiever beoordeeld. Dit negatieve oordeel wordt deels veroorzaakt doordat de verwachtingen van een democratisch regime hoger zijn dan die van een niet-democratisch bewind. In Nigeria zijn de verschillen tussen democratie en ‘dictatuur’ echter niet zo groot als in sommige andere landen. Ook Shagari regeerde autoritair en zijn beleid viel bovendien tegen. In 1983, na Shagari’s frauduleuze herverkiezing, greep het leger opnieuw in en kwam generaal 15
Osaghae, Crippled giant, 153-154. Ben Asante, ‘Nigerians remember past heroes’, West Africa (4 – 10 maart 2002) 36-37; Joe Garba, ‘Murtala: the unwilling hero’, West Africa (4 – 10 maart 2002) 37-38. 16
16
In reconcilione stat progressio humana Muhammadu Buhari aan de macht. Hij, en vooral zijn tweede man Tunde Idiagbon, legde sterk de nadruk op discipline: er viel niets te lachen, want Nigeria was een chaos en dat moest opgelost worden.17 Buhari werd al in 1985 opzij gezet door generaal Ibrahim Babangida, die het acht jaar zou uithouden, onder andere dankzij het eindeloos rekken van een transitie naar democratie. Shagari, Buhari en Babangida hebben alledrie de corruptie fanatiek afgekeurd en beleidsplannen ontworpen om het bestuur effectiever te maken en de economie uit het slop te krijgen. Uiteindelijk bleken deze plannen echter niets meer te zijn dan populistische retoriek.18 De infrastructuur verviel en ook onder Babangida nam de corruptie van het bureaucratische systeem fors toe.19 Toen populisme, repressie en het benoemen van opposanten op invloedrijke bestuurlijke posities niet meer voldoende waren om de stabiliteit te bewaren, moest Babangida toch verkiezingen toestaan. Op 12 juni 1993 werd Moshood Abiola, een zakenman die dankzij steun van het zittende regime steenrijk was geworden, tot president gekozen. Dit verkiezingsresultaat, dat de geschiedenis in is gegaan als het meest eerlijke uit de Nigeriaanse geschiedenis, werd echter direct geannuleerd door Babangida. Waarschijnlijk had hij toch niet veel zin om de macht af te staan. Het land kwam terecht in een toestand van grote chaos en op 27 augustus van datzelfde jaar trad Babangida alsnog gedwongen af. Een interimregering moest onder leiding van chief Ernest Shonekan nieuwe verkiezingen organiseren, maar werd na drie maanden met Shonekans instemming aan de kant geschoven door generaal Sani Abacha. Diens regime (1993-1998) was het wreedste bewind dat Nigeria (tot nu toe) heeft gekend.20 Abacha regeerde bij de gratie van zijn belofte om de taak van Shonekan, het organiseren van nieuwe verkiezingen, te voltooien. Net als Gowon en Babangida rekte hij de transitie, totdat ook hij de groeiende publieke druk niet meer kon weerstaan. Er kwamen politieke partijen die door de regering streng gecontroleerd werden. Al deze partijen kozen in 1998 Abacha als hun presidentskandidaat. Het staatshoofd bleek dus bereid de democratie terug te brengen, maar hij was geenszins van plan zijn positie ter beschikking te stellen.21 Abacha zou het einde van 1998 niet halen: in juni 1998 stierf hij aan een hartinfarct. Dit maakte ook de weg vrij voor de terugkeer van democratie. Het nieuwe staatshoofd, 17
Ben Asante, ‘Nigeria’s military leaders’, West Africa (22 – 28 oktober 2001) 24. Chabal en Daloz, Africa works, 104. Zij constateren dat er grote overeenkomsten bestaan tussen Shagari's Ethical revolution, Buhari's War against indiscipline en Babangida's Mass mobilization for self-reliance. Het betreft hier populistische slogans die bedoeld waren om te maskeren dat er in feite niets werd gedaan, dat de situatie zelfs verergerde. 19 Adebayo O. Olukoshi, 'Economy and politics in the Nigerian transition', African journal of political science 5.2 (2000) 5-29, aldaar 7-8. 20 Olukoshi, 'Economy and politics', 21. 21 Osaghae, Crippled giant, 279. 18
17
In reconcilione stat progressio humana generaal Abdulsalami Abubakar, kwam weliswaar uit de meest vertrouwelijke kringen van Abacha’s regime, maar liet er geen twijfel over bestaan dat binnen korte termijn de democratie zou terugkeren. Hij hield zijn woord: er werd niet gerekt en in de lente van 1999 vonden er verkiezingen plaats voor een nieuw parlement en een nieuwe president. Olusegun Obasanjo, de kandidaat die in 1999 door het leger naar voren werd geschoven, won de presidentsverkiezingen. Zijn overwinning was zo groot, dat de geconstateerde onregelmatigheden geen doorslaggevende invloed konden hebben gehad. Voor deze overwinning kan een aantal oorzaken aangevoerd worden. Ten eerste was Obasanjo populair omdat hij zich profileerde als ‘generaal in burger’. Ten tweede stond hij nog altijd bekend als degene die in 1979 zonder treuzelen de democratie had teruggebracht. Een derde reden lag in het feit dat hij een soort ‘held’ was geworden nadat hij openlijk kritisch was ten opzichte van het regime-Abacha, wat hem zelfs op drie jaar gevangenisstraf (1995-1998) was komen te staan. Bovendien was hij actief geweest binnen diverse prodemocratieorganisaties en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (tegenwoordig de Afrikaanse Unie). Dit alles leverde hem de titel ‘de Nelson Mandela van Nigeria’ op.22 De belangrijkste verklaring voor zijn grote electorale achterban was dat hij de lobbygroep achter zich had staan die oud-staatshoofd Murtala Mohammed en generaal Shehu Yar’Adua (een voormalig vice-staatshoofd) hadden nagelaten. Deze organisatie, genaamd de People’s Democratic Movement (PDM), bestond vooral uit noordelijke politici en zorgde ervoor dat Obasanjo ook onder de islamitische Hausa-Fulani redelijk goed scoorde.23 De leider van de PDM, Atiku Abubakar, werd vice-president. Deze combinatie van een president en vicepresident waarvan er een uit het zuiden komt en de ander uit het noorden is een beproefd concept. Op het regime-Ironsi na is altijd geprobeerd om op deze manier voor een machtsevenwicht te zorgen.24 In 2003 werden Obasanjo en zijn running mate herkozen. Nog meer dan in 1999 werd er omgekocht en gefraudeerd.25 Er was sprake van een heuse terreurcampagne, waarmee de teams rondom zowel de president als zijn voornaamste tegenkandidaat, ex-staatshoofd Buhari,
22
Olusegun Obasanjo, http://www.olusegun-obasanjo.com (laatst geraadpleegd 15 april 2006, 14:00). Zijn imago als mensenrechtenverdediger was zelfs zo goed, dat hij in 2001 zelfs een serieuze kandidaat was voor de opvolging van Kofi Annan als secretaris-generaal van de Verenigde Naties in 2001 (maar uiteindelijk werd die laatste benoemd voor een tweede termijn). Over Obasanjo’s kandidatuur voor de post van secretaris-generaal van de VN is niet veel informatie te vinden. 23 Ben Asante, ‘Nigerians remember past heroes’, West Africa (4 – 10 maart 2002) 36-37. 24 Okechukwu Okeke, Hausa-Fulani hegemony. The dominance of the muslim north in contemporary Nigerian politics (Enugu 1992) 82. 25 Amnesty International annual reports 2000, 2004: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50).
18
In reconcilione stat progressio humana het electoraat probeerden te beïnvloeden. Het had er alle schijn van dat Obasanjo geen zin had in serieuze politieke oppositie.26 Ironisch genoeg bleek dat de president helemaal geen fraude nodig had om herkozen te worden: de marge die hij had in zijn strijd tegen Buhari was zo ruim dat deze niet door valsspelen alleen veroorzaakt had kunnen worden. Naar alle waarschijnlijkheid zal Ibrahim Babangida in 2007 een gooi doen naar het presidentschap. Hij zal een goede kans maken, want de populariteit van ‘IBB’ is altijd groot gebleven, vooral in het noorden van het land. Dat de verkiezing van iemand die naar westerse begrippen een ‘dictator’ is, in Nigeria een reële optie is, ligt aan een samenspel van factoren. In de Nigeriaanse politiek spelen patrimonialisme, etniciteit en religie een grote rol. Daarnaast heeft het leger sinds de staatsgrepen van 1966 een eigen plek gekregen binnen de elite. De volgende paragrafen lichten deze factoren toe in de hoop enige duidelijkheid te scheppen in de complexe verhoudingen binnen de bestuurlijke elite van postkoloniaal Nigeria.
Politieke partijen, patrimonialisme en de bestuurlijke elite In de koloniale periode ontstonden er in Nigeria drie visies op wat sinds de jaren negentig de nationality question heet. De drie grote leiders van de eerste helft van de jaren zestig stonden elk aan de basis van een van die visies: de Igbo Nnamdi Azikiwe wilde een gecentraliseerde eenheidsstaat, de Yoruba Obafemi Awolowo wilde dat Nigeria een confederatie werd met een aantal autonome staten op etnische basis en de Hausa Ahmadu Bello wilde een multinationale staat met zijn partij aan het hoofd. Deze drie ideologische visies speelden een grote rol in de ruim veertig jaar die sinds de onafhankelijkheid zijn verstreken. Politieke partijen organiseerden zich langs etnische lijnen en schaarden zich achter hun grote leiders, die dus elk een van de drie bovenstaande visies belichaamden. In 1966 werden alle politieke partijen opgeheven, maar toen in 1979 de Tweede Republiek een feit was kwamen er nieuwe partijen terug, met nieuwe namen, maar ook met dezelfde leiders en dezelfde ideologische standpunten. Bij de verkiezingen van 1993 gebeurde dit wederom. Centralisme bracht altijd de angst met zich mee dat een van de partijen, dus ook een van de etnische groepen, te dominant zou worden. Meer zelfstandigheid voor de diverse staten bracht weer het risico met
26
Carina Tertsakian, Nigeria: renewed crackdown on freedom of expression. Human Rights Watch (Vol. 15, nr. 19, december 2003) 4-6.
19
In reconcilione stat progressio humana zich mee dat Nigeria uiteen zou vallen. Etnische machtsverhoudingen en ook religieuze verschillen hebben de politiek in onafhankelijk Nigeria gedomineerd. Aan het begin van de Vierde Republiek in 1999 laaide deze oude discussie weer op. Obasanjo en zijn People’s Democratic Party (PDP) dachten in de lijn van Azikiwe en wilde van Nigeria een centralistische eenheidsstaat wilde maken. Hier tegenover stonden de machtige lobbygroepen Ohaneze (namens de Igbo’s) en Afinefere (namens de Yoruba’s), die meer zagen in Awolowo’s idee van een confederatie met veel autonomie voor de staten. Zij noemden zich The Patriots en werden geleid door Bola Ige, Obasanjo’s minister van Justitie die in december 2001 werd vermoord.27 Ten derde was in het noorden het gedachtegoed van Ahmadu Bello nog steeds springlevend. Zijn belangrijkste volgeling was oud-staatshoofd Muhammadu Buhari, die het streven van de noorderlingen naar een dominante positie in het staatsbestuur levend hield.28 In de vier jaren na 1999 waren deze drie groepen redelijk in balans, maar de monsterzege van de PDP bij de parlementsverkiezingen van 2003 veranderde dit in het voordeel van Obasanjo. Sindsdien zoeken de opponenten van de PDP naar een manier om weer een goed tegenwicht te bieden en anno 2006 is nog niet te zeggen hoe dit zal uitvallen. De Nigeriaanse politiek week niet af van de patronen die Van der Veen, Chabal, Daloz en vele andere wetenschappers elders in Afrika hebben geconstateerd. De oude politieke elite, de Big Men die sinds de jaren zestig het land regeren, was ook na 1999 nog aan de macht: de PDP dreef op de politieke elite die ook in 1960-1966 al had geregeerd en de ANPP werd gedomineerd door de groep die nauwe banden had met Abacha’s regime.29 In feite konden enkele individuen, bijvoorbeeld president Obasanjo, via hun uitgebreide patronagenetwerken grote invloed uitoefenen op de politieke partijen waar ze lid van waren. Het gevaar van dit systeem van patroon-cliëntrelaties met Big Men aan de top was dat het leiden van de natie onderschikt kon raken aan persoonlijke belangen, zoals het verkrijgen en behouden van patronage.30 27
Lindsay Barrett, ‘A challenge to justice’, West Africa (14 – 20 januari 2002) 16-17; Ben Asante, ‘A man of the people’, West Africa (14 – 20 januari 2002) 17-18. Ige was lid van de oppositiepartij AD, maar werd tot grote woede van veel van zijn partijgenoten lid van Obasanjo’s kabinet omdat hij meende dat samenwerking in het prille stadium van de nieuwe democratie het beste was voor Nigeria. 28 Richard Sklar, ‘Unity or regionalism: the nationalities question’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 39-60, aldaar 39-42. 29 Rotimi Suberu, ‘Democratizing Nigeria’s federal experiment’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 61-84, aldaar 80; Darren Kew, ‘The 2003 elections: hardly credible, but acceptable’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 139-174, aldaar 144-145. 30 Lindsay Barrett, ‘PDP leadership struggles’, West Africa (5 – 11 november 2001) 13-15; Lindsay Barrett, ‘Face the country’s problems, says Ogbeh’, West Africa (5 – 11 november 2001) 15-17; Ben Asante en Lindsay
20
In reconcilione stat progressio humana Uit het feit dat Obasanjo, Ojukwu, Buhari en Babangida al vele decennia, eigenlijk al sinds de jaren zeventig, ook in de eenentwintigste eeuw een toonaangevende rol spelen in de Nigeriaanse politiek kan geconcludeerd worden dat de Nigeriaanse politieke elite zich niet echt vernieuwd heeft. De opeenvolgende staatshoofden en andere sleutelfiguren in de politiek en het leger behoren allemaal tot dezelfde generatie, de meesten van hen zijn geboren in de jaren dertig.31 Bovendien hebben ze binnen elkaars regimes carrière gemaakt. Zo was Babangida al betrokken bij de coup van Mohammed in 1975. Hij en Buhari behoorden onder Olusegun Obasanjo tot de Supreme Military Council, het machtigste orgaan ten tijde van de militaire regimes. Bovendien werd Obasanjo in 1999 door dezelfde mensen gesteund, die een jaar eerder nog achter Abacha’s poging stonden om zichzelf op te volgen.32 In feite werd Nigeria sinds de staatsgreep van Gowon geregeerd door een kleine groep militairen en politici die zijn eigen opvolgers aanwees. Wie vijanden zijn en wie vrienden is moeilijk te bepalen, omdat er veel achter gesloten deuren wordt besproken. Ook bij de drie overgangen naar democratie die Nigeria heeft gekend (in 1979, 1993 en 1999), speelde ‘ons kent ons’ een grote rol. Shehu Shagari en Moshood Abiola werden beide gesteund door het uitgaande regime. De kandidatuur van Obasanjo voor de presidentsverkiezingen van 1999 was het product van taktisch overleg binnen de legertop, waarop Abubakar en Babangida veel invloed hadden. Deze sfeer wordt versterkt doordat oudstaatshoofden na hun bewind automatisch deel uit gaan maken van het Council of State, een raad die de regering adviseert en zeker niet alleen een symbolische functie heeft.33 Aanvankelijk leek Obasanjo de meest neutrale figuur die het land kon regeren zonder de banden met het leger al te radicaal te verbreken, maar al snel had hij Muhammadu Buhari tegen zich in het harnas gejaagd. Bij de verkiezingen van 2003 ontpopten deze twee machtige mannen zich als absolute tegenpolen. Deze verkiezingen waren niet in de laatste plaats een strijd binnen de elite, tussen zuid en noord en tussen een christen en een moslim. Velen zagen hierin de eerste tekenen van een groeiende tweedeling binnen Nigeria.
Barrett, ‘Let leaders serve one term only, says Nwodo’, West Africa (5 – 11 november 2001) 17-18; Ben Asante, ‘PDP Convention exposes divisions’, West Africa 23 – 29 april 2001) 15-16. 31 Alle (voormalige) staatshoofden van Nigeria na de eerste staatsgreep, Johnson Aquiyi-Ironsi (1966), Yakubu Gowon (1966-1975), Murtala Mohammed (1975-1976), Olusegun Obasanjo (1976-1979), Shehu Shagari (19791983), Muhammadu Buhari (1983-1985), Ibrahim Babangida (1985-1993), Sani Abacha (1993-1998) en Abdulsalami Abubakar (1998-1999) behoren tot dezelfde generatie. Maar ook presidentskandidaat Moshood Abiola, de Igbo-politicus Obafemi Awolowo en de leider van Biafra (1967-1970) Emeka Ojukwu behoren ertoe. 32 ‘Obasanjo’s opponents and allies’, West Africa (13 – 19 mei 2002) 13-14. 33 Ben Asante en Best Usifoh, ‘Heat turned on former military rulers’, West Africa (22 – 28 oktober 2001) 21-23.
21
In reconcilione stat progressio humana Er zijn aanwijzingen dat de tegenstellingen binnen de oude elite groeien.34 Door conflicten binnen de elite ontstonden er na 2003 binnen diverse politieke partijen scheuringen. De lobbygroep achter de president, de PDM, kreeg concurrentie van diverse andere groepen die Obasanjo een minder warm hart toedroegen.35 Conflict tussen diverse facties zorgde er in 2002 voor dat het parlement en de regering hun eigenlijke taak steeds minder goed konden uitvoeren.36 De tweespalt binnen de elite dreigde onder Obasanjo het land onbestuurbaar te maken.
Etniciteit, religie en de creatie van nieuwe staten Binnen het systeem van Big Men, vriendjespolitiek en patrimonialisme speelden etniciteit en religie een zeer grote rol. Etnische afkomst werd niet alleen gebruikt om onderscheid te maken, maar ook als politiek mobilisatiemiddel. Om de Nigerianen effectief onder de duim te houden speelde de Britse kolonisator etnische groepen tegen elkaar uit in zijn verdeel-enheers taktiek. De koloniale politiek was een katalysator voor de vorming van etnische identiteiten.37 De militaire en democratische regimes in onafhankelijk Nigeria zetten deze politiek voort. Politieke partijen bouwden en buitten de etnische identiteit uit om op die manier hun achterban hechter aan zich te binden.38 De historicus John Lonsdale stelt dat etniciteit in de toekomst dezelfde constructieve rol kan spelen als het nationalisme in de negentiende eeuw in Europa. Maar dan moet wel eerst het politieke tribalisme, de organisatie van de politiek langs etnische grenzen via patroon-clientrelaties, een halt toegeroepen worden.39 De ingrijpendste etnische confrontaties waren die tussen de drie grote groepen, de Igbo’s, Yoruba’s en Hausa-Fulani, op het hoogste politieke niveau. Daarnaast waren er talloze regionale conflicten in het meer dan 250 volkeren tellende Nigeria. Ook bij deze conflicten waren vaak nationale politici direct betrokken. In elk van de zesendertig staten leven 34
Anthony A. Akinola, ‘Democracy or ethnocracy in Nigeria?’, West Africa 10 – 16 februari 2003) 8-9. Lindsay Barrett, ‘The Yar’Adua legacy today’, West Africa (18 - 24 november 2002) 11-13; Ben Asante, ‘PDP Convention exposes divisions’, West Africa 23 – 29 april 2001) 15-16. De PDM was opgericht door Shehu Yar’Adua, de man die van 1976 tot 1979 de tweede man was onder staatshoofd Obasanjo. Deze organisatie was van doorslaggevend belang in de verkiezingsoverwinningen van Obasanjo. 36 Ben Asante, ‘One term only for Obasanjo?’, West Africa (18 – 24 november 2002) 10-11. 37 Chabal en Daloz, Africa works, 56. 38 Okechukwu Ibeanu, 'Ethnicity and the transition to democracy', African journal of political science 5.2 (2000) 45-65, aldaar 58. 39 Chabal en Daloz, Africa works, 61. 35
22
In reconcilione stat progressio humana meerdere groepen, waarvan meestal de grootste gedefinieerd is als indigines (oorspronkelijke bevolking). Andere groepen zijn non-indigines of settlers en hebben minder rechten. De verdeling van de macht tussen etnische groepen is door de jaren heen sterk veranderd door het steeds toenemende aantal staten waaruit Nigeria bestond. De Britten probeerden al in het koloniale tijdperk rekening te houden met de etnische diversiteit.40 Bij onafhankelijkheid waren er drie staten, waardoor het leek alsof er in het land alleen Igbo’s, Yoruba’s en HausaFulani woonden. Deze machtsbalans werd alleen door Ironsi geschonden toen deze in 1966 probeerde de federale staatsstructuur op te heffen. Vanaf Gowon was het vertrouwde federalisme echter weer gewoon de norm. Hij was de eerste die het wapen van de creatie van nieuwe staten gebruikte: de staat die zich als Biafra had afgescheiden werd zodanig opgesplitst, dat in enkele van de nieuwe staten de Igbo’s geen meerderheid meer vormden, waardoor Gowon de bewoners van die staten kon oproepen zich van Biafra af te scheiden. Ook in andere delen van Nigeria creëerde Gowon nieuwe staten. Andere leiders zoals Obasanjo, Babangida en Abacha breidden het aantal staten geleidelijk uit, totdat er in 1999 36 waren. De creatie van staten is een van de belangrijkste bijdragen van de militaire regeringen aan de ontwikkeling van de Nigeriaanse federatie. Sommigen prijzen hen hierom, omdat etnische minderheden meer mogelijkheden tot zelfbeschikking gekregen hebben. Anderen beschouwen staatcreatie echter als een afleidingsmanoeuvre bedoeld om het echte probleem, de slechte verdeling van het federale budget, niet aan te hoeven pakken.41 Een andere vorm van kritiek is dat de creatie van staten werd gebruikt om de positie van het eigen regime te versterken. Dat lijkt vooral te gelden voor Abacha, die bijvoorbeeld in 1996 Ekiti State creëerde en daar mensen aan de leiding stelde die loyaal waren aan zijn regime.42 Hoewel het niet zo is dat staatcreatie de etnische problemen heeft verminderd, kan wel geconcludeerd worden dat door het vormen van nieuwe bestuurseenheden meer etnische groepen een kans hebben gekregen eigen bestuur te hebben.43 Het maken van nieuwe staten met een eigen bestuur en eigen indigines en settlers heeft de etnische strijd nooit kunnen oplossen. Sinds 1999 gaan er veel stemmen op die pleiten voor het houden van een zogenoemde Soevereine Nationale Conferentie (SNC). Dit houdt een nationaal overleg in, tussen alle etnische groepen, dat bovendien wetgevend 40
Anthony A. Akinola, ‘Unsolved problems of federalism’, West Africa (30 oktober – 5 november 2000) 20-21. Suberu, ‘The struggle for new states’, 521. 42 Brennan Kraxberger, ‘The geography of regime survival: Abacha’s Nigeria’, African affairs 103 (2004) 413,430, aldaar 429-430. 43 Rotimi T. Suberu, ‘The struggle for new states in Nigeria, 1976-1990’, African affairs 90 (1991) 499-522, aldaar 522. 41
23
In reconcilione stat progressio humana (soeverein) is, wat betekent dat haar besluiten niet door enige constitutionele autoriteit ongedaan gemaakt kunnen worden.44 Op een SNC zou een evenwichtige verdeling van de politieke macht en de welvaart bereikt kunnen worden. Het gaat dan vooral om het afbakenen van de macht, het verdelen van exportinkomsten verkregen door oliewinning en het bepalen van de invloed die shariawetgeving mag hebben.45 Het noorden, vooral vertegenwoordigd door de belangen groep Arewa Consultative Forum (ACF) is echter tegen een dergelijke conferentie. Hiervoor heeft het ACF twee redenen: ten eerste is voor de Hausa-Fulani de huidige toestand vrij voordelig en ten tweede zou een SNC waarschijnlijk leiden tot true federalism, oftewel meer zelfstandigheid voor de afzonderlijke staten, wat vooral in economisch opzicht nadelig zou zijn voor het relatief zwakke Noorden.46 Ondanks de tegenstand vanuit het Noorden werd na de verkiezingen van 2003 het besef dat de Nigeriaanse staat grondig gereorganiseerd moest worden groter en drong het idee van een SNC zich steeds sterker op.47 Een dergelijke conferentie zou, indien succesvol, een probleem oplossen dat Nigeria al sinds de onafhankelijkheid kwelt. Het grootste etnische conflict uit de Nigeriaanse geschiedenis was de Burgeroorlog (1967-1970). Dit conflict was niet alleen het product van Ironsi’s centralistische bewind: het wantrouwen tussen de drie grote volkeren groeide al gedurende de gehele jaren zestig. Zij probeerden in elkaars gebieden de situatie te destabiliseren door de kleine etnische minderheden aldaar aan te sporen op hun strepen te gaan staan. De staatsgreep van januari 1966 was het product van deze spanningen, alsook de pogroms tegen Igbo’s die medio 1966 begonnen.48 De Burgeroorlog kan ook niet geweten worden aan de botsing tussen Ojukwu en Gowon, want deze twee leiders waren in hun handelen ondergeschikt aan de situatie die in de voorafgaande jaren was gegroeid.49 Na de Burgeroorlog bleven de Igbo's zich op nationaal niveau gemarginaliseerd voelen, onder andere omdat zij de bezittingen, die ze hadden achtergelaten toen ze moesten vluchten, niet terugkregen. De kwestie ligt moeilijk omdat Gowon in zijn beleid van ‘de drie R-en’ (reconstructie, rehabilitatie en reïntegratie) nooit is overgegaan tot restitutie van land en bezit, terwijl dit wel onderdeel was van het beleid. Ook zijn opvolgers hebben dit niet gedaan. De gevolgen waren enerzijds dat veel Igbo's soms tientallen jaren in armzalige voorlopige 44
Anthony A. Akinola, ‘Bracing for Nigeria’s national conference’, West Africa (9 – 15 juli 2001) 10-11. Igho O’Oghorie, ‘Calls for constitutional revision’, West Africa (13 – 19 mei 2002) 16-17; Ameachi Dike, ‘Electoral bill and local government controversy’, West Africa (10 – 16 december 2001) 19-20. 46 Harnischfeger, ‘Sharia’, 437vv; Akinola, ‘Bracing for Nigeria’s national conference’, 11. 47 Igho O’Oghorie, ‘Now that the elections are over’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 11-12. 48 Oyeweso, Perspectives on the Nigerian Civil War, 46, 11-13. 49 Okeke, Hausa-Fulani hegemony, 109. 45
24
In reconcilione stat progressio humana huizen woonden en anderzijds dat restitutie, gezien de lange tijd die verstreken was, vrijwel onmogelijk was geworden.50 Bij conflicten tussen kleinere etnische groepen op regionaal niveau waren de oorzaken van de botsingen meestal complex. Landbezit, traditioneel leiderschap, angst voor dominantie van een andere groep en de verdeling van politieke macht waren meestal de belangrijkste redenen om tot oorlog over te gaan.51 Het geruchtmakendste regionale conflict ontspon zich in de jaren negentig rond de strijd van de Ogoni om meer te profiteren van de oliewinning in hun gebied. Overheid en oliemaatschappijen eisten niet alleen de winsten op, maar ontwrichtten de Ogoni-samenleving op sociaal en economisch vlak.52 Bovendien werd het milieu in Ogoniland verpest. Het was vooral in het belang van het economisch minder sterke noorden dat niet alle oliewinsten werden toegekend aan de Nigerdelta zelf, maar voor de Ogoni stond dit gelijk aan ‘killing the goose that lays the golden egg’.53 In 1990 ontstond de Movement for the survival of the Ogoni people (MOSOP) als een belangenorganisatie, maar zij radicaliseerde al snel zodanig dat er een strijd ontstond tussen militante en gematigde Ogoni. In 1994 vermoordden enkele leden van de militante jeugdtak van MOSOP vier gematigde leiders. Daarop arresteerde het regime van Abacha MOSOP-leider Ken Saro Wiwa, een wereldwijd bekende schrijver en mensenrechtenactivist, samen met nog acht andere kopstukken van de organisatie. Eind 1995 werden ze schuldig bevonden en geëxecuteerd. Sindsdien is er een bittere tweedeling onder de Ogoni.54 De discussie rondom de Ogoni was van nationaal belang omdat het hier ging om de verdeling van de gelden die werden verdiend uit de olie-export. Kritiek op de verdeling van de rijkdom werd beantwoord met geweld, ook onder het democratische bewind van Obasanjo.55 De laatste decennia is religieuze strijd misschien nog wel een grotere bedreiging voor de eenheid van het land dan etnische conflicten. Vooral de spanning tussen christenen en moslims is fors gegroeid.56 De polarisatie tussen deze beide religies begon in koloniale tijden, 50
Osaghae, Crippled giant, 246. Onigu Otite en Isaac Olawale Albert ed., Community conflicts in Nigeria (Ibadan 1999) 73, 98; Osaghae, Crippled giant, 251; Ben Asante, ‘Inquiry into Tiv-Jukun troubles’, West Africa (10 – 16 december 2001) 18. 52 Jedrzej George Frynas, ‘Corporate and state responses to anti-oil protests in the Niger Delta’, African affairs 100 (2001) 27-54, aldaar 31vv. 53 Eghosa E. Osaghae, ‘The Ogoni uprising: oil, politics, minority agitation and the future of the Nigerian state’, African Affairs 94 (1995) 325-344, aldaar 325-326. 54 Kukah, [Titeloos boek], 154vv. 55 Amnesty International annual report 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2005 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). The question of transnational corporations. Written statement submitted by the Society for Threatened Peoples, a non-governmental organization in special consultative status (E/CN.4/Sub.2/1999/NGO/14; Genève 1999). 56 Chabal en Daloz, Africa works, 75. 51
25
In reconcilione stat progressio humana doordat de Britten om conflict te vermijden hun missionarissen verboden om het evangelie naar noord-Nigeria te brengen. Daardoor kregen zowel christendom als islam de kans om hun eigen territorium goed af te bakenen.57 Al in de jaren zestig speelde religie een fundamentele rol: de moord op de Sardauna van Sokoto (een hoge geestelijke van de moslims) door de christelijke zuiderling Nzeogwu werd gezien als een aanval op de islam. Dit droeg bij aan de schepping van het klimaat waarin in het noorden de pogroms tegen de Igbo’s konden plaatsvinden.58 Het noorden is overwegend islamitisch, maar in de rest van het land wonen christenen en moslims door elkaar. In staten waar zowel etnisch als religieus gezien de diversiteit groot is, zijn ook altijd de grootste problemen geweest. Vooral sinds de jaren tachtig trad er polarisatie op en werd de kans steeds groter dat Nigeria afstevende op een tweepartijstelsel met moslims tegenover christenen.59 Onder Nigeriaanse moslims vond een radicalisering plaats, die door de regimes van Buhari, Babangida, Abacha en Abubakar (1983-1999) werd onderdrukt, maar die na de terugkeer van de democratie zichtbaarder was dan ooit. Sinds 1999 is in twaalf noordelijke staten de islamitische wet (de sharia) ingevoerd.60 Ook in het zuiden, vooral het zuidoosten, nam de sympathie voor de sharia toe.61 Omdat elke staat zelf de invulling mocht bepalen en omdat in het noorden de profileringsdrang op etnisch en religieus vlak groot was, kreeg de opkomst van islamitisch sentiment al snel een sterk politieke toon. Religie werd in sommige gevallen gebruikt om oude politieke of etnische conflicten nieuw leven in te blazen. Ook op nationaal vlak werd het religieuze thema uitgebuit, bijvoorbeeld door Buhari die zichzelf neerzette als de moslimkandidaat tegenover de wedergeboren christen Obasanjo.62 Afgezien van het feit dat de sharia voor bepaalde politieke en etnische karretjes werd gespannen, zorgde deze moslimwetgeving ook voor een inperking van de vrouwenrechten en bedreigde ze de godsdienstvrijheid – in het bijzonder de religieuze vrijheid van de christenen in het noorden.63 Dit zorgde voor verzet en provocaties van christelijke zijde, wat tot bloedige confrontaties leidde waaraan ook het leger en de politie debet waren.64 57
Anthony A. Akinola, ‘The gathering of religious storm’, West Africa (24 – 30 juli 2000) 15-16. Matthew Hassan Kukah, Religion, politics and power in northern Nigeria (Ibadan 1993) 37. 59 Akinola, ‘The gathering of religious storm’, 16. 60 Okeke, Hausa-Fulani hegemony, 108. 61 Carina Tertsakian, “Political shari’a”? Human rights and islamic law in Northern Nigeria. Human Rights Watch (Vol. 16, nr. 9, september 2004) 2. 62 Ben Asante, ‘Political tensions and ‘religious’ riots’, West Africa (9 – 15 december 2002) 10-11; Ben Asante, ‘Drama of how Buhari emerged’, West Africa (27 januari – 2 februari 2003) 8-10; Lindsay Barrett, ‘Presidential elections could polarise Nigeria’, West Africa (27 januari – 2 februari 2003) 11-12. 63 Amnesty International annual report 2002, 2003, 2004, 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50); Human Rights Watch world report 2003, 2004, 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria 58
26
In reconcilione stat progressio humana Samen met de sharia kwamen er ook allerlei moslimsekten op. De massabeweging van Ibrahim Zakzaky was de belangrijkste, beconcurreerd door de meer elitaire Izala, geleid door sjeik Abubakar Gumi van Kaduna. Het noorden van Ivoorkust is reeds verscheurd door dergelijke sekten en voor Nigeria dreigt nu eenzelfde gevaar.65 Religieus en sektarisch conflict is het meest aanwezig in de staten waar religieuze en etnische groepen bij elkaar leven die sterk van elkaar verschillen. Zowel etnische als religieuze groepen stonden aan de basis van de opkomst van milities, die bedoeld waren om de orde te bewaren bij gebrek aan bescherming door leger en politie. In feite droegen de milities echter bij aan de escalatie van veel conflicten.66 Deze gewapende groeperingen waren in het zuiden meestal op etnische basis georganiseerd en in het noorden op basis van religie (moslims versus christenen). Ze hadden veel weg van ‘geheime’ genootschappen, die vooral aantrekkingskracht uitoefenden op jongeren en veel aandacht gaven aan teambuilding. In veel gevallen gedroegen de milities zich als ongeleide projectielen, maakten zich schuldig aan maffiapraktijken en zorgden voor wild-westtaferelen in de straten van Nigeriaanse steden.67 Ze streden voor regionale belangen, maar gebruikten daarbij veel geweld en werden daarom door de regering-Obasanjo verboden. De politie kreeg de opdracht om zonder pardon het vuur te openen op leden van de milities.68 De strijd tussen de niet goed georganiseerde politie en de al even roekeloze milities ontaardde vaak in slagvelden met tientallen doden.69
(laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Asma Jahangir, Civil and political rights, including the question of religious intolerance (E/CN.4/2005/61/Add.2; Genève 2005); Gerbert van der Aa, Nigeriaanse toestanden, 122v. Johannes Harnischfeger, ‘Sharia and control over territory: conflicts between “settlers” and “indigines”’, African affairs 103 (2004) 430-452, aldaar 432. 64 Carina Tertsakian, Revenge in the namen of religion. The cycle of violence in Plateau and Kano States. Human Rights Watch (Vol. 17, nr. 8, mei 2005) 1-2. 65 William Reno, ‘The roots of sectarian violence, and its cure’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 219-238, aldaar 227-228. In de jaren zeventig was er al de Maitatsine-beweging, maar in tegenstelling tot die sekte bouwt Zakzaky niet op marginale figuren, maar op de grote massa. Dat maakt deze nieuwe beweging tot een groot gevaar voor de vrede. 66 Akinola, ‘Divisions over democracy’, 10. De belangrijkste hiervan waren het O’odua People’s Congress (OPC), de Movement for the Actualization of a Sovereign State of Biafra (MASSOB) en de ‘Bakassi Boys’. 67 Charles Gore en David Pratten, ‘The politics of plunder : the rhetorics of order and disorder in southern Nigeria’, African affairs 102 (2003) 211-240, aldaar 238vv; Anayo Ude, ‘Obasanjo – the journey so far’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 20-21. 68 Carina Tertsakian, Nigeria: renewed crackdown on freedom of expression. Human Rights Watch (Vol. 15, nr. 19, december 2003) 29-33. 69 Bronwen Manby, ‘Principal human rights challenges’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 175-198, aldaar 182; Human Rights Watch world report 2002: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2001 (laatst geraadpleegd 2710-2005 16:45).
27
In reconcilione stat progressio humana De milities hadden in 2004 bij elkaar miljoenen leden en oefenden grote druk uit op de politiek, waardoor de bestrijding van deze organisaties steeds lastiger werd.70 Desondanks bleef Obasanjo een harde lijn volgen in de bestrijding van deze organisaties. Eind 2001 werden bij het neerslaan van de Tiv-Jukun conflicten in Benue State door het leger tweehonderd burgers gedood en enkele dorpen platgebrand.71 Door een politiek en persoonlijk conflict met Chris Ngige, de gouverneur van Anambra State, weigerde Obasanjo federale troepen te sturen om in die staat de orde te herstellen, nadat milities diverse overheidsgebouwen, hotels, auto’s en het gerechtsgebouw hadden vernietigd.72 Het dieptepunt was echter de verwoesting van het stadje Odi in de Nigerdelta. In Odi waren politici en jongeren met elkaar in conflict geraakt en die laatsten gedroegen zich hierbij gewelddadig. Om orde op zaken te stellen kreeg het leger in 2002 de opdracht ‘to shoot at sight anything that moves’. Bij het ingrijpen van het leger werd de stad verwoest en stierven tweeduizend mensen.73 Obasanjo kwam pas een half jaar later op bezoek in Odi en erkende dat het leger te ver was gegaan, maar bleef achter zijn ingrijpen staan.74 Dit soort conflicten tussen regeringstroepen en etnische of religieuze milities waren aan de orde van de dag in het Nigeria van Obasanjo. De slachtingen in Odi en Benue waren de aanleiding tot het starten van een afzettingsprocedure tegen Obasanjo in 2002, maar de president kreeg het parlement net op tijd op zijn hand en kon zo zijn termijn afmaken. De situatie in Nigeria was dus allesbehalve vredig: het geweld laaide flink op en de etnische en religieuze frustraties kregen vorm door het ontstaan van de milities. Onder stilzwijgende goedkeuring van de internationale gemeenschap gebruikte Obasanjo de zwaarste middelen om de diverse crises te bezweren, maar dit kostte hem politiek gezien bijna de kop en loste geen enkel probleem op.75
70
R.T. Akinyele, ‘Ethnic militancy and national stability in Nigeria: a case study of the Oodua People’s Congress’, African affairs 100 (2001) 623-640, aldaar 626-627. 71 Chukwuma e.a., Hope betrayed?, 13, 131vv. 72 Obiechina, ‘Democracy in Nigeria is failing again’, Vanguard (26-1-2005). 73 Ibidem, 71vv. Deze strategie is vaker toegepast door de regering-Obasanjo. 74 Ibidem, 82. 75 Manby, ‘Principal human rights challenges’, 191-193; Human Rights Watch world report 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2004 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45); Emma Adeshida, ‘Communal crisis hits three areas’, West Africa (9 – 15 juli 2001) 12-13.
28
In reconcilione stat progressio humana
Het leger en de eeuwigdurende overgang naar democratie De oorzaak van veel problemen lag in de functie die het leger vervulde. Het leger is zich in de jaren zestig steeds politiek bewuster gaan opstellen en begon zichzelf te zien als de enige instelling die de ontsporende natie kon redden. Deze situatie is sinds de onafhankelijkheid in 1960 langzaam gegroeid. In 1966 nam het leger de politieke leiding in handen en vooral de Burgeroorlog gaf haar zelfvertrouwen een sterke impuls. Deze werd immers dankzij militair machtsvertoon beslist en was dus niet alleen een overwinning op Biafra, maar ook een zege van het regime van generaal Gowon. Elke keer als de situatie volgens de militaire leiders niet naar behoren verliep, werd er een staatsgreep gepleegd om het land te ‘redden’. Het leger legitimeerde zijn bewind door te benadrukken dat het de noodzakelijke schakel vormde in de overgang naar duurzame democratie.76 Een gevolg hiervan was dat de militaire machthebbers de politieke klasse nog steeds bij het bestuur moesten betrekken. Er was nooit sprake van echte dictatuur omdat er onder de meeste staatshoofden op het niveau van deelstaten een zekere vorm van democratie bleef bestaan. De militaire, politieke en economische elite hadden continu met elkaar te maken en werkten ook samen. Moshood Abiola was bijvoorbeeld een succesvolle zakenman geworden omdat hij opdrachten toegezegd kreeg van de regering-Babangida. Veel militaire staatshoofden profileerden zich niet als legerleiders, maar probeerden de kloof tussen leger en burger te overbruggen. Obasanjo is daarvan het beste voorbeeld, maar ook Babangida liet zich heel bewust ‘president’ noemen in plaats van ‘staatshoofd’. De opeenvolgende staatshoofden trokken zich steeds minder aan van het volk en gaven hun eigen belang (en bankrekening) steeds meer de prioriteit boven het landsbelang. Het maakte daarbij niet uit of de leider gekozen was of door een staatsgreep aan de macht was gekomen: deze trend ging ook door ten tijde van democratie. De gekozen president Shagari kon begin jaren tachtig de groeiende corruptie in de tot bloei gekomen olie-industrie niet tegenhouden. Integendeel zelfs: de corruptie nam exponentieel toe. Daar kwam bij dat Nigeria nog steeds verre van democratisch was: repressie en personalisering van de macht waren
76
Kaduna Nzeogwu, Declaration of martial law (15 januari 1966). Gevonden op: Dawodu, dedicated to Nigeria's socio-political issues, http://www.dawodu.com/nzeogwu2.htm (laatst geraadpleegd 10 november 2005, 16:07). Majoor Kaduna Nzeogwu, een van de coupplegers van januari 1966, was hiermee begonnen: in de speech bedoeld om de omverwerping van de democratie te legitimeren, was zijn belangrijkste argument dat deze ingreep van het leger nodig was om de basis te leggen voor een betere democratie.
29
In reconcilione stat progressio humana belangrijke kenmerken van Shagari’s bewind. Deze verschijnselen zijn kernproblemen van het gehele Afrikaanse continent.77 Babangida deed hier nog een schepje bovenop: tijdens zijn bewind is hij schatrijk geworden en ook tegenwoordig behoort hij tot de meest vermogende Nigerianen. Abacha kan beschouwd worden als degene die oogste wat zijn voorgangers hadden gezaaid. De repressie bereikte een climax en hij heeft ongeveer tien miljard dollar uit de staatskas geplunderd. Abubakar liet de weduwe van Abacha een deel van dit ‘geleende’ overheidsgeld terugbetalen, maar roofde tegelijkertijd zelf een paar miljard euro uit de schatkist.78 Obasanjo verklaarde de corruptie wel te willen bestrijden, maar voegde eraan toe dat dit onmogelijk was: ‘anybody who expects to tame corruption in four years is unrealistic’. Verder dan symbolische maatregelen en wat populistische retoriek kwam zijn regering niet, dus al met al valt zijn toewijding aan de corruptiebestrijding te betwijfelen. Ook onder Obasanjo nam uiteindelijk de corruptie toe.79 Het systeem werd niet alleen steeds corrupter, het werd ook gewelddadiger. Buhari zette in het kader van zijn War Against Indiscipline (WAI) veel politieke activisten en journalisten gevangen.80 Babangida bouwde een geraffineerd systeem van censuur, propaganda en repressie, waarin zijn persoon steeds meer centraal kwam te staan. Onder zijn bewind kwam de State Security Service (SSS) tot bloei, een veiligheidsdienst onder andere gericht op het disciplineren van de pers en de maatschappelijke bewegingen. Het bekendste slachtoffer van de SSS was Dele Giwa, topjournalist en oprichter van de kritische krant Newswatch, die in 1986 door een bomaanslag om het leven kwam.81 Na deze moord, die veel verzet opriep in de samenleving, pakte de SSS haar zaken jarenlang subtieler aan. Ook Babangida kon dus niet zomaar mensen uit de weg ruimen. Hij was een manipulator pur sang die op machiavellistische wijze groepen tegen elkaar uitspeelde om zo zijn eigen macht te maximaliseren. Ondertussen werd dankzij vriendjespolitiek de besturende elite steeds incapabeler. De dreiging van een nieuwe staatsgreep week nooit en de druk om te
77
Paul Beckett en C. Young ed., Dilemmas of democracy in Nigeria (Rochester, New York en Suffolk 1997) 4-
8.
78
Van der Veen, Afrika, 394; Anayo Ude, ‘Abacha’s legacy of woes’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 22-23; Emma Adeshida, ‘Getting the looted funds back’, West Africa (18 – 24 juni 2001) 22-23. Ook Babangida is tijdens zijn bewind schatrijk geworden en behoort tegenwoordig tot de rijkste mannen van Nigeria. 79 Ben Asante, ‘President Obasanjo: exclusive interview’, 80 Osaghae, Crippled giant, 182. 81 Ibidem, 195.
30
In reconcilione stat progressio humana democratiseren steeg. Dankzij zijn goede PR wist de president het ondanks de kritiek nog acht jaar uit te houden.82 Abacha gebruikte het Directorate of Militairy Intelligence (DMI, de militaire veiligheidsdienst), de SSS en een terreurorgaan genaamd de Strike Force voor het perfectioneren van de verdeel-en-heerstaktiek die ook zijn Babangida voerde. Onder Abacha, die het bespelen van de massa veel minder goed in de vingers had dan Babangida, bereikte de repressie haar climax. De gevangenissen en martelkamers vulden zich met politieke dissidenten, mensenrechtenactivisten en journalisten. De wat al te kritische Obasanjo en generaal Oladipo Diya, Abacha’s tweede man, ondervonden dit aan den lijve. Zij werden het slachtoffer van de achterdocht van de president, die overal mogelijke staatsgrepen zag, en verdwenen in de gevangenis. Door deze repressie had de politieke klasse minder in te brengen dan ooit tevoren: het leger regeerde met harde hand, zonder zich van wie dan ook iets aan te trekken. Dit systeem kon Abacha echter nooit lang volhouden en ook hij was uiteindelijk gedwongen zijn belofte van democratisering concreter te maken. Onder militair bewind werd het omzeilen van de rechtsstaat vergemakkelijkt doordat er geen parlement in de weg stond: er werd geregeerd door een Supreme Military Council dat decreten uitvaardigde. Deze decreten waren wetten die zonder enig overleg werden ingevoerd en, bijvoorbeeld bij de processen rondom de (vermeende) staatsgreeppogingen van 1995 en 1997, vaak ook zonder tussenkomst van de rechterlijke macht werden uitgevoerd. Decreten waren ook vaak bedoeld om de media of mensenrechtenorganisaties in hun rechten in te perken. Kortom, de staatshoofden lapten de scheiding der machten aan hun laars en dit leidde tot onterechte gevangenschap en rechteloosheid.83 Sommige decreten golden met terugwerkende kracht en op deze manier kon feitelijk iedere persoon achter slot en grendel gezet worden. De internationale gemeenschap verwachtte in 1999, met de terugkomst van de democratie en de ongeldigverklaring van alle decreten die sinds de machtsgreep van Buhari waren uitgevaardigd, dat de mensenrechtenschendingen in aantal zouden afnemen. Dit was echter niet het geval. Feitelijk bleven leger, politie en veiligheidsdiensten optreden zoals ze altijd al hadden gedaan en bleven ze ook zo goed als onschendbaar.84 De inkrimping van het
82
Brennan Kraxberger, ‘The geography of regime survival: Abacha’s Nigeria’, African affairs 103 (2004) 413430, aldaar 414-415. 83 Ibidem, 60. 84 Etannibi E.O. Alemika en Innocent C. Chukwuma, Analysis of police and policing in Nigeria. CLEEN (Lagos 2002) 1-22.
31
In reconcilione stat progressio humana leger die Obasanjo vanaf 1999 doorvoerde was hoopgevend, maar veranderde weinig.85 Martelingen waren nog steeds niet uitgebannen en de Nigeria Police Force handelde even autonoom, oncontroleerbaar en wreed als ten tijde van de militaire regimes.86 De World Organization Against Torture bekritiseerde in 2003 bij de VN het mensenrechtenbeleid van Nigeria en wees erop dat er sinds 1999 al ruim tienduizend burgers waren gestorven door geweld, vooral uitgeoefend door het leger dat zich nog steeds aan de macht waande.87
Conclusie Het Nigeria dat Obasanjo in 1999 erfde van zijn voorgangers had nog een lange weg te gaan voor het een natie zou zijn waarin democratie, vrijheid en recht zegevieren: ‘Obasanjo’s task is enormous. Apart from trying to bind the wounds sustained during the elections, he must seriously face several urgent and unfinished pieces of business such as corruption, insecurity, food shortage, poor infrastructure such as electricity, roads, water, health and education. His government must find a creative way of addressing the issues that have led to riots and crises in various parts of the country in the last four years. Most of these issues centre on the nature of our federation and how it can be restructured to accommodate the reasonable aspirations of most Nigerians.’88 Zeven jaar na het herstel van de democratie kan geconcludeerd worden dat Obasanjo er niet in is geslaagd deze taak succesvol te volbrengen. De situatie leek in 1999-2006 veel op die van 85
Human Rights Watch world report 2000: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 1999 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45); Amnesty International annual report 2002: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2002 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). 86 Amnesty International annual report 2003: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2003 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50); Sonya Maldar, “Rest in pieces” Police torture and deaths in custody in Nigeria. Human Rights Watch (Vol. 17, nr. 11, juli 2005) 1. 87 Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world (E/CN.4/2003/NGO/61; Genève 2003). Obasanjo’s antwoord: Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world (E/CN.4/2003/G/71; Genève 2003). De regering reageerde woedend: het westen zou er volgens Obasanjo op uit zijn om de rest van de wereld continu in crisis te houden en deze kritiek was volgens hem een van de middelen die men daarvoor gebruikte. 88 Ray Ekpu, ‘Obasanjo’s soft landing’, West Africa 4381 (28 juli – 4 augustus 2003) 14.
32
In reconcilione stat progressio humana 1979-1983, toen vier jaar democratie het land aan de rand van de afgrond had gebracht en het leger de macht weer overnam.89 Het rapport Hope betrayed (2002), gepubliceerd door enkele NGO’s constateert terecht dat de situatie sinds 1999 niet was verbeterd maar verslechterd: ‘The last three years of elected civilian government in Nigeria have witnessed an alarming spate of violence and egregious human rights violations. In over fifty separate and documented incidents, over ten thousand Nigerians have reportedly been victims of extrajudicial executions at an average of over 200 executions per incident. Security agents, acting in most cases on direct orders of the government, have been responsible for many of the deaths as well as accompanying rapes, maiming and torture of thousands of women, the aged, children and other defenseless civilians.’90 Dat neemt niet weg dat het herstel van de democratie ook positieve dingen heeft gebracht. Ten eerste zijn de politieke partijen steeds publieksgerichter geworden: ze betrekken de Nigerianen bij wat ze doen. Het publiek is zich ook veel meer gaan bemoeien met het politieke debat en de media zijn mondiger geworden. Dit had overigens wel een grens, want nog steeds werden journalisten en leden van mensenrechtenorganisaties die kritiek hadden door de staat gedwarsboomd, maar ten opzichte van de situatie onder Abacha was er sprake van een aanzienlijke verbetering.91 Een tweede verbetering was dat tijdens de verkiezingen van 2003 succesvol is afgerekend met gouverneurs en parlementariërs die niet goed functioneerden. Het publiek werd steeds kritischer over de Big Men die Nigeria al meer dan veertig jaar regeren. Topfiguren waren steeds minder zeker van hun positie, ze moesten echt hun best doen goed te besturen. In 2003 was er in het parlement een lichte doorbraak van een nieuwe, jongere elite. Deze nieuwelingen waren opgegroeid in het onafhankelijke Nigeria en stond iets meer los van de traditionele clans van de Yoruba’s, Igbo’s en Hausa-Fulani. Een andere positieve ontwikkeling is dat sinds 2003 de oppositiepartijen ANPP, AD en APGA zich oriënteerden op een mogelijke samenwerking of fusie. In 2006 was hierover nog weinig 89
Douglas Rimmer, ‘A hollow giant’, West Africa 4381 (28 juli – 4 augustus 2003) 15-17; Anthony A. Akinola, ‘Issues in Nigerian democracy’, West Africa 4379 (14 – 20 juli 2003) 12-13. 90 Innocent Chukwuma e.a., Hope betrayed? A report on impunity and state-sponsored violence in Nigeria. Onderzoek van CLEEN en OMCT (Genève 2002) 1-197. 91 Soli Jehangir Sorabjee, Situation of human rights in Nigeria (E/CN.4/1999/36; Genève 1999) 20; Amnesty International annual report 1998, 1999, 2000, 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2005 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50); Human Rights Watch world reports 1998, 1999, 2000: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45).
33
In reconcilione stat progressio humana concreets bekend, behalve dat de partijen met elkaar in gesprek waren.92 Als deze fusie slaagt dan staat er in 2007 een sterke oppositiepartij tegenover de PDP. Of Nigeria daarmee verlost zal zijn van haar partijsysteem gebaseerd op etnische en religieuze tegenstellingen, valt nog niet te zeggen. De vierde verbetering ligt in de ontwikkeling van de civil society. De verkiezingen van 2003 zijn geobserveerd door drie groepen: de rooms-katholieke kerk, de Transition Monitoring Group en de vakbonden. Dit is een grote vooruitgang ten opzichte van 1999.93 Een ander positief punt is dat Obasanjo het leger hervormde en bijna alle hoge militairen die onder Abacha hadden gediend met pensioen stuurde. Helaas maakte dit geen einde aan het gewelddadige optreden van het leger. Tot slot kan terecht opgemerkt worden dat alleen al het feit dat Nigeria al zes jaar een democratie is en dat er tweemaal verkiezingen zijn geweest, als een vooruitgang beschouwd kan worden. De Nigerianen en de internationale wereld moeten oppassen dat ze niet te hoge eisen stellen aan een land dat bestuurlijk gezien vanaf de grond weer opgebouwd moet worden. De nadelen overheersen echter. In 1999 was men enthousiast over Obasanjo. Toen hij eenmaal president was zagen de Nigerianen echter een andere kant van de man: een eigengereide persoonlijkheid die alleen naar zichzelf luisterde en zijn regeermethode vaak liet leiden door het aloude verdeel-en-heers principe. Hij leek het land te willen regeren op een militaire manier.94 Daar komt bij dat de Independent National Election Commission (INEC), die de verkiezingen organiseerde, nog net zo slecht slecht functioneerde als onder Abacha. Daardoor was het relatief makkelijk om verkiezingen te manipuleren, iets waar de grote partijen gretig gebruik van maakten. Een ander punt van zorg was dat de elite misbruik maakte van democratische middelen om interne vetes te beslechten: twee keer is de voorzitter van het parlement afgezet door politieke opponenten en hun slechte functioneren was hiervoor niet de reden. Ook Obasanjo moest bijna het veld ruimen, weliswaar had dit te maken met de bloedige incidenten in Benue en de Nigerdelta, maar machtspolitiek binnen de elite speelde 92
Kew, ‘The 2003 elections’, 169-170. Seun Adeoye, ‘AD, ANPP, APGA to merge, says Akande’, The guardian (11 januari 2006); Anthony A. Akinola, ‘Divisions over democracy’, West Africa (5 – 11 juni 2000) 911. 93 Kew, ‘The 2003 elections’, 165-166. 94 Tunde Oyedoyin, ‘Going gets tough for Obasanjo’, West Africa (16 – 22 september 2002) 12. Ben Asante en Amaechi Dike, ‘The executive-legislative rift’, West Africa (16 – 22 september 2002) 13-14. In dit artikel komt Farouk Lawan aan het woord, een Nigeriaanse parlementariër, die verklaarde: ‘the country is drifting very fast into some form of civilian dictatorship, occasioned by the total disregard for the rule of law and the Constitution of the Federal Republic of Nigeria’. Mahmud Tukur, ‘Needed: better leadership’, in: Robert Rotberg ed., Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 239-250, aldaar 240. Het boek dat onder redactie van Robert Rotberg tot stand is gekomen behandelt de Nigeriaanse situatie zeer genuanceerd, op deze laatste bijdrage na. Tukur is onverdeeld negatief en prijst in zijn conclusie de orde en discipline die de grove dictatuur van Buhari bracht. Ik kan niet verklaren waarom Rotberg heeft besloten dit artikel op te nemen in zijn verder zo evenwichtige bundel. Tukur was in 1984-1985 minister onder Buhari, die tegenwoordig de politieke aartsvijand is van Obasanjo. Zijn artikel is ongenuanceerd en onverdeeld negatief.
34
In reconcilione stat progressio humana ene minstens even grote rol. Deze impeachment-zaken zijn dus een teken van de zwakte en instabiliteit van de democratie.95 Hierbij komen de negatieve punten die al eerder genoemd zijn: de corruptie bleef toenemen, het leger bleef in opdracht van de overheid zeer gewelddadig optreden, de politie bleef een ongeleid projectiel en ook het martelen van mensen en het onderdrukken van al te dissidente geluiden ging door. De eindbalans van ruim zes jaar Obasanjo is dus verre van positief. Er zijn voorzichtige bewegingen te zien in de richting van meer democratie, maar de Nigeriaanse natie verbrokkelt eerder dan dat zij één wordt.96 Dat de media de ruimte hebben om de president te bekritiseren geeft hoop. Ook moet niet vergeten worden dat het aantal politieke gevangen nagenoeg nul is. Echter voor de gemiddelde Nigeriaan zal er weinig veranderd zijn sinds het verscheiden van Abacha.
2. MANIEREN VAN OMGANG MET EEN GEWELDDADIG VERLEDEN Nigeria moest, zoals Achebe het verwoordde, in de eenentwintigste eeuw weer leren zichzelf op een democratische manier te besturen. Op 28 mei 1999 was Nigeria's Vierde Republiek een feit en een paar weken later kondigde de kersverse president aan dat er, geheel volgens zijn in de kerkers van Abacha uitgedachte plan, een waarheidscommissie moest komen om af te rekenen met Nigeria's verleden. Alvorens het Oputa-panel bestudeerd wordt, moet in dit hoofdstuk eerst uiteengezet worden wat waarheidscommissies precies zijn en welke commissies er in het verleden geweest zijn. Voordat ik daar dieper op inga moet het concept eerst geplaatst worden in de reeks van mogelijkheden die een natie heeft om een dictatoriaal verleden te verwerken.
Omgang met het verleden: de principiële versus de praktische insteek De meest reguliere visie luidt dat een voormalige dictatuur drie opties heeft: er kan niets met het verleden worden gedaan, er kunnen rechtszaken georganiseerd worden en men kan een
95
Anayo Ude, ‘Impeachment runs riot’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 24-25; Okey Nwachukwu, ‘Collapse of Nigeria’s democracy?’, West Africa (16 – 22 september 2002) 8-9. 96 Akinola, ‘Divisions over democracy’, 11.
35
In reconcilione stat progressio humana middenweg zoeken tussen deze twee. Vaak leidt de optie 'niets doen' tot nieuw geweld, terwijl ook het berechten van daders niet mogelijk is. Dan is er een praktisch compromis nodig en tot die categorie behoren onder andere de waarheidscommissies.97 Vaak gebeurt er echter helemaal niets, omdat instituties (zoals het parlement, de rechterlijke macht en de politie) in democratiserende landen vaak niet sterk zijn, het uitgaande regime nog steeds een rol speelt en het volk zijn wonden nog aan het likken is. Op basis van de machtsverhoudingen tussen leger en volk heeft Elin Skaar een theorie ontworpen over wat er waarschijnlijk zal gebeuren onder bepaalde voorwaarden. Processen vinden volgens Skaar vooral plaats als het uitgaande regime (het leger) geen macht meer heeft, terwijl de civil society sterk is. Als de civil society geen machtspositie heeft wordt er meestal niets gedaan met het verleden. Als beide groepen machtig zijn, is de kans groot dat er een compromis wordt gezocht, bijvoorbeeld een waarheidscommissie. Skaars model is een generalisatie, misschien zelfs een te grove generalisatie, want hij documenteert zelf al een aanzienlijk aantal uitzonderingen op zijn regel. Situaties waarin leger en civil society sterk staan, maar er toch niets gebeurt, kunnen volgens Skaar te wijten zijn aan een gebrek aan toewijding van de democratische regering aan de mensenrechtenzaak, of angst voor ingrijpen van het leger, of het slecht functioneren van democratische instituties.98 Skaar geeft ook aan dat naarmate de tijd verstrijkt, het aantal mogelijke manieren om met het verleden om te gaan kan toenemen. Een waarheidscommissie kan vlak na de transitie naar democratie het maximaal haalbare zijn, maar na verloop van een aantal of soms zelfs tientallen jaren kan er alsnog een klimaat ontstaan waarin rechtszaken kunnen plaatsvinden. Processen, niets doen of iets daar tussenin – dat is dus de meest gemaakte driedeling. De tussenweg tussen niets doen en het berechten van de leiders van het oude regime, is volgens de historicus Antoon De Baets onder te verdelen in zeven opties. De eerste is verabsolutering van het verleden, dat wil zeggen dat het verleden heilig en onaantastbaar wordt gemaakt. Het verleden kan daarnaast ook ontkend worden. Ten derde bestaat er een artistieke verwerking, een poging greep te krijgen op het verleden via kunstuitingen. Een andere optie is een proces van zuivering, waarbij daders uit hoge ambtelijke of politieke posities verwijderd worden. Ten vijfde kan de aangerichte schade worden gerepareerd door middel van restitutie, compensatie of rehabilitatie. De VN heeft hiervoor richtlijnen opgesteld,
97
Elin Skaar, ‘Truth commissions, trials – or nothing? Policy options in democratic transitions’, Third world quarterly 20 (1999) 1109-1128, aldaar 1110; Richard J. Goldstone, ‘Past human rights violations: truth commissions and amnesties or prosecutions’, Northern Ireland legal quarterly 51 (2000) 164-173, aldaar 165. 98 Skaar, 'Truth commissions, trials – or nothing?', 1120-1121.
36
In reconcilione stat progressio humana die in deel II zullen terugkomen.99 De zesde mogelijkheid is historiografie, het door historisch-wetenschappelijk onderzoek verwerken van het verleden. Tot slot is er de mogelijkheid om een waarheidscommissies op te richten.100 Deze laatste vier opties vallen vaak samen: reparatie, historiografie en zuivering zijn bijvoorbeeld allemaal in zekere mate onderdeel van het werk van waarheidscommissies. De meeste auteurs laten er geen twijfel over bestaan: het houden van processen is het hoogst haalbare en het is ook nodig daarnaar te streven. Processen zijn de enige manier om straffeloosheid te bestrijden en te laten zien dat de wet voor iedereen geldt. Diane Orentlicher, de VN-expert op dit gebied, stelt: 'Because trials secure preeminent rights and values, governments should be expected to assume reasonable risks associated with prosecutions, including a risk of military discontent.'101 Orentlicher concludeert dat, hoe moeilijk het ook is, in ieder geval het plegen van genocide, het martelen van mensen en andere grove schendingen van mensenrechten bestraft moeten worden. Vrijstelling van vervolging is in die gevallen voor haar geen optie. De enige situatie waarin er helaas niet tot vervolging overgegaan kan worden is wanneer het leger ook in de nieuwe democratie feitelijk de touwtjes nog in handen heeft. In alle andere gevallen moet in ieder geval een poging gedaan worden daders te berechten.102 Ook Wole Soyinka, Nigeria's bekendste schrijver die er nooit voor schuwt zijn mening te geven, maakt goed duidelijk dat het verlenen van amnestie voor hem niet volstaat: 'The risk-free parade of villains, calmly – and occasionally with ill-concealed relish – recounting their roles in kidnappings, tortures, murders, and mutilation, at the end of which absolution is granted without penalty or forfeit, is either a lesson in human ennoblement, or a glorification of impunity.'103
99
Basic principles and guidelines on the right to a remedy and reparation for victims of gross violations of international human rights law and serious violations of international humanitarian law (E/CN.4/2005/L.48; Genève 2005) 1-13. 100 Antoon De Baets, Genocide en massamoord in de twintigste eeuw. Studiehandleiding (Groningen 2005) 1617. Het betreft hier een ongepubliceerde collegehandout. 101 Diane Orentlicher, ‘Settling accounts: the duty to prosecute human rights violations of a prior regime’, Yale law journal 100 (1991) 2537-2615, aldaar 2548-2549. 102 Orentlicher, 'Settling accounts', 2606. 103 Wole Soyinka, The burden of memory, the muse of forgiveness (New York 1999) 28-29.
37
In reconcilione stat progressio humana
38
Hij wil de misdadigers uit de Nigeriaanse geschiedenis berecht zien, ze moeten de gevangenis in. En hij heeft goede hoop dat dit ook gaat gebeuren: 'I am hopeful that as I see what is happening in Argentina today, 25 years after they disappeared, generals, admirals are being called back to account for what they did years before; as I sit back to watch what is happening in Chile, I believe those who had perpetrated these monstrosities against Nigerians will be hunted down even if it is a hundred years from now. Those who inherit their baggage of atrocities will be hunted down.'104 Orentlicher en Soyinka zijn principieel en hanteren een strikt juridische opvatting van het begrip
‘rechtvaardigheid’.
Strafprocessen
hebben
duidelijke
principiële
voordelen:
vergelding, afschrikkend effect, slachtoffergerichtheid en ze helpen bij het verspreiden van democratische waarden.105 Echter ook vrijstelling van vervolging kent een groot voordeel: tijdens rechtszaken kunnen de spanningen in de maatschappij heel hoog oplopen, terwijl het verlenen van amnestie aan daders voor meer rust zorgt. Dit argument is niet principieel, maar politiek-praktisch van aard, en komt voort uit een utilitaristische visie op het politieke handelen, die het nastreven van de toestand van maximaal geluk voor de hele samenleving centraal stelt en de middelen om dit te bereiken daaraan ondergeschikt maakt.106 Iemand die berouw heeft zijn misdaad vergeven en diegene dus niet meer straffen is een vorm van rechtvaardigheid die op het juridische vlak onmogelijk is.
Waarheidscommissies Binnen een utilitaristische opvatting zijn waarheidscommissies een goede mogelijkheid. Deze commissies onderzoeken mensenrechtenschendingen en willen vooral 'de waarheid' over het verleden naar boven brengen en voor toenadering tussen daders en slachtoffers zorgen. In een 104
Soyinka, The burden of memory, 28-29. Amy Gutmann en Dennis Thompson, ‘The moral foundations of truth commissions’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 22-44, aldaar 27. 106 Chandra Lekha Sriram, ‘Truth commissions and political theory: tough moral choices in transitional situations’, Netherlands quarterly of human rights 18 (2000) 471-492, aldaar 479-480, 486; Robert Rotberg, ‘Truth commissions and the prevision of truth, justice, and reconciliation’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 3-21, aldaar 9. 105
In reconcilione stat progressio humana opzet die lijkt op een rechtbank maar die formeel gezien niet die status heeft, worden zowel daders als slachtoffers gehoord en worden getuigen door advocaten ondervraagd om zodoende tot een moreel (en niet juridisch) oordeel over het verleden te komen. Het maakt tot op zekere hoogte niet uit hoe ‘de waarheid’ verkregen wordt: sommige commissies (zoals de Zuid-Afrikaanse Truth and Reconciliation Commission (TRC)) beloofden daders zelfs immuniteit als ze in ruil daarvoor hun verhaal zo volledig mogelijk vertelden. Omdat de ware toedracht van de gebeurtenissen ten tijde van dictatuur vaak verborgen is, wordt het naar boven brengen van zoveel mogelijk feiten als een doel gezien dat veel middelen heiligt. Het is echter verkeerd om waarheidscommissies als vervanger voor of slap aftreksel van een proces te beschouwen. De jurist Juan Méndez stelt terecht dat niet alleen ongecontroleerde amnestieverlening, maar ook berechting van daders vrede en verzoening kan tegenwerken.107 In feite vullen diverse manieren om het verleden te verwerken (processen, reparaties, waarheidscommissies, historiografie, artistieke uitingen, zuiveringen) elkaar aan en kunnen ze geen van alle zorgen voor complete verwerking van het verleden. Waarheidscommissies zijn soms een mooie tussenweg als zowel niets doen als het houden van rechtszaken niet de voorkeur genieten. Zij kunnen de weg vrijmaken voor het houden van processen, zodra de maatschappij dat aankan. Waarheidscommissies zijn meestal onderzoekspanels met tussen de één en meer dan tien leden. Meestal hebben ze ook de hulp van ondersteunende diensten, bijvoorbeeld juristen, psychologen of onderzoekers. De commissies combineren theoretisch, historisch en juridisch onderzoek met hoorzittingen waar burgers het woord kunnen voeren. Van tevoren wordt iedereen in de gelegenheid gesteld om petities in te dienen en de commissie zal tijdens de zittingen zoveel mogelijk van die petities in behandeling nemen. Die zittingen zijn de essentie van de commissie: daar komen slachtoffers om zich te beklagen en daar komen (als het goed is) daders om zich te verdedigen, te verantwoorden of om schuld te bekennen. De commissie wil de aansprakelijkstelling van daders bevorderen, institutionele oorzaken van misdaden blootleggen, voorstellen doen voor institutionele hervorming, verzoening bevorderen en spanningen in de maatschappij wegnemen.108 Het welzijn van de gemeenschap gaat voor voor dat van het individu: de hele natie moet 'genezen' worden van haar kwaadaardige verleden. Tegelijkertijd is er binnen dat kader aandacht voor individuen,
107 108
Juan E. Mendez, ‘Accountability for past abuses’, Human rights quarterly (1997) 255-282, aldaar 273-274. Priscilla Hayner, Unspeakable truths: facing the challenge of truth commissions (New York 2002) 27-30.
39
In reconcilione stat progressio humana zowel daders als slachtoffers, die bij de commissie hun verhaal mogen vertellen.109 Deze ‘genezing’ of ‘verzoening’ van de maatschappij zou volgens de theoretici achter waarheidscommissies bereikt kunnen worden door mensen getuigenissen te laten afleggen over wat hen is overkomen of over wat ze hebben misdaan. Regelmatig zijn daders en slachtoffers elkaar huilend in de armen gevallen, waarop die laatsten de eersten vergaven. Echter vergeven is niet gelijk aan vergeten en dat is de eerste adder onder het gras. Vergeving komt voort uit de overwinning van de wil tot verzoening over het primaire gevoel van haat jegens de dader.110 Een tweede ‘adder’ is dat herinneringen vervagen en beïnvloed worden door de omgeving: de mensen om ons heen hebben invloed op het sociale en collectieve geheugen en op wat wij als belangrijk ervaren. Ook de mate waarin wij ons (al of niet belangwekkende) gebeurtenissen herinneren wordt hierdoor beïnvloed.111 De getuigenissen voor waarheidscommissies zijn dus niet alleen uitingen van persoonlijke herinneringen: de herinneringen worden zo goed herinnerd, juist doordat ze ook door de omgeving worden gedeeld. Dit zorgt tevens voor een probleem: traumatische gebeurtenissen worden keer op keer herinnerd en worden onderdeel van het collectieve geheugen van een maatschappij. Naarmate de traumatische gebeurtenis langer geleden heeft plaatsgevonden correspondeert de collectieve herinnering steeds minder met de daadwerkelijke gebeurtenis. Kortom, ze wordt steeds meer vertekend.112 Voor een historicus of waarheidscommissie kan dit collectieve geheugen een historische bron zijn, maar zij moeten dan wel rekening houden met deze vertekening. Het is aan historici om uit de brei van vervormde, mythische persoonlijke en collectieve herinneringen een redelijk beeld van de geschiedenis te destilleren. Zij zijn hiervoor bij uitstek getraind, door hun methode van de historische kritiek.113 Herinneringen worden op drie manieren vervormd. Ten eerste door de victor’s history: het gegeven dat de winnaar een relatief zwaar stempel drukt op de herinneringen aan het verleden. Daarnaast kan de cultuur, of de bedreiging van een etnische of culturele identiteit, bijdragen aan het sturen van herinnering. Tot slot kan een dictatoriaal systeem via censuur, verdraaiing van de feiten en repressie het collectief geheugen beïnvloeden.114 Juist vanwege hun kennis van de historisch kritische methode, die ook van toepassing is op orale bronnen, is het betreurenswaardig dat er zelden historici plaatsnemen in waarheidscommissies. Om met 109
Mark R. Amstutz, The healing of nations: the promise and limits of political forgiveness (Lanham 2005) 213215. 110 A. Margalit, The ethics of memory (Harvard MA 2002) 202-206. 111 Maurice Halbwachs, Het collectief geheugen (Leuven en Amersfoort 1991) Mark Elchardus ed., 7-8. 112 A. Neal, National trauma and collective memory (New York 1998) 201-202. 113 Peter Burke, ‘History as social memory’, in: T. Butler ed., Memory: history, culture and the mind (Oxford 1989) 97-113, aldaar 102. 114 Burke, 'History as social memory', 106-109.
40
In reconcilione stat progressio humana de historicus Peter Burke te spreken: juist historici zijn er goed in de mensheid te herinneren aan zaken die ze wil vergeten.115 Hoewel er genoeg kanttekeningen te plaatsen zijn bij het feit dat waarheidscommissies zich voor een deel afhankelijk maken van het collectieve geheugen, hebben ze mijns inziens genoeg nut om dit concept niet naar de prullenmand te hoeven verwijzen. Immers als men zich voldoende van bewust is van de valkuilen van het geheugen, kan daarmee rekening gehouden worden, zoals dat bij rechtszaken ook wordt gedaan. Het eindproduct van de waarheidscommissie is een rapport waarin alle getuigenissen in context worden geplaatst en aanbevelingen worden gedaan voor politieke en juridische hervormingen. Zo'n rapport kan gezien worden als een stap in het democratiseringsproces. Historici kunnen het gebruiken als bron, maar dan vooral voor één kant van het verleden, namelijk de duistere. De historicus moet ook kijken in hoeverre een regime steunde op maatschappelijke consensus. De waarheidscommissie gaat alleen in op de andere kant, het conflict tussen regime en maatschappij.116 De historicus kan ook het functioneren van de commissie bestuderen en heeft daarvoor een aantal voorwaarden ter beschikking die opgesteld zijn naar aanleiding van de ervaringen met dergelijke commissies in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw. Aangezien het functioneren van het Oputa-panel centraal staat in dit onderzoek, zijn deze voorwaarden, voor de VN opgesteld door Louis Joinet, van cruciaal belang.
De Joinet-principes De belangrijkste set criteria voor waarheidscommissies die er is, komt vanuit de VN. De oorspronkelijke versie is geschreven door Louis Joinet, de speciale rapporteur voor de VN op het gebied van mensenrechten.117 Zijn naam is verbonden aan de Joinet-principes, een verzameling criteria voor de bestrijding van straffeloosheid. In 2005 kwam zijn opvolger Diane Orentlicher met een herziening van deze principes.118 De criteria zullen de maatstaven zijn aan de hand waarvan ik het Oputa-panel zal beoordelen. Voor de praktische beoordeling 115
Ibidem, 110. Charles S. Maier, ‘Doing history, doing justice: the narrative of the historian and of the truth commission’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 261-278, aldaar 273. 117 Louis Joinet, The administration of justice and the human rights of detainees: question of impunity of perpetrators of human rights violations (civil and political): revised final report prepared by mr. Joinet (E/CN.4/Sub2/1997/20/Rev.1; Genève 1997) 1-28. 118 Diane Orentlicher, Updated set of principles for the protection and promotion of human rights through action to combat impunity (E/CN.4/2005/102/Add.1; Genève 2005) 1-19. 116
41
In reconcilione stat progressio humana van de criteria heb ik een aantal auteurs gebruikt, waarvan de belangrijkste Priscilla Hayner is, die met Unspeakable truths (2002) een standaardwerk over waarheidscommissies heeft geproduceerd. Joinet begint zijn pleidooi voor het aanpakken van straffeloosheid bij de slachtoffers. Slachtoffers hebben drie rechten, ten eerste het recht om te weten. Waarheidscommissies zijn hiertoe een geijkt middel, maar 'experience has shown that care must be taken not to allow these commissions to be sidetracked or furnish a pretext for not going to the courts.'119 Het tweede recht is recht op gerechtigheid, dat wil zeggen, dat slachtoffers er recht op hebben dat de veroorzakers van hun ellende berecht worden. Ten derde is er een recht op reparatie.120 Vanuit deze drie rechten komt Joinet tot tweeënveertig principes, waarvan een deel gaat over waarheidscommissies. Daaruit heb ik vijf criteria afgeleid en ik heb er zelf een zesde heb toegevoegd, dat naar mijn mening onvoldoende aandacht krijgt in de Joinetprincipes. Deze zes criteria licht ik hier kort toe en in de zes hoofdstukken van deel II wordt voor elk van deze criteria gekeken in hoeverre het Oputa-panel eraan heeft voldaan. De eerste vereiste voor een waarheidscommissie is dat haar bevoegdheden goed vastgelegd worden in een statutair document. Omdat een waarheidscommissie een orgaan is dat haar bestaansrecht primair ontleend aan haar dienstbaarheid aan het volk, geniet het de voorkeur om, zoals in Zuid-Afrika gebeurde, het statuut via het parlement en in samenwerking met maatschappelijke organisaties op te stellen. Op die manier wordt de commissie door middel van een officiële wet ingesteld. Echter in veel gevallen is de macht van het parlement hiervoor te zwak en wordt het statuut bekrachtigd door een presidentieel besluit.121 Het statuut moet een aantal zaken in ieder geval vastleggen: ten eerste dat vertrouwelijke informatie beschermd wordt en dat de archieven van de commissie voor andere organen (bijvoorbeeld de rechterlijke macht) toegankelijk zijn. Ten tweede moeten de voorwaarden voor de bescherming van getuigen vastgelegd worden.122 Het statuut moet bovendien aangeven dat alle mensenrechtenschendingen onderzocht kunnen worden. In de praktijk zal het erop uitdraaien dat alleen de meest grove schendingen aan de kaak gesteld worden, zoals martelingen, aanslagen en executies. De commissie zal een rangorde moeten 119
Joinet, The administration of justice, 5. Ibidem, 7-9. 121 Hayner, Unspeakable truths, 214. 122 Orentlicher, Diane, Updated set of principles for the protection and promotion of human rights through action to combat impunity (E/CN.4/2005/102/Add.1; Genève 2005) 9. 120
42
In reconcilione stat progressio humana aanbrengen in de soorten schendingen die er zijn, omdat zij nu eenmaal niet alles kan behandelen. De VN erkent bijvoorbeeld ook schendingen van economische, sociale en culturele rechten, zoals het recht op ontwikkeling, op een gezonde omgeving, op een baan en op gezondheid, huisvesting en onderwijs. Deze rechten zijn vastgelegd in een document geschreven door El Hadji Guissé, maar het betreft hier rechten die door een waarheidscommissie meestal van inferieur belang worden gevonden.123 Mocht een commissie er expliciet opdracht toe gekregen hebben of gewoon tijd over hebben, dan kunnen mensenrechtenschendingen van economische, sociale en culturele aard meer aandacht krijgen. Een vierde element dat in het statuut moet worden opgenomen, is de bevestiging dat een waarheidscommissie niet dezelfde positie heeft als een rechtbank: het oordeel dat geveld wordt is zuiver moreel van aard en niet juridisch bindend.124 Tot slot moet er een scherpe deadline opgenomen worden, waarbinnen de commissie haar werk voltooid moet hebben. Eén tot tweeënhalf jaar is de meest effectieve tijdsspanne. Géén tijdslimiet leidt vaak tot uitstel, zoals in het geval van de Oegandese waarheidscommissie, die er vijftien jaar over deed om haar werk te voltooien. Een te korte termijn leidt aan de andere kant tot een afgeraffeld eindresultaat.125 De tweede belangrijke eis die Joinet aan waarheidscommissies stelt is dat ze onafhankelijk, onpartijdig en competent zijn. Dat wil zeggen dat het voor het publiek duidelijk moet zijn dat de leden van de commissie neutraal en ervaren zijn. De leden moeten goed beschermd worden zodat ze onafhankelijk kunnen werken.126 Orentlicher voegt hieraan toe dat diverse groepen uit de maatschappij en ook vrouwen goed vertegenwoordigd moeten zijn.127 Het derde criterium is zeer eenvoudig: de commissie moet voldoende bronnen hebben, zowel geld als informatiebronnen. Een gebrek aan geld kan een commissie lam leggen of haar onafhankelijkheid in gevaar brengen. Daarnaast moet voor de inwinning van informatie indien nodig gebruik kunnen worden gemaakt van juridische dwang. Ook moet de commissie in staat zijn locaties te bezoeken en inspecteren in het kader van haar onderzoek. Alle benodigde documenten moeten aan de commissie geleverd worden. 128
123
El Hadji Guissé, Final report on the question of impunity of perpetrators of human rights violations (economic, social and cultural rights), prepared by mr. El Hadji Guissé, special rapporteur, pursuant to subcommission resolution 1996/24 (E/CN.4/Sub.2/1997/8; Genève 1997) 22-28. 124 Joinet, The administration of justice, 18. 125 Hayner, Unspeakable truths, 222-223. 126 Joinet, The administration of justice, 17. 127 Orentlicher, Updated set of principles, 8. 128 Joinet, The administration of justice, 18.
43
In reconcilione stat progressio humana Zoals al in het statuut van de waarheidscommissie vastgelegd hoort te zijn, moeten getuigen (zowel slachtoffers als daders) worden beschermd. Dit is het vierde punt waarop Joinet de nadruk legt. Getuigenissen worden op strikt vrijwillige basis geleverd, maar de omstandigheden moeten zo zijn, dat een persoon zo veel mogelijk geneigd is dit vrijwillige getuigenis te leveren.129 Joinet stelt nog expliciete eisen aan het geven van een anoniem getuigenis, maar Orentlicher heeft deze eisen in de herziene versie van 2005 geschrapt. In plaats daarvan stelt ze, vrij algemeen, dat de commissie een verzoek om anonimiteit zeer serieus moet opvatten. Er moeten daarnaast ook faciliteiten zijn voor de opvang van slachtoffers zoals slaapplaatsen, psychologen, artsen en tolken. De overheid moet de gemaakte onkosten vergoeden.130 Ook aan de daders moeten garanties gegeven worden. Er mogen niet zomaar beschuldigingen rondgeslingerd worden: de behandeling van daders moet volgens Hayner aan een drietal voorwaarden voldoen. De persoon in kwestie moet ten eerste van tevoren ingelicht worden dat er beschuldigingen bestaan tegen hem en ten tweede moet hij altijd de kans hebben zich te verdedigen – dit mag via een getuigenis, maar ook via het inleveren van een schriftelijk verweer.131 De derde voorwaarde is dat de commissie vermeldt dat het noemen van de naam geen juridische schuld inhoudt. De dader moet de zekerheid hebben dat hij niet aan de schandpaal genageld zal worden. Een waarheidscommissie kan onder strenge voorwaarden in haar rapport namen van schuldigen noemen. De basis hoeft niet het juridische 'beyond reasonable doubt' te zijn: een 'balance of probabilities' is ook afdoende. Dat wil zeggen, dat een commissie ook kan stellen dat het waarschijnlijk is dat iemand ergens bij betrokken was. Wel moet het goed duidelijk zijn hoe ‘hard’ de bewijsvoering is. Hayner vindt dat een waarheidscommissie verplicht is om zoveel mogelijk namen van (mogelijke) daders te noemen.132 Bij het noemen van die namen is het raadzaam om de drie criteria van Daan Bronkhorst, werkzaam bij Amnesty International en een expert is op dit gebied, in acht te nemen. Ten eerste is er het criterium van limitation: alleen de namen van de verantwoordelijken moeten genoemd worden. Distinction, ten tweede, houdt in dat er onderscheid gemaakt moet worden in de mate van verantwoordelijkheid. Tot slot moet er rekening gehouden worden met de gevolgen van het noemen van de naam voor de dader, voor slachtoffers, voor verwanten en voor de
129
Joinet, The administration of justice, 18. Orentlicher, Updated set of principles, 10. 131 Joinet, The administration of justice, 18. 132 Hayner, Unspeakable truths, 131-132. 130
44
In reconcilione stat progressio humana maatschappij. Dit noemt hij het criterium van proportionality.133 Een goed voorbeeld van een genuanceerde aanpak is de waarheidscommissie van El Salvador, die onderscheid maakte tussen overweldigend, aanzienlijk en voldoende bewijs en ook uitlegde wat er met deze gradaties werd bedoeld. Zaken werden pas aan de kaak gesteld als er voldoende bewijs was. Als gevolg hiervan is er in het rapport van die commissie geen expliciet oordeel geveld over de doodseskaders in dat land en ook niet over de rol die de VS heeft gespeeld.134 Voorzichtigheid heeft dus ook een keerzijde. Orentlicher speelt in haar verbetering van de Joinet-principes in op de discussie die er de laatste tien jaar is ontstaan rondom het noemen van de namen van daders. In de herziene versie van de principes zijn de voorwaarden die Hayner en Bronkhorst stellen verwerkt.135 Op het niveau van de VN is er dus eenduidigheid, maar er bestaan ook radicale tegenstanders van het noemen van namen. José Zalaquett, een van de leden van de Chileense waarheidscommissie (die bewust geen namen heeft genoemd), meent dat dit alleen aan rechters voorbehouden is: 'we must not tresspass that fine line between an ethical commission and a kangaroo court'. Het noemen van namen mag van hem bij hoge uitzondering, alleen als de juridische competentie van een commissie zeer groot is, zoals in het geval van de ZuidAfrikaanse TRC.136 Juan Méndez werpt hier tegenin dat ook de pers en de politie namen noemen zonder dat dit direct een juridische veroordeling inhoudt. Mijns inziens blijft het de vraag in hoeverre het publiek en de media gevoelig zijn voor deze nuance. In feite zullen mensen wier namen genoemd worden door de maatschappij als schuldig worden beschouwd, ook als er slechts sprake is van een 'waarschijnlijkheid'. Bescherming van daders kan ook te ver gaan, bijvoorbeeld doordat alle leden van het oude regime vrijgesteld worden van vervolging. Dan ontstaat de indruk dat waarheidscommissies wel degelijk bedoeld zijn ter vervanging van rechtszaken en zoals gezegd: dat is nadrukkelijk niet zoals deze commissies bedoeld zijn. Mario Enriquez, de minister van Buitenlandse Zaken van Guatemala, stelde naar aanleiding van de waarheidscommissie in zijn land: 'Just as in Chile, truth but no trials.'137 In Chili hadden de daders zichzelf al geïmmuniseerd tegen vervolging voordat de waarheidscommissie aan het werk ging. In El Salvador werd vlak na de publicatie van het rapport van de waarheidscommissie een grootschalige amnestiewet ingevoerd. Veel commissies hebben 133
Daan Bronkhorst, ‘Naming names’, Netherlands quarterly of human rights 16 (1998) 457-474, aldaar 471. Hayner, Unspeakable truths, 232. 135 Orentlicher, Updated set of principles, 9-10. 136 Hayner, Unspeakable truths, 128. 137 Hayner, Unspeakable truths, 86. 134
45
In reconcilione stat progressio humana moeizaam een middenweg gezocht tussen het beschermen van daders en het laten zegevieren van het recht. Zuid-Afrika is hiervan het beste voorbeeld: daar werd een regeling van amnesty for truth toegepast. Als een dader de volledige waarheid zou komen vertellen, zou hij daarmee gevrijwaard zijn van verdere vervolging. Een dergelijke regeling ging vele voorstanders van waarheidscommissies te ver. In Argentinië, dat niet een dergelijke amnestieregeling kende, leidde het rapport van de waarheidscommissie tot vervolging en uiteindelijk ook tot veroordeling van vijf daders.138 Een waarheidscommissie in Timor-Leste verfijnde de ZuidAfrikaanse methode door daders die kwamen getuigen te laten wegkomen met een werkstraf. Dat is alleszins beter dan volledige straffeloosheid.139 Zoals eerder al ter sprake kwam, is en blijft de amnestiekwestie een moreel probleem, volgens sommigen zelfs de 'morele Achilleshiel' van de waarheidscommissie.140 Ook aan het eindrapport stelt Joinet eisen en dit is het vijfde criterium aan de hand waarvan het Oputa-panel beoordeeld wordt. 'The commission's final report (...) shall be made public in full and shall be disseminated as widely as possible.'141 De commissie mag besluiten bepaalde vertrouwelijke informatie buiten het rapport te laten, maar het rapport zelf moet toegankelijk zijn voor iedereen. Het rapport is het meest tastbare eindresultaat van de commissie. De leden van de commissie moeten door onschendbaarheid beschermd worden tegen smaad of rechtszaken naar aanleiding van de inhoud van het rapport.142 Waarheidscommissies moeten een adviserende functie hebben. Dat wil zeggen dat de regering toezegt serieus om te zullen gaan met de resultaten van de commissie en de adviezen die in het rapport worden gegeven. Die adviezen moeten onder andere handreikingen doen voor wetgeving die straffeloosheid moet terugdringen.143 Daarnaast adviseert een commissie doorgaans om de rechterlijke macht, het leger en de politiek te hervormen, om daders te vervolgen of om publieke instituties van daders te zuiveren, om de aangerichte schade te repareren, om onderzoek in te stellen naar zaken die nog onduidelijk zijn en om onderwijs te geven in mensenrechten.144 De kwestie van reparaties is complex: een voorgesteld programma moet haalbaar zijn voor de overheid in kwestie. Hierin kunnen wederom de principes die de
138
Ibidem, 91-99. Diane Orentlicher, Independent study on best practices, including recommendations, to assist states in strengthening their domestic capacity to combat all aspects of impunity (E/CN.4/2004/88; Genève 2004) 6. 140 Elizabeth Kiss, ‘Moral ambition within and beyond political constraints. Reflections on restorative justice’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 68-98, aldaar 74. 141 Orentlicher, Updated set of principles, 11. 142 Joinet, The administration of justice, 19. 143 Ibidem. 144 Hayner, Unspeakable truths, 167. 139
46
In reconcilione stat progressio humana VN hanteert, te voorschijn gehaald worden: restitutie moet, indien mogelijk, worden gerealiseerd. Als restitutie onmogelijk is, moeten slachtoffers zo goed mogelijk gecompenseerd worden. Rehabilitatie van een persoon moet gepaard gaan met psychologische zorg. Als de middelen van de overheid beperkt zijn, moet in ieder geval gezorgd worden dat de kans op herhaling van het onrecht minimaal is.145 De reparatie moet eerlijk zijn en niet alleen toekomen aan zij die voor de commissie hebben getuigd. Vaak hangt de implementatie van dit soort maatregelen af van de politieke goodwill.146 De verbetering van de situatie in de maatschappij kost tijd, maar politieke goodwill helpt. Dat maakt immers erkenning van onrecht mogelijk (via bijvoorbeeld nationale herdenkingen). Als het goed is, is er een eind gemaakt aan het door de staat georganiseerde geweld of wordt hiertoe een duidelijke poging gedaan. Onder deze omstandigheden kan het werk van een waarheidscommissie vrucht dragen, maar alsnog kost het tijd: democratie kan niet binnen een paar maanden tijd foutloos functioneren.147 Een aspect dat in het VN-document van Joinet/ Orentlicher niet zeer uitvoerig ter sprake komt, maar dat mijns inziens wel van belang is, is de organisatie van de zittingen. Daarom wil ik dit naast de Joinet-principes als een apart, zesde toetsingscriterium gebruiken. Tijdens deze zittingen kunnen slachtoffers en daders het woord voeren. De keuze voor het wel of niet openbaar houden van zittingen is van cruciaal belang voor het slagen van de commissie. Daders zullen geheime zittingen wensen terwijl het publiek alles zo veel mogelijk in de openbaarheid wil laten plaatsvinden. De middenweg die de commissie kiest tussen deze twee eisen zal van belang zijn voor de openheid van daders en slachtoffers als ze in de getuigenbank staan. Publieke zittingen verhogen de steun voor de commissie en de transparantie. Tegelijkertijd is bij een dergelijke mate van openbaarheid vaak de veiligheid van getuigen in het geding en bovendien zijn veel commissies bang voor het effect van het publiekelijk bekend worden van allerlei ongeverifieerde getuigenissen. Sommige commissies gingen heel ver en voerden alle zittingen volledig in de openbaarheid uit. De TRC stond zelfs tv-registratie toe, waardoor haar activiteiten een veel groter publiek bereikten.148 Een tweede eis die aan de zittingen wordt gesteld betreft de selectie die gemaakt wordt uit de binnengekomen klachten: de commissie moet zaken horen die representatief zijn voor een 145
Basic principles and guidelines on the right to a remedy and reparation for victims of gross violations of international human rights law and serious violations of international humanitarian law (E/CN.4/2005/L.48; Genève 2005) 9-12. 146 Ibidem, 180-182. 147 Priscilla Hayner, ‘In pursuit of justice and reconciliation: contributions of truth telling’, in: Cynthia J. Arnson ed., Comparative peace processes in Latin America (Washington DC 1999) 363-387, aldaar 373-374. 148 Hayner, Unspeakable truths, 226-227.
47
In reconcilione stat progressio humana bepaalde gebeurtenis, die sleutelmechanismen in het dictatoriale systeem kunnen onthullen. Een getuigenis is in die zin een symbolische daad en hoewel het voor de getuige zelf heilzaam is het verhaal te vertellen, staat bij de zittingen het belang van de hele gemeenschap voorop. Nationaal bekende personen mogen dan ook niet voorgetrokken worden.149 De derde en belangrijkste voorwaarde waaraan de zittingen moeten voldoen, is dat de omgeving neutraal is. Een waarheidscommissie heeft niet dezelfde macht als een rechtbank, maar de constructie van de zittingen is identiek. Binnen de muren van de zaal waar de zittingen plaatsvinden moet rust en vooral orde heersen. De voorzitter moet een sfeer creëren die alle betrokkenen de indruk van een ‘eerlijk proces’ geeft.
Conclusie: waarheidscommissies Waarheidscommissies hebben door de jaren heen hun nut bewezen: ze hebben een signaal weten af te geven binnen hun eigen maatschappijen, dat er na een periode van repressie openheid was gekomen en dat iedereen ter verantwoording geroepen kon worden. Bovendien hebben ze vaak een nuttige bijdrage geleverd aan het gevoel dat het verleden verwerkt wordt. Ondanks deze voordelen is het concept niet vrij van nadelen. De meeste commissies zijn er niet in geslaagd om alle daders ter verantwoording te roepen: oud-staatshoofden of andere voormalige hoge figuren weigerden soms te komen en de commissies waren zelden in staat om dit soort weigeraars te dwingen. Ook de Zuid-Afrikaanse amnesty for truth regeling bleek niet voldoende geruststellend voor enkele belangrijke getuigen. Deze regeling kon bovendien niet verhinderen dat er veel gelogen werd: sommige mensen kwamen getuigen, maar ontkenden alle aanklachten en konden vervolgens naar buiten wandelen in de wetenschap dat ze niet meer vervolgd konden worden. Andere commissies hadden eveneens last van daders die niets toegaven, logen of halve waarheden vertelden. Iets anders waar zowel daders als slachtoffers last van hadden, was een vervaagde en vervormde herinnering. Hiermee moeten waarheidscommissies goed rekening houden. Een ander risico ligt in de wettelijke grondslag van de commissie, kortom, het statuut. Soms ontbreekt zo’n grondslag, bijvoorbeeld als de commissie opgericht wordt op basis van een presidentieel besluit. In dat geval is het makkelijker om het resultaat van een commissie aan te vechten, dan wanneer deze door het 149
Rodolfo Mattarollo, ‘Truth commissions’, , in: M. Cherif Bassiouni ed., Post-conflict justice (New York 2002) 295-324, aldaar 305.
48
In reconcilione stat progressio humana parlement is ingesteld. Tot slot kan geconstateerd worden dat in elk van de overige zeven criteria waaraan ik het Oputa-panel heb getoetst ook een valkuil zit. In deel II wordt het Panel geanalyseerd met de bovenstaande zes criteria als leidraad. Het begint met de oprichting en het statuut en gaat daarnaast in op de samenstelling van de commissie. Een derde punt waarnaar gekeken wordt is het budget. Het vervolgens wordt uitgebreid gekeken naar de hoofdwerkzaamheden van het Panel: de zittingen. Hoe waren deze georganiseerd? En als tweede vraag: hoe is omgesprongen met de bescherming van getuigen? Daarnaast wordt gekeken naar de bescherming van daders: was er amnesty for truth of heeft het Panel naar andere wegen gezocht om de beschuldigden te beschermen? Een andere kwestie rondom de daders die aandacht zal krijgen, is de vraag of er in het eindrapport zorgvuldig omgesprongen wordt met het noemen van namen. Als laatste wordt het Oputarapport bekeken. Daarbij ligt de nadruk op de analyses, de gebruikte bronnen, de conclusies en de adviezen.
49
DEEL II. HET PANEL GETOETST
Fig. 3: voorzitter Oputa op de cover van West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001)
In reconciliationem stat progressio humana
INLEIDING: GEBRUIKTE BRONNEN De beoordeling van het Oputa-panel steunt vooral op een drietal grote bronnen: het rapport van het Panel, het ongepubliceerde boek van Kukah en artikelen uit op Afrika gerichte tijdschriften en Nigeriaanse kranten. Om met die laatste bron te beginnen: de artikelen heb ik gehaald uit een breed aanbod van kranten (The Guardian, Nigeria's meest gelezen krant, en daarnaast vooral ook This day en Vanguard), waarvan de artikelen op internet te vinden waren. Het risico bestaat dat de van internet afhankelijke onderzoeker snel verstrikt raakt in het web van diverse activistische organisaties die met behulp van hun websites hun mening zeer prominent naar voren brengen. Niet alles wat op internet gepubliceerd wordt is even betrouwbaar en daarom heb ik me beperkt tot internetuitgaven van artikelen die ook in de gedrukte media zijn verschenen – onder de aanname dat deze artikelen overeenkomen met de gedrukte versies ervan. Drie websites, namelijk Dawodu.com, NigerianMuse en vooral BiafraNigeriaWorld hebben zeer uitgebreide krantenarchieven.150 De krantenartikelen dienden als achtergrondbron: sommige gaven een visie op de toestand in Nigeria, maar vooral belangrijk waren de artikelen naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom het Oputa-panel. Belangrijker en ook betrouwbaarder dan de kranten waren echter enkele wetenschappelijke tijdschriften zoals West Africa (dat een themanummer aan het Panel wijdde), African Affairs en The journal of modern African studies. Deze vaktijdschriften zijn niet altijd even diep op alle gebeurtenissen ingegaan, maar zijn zeker van nut geweest omdat de politieke ontwikkelingen in de laatste jaren en de belangrijkste daden van het Oputa-panel uitgebreid worden besproken. De tweede bron waarop ik me baseer, Kukah’s waarnemingen die opgetekend zijn in zijn nog niet gepubliceerde boek, is zeer persoonlijk getint en beziet de zaak vaak vanuit het perspectief van de rooms-katholieke priester die hij is. Een voordeel van zijn werk is dat hij vaak zeer uitvoerig citeert uit documenten, getuigenissen en toespraken – en uiteraard dat het een blik van binnenuit op het Panel geeft.151 Het nadeel van deze bron is dat zij nog niet 150
De adressen van deze websites zijn respectievelijk http://www.dawodu.com, http://www.nigerianmuse.com/nigeriawatch/oputa en http://www.bnw.biz. Dawodu.com heeft een zoekfunctie gerelateerd aan Google die honderden artikelen oplevert, vaak van wetenschappers zonder historische achtergrond die over historische onderwerpen schrijven. Net als Dawodu.com heeft ook NigerianMuse het Oputa-rapport op haar website gepubliceerd. Die laatste website geeft daarbij bovendien rond de twintig artikelen over het Panel. BiafraNigeriaWorld heeft het meest uitgebreide archief: beginnend in 2002 heeft de website een archief waarbij voor elke dag van het jaar minstens enkele en vaak vele krantenartikelen te vinden zijn. In het archief zijn dertien verschillende media vertegenwoordigd. 151 Ik heb het in de vorm van een tekstbestand toegemaild gekregen van de Nigeriaanse historicus Toyin Falola en mag er op zijn gezag uit citeren.
51
In reconciliationem stat progressio humana gepubliceerd is en ondanks de ruim vijfhonderd pagina’s nog niet ‘af’ lijkt te zijn. Zo sluiten bijvoorbeeld de hoofdstuknummers nog niet goed op elkaar aan. Desalniettemin neem ik aan dat Falola, een van de meest toonaangevende historici van Nigeria, mij een betrouwbaar manuscript heeft geleverd. Het rapport, tenslotte, is uiteraard verreweg de belangrijkste bron. Het bestaat uit negen banden (zeven delen plus twee appendices) en geeft onder andere basisinformatie, bijvoorbeeld over de inhoud van het statuut. De internetversie van januari 2005 bevat een tiende deel, met een introductie en vervolgens een samenvatting van alle delen, de conclusie en de aanbevelingen, dat op de introductie na identiek is het zevende deel.152 Dit is waarschijnlijk de preview die het Panel op 22 mei 2002 bij Obasanjo liet bezorgen als voorproefje van het volledige rapport, dat zes dagen later officieel werd gepresenteerd.153 Het rapport stond op internet in de vorm van tien PDF-bestanden. Of de bestanden gebaseerd zijn op de originele digitale documenten of een kopie zijn, wordt nergens vermeld. Wel is er een korte toelichting geschreven bij deze publicatie: 'In solidarity with the Civil Society Forum (CSF) in Nigeria, the Nigerian Democratic Movement (NDM), a Washington-based pro-democracy organization since 1993, hereby releases unofficially the full report of the Human Rights Violations Investigation Commission (HRVIC), popularly called the “Oputa-panel Report”, as ten Portable Document Format (PDF) files.'154 Over de NDM is weinig meer bekend dan de naam van haar directeur: Mobolaji Aluko, de man die tevens achter de website NigerianMuse zit. Aluko is journalist en mensenrechtenactivist. Het CSF is een overkoepelende organisatie van vijftien WestAfrikaanse maatschappelijke bewegingen die zich bezig houden met democratisering, onderwijs, ontwikkeling en mensenrechten. Onder de leden van het CSF bevindt zich onder andere het Centre for Democracy and Development (CDD), die een bijdrage leverde aan het researchdeel van het Oputa-rapport. Kayode Fayemi, een van de belangrijkste adviseurs van
152
Elizabeth Pam e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report. Synoptic overview of conclusions and recommendations (including chairman's foreword) (ongepubliceerd 2002) 1-98. 153 Kukah, [Titelloos boek], 530. De websites waarop het rapport te vinden is geven weinig achtergronden bij de herkomst van de tien delen. Nergens wordt verteld waarom het 'Synoptic overview' zo veel lijkt op deel zeven, waardoor helaas niet met zekerheid te zeggen is met welk doel de 'Synoptic overview' is gemaakt. 154 NigerianMuse.org, http://www.nigerianmuse.net/nigeriawatch/oputa/ (laatst geraadpleegd 29 december 2005, 18:42).
52
In reconciliationem stat progressio humana het Panel, zit in het bestuur van het CSF.155 Vrijwel zeker was hij degene die het Oputarapport doorspeelde naar de NDM. Immers, in december 2004 beweerde Fayemi als een van de weinigen het rapport in bezit te hebben en bovendien vastbesloten te zijn het voor publiek toegankelijk te maken.156 De reden voor publicatie op internet lag vooral in het lange wachten op de door de overheid beloofde officiële publicatie: 'This report is not a leak, rather a determination of the civil society in Nigeria to spend its own money (rather than wait for government money), time and effort to make it available to the world at large. The Commission did its work in the public domain; the report has always been available in the public domain, but civil society in Nigeria had been waiting for two-and-a-half years (since it was submitted to President Obasanjo in May 2002) to have the Federal Government spend money to publish it. Now that it is clear that it is unwilling, unable or incapable of spending that money, we have decided to relieve it of that burden. There are no hard feelings.' Het is opvallend dat er veel spelfouten in het rapport staan. Soms, maar niet vaak, staat ergens een cijfer 1 in plaats van een letter l, wat een aanwijzing is dat het rapport is gescand. Een tweede opvallende slordigheid in de PDF-versie ligt in de petitienummers. Deel vier van het rapport behandelt de petities zoals ze bij de zittingen naar voren zijn gekomen. Het is een verslag van de zittingen in chronologische volgorde. Deel vijf geeft daarbij vervolgens een schematisch overzicht van de indiener van de petitie, de klacht, de beschuldigden, de conclusies van de commissie en de aanbevelingen. Hoewel het de bedoeling moet zijn geweest dat alle petities zowel in deel vier als in deel vijf aan de orde kwamen, is dit niet gebeurd. In deel vijf komen niet alle in deel vier behandelde petities terug. Ook zijn er ongeveer tien petities uit deel vijf die niet terug te vinden zijn in deel vier. Vaak werd een en dezelfde petitie in deel vier onder een ander nummer behandeld dan in deel vijf. Zo is petitie nummer 792 uit deel vier dezelfde petitie als die met nummer 7 uit deel vijf.157 Petitie 1717 in
155
West Africa Civil Society Forum, http://www.wacsof.org (laatst geraadpleegd 29 december 2005, 21:55). Onder de link 'Members' is de naam van Fayemi te vinden. Het CDD heeft ook een website: http://www.cdd.org.uk (laatst geraadpleegd 29 december 2005, 21:57). 156 Sakibu Olokojobi, ‘We’ll publish original Oputa report’, Independent (11-12-2004). 157 Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 28. Vergelijk dit met Pam e.a. ed., HRVIC Report V, Memos, 58.
53
In reconciliationem stat progressio humana deel vier is dezelfde als nummer 1777 in deel vijf.158 Sommige petities worden in deel vijf tweemaal behandeld.159 De autenticiteit van de bron is moeilijk te bepalen, maar er zijn sterke aanwijzingen dat het hier om het echte Oputa-rapport gaat. De omvang van het rapport op internet en de omvang van het rapport zoals dat aan Obasanjo is overhandigd, komen overeen. Ook de inhoud komt betrouwbaar over. Alleen is niet vast te stellen hoe het gedigitaliseerd is. De kans is groot dat het een computerscan is van de papieren versie die Fayemi op de een of andere manier in bezit heeft gekregen. Een andere mogelijkheid is dat een van de commissieleden de NDM heeft voorzien van een digitale kopie. In dat eerste geval zijn de schoonheidsfoutjes een gevolg van het scannen. In het laatste geval zijn er twee mogelijke oorzaken voor de gebreken die de PDF-files vertonen. Ten eerste kunnen, als de internetversie de eindversie is, de gebreken het gevolg zijn van de grote haast waarmee het Panel in maart, april en mei 2002 het rapport voltooide. Een andere mogelijkheid is dat de NDM via een van de Panelleden een nog net niet voltooide versie heeft gekregen, waar de laatste fouten nog uit verwijderd moesten worden.160 Uiteindelijk valt, vooral omdat de NDM er niets over losliet, weinig te zeggen over de weg die het rapport had afgelegd van zijn presentatie in 2002 naar de internetpublicatie in 2005. Het gaat in ieder geval om het volledige, geheel of bijna geheel geperfectioneerde rapport. Het kan dus in combinatie met de inside information van Kukah en de bespiegelingen uit tijdschrifen en kranten funtioneren als leidraad voor de beoordeling van het Panel aan de hand van de Joinet-principes. Achtereenvolgens zullen het statuut, de Panelleden, het budget en de informatiebronnen, de zittingen, de regelingen rondom getuigen en de adviserende aard van het rapport getoetst worden.
158
Vergelijk wederom HRVIC Report IV, Petitions, 147 met HRVIC Report V, Memos, 179. Ik heb de puzzel voor zover mogelijk ingevuld en bijgevoegd als bijlage 5. Voor wie het rapport ooit bestudeert is dit een bijna onmisbare handleiding. De petitienummers mogen soms verschillen, maar de verschillen zijn klein: een 1 is in een 7 veranderd of er is een getal weggevallen of omgewisseld. Dit zou wederom door fouten van de letterherkenning van het gebruikte scanapparaat kunnen komen. Ook zou het kunnen dat de op internet geplaatste versie een nog niet gecorrigeerde editie is, aangeleverd door een van de commissieleden. 160 Het moet sowieso om een vergevorderde versie gaan, want pas in april 2002 kwam het rapport tot stand in zijn volledige versie. Aangezien de internetpublicatie een volledig rapport weergeeft, gaat het dus om een eindversie of een bijna voltooide versie. 159
54
In reconciliationem stat progressio humana
1. DE GRONDSLAG: EEN IDEE VAN OBASANJO De gevangenschap van Obasanjo (1995-1998) viel samen met zijn bekering tot een radicalere variant van het christendom: net als George W. Bush werd hij een born again christian. Deze bekering hield vermoedelijk verband met zijn fascinatie voor het concept van waarheidscommissies, dat immers goed aansluit bij de christelijke kernbegrippen als ‘verzoening’ en ‘vergeving’. Enkele weken na zijn inauguratie als president kondigde hij de komst van een waarheidscommissie aan en op 14 juni 1999 stelde hij het Oputa-panel formeel aan.161 Dit was niet zijn enige initiatief van deze aard. In dezelfde periode zette hij een commissie op die onder leiding van Christopher Kolade het uitbesteden van opdrachten door het regime van Abubakar zou onderzoeken. In januari 2001 was het rapport van Kolade echter nog steeds niet openbaar gemaakt.162 Bovendien kwam er een Inter-party Constitution Review Panel, onder leiding van Yussuf Mamman, de voorzitter van de oppositiepartij Alliance for Democracy. Mamman, die geen enkele juridische opleiding had genoten, moest de nieuwe grondwet beoordelen. Een derde initiatief was een commissie onder leiding van Ahmad Joda, een vriend van Obasanjo, die de armoedebestrijdingsprogramma's van diverse militaire regeringen moest onderzoeken.163 Obasanjo's beleid bleef dus niet beperkt tot het Oputa-panel alleen en het leek er dus op dat hij al bij het begin van zijn eerste termijn als president grondig wilde werken aan democratisering. De panels en commissies die hij oprichtte waren zeer autonoom en divers van samenstelling, waardoor het onwaarschijnlijk is dat hij ze heeft opgericht om zijn eigen belangen of die van zijn politieke achterban te dienen. Het Oputa-rapport geeft een uitgebreid overzicht van de directe oorzaken voor de oprichting van het Panel: 'To sum up the immediate causes: the establishment of the Commission was an attempt to come to grips with developments in Nigeria's recent political history – its colonial inheritance; the collapse of the First Republic; the descent into and 161
Elizabeth Pam e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report [HRVIC Report] I, Introduction (ongepubliceerd 2002) 19. 162 Norimitsu Onishi, ‘Tears, lies and glimpses of truth keep Nigerians glued to the TV’, New York times 150 (13 januari 2001) A01. Het lijkt dus hetzelfde lot te hebben ondergaan als het rapport van de commissie-Okigbo, die in 1994 de corruptie onder het regime van Babangida onderzocht en waarvan het rapport door Abacha nooit is gepubliceerd. Overigens is in 2005 ook een deel van het Okigbo rapport op internet geplaatst. Zie http://www.dawodu.com. De adviezen uit ander rapport uit 1994, dat van Kayode Eso naar de rechterlijke macht, worden door Obasanjo’s regering grotendeels niet uitgevoerd. Zie: Missing Okigbo report, http://www.nigeriavillagesquare1.com/Articles/punch-okigbo.html (laatst geraadpleegd 15 januari 2006, 12:43). 163 Kukah, [Titelloos boek], 95.
55
In reconciliationem stat progressio humana prosecution of the country's civil war; the inherent violent and arbitrary logic of military rule, especially between January 1984 and May 1999, involving the use of public policy to favour particular ethnic groups and to disempower other ethnic groups; the annulment of the June 12, 1993 presidential elections; the use of political assassinations, torture and judicial murder as allegedly deliberate instruments of state policy to eliminate and harass regime opponents and prodemocracy activists; the need to confront the past in order to build the future on a durable, non-vengeful basis; and trends and developments in international society which, while prescriptively universalizing human rights, also criminalizes their gross violations, making rulers and perpetrators of such violations accountable to international society.'164 Obasanjo hield bij de inauguratie een speech waarin hij verklaarde dat de instelling van het Oputa-panel in lijn was met de openheid die zijn regering nastreefde. Het doel was 'to put the ugly past behind us quickly', om zo snel mogelijk als verzoende en eendrachtige natie verder te kunnen gaan.165 De commissie zelf geeft in de introductie van het rapport aan zich te laten leiden door het christelijke ideaal van boetedoening en vergeving. Het verleden vergeten is geen optie: hoe pijnlijk ook, het moet herinnerd en gebruikt worden om de maatschappij te zuiveren op individueel niveau, maar ook op gemeenschapsniveau.166 Naast dit boeteconcept geeft het Panel aan tevens geïnspireerd te zijn door wat het philosophical liberalism noemt. In deze filosofie staat het sociale contract centraal – het lijkt geïnspireerd door de linkse liberaal John Rawls en is links omdat wordt uitgegaan van enige mate van maakbaarheid van de samenleving, terwijl de menselijke vrijheid, die zo kenmerkend is voor het liberalisme, ook een belangrijke rol speelt. De begrippen waarheid, verzoening, reparatie, gelijkheid en mensenrechten, allen vastgelegd in internationale verdragen, vervullen een sleutelrol. De basisrechten van de mens zijn volgens het Panel, conform de westerse theorieën hieromtrent, het recht op leven, het recht op vrijheid en het recht op menselijke waardigheid. Een schending van een of meerdere van deze rechten werd beschouwd als een ‘grove’ mensenrechtenschending.167 Het rapport stelt dat elke maatschappij die een traumatische periode afsluit twee opties heeft: rechtszaken, wat door de commissie wordt geassocieerd met wraak, of verzoening. 164
Pam e.a. ed., HRVIC Report, I, Introduction, 26-27. Kukah, [Titelloos boek], 88. 166 Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction (ongepubliceerd 2002) 6. 167 Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 35vv. 165
56
In reconciliationem stat progressio humana Verzoening wordt gezien als een veel hoger doel dan ordinaire wraakneming. Sterker nog: 'to manage the transition succesfully and to consolidate it may require that we sacrifice criminal justice for the higher moral imperative of reconciliation and to avoid the trauma, anguish and pain criminal prosecution will give rise to.' (cursivering door mij aangebracht)168 De visie die de meeste voorvechters van waarheidscommissies aanhangen, dat deze commissies niet het houden van processen uitsluiten, wordt hier door het Panel duidelijk weersproken. Verzoening wordt niet gezien als een opstapje op weg naar processen: als mensen elkaar hun misdaden vergeven, dan is dat vele malen mooier dan een strafproces. Het is de ultieme vorm van gerechtigheid als mensen elkaar niet hoeven te bestraffen, maar trauma’s kunnen ‘uitpraten’ en vergeving kunnen schenken aan berouwvolle daders. Dat is het ideaal dat het Panel koesterde. In een statuut probeerde het voorwaarden te scheppen waaronder dit ideaal haalbaar werd.
Het statuut Met de links-liberale idealen in het achterhoofd stelde het Panel een statuut op dat sturend zou moeten zijn voor de uitvoering van zijn taak. Die taak was het uitvoeren van een ‘preliminary investigation’, kortom een verkennend onderzoek, dat het begin moest worden van een traject richting verzoening. In de bescheiden rol die het Panel zich hiermee toedichtte, onderscheidde het zich van de Zuid-Afrikaanse TRC, die aan haar resultaten meer gewicht hechtte.169 Dit was gelijk al het eerste zwakke punt, want door zich zo weinig belang toe te kennen zette het Panel de deur al direct open om niet serieus genomen te worden door de politiek. De wettelijke basis voor de commissie was het Instrument (bijlage 2), tot stand gebracht door de president bij machte van de Tribunals of Inquiry Act, een artikel uit de grondwet van 1979. Deze Act gaf de president de macht om een onderzoekspanel in te stellen zonder dat daarvoor de goedkeuring van het parlement nodig was. Die goedkeuring is ook nooit gevraagd. Obasanjo deed verder in zijn speech noch in het statuut van het Panel enige toezegging dat de overheid haar adviezen serieus zou nemen. Wat hij vooral benadrukte was het belang van het werk van de commissie voor de verzoening van de maatschappij. Hij liet
168 169
Ibidem, 8-9. Ibidem, 45.
57
In reconciliationem stat progressio humana het open of hij daarin een rol zag weggelegd voor de regering. Het lijkt erop dat hij vond dat het aan het Panel was om die verzoening te bewerkstelligen. Het is een wezenlijke zwakte van het Panel gebleken, dat het niet was ingesteld door het parlement, of zelfs maar met medewerking van enkele maatschappelijke organisaties. Het was Obasanjo's idee en hij voerde het uit. Hij had het Oputa-panel meer legitimiteit en macht mee kunnen geven door, zoals bij de Zuid-Afrikaanse Truth and Reconciliation Commission het geval was, de volksvertegenwoordiging en de mensenrechtenorganisaties erbij te betrekken, en door namens de nieuwe democratische regering toe te zeggen dat het te produceren rapport serieus genomen zou worden. Kukah vermoedt dat het instellen van het Panel een bevlieging was van de president, die onder de indruk was van de TRC, en dat hij pas later besefte wat voor commissie hij eigenlijk had ingesteld. Hij handelde zeer snel: in ongeveer twee weken tijd werd een Instrument opgesteld voor het Panel en werden er mensen bij elkaar gezocht die zitting moesten nemen in het Panel. Zij hadden bijna geen informatie over het project waarvoor ze benaderd werden en over de andere personen die voor het Panel waren gevraagd.170 Het parlement was in deze periode nog niet zeer slagvaardig en genoot nog geen breed vertrouwen onder het volk. Nigeria kende enkele actieve maatschappelijke bewegingen, zoals de Civil Liberties Organization (CLO) en het Constitutional Rights Project (CRP) die zeker een mening zouden hebben gehad over de opzet van een waarheidscommissie. Obasanjo had er goed aan gedaan deze bewegingen bij de oprichting van het Oputa-panel te betrekken. Uiteindelijk zocht het Panel de experts zelf op. In september 1999 vond met medewerking van het Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA) en het Centre for Democracy and Development (CDD), twee internationale organisaties ter bevordering van democratisering, een Round Table conferentie plaats onder de titel Investigating the past: sharing experiences and learning lessons. Hieraan namen leden deel van de waarheidscommissies uit Argentinië, Chili, Guatemala en Zuid-Afrika.171 Het resultaat was een tussenrapportage aan Obasanjo, die leidde tot de aanpassing van het statuut. Door de Round table werd duidelijk dat de taakomschrijving verhelderd moest worden om overlap met andere organisaties zoals de Nigerian Human Rights Commission en de Public Complaints Commission te voorkomen. Bovendien moest het Oputa-panel de internationale verplichtingen van Nigeria grondig
170 171
Kukah, [Titelloos boek], 87. Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 47.
58
In reconciliationem stat progressio humana onderzoeken.172 Uiteindelijk zou het tweede deel van het eindrapport geheel aan dit onderwerp gewijd zijn. Een maand later reisde het Panel af naar Zuid-Afrika, een excursie die wederom uitmondde in een tussenrapportage aan Obasanjo en een verdere verfijning van het statuut. In de rapportage stond dat de commissie van het bezoek had geleerd dat het historisch belang van het Panel aan de Nigerianen gecommuniceerd moest worden, dat de regering de onafhankelijkheid van de commissie moest bekrachtigen, dat er voldoende financiën moesten zijn en dat de leden van de commissie voldoende beveiliging en een goede accomodatie moesten krijgen.173 Tot slot werden op 24 november en 1 december 1999 enkele debatten georganiseerd, waarbij academici en mensenrechtenorganisaties met elkaar in discussie gingen. Zo deed het Panel ervaring op met de organisatie van zittingen, het verhoren van getuigen en het trekken van conclusies.174 In dezelfde periode vonden er ook twee proefzittingen plaats, waar erg weinig mensen opaf kwamen.175 Het Instrument, dat op 14 juni 1999 werd uitgegeven en waarin de statuten voor het Panel werden vastgelegd, werd naar aanleiding van de Round Table en de excursie naar ZuidAfrika op enkele punten aangepast.176 Ten eerste bepleitte de commissie dat haar status van 'panel' zou veranderen in 'commissie'. Commissies kunnen volgens de Nigeriaanse wet getuigen dwingen om te verschijnen, panels kunnen dat niet. Hieraan gaf Obasanjo gehoor. Ten tweede stond in het origineel dat het Panel 'all known or suspected cases of mysterious deaths and assassinations or attempted assassinations' zou onderzoeken, maar dit werd gewijzigd in het meer algemene 'gross violations of human rights'. Een derde en zeer belangrijke wijziging was de uitbreiding van de te onderzoeken periode. Aanvankelijk zou alleen de periode 'since the last democratic dispensation in the country' (dat wil zeggen vanaf 1984) onderzocht worden. Omdat er nog veel oud zeer bestond uit eerdere tijden en omdat er zware kritiek kwam op het feit dat Obasanjo’s eerste bewind buiten deze periode viel, werd de periode veranderd in 1966-1999.177 Ten vierde werd een punt toegevoegd, waarin stond dat het Panel naast de al vermelde juridische, bestuurlijke, wetgevende of institutionele adviezen ook andere adviezen mocht geven die het relevant achtte voor het publieke belang. Er werd nog een punt toegevoegd, dat financiële of andersoortige bijstand door het Panel gebruikt 172
Kukah, [Titelloos boek], 107. Ibidem, 115. 174 Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 49. 175 Kukah, [Titelloos boek], 117. 176 In bijlage 2 is niet het originele, maar het aangepaste statuut weergegeven. 177 Charles Manga Fombad, ‘Prospects for peace building through truth commissions in Africa’, in: Alfred Gwarega Nhema ed., The quest for peace in Africa: transformations, democracy and public policy (Utrecht 2004) 189-219, aldaar 205. 173
59
In reconciliationem stat progressio humana mocht worden ongeacht de bron ervan.178 Tot slot werd wellicht de belangrijkste wijziging aangebracht, namelijk met betrekking tot de tijd die het Panel tot zijn beschikking had. De Tribunals of Inquiry Act schreef voor dat een presidentieel onderzoekspanel negentig dagen de tijd had, maar al direct merkte het Panel op dat deze tijd veel te kort was.179 Het Amended Instrument wijzigde dit: 'The Commission was statutorily required: “to submit its interim reports to [the President] from time to time but shall, in any case, submit its final report not later than one year from the date of its first public sitting or within such extended period as may be authorized by [the President] in writing.”'180 Naast deze wijzigingen bleven enkele punten uit het statuut van 14 juni 1999 behouden. Zo moest de commissie een persoon of personen, autoriteiten, instituties of organisaties identificeren die verantwoordelijk waren voor de 'grove mensenrechtenschendingen'. Er moesten uitspraken gedaan worden over de mogelijke motieven van deze daders en de aangerichte schade bij de slachtoffers. Het Panel moest vaststellen of de schendingen het gevolg waren van staatsbeleid of dat het daden waren van politieke organisaties, maatschappelijke bewegingen of individuen. Zoals gezegd moest het Panel ook op zo veel mogelijk vlakken aanbevelingen doen voor verbetering.181 Dit statuut is zeker niet slecht. Zo is de onderzoeksperiode zeer goed vastgelegd: met de aanname dat de voorbereidingen voor de zittingen enige maanden vergen, had het Panel ruim een jaar de tijd gekregen voor zijn werkzaamheden. Verlenging van de periode was gebonden aan de goedkeuring van de president. Deze periode viel binnen de grenzen die zowel de VN als Priscilla Hayner aanmerken als ideaal voor een waarheidscommissie. Het algemeen onderzoeken van grove mensenrechtenschendingen was goed geformuleerd: het gaf het Panel de ruimte om alle relevante schendingen te onderzoeken. In het rapport werd vervolgens nader uitgewerkt welke betekenis het Panel aan begrippen als 'mensenrechten', 'aansprakelijkheid', 'waarheid' en 'verzoening' heeft verbonden.182 Ten derde is goed vastgelegd dat er op zo veel mogelijk (relevante) gebieden aanbevelingen gegeven mogen worden. Tot slot was, via de macht die de Tribunals of Inquiry Act het Panel gaf, vastgelegd 178
Punt (f), de mogelijkheid allerlei bronnen van geld en andere bijstand aan te boren, zou een cruciaal punt blijken voor het Oputa-panel. 179 Kukah, [Titelloos boek], 90. 180 Pam e.a. ed., HRVIC Report, I, Introduction, 30. 181 Ibidem, 29. 182 Ibidem, 36vv.
60
In reconciliationem stat progressio humana dat het de macht had getuigen te dwingen naar de zittingen te komen. Meineed of het beïnvloeden van getuigen was strafbaar: wie zich hieraan schuldig maakte kon tot twee jaar celstraf krijgen. Getuigen die waren opgeroepen en vervolgens gedagvaard, en die dan nog steeds niet kwamen opdagen, konden tot een half jaar celstraf krijgen.183 Het statuut kent ook nadelen – nadelen die het Oputa-panel zou ontdekken tijdens de voorbereiding van de zittingen. Een veel gehoorde vorm van kritiek was dat de opdracht (een overzicht geven van de mensenrechtenschendingen in Nigeria van 1966 tot 1999) te groot was en dat de tijd om het onderzoek te verrichten (vijf maanden) daarvoor te kort was.184 Ten tweede gaf de regering nergens in het statuut aan dat zij de resultaten van het Panel serieus zou nemen. Zo was het duidelijk dat het Oputa-panel gemodelleerd was naar voorbeeld van de Zuid-Afrikaanse TRC, maar bleef het vaag hoe bindend zijn adviezen zouden zijn. De TRC werd geacht bindende adviezen aan de regering te geven, terwijl het Oputa-panel zichzelf meer beschouwde als een commissie die vooronderzoek deed: 'the mandate of the Panel/ Commission was primarily a factfinding one'.185 Een ander punt waaruit blijkt dat de regering zich nergens toe wilde laten verplichten is dat in het statuut geen garantie is opgenomen dat het rapport en de archieven van het Panel openbaar toegankelijk zouden zijn. In 2002 liet de commissie een zeer omvangrijk archief na. Dat is niet verbazingwekkend, aangezien de archiviste Trudy Huskamp Peterson meldt dat alle petities in tienvoud moesten worden ingediend. Zij citeert een cynische reactie van een Ogoni: ‘the peasant economy of Ogoni will collapse if we do so much photocopying’. Hoewel Nigeria een freedom of information act heeft worden verzoeken om deze archieven in te zien niet beantwoord. Nergens in het statuut staat ook dat de archieven openbaar moeten zijn, terwijl dit wel een eis is die in de criteria van Joinet terug te vinden is.186 De meest fundamentele zwakheid van het statuut was dat haar basis lag in een presidentieel besluit. Het duurde enige tijd voordat het parlement ervan overtuigd was dat Obasanjo inderdaad de bevoegdheid had om een dergelijke commissie in het leven te roepen. Ook belangrijke daders (onder andere oud-staatshoofden) spanden rechtszaken aan omdat zij
183
Bijlage 2 en 3 geven respectievelijk het Instrument en de relevante passages uit de Tribunals of Inquiry Act. ‘Oputa-panel sets October 23 for public hearing’, Constitutional rights journal (july-september 2000) 25. Gevonden op: http://www.crp.org.ng/crj1036.htm#oputa. 185 Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 32. 186 Trudy Huskamp Peterson, Final acts. A guide to preserving the acts of truth commissions (Washington DC 2005) 72. Peterson maakt overigens een paar elementaire fouten in haar stukje over Nigeria, dat nog geen pagina bestrijkt. Zo geeft ze een verkeerde periode aan die het Panel bestudeerde, is ze onzorgvuldig in het noemen van de precieze naam van het Panel en klopt de datum waarop volgens haar het Panel zijn werk voltooide niet. Dit zijn echter details, die niet wegnemen dat de informatie die zij geeft over zaken die binnen haar vakgebied, archivering, liggen waardevol is. 184
61
In reconciliationem stat progressio humana
62
meenden dat de president op dit punt zijn boekje te buiten was gedaan. Deze strubbelingen hebben de werkzaamheden van het Panel vertraagd, zijn slachtvaardigheid verminderd en na afloop voor de nodige twijfels gezorgd omtrent de wettelijke bindendheid van de adviezen die het Panel gaf.187
2. DE LEDEN VAN HET PANEL Toen de leden van het Oputa-panel bij elkaar kwamen, bleek dat ze allemaal even onvoorbereid waren. Ze waren namens de president gevraagd plaats te nemen in een waarheidscommissie, maar ze wisten niet goed wat dit inhield. Zelfs voorzitter Oputa zeer verrast toen Obasanjo hem vroeg een waarheidscommissie te leiden.188 Deze mensen, die in alle haast bij elkaar geveegd waren, zouden volgens Obasanjo ‘eminente Nigerianen’ moeten zijn. Maar was dat wel zo? Welke beroepsmatige, etnische en religieuze achtergronden hadden de leden van het Panel? Waren, zoals Orentlicher en Hayner graag willen, vrouwen vertegenwoordigd? Hoe bekend en representatief waren ze? Allereerst moet een blik worden geworpen op de vier mensen die van het begin tot het eind in het Panel hebben gezeten. Een van hen was Chukwudifu Oputa zelf (figuur 4). Hij was een vrij kleurloze oud-rechter met een smetteloze carrière en een integer imago. Na zijn benoeming als voorzitter van de HRVIC associeerden de media hem vooral met zijn zoon, de artiest Charles Oputa. Deze Charles was een flamboyante rockmuzikant die alom bekend stond als ‘Charlie Boy’. Charles
Fig. 4: Chukwudifu Oputa
Oputa presenteerde bovendien op televisie de talkshow The Charly Boy Show.189 Verder was er weinig over Chukwudifu Oputa bekend. Voor de andere leden gold dit evenzeer. Elizabeth Pam was de weduwe van luitenantkolonel Yakubu Pam, een van de militairen die betrokken waren bij de eerste staatsgreep van
187
Fombad, 'Prospects for peace building', 205. Fombad is de enige die het heeft over een vertragende invloed van het conflict tussen parlement en president op het Oputa-panel. 188 Kukah, [Titelloos boek], 77. 189 Ibidem, 74.
In reconciliationem stat progressio humana
63
januari 1966. Ze was afkomstig uit Plateau State (in de etnisch zeer diverse Middle Belt, centraal in Nigeria) en had in 1999 in Imo State (in het zuiden) in een verkiezingscomité gezeten.190 Net als Oputa dankt ook zij een deel van haar bekendheid aan haar zoon: Yusuf Pam was onder Obasanjo hoofdofficier van justitie in Plateau State, een staat waar het erg onrustig was en waar in 2004 zelfs de noodtoestand werd uitgeroepen om aan de onlusten een eind te maken.191 Zij en Oputa behoren ook tot de leden met de meeste ervaring en Kukah rekent hen beide tot zijn belangrijkste vertrouwelingen. Pam en Oputa waren bekend als integere mensen en als ouders van personen die aan het begin van de eenentwintigste eeuw bekende Nigerianen waren, maar over Modupe Areola wist de gemiddelde Nigeriaan zo goed als niets. Ook de andere leden van het Panel wisten niet wie zij was en ze was zeer zwijgzaam. Het enige dat Kukah over haar weet te vertellen is dat zij had gewerkt bij de State Security Service, de staatsveiligheidsdienst die onder andere betrokken was bij de moord op de journalist Dele Giwa in 1986 en de spil was in het bewind van Babangida en Abacha. Het Panel kwam er pas na maanden achter dat het een ex-SSS-er in zijn gelederen had en Areola liet hier verder ook weinig over los. Dat moet op z’n minst dubieus, en eigenlijk zelfs kwalijk genoemd worden. De SSS was een organisatie die een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de malaise in Nigeria onder de militaire heersers. Dat een van haar leden in een waarheidscommissie plaatsneemt is merkwaardig, maar dat dit schijnbaar nog in het geheim is gebeurd ook, doet vermoeden dat achter de plaatsing van Areola in het Panel motieven schuilgingen waarnaar helaas alleen maar gegist kan worden. Oputa, Pam en Areola waren van het begin tot
Fig. 5: Matthew Kukah
het eind lid van de HRVIC. Er was nog één persoon die tevens gedurende de gehele zittingsperiode lid was van het Oputa-panel en dat was bisschop Matthew Kukah (figuur 5). Al op jonge leeftijd was hij snel omhoog geklommen op de geestelijke ladder van de rooms-katholieke kerk. Daarnaast ontpopte hij zich als politiek, maatschappelijk en religieus commentator. Hij was in Londen afgestudeerd in de
190
Ibidem, 108. Afrika.no, Africa News Update, The Norwegian Council for Africa, 'Nigeria: Plateau residents fear fresh crisis', http://www.afrika.no/Detailed/6566.html (laatst geraadpleegd 30 november, 15:35). 191
In reconciliationem stat progressio humana politicologie.192 In zijn functie als bisschop van het bisdom Abuja heeft hij veel leden van Nigeria's politieke en militaire elite persoonlijk ontmoet. Ondanks Obasanjo's gewichtige woorden kan feitelijk alleen Kukah beschouwd worden als een lid met enige mate van eminentie. De overige leden waren in het geheel niet bekend bij het grote publiek – hoewel sommigen van hen dat na 2002 wel zouden worden. Er waren vier Panelleden die al in 1999 werden vervangen. De eerste was Tunji Abayomi, die zich ‘de raadsman van de president’ noemde en die als een van de weinigen rechtstreeks door de president was gevraagd om in het Panel zitting te nemen. Hij was zeker eminent te noemen, maar zou slechts enkele maanden in de commissie zitten. De ervaren bureaucraat Mallam Mamman Daura, was nog sneller weg dan Abayomi: hij kwam nooit opdagen en moest dus direct vervangen worden. Dat was overigens betreurenswaardig, want hij was de broer van de machtige emir van Daura en bovendien de oom van ex-staatshoofd Muhammadu Buhari. Hij was de belangrijkste adviseur geweest in Buhari’s regime en kon dus een man met veel ervaring genoemd worden.193 Abayomi, Daura en nog twee leden (Abubakar Ali Kura Michika en T.D. Oyelade) moesten dus vervangen worden. De vervangers konden echter niet een even indrukwekkende CV neerleggen als Daura of Abayomi. De vervanger van Daura, Lawal Bamali, was ook een ambtenaar en ook afkomstig uit het noorden, maar hij was jong en weinig ervaren.194 De tweede vervanger Numan Danbatta, afkomstig uit Kano, was een ambtenaar. Het derde nieuwe lid was Bala James Ngilari, een advocaat uit Adamawa State in het oost-noordoosten van Nigeria. Ngilari trad na de verkiezingen van 2003 toe tot het parlement, maar had voorafgaand aan zijn lidmaatschap van het Oputa-panel nog weinig van zich laten horen.195 De vierde vervanger was Akpo Mudiaga-Odje, een rechtsgeleerde uit Warri. Hij was leider van de Niger Delta Democratic Union, een pressiegroep die zich inzette voor meer invloed voor de olierijke gebieden in de Nigerdelta (zuid Nigeria). Mudiaga-Odje was een dertiger toen hij toetrad tot het Oputa-panel, maar heeft inmiddels een wetenschappelijke publicatie op zijn naam staan en wordt een steeds invloedrijkere persoon op het Nigeriaanse politieke en maatschappelijke toneel.196 Ngilari, Bamali en Mudiaga-Odje waren veelbelovene jonge
192
Van zijn hand is onder andere het voor dit stuk gebruikte Religion and politics in Northern Nigeria since independence (1992). 193 Ekwe-Ekwe, Issues in Nigerian politics, 30. 194 Kukah, [Titelloos boek], 96. 195 House of Representatives – Bala Ngilari, http://www.nassnig.org/House/Personaldata/Adamawa/ngilari.htm (laatst geraadpleegd 30 november 2005, 14:55). 196 De publicatie is: The challenges of true federalism and resource control in Nigeria (2002).
64
In reconciliationem stat progressio humana mensen, maar het Panel was voor hun vooral de eerste opstap naar een succesvolle maatschappelijk carrière. Er was veel diversiteit binnen het Panel. Het vrouwelijk geslacht was redelijk goed vertegenwoordigd (twee van de zeven), zeker gezien de invloed die Pam zou hebben op het eindresultaat van het Panel. Wat betreft de sociaal-religieuze en maatschappelijke achtergronden van de leden, had Obasanjo voor een redelijke diversiteit gezorgd. Er waren drie ambtenaren, een activist, twee juristen, een geestelijke en zelfs een lid van de SSS vertegenwoordigd. Hoewel de voorzitter een katholieke Igbo was, was er een licht overwicht van moslims uit het noorden. Ook de voornaamste etnische groepen waren aanwezig. Pam en Kukah kwamen uit het midden van het land, waar geen enkele etnische groep en ook geen christenen of moslims een meerderheid vormen. Daarnaast diende de aanwezigheid van iemand uit de Nigerdelta als goed tegenwicht voor de invloed van de noorderlingen. Al met al was de samenstelling van het Panel dus zeer evenwichtig. Opvallende tekortkoming van de zijde van de regering is dat zij deze ‘eminente’ Nigerianen, deze evenwichtige commissie, niet wilde beschermen door onschendbaarheid, wat wel een van de eisen uit de Joinetprincipes is. De meeste waarheidscommissies hadden naast de permanente leden ook nog vele ondersteunende afdelingen, zoals juristen, psychologen en mensenrechtenexperts. Ook het Panel kreeg ondersteunend personeel toegewezen, maar het was niet veel. Voor het doorspitten van de ingezonden petities had het Panel acht juristen tot zijn beschikking. Dat waren er veel te weinig, waardoor het maken van een selectie uit deze inzendingen veel vertraging opliep. Daarnaast hielpen drie deskundigen de commissie om zich voor te bereiden op haar werk. De Zuid-Afrikaanse Nomboniso Gasa was op het gebied van gender en democratisering werkzaam bij het Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA), een Zweedse NGO die zich vooral bezig houdt met democratisering in de Derde Wereld.197 De Ghanese socioloog Akwasi Aidoo, de tweede persoon die het Oputa-panel bijstond, werkte bij de Ford Foundation, een Amerikaanse organisatie ter ondersteuning van democratie en menselijke ontwikkeling en ter bestrijding van armoede.198 Tot slot werd Kayode Fayemi, een Nigeriaanse politicoloog en historicus gespecialiseerd in transitional 197
Gasa werkt momenteel bij het Human Sciences Research Council of South Africa, waar ook in het kort wat biografische gegevens van haar te vinden zijn: http://www.hsrc.ac.za/about/structure/hsrcCouncil.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:30). Informatie over IDEA is te vinden op de website http://www.idea.int onder de link 'About us' (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:33). 198 Ford Foundation > Our mission, http://www.fordfound.org (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:45). Over Aidoo zelf: Aidoo, Akwasi http://people.africadatabase.org/en/profile/11825.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:47).
65
In reconciliationem stat progressio humana
66
justice en de oprichter van het Centre for Democracy and Development (CDD), ingehuurd als adviseur.199 Fayemi en Gasa overtuigden het Panel van de noodzaak van het organiseren van de Round table conferentie, die leidde tot een verbetering van het statuut. Voor het organiseren van de proefzittingen (eind 1999) en het schrijven van het rapport had het Panel de hulp ingeroepen van Sonny Onyegbula, een medewerker van het CDD. Onyegbula’s bijdrage was grotendeels op vrijwillige basis. Tot slot waren er nog drie anderen die een bijdrage leverden: de professoren Adele Jinadu en Sonny Tyoden en de journalist Nick Dazang corrigeerden de ruwe tekst van het rapport en leverden op die manier een significante bijdrage aan de totstandkoming van het eindrapport. Eind 1999 waren er niet alleen proefzittingen, er vonden ook enkele debatten plaats, waaraan experts op het gebied van waarheidscommissies en diverse academici en activisten deelnamen. Naar aanleiding hiervan concludeerde het Panel dat het meer leden nodig had. Daarnaast wilde het zes regionale kantoren inrichten waar iedereen terecht kon om zijn zaak te bepleiten. Deze kantoren zouden continu bemand moeten worden door een of twee Panelleden. Een derde idee was om ondersteunende commissies in te stellen op juridisch vlak, voor wetenschappelijk onderzoek, voor pr-zaken en voor logistiek en archivering. De Nigeriaanse regering ontving deze adviezen, maar nam ze niet aan. Het Panel kreeg dus geen ondersteuning, geen extra leden en geen regionale kantoren.200 De commissie had een diverse samenstelling
en de leden konden ook goed
samenwerken, beter bijvoorbeeld dan de leden van de Zuid-Afrikaanse commissie. De kwaliteit van het Panel is echter niet het product van doelgericht werk, maar is, zoals uit het voorgaande blijkt, grotendeels toevallig zo uitgevallen. Het belangrijkste zwaktepunt was het gebrek aan ervaring en bekendheid van de leden. Mogelijk hebben Nigerianen hierdoor het Panel minder serieus genomen, maar de hoge populariteit van de commissie tijdens haar openbare zittingsperiode zou kunnen duiden op het tegendeel. Al met al is de conclusie gerechtvaardigd dat het Oputa-panel ‘toevallig’ een kwalitatief goede commissie was. Een tweede punt waarop de commissie zwak stond, was het gebrek aan ondersteuning. Dat was wel nodig, omdat op juridisch en archiveringsgebied veel werk verzet moest worden. Echter het Panel kreeg het deksel op de neus: de regering wilde niets toezeggen en dus moesten de zeven leden de klus op eigen kracht klaren.
199
Fayemi, Kayode, http://people.africadatabase.org/en/profile/2483.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:51). 200 Pam e.a. ed., HRVIC report I, Introduction, 50-51.
In reconciliationem stat progressio humana
3. HET AANBOREN VAN BRONNEN Vrijwel direct na haar inauguratie nam de kersverse Human Rights Violations Investigation Commission zijn intrek in het Sheraton Hotel in Abuja. Toen begon het lange en moeizame proces dat tegen veler verwachting in zou uitmonden in de presentatie van een rapport op 28 mei 2002. Al heel snel werd het Matthew Kukah duidelijk dat het Oputa-panel weinig hoefde te verwachten van de Nigeriaanse overheid. Priscilla Hayner schreef Unspeakable truths te vroeg om het werk van de Nigeriaanse commissie te kunnen evalueren, maar een van de weinige dingen die ze weet te melden over het Panel is dat het een budget van 450.000 dollar had. Vergeleken bij de Zuid-Afrikaanse TRC (18 miljoen) en de Chileense Rettig commissie (1 miljoen) was dit bijzonder weinig, zeker als wordt meegewogen dat zelfs de TRC zuinig met haar geld moest omgaan. Het bedrag dat Hayner noemt was aan de commissie toegezegd voor het jaar 2000. Meer geld wilde de regering niet geven en het bedrag van 450.000 dollar was net genoeg om locaties en faciliteiten te betalen. Het Panel had zelf echter berekend dat het ruim 5,7 miljoen dollar nodig had.201 De ervaringen in Zuid-Afrika laten zien dat dit budget geen overbodige luxe is voor een waarheidscommissie van het formaat van het Oputapanel. Ondersteunende staf (vooral juristen en onderzoekers) werd geleend van de overheid en er kon alleen onderzoek gedaan worden naar onderwerpen die ook tijdens de zittingen behandeld zouden worden. De rest moest het Panel simpelweg laten zitten.202 Doordat ook het toegezegde bedrag niet door de overheid werd uitgekeerd, werd het Panel nog meer afhankelijk van giften en vrijwillige medewerking. Het Oputa-rapport zwijgt over het gebrek aan financiën, maar uit de mediarapportages en vooral het boek van Kukah wordt duidelijk hoe moeilijk het was om de activiteiten van het Panel te financieren. In augustus 1999 stuitte het Panel al op een bureaucratische muur: de toegekende fondsen werden zeer spaarzaam uitgekeerd.203 Die maand moest de commissie verhuizen van het Sheraton Hotel naar het veel duurdere Hilton Hotel. Het Hilton was bovendien de thuisbasis geweest van bijna alle onderzoekscommissies uit het verleden, die meestal achteraf een farce bleken te zijn. Dit hotel was niet alleen prijzig, het gaf het Panel dus ook een negatiever imago. De tweede keer dat geldgebrek hinderlijk de kop op stak, was in de herfst van 1999. Enkele maanden eerder had het Panel een call for memoranda in alle Nigeriaanse media 201
Kukah, [Titelloos boek], 126. Alle bedragen zijn omgerekend van Naira's naar dollars of euro's. Hayner, Unspeakable truths, 266. 203 Kukah, [Titelloos boek], 97. 202
67
In reconciliationem stat progressio humana
68
geplaatst. Het hele volk mocht in geschreven vorm zijn grieven aan de commissie doorgeven. Uit deze geschreven petities moest door capabele juristen een selectie gemaakt worden, maar de commissie had onvoldoende geld om de mensen van het advocatenkantoor van commissielid Abayomi te kunnen betalen. Het Panel had honderd juristen nodig, maar de minister van Justitie zegde er slechts twee toe.204 Daarop moest de commissie er zelf zes bij huren. Zowel voor als na 31 augustus, de deadline voor het indienen van petities, stroomden er enorme aantallen reacties binnen. In totaal waren het er meer dan tienduizend en de paar juristen die ze moesten beoordelen zouden er maanden over doen deze allemaal te beoordelen. De Round table van september 1999 werd gefinancierd door IDEA en de Ford Foundation. Ook het volgende project van het Oputa-panel, een excursie naar Zuid-Afrika om daar te spreken met de voormalige leden van de TRC, was alleen door giften mogelijk: IDEA betaalde de vliegtickets en de Ford Foundation de kosten van de hotels. Het maken van een selectie uit de binnengekomen petities had wegens geldgebrek sterke vertraging opgelopen en was nog niet voltooid toen de voltallige commissie voor een week afreisde naar Zuid-Afrika. De laatste daad van het Panel voordat het geld echt op was, was de organisatie van de twee proefzittingen in Lagos en Abuja. Daarna was ook de liefdadigheid op en kwamen de werkzaamheden van het Panel stil te liggen. De petities waren nog niet allemaal bekeken en er was geen werkplan voor 2000. In februari 2000 kwamen de ambtenaren van het ministerie van Justitie met een aanbod voor een nieuwe locatie in plaats van het Hilton: een klein appartement met vijf kamers. Dit was volgens de commissie totaal ongeschikt en het werd geweigerd.205 Oputa en Kukah meenden aanvankelijk dat het geld uitbleef omdat de ambtenarij traag en corrupt was, maar later kwamen ze tot de conclusie dat de regering zelf onwillig was. Een audiëntie bij Obasanjo in maart 2000 maakte dit goed duidelijk. Oputa vroeg namens het Panel waar het geld bleef en de president antwoordde in de vorm van een berisping: de commissie werkte niet hard genoeg. Inderdaad lagen de werkzaamheden al vier maanden stil, maar het geld dat nodig was om te functioneren, werd ook nu niet uitgekeerd. De regering leek
de
waarheidscommissie
te
beschouwen
als
een
offer,
dat
de
leden
uit
206
vaderlandslievendheid moesten brengen.
De benoeming van chief Bola Ige op 2 juni 2000 als minister van Justitie bracht meer schot in de zaak. Het Panel kreeg geld en kon zittingen gaan houden, maar in 2001 droogde 204
Ibidem, 113. Ibidem, 121. 206 Ibidem, 132. 205
In reconciliationem stat progressio humana de geldstroom wederom op. Het feit dat de regering het Panel aan z'n lot overliet, ging enkele leden van de commissie niet in de koude kleren zitten: toen het met zittingen gevulde jaar 2001 tot een eind kwam, ontbrak het volgens Kukah enkele leden aan motivatie om het rapport nog te voltooien. Dat kwam niet in de laatste plaats doordat het Panel in oktober 2001 wederom zonder geld zat. De ingehuurde experts waren meestal duur en ook de hotels waarin de Panelleden woonden kostten veel. De geldnood was zo hoog, dat het niet veel had gescheeld of Oputa was uit het hotel gezet waarin hij verbleef. Het rapport moest volgens de planning in januari 2002 af zijn, maar omdat er geen geld was gingen alle commissieleden hun eigen weg en keerden langzaam terug naar hun oude levens. Dat het rapport af kwam, was vooral te danken aan het doorzettingsvermogen van Elizabeth Pam.207
De beschikbaarheid van informatiebronnen De beschikbaarheid van informatiebronnen hangt samen met het structurele geldtekort waaraan het Panel leed. Het Panel had volgens de Tribunals of Inquiry Act, de wet waarop de commissie gebaseerd was, het recht om elke locatie zonder belemmering te mogen bezoeken (zie bijlage 3). Echter het Panel kon niet alles zelf doen. Het evalueren van enkele decennia Nigeriaanse geschiedenis door zeven mensen is onbegonnen werk, dus moest de hulp van diverse experts worden ingeschakeld. De introductie van het rapport kon de commissie schrijven op basis van literatuuronderzoek en met behulp van de tijdens de Round Table en de excursie naar Zuid-Afrika vergaarde informatie. Het zesde deel, over reparatie, kon ook goeddeels op eigen kracht geschreven worden. Voor de delen vier, vijf en zeven (de behandeling van de petities en het trekken van conclusies daaruit) was de commissie vooral op zichzelf aangewezen. Wel is het zo dat er ook tijdens de zittingen bezoeken werden afgelegd, bijvoorbeeld aan martelcentra of plaatsen-van-delict, en dat ook in die gevallen geen enkele deur gesloten mocht blijven. Het Panel, dat haar bevoegdheden uiteraard kende, heeft hiervan ook gebruik gemaakt. In januari 2001 werd in Port Harcourt een petitie van de Ogonigemeenschap behandeld. In de jaren negentig was er een Ogoni-opstand geweest waaraan het regime van Abacha een einde had gemaakt, onder andere door de mensenrechtenactivist Ken Saro Wiwa te laten executeren. Tijdens deze petitie voerden de aanhangers van Wiwa’s Movement for the 207
Kukah, [Titelloos boek], 523-525.
69
In reconciliationem stat progressio humana
70
Survival of the Ogoni People (MOSOP) een getuige aan, die in dezelfde gevangenis als Wiwa zat. Deze getuige zou hebben gezien hoe kolonel Dauda Komo en majoor Paul Okuntimo, die destijds respectievelijk de gouverneur en het hoofd van de veiligheidsdienst waren van de staat waarin de executie plaatsvond, persoonlijk betrokken waren geweest bij de executie van Saro Wiwa. Komo en Okuntimo ontkenden dit, zoals zoveel beschuldigden tijdens de zittingen van het Panel de aantijgingen ver van zich hadden geworpen. Kukah vertelde hoe Oputa na deze getuigenissen de zitting schorste en voorstelde direct naar de gevangenis te gaan waar Wiwa en de zijnen geëxecuteerd waren. Door het verrassingseffect zou men aldaar niet de tijd hebben om zich voor te bereiden op het bezoek. Tijdens dat bezoek bleek dat de betreffende getuige helemaal niets had kunnen zien en dus het hele verhaal uit zijn duim had gezogen.208 Dit voorbeeld laat zien dat de Nigeriaanse overheid het Panel inderdaad toegang gaf tot de locaties die het wilde bezoeken. Bovendien geeft het aan dat het Panel niet zomaar alles aannam en getuigeverklaringen grondig wilde testen. Voor het tweede deel gingen de archieven van de Verenigde Naties, de Organisatie voor
Afrikaanse
Eenheid
(tegenwoordig
de
Afrikaanse
Unie)
en
diverse
mensenrechtenorganisaties open, waardoor het Panel inzage had in de details van alle nationale en internationale mensenrechtenwetgeving die voor Nigeria gold en de zaken naar aanleiding van schendingen daarvan. Voor het derde deel, dat bestond uit regionale onderzoeken naar mensenrechtenschendingen, hoefde geen informatie toegankelijk gemaakt te worden. De onderzoeken werden uitbesteed aan vijf wetenschappelijke instituten verspreid over heel het land.209 In april 2000 sloot het Panel met deze instituten een overeenkomst en zij zouden elk een team van goed bekend staande wetenschappers onderzoek laten doen.210 Het grote probleem voor het Panel was uiteraard dat al deze instituten geld wilden voor hun bijdrage. In 2001 leidde dat tot problemen, toen bleek dat niet aan de betalingsverplichtingen kon worden voldaan. Enkele instituten weigerden hun rapporten af te leveren. Pas later dat jaar, toen het Panel weer geld had, kreeg het alle rapporten en kon deel drie voltooid worden. Bij de beoordeling van de analyses die in het Oputa-rapport staan zal ook nader ingegaan worden op de onderzoeksrapporten die de instituten hebben afgeleverd. Dan blijkt dat de afhankelijkheid van andere organisaties, die helaas noodzakelijk was omdat het Panel zelf niet voldoende personeel had, ervoor gezorgd heeft dat de greep op de inhoudelijke kwaliteit van het rapport deels verloren werd. Dat wil zeggen, de instituten leverden niet 208
Kukah, [Titelloos boek], 219. Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 50. 210 Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports (ongepubliceerd 2002) 1. 209
In reconciliationem stat progressio humana allemaal even grondig werk af en uiteindelijk zat het Panel met de gebakken peren. De regering had wel voldoende vervoersmiddelen beschikbaar gesteld en alle deuren gingen ook echt open voor Oputa en de zijnen, maar door een gebrek aan financiën en een gebrek aan personeel was de informatievoorziening van het Panel toch sterk beperkt.
4. DE ZITTINGEN: HET PANEL OP HET HOOGTEPUNT VAN ZIJN ROEM Het recht om overal en altijd informatie te mogen vergaren was bij uitstek nuttig tijdens de openbare zittingen, die werden gehouden van 24 oktober 2000 tot 18 oktober 2001 (dus parallel aan het regionale onderzoek voor het derde deel van het rapport).211 De zittingen waren openbaar en zoals Oputa benadrukte hadden ze de volgende doelen: '1) To heal the wounds of the past; 2) To achieve reconciliation based on truth and knowledge of truth; and 3) To restore harmony in our country.'212 Vervolgens citeerde het Oputa-rapport de Tribunals of Inquiry Act: ‘[the Panel] shall have power to regulate its own proceedings. (…) In the exercise of this power as well as the desire to elicit information from primary sources, the Commission decided to organize public hearings in a bid to more effectively carry out its assignment. The public hearings were of two types. First, were the Zonal Hearings which were held in six designated centres in the country's six geopolitical zones and second, were the Special Hearings. The latter were hearings organized for civil society and human rights organizations and other specialized professional groups such as the security agencies.'213
211
Een verslag van deze petities is te vinden in deel 4 van het rapport. Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions (ongepubliceerd 2002) 4. De vet afgedrukte woorden waren ook vet in het rapport. 213 Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 4. 212
71
In reconciliationem stat progressio humana
72
De special hearings waren zittingen waarbij diverse organisaties uitgenodigd waren om hun zegje te doen over mensenrechtenschendingen in Nigeria.
De eerste sessie was op 27
september 2001 en de deelnemers waren alle belangrijke mensenrechtenbewegingen uit Nigeria. Zij gaven vooral de militaire regimes de schuld van de mensenrechtenschendingen. Op 5 oktober 2001 was er een tweede sessie, waarbij de ‘tegenpartij’ zijn zegje mocht doen: vertegenwoordigers van het leger, de politie, de veiligheidsdiensten en de gevangenissen zetten uiteen hoe hun organisaties de laatste decennia hadden gefunctioneerd.214 Vooral die tweede sessie was een nuttige bijdrage, aangezien de mensenrechtenbewegingen door het rapport heen al vaak aan het woord komen, maar de diverse organen die de basis waren van de militaire regimes niet. De zonal hearings waren de zittingen die het Panel hield in Abuja, Lagos, Port Harcourt, Kano en Enugu in 2000 en 2001 en zullen in de rest van dit hoofdstuk centraal staan. Dit waren zittingen die qua opzet leken op een rechtszaak. Het Panel haalde de Tribunals of Inquiry Act aan om aan te tonen dat het het recht had al het geschreven en gesproken bewijs te vergaren dat het meende nodig te hebben. Bovendien kon het Panel mensen onder ede laten getuigen en desnoods mensen dwingen om als getuige op te treden. Belangrijk was ook het recht om toegang te krijgen tot welke locatie dan ook, als dat nodig was voor het onderzoek.
Fig. 6: het Panel tijdens een van de zittingen, met v.l.n.r. Oputa, Pam, Danbatta en Kukah.
214
Ibidem, 332vv.
In reconciliationem stat progressio humana
De opbouw van de zittingsperiode Er was een strikt schema volgens welke de zittingen gehouden werden: aan het begin van de dag vertelde Oputa welke petities behandeld zouden worden en wat de werkwijze was. De indieners van de petities werden altijd vertegenwoordigd door de advocaat die de commissie in dienst had. De ‘respondenten’ (degenen die in de petities ter verantwoording werden geroepen) hadden het recht een eigen advocaat te gebruiken. Beide partijen kregen de kans om een kruisverhoor af te nemen: eerst mocht de respondent de indiener van de petitie verhoren en vervolgens konden de rollen omgedraaid worden. Tot slot kreeg de raadsman van de commissie een laatste moment om getuigen opnieuw te ondervragen.215
Fig. 7: de vijf steden waar zittingen gehouden werden
De eerste reeks zittingen begon op 24 oktober 2000 in Abuja. De veertien in deze periode afgeronde petities hadden allemaal betrekking op de vermeende poging tot staatsgreep uit 1995. De petities die nog niet afgerond waren, werden naar een later tijdstip doorgeschoven. Vervolgens verhuisde het Panel voor een kleine maand naar Lagos. Het rapport meldt dat de commissie toen ook een delegatie van IDEA uit Zweden op bezoek kreeg, maar wat daarvan
215
Ibidem, 7-8.
73
In reconciliationem stat progressio humana
74
het doel en het resultaat was, wordt nergens gezegd. Waarschijnlijk kwam IDEA om de commissie te begeleiden in de verwerking van de resultaten die de zittingen opleverden. Enugu moest, na Abuja, Lagos, Port Harcourt en Kano (figuur 7), de laatste locatie van de zittingen zijn, maar het Oputa-panel had veel petities nog niet kunnen afronden en was aan een aantal petities zelfs helemaal nog niet toegekomen. In het rapport wijt de commissie dit aan de grote belangstelling vanuit de maatschappij voor al haar activiteiten. Er kwamen veel reacties van mensen die vonden dat ook zij hun kant van het verhaal aan de commissie moesten vertellen.216 Daarom volgden er nog twee zittingen in Abuja (deze worden Abuja II en Abuja III genoemd), respectievelijk in juni-juli en september-oktober 2001. De beslissing om de meest belangwekkende zaken pas aan het einde van een zittingsperiode af te handelen, is een taktische beslissing die het Panel op zijn excursie naar Zuid-Afrika had geleerd. Het was de TRC goed bevallen om in elke stad de serie zittingen met een grote klapper te eindigen en vervolgens verder te gaan naar een nieuwe plaats.217 In Lagos werd dit voor het eerst goed toegepast. Drie geruchtmakende zaken (die rondom generaal Diya, de dood van Dele Giwa en de dood van chief Abiola) werden aan het eind van een periode afgehandeld en uiteindelijk pas maanden later in Enugu voltooid. Zo probeerde de commissie de aandacht van het publiek vast te houden.
Het Panel als media-event Het Panel had nog een veel belangrijkere troef in haar arsenaal van middelen om het publiek betrokken te krijgen bij zijn werk: er werden tv-rechten geschonken aan diverse landelijke en regionale zenders. De staatstelevisie National Television Authority gaf dagelijks een samenvatting van de gehouden zittingen.218 Hierdoor werd de commissie een 'reality soap' die dagelijks miljoenen Nigerianen aan de buis geketend hield. De eerste zittingen die door de NTA uitgezonden werden waren die in Lagos: eerst 's avonds laat in samenvatting, later ook live overdag. Ook Abuja II werd door de NTA uitgezonden, maar de zender had een concurrent:
AIT
Television
zond
alles
live
uit
en
programmeerde
bovendien
discussieprogramma's over het Panel. De andere zittingen werden door diverse commerciële (lokale) zenders uitgezonden. In schril contrast hiermee stond de radio-aandacht, die beperkt 216
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 285. Kukah, [Titelloos boek], 140. 218 Kukah, [Titelloos boek], 360. 217
In reconciliationem stat progressio humana was tot ongeveer vijf minuten per dag. Het Oputa-rapport spreekt zeer lovend over het gecombineerde effect van enerzijds live verslaggeving op televisie en anderzijds kritische bespiegelingen achteraf in de gedrukte media.219 Televisie is een belangrijk medium en de meningen over de invloed ervan zijn verdeeld. Pessimisten menen dat televisie verstrooit en passief maakt, optimisten zien er juist een goed middel in om de massa te onderwijzen en emanciperen. Onafhankelijk van deze tegenstellingen, is televisie een middel bij uitstek om nationale waarden uit te dragen. De filosoof Theodor Adorno sprak over de verborgen boodschap van televisie: de manier waarop programma's gemaakt worden zorgt ervoor dat de manier waarop de kijker naar de wereld kijkt verandert.220 Het uitzenden van beelden van voormalige vijanden die elkaar huilend in de armen vallen nadat Oputa heeft geconcludeerd dat het tijd wordt elkaar de hand te schudden, kan ervoor zorgen dat de kijker de indruk krijgt dat het verleden wordt verwerkt, dat verzoening is bewerkstelligd – of juist een negatief effect hebben, dat het hele Oputapanel een grote toneelvoorstelling was. Uitgaande van de reacties van het publiek lijkt vooral die laatste mening dominant te zijn geweest. Het landelijk uitzenden van televisiebeelden kan invloed hebben op wat een andere filosoof, Andreas Huyssen, de overgang noemt naar een cultuur gericht op het verleden, in de plaats van een cultuur waarin heden en verleden in het teken stonden van de toekomst. Huyssen haalt Pierre Nora aan, die stelde dat in de westerse wereld dankzij globalisering en massacultuur de milieux de memoire, de verankeringen van het verleden in de cultuur, aan het verdwijnen zijn. Ze worden vervangen door een informatiecultuur, die teruggrijpt naar het verleden met een gevoel van nostalgie. Er treedt 'musealisering' op: het verleden wordt iets dat op kunstmatige wijze tentoongesteld en bewonderd wordt. Het punt van Huyssen is dat deze ontwikkeling juist nog niet optreedt in de Derde Wereld. Daar zijn de milieux de memoire nog springlevend, omdat lokale gemeenschappen in de dagelijkse praktijk de banden met het verleden beter onderhouden. Huyssen ziet de waarheidscommissies in Zuid-Afrika, Chili en Guatemala als een vorm van meeloperij met de westerse cultuur. Het 'westerse' concept waarheidscommissie zou niet bij Nigeria passen.221 Televisie, en de verbreiding van een verborgen boodschap van westerse cultuur via dit medium, zou er best voor gezorgd kunnen hebben dat de Nigeriaanse mentaliteit veel westerser is dan Huyssen stelt. Het ligt buiten mijn competentie om de invloed van media op 219
Pam e.a. ed., HRVIC Report I, Introduction, 55. Theodor Adorno, The culture industry: selected essays on mass culture (Londen 1991) 171vv. 221 Andreas Huyssen, ‘Present pasts: media, politics, amnesia’, in: Arjun Appadurai ed., Globalization (Durham 2001) 57-77, aldaar 62. 220
75
In reconciliationem stat progressio humana Nigeria te analyseren, maar wat in ieder geval zichtbaar is, is dat het Oputa-panel het overgrote deel van zijn bekendheid dankte aan televisie. Televisie vergrootte dus de openbaarheid, maar ook de afstand tot het Panel. De zittingen werden als een soap die zich weliswaar voor ieders ogen, maar toch op grote afstand afspeelde. De inhoud van de dagelijkse uitzendingen en de vorm waarin deze gegoten werden zijn belangrijk voor een evaluatie van het Panel. De beelden waren echter niet voor mij beschikbaar. Afgaande op de reacties op Nigeriaanse internetfora en in artikelen uit kranten, is de meest aannemelijke conclusie dat de uitzendingen bestaande denkpatronen hebben versterkt. Deze denkpatronen verschillen enigszins van de westerse: het beoordelen van goed en kwaad geschiedde niet volgens de zwart-witte maatstaven van mensenrechten zoals in het Westen, maar volgens veel vagere criteria, die een mengsel zijn van etniciteit, religie en pro- of anti-democratische sympathieën. Of iemand zich herkende in de woorden van een getuige die hij via televisie tot zich kreeg, hing dus voor een groot deel af van een complex samenspel tussen etnische, religieuze en ideologische factoren. Nigeria is een land waarin elke groep heilig gelooft in zijn eigen variant van de geschiedenis en de televisie-uitzendingen van de zittingen hebben dat gevoel waarschijnlijk versterkt, of op z’n minst uitgebuit.
De keuze van petities: symbolische waarde Het Panel moest niet alleen om tv-rechten denken, maar ook heel zorgvuldig omgaan met de keuze van te behandelen petities. Uit de ruim 10.000 binnengekomen petities werd een selectie gemaakt. De commissie beweerde 399 petities geselecteerd te hebben (hiervan werden er 59 terzijde geschoven omdat ze ongeldig bleken of omdat bijvoorbeeld de indiener niet kwam opdagen), die allemaal draaiden om grove mensenrechtenschendingen.222 Echter, in delen vier en vijf van het rapport worden slechts 244 petities verslagen (zie tabel 1). De nummers gaan tot bijna 1800, waaruit ik afleid dat de commissie aanvankelijk een selectie van ongeveer dat aantal had gemaakt, waaruit uiteindelijk door tijdgebrek weer een selectie is gemaakt met wat als de belangrijkste petities werd beschouwd. Dit aantal, 239, is inclusief de terzijde geschoven petities. In feite ligt het aantal behandelde en in het rapport opgenomen petitities ongeveer honderdvijftig lager dan wat de commissie zelf beweert.
222
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 10.
76
In reconciliationem stat progressio humana
77
Tabel 1: de locaties en data van de zittingen, alsmede het aantal petities dat per locatie is behandeld en een selectie van de belangrijkste petities. Criticasters menen dat de selectie die het Panel heeft gemaakt gebreken vertoonde. Ze kunnen er echter geen van allen de vinger op leggen waar de fouten nu precies liggen. Feit is namelijk dat het Panel met diverse eisen rekening heeft gehouden. Ten eerste moet de ‘onbekende landgenoot’
voldoende
aan
het
woord
komen.
Democratie
speelt
immers
bij
waarheidscommissies een grote rol, dus iedereen moet aan het woord komen om tot een zo compleet mogelijke verzoening te komen. Bij het Oputa-panel is die onbekende landgenoot aan het woord gekomen. Een tweede voorwaarde is dat de gekozen petities voldoende ‘symbolische waarde’ hebben. Dat betekent dat als er een petititie werd behandeld, deze niet alleen nut moest hebben voor de indiener of de in de petititie genoemde slachtoffers, maar ook een breder gedeeld gevoel moest representeren. Een petitie over een meisje dat verkracht en gemarteld wordt door soldaten moest op die manier symbool zijn voor alle meisjes die in Nigeria verkracht waren door soldaten.
In reconciliationem stat progressio humana Ten derde kan een waarheidscommissie nooit om bepaalde ‘grote’ zaken heen, omdat juist deze zaken voor de hele natie van symbolisch belang waren. Alle prangende kwesties uit de Nigeriaanse politieke geschiedenis kwamen aan de orde. Opgemerkt moet worden dat deze zaken gedurende de zittingen redelijk dominant waren. Doordat ze van nationaal belang waren en bovendien vaak erg complex in elkaar zaten, moest het Panel veel tijd uittrekken voor een klein aantal reusachtige petitities. Daarnaast waren er 'minder opvallende' zaken, vooral rondom petities ingediend door journalisten, wetenschappers of andere burgers. Deze zaken werden meestal snel afgehandeld. Wat ontbrak was de inbreng van de 'gemiddelde' Nigeriaan. Genoemde 'minder opvallende' petitities werden vooral ingediend door mensen uit de (hogere) middenklasse, kortom degenen die de middelen en opleiding hadden om een goede petitie op te stellen en om naar een van de steden te reizen waar de commissie zitting hield. Bovendien blijkt uit krantenartikelen dat de 'gewone man' het Oputa-panel weliswaar interessant vond, maar niet voldoende vertrouwen had om er zelf een steentje aan bij te dragen. Aangezien een deel van de representativiteit van het Panel afhing van de ingediende petities (en niet zozeer de daaruit gemaakte selectie), school in dit gebrek een gevaar. Er waren bijvoorbeeld te weinig zaken rondom representatieve verkrachte meisjes om de commissie werk te laten verrichten dat symbolisch was voor de gehele maatschappij. De petities die er wél waren, heb ik onderverdeeld in twee soorten. De eerste soort draait om etnische conflicten, de tweede om persoonlijke zaken. In die volgorde worden ze ook behandeld.
De petities over etnische conflicten De miljoenen Nigerianen die voor de buis gekluisterd zaten, konden diverse etnische conflicten de revue zien passeren. Veel van die conflicten waren al tientallen jaren oud, sommige stamden zelfs uit de negentiende eeuw. Er waren soms ook al commissies geweest die deze conflicten hebben geprobeerd op te lossen. Hieraan hebben de ‘panels’ in Nigeria hun negatieve imago overgehouden: als een conflict ernstig uit de hand liep, stelde de federale regering of die van de staat in kwestie vaak een ‘panel of investigation’ aan. Deze bestonden vaak uit een aantal mensen, bijvoorbeeld juristen of parlementariërs, wier rapporten meestal geen structurele verbeteringsadviezen bevatten. De panels waren vaak bedoeld als middel van de staat om het probleem in de doofpot te doen belanden. De geproduceerde rapporten
78
In reconciliationem stat progressio humana verdwenen bijna altijd ergens in een lade, om vervolgens in de vergetelheid te geraken. In enkele gevallen werden er veranderingen doorgevoerd of zelfs vredesverdragen getekend tussen de strijdende partijen, maar dit was op de lange termijn zelden afdoende. Triest genoeg moet geconstateerd worden dat het Oputa-panel er niet in is geslaagd in dit opzicht voor een significante trendbreuk te zorgen. Wel is het zo, dat er veel grondiger onderzoek werd verricht en dat er beter werd geluisterd naar alle partijen in het betreffende conflict. Echter oplossingen waren nog steeds van korte duur. Zo bewerkstelligde het Panel een vredesverdrag in de langlopende Ife-Modakeke crisis in zuidwest Nigeria. In 2003 begon deze strijd gewoon weer opnieuw. Aan een ander belangrijk conflict, dat tussen de Zangon en de Kataf in het noorden van het land, kon de commissie geen positieve bijdrage leveren. De petitie eindigde onbeslist.
Fig. 8: de Zangon demonstreren voor het gebouw waar de Zangon-Kataf petitie gehoord wordt
De zittingen in Port Harcourt duurden niet lang, maar desalniettemin vond juist hier een gebeurtenis plaats die het hoogtepunt van het Panel genoemd kan worden: de verzoening van de twee strijdende facties van het Ogoni-volk. Het verslag van het Oputa-rapport van deze zitting is zeer kort. Waarschijnlijk ligt dit aan het feit dat de afhandeling van deze zaak grotendeels achter de schermen is gedaan. Er zijn enkele onofficiële besprekingen geweest met de beide facties die na de moord op Ken Saro Wiwa (figuur 9) in 1995 waren ontstaan (genaamd de ‘Ogoni 4’ naar de vier vermoorde traditionele leiders en de ‘Ogoni 9’ naar de acht mannen plus Saro Wiwa die in reactie daarop werden geëxecuteerd). Uit de gesprekken
79
In reconciliationem stat progressio humana
80
met de vertegenwoordigers van de Ogoni 4 bleek dat de steeds militanter wordende jeugdtak van de Movement for the survival of the Ogoni people (MOSOP) begin jaren negentig voor een tweedeling had gezorgd. De jeugdbende begon steeds meer terreur uit te oefenen en kwam tegenover een gematigde groep te staan, die vooral bestond uit de traditionele elite van de Ogoni. Die gematigde factie stemde na hevige twijfel in met het ingrijpen van het nationale leger in 1994 om de orde te herstellen. Daarop volgde de brute moord op vier traditionele leiders door MOSOP-jongeren. De petitie van de Ogoni 4 eiste ongeveer een miljoen euro als compensatie hiervoor en wilde daarnaast de lichamen van de vier mannen terug.223 Dit laatste verbaasde het Panel, want niemand had ooit beseft dat de jeugdbende van Wiwa de lijken had geroosterd en opgegeten. Er viel sowieso weinig meer
te
begraven
viel
dan
een
paar
teruggevonden botten, maar die waren destijds door de overheid in beslag genomen en sindsdien niet vrijgegeven aan de families van de slachtoffers. Deze tragedie kreeg pas aandacht toen het Oputa-panel de petitie van de Ogoni 4
Fig. 9: Ken Saro-Wiwa
behandelde.224 Voordien was men er altijd van uitgegaan dat de aanklachten tegen de Ogoni 9 door het regime van Abacha verzonnen waren om Wiwa voorgoed de mond te kunnen snoeren.225 De betrokkenheid van MOSOP-jongeren bij deze moordpartij was nog niet eerder zo duidelijk onder de aandacht gekomen. Een andere verrassing was de eis van de Ogoni 4 om bisschop Kukah tijdens deze zaak niet namens het Panel op te laten treden. De geestelijke werd gewantrouwd omdat er geruchten rondgingen dat hij een persoonlijke vriend was van Ken Saro Wiwa. Door persoonlijk met enkele representanten van de Ogoni 4 te spreken wist Kukah deze roddel de wereld uit te helpen.226 Gevoelig voor de complexiteit van het conflict, besloot de commissie een condoleancebezoek te brengen. Niet aan de Ogoni 4 of de Ogoni 9, maar aan ‘de’ Ogoni als 223
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 131. In mei 2002 was 1 euro ongeveer 100 naira waard en deze koers heb ik aangehouden. 224 Ibidem, 130. 225 Zelfs tijdens de zittingsperiode van het Oputa-panel nam een tijdschrift als West Africa nog zonder meer aan dat de aanklacht tegen MOSOP volledig uit de lucht gegrepen was: James Butty, ‘Ken Saro-Wiwa: the final coming’, West Africa (10 – 16 april 2000) 10-11. 226 Kukah, [Titelloos boek], 161.
In reconciliationem stat progressio humana geheel. Kukah speelde in op het katholieke geloof van dit volk en sprak verzoenende woorden. Het bezoek, op 20 januari 2001, was een succes.227 Enkele weken later, toen bijna alle getuigen in deze petitie gehoord waren, besloot de commissie nogmaals alle nabestaanden te bezoeken, onder andere de zeer verbitterde vader van Ken Saro Wiwa. Deze oude man, chief Jim Beeson Wiwa, zei: ‘the commission is like getting medicine after death’. De Nigerdelta wilde daden en geen woorden.228 De kritiek van Wiwa sr. was onterecht, want daden kwamen er wel degelijk: op 30 januari 2001 tekenden beide partijen een vredesverdrag.229 Het Oputa-rapport concludeerde trots dat de Ogoni 9 en Ogoni 4 niet meer bestaan en dat zij nu samen de Ogoni 13 zijn. Het Panel heeft er natuurlijk belang bij dit soort resultaten positief weer te geven, maar er moet een kanttekening gemaakt worden. Immers, kijkend naar de reactie van Jim Beeson Wiwa en de moeite die het kostte om beide facties bij elkaar te brengen, lijkt het wat overhaast om te doen alsof alles na het tekenen van een verdrag koek en ei was. Het werk van het Panel, dat uitmondde in het verdrag, was gezien de troosteloze uitgangssituatie zeker een grote vooruitgang. De studie van Otite en Albert naar etnische conflicten in Nigeria laat echter zien dat voor het oplossen van dergelijke conflicten geen pasklare handleiding bestaat en dat een terugval altijd mogelijk is.230 De Ogoni waren zelf ook nog niet overtuigd dat het Panel voldoende macht had om hun zaak bij de overheid effectief te bepleiten. Al in de zomer van 2001 werd deze twijfel duidelijk zichtbaar: leden van MOSOP bestormden op 25 juli van dat jaar het parlementsgebouw om te eisen dat de aanbevelingen van het Oputa-panel juridisch bindend zouden zijn. Ook nadat het Panel haar rapport publiceerde bleef het wantrouwen tussen diverse facties binnen het Ogoni-volk groot.231 De meest uitgebreide zaak was die rondom de marginalisatie van de Igbo's van 1966 tot 1999. De materie riep veel reacties op en de organisatie die de petitie indiende, Ohaneze NdiIgbo, presenteerde haar zaak goed. In totaal kwamen er 35 getuigen aan het woord en werden er 151 bewijsstukken geregistreerd – in beide gevallen een record voor het Oputa-panel. Het rapport citeert de inhoud van de klacht:
227
Ibidem, 168. Greg Campbell, 'Days of atonement. Searching for justice in Nigeria', These times (juni 2001). 229 Kukah, [Titelloos boek], 228. 230 Onigu Otite en Isaac Olawale Albert ed., Community conflicts in Nigeria (Ibadan 1999) 1-378. 231 Peter Umar-Omale, Ahamefula Ogbu, Chuks Ochoka, Lillian Okenwa en Julcit Sanda, ‘Fela: Obasanjo ready to testify’, This day (26-7-2001). 228
81
In reconciliationem stat progressio humana 'Marginalization in the polity, violation of Igbo rights before the civil war, alleged genocide against Igbos, territorial dismemberment which split and fragmented Igbos into non-Igbo states through states creation from 1967, and war crimes committed against Igbos in the Nigerian Civil War. The petition also alleged social strangulation through mass dismissal of Igbos from the public service, economic strangulation via the denial of pre-war savings and the policy on abandoned properties, and political strangulation through the manipulation of demographic figures which exclude the Ndi-Igbo from key political offices.'232 Ohaneze vroeg om vervolging van oorlogsmisdadigers uit de Burgeroorlog, om teruggave van alle economische verliezen, steun bij de wederopbouw van Igboland, een eerlijkere verdeling van politieke invloed en compensatie voor de jarenlange discriminatie. Door het mislukken van het wederopbouwbeleid van Gowon kampten veel Igbo’s nog steeds met de gevolgen van de Burgeroorlog. Dit was vooral economisch onrecht.233 Ohaneze eiste ongeveer 85 miljard euro aan compensatie. Voor de historische gebeurtenissen bouwde het Panel vooral op wetenschappelijke werken over de Burgeroorlog. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen nieuwe feiten over de periode rond 1966 aan het licht kwamen. Majoor-generaal Ibrahim Haruna verklaarde bijvoorbeeld dat premier Tafawa Balewa in januari 1966 wist dat er een staatsgreep aan zat te komen, maar niet wilde vluchten. Over de pogroms en de geruchten over een geplande jihad (met als leus ‘Igbo, Igbo, Igbo, you are no longer part of Nigeria’) beweerde hij dat deze niet zo planmatig en uitgebreid waren geweest als veel Igbo’s hadden gevreesd. Hij had geen spijt van zijn rol bij de massamoorden op Igbo’s omdat hij zichzelf zag als een soldaat die in oorlogstijd moest doen wat er van hem verlangd werd.234 De herinneringen van Haruna trokken veel aandacht, maar gezien de vervaging van herinneringen door de tijd heen is het de vraag hoe veel waarde ze nog hebben. De gebeurtenissen waren vaak al zo lang geleden gebeurd, dat de herinneringen eraan vervaagd waren. Het Panel wilde het vooral over het heden hebben: hoe stonden de zaken er vijfendertig jaar na de Burgeroorlog voor, hoe lagen de verhoudingen tussen de etnische groepen, wat kon er verbeterd worden voor de toekomst. Om het overzicht te houden vroeg de commissie aan het eind van de zittingen in Enugu aan alle advocaten om hun pleidooi kort en bondig te formuleren. De behandeling van 232
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 269. Emmanuel Onwubiko, ‘Igbo losses counted at Oputa-panel’, The guardian (26-7-2001). 234 Sufuyan Ojeifo en Lemmy Ughegbe, ‘No regrets for the Asaba massacre of Igbo – Haruna’, Vanguard (1010-2001). 233
82
In reconciliationem stat progressio humana de petitie zou hervat worden tijdens Abuja II. In plaats van overzichtelijker werd de zaak echter steeds diffuser: voorafgaand aan de zittingen in Abuja in de zomer en het najaar van 2001 meldden zich diverse organisaties die net als Ohaneze een visie hadden op de Burgeroorlog, de staatsgrepen en de marginalisatie van Igbo's of andere etnische groepen. Behalve organisaties hadden ook individuen gereageerd, zoals de oud-staatshoofden Yakubu Gowon en Shehu Shagari. De belangrijkste organisatie die om het woord vroeg was het Arewa Consultative Forum (ACF), dat vooral namens de Hausa-Fulani sprak. Aanvankelijk diende het ACF een petitie in waarin de Igbo’s van van alles en nog wat werden beschuldigd, maar deze werd ingetrokken nadat de advocaten van Ohaneze er felle kritiek op hadden geuit.235 Vervolgens beschuldigde het ACF in een geschreven verklaring de Igbo's ervan een verborgen agenda te hebben en Nigeria te willen domineren. De staatsgreep van januari 1966 was daarvan een symptoom. Dat de Hausa-Fulani in het noorden een pogrom hadden ontketend tegen de Igbo’s werd ontkend en de Burgeroorlog werd volledig aan de machtswellust van Igboleider Ojukwu geweten. Kortom, ACF verwierp alle beschuldigingen en zette het noorden neer als de redder des vaderlands.236 Diverse andere organisaties meldden zich nu ook bij het Panel. De Joint Action Committee of the Middle Belt (JACOM), sprak namens enkele volkeren uit het midden van Nigeria en benadrukte dat niet de Igbo’s, maar juist de andere etnische groepen in hun regio de voornaamste verdrukten waren. Ze eisten voor zichzelf een vergoeding van ongeveer 80 miljard euro.237 De Angas, ook een volk uit de Middle Belt, vervoegde zich afzonderlijk bij het Panel omdat het zich gediscrimineerd voelde.238 Er kwamen ook reacties van kleine volkeren uit het zuidoosten, zoals de Ikwere, die beweerden gemarginaliseerd te zijn door de Igbo's. In een memorandum beschouwden de volkeren uit de olierijke Nigerdelta de Burgeroorlog als een strijd om de oliebronnen in hun regio. Volgens deze visie waren beide partijen, zowel de federale regering als de Igbo’s, onderdrukkers. Het Oputa-panel zag zich gesteld voor een proces dat ging lijken op een Soevereine Nationale Conferentie (SNC) en besloot daarom ook de Yoruba's erbij te betrekken.239 De Yorubabeweging Afinefere diende daarop een memorandum in dat qua inhoud leek op alle andere memoranda: ook de Yoruba's waren gemarginaliseerd, ook zij waren de enige echte 235
Kukah, [Titelloos boek], 316vv. Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 273. 237 Ibidem, 274. 238 Kukah, [Titelloos boek], 331. 239 Ibidem, 323; Lindsay Barrett, ‘Oputa: Nigeria’s conscience’, West Africa (29 oktober – 4 november 2001) 1920. 236
83
In reconciliationem stat progressio humana slachtoffers van de Nigeriaanse machtspolitiek. Ze haalden als bewijs onder andere de verkiezingen van 1993 aan, waarbij de Yoruba Abiola het presidentschap werd ontzegd.240 De raadsman van Afinefere vroeg om een officieel georganiseerde SNC waarbij al het oud zeer geuit kon worden. Obasanjo had het Oputa-panel in 1999 juist gepresenteerd als een goed alternatief hiervoor. Dat was het Panel uiteraard niet: een souvereine nationale conferentie vereist veel meer tijd en veel meer deskundige leiding dan deze commissie ooit zou kunnen geven. De Ohaneze-petitie was één van de honderden behandelde petities en uiteindelijk had iedereen niet meer dan enkele dagen de tijd om zijn zaak te bepleiten. Het plan van Oputa om alle grote bevolkingsgroepen bij deze petitie te betrekken was dan ook zeer overmoedig. Dat het ontaardde in een kakafonie van geklaag waarin niemand naar elkaar luisterde en waarvan Ohaneze, de indiener van de petitie, erg kwaad werd, mag geen verrassing genoemd worden.241 Iedereen beschuldigde iedereen en op een gegeven moment moest het Panel de sessie afbreken en alle partijen naar huis sturen.242 Natuurlijk werd geconcludeerd dat een SNC voor dit probleem de juiste oplossing zou zijn. Die voor de hand liggende conclusie neemt echter niet weg dat het Panel door haar aanpak in deze zaak door veel mensen niet meer serieus genomen werd. Het was alle controle over de gang van zaken kwijt en ook in andere etnisch-gerelateerde petities had het geen echte oplossingen kunnen bieden. Het Ife-Modakeke verdrag was een tijdelijk succesje en de ‘verzoening’ van de Ogoni was hooguit een eerste stap in een lang en onzeker proces. Het Panel moest natuurlijk deze etnische conflicten aandacht geven, maar tegelijkertijd was het gezien de complexiteit van die conflicten al bij voorbaat onbegonnen werk om in één of hooguit een paar dagen voor een oplossing te zorgen. Oputa en Kukah beklaagden zich over de gebrekkige media-aandacht voor deze etnische zaken. En als er dan al aandacht was, dan was deze tot grote ergernis van het Panel vooral heel kritisch van aard. Alleen over de aandacht rondom de Ogoni-zaak waren ze tevreden. The New Nigerian schreef onder andere dat de verzoening van de twee facties een gebeurtenis van nationale betekenis was en bovendien een zeer grote verdienste van het Oputa-panel.243 Gezien de ontwikkelingen in de laatste jaren en de haken en ogen die er nog zaten aan de ‘overwinningen’ die het Panel boekte, is mijns inziens het cynisme van de media terecht.
240
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 276. Mustapha Ogunsakin, ‘We are making claims against government, not ACF, says Ohanaeze’, The guardian (7-9-2001). 242 Kukah, [Titelloos boek], 349vv. 243 Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, conclusions and recommendations (ongepubliceerd 2002) 153. 241
84
In reconciliationem stat progressio humana
85
Petities over persoonlijk onrecht De persoonlijke zaken gingen vooral over gevangenneming en marteling ten tijde van het regime van Abacha (1993-1998). Dat is niet vreemd aangezien Abacha's regime het wreedste was en bovendien nog zeer vers in het geheugen lag. De vermeende coupplannen van 1995 en 1997 werden in Abuja en Lagos uitgebreid behandeld. Majoor-generaal Patrick Aziza (de voorzitter van het tribunaal dat deze ‘coupplanners’ veroordeelde en die destijds ook minister van Communicatie was) en majoor-generaal Felix Mujakperuo (de leider van het gerechtelijk onderzoek)
bleven
veroordelingen
volhouden
terecht
dat
waren.244
de
Bewijs
konden zij echter niet leveren. Een getuige noemde de naam van een van Abacha’s vertrouwelingen, generaal Ibrahim Sabo, als degene die belastende getuigenissen had afgelegd op basis waarvan de verdachten in 1995 waren veroordeeld. Sabo zou samen met kolonel Frank Omenka (die betrokken was bij veel wreedheden onder Abacha) tot de Killer Group hebben behoord, een groep die in nauwe samenwerking met Abacha diverse bomaanslagen had gepleegd. Sabo sprak deze aantijging
tegen.245
Ook
Obasanjo’s
gevangenschap kwam aan de orde en de
Fig. 10: generaal Sani Abacha
president kwam zelf getuigen. Hij wees kolonel Bello Fadile aan als degene die hem had verbonden aan de couppoging. Fadile gaf toe dat hij na martelingen had verteld dat Obasanjo achter deze staatsgreep zat, maar beweerde net als Igwe dat er nooit een staatsgreep werd bekonkeld. Vervolgens kon heel Nigeria er getuige van zijn hoe de president Fadile vergaf en omhelsde.246 Hiermee was wat iedereen wist bevestigd: er was in 1995 nooit een plan geweest om een staatsgreep te plegen en de ‘schurken’ uit het regime van Abacha zaten achter de veroordelingen van Obasanjo, 244
Ahamefula Ogbu, Lillian Okenwa en Julcit Sanda, 'No regrets over Obasanjo's conviction – Aziza', This day (26 juni 2001). 245 Sufuyan Ojeifo en Lemmy Ughegbe, ‘Oputa: Sabo is a serial liar – Idehenre’, Vanguard (11-9-2001). 246 Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 24.
In reconciliationem stat progressio humana Yar’Adua en Igwe. Het belangrijkste uit deze petities was het feit dat de president zelf kwam getuigen en ook het goede voorbeeld gaf door zijn vijand te vergeven. Generaal Oladipo Diya, die tot 1997 de tweede man was onder Abacha, was de tragische hoofdfiguur in de petities rondom de couppoging van 1997. In december 1997 werd hij gearresteerd op beschuldiging van betrokkenheid bij een plan tot staatsgreep. Dankzij de dood van Abacha in juni 1998 werd Diya nooit geëxecuteerd. Sindsdien stond hij niet meer bekend als de tweede man in Nigeria’s wreedste regime, maar als een slachtoffer. Zijn radicale bekering tot het christendom in 1998 verbeterde zijn imago nog meer.247 Diya bepleitte voor het Panel dat er net als in 1995 helemaal geen staatsgreep werd gepland en dat hij het slachtoffer was geworden van Abacha’s achterdocht. Hij beschuldigde een lange lijst mensen van het smeden van een complot om hem uit de weg te ruimen via een showproces. In die lijst stonden alle topfiguren uit Abacha's regime, die door indieners van veel petities als schuldigen werden aangewezen: uiteraard Abacha zelf, daarnaast de generaals Ishaya Bamaiyi, Hamza Al-Mustapha, Ibrahim Sabo, Patrick Aziza, Ismaila Gwarzo en Idi Musa, die allen tot de kern van het regime van Abacha gerekend mogen worden. Al-Mustapha ontkende betrokkenheid bij Diya's arrestatie. Bamaiyi ontkende dat de militaire rechtbank die Diya veroordeelde een loopje had genomen met het recht. Deze ontkenningen waren uiteraard geen verrassing, maar de zaak nam een opmerkelijke wending toen bleek dat er in 1997 wel degelijk een coup werd gepland en dat Diya de voornaamste geldschieter geweest was voor de complotteurs.248 In een tweede petitie claimde Diya dat er zeven dagen voordat hij werd gearresteerd, een moordaanslag op hem was gepleegd. Hamza Al-Mustapha, de leider van Abacha’s terreurorgaan Strike Force, zou hier achter hebben gezeten. Echter het bewijs dat hij leverde kon niet worden gestaafd en zoals te verwachten viel ontkende Al-Mustapha alles. Kortom, Diya's pogingen om het Oputa-panel te gebruiken om zichzelf te zuiveren, wellicht zodat hij in de toekomst een rol zou kunnen spelen in de politiek, was als een boemerang teruggeslagen. De generaal had de woede van het volk gewekt.249 Voor het Panel waren zijn petities echter goed: het liet hiermee zien dat bedriegers geen kans maakten. Het Panel ging zelden verder terug in de tijd: de meeste petities gingen over het regime van Abacha en hooguit een enkele betrof Babangida’s bewind. De petitie van Umaru Dikko ging nog iets verder terug in de tijd. Dikko was in het democratische regime van 247
Shaka Momodu, 'The tragedy that is Diya', This day (29 januari 2001). Momodu, 'The tragedy that is Diya'; Bolade Omonijo, ‘My testimony, by Oladipo Diya’, Vanguard (10-12001).. 249 Chike Ideyi, 'Diya, shut up', Reader's forum (15 december 1999). De schrijver stelt dat Diya net zo schuldig is als de generaals Orkar en Vasta, die hadden geprobeerd Babangida's regime omver te werpen. 248
86
In reconciliationem stat progressio humana Shagari (1979-1983) minister van Transport geweest, maar moest na de staatsgreep van Buhari in 1983 het land ontvluchten. Al tijdens zijn ministerschap was er een gespannen relatie ontstaan tussen Dikko en Buhari. Die laatste startte tijdens zijn bewind een lastercampagne tegen Dikko. Bovendien zat hij volgens Dikko achter een poging om hem te ontvoeren uit Engeland en in een kist naar Nigeria te brengen. Theophilus Danjuma, die in in de periode waarin het Oputa-panel operationeel was minister van Defensie was, was volgens Dikko de coördinator van deze ontvoeringspoging. Danjuma, een vriend van Obasanjo, kwam getuigen en uiteindelijk schudden hij en Dikko elkaar de hand. Daarmee was de petitie afgehandeld en verdween het voor het Panel zeer pijnlijke feit dat Buhari nooit was komen getuigen naar de achtergrond.250 Een nog oudere zaak was die rondom de dood van de moeder van de activist Beko Ransome Kuti en Nigeria’s populairste popartiest Fela Kuti (die zelf inmiddels ook was overleden). Beko klaagde alle oud-staatshoofden aan en in het bijzonder Obasanjo. Onder Obasanjo's regime was in 1977 op gewelddadige manier een einde gemaakt aan de 'Kalakuti Republiek', een commune waar Fela leefde met zijn zevenentwintig vrouwen, vooral om een statement te maken ten faveure van polygamie. Bij deze actie was moeder Kuti omgekomen. Obasanjo kwam voor de tweede keer voor de commissie om te getuigen. Dit keer was zijn toestand enigszins verhit, vooral toen advocaat Femi Falana in het verhoren van de president de grenzen van het toelaatbare opzocht. Obasanjo ontkende elke verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen uit 1977. Hij hield vol naar eer en geweten gehandeld te hebben en verloor bijna zijn zelfbeheersing toen Falana daar openlijk aan twijfelde.251 De zaken van Kuti en Dikko waren echter uitzonderingen. De meest schokkende gebeurtenissen waren onder Abacha gebeurd. De moord op chief Alfred Rewane was zo’n gebeurtenis die het land in hevige beroering bracht. Als financier van de National Democratic Coalition (NADECO) was hij een van de drijvende krachten achter het democratisch gezinde verzet tegen Abacha's dictatuur. Hij werd in oktober 1995 doodgeschoten met zeer geavanceerde kogels. Zijn familie vermoedde dat in de eind 2000 lopende rechtszaak de verkeerde mensen werden beschuldigd. De soort kogels deed hen vermoeden dat de overheid bij de moord betrokken was. Het Oputa-panel ging hierin mee, maar kon verder niets boven tafel krijgen en adviseerde dus om de zaak opnieuw grondig te onderzoeken.252
250
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 48. Ibidem, 298; Best Usifoh en Ben Asante, ‘Oputa searching for the truth’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 11-12. 252 Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report V, Memos (ongepubliceerd 2002) 190. 251
87
In reconciliationem stat progressio humana De drie meest toonaangevende zaken rondom persoonlijk leed werden uitgebreid in de media behandeld. Deze drie zaken waren de verdwijning van de jonge journalist James Bagauda Kaltho, de moord op Dele Giwa en de dood van chief Abiola. De verdwijning en mogelijke dood van Kaltho kwam in Kano ter sprake. In december 1995 vertelde Kaltho zijn familie dat zijn leven in gevaar was omdat hij een kritisch artikel had geschreven over de vermeende couppoging van 1995. Begin 1996 vertrok hij naar Kaduna om vervolgens van de aardbodem te verdwijnen. Zijn broer verklaarde dat zijn familie pas in augustus 1998 via een persconferentie van assistent-hoofdcommissaris van de politie Zakari Biu vernam dat Kaltho in het Durbar Hotel in Kaduna bij een bomaanslag om het leven was gekomen. De familie was nooit gevraagd om het lichaam te identificeren. Eeuwige getuige Hamza Al-Mustapha had Biu aangewezen als het brein achter de succesvolle moordaanslag op Kaltho. Biu verklaarde echter voor het Panel dat de SSS tot 1998 naar Kaltho had gezocht en dat hij niet was omgekomen bij welke bomaanslag dan ook. Kortom, Biu sprak zijn eigen persverklaring uit 1998 tegen.253 Het Panel kwam hier dus te zitten met twee tegenstrijdige getuigenissen, waardoor de werkelijke toedracht van Kaltho's verdwijning vaag bleef. Het slachtoffer van de bomaanslag was volgens de officiële verslagen niet Kaltho maar ene Y.Y. Yusuf, een naam die zou kunnen toebehoren aan een fictieve persoon. Er werden foto's getoond van het slachtoffer van de aanslag en de familie Kaltho was unaniem in haar oordeel dat de afgebeelde man niet hun James was. Het Panel kon in deze steeds mysterieuzer wordende zaak niet anders dan adviseren dat er een nieuw onderzoek moest komen naar de verdwijning van Kaltho, dat de hoogste prioriteit moest krijgen.254 Dele Giwa was een toonaangevende journalist die in 1986 door een bomaanslag om het leven kwam precies op het moment waarop hij werkte aan een artikel over de mogelijke betrokkenheid van de toenmalige first lady Maryam Babangida bij drugshandel. Het pakketje dat de bom bevatte droeg een officieel zegel van de president, wat door Giwa nog werd herkend voordat het ontplofte. Chief Gani Fawehinmi, een theatraal-tegendraadse advocaat die zich bovendien vaak in politieke zaken mengde, was de indiener van de petitie en hij beschuldigde Ibrahim Babangida, kolonel Halilu Akilu (destijds hoofd van het Directorate for Military Intelligence (DMI)) en kolonel A.K. Togun van betrokkenheid bij deze moord. Fawehinmi had in de jaren tachtig en negentig diverse malen via de rechter geprobeerd Akilu en Togun veroordeeld te krijgen, maar zij werden door Babangida, Abacha en Abubakar
253 254
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 233; Kukah, [Titelloos boek], 478. Pam e.a. ed., HRVIC Report V, Memos, 267.
88
In reconciliationem stat progressio humana beschermd tegen vervolging.255 Zij en ook Babangida weigerden te komen getuigen. Doordat Fawehinmi al vijftien jaar speurwerk had verricht heeft het Panel weinig nieuws naar boven kunnen brengen in de zaak-Giwa. Zoals vanwege de complexiteit van de zaak al te verwachten viel, kon de commissie dus geen bijdrage leveren aan de oplossing van deze moord. De petitie die met die over de moord op Giwa de meeste media-aandacht kreeg was die over de mysterieuze dood van chief Moshood Abiola en het ontnemen van diens verkiezingsoverwinning in 1993. Abiola had in 1994 zijn presidentschap opgeëist toen Abacha niet uit eigen beweging leek op te stappen en dit kwam hem op vier jaar gevangenisstraf te staan, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Dit had zijn toch al zwakke gezondheid geen goed gedaan: hij kreeg last van diabetes en hartproblemen. Op 8 juli 1998, toen veel Nigerianen zich al afvroegen waarom hij nog niet vrijgelaten was door het regime-Abubakar, stierf Abiola tijdens een ontmoeting met een delegatie uit de VS. De leider van de delegatie, Thomas Pickering, getuigde voor het Oputa-panel en verklaarde in de media dat de delegatie ironisch genoeg tot doel had gehad om Abubakar onder druk te zetten om Abiola vrij te laten.256 De omstandigheden van Abiola’s dood waren verdacht omdat hij ging stuiptrekken en schuimbekken na het nuttigen van een kopje thee, precies op het moment waarop de man die normaal zijn voedsel voorproefde was weggeroepen door een regeringsbeambte van Abubakar. De voorproever maakte in zijn getuigenis de Amerikaanse delegatie verdacht, door te verklaren dat de thee door een Amerikaan was geserveerd. Daarnaast vond hij het nodig dat oud-staatshoofd Abubabakar kwam vertellen waarom deze hem had weggeroepen.257 Opvallend was dat de manier waarop Abiola plotseling onder hevige pijnen stierf, leek op dood van zijn aartsrivaal Sani Abacha een maand eerder. Generaal Sabo onthulde een complottheorie: '[He] testified that general Bamaiyi told him that since general Abacha was dead, chief Abiola should also be killed.'258 Bamaiyi, een van de machtigste generaals in de regimes van Abacha en Abubakar, ontkende elke betrokkenheid bij Abiola's sterven. De centrale coördinatie van een eventuele moord zou hebben gelegen in de handen van Abubakar zelf. Deze zou namens het leger hebben willen voorkomen dat Abiola het presidentschap alsnog zou opeisen. Het bleek moeilijk om al deze complottheorieën hard te maken en het 255
Tobs Agbaegbu, 'Who killed Dele Giwa?', Newswatch (18 december 2000). Kukah, [Titelloos boek], 468; Emma Adeshida, ‘Was Abiola poisoned?’, West Africa (3 – 9 september 2001) 22-23. 257 Adewale Busari, 'Abiola's murder – Officer alleges killer tea served by American', P.M. News (19 juni 2001); Kayode Matthew en Lemmy Ughegbe, ‘How they killed Abiola, by Zadok’, Vanguard (20-7-2001). 258 Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 107. 256
89
In reconciliationem stat progressio humana Panel kwam niet tot een heldere conclusie. Uiteindelijk bleek het, vooral op basis van een betrouwbaar rapport van een lijkschouwer, aannemelijk dat Abiola door hartfalen was gestorven en niet door vergiftiging. Hiermee was de angel uit de complottheorieën gehaald en was Abubakar dus geen echte verdachte meer.259 Dit was wel een van de weinige persoonlijke zaken waarin het Panel nieuwe informatie aan het licht wist te brengen. Het doel van de Amerikaanse delegatie was altijd onbekend geweest en ook het verhaal over de thee en de voorproever was nog niet bekend. Uiteraard gonsde het wel van de geruchten, maar pas toen de meeste betrokkenen zelf aan het woord mochten komen tijdens de zittingen konden veel van deze roddels uit de wereld geholpen worden.
5. DE GETUIGEN Het grootste deel van deze paragraaf zal gaan over de daders. Echter onder de getuigen bevonden zich uiteraard ook slachtoffers. Mensen die hun trauma’s aan de commissie en (via de televisie) aan heel Nigeria hebben verteld. Dat deze mensen nazorg nodig hebben, dat zij wellicht niet voldoende financiële middelen hebben om de plaats van de zittingen te bereiken en dat zij een slaapplaats nodig hebben, is door veel commissies onvoldoende beseft. Zoals eerder al duidelijk werd was de Nigeriaanse overheid niet scheutig met het verstrekken van geld en ondersteunend personeel. Er is dan ook nergens een aanwijzing dat getuigen een onkostenvergoeding hebben gekregen. Waarschijnlijk kregen ze dat niet. Psychologische en medische zorg ontbraken ook. In het Oputa-rapport wordt vaak gemeld dat een petitie niet behandeld kon worden omdat de indiener niet kwam opdagen. Of dit door geldgebrek kwam, door laksheid of door andere oorzaken, staat er nooit bij. Het kan niet anders dan dat het ontbreken van een tegemoetkoming gevolgen heeft gehad en dat hierdoor sommige petities niet gehoord zijn. Immers, niet iedereen was financieel draagkrachtig genoeg om een reis van honderden kilometers naar de dichtstbijzijnde zittingsplaats te kunnen betalen. Echter hoeveel dit er zijn en welke zaken het betreft, daarover is niets bekend. Getuigenissen werden onder ede afgelegd zoals voorgeschreven werd door de Tribunals of Inquiry Act (bijlage drie). De regels hiervoor waren hetzelfde als voor een rechtszaak, zo was meineed bijvoorbeeld strafbaar. Getuigen werden ook beschermd: wat ze 259
De suggestie van vergiftiging was echter tijdens de zittingen van het Panel zo sterk, dat zelfs een betrouwbaar tijdschrift als West Africa zonder meer aannam dat Abiola was vermoord: Best Usifoh en Ben Asante, ‘Oputa searching for the truth’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 11-12.
90
In reconciliationem stat progressio humana vertelden moest vertrouwelijk behandeld worden en kon niet tegen ze worden gebruikt in een rechtszaak. In deze wet lag tevens verankerd dat getuigen beschermd dienden te worden: ‘Any person who – a) threatens, insults or injures any person for having given evidence or on account of the evidence given before the Panel; or b) hinders or attempts to hinder any person, or by threats deters or attempts to deter any person, from giving evidence before the Panel; or c) gives false evidence upon oath before the Panel shall be guilty of all offence and liable on summary conviction to imprisonment for a term not exceeding two (2) years.’260 Met de daders, of beter gezegd de beschuldigden, had het Oputa-panel grote problemen. Het eerste probleem was dat ze soms weigerden te komen getuigen. Dat is overigens geen unicum: het is een syndroom dat veel waarheidscommissies heeft geteisterd. In Zuid-Afrika deed de TRC achter de schermen zijn uiterste best om oud-president P. Botha tot een getuigenis te bewegen, maar uiteindelijk lukte het niet om hem te overtuigen. Botha werd gearresteerd, maar in het geval van generaal Babangida was dat riskanter. Babangida was immers in het noorden nog steeds zeer populair en behoorde tot de machtigste mannen van Nigeria. Een arrestatie zou waarschijnlijk tot bloedige rellen hebben geleid en ook daar moest het Panel rekening mee houden. Hetzelfde probleem trad op bij Abubakar, want ook die was als ‘terugbrenger van de democratie’ erg populair. Minder invloedrijke figuren kon het Panel harder aanpakken. Zo was er een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen kolonel Frank Omenka, die veruit de vaakst beschuldigde persoon was in de petities die het Panel kreeg. Omenka was echter het land al in 1999 ontvlucht en zou nooit de getuigebank betreden. Een ander probleem trad op als daders wél kwamen, want hoe kon het Panel dan toetsen of wat zij vertelden de waarheid was? Dit probleem speelde uiteraard ook bij getuigenissen die wel oprecht waren, want zoals in deel I al werd aangehaald, worden herinneringen op diverse manieren vervaagd en vertekend. Getuigeverklaringen waren sowieso niet geheel betrouwbaar en sommige daders maakten van dit feit misbruik door op al of niet subtiele wijze leugens of verdraaiingen in hun verhalen te verwerken.
260
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 6. De hele sectie van de Tribunals of Inquiry Act over het afnemen van getuigenissen is opgenomen in bijlage 3.
91
In reconciliationem stat progressio humana
92
Twee voorbeelden zijn illustratief. Ten eerste was er majoor-generaal Hamza AlMustapha, die onder Abacha het hoofd was geweest van de Strike Force. Deze organisatie was verantwoordelijk voor veel aanslagen, arrestaties en martelingen. Hij was in de jaren negentig een van de machtigste mannen van het land, sommigen meenden zelfs dat niet Abacha maar Al-Mustapha het feitelijke staatshoofd was. Hij was gehaat juist omdat hij tot het uiterste ging om zijn staatshoofd te beschermen.261 Al Mustapha moest feitelijk meereizen met het Panel, omdat hij in elke stad wel bij een of meerdere petities werd opgeroepen. Op sommige momenten stal hij de show door zijn openheid, op andere momenten riep hij haat en woede
op
door
standvastig
elke
verantwoordelijkheid voor bepaalde misdaden te ontkennen.262 Tegelijkertijd was er respect voor zijn verzoening met iemand die hem aanvankelijk beschuldigde van marteling.263 Hij sprak zo vrijuit, dat hij een spraakmakende figuur werd. Velen beweerden door hem gemarteld en gevangen gezet te zijn. Nadat hij
Fig. 11: Hamza Al-Mustapha
naar eigen zeggen de mogelijkheid om Abacha op te volgen aan zich voorbij had laten gaan, liet Abubakar hem eind 1998 arresteren omdat hij meende dat Al-Mustapha betrokken was bij de planning van een staatsgreep. Hij verscheen voor het Panel als een man die in de gevangenis zat en dus niets te verliezen had. Dat maakte dat hij open kon zijn, maar tegelijkertijd wilde hij elke verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen uit de jaren negentig van zich afschuiven. Hij presenteerde zich als een pion in een wreed systeem.264 Voor de voormalige plaatsvervangend hoofdcommissaris van de politie, Zakari Biu, was eenzelfde rol weggelegd als voor Al-Mustapha. Hij stond bekend als een van de drijvende krachten achter Abacha's systeem van repressie. Hij bood diverse malen zijn excuses aan en verzoende zich met enkele van zijn slachtoffers. Soms loog hij of vertelde hij tegenstrijdige verhalen (bijvoorbeeld in de zaak rond de verdwijning van James Bagauda Kaltho), maar gezien zijn imago als de kwade genius achter de repressie uit de jaren negentig viel zijn optreden veel mensen mee. 261
Steve Nwosu, 'Diya: Mustapha was defacto head of state', This day (8 december 2000). Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 73. 263 Ibidem, 70. 264 Frank Alabi en Tunji Adeyemi, 'Top Nigerians plotted to kill Abiola', The post express (24 november 2000). 262
In reconciliationem stat progressio humana Deze twee mannen zaten ten tijde van de zittingen van het Panel op een dieptepunt in hun leven. In het regime van Abacha waren ze oppermachtig geweest, maar daarna was hun val snel en diep. Ze hadden dus niets te verliezen of te kiezen: ze werden vanuit de gevangenis naar de getuigebank gebracht en konden ervoor kiezen te zwijgen, maar uiteraard was het veel aanlokkelijker om te proberen hun imago weer op te vijzelen of anderen mee te nemen in hun val. Op het ontkennen van elke verantwoordelijkheid bestond een eenvoudig antwoord, wat door Obasanjo al werd gegeven toen hij Al-Mustapha van repliek bediende tijdens de zittingen over de vermeende couppoging van 1995: hoge functionarissen uit voormalige repressieve regimes martelden uiteraard nooit zelf, maar ze hielden wel actief het systeem in stand waarbinnen martelingen plaatsvonden. Bovendien leidden ze organisaties zoals de Strike Force of de Nigeriaanse politie, waarvan bekend was dat deze martelen en moorden vaak gebruikten als ‘verhoormethoden’. Mensen als Al-Mustapha of Ibrahim Sabo of Ishaya Bamaiyi waren dus in dit opzicht volstrekt ongeloofwaardig, maar wat hun getuigenissen interessant maakte was wat ze vertelden over de verhoudingen binnen voormalige regimes en de totstandkoming van bepaalde cruciale beslissingen. Hoewel het soms moeilijk was waarheden van leugens te onderscheiden, brachten hun verhalen feiten boven water die voorheen altijd verborgen waren gebleven. Het Panel zelf was zich er ook van bewust dat veel daders slechts erop uit waren om hun eigen naam te zuiveren, maar kon niets anders doen dan morele druk uitoefenen. Oputa legde aan het begin van de zittingen in Lagos sterk de nadruk op het doel ‘om nationale verzoening te bewerkstelligen op basis van de waarheid’ en op het belang van het tonen van ‘voldoende berouw’ door de daders omdat anders verzoening onmogelijk was. Op 12 maart 2001 in Kano herhaalde Oputa deze vermaning: '(i)t has not been easy to extract from those alleged perpetrators that measure of remorse and plea for forgiveness on which genuine reconciliation can be posited.'265 Ontkenning had geen zin, zo sprak Oputa, want dat veranderde niets aan de feiten. Helaas waren dit soort oproepen vooral een bevestiging van de machteloosheid van het Panel. De Tribunals of Inquiry Act gaf duidelijke grenzen aan: wie meineed pleegde riskeerde een gevangenisstraf van twee jaar.266 Desondanks bleef men liegen en daarmee werd het Panel voor schut gezet, want het bleek er niets tegen te kunnen doen.
265 266
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 151. Ibidem, 6; Fombad, ‘Prospects for peace building’, 206.
93
In reconciliationem stat progressio humana
Zij die niet kwamen In tegenstelling tot Hamza Al-Mustapha en consorten waren er anderen die wel wat te verliezen hadden. Muhammadu Buhari, Ibrahim Babangida en Abdulsalami Abubakar beschouwden het Panel als een bedreiging en wilden niet getuigen. Obasanjo was de enige oud-leider die wel kwam getuigen, naar eigen zeggen om het goede voorbeeld te geven. Echter ook Obasanjo was niet altijd even toegewijd aan eerdere onderzoekscommissies. Zo weigerde hij te verschijnen voor het Ayo Irekefe Panel dat in 1983 corruptie in de olieindustrie onderzocht.267 Destijds was hij bang dat zijn naam door het slijk gehaald zou worden omdat hij de opzet van die commissie niet goed genoeg vond. Diezelfde angst bleek voor de drie generaals ook een rol te spelen in hun overwegingen om wel of niet te getuigen voor het Oputa-panel. Echter er was meer, want de Tribunals of Inquiry Act bevatte een paragraaf die gebood dat tijdens de zittingen verkregen bewijs niet mocht worden gebruikt in rechtszaken. Deze regel was bedoeld om de daders enigszins op hun gemak te stellen, maar bood bij lange na niet dezelfde garanties als de Zuid-Afrikaanse amnesty for truth regeling. De Act stelde de generaals niet vrij van vervolging in ruil voor hun verhaal en ook al was het Oputa-rapport geen geldig bewijs, het kon wel adviseren om daders te vervolgen en een creatieve aanklager kon wel manieren verzinnen om de getuigenissen voor het Panel niet als direct bewijs te hoeven aanvoeren. Kortom, de Tribunals of Inquiry Act kwam de daders niet voldoende tegemoet om ze gerust te stellen. Er bleven genoeg redenen over om niet te willen getuigen en voor daders die wel getuigden, was de verleiding om te liegen altijd aanwezig. Abubakar moest getuigen over de dood van Abiola. Daarnaast was hij opgeroepen als getuige over de phantom coup van 1995 (die mogelijk mede door hem in scene gezet was) en de verijdelde staatsgreep van 1997.268 Babangida was nodig om opheldering te geven over de moord op Dele Giwa. Buhari werd in vijf petities beschuldigd. De belangrijkste was die rondom de mislukte ontvoering van voormalig minister Umaru Dikko. Van Buhari hoorde het Panel weinig: toen hij werd opgeroepen gaf zijn advocaat door dat hij in het buitenland zat.269 Medio 2001 vertelde hij niet te willen getuigen omdat het incident met Dikko in het
267
John Chukwuma en Ibrahim Audu, 'Between Abubakar and Oputa-panel', This day (13 augustus 2001). Het Irekefe Panel onderzocht corruptie bij de Nigerian National Petroleum Company. Waarom Obasanjo opgeroepen was om te getuigen heb ik niet kunnen achterhalen. 268 'General Abubakar shuns Oputa-panel', P.M. News (6 december 2000). 269 Kukah, [Titelloos boek], 373.
94
In reconciliationem stat progressio humana buitenland had plaatsgevonden en dus volgens hem niet onder het mandaat van het Panel viel.270 De oproep aan de drie ex-staatshoofden om te komen getuigen riep veel reacties op. Tegenstanders van de drie wilden graag dat zij openheid van zaken zouden geven (en sommigen van hen wilden uiteraard wraak). Zij die de generaals steunden, wilden vaak ook dat ze zouden getuigen om zo hun namen te zuiveren. Deze sympathisanten voerden aan dat Obasanjo wilde afrekenen met vijanden, met de moslims uit het noorden, maar zij zagen dat niet als een reden om niet mee te werken. Een minderheid vond dat de generaals niet moesten getuigen: tegenstanders huldigden dit standpunt omdat ze het Oputa-panel niet goed genoeg vonden en meenden dat de generaals berecht moesten worden; sympathisanten waren bang dat hun helden vernederd zouden worden.271 Ook Oputa zou meerdere keren uitleggen waarom niet komen de meest ongunstige optie was voor de generaals zelf.
Fig. 12: de drie generaals, v.l.n.r. Muhammadu Buhari, Ibrahim Babangida (‘IBB’) en Abdulsalami Abubakar. De belangrijkste argumenten van de drie generaals tegen het Panel waren gericht op de grondwettelijke basis ervan, met in het verlengde daarvan de vraag of het Panel wel bevoegd was om getuigen te dwingen om te komen (en of het Panel terecht stelde dat het geen genoegen hoefde te nemen met vertegenwoordiging van de generaals via hun advocaten). Het Panel had die macht (zie bijlage 3) en kon getuigen die een oproep in de wind sloegen zelfs laten arresteren, met een maximum van zes maanden gevangenisstraf als gevolg. Zo ver is Oputa echter nooit gegaan. Alles is in het werk gesteld om de generaals over te halen uit vrije wil te komen. Zo bracht Kukah, die alledrie de staatshoofden al eens had ontmoet in zijn 270
Leon Usigbe, ‘I won’t appear before Oputa-panel – Buhari’, Vanguard (12-8-2001). Ben Asante en Best Usifoh, ‘Heat turned on former military rulers’, West Africa (22 – 28 oktober 2001) 2123. 271
95
In reconciliationem stat progressio humana functie als bisschop, diverse bezoeken aan hen. Hij sprak met Babangida en Abubakar op neutraal terrein en garandeerde een constructieve sfeer bij de zittingen. Babangida kon dit moeilijk geloven: op de dag waarop hij in de zaak-Giwa moest getuigen, waren er op instigatie van Gani Fawehinmi tientallen demonstranten verzameld voor het gebouw waar het Panel zitting had. Zij droegen foto's van Giwa's zwaar verminkte stoffelijk overschot bij zich. Op 17 juli 2001 was er bovendien een getuige bijna door het publiek gelyncht.272 Het is begrijpelijk dat dit Babangida niet enthousiast maakte om een getuigenis te komen afleggen. Het was zeer onwaarschijnlijk dat Fawehinmi in staat zou zijn op een zinvolle manier een kruisverhoor af te nemen mocht Babangida toch hebben besloten te getuigen. Daar kwam bij dat hij volgens de Nigeriaanse kranten niet meer veilig door Lagos kon lopen. Babangida zelf ontkende dat de Lagosianen hem vijandig gezind waren en zei niets en niemand te vrezen, maar dit opvallende nieuwsfeit gaf goed aan hoe verhit de situatie was.273 Als klap op de vuurpijl vertelde de generaal in 2003 in een interview dat hij tegenstrijdige berichten had gekregen vanuit het Panel: Kukah probeerde hem over te halen om te komen getuigen, maar er waren volgens Babangida ook commissieleden die hem juist van het tegendeel probeerden te overtuigen.274 Abubakar bleek aan hevige twijfel onderhevig en was zelfs een keer onderweg naar een zitting, maar besloot op het laatste moment om toch rechtsomkeert te maken. Bovendien had hij aangegeven Al-Mustapha niet voor het Panel, maar in de rechtszaal te willen ontmoeten.275 Het Panel gaf Abubakar een tweede kans, maar ook toen kwam hij niet opdagen.276 Net als Babangida vreesde hij slachtoffer te worden van de Charlie Man Show (verwijzend naar de Charlie Boy Show, de talkshow van Oputa’s flamboyante zoon).277 De uitzendingen van het Panel werden immers op televisie uitgezonden en het oud-staatshoofd vreesde het effect hiervan. Deze angst was niet ongegrond, want ook de wereldberoemde schrijver Wole Soyinka was al zichtbaar geïrriteerd geweest door het feit dat de zeer scherpe kruisverhoren met hem live op televisie waren uitgezonden.278 Veel Nigerianen beschouwden Abubakar als een held, die in elf maanden tijd deed wat Babangida en Abacha telkens hadden beloofd, namelijk zonder getreuzel de democratie terugbrengen. De bewijsvoering rondom 272
Sufuyan Ojeifo, Rotimi Ajayi, Ben Agande en Lemmy Ughegbe, ‘I’m not afraid to appear before Oputa – IBB’, Vanguard (15-8-2001). 273 Dayo Johnson, 'June 12: IBB not afraid of Lagosians', Vanguard (19 juli 2001). 274 Kukah, [Titelloos boek], 542. 275 'General Abubakar shuns Oputa-panel', P.M. News (6 december 2000). 276 'Oputa-panel: controversy rages on IBB, Buhari, Abdulsalami', Vanguard (11 augustus 2001). 277 Lindsay Barrett, ‘Oputa: Nigeria’s conscience’, West Africa (29 oktober – 4 november 2001) 19-20. 278 Ben Asante en Best Usifoh, ‘Heat turned on former military rulers’, West Africa (22 – 28 oktober 2001) 2123.
96
In reconciliationem stat progressio humana zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Abiola was zeer tendentieus en kon hem politiek schaden. Het is dus ook in zijn geval begrijpelijk dat hij niet graag kwam getuigen en liever zijn aanklagers in de rechtszaal wilde ontmoeten.279 Tegelijkertijd werd steeds meer duidelijk over Abubakars betrokkenheid bij de militaire tribunalen van Abacha, die onder andere verantwoordelijk waren voor de veroordeling van Obasanjo in 1995. Hamza AlMustapha en Ibrahim Sabo (onder Abacha leider van de veiligheidsdienst DMI) omschreven het oud-staatshoofd als een van belangrijkste organisatoren deze tribunalen.280 Bovendien eiste de familie van Hamza Al-Mustapha dat Abubakar gearresteerd zou worden omdat hij Al-Mustapha in 1998 onterecht in het gevang zou hebben gegooid. Daarnaast kwamen er steeds meer geruchten op gang over de miljarden naira's die hij uit de staatskas zou hebben gestolen.281 De voormalige leider van de militaire veiligheidsdienst DMI, generaal Ibrahim Sabo, had op 19 juli 2001 voor het Oputa-panel verklaard dat Abubakar in de elf maanden van zijn bewind de staatskas had geplunderd.282 Er waren behalve tendentieuze aantijgingen dus ook echte beschuldigingen waar Abubakar zich oprecht zorgen over kon maken. Oputa hield in januari 2001 een donderpreek waarin hij het publiek berispte en het opriep te stoppen met het uitjouwen van bepaalde getuigen. Vanaf de zomer van 2001 werd Babangida steeds onbuigzamer: zijn advocaten, allen leden van het elitegenootschap Senior Advocates of Nigeria, besloten dat zij de generaal konden vertegenwoordigen en dat hij niet zelf hoefde te komen. De advocaten van de twee andere generaals sloten zich hierbij aan. In deze nieuwe houding speelde niet in de laatste plaats de angst mee dat de regering-Obasanjo een getuigenis van de generaals zou misbruiken voor haar eigen doeleinden. De verhoudingen tussen de regering en de oud-staatshoofden waren minder goed geworden. De generaals Buhari en Babangida ambieerden duidelijk een toekomstige rol in de politiek en met het naderbij komen van de verkiezingen van 2003 wilden ze geen enkel risico nemen.283 Het Panel hield voet bij stuk: op 10 augustus 2001 verklaarde Oputa dat het niets zou uitmaken of de generaals kwamen getuigen, want er was voor de zaken waarbij ze waren opgeroepen al voldoende bewijsmateriaal verzameld om tot conclusies te komen. De politiek was verdeeld: de Alliance for Democracy meende dat de generaals gearresteerd moesten worden, maar de All (Nigeria) People's Party was voor een besloten zitting met alle voormalige staatshoofden. Ondanks de daadkrachtige woorden van Oputa werd er getwijfeld 279
John Chukwuma en Ibrahim Audu, 'Between Abubakar and Oputa-panel', This day (13 augustus 2001). Best Usifoh en Ben Asante, ‘Oputa searching for the truth’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 11-12. 281 Yakubu Musa, 'Arrest Abubakar, says Mustapha's family', This day (8 augustus 2001). 282 Ahamefula Ogbu, Lilian Okenwa en Julcit Sanda, 'How Abdulsalami looted treasury', This day (20 juli 2001). 283 'Reputations at the expense of reconciliation', Business day (Johannesburg) (3 september 2001). 280
97
In reconciliationem stat progressio humana of verzoening wel zou lukken als de generaals helemaal niets zouden bijdragen aan het Panel.284 Het zou vernietigend zijn voor het Panel en ook schadelijk voor de Nigeriaanse democratie als bleek dat Babangida, Abubakar en Buhari sterk genoeg waren om de wet te weerstaan.285 Twee dagen na Oputa’s verklaring riep Pius Ewherido, de vice-voorzitter van het parlement, Obasanjo op om de drie generaals te arresteren of anders het Oputa-panel op te heffen.286 Een tussenweg bestond er volgens hem niet en velen waren dit met hem eens. Ook internationaal werden de ontwikkelingen rondom de generaals als maatgevend beschouwd voor het Oputa-panel. De BBC hield de ontwikkelingen bij en noemde het niet verschijnen van Abubakar een 'zware klap' voor het Panel.287 Op 15 oktober 2001 kwam Oputa met een nieuwe verklaring om het standpunt van het Panel duidelijk te maken: de generaals waren geen verdachten, maar getuigen en zij moesten dus zelf naar het Panel komen om te getuigen. Bovendien verklaarde Oputa dat zij geen sacred cows waren en dat ze moesten komen, of dat ze anders gearresteerd zouden worden en voor maximaal zes maanden de gevangenis in konden gaan.288 Deze verklaring werd verwoord in een document, de Composite ruling on the refusal of some ex heads of state and other top government functionaries to attend and testify at the proceedings of the Human Rights Violations Investigation Commission.289 Hiermee had het Panel het tanende respect van het publiek teruggewonnen. Echter de meeste Nigerianen voelden aan dat dit een loos statement was en dat het Panel niet het middel was om de generaals werkelijk aan te pakken. Oputa zei zelf: 'history, not the commission, will pass judgement on the leaders who ignored summonses to appear'.290 De Composite ruling was voor de generaals de druppel die de emmer deed overlopen. Het document noemde hen onomwonden ‘dictators’, een term die, zoals de Nigeriaanse geschiedenis laat zien, de lading niet volledig dekt en waarmee de generaals onnodig gekrenkt werden. Bovendien werden ze door Oputa bang en laf genoemd, omdat ze geen verantwoording wilden afleggen tegenover het volk voor hun daden.291 Voor de ‘Minna generals’, zoals Babangida en Abubakar worden genoemd daar zij beide uit de stad
284
'Oputa-panel: controversy rages on IBB, Buhari, Abdulsalami', Vanguard (11 augustus 2001). Bola A. Akinterinwa, 'Oputa-panel: sacred cows and immunity', This day (13 augustus 2001). 286 Austin Ogwuda, ‘Non-appearance of ex-military leaders: deputy speaker urges Obasanjo to disband Oputapanel’, Vanguard (12-8-2001). 287 Dan Isaacs, 'Former Nigerian leader defies rights body', BBC (17 september 2001). 288 'Nigeria rights probe cautions', BBC (3 oktober 2001). 289 Kukah, [Titelloos boek], 401-402. 290 'Judge rounds on Nigeria's ex-rulers', BBC (19 oktober 2001). 291 Amaechi Dike en Ben Asante, ‘Generals reject new Oputa gesture’, West Africa (10 – 16 december 2001) 2021; Ben Asante en Best Usifoh, ‘Heat turned on former military rulers’, West Africa (22 – 28 oktober 2001) 2123. 285
98
In reconciliationem stat progressio humana Minna afkomstig zijn, was dit de voornaamste reden om niet te komen.292 In een interview met de twee verklaarde Babangida: ‘What the commission had to say about us was unfair – using the most powerfull language to disparage us as “military dictators” and so on. He (Justice Oputa) said it in such a way that it looks like none of us made any contribution. This is not their job. Their job is to find out what happened and to try to reconcile the people and calm things down the frayed nerves.’293 Kukah kwam vervolgens met het initiatief om een besloten zitting te organiseren waarbij alle oud-staatshoofden aanwezig zouden zijn. Gowon, Obasanjo, Shagari, Buhari, Babangida, Shonekan en Abubakar kregen allen een uitnodiging op 16 oktober 2001. Deze uitnodiging lekte uit en veroorzaakte woedende reacties bij het publiek, dat de indruk had dat de hele zaak werd bedisseld in achterkamertjes.294 Toch ging het Panel door met zijn plan. Hoewel Gowon en Shagari na een voorzichtige eerste peiling positief reageerden en niemand het idee rabiaat afwees, kwam op de officiële brief geen enkele reactie. Meer dan de geschreven verklaring van Shagari, ontvangen op 18 september 2001, zat er dus niet in. Buhari, Babangida en Abubakar hadden na het verschijnen van de Composite ruling definitief geen zin meer om moeite doen voor het Oputa-panel. De drie generaals spanden in 2001 afzonderlijk van elkaar rechtszaken aan om te voorkomen dat ze gedwongen zouden worden te getuigen. Alleen Abubakar zou zijn rechtszaak daadwerkelijk doorzetten, maar de uitspraak kwam pas eind 2004, toen het Panel al lang opgeheven was. Babangida was het er vooral om te doen om te voorkomen dat hij moest getuigen in de zaak rondom de moord op Dele Giwa. Volgens hem viel deze moord, aangezien hij was gepleegd tijdens zijn bewind, onder de wettelijke onschendbaarheid van staatshoofden. Babangida’s advocaat verwees naar de zaak die Obasanjo in 1983 aanspande en won om niet te hoeven getuigen voor het Irekefe-panel.295 In antwoord hierop wees Oputa erop dat het Panel het wettelijk recht had om iedereen te laten getuigen, vrijwillig of onvrijwillig. De advocaat van Babangida, die wel voor de commissie verscheen, verklaarde dat de Tribunals of Inquiry Act de commissie weliswaar dit recht gaf, maar dat aan deze
292
Ben Asante, ‘The Minna generals’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 11-12. Ben Asante, ‘Nigeria’s former heads of state speak out’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 14-17. 294 Dike en Asante, ‘Generals reject new Oputa gesture’, 21. 295 Emma Adeshida, ‘Court battle against Oputa report’, West Africa 4332 (16 – 22 augustus 2002) 16. 293
99
In reconciliationem stat progressio humana wettelijke regeling sterke beperkingen verbonden waren.296 In feite was deze bevoegdheid zelfs zo vaag geregeld, dat het vrijwel zeker onmogelijk was om daadwerkelijk iemand te laten arresteren.297 Daar kwam bij dat het Panel zich met een vervelend feit geconfronteerd zag: de regering-Obasanjo stak geen vinger uit, terwijl deze van doorslaggevende betekenis had kunnen zijn in het dwingen van de generaals om te komen getuigen.298 Obasanjo had hen bijvoorbeeld kunnen verwijderen uit de Council of State, het adviesorgaan waar alle oudstaatshoofden in zaten. Als dat niet volstond, had de overheid verdere stappen tegen hen kunnen ondernemen, bijvoorbeeld arrestatie – iets waartoe het Panel op zichzelf te weinig macht had. Een ander alternatief was het invoeren van een amnesty for truth regeling, zoals die in Zuid-Afrika bestond. Het Panel heeft echter bewust niet voor zo’n regeling gekozen omdat het daders niet vrijuit wilde laten gaan.299 De regering deed niets om arrestatie mogelijk te maken, dus gebeurde er niets. Feitelijk stond de commissie machteloos en kon ze slechts een morele oproep doen. Het Oputa-panel zelf kon niet via de rechter verboden worden. Tot op het hooggerechtshof faalden de pogingen om dit gedaan te krijgen. Hoewel deze strijd werd gewonnen, was het Panel in het kat-en-muisspel met de generaals duidelijk de muis. Het was niet Oputa die jacht maakte op de oud-staatshoofden. Integendeel: de generaals gingen zelf in de aanval. Het Panel schaarde zich duidelijk aan de zijde van het publiek door scherp te benadrukken dat niemand, maar dan ook echt niemand, boven de wet stond in Nigeria. Helaas moet geconstateerd worden dat het Panel even weinig middelen had als het publiek om dit principe in de praktijk te brengen.
Het noemen van namen in het rapport Om de namen van daders te mogen noemen in het Oputa-rapport moest het Panel voldoen aan de drie voorwaarden die Hayner daarvoor stelde. Conform haar eerste eis zijn alle daders ingelicht over de beschuldigingen die er tegen hen geuit waren. Ten tweede hebben ze allemaal de kans gekregen een weerwoord te leveren. Tot slot kon het Oputa-panel niet vaak genoeg benadrukken dat het niet de plaats van de rechter innam, dus ook aan de laatste 296
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 104-106. Ikhenemho Okomilo, ‘The soldiers and human rights’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 13-14. 298 ‘Oputa-panel opens can of worms’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 6. 299 Amaechi Dike, ‘Oputa-panel: what Nigerians think’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 14-15. 297
100
In reconciliationem stat progressio humana voorwaarde van Hayner is voldaan. Die laatste eis hangt samen met de plicht om daders de zekerheid te geven dat ze niet aan de schandpaal genageld zouden worden. Het Panel is daar overduidelijk niet in geslaagd: Buhari, Babangida en Abubakar waren er uiteindelijk van overtuigd dat hun naam door het slijk gehaald zou worden als ze voor het Panel zouden verschijnen. Oputa heeft éénmaal het publiek vermaand omdat het tijdens de zittingen heftig joelde. Dat was niet genoeg, getuige de ontvangst die Fawehinmi voor Babangida had georganiseerd op de dag waarop die laatste had moeten getuigen in de zaak-Giwa. Er is veel gepraat met de ex-staatshoofden, maar er vonden van tijd tot tijd incidenten plaats die hen huiverig maakten om hun verhaal te komen vertellen. Door het niet-verschijnen van de drie generaals is ook de capaciteit van het Panel om namen te noemen geschaad. Het Panel was dus volgens de spelregels voor waarheidscommissies bevoegd om namen te noemen in het rapport, maar ook bij het noemen van namen moesten weer bepaalde eisen in acht genomen worden. Die eisen, opgesteld door Daan Bronkhorst, zijn: beperking (limitation), onderscheid (disctinction) en proportionaliteit (proportionality). Het Panel zat in de lastige situatie dat het niet te ver kon gaan in het veroordelen van mensen die ook in 2002 nog steeds een machtige positie hadden. Tussen de regels door is in het rapport wel een duidelijke veroordeling te lezen. In het middelpunt van de aandacht stonden uiteraard de drie generaals. De Supreme Military Council waarvan generaal Buhari als staatshoofd de leider was, werd door het Panel verantwoordelijk gehouden voor de onrechtmatige executie van Kenneth Owoh en twee anderen op beschuldiging van drugshandel. Voor wat generaal Babangida betreft, werd hij niet direct verantwoordelijk gehouden voor de dood van Dele Giwa. Echter zijn twee belangrijkste veiligheidsmensen, generaal Akilu en kolonel Togun, werden wel gerekend tot degenen die betrokken waren bij Giwa’s dood. Het regime van generaal Abubakar werd verantwoordelijk gehouden voor de dood van Abiola. Het Panel noemde daarnaast enkele personen die het als daders wilde aanmerken omdat zij jarenlang de eindverantwoordelijken waren geweest voor de gewelddadige onderdrukking onder Buhari, Babangida en Abacha: kolonel Frank Omenka, generaal Patrick Aziza, generaal Mujakperuo, kolonel John Olu, assistent-hoofdcommissaris Zakari Biu, majoor Hamza Al-Mustapha en brigadier-generaal Ibrahim Sabo. De meeste van hen zijn al (gedwongen) met pensioen gegaan, zaten in de gevangenis en of waren het land ontvlucht.300 De complexiteit van bewijsvoering die de waarheidscommissie van El Salvador hanteerde, met gradaties zoals voldoende, aanzienlijk en overweldigend bewijs, is niet door
300
Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, conclusions and recommendations, 41.
101
In reconciliationem stat progressio humana het Oputa-panel overgenomen. Het noemen van namen werd wel in het mandaat vastgelegd als een van de hoofdtaken, maar een systematisch onderscheid in de kracht van het geleverde bewijs is niet terug te vinden in het rapport. Wel bouwde het Panel allerlei nuances in, zoals in het geval van de zaak-Abiola waarbij Abubakar niet als directe verantwoordelijke werd genoemd maar waar wel werd vastgesteld dat zijn regering meer van de zaak afwist dan tot nu toe bekend was. Bij deze veroordelingen zijn de principes van Bronkhorst correct toegepast. Inderdaad werden alleen de namen van de verantwoordelijken genoemd (limitation) en er werd onderscheid gemaakt tussen directe opdrachtgevers en eindverantwoordelijken (distinction, een voorbeeld is het onderscheid dat gemaakt werd tussen Babangida en Akilu en Togun in de zaak-Giwa). Bovendien werd bij het noemen van de namen van de voornaamste daders duidelijk gemaakt dat er geen direct bewijs was voor misdaden, maar dat het desalniettemin onomstotelijk vast stond (dit zou te lezen kunnen zijn als ‘overweldigend indirect bewijs’) dat zij de coördinatie hadden over de schendingen van de mensenrechten onder diverse regimes. Proportionality was het dominante criterium omdat veel van de beschuldigden nog steeds rijke en machtige Nigerianen waren. Babangida en Buhari konden nog steeds op steun van miljoenen Nigerianen rekenen en dus was het geen optie om hen plompverloren als misdadigers aan te merken. Hierdoor moest het Panel een middenweg zoeken tussen het landsbelang en de belangen van de slachtoffers, wat er dus op uitdraaide dat er in het rapport werd gezegd dat aan bepaalde zaken een luchtje zat, of dat de betrokkenheid van de regering bij bepaalde misdaden vrijwel vast stond. De kranten hadden direct door wat de feitelijke boodschap was en ook de oud-staatshoofden zelf wisten wat er aan de hand was.
6. DE ADVISERENDE AARD VAN HET RAPPORT Het definitief niet verschijnen van de drie oud-staatshoofden was een van de laatste dingen die het Panel in het nieuws brachten voordat Oputa en de zijnen begonnen met het voltooien van hun rapport. Eerst moest echter het zoveelste geldprobleem overwonnen worden. In oktober 2001 was het budget wederom op en sommige van de ingehuurde organisaties wilden eerst betaald worden voordat ze hun bijdrage aan (vooral het derde deel van) het rapport zouden afleveren. In de eerste maanden van 2002 keerden alle leden van het Oputa-panel noodgedwongen terug naar hun oude levens. Obasanjo had het Panel uitstel gegeven tot
102
In reconciliationem stat progressio humana januari 2002, maar die deadline bleek al snel onhaalbaar. In maart van dat jaar was Elizabeth Pam, gesteund door een nieuwe geldbijdrage van de Ford Foundation, bezig met het redigeren van het rapport, maar het zou tot mei duren voordat al het werk voltooid was.301 De professoren Adele Jinadu en Sonny Tyoden en de journalist Nick Dazang corrigeerden de ruwe tekst van het rapport. In april deelden Pam en Dazang mee dat een samenvatting van het rapport aan Obasanjo overhandigd kon worden. Kukah verzette zich hiertegen: het rapport moest af zijn. Er waren in het verleden veel commissies geweest die weinig haast hadden gemaakt met hun werk omdat de leden te zeer gehecht waren geraakt aan de privileges die bij hun werk hoorden. Kukah wilde niet dat het Oputa-panel de schijn wekte ook zo'n commissie te zijn. Op 23 mei werd een ceremonie geregeld voor een overhandiging, maar Obasanjo kreeg toen alsnog alleen de samenvatting. Op aandringen van Kukah maakten Pam en Dazang het volledige rapport in de week daarna af en kwam er een tweede officiële overhandiging: op 28 mei ontving Obasanjo na een plechtige ceremonie het volledige rapport van zeven delen en twee appendices.302 De overhandiging was, geheel in de stijl van het Panel, live op televisie te zien. Deze paragraaf geeft allereerst een beeld van de inhoud van het rapport. Vervolgens wordt beoordeeld of de bronnen goed zijn gekozen en gebruikt. Tot slot worden de conclusies en adviezen van het Panel bekeken.
De bronnen Het Panel baseerde uiteraard een groot deel van zijn rapport op eigen onderzoek, bijvoorbeeld de uitkomsten van de petities. Daarnaast werd ook de hulp ingeroepen van diverse (historische) onderzoeksinstituten en non-gouvernementele organisaties (bijvoorbeeld mensenrechtenorganisaties). Tot slot werd er ook nog wetenschappelijke literatuur gebruikt. Om met die laatste bron te beginnen: de aangehaalde auteurs speelden in overgrote meerderheid een actieve rol binnen mensenrechtenbewegingen. Innocent Chukwuma, Clement Nwankwo en Uju Agomoh, wier artikelen en boeken regelmatig door het Panel worden geciteerd, zijn allen actief (geweest) binnen diverse mensenrechtenorganisaties. Van de academici die in het rapport worden geciteerd, zijn sommige tevens activist, zoals
301
Omdat Pam de schrijfster en eindredactrice van het rapport was, heb ik haar als 'auteur' van het rapport beschouwd. 302 Kukah, [Titelloos boek], 526vv.
103
In reconciliationem stat progressio humana bijvoorbeeld Attahiru Jega. Opmerkelijk genoeg wordt van de Nigeriaanse tophistorici alleen Eghosa Osaghae geciteerd, een historicus die diverse handboeken over de Nigeriaanse geschiedenis op zijn naam heeft staan. Toyin Falola en Claude Ake, die beide tot de meest toonaangevende historici van Nigeria behoren, zien we in het rapport van het Oputa-panel amper terug. Voor het hoofdstuk over de politie is wel de belangrijkste expert als basis genomen, namelijk T.N. Tamuno. Tamuno heeft veel artikelen en boeken gepubliceerd over het functioneren van de politie en is de voornaamste autoriteit op dit gebied. De invloed van marxisten en feministen, die meestal een sterk ideologische agenda hebben die hun werk beïnvloedt, is vrij groot. Zo hebben de marxistisch georiënteerde Bala Usman en Arthur Nwankwo een fors stempel op het commissiewerk kunnen drukken. Ook de marxist Philip Terdoo Ahire en de feministe Ladi Adamu worden frequent aangehaald. Een andere sterk ideologisch bepaalde bron was de autobiografie van Ben Gbulie, een militair die betrokken was bij de staatsgreep van januari 1966. Andere bronnen met een sterk specifieke invalshoek zijn bijvoorbeeld de Nigerian Prison Service, de overheidsinstantie die over het gevangeniswezen ging en dus verantwoordelijk gehouden kan worden voor de martelingen die door de jaren heen hebben plaatsgevonden. Deze instantie stelde haar archieven voor het Panel open. Hoewel het Panel vooral de synthese zocht tussen diverse visies, kan het gebruik van dit soort (ideologisch) getinte bronnen zorgen voor twijfel over de objectiviteit van het rapport. Over de diversiteit in etnische herkomst van de gebruikte auteurs valt weinig te zeggen, omdat dit lang niet van iedereen te achterhalen is. Sowieso moet vastgesteld worden dat de meeste aangehaalde auteurs Nigeriaans zijn. De aangehaalde buitenlanders, zoals de historicus Martin Dent en de journalist John de St. Jorre, spelen slechts een kleine rol. Voor zover een conclusie mogelijk is, luidt deze dat de Yoruba ondervertegenwoordigd zijn. Belangrijker is echter het hoge aandeel van de Igbo, met Ben Gbulie die uitgebreid wordt geciteerd, Clement Nwankwo die belangrijk is in de paragraaf over de politie en Arthur Nwankwo die het hele rapport over het zuidoosten schreef. Het Panel heeft met deze etnische factor rekening moeten houden omdat alle volkeren in Nigeria graag hun ‘grote’ wetenschapper geciteerd zien in het rapport, maar er valt dus weinig over te zeggen of in dit opzicht de juiste balans gevonden is. Naast wetenschappelijke literatuur is ook veelvuldig gebruik gemaakt van de bijdragen van non-gouvernementele organisaties (NGO’s). Waarschijnlijk heeft de commissie voor deel twee van het rapport gebruik gemaakt van de expertise van de voornaamste mensenrechtenorganisaties uit Nigeria, zoals de Civil Liberties Organization (CLO) en het
104
In reconciliationem stat progressio humana Constitutional Rights Project (CRP), maar aangezien de inleiding tot dit deel niets zegt over de gebruikte bronnen valt hierover niets met zekerheid te zeggen. In het derde deel wordt CLO wél genoemd als een van de bronnen waaruit het Panel heeft geput.303 Wat over de positie van de vrouw wordt gezegd (vooral aan het einde van het derde deel) is ook vooral op onderzoeken van NGO’s gebaseerd. De stichting BAOBAB, die het opneemt voor de rechten van de vrouw in Nigeria, schreef een rapport voor het Panel.304 Daarnaast is gebruik gemaakt van de expertise van het Empowerment and Action Research Centre (EMPARC), een organisatie gericht op het sterker maken van de 'zwakken' in de Nigeriaanse samenleving – niet alleen vrouwen, maar ook armen en zieken.305 Ook in het zesde deel van het rapport, over reparatie en restitutie, vormen NGO’s een belangrijke bron. Daarnaast heeft het Panel voor dit deel een beroep gedaan op de Verenigde Naties en op wetenschappelijke literatuur (zoals het werk van Priscilla Hayner).
Fig. 13: de zes regio’s waarin Nigeria werd verdeeld voor het regionale onderzoek van het Oputa-panel
Als laatste belangrijke bron had het Panel enkele instituten voor wetenschappelijk onderzoek ingehuurd om voor het derde deel van het rapport de mensenrechtenschendingen op regionaal niveau te onderzoeken. Elk instituut vormde een team van enkele wetenschappers, die vaak 303
Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 175. BAOBAB, for women's human rights, http://www.baobabwomen.org/history.htm (laatst geraadpleegd 1 januari 2006, 17:50). Bij deze organisatie komen we de naam van Kayode Fayemi tegen. Hij zit in de directie – en is blijkbaar binnen nogal wat Nigeriaanse mensenrechtenbewegingen actief. 305 Human rights internet – the human rights databank, http://www.hri.ca/organizations/viewOrg.asp?ID=6569 (laatst geraadpleegd 1 januari 2006, 17:55). 304
105
In reconciliationem stat progressio humana hun sporen al hadden verdiend en zich met een specifieke regio ging bezighouden (de regio’s staan aangegeven op de kaart van figuur 12). Het Centre for Democracy, Development, Research and Training (CEDDERT) uit Kano onderzocht het noordwesten van het land. Het CEDDERT werd geleid door Bala Usman, een toonaangevende historicus uit het noorden van Nigeria.306 Van juli tot december 2000 werkte het aan een driedelig rapport, waarop het Oputa-panel een hoofdstuk over deze regio baseerde.307 De noord-centrale zone, het midden van Nigeria met zijn grote hoeveelheden etnische en religieuze minderheden, was voor de rekening van zes
onderzoekers van het African Centre for Democratic Governance
(AFRIGOV), onder supervisie van professor Aaron Gana.308 Welk instituut het onderzoek naar het noordoosten deed is onduidelijk omdat het Oputa-rapport geen bron noemt. De mensenrechtenbeweging Constitutional Rights Project noemt in zijn tijdschrift het Centre for Research and Documentation geleid door de ervaren academicus Attahiru Jega, maar volgens Kukah werd het onderzoek ook door het CEDDERT uitgevoerd. Waarschijnlijk zou Jega het onderzoek aanvankelijk doen, maar heeft hij zich teruggetrokken en heeft vervolgens het CEDDERT het overgenomen.309 Het zuiden van het land, vooral de regio van de Nigerdelta waar olie wordt gewonnen, werd onderzocht door twaalf onderzoekers van het Centre for Advanced Social Sciences (CASS) uit Port Harcourt, onder leiding van de academicus Omafume Onoge. Het Oputa-rapport vermeldt dat dit onderzoek beperkt was door tijdgebrek.310 Het onderzoek naar het zuidwesten is vermoedelijk ondernomen door professor Akinlawon Ladipupo Mabogunje en diens Development Policy Centre, maar dit wordt niet bevestigd door het rapport. Kukah vertrouwt de lezer toe dat het gebruiken van universiteiten voor het onderzoek problematisch was, omdat de Nigeriaanse universiteiten sterk gepolitiseerd zijn. Het Panel had de indruk dat universiteiten niet onafhankelijk waren.311 Dat is een merkwaardige opmerking, want veel van de onderzoekers en instituten wier werk
306
Usman, die veel voor het Oputa-panel heeft betekend, overleed overigens tijdens de totstandkoming van deze scriptie, op 24 september 2005: Emeka Mamah, ‘Bala Usman, radical historian, dies at 60’, Vanguard (25 september 2005). Gevonden op: http://www.vanguardngr.com/articles/2002/nationalx/nr325092005.html (laatst geraadpleegd 31 mei 2005, 23:59). 307 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 13; 'Oputa-panel sets October 23 for public hearing'. Volgens Kukah heeft ook een zeker Centre for Policy Development aan dit onderzoek meegewerkt, maar in het Oputa-rapport wordt dit instituut niet genoemd en verder is er niets over bekend. 308 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 69; 'Oputa-panel sets october 23 for public hearing'. 309 Omdat het Constitutional Rights Journal schreef in oktober 2000 en Kukah nadat alle onderzoeken al voltooid waren, lijkt dit mij de meest waarschijnlijke optie. Een andere optie is dat het Constitutional Rights Journal een fout heeft gemaakt, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk omdat het CRP een gedegen organisatie is en het artikel is geschreven in dezelfde periode als waarin de onderzoeken plaatsvonden. Een zo grote fout is dan onwaarschijnlijk. 310 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 30. 311 Kukah, [Titelloos boek], 138.
106
In reconciliationem stat progressio humana gebruikt is door het Panel, waren verbonden aan Nigeriaanse universiteiten.312 Het Oputapanel heeft wellicht het doel gehad de universiteiten te omzeilen, maar in dat geval is het uiterst onzorgvuldig dat al het onderzoek is verricht door personen of organisaties die afkomstig waren de Nigeriaanse universitaire wereld. In het zuidoosten bevonden zich geen geschikte onderzoeksinstituten, dus heeft het Panel de marxistische historicus Arthur Nwankwo gevraagd deze regio te bestuderen.313 Op diens onderzoekswerk wordt in het rapport kritiek geuit. Kukah schrijft dat het Panel hem had gevraagd omdat zijn studie naar de Burgeroorlog een standaardwerk was.314 Het rapport voert enkele bezwaren aan tegen Nwankwo's bijdrage. Ten eerste heeft hij zich uitsluitend gebaseerd op Igbo-bronnen. Daar kwam bij dat de Igbo's werden neergezet als een homogene groep en dat de genoemde mensenrechtenschendingen vaak daden tegen Igbo's betroffen die niet in het zuidoosten hadden plaatsgevonden maar elders in Nigeria.315 Een laatste instituut waar het Panel een beroep op deed was het Abdullahi Smith Centre of Historical Research (ASCHR). Dit instituut, dat net als de andere instituten bestond uit een team van wetenschappers die ook aan universiteiten verbonden waren, leverde een belangrijke bijdrage voor de inleiding van het derde deel. De daarin geplaatste uiteenzetting over de Nigeriaanse visies op mensenrechtenhandhaving (zie de vorige paragraaf) is gebaseerd op onderzoek van het ASCHR. Dit centrum is gevestigd in Zaria en buiten de grenzen van Nigeria vrijwel onbekend. Volgens het rapport is het een niet-overheidsgebonden onderzoeksinstelling.316 Op Arthur Nwankwo na heeft het Panel uiteindelijk geen noemenswaardige uitglijders gemaakt voor wat de bronnenkeuze betreft. Nwankwo is kritisch benaderd en daardoor is zijn effect op de inhoud van het rapport beperkt gebleven. De onderzoeksinstituten leverden niet 312
Zo was Attahiru Jega verbonden aan de Bayero Universiteit uit de noordelijke stad Kano – hij vervulde daar zelfs hoge bestuurlijke functies. Het CEDDERT is gevestigd in diezelfde universiteit uit Kano. De voorzitter van dit instituut, Bala Usman, was verbonden aan de Ahmadu Bello University in Zaria. (In 2001 was er een heftig conflict naar aanleiding van een pamflet van Usman over de Urhobo, een volk uit de zuidelijke Niger Delta regio. De noordelijke moslim Usman en een andere gerenommeerde wetenschapper, de Urhobo Peter P. Ekeh, slingerden beschuldigingen naar elkaar toe.) Onoge en Gana waren verbonden aan de Universiteit van Jos. Mabogunje was professor in de geografie aan de Universiteit van Ibadan. Arthur Nwankwo was een zeer uitgesproken activist en wetenschapper. CDD Patrons, http://www.cdd.org.uk/background/structure/patrons.htm (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 11:07); G.G. Darah, ‘Bala Usman: history will absolve us’, The Guardian (14-1-2001). Gevonden op website http://www.waado.org/NigerDelta/Essays/BalaUsman/Darah.html; NNOM, Nigerian Order of Merit Award, http://www.onlinenigeria.com/merit/1980.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 23:30). 313 Pam, e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 148. 314 Kukah, [Titelloos boek], 138. Waarschijnlijk wordt bedoeld: A.A. Nwankwo, Biafra: the making of a nation (New York 1970). 315 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 149. 316 Ibidem, 4. Ook over de naamgever, Abdullahi Smith, valt weinig meer te zeggen dan dat hij een nationaal bekend historicus was uit het noorden van Nigeria.
107
In reconciliationem stat progressio humana allemaal even goed werk af, maar budgettair gezien was het voor het Panel onmogelijk om dit te voorkomen of compenseren. De gebruikte wetenschappelijke literatuur is vooral van eigen bodem en dit is begrijpelijk aangezien het werk van een waarheidscommissie herkenbaar en legitiem moet zijn voor de Nigerianen zelf. De derde groep bronnen, de NGO’s, waren noodzakelijk om de mensenrechtenschendingen in Nigeria in kaart te brengen. Daarvoor zijn ze ook gebruikt, in combinatie met de gegevens die de VN verstrekte. Zo nu en dan lijkt het Panel mee te gaan met de mensenrechtenorganisaties in zijn felle veroordeling van alle militaire regimes, maar over het algemeen wordt de nuance bewaard.
De inhoud De opzet van het Oputa-rapport is breed en het gaat grondig op de belangrijkste thema’s in. Het bestaat uit zeven delen en twee appendices (een inhoudsopgave is te vinden in bijlage 4) die elk een eigen onderwerp aansnijden: de Nigeriaanse geschiedenis (deel 1), de juridische kant van mensenrechtenschendingen in Nigeria (deel 2) en de praktische kant ervan (deel 3 met een samenvatting van de belangrijkste schendingen per regio en delen 4 en 5 met de verslagen van de behandelde petities), een analyse van het functioneren van de politie en het gevangeniswezen (ook in deel 3), een beoordeling van het functioneren van de diverse regimes (verspreid over alle delen), de visie van het Panel op waarheidscommissies (deel 2) en op het concept ‘reparatie’ (deel 6). Het zevende en laatste deel geeft alle conclusies en adviezen weer. Het introductiedeel springt enigszins van de hak op de tak. Het begint met een verhandeling over de cultus die ontstaan is rondom de persoon van het staatshoofd. Vervolgens wordt de opzet van het Panel behandeld. Het meest opvallend is dat Gowons beleid van Rehabilitation, reconstruction and reconciliation wordt omschreven als de ‘forerunner to the Human Rights Violations Investigation Commission’.317 Blijkbaar liet de commissie zich inspireren door het beleid waarmee dit staatshoofd in 1970 het door Burgeroorlog verscheurde Nigeria weer één natie probeerde te maken. Het grootste deel van dit deel gaat over de geschiedenis van Nigeria. Bestudering van historisch wetenschappelijke literatuur vormt vermoedelijk de basis voor dit stuk. De tekst bevat geen voetnoten en de toon is erg algemeen, maar de inhoud is van goede kwaliteit. 317
Pam e.a. ed., HRVIC report I, Introduction, 19-20.
108
In reconciliationem stat progressio humana Waarschijnlijk hebben de commissieleden zich goed verdiept in het historisch onderzoek naar het Nigeriaanse verleden. Alle belangrijke elementen uit het verleden, zoals die zijn beschreven in de eerste paragraaf van deel I van deze scriptie, komen aan bod. Een sterke kant van de introductie is het thematische deel, dat op de chronologische behandeling van de geschiedenis volgt en dat zich richt op de weergave van de etnische verhoudingen in Nigeria en hoe de diverse grondwetten onder koloniaal beheer en tijdens onafhankelijkheid daarmee omgegaan zijn. Niet alleen etniciteit, maar ook de invloed van de politie en de structuur van het gevangeniswezen worden behandeld – maar dan niet in het eerste deel van het rapport, maar in het derde. Hierin ligt de nadruk op de corruptie van de politie en het steeds meer geaccepteerd raken van geweld als legitieme verhoormethode. Het grootste gebrek van deze introductie is dat er bijna geen aandacht wordt gegeven aan de religieuze kant van veel conflicten. In het laatste, thematische deel had een paragraaf over religie zeker niet mogen ontbreken. Immers, vooral sinds de jaren tachtig spelen de verschillen tussen christenen, moslims en aanhangers van natuurgodsdienst een grote rol bij sommige regionale conflicten. Het tweede deel van het rapport is gewijd aan een korte behandeling van Nigeria's mensenrechtengeschiedenis. Het heeft als titel ‘International context’, maar de inhoud is breder. In zes hoofdstukken wordt gekeken naar de impact van mensenrechtenschendingen op het imago van Nigeria in de wereld, in hoeverre Nigeria voldeed aan de internationale mensenrechtenstandaard, in hoeverre tijdens de Burgeroorlog is voldaan aan de humanitaire plichten, of Nigeria altijd onderzoek heeft ingesteld naar vergrijpen, welke obstakels voorkwamen dat aan de eisen van de mensenrechten werd voldaan en welke ervaringen er in andere landen zijn geweest met waarheidscommissies.318 Het belang van dergelijk onderzoek wordt in deel zeven uitgelegd. Door globaliseren krijgen westerse begrippen zoals mensenrechten en internationale wetten steeds meer invloed op Nigeria.319 Bovendien heeft Nigeria internationaal, vooral bij Afrikaanse conflicten, altijd geprobeerd een voortrekkersrol te spelen. Het land heeft de meeste internationale verdragen onderschreven en is dus internationaal verplicht de mensenrechten na te leven. Internationaal humanitair recht is ook relatief vaak toegepast in Nigeria.320 De toon is sterk is juridisch. Er wordt gekeken welke internationale verdragen Nigeria heeft ondertekend en hoe deze zijn uitgevoerd, aan welke organisaties het land deelneemt en 318
Pam e.a. ed., HRVIC Report II, International context, 1-2. Pam e.a. ed., HRVIC report. Synoptic overview, 27. 320 Pam e.a. ed., HRVIC report II, International context, 3, 16. 319
109
In reconciliationem stat progressio humana hoe de nationale wetgeving in elkaar zit.321 Gezien de praktische aard van de petities is dit niet alleen een welkome, maar zelfs een noodzakelijke aanvulling op het rapport. Een waarheidscommissie wil immers ook de rechtsstaat versterken, dus een analyse van de handhaving van mensenrechten in juridische zin is een noodzakelijk element van een rapport. De conclusies die het Panel in dit deel trekt zijn niet altijd evenwichtig. Over de rol van de oliemaatschappijen is het rapport bijvoorbeeld onverdeeld negatief.322 Daarmee gaat de commissie voorbij aan de sabotage-acties die uit verzet tegen de maatschappijen worden uitgevoerd en die logischerwijs hebben geleid tot meer inzet van politie en leger om de orde te bewaken. Het leger trad daarbij vaak wel veel te gewelddadig op en in het rapport wordt geconstateerd dat dit juridisch mogelijk was omdat saboteurs en activisten te gemakkelijk gedefinieerd konden worden als een bedreiging voor de federale overheid, waardoor het voor het leger geoorloofd was ze te benaderen als ‘de vijand’.323 Slachtoffers van geweld konden bovendien slechts moeizaam compensatie krijgen via de rechter. Een oplossing hiervoor zou een actievere rol van klachtenorganen zoals de Public Complaints Commission en de National Human Rights Commission kunnen zijn. Daarop volgt een uitvoerig overzicht van internationale mensenrechtenzaken die in de loop van de jaren gevoerd zijn tegen Nigeria.324 De bronnen voor dit stuk zijn de African Commission on Human and People's Rights en diverse commissies die vallen onder de United Nations High Commissioner for Human Rights (UNHCHR). Deze putten hun informatie weer uit een uitgebreid netwerk van organisaties, zoals de Media Rights Agenda, het Centre for Free Speech en diverse commissies van de UNHCHR. De genoemde veroordelingen betreffen allemaal het regime-Abacha. Het gaat vooral om journalisten en activisten, die vastgehouden en soms ook gemarteld zijn. De lotgevallen van het Ogonivolk krijgen de meeste aandacht. Uiteraard was de onterechte veroordeling en executie van Ken Saro-Wiwa (1995) in strijd met diverse artikelen uit het African Charter, het Afrikaanse verdrag omtrent de mensenrechten, en de rechten zoals de VN die heeft vastgelegd. Een veroordeling van de moord op Dele Giwa 321
Ibidem, 10. Nigeria nam sinds december 1993 deel aan het International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) en het International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR). Daarnaast heeft het de volgende verdragen geratificeerd: de Convention on the Rights of the Child (CRC), de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW), de Convention on the Elimination of Forms of Racial Discrimination (CERD), de Convention on the Prevention and Punishment of Genocide, de Slavery Convention uit 1926 en de Convention and the Protocol Relating to the Status of Refugees. Wel ondertekend, maar niet geratificeerd is de Convention Against Torture and Other Cruel, Inhuman and Degrading Treatment or Punishment. 322 Ibidem, 27. 323 Ibidem, 18. 324 Ibidem, 34 vv. Dit stond oorspronkelijk in tabelvorm, maar doordat die structuur in het PDF-bestand is weggevallen werd het geheel erg onoverzichtelijk.
110
In reconciliationem stat progressio humana in 1986 is niet in de tabel opgenomen. De tabel noemt uitsluitend gevallen die plaatsvonden onder het bewind van Abacha. Elders in de tekst wordt wel aangegeven dat Nigeria vrijgesproken is van genocide tijdens de Burgeroorlog (1967-1970) en dat de annulering van Abiola’s verkiezingsoverwinning (1993) en de moord op Saro-Wiwa door de Verenigde Naties zijn veroordeeld.325 Ook de gevangenschap van de activisten Gani Fawehinmi, Femi Falana en Beko Ransome Kuti is internationaal afgekeurd, door de Working group on Arbitrary Detention van de VN.326 Nadat in het tweede deel van het rapport de internationale veroordelingen zijn belicht, gaat het derde deel verder met een regionaal onderzoek naar de mensenrechtenschendingen in Nigeria. Nigeria was daartoe verdeeld in zes regio’s en per regio was onderzoek gedaan. Het deel begint echter theoretisch: de vier belangrijkste visies op de oorzaken van mensenrechtenschendingen die in Nigeria in de omloop zijn worden opgesomd. De eerste visie houdt in dat handhaving van de mensenrechten afhangt van het wel of niet godvrezend zijn van het staatshoofd. Deze visie kreeg meer aanhang naarmate de fixatie op de persoon van het staatshoofd groter werd. De tweede visie stelt militair bestuur gelijk aan het schenden van mensenrechten. Voor Nigeria gaat dat mijns inziens echter niet op, omdat onder democratische regimes de schendingen niet minder waren, maar desalniettemin is er een substantiële groep Nigerianen die deze mening is toegedaan. Als derde leeft er onder vele Nigerianen de mening dat schendingen het gevolg zijn van de dominante positie van het noorden. Tot slot kunnen mensenrechtenschendingen komen door slecht onderwijs, een zwakke rechterlijke macht en een slecht functionerende politie. Terecht constateert het Panel dat deze visies allen te specifiek zijn. De politieke cultuur die ontstaat door autoritair bewind zorgt ervoor dat toewijding aan het onderhouden van mensenrechten door de jaren heen steeds verder afneemt. Bovendien rekent het de schendingen van sociale, culturele en economische rechten niet mee, terwijl de effecten hiervan langdurig zijn.327 In het vervolg van dit derde deel wordt duidelijk zichtbaar dat het Panel geen grip had op de inhoudelijke kwaliteit van het rapport. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat er grote verschillen bestaan in lengte en diepgang tussen de diverse regionale hoofdstukken: het stuk over het noordwesten is zeventien pagina's lang en dat over het noordoosten maar zes pagina's, terwijl de andere vier regio's tussen de vijfentwintig en vijftig pagina's krijgen. Alleen de hoofdstukken over zuid-zuid, noord-centraal, zuidwest en zuidoost Nigeria hebben 325
Ibidem, 6-9. Ibidem, 11. 327 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 6-7. 326
111
In reconciliationem stat progressio humana een introductie waarin de methodologie van het onderzoek en de historische context van de mensenrechtenschendingen worden uiteengezet. In het hoofdstuk over het noordoosten wordt een verklaring gegeven voor het gebrek aan belangwekkende informatie over deze regio: '[L]ike the case of the north-west zone, the reported cases of violations probably barely scratch the surface. There is a lack of vibrant civil society groups, which can monitor and document such violations; there are little if any media outlets for reporting and agitating against these violations; and victims hardly ever try to seek redress in courts. Consequently, many cases just do not get recorded or reported.'328 Behalve dit argument, dat veel schendingen wellicht nooit vastgelegd zijn, kan er nog een viertal oorzaken aangevoerd worden voor het verschil in lengte tussen de hoofdstukken. Ten eerste het krappe budget, waardoor het Panel niet de mogelijkheid had om alles zeer grondig te laten onderzoeken. Een tweede factor die meespeelde was waarschijnlijk het verschil in inzet van de diverse onderzoeksinstituten. De korte hoofdstukken over het noordoosten en noordwesten zijn beide (grotendeels) door hetzelfde onderzoeksinstituut verzorgd. Het zou goed kunnen dat andere instituten hun taak serieuzer hebben opgepakt en langere rapporten hebben geproduceerd. Een derde reden is dat niet in alle zes regio's evenveel mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden. Dan zou het voor de hand liggen dat de hoofdstukken over het zuiden en het centrale gebied van het land het langste zijn. Immers, in het zuiden speelde zich de Burgeroorlog af en ook de strijd van de kleine etnische groepen in de olierijke gebieden. Het midden van Nigeria is altijd geplaagd geweest door etnische onlusten. Een vierde oorzaak kan gezocht worden in tijdgebrek van het Panel. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat de commissie er niet aan is toegekomen om overal een goede inleiding over methodologie toe te voegen. De opzet is bij bijna elk hoofdstuk weer anders. Soms wordt gekozen voor een chronologische behandeling, andere keren kiest men voor een geografische of thematische insteek (dat laatste betekent dat de mensenrechtenschendingen naar categorie worden ingedeeld). Kortom, de opbouw is zeer chaotisch. Daar komt bij dat er in het ene hoofdstuk extreem veel aandacht uitgaat naar conflicten over landbezit, terwijl andere hoofdstukken
328
Ibidem, 120.
112
In reconciliationem stat progressio humana deze geheel negeren en vooral melding maken van martelingen en executies. Alleen de langere hoofdstukken worden afgesloten met een conclusie en aanbevelingen.329 De kwaliteit van dit deel is zeer wisselend, maar daar waar het rapport werkelijk de diepte in gaat, doet het dat zeer sterk. Alleen het hoofdstuk over het zuid-zuiden betoont zich bij de behandeling van de invloed van de oliemaatschappijen enigszins eenzijdig. Er worden negatieve voorbeelden genoemd, zoals de omleiding van een rivier door Shell op zodanige wijze dat een heel dorp jaarlijks in het regenseizoen compleet overstroomde.330 Uiteraard moeten dergelijke excessen een plaats hebben in het Oputa-rapport, maar wederom mist de nuancering: in het conflict tussen lokale bevolking en oliemaatschappijen begaan beide partijen misdaden, maar in het rapport worden alleen die van de federale regering en de oliemaatschappijen belicht. De sabotageacties, ontvoeringen en moorden waaraan lokale militante groepen zich schuldig maken in het kader van het verzet tegen maarschappijen en overheid, krijgen geen plaats in het rapport.331 Het belangrijkste zwaktepunt is dat religie wederom weinig aandacht krijgt. De tegenstellingen tussen christenen, moslims en heidenen zijn steeds groter geworden, maar het lijkt alsof het Panel etniciteit de enige factor van belang vond in het Nigeriaanse verleden. Ook structureel gezien schort er het een en ander aan de eerste drie delen van het rapport. Toch mag het eindoordeel over de eerste drie delen van het rapport niet te somber zijn: de analyse van de Nigeriaanse geschiedenis, de juridische en constitutionele situatie en de mensenrechtenschendingen op regionaal niveau is grondig. Dat op sommige punten de nuance ontbreekt en dat de structuur niet altijd even goed is neemt niet weg dat het geheel getuigt van 329
Het hoofdstuk over het noordwesten bevat een thematische indeling van de mensenrechtenschendingen, waarbij dan vervolgens veruit de meeste aandacht uitgaat naar schendingen van het recht op landbezit. Aan het eind wordt zeer kort iets gezegd over schendingen van het recht op leven. In het hoofdstuk over het noordcentrale deel van Nigeria worden de geconstateerde problemen ingedeeld in categoriën als 'succession and appointment conflicts', 'indigines and non-indigines', 'labour-related violations', 'unlawful arrests, detention and deprivation of liberty’. De drie hoofdstukken over het zuiden kiezen eveneens een meer gespecificeerde indeling, maar er zijn verschillen. Het zuidoosten wordt behandeld aan de hand van historische gebeurtenissen om vervolgens alsnog over te gaan op thema's zoals marginalisatie, arbeidsconflicten en individuele gevallen. De indeling van het hoofdstuk over het zuidwesten is weer anders: daar worden achtereenvolgens gevallen van marteling, gevangenschap en geweldpleging, schendingen van politieke rechten, sociale en economische rechten en tot slot de academische vrijheid behandeld. Voor de zuid-zuid regio wordt eerst aandacht gegeven aan oorlogsmisdaden uit de Burgeroorlog van de zijde van zowel Biafra als de federale troepen – hier wordt dus de nuance gemaakt die in de bijdrage van Arthur Nwankwo volledig ontbreekt. Vervolgens komen er weer diverse soorten mensenrechtenschendingen aan bod. 330 Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 46. 331 Voorbeelden hiervan zijn onder andere te vinden in Gerbert van der Aa, Nigeriaanse toestanden. Reis door het meest corrupte land van Afrika (Amsterdam 2005) 113 vv. Bovendien geeft het Panel er geen blijk van door te hebben dat belangenorganisaties tegen de oliewinning veel propaganda spuien. De activistische bewegingen strijden voor een goede zaak, maar domineren de media zodanig dat wat ze vertellen zonder meer wordt geloofd, ook al blazen ze de problemen soms op tot onrealistische proporties. Het Oputa-panel controleerde de klachten niet en luisterde amper naar het verhaal van de maatschappijen zelf.
113
In reconciliationem stat progressio humana goed inzicht in Nigeria’s verleden. Alleen de afwezigheid van een beoordeling van de invloed van religie is een serieus gebrek. De verslagen van de petities en de naar aanleiding daarvan getrokken conclusies (delen vier en vijf) omvatten tezamen bijna de helft van het totaal aantal pagina’s van het Oputa-rapport. Deel vier geeft samenvattingen van het verloop van de zittingen en in deel vijf staan de conclusies die het Panel per geval trekt. Sommige petities komen alleen in deel vier of alleen in deel vijf voor. De delen zijn dus geen van beide compleet. Bovendien lijkt het erop dat niet alle verslagen even goed zijn uitgewerkt. De meeste petities eindigen met een uitspraak in de trant van: ‘om deze reden heeft de commissie deze petitie verworpen’ of ‘hiermee waren alle getuigen gehoord en werd de zitting beëindigd’. Soms echter eindigt het verslag terwijl de lezer het gevoel heeft midden in het verhaal te zitten. Een ander punt waarin vooral het vierde deel niet geheel evenwichtig is, is de lengte van de verslagen. Zo worden de verslagen naar het einde van de zittingsperiode toe steeds langer. Daar komt bij dat de petities die het belangrijkst waren (die rondom de Ogoni en de Igbo’s) niet de meest uitgebreide verslagen hebben gekregen. Soms moest informatie over de zittingen uit krantenartikelen gehaald worden, terwijl deze ook in het rapport had moeten staan. Het vijfde deel vertoont meer gebreken dan het vierde. De eerste complicatie wordt al snel duidelijk: de petitienummers corresponderen vaak niet met die uit het vorige deel. Het Panel is er blijkbaar niet aan toe gekomen dat te controleren. De opzet is waarschijnlijk geweest om per petitie de belangrijkste gegevens op te sommen: wie de indiener was, wie de beschuldigden waren, wat de aanklacht was, wat er geëist was, welke bewijzen werden overgelegd, welke conclusies het Panel trok en welke adviezen het gaf. Ongeveer de helft van de petities komt in dit deel aan bod, de andere helft wordt simpelweg weggelaten. Veelal bestaan de verslagen uit een herhaling van de beschrijving die al in het vierde deel is gegeven – vaak iets uitgebreider, met iets meer aandacht voor de verhalen van de beschuldigden. Bij de meeste petities worden alleen de conclusies en adviezen weergegeven. Dat gedeelte is overigens ook de voornaamste toegevoegde waarde die dit deel biedt boven het vorige. Bovendien wordt bij een aantal petities een overzichtelijk lijstje met beschuldigden gegeven, waar dit in het vierde deel vaak veel chaotischer wordt vermeld. Tot slot kan aan de hand van dit deel beoordeeld worden hoe het Panel met bewijsmateriaal (na te lezen in deel vier) is omgegaan. Inhoudelijk zijn de delen vier en vijf dus wederom van redelijke kwaliteit, maar de structuur is veel slechter dan die van de eerste drie delen. Het geld- en tijdgebrek waaraan het Panel leed en waardoor het rapport in grote haast is samengesteld heeft duidelijk zijn sporen nagelaten.
114
In reconciliationem stat progressio humana Behalve over de geschiedenis van Nigeria en de mensenrechtenschendingen die er hebben plaatsgevonden, bevat het rapport ook de nodige overdenkingen over het nut van waarheidscommissies en de noodzaak van reparatie. Een oriëntatie over de voor- en nadelen van een waarheidscommissie had niet misstaan in het eerste, introducerende deel van het rapport. Merkwaardig genoeg heeft het Panel ertoe besloten dit onderwerp pas aan te snijden aan het eind van het tweede deel, dus nadat eerst uitgebreid de mensenrechtenschendingen in Nigeria aan bod zijn gekomen.332 Inhoudelijk is de behandeling van dit onderwerp sterk (wat ook te verwachten valt aangezien het Panel zich uitgebreid in zijn functie heeft verdiept). Opmerkelijk is dat er niets wordt gezegd over versterking van de rechtsstaat en de naleving van de mensenrechten, toch een belangrijk positief kenmerk van waarheidscommissies. Het vermelden van dit punt had bovendien een brug geslagen naar de rest van het tweede deel. Bij de nadelen wordt genoemd dat de rol van andere landen in het sponsoren van regimes zelden door waarheidscommissies wordt belicht. De vraag waarom ook het Oputa-panel dit nalaat wordt niet beantwoord. Dit laatste hoofdstuk komt globaal gezien overeen met de theoretische verhandeling die ik zelf geef in deze scriptie. De kwestie van reparatie wordt uitgebreid behandeld in deel zes, het beste deel van het rapport. Hierbij neemt het Panel Priscilla Hayners Unspeakable truths (2000) als leidraad. Wat is eigenlijk rechtvaardigheid? Het voorbeeld van de verdwenen journalist James Bagauda Kaltho wordt aangehaald. Door zijn verdwijning kwamen zijn vrouw, zijn kinderen, zijn ouders en broers en zussen zonder inkomen te zitten. Daarom eiste de advocaat van Kaltho reparatie, als onderdeel van een rechtvaardige oplossing. Daarnaast bepleitte hij uiteraard heropening van het onderzoek en zo mogelijk de vervolging van de betrokkenen bij de verdwijning. Reparatie is dus een middel dat in combinatie met andere middelen tot een zo rechtvaardig mogelijke afhandeling van de problemen kan bijdragen.333 In het rapport wordt, in navolging van de richtlijnen van de Verenigde Naties, onderscheid gemaakt tussen diverse vormen van reparatie: restitutie, compensatie, rehabilitatie, satisfactie en non-recurrentie. Vervolgens wordt besproken hoe de Nigeriaanse wet reparatie mogelijk kan maken en waarop slachtoffers recht hebben. Hierbij komen zowel juridische factoren (de Nigeriaanse wetten) als regionale tradities (bijvoorbeeld islamrecht) aan bod. Dit wordt gevolgd door een uitgebreide verhandeling over de internationale verplichtingen van Nigeria, die in het verlengde staat van wat in het tweede deel is behandeld. De conclusie is dat men zich er in 332
Dit lijkt wederom een onzorgvuldigheid te zijn, want het tweede deel is eigenlijk al ‘af’ nadat alle mensenrechtenschendingen zijn behandeld. Het hoofdstuk over waarheidscommissies hoort hier niet thuis. 333 Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report VI, Reparation, restitution and compensation (ongepubliceerd 2002) 6.
115
In reconciliationem stat progressio humana Nigeria steeds meer van bewust wordt dat reparatie een essentieel recht is. Het land heeft door de jaren heen (vaak ook in niet-democratische tijden) internationale verdragen ondertekend die het dwingen serieus werk te maken van reparatie. Dit hoofdstuk eindigt met een vergelijking tussen de aanpakken van de waarheidscommissies in Argentinië, Chili, Guatemala, Zuid-Afrika, El Salvador, Uganda en Duitsland. Er wordt gekeken op welke manieren in deze landen aan reparatie werd gedaan, maar dit alles wordt niet verwerkt tot een algemene conclusie. De opsomming eindigt simpelweg en vervolgens begint een laatste hoofdstuk waarin alvast de eerste adviezen worden gegeven aan de Nigeriaanse overheid. Dit wordt vervolgd in het zevende deel, dat hieronder ter sprake zal komen.
De conclusies en adviezen Als eerste worden in dit zevende deel alle delen van het rapport samengevat. Het feit dat het Panel aanbevelingen mag geven wordt vervolgens onderbouwd aan de hand van het statuut van de commissie, waarin immers staat dat personen en instituties geïdentificeerd moesten worden en dat de mate van verantwoordelijkheid vastgelegd moest worden.334 De adviezen die het Panel geeft zijn zeer divers en kunnen hier lang niet allemaal worden weergegeven. De belangrijkste adviezen zijn in te delen in een aantal categorieën. Ten eerste gaat het Panel uiteraard in op de functie van het leger en de politieke en economische elite, alsmede de rol van de overheid. Daarnaast is er uitgebreide aandacht voor de veiligheidsdiensten, gevangenissen, martelcentra en de politie. Ten derde spelen etnische zaken een even grote rol als tijdens de petitieperiode. Ook in persoonlijke zaken doet het Panel uitspraken. Tot slot is er een grote verscheidenheid aan adviezen op het vlak van financiële en symbolische reparatie, democratisering en vergroting van de vrijheid. De voornaamste conclusies en adviezen zijn te vinden in deel zeven van het rapport, maar de laatste pagina’s van het zesde deel nemen hierop alvast een voorschot. Ook in deel vijf staan aanbevelingen en conclusies, maar die zijn gericht op afzonderlijke petities. De wederopbouw van de maatschappij kon volgens het Panel niet geschieden zonder dat er via een nog op te richten Human Rights Violations Rehabilitation Fund een vergoeding 334
Hierbij valt het op dat delen IV en V samen worden genomen tot ‘volume four’. Wat ik als deel zes heb beschouwd is hier dus deel vijf. Deze slordigheid is wederom een aanwijzing voor het vermoeden dat het op internet gepubliceerde rapport of niet het definitieve rapport is, of dat het definitieve rapport het product is van een race tegen de klok. Dat laatste is het meest aannemelijk.
116
In reconciliationem stat progressio humana werd aangeboden aan de slachtoffers van mensenrechtenschendingen en hun families. Kortom, het geven van een geldelijke vergoeding wordt gezien als noodzakelijk om complete reparatie te realiseren. In het vijfde deel werd per petitie aangegeven of er wel of geen geld uitgekeerd hoefde te worden en zo ja, hoeveel. Meestal ligt het bedrag tussen 100.000 en 250.000 naira (een paar duizend euro). Het totaal aan geadviseerde geldelijke vergoedingen voor de behandelde petities komt, gerekend naar de koers van mei 2002, uit op ongeveer 160.000 euro. Bovendien moet de overheid een bijdrage leveren door psychologische en medische hulp gratis te verstrekken aan slachtoffers. Als het Panel in een bepaalde zaak nieuwe informatie aan het licht had gebracht, werd geadviseerd het onderzoek naar het betreffende geval te heropenen. Soms werd zelfs simpelweg verzocht om vervolging van degenen die in de petitie werden beschuldigd. Ook eiste het Panel dat mensen die misdaden tegen de menselijkheid hadden begaan uit publieke functies worden geweerd.335 Dit was een duidelijk signaal in de richting van ex-staatshoofden met politieke ambities.336 Aan de andere kant moesten mensen die oneervol ontslagen waren (bijvoorbeeld de militairen die in 1995 door Abacha werden veroordeeld op basis van de valse beschuldiging dat zij een staatsgreep wilden plegen) gerehabiliteerd worden, bijvoorbeeld door hun ontslag terug te draaien of om te zetten in een eervol pensioen. Ook adviseerde het Panel soms om het misgelopen salaris alsnog uit te keren. Daarnaast is er ook aandacht voor het symbolische aspect van reparatie. Dertig jaar militair bestuur had voor een algehele afbraak van de moraal gezorgd. Deze moest hersteld worden, maar dat kon vele jaren duren en daarvoor was een betrouwbare democratie nodig. Een voorbeeld van een symbolische maatregel is het voorstel om op de dag van de instelling van het Panel (14 juni) voortaan de ‘Nationale Mensenrechtendag’ te vieren. Naast het invoeren van feestdagen was ook het plaatsen van nationale monumenten volgens het Panel een geschikt middel om de eendracht te bevorderen. Een andere symbolische maatregel was dat álle (voormalige) staatshoofden hun excuses moesten aanbieden voor het grootschalige onrecht dat tijdens hun bewind had plaatsgevonden. Ook in persoonlijke zaken werd (in deel
335
Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, conclusions and recommendations, 46vv. Het laatste hoofdstuk van dit deel is een appendix met een lijst van petities waarin reparaties werden geëist. Het opvallende aan deze lijst is dat in tegenstelling tot in delen vier en vijf van het rapport geen enkele petitie wordt overgeslagen: de lijst begint bij petitie 1 en gaat zo verder tot nummer 100. Er zijn dus ook veel petities opgenomen die nooit tijdens zittingen ter sprake zijn gekomen. Bij elke petitie worden de indieners, de klacht en de eisen genoemd. Deze appendix voegt niets toe, omdat de eisen van de indieners ook in de delen vier en vijf worden vermeld. Bovendien is zij incompleet omdat zij maar tot de honderdste petitie doorloopt: de 1700 overige petities ontbreken. Hoewel dit deel inhoudelijk misschien wel het sterkste is van het hele rapport, eindigt het dus met een appendix die overduidelijk onvoltooid is. Zo is aan alle delen te zien dat het voltooien van het rapport een haastklus was. 336
117
In reconciliationem stat progressio humana vijf) regelmatig geëist dat de overheid of de daders publiekelijk excuses moesten aanbieden. Als voorbeeld worden president Aylwin van Chili en de paus aangehaald, die officieel excuses aanboden voor respectievelijk het regime-Pinochet en de kruistochten.337 Opvallend is hier dat alle regimes als gelijkwaardig worden beschouwd. Hiermee laat het Panel zien dat het begrijpt dat er geen eenvoudige goed-fout scheiding te maken is tussen de democratische en militaire regimes in Nigeria. Afgezien van financiële en symbolische acties stelde het Panel nog een hele reeks andere maatregelen voor. Geheel terecht stelde het Panel dat er van zijn rapport een korte, populaire versie uit moest komen die goedkoop was en een hoge oplage had. De vorm moest gelijk zijn aan die van een catechismus, dat wil zeggen, dat er een vraag-antwoord-model moet worden gebruikt, zodat een ieder notie kon nemen van de conclusies en adviezen van het Panel.338 In het kader van de vergroting van de openheid en vrijheid, moesten ook alle rapporten van onderzoekspanels uit het verleden worden vrijgegeven. Daarnaast moest er een ministerie voor vrouwenzaken komen om de gelijkwaardige behandeling van man en vrouw te bevorderen. Tot slot moest de academische vrijheid, die door de vele conflicten tussen universiteitsbesturen, docenten en studenten sterk was gereduceerd, hersteld worden. Het vergroten van de vrijheid en openheid en democratisering zijn structurele verbeteringen, maar van groter belang is wat het Panel te melden heeft met betrekking tot de functie van het leger en de staat. De verantwoordelijkheid van het leger voor de vele schendingen staat voorop: zowel op economisch als op politiek en rechtsprekend vlak was het door de jaren heen uitgegroeid tot de dominante factor. De heersende elite heeft volgens het Panel de zegen van de olievoorraden weten om te zetten in een vloek, door de verdiende gelden in eigen zak te steken en elke roep om meer inspraak bloedig te onderdrukken. Die elite bestond niet alleen uit militairen: er was steun van een economische en politieke klasse en deze drie groepen hielpen elkaar met het vergaren van zo veel mogelijk rijkdom. In zijn waan dat het de redder van de natie was, heeft het leger alles in eigen hand genomen – zowel de wetgevende functies als het handhaven van die wet. Door het steeds frequentere ingrijpen van de militairen werd de rule of law vervangen door de rule of force.339 Het leger kreeg ook steeds meer invloed op de rechterlijke macht door middel van militaire decreten (wetten) en tribunalen, die vaak werden geleid door mensen uit de veiligheidsdiensten State Security Service (SSS) en Directorate for Military Intelligence (DMI). De rechterlijke macht werd 337
Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, 15-16. Ibidem, 71 vv. 339 Ibidem, 33. 338
118
In reconciliationem stat progressio humana hierdoor zwakker, ze werd onderworpen aan het militaire apparaat. Het samenvallen van de functies van minister van Justitie en hoofdofficier van justitie (in één term samengenomen als Attorney-General of the Federation (AGF)) in Nigeria was in strijd met de scheiding der machten en heeft het schenden van de mensenrechten bevorderd. Door deze processen is de maatschappij zelf ook gecorrumpeerd: men had geen andere keuze dan zich te onderwerpen aan het systeem.340 Het belangrijkste advies is uiteraard dat leger en overheid gescheiden moeten blijven. Breder gezien: de scheiding tussen rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht moet worden hersteld. In het speciaal wordt gerefereerd aan het Kayode Eso Panel (1997) over het functioneren van de rechterlijke macht onder de militaire regimes. Het rapport van deze commissie moet boven water komen en de adviezen moeten in behandeling worden genomen. Naast het leger krijgt ook de rest van het veiligheidsapparaat veel aandacht. De politie wordt door burgers niet gezien als beschermer, maar als een bedreiging. Ze droeg bij aan onrecht op een aantal manieren: slachtoffers van geweld veranderden door toedoen van de politie vaak in beschuldigden, er werd vaak bewijs vernietigd, mensen stierven soms door slechte behandeling door agenten, politieagenten die een misdaad hadden begaan werden snel en eenvoudig naar een andere regio overgeplaatst en de politie werd gemakkelijk door de politieke leiders van een regio gebruikt om bepaalde karweitjes op te knappen. In politiecellen en in de gevangenissen vond veel onrecht plaats, zoals martelingen en mishandeling. Deze totale corruptie is het gevolg van slecht beleid van de overheid, bijvoorbeeld door de zeer matige opleiding die toekomstige agenten genoten en door structurele onderbetaling.341 Ook de veiligheidsdiensten hadden hun aandeel in de repressie. Vooral de SSS had zich consequent schuldig gemaakt aan arrestaties, opsluiting en het afnemen van paspoorten. Daarnaast werd het DMI vaak genoemd als mensenrechtenschender. In beide gevallen konden, vanwege de geheime aard van deze organisaties, meestal geen namen van daders worden genoemd – en al helemaal geen namen van degenen die opdracht hadden gegeven tot het onrecht. De politie, het leger en de veiligheidsdiensten moesten degelijk onderricht in de mensenrechten krijgen en corruptie moest worden bestreden. Het DMI moest zich strikt gaan beperken tot militaire zaken. Bovendien moesten zowel het leger als het DMI waken voor de invloed van religieuze fundamentalisten in hun gelederen. Een orgaan zoals de Strike Force, die in opdracht van Abacha aanslagen pleegde en dissidente geluiden onderdrukte, mocht 340 341
Ibidem, 19vv. Ibidem, 38.
119
In reconciliationem stat progressio humana nooit meer een rol spelen in Nigeria. Politieagenten moesten minimaal secundair onderwijs voltooid hebben en een goede politieopleiding krijgen, de salarissen moesten omhoog en de uitrusting moest verbeterd worden. De gevangenissen, die tot de slechtste ter wereld behoorden, moesten gaan voldoen aan de eisen van de VN. Er werd veel gemarteld en er waren voor martelingen zelfs speciale centra gebouwd. Het Panel bezocht diverse van die centra onaangekondigd, zodat er geen bewijsmateriaal verwijderd kon worden. De commissie eiste dat de overheid drie grote martelcentra zou ontmantelen om te voorkomen dat martelingen ook onder democratisch bewind zouden doorgaan.342 Tot slot moest de juridische positie van veroordeelden en andere slachtoffers van bovengenoemde misstanden worden verbeterd en moest er een onafhankelijke monitor komen die de politie en de gevangenissen in de gaten zou houden.343 In een lange opsomming worden in het rapport ook veel etnische conflicten besproken. Gek genoeg komen hier conflicten terug die verder in het rapport geen of een maginale rol spelen.344 Op het gebied van etniciteit, een probleem dat in Nigeria al vele eeuwen speelt, speelde de staat volgens het Panel een negatieve rol: ‘The real disease is the general perception of injustice of the state, its lack of concern for the welfare of its citizens and the high handedness of the government agents, which all give the impression that the state is partial to some ethnic groups, and is indeed an active protagonist in inter-ethnic or intra-ethnic conflict on the side of some ethnic groups. The result is that many citizens have come to rely on this process of tinkering with the state as a means of creating a feeling of belonging. To the extent that this process has created so much pain, suffering and death, as we have seen in some states in Nigeria, the state is solely responsible for the sad and ugly developments that have often led to death during state creation exercises and the inter-communal violence that followed them.’345
342
Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 385. Dit advies komt niet duidelijk meer terug in deel zeven. Pam e.a. ed., HRVIC Report III, Research reports, 202vv, 237vv. 344 Pam e.a. ed., HRVIC Report. Synoptic overview, 72vv. De volgende conflicten worden in deze pagina’s behandeld: de Hausa in Kafanchan; de Zangon-Kataf crisis; de Ninzam-crisis; de Beletiema-Igbabelau gemeenschap; de Maroko Evictees; de Kafanchan crisis; Nwaniba village; de Umuode; de Hausa-Fulani in Kafanchan; de Umuechen gemeenschap; de Ohaneze Ndi-Igbo; en de Ogoni. Alleen die laatste twee en de Zangon-Kataf crisis worden op andere plaatsen in het rapport uitgebreid behandeld. De rest zien we vooral in deze conclusie terug. 345 Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, 31. 343
120
In reconciliationem stat progressio humana Begripsverwarring wordt aangevoerd als een van de grote problemen waarmee Nigeria kampt: wat is marginalisatie en wie zijn Nigerianen? De petitie van Ohaneze liet zien dat iedereen zich gemarginaliseerd voelde als etnische groep, maar om een natie op te bouwen is het nodig om te spreken in termen van een Nigeriaans volk. De verbrokkeling van het land zorgde ervoor dat de opbouw van een vreedzame democratische natie traag verliep. Veel conflicten duurden voort omdat geen werk werd gemaakt van een mogelijke oplossing. Vaak waren er commissies ingesteld om een conflict te onderzoeken, maar hun rapporten verdwenen meestal ergens in een kelder. Soms was de overheid zelf de hoofdschuldige van een regionaal conflict, zoals in het geval van de verdrijving van de Maroko Evictees door de regering van Lagos State. In zulke gevallen riep het Panel de overheid op de schade te herstellen en excuses aan te bieden. In de zaak van de Ogoni werd een korte update gegeven. Ook na afloop van de zittingen in Enugu hield de commissie contact met diverse facties uit Ogoniland. Er werden besprekingen gehouden die uitzicht geven op de oplossing van de belangrijkste conflictpunten op korte termijn. Op de lange termijn hangt de vrede in Ogoniland volgens het Panel vooral af van de houding van de federale regering en Shell: zij moeten het vertrouwen van de lokale bevolking terug zien te winnen.346 Uiteraard wordt de gigantische petitie van de Ohaneze NdiIgbo uitgebreid van commentaar voorzien. Omdat feitelijk alle partijen marginalisatie claimden, vond de commissie het geen goed plan om de regering eenzijdig excuses te laten aanbieden aan de Igbo. Wel werd aanbevolen om Gowons beleid van reconciliation, rehabilitation and reconstruction als handvat te gebruiken voor het oplossen van het onrecht dat de Burgeroorlog had aangericht. Zoals in hoofdstuk 1 al naar voren kwam, was geen enkele regering na 1970 daadwerkelijk overgegaan tot het teruggeven van gestolen bezit aan de vele Igbo’s die tijdens de Burgeroorlog van huis en haard waren verdreven. Oorspronkelijk stond dit wel in het beleid van de ‘drie R-en’ zoals Gowon dat had ontworpen. Hoewel slechts deels uitgevoerd, was dit beleid dus een goede blauwdruk voor een rechtvaardige oplossing van de kwestie. Om de balans binnen staten beter te maken moet volgens het Panel het verschil tussen indigines en non-indigines worden opgeheven. Bovendien moest de continue creatie van nieuwe staten, een grote conflictbron, een halt toegeroepen worden. In plaats van een soevereine nationale conferentie adviseerde het Panel om een serie nationale seminars te houden om de bevolking op neutraal terrein haar grieven te laten uiten. Het idee van een
346
Ibidem, 68.
121
In reconciliationem stat progressio humana soevereine nationale dialoog was anno 2002 zo chaotisch geworden en bovendien in diskrediet gebracht door de regering-Obasanjo, dat seminars volgens het Panel een beter alternatief zijn.347 Ook in zaken rondom bekende Nigerianen deed het Panel duidelijke uitspraken. Zo moest de veroordeling van de bekende mensenrechtenactivist Beko Ransome Kuti ongedaan gemaakt worden en had hij recht had op een vergoeding van 4000 euro. Daarnaast moest het nieuwe bewijsmateriaal dat over de moordzaken van Kudirat Abiola (de vrouw van Moshood Abiola) en chief Rewane boven water was gekomen, doorgestuurd worden naar de hoofdofficier van justitie, die dan vervolgens juridische actie kon ondernemen. Bij de verdwijning van James Bagauda Kaltho waren, volgens de bewijzen die het Panel had, mensen betrokken die tot Abacha’s regering behoorden en daarom moest ook die zaak heropend worden. De meest beladen conclusies in persoonlijke zaken waren uiteraar die, waarin mogelijk de oud-staatshoofden Buhari, Babangida en Abubakar als schuldigen aangewezen konden worden. Er wordt een paragraaf gewijd aan de drie generaals. Het meest opvallende aan deze paragraaf is niet de inhoud, die redelijk neutraal is, maar het feit dat er drie zwarte balken in de tekst staan. Het is heel goed mogelijk dat deze balken tekst bedekken, die om welke reden dan ook niet bekend mag worden. Het Panel kan dit hebben gedaan, mogelijk op last van de regering, maar nergens wordt hierover iets gezegd, dus dit blijft giswerk. Het kan ook zo zijn dat de bewegingen die het rapport in 2005 publiceerden deze gedeelten hebben zwart gemaakt, maar aangezien het onbekend is of er iets geschreven staat op de plaats van deze balken, valt ook hierover niets te zeggen. In deze merkwaardige paragraaf staat dus weinig over de mogelijke schuld van de generaals, maar bij de behandeling van enkele zaken wordt wel degelijk iets gezegd over betrokkenheid van de staat en de oud-staatshoofden. Zo werd generaal Buhari tezamen met de Supreme Military Ruling Council (het machtigste regerende orgaan tijdens zijn bewind) en de toenmalige AGF verantwoordelijk gehouden voor de dood van vier mensen, onder wie de activist Kenneth Owoh, door middel van een illegitiem proces op beschuldiging van drugshandel. Ook de mysterieuze sterfgevallen van generaal Yar’Adua, chief Abiola en generaal Abacha moeten door een onderzoeksteam opnieuw bekeken worden. ‘Unless the cloud over these mysterious deaths of important public figures is cleared, the truth will elude us, making the process of national reconciliation the more difficult and tortuous.’348 Voor wat 347 348
Ibidem, 47. Ibidem, 34-35.
122
In reconciliationem stat progressio humana de mysterieuze dood van chief Abiola betreft concludeerde het Panel: ‘the government of the day knows much more than it has admitted’.349 Dit is te beschouwen als een suggestie van betrokkenheid hierbij van het regime van generaal Abubakar. Die dood was het gevolg, zo oordeelt het Panel, van de slechte medische zorg die Abiola in de gevangenis heeft gekregen. Bovendien betekende het ontnemen van het presidentschap dat Abiola in 1993 rechtmatig had verdiend een breuk met de democratische rechten van de Nigerianen. Het meest opzienbarend was echter de conclusie in de moord op Dele Giwa: nergens werd de naam van Babangida als schuldige genoemd, maar het Panel adviseerde dringend om de zaak te heropenen. Een team van specialisten moest de moord onderzoeken en alle directe en indirecte verantwoordelijken straffen. Als de Nigeriaanse regering dit advies ter harte zou nemen, dit een serieuze bedreiging zijn voor Babangida. Hiermee zijn de belangrijkste adviezen van het Panel behandeld. Kijkend naar wat Priscilla Hayner de belangrijkste vlakken vindt waarop adviezen gegeven moeten worden, kan geconcludeerd worden dat de commissie goed werk heeft afgeleverd. Alle elementen die Hayner noemt zijn aanwezig: er wordt gepleit voor hervorming van leger, politie, politiek en rechtspraak; er wordt geadviseerd om daders te vervolgen of ontslaan en om onheldere zaken te heropenen voor onderzoek; er is aandacht voor reparatie; tot slot zijn er ook aanbevelingen voor het vergroten van de handhaving van de mensenrechten, onderwijs in de mensenrechten en symbolische acties.350
EVALUATIE De vraag die aan het eind van dit deel centraal staat is: hoe goed deed het Oputa-panel het als waarheidscommissie? Voor de totstandkoming van het statuut keek het Panel naar andere grote waarheidscommissies en probeerde daarvan te leren. De meeste commissies konden geen vuist maken tegen daders en een ander hardnekkig probleem was dat daders zeer terughoudend waren in hun getuigenissen – of ze logen. De Zuid-Afrikaanse TRC deed een poging dat laatste probleem op te vangen door haar amnesty for truth regeling, die echter kwaad bloed zette omdat daders na hun getuigenis vrijuit gingen. Een andere oplossing is om daders te dwingen om te getuigen en de waarheid te spreken, maar dit is in strijd met het vrijblijvende karakter van dit soort commissies en het doel van verzoening. Het Oputa-panel 349 350
Ibidem, 53. Hayner, Unspeakable truths, 167.
123
In reconciliationem stat progressio humana moest een keuze maken tussen deze twee ‘kwaden’ en koos voor geen van beide: er kwam geen amnestieregeling en er zou ook niemand gearresteerd worden. Die keuze was logisch, gezien de omstredenheid van de Zuid-Afrikaanse regeling, maar heeft niets opgelost. Wat bezetting betreft, was het een vrij gemiddelde commissie. Het Panel was net als vele andere groots opgezette waarheidscommissies tussen de vijf en tien man groot. Oputa was een sterke leider, maar kreeg daarin steun van bisschop Kukah die ook zeer initiatiefrijk was. Een groot verschil ligt er echter op het vlak van de ondersteunende diensten: Oputa kreeg twee juristen toegezegd en moest verder alle hulp zelf regelen. De commissies van Chili en Argentinië hadden zestig man aan personeel. In Guatemala kreeg de commissie tweehonderd man toegezegd en in Zuid-Afrika waren het er zelfs driehonderd.351 Het budget dat het Panel toegezegd kreeg was relatief laag, maar het kon slechter. De commissies van Chili en Zuid-Afrika kregen respectievelijk 1 en 18 miljoen dollar per jaar.352 Echter aangezien van de 450.000 dollar die Obasanjo beloofde slechts een deel werd uitgekeerd en het hier niet om een jaarlijkse bijdrage ging, maar om het totaal over drie jaar, waren Oputa en de zijnen beduidend slechter af dan hun collega’s bij andere grote waarheidscommissies. Wat de zittingen betreft, komt het Oputa-panel positief uit de vergelijking. Het mandaat was breed en daarvan is gebruik gemaakt door veel onderwerpen aan te snijden. Vergeleken hierbij kon bijvoorbeeld de Chileense commissie een veel beperkter aantal mensenrechtenschendingen onderzoeken, omdat in haar mandaat stond dat het verdwijningen, executies en martelingen die tot de dood hadden geleid moest onderzoeken.353 De Argentijnse commissie onderzocht alleen verdwijningen. De opzet van het Panel doet het meest denken aan die van de TRC, want ook die had de vrijheid om alle ‘grove’ mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen. Bovendien hadden de Zuid-Afrikaanse broeders veel aandacht gegeven aan mediaverslaggeving, wat een andere parallel is met het Oputa-panel.354 Alle waarheidscommissies hadden te maken met daders die niet wilden komen. In Zuid-Afrika weigerde oud-president Botha om te getuigen, in Chili was het Pinochet die dwars lag. Het was dus geen schande dat het Panel de drie generaals niet wist te overtuigen. Sterker nog: het was een reusachtige doorbraak geweest als dit wel was gelukt. Alleen al door een rapport af te ronden behoort het Oputa-panel tot de meer succesvolle waarheidscommissies. Door een incapabele bezetting, politieke tegenwerking, geldgebrek of een combinatie van factoren is het veel commissies niet gelukt een eindrapport 351
Ibidem, 218. Ibidem, 266. 353 Ibidem, 36. 354 Ibidem, 41vv. 352
124
In reconciliationem stat progressio humana in te dienen. Het Oputa-rapport was ook nog eens erg veelzijdig. Een vergelijking met ZuidAfrika dringt zich op. Daarnaast bestaan er parallellen met de commissie uit Tsjaad. Die kreeg net als de Nigeriaanse HRVIC geen noemenswaardige financiële steun van de regering. Bovendien wekte die Tsjadische regering net als de Nigeriaanse de indruk de waarheidscommissie ingesteld te hebben als ‘modieus’ middel om het verleden wit te wassen. Net als in Nigeria mislukte dat: de Tsjadische waarheidscommissie volbracht ondanks geldgebrek haar taak en publiceerde een rapport dat kwalitatief onverwacht sterk was.355 Al met al heeft het Oputa-panel het als waarheidscommissie niet slecht gedaan.
355
Ibidem, 58-59.
125
DEEL III. HET PANEL EN DE TOEKOMST
Fig. 14: generaal Babangida
In reconcilione stat progressio humana Het Oputa-rapport eindigt met een korte epiloog waarin Bill Clinton wordt geciteerd, die sprak over ‘a Nigeria worthy of its people’s dreams, a new Nigeria which is to be the world’s next great opportunity to advance the cause of peace, justice and prosperity’.356 Het Oputapanel heeft de Nigeriaanse regering een uitstekende kans geboden om een voortvarend begin te maken met het opbouwen van een vredig, rechtvaardig en welvarend Nigeria. Maar is deze kans ook gegrepen? Dit hoofdstuk kijkt naar de periode 1999-2005. Hoe reageerde men op het Oputa-rapport? Welke reactie kwam er van de overheid? Hoe is de stand van zaken drie jaar na dato? Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen of het Nigeria waarin het Oputa-panel werkte en waarin zijn rapport tot uitvoer gebracht moet worden, werkelijk de democratische weg ingeslagen is. Velen constateren dat de situatie sinds 1999 erg lijkt op de eerdere democratische perioden, die alle twee op een totale mislukking uitliepen. Wel heeft de regering-Obasanjo inmiddels een record: nog nooit was onafhankelijk Nigeria zo lang zonder staatsgreep. De situatie in Nigeria vanaf 1999, die vooral wordt beheerst door een zich ontwikkelend democratisch stelsel en de toename van religieuze en etnische conflicten, krijgt in deel I zoveel aandacht omdat het effect van het Oputa-panel grotendeels afhangt van de voortgang van het democratiseringsproces.
De rechtszaak van ‘IBB’ De media werden al snel na het uitkomen van het rapport beheerst door de nieuwste rechtszaak tegen het Panel. De ex-staatshoofden hadden tot dan toe van de hoogste rechtbanken van Nigeria niet hun zin gekregen. Ze hadden bepleit dat het Oputa-panel moest worden verboden, maar het enige wat ze kregen was een toezegging dat het Panel niet bevoegd was hen te laten arresteren. Dit was voor de generaals geen reden om bij de pakken neer te zitten. In oktober 2001 startten ze een nieuwe rechtszaak om de Composite ruling ongeldig te laten verklaren en te voorkomen dat het Oputa-rapport ooit het daglicht zou zien. Negen maanden later wees de rechter ook deze eis af.357 Op 18 juni 2002 gooide ‘IBB’, zoals Babangida’s koosnaam luidt, het echter over een andere boeg. In een rechtszaak die hij samen met zijn voormalige veiligheidsadviseurs Akilu 356 357
Pam e.a. ed., HRVIC Report VII, Summary, conclusions and recommendations, 77. Kukah, [Titelloos boek], 408-409.
127
In reconcilione stat progressio humana en Togun aanspande, klaagde hij de volgende personen aan: ‘Chief Obasanjo, The Attorney General of the Federation, the Human Rights Violations Investigation Commission, Justice Oputa, The Secretary to the Government of the Federation, Mrs Elizabeth Pam and Barister Bala Ngilari’. Hun eis was: •
An order of injunction restraining the 1st and 2nd and 5th respondent from accepting the observations of and recommendations by the 3rd and 4th defendants as they affect the plaintiffs.
•
An order of injunction against the defendants themselves, their agents or privies from implementing any recommendation, report or White Paper arising from the Report of the 3rd and 4th defendants to the 1st and 2nd defendants as they affect the plaintiffs.358
Het moge duidelijk zijn uit de eis dat het vooral de bedoeling was om te zorgen dat hen geen proces aangedaan werd in de zaak-Giwa. Zowel bij de vorige rechtszaak als bij deze was rechter Binta Murtala Nyako degene die de zaak leidde. Nyako wordt door Kukah partijdig gevonden omdat haar man een hoge functionaris was onder Babangida. Verder zijn er echter geen aanwijzingen dat het proces op oneerlijke wijze is verlopen. Na de eerste zitting op 18 juni 2002 verzocht de advocaat Gani Fawehinmi om gevoegd te worden bij de aangeklaagden. Aanvankelijk wilde hij de advocaat worden namens de overheid, maar omdat de overheid niet wilde voldoen aan zijn eis om de zaak-Giwa te heropenen, deed hij dit uiteindelijk niet. In 2002 liep Fawehinmi bovendien met het plan om mee te doen aan de presidentsverkiezingen. Om diverse redenen had hij er dus belang bij om de aandacht te richten op zichzelf en de zaak waar hij al meer dan vijftien jaar voor vocht.359 Drie dagen later deed hij vergaande uitspraken in een interview met de krant Newswatch: als hij president zou worden, zou Babangida gearresteerd, berecht en ter dood veroordeeld worden. Hij was immers schuldig aan moord, zo stelde Fawehinmi zelfverzekerd.360 De overheid zou de spanningen in het land onnodig opvoeren door deze controversiële advocaat in de arm te nemen en het is dus zeer begrijpelijk dat zij zich liever door een ander liet vertegenwoordigen. De aangeklaagden verweerden zich met de argumenten dat Obasanjo 358
Ibidem, 410; ‘Court battle against Oputa report’, West Africa (1 – 7 juli 2002) 16. De rechtszaak diende aan het hooggerechtshof en had nummer FHC/ABJ/CS/182/2002; ‘Gani turns down government in IBB case’, Vanguard (21-6-2002). 359 Kukah, [Titelloos boek], 411. 360 ‘I will hang IBB and Abdulsalami if…’, Newswatch 35 (24-6-2002).
128
In reconcilione stat progressio humana onschendbaar was en dus niet aangeklaagd kon worden en dat de klacht gericht was tegen academische beweringen – en de academische vrijheid mocht niet aangetast worden. Op 1 februari 2003 kwam het oordeel: ten eerste had het Oputa-panel niet de macht om getuigen op te roepen buiten het territorium van de federale hoofdstad (Abuja). Ten tweede oordeelden de rechters dat de federale regering niet de macht had om op basis van de Tribunals of Inquiry Act een onderzoekscommissie in het leven te roepen met een mandaat zo groot als dat van het Oputa-panel. De wet, die in 1966 aangenomen was, zou sinds 1999 alleen nog maar op het niveau van afzonderlijke staten gelden. Kortom, alleen in het gebied rondom Abuja, waar het Panel was opgericht, had het Panel een mandaat. Alle zittingen elders in het land hadden geen wettelijke basis.361
De houding van de regering ten opzichte van het rapport De regering had al tijdens de zittingsperiode van het Panel met de grootste terughoudendheid gehandeld. Zo was er bijna geen budget vrijgemaakt en was de commissie aan haar lot overgelaten toen het erom spande of de drie oud-staatshoofden wel of niet kwamen getuigen. Obasanjo had bij het in ontvangst nemen van het Oputa-rapport al direct de toon gezet door te verklaren: ‘money is not the answer’. Financiële compensatie hoefden de Nigerianen dus niet te verwachten en daarmee kon een belangrijk deel van de adviezen van het Panel al de prullenbak in.362 Wel bood hij officieel zijn excuses aan voor het leed dat ruim dertig jaar militair bestuur had veroorzaakt.363 De regering stelde een Implementation Commission aan, bestaande uit Elizabeth Pam en Bala Ngilari, maar dit was slechts een formaliteit. De commissie had als taak de aanbevelingen van het Oputa-panel om te werken tot concrete beleidsvoorstellen.364 De terughoudendheid van de regering werd nog groter toen Babangida zijn rechtszaak aanspande. Al direct nadat bekend werd dat Babangida een nieuwe rechtszaak zou beginnen, deelde de regering mede dat implementatie van het rapport geen juridische maar een politieke zaak was, maar dat desalniettemin gewacht zou worden met de publicatie van het rapport 361
Kukah, [Titelloos boek], 436-437. ‘Oputa-panel submits report, recommends compensation’, This day (22-5-2002). 363 Fombad, ‘Prospects for peace building’, 206. 364 Kukah, [Titelloos boek], 410. De commissie is ook daadwerkelijk geslaagd in het produceren van zo’n white paper. 362
129
In reconcilione stat progressio humana totdat de rechter met een uitspraak was gekomen. Ook de beleidsnota van de Implementation Commission van Pam en Ngilari, die in oktober 2002 klaar was, bleef in de ijskast liggen.365 Doordat de rechtszaak veel langer duurde dan verwacht, werd ook de publicatie van het rapport vooruit geschoven.366 Ondertussen bleven de leden van het inmiddels opgeheven Oputa-panel actief pleiten voor het uitvoeren van hun aanbevelingen. Op 9 november 2002 stuurden ze twee brieven. Eén ging naar Obasanjo en bevatte een oproep om alle aanbevelingen te implementeren, behalve die waarbij Babangida betrokken was. Op die manier zou de regering de rechter niet tarten. De tweede brief was gericht aan de AGF en ging over het feit dat de generaals Ishaya Bamaiyi en Hamza Al-Mustapha al jaren in de gevangenis zaten zonder ooit een duidelijke aanklacht gehoord te hebben. De leden van het Panel vermoedden dat de twee om politieke redenen langer vastgehouden werden, omdat Bamaiyi en Al-Mustapha hoge functionarissen waren binnen het regime van Abacha, nauw betrokken waren geweest bij de veroordeling van Obasanjo in 1995 en ook na 1998 het regime van ‘hun’ staatshoofd bleven verdedigen.367 Het Panel bleef zich dus actief bemoeien met de handhaving van de mensenrechten. De regering haalde waarschijnlijk opgelucht adem nadat het de uitspraak van de rechtbank had gehoord: weliswaar was deze uitspraak ook tegen haarzelf gericht, maar toch was het een overwinning: nu hoefde de inmiddels geperfectioneerde beleidsnota van Pam en Ngilari sowieso niet uitgevoerd te worden. Kukah concludeert dat de regering om twee redenen geen ruimte wilde geven om echt diep in het verleden te graven. Ten eerste was president Obasanjo zelf onderdeel van het verleden. Een tweede reden was dat de regering het verleden niet wilde verwerken, maar witwassen.368 De vraag dringt zich dan op wat er is gebeurd met Obasanjo in de periode vanaf 1998, toen hij This animal called man publiceerde. In dat boek schetste de generaal in ruste de contouren van een nieuw en paradijslijk Nigeria.369 Bovendien uitte hij voor het eerst zijn sympathie voor het concept van een waarheidscommissie – en dan niet de uitgeklede variant die het Oputa-panel uiteindelijk is geworden. Waarschijnlijk zat de pas tot het christendom bekeerde Obasanjo tijdens het schrijven van dit boek in een denkproces dat in de gevangenis is begonnen en nog een 365
‘Government defers decision on Oputa-panel report’, Daily trust (17-10-2002); Eddy Odivwri, ‘Government explains inability to implement Oputa report’, This day (17-10-2002); Charles Ozoemena, ‘Why government delays implementation of Oputa-panel report’, Vanguard (16-10-2002); Ahamefula Ogbu en Toba Suleiman, ‘Catholic bishops to Obasanjo: publish Oputa-panel Report now’, This day (15-9-2002).. 366 ‘IBB vs. government: court adjourns suit to October 22’, This day (10-7-2002); Okenwa, Lillian, ‘Oputapanel: IBB gets court leave’, This day (30-10-2002). 367 Kukah, [Titelloos boek], 535-536. 368 Ibidem, 550. 369 Olusegun Obasanjo, This animal called man (Abeokuta 1999) 230.
130
In reconcilione stat progressio humana concrete uitwerking moest krijgen toen hij president werd. Door de harde confrontatie die Obasanjo als president had met de machtsbalans waarin Nigeria zich bevond is zijn visie op waarheidscommissies veranderd. Waarschijnlijk vond hij het concept ineens te risicovol, waardoor hij zich genoodzaakt zag het door hem zelf opgerichte Panel aan zijn lot over te laten.370 Toch blijft Kukah optimistisch: Nigerianen zouden niet negatief moeten zijn over de houding van de regering. Ze zouden juist blij moeten zijn dat het Panel erin is geslaagd überhaupt een rapport te publiceren.371 De houding van Obasanjo is waarschijnlijk een welbewuste keuze, die misschien in de toekomst een verstandige blijkt te zijn geweest. Nigeria bevond zich in 1999-2005 immers in het onzekere beginstadium van een groeiende democratie. De dreiging van een nieuwe staatsgreep hing altijd in de lucht. Het zou kunnen dat de president oordeelde dat een al te rigide afrekening met het verleden te confronterend zou zijn, dat de gemoederen dan zo hoog zouden oplaaien dat het land in chaos gestort zou worden, die kon leiden tot het einde van de democratie. Onder zijn bewind zijn er kleine stapjes gezet die erop wezen dat de regering wel degelijk nationale verzoening nastreefde. Zo zijn in 2000 alle veteranen die in de Burgeroorlog voor Biafra hadden gevochten in ere hersteld.372 Ook zijn er rechtszaken begonnen tegen Abacha’s zoon Mohammed, Hamza AlMustapha en nog enkele andere topfiguren uit het regime van Nigeria’s wreedste staatshoofd. Het betrof in alle gevallen personen die op niemands steun meer konden rekenen en die dus risicoloos als zondebokken konden dienen.373 Dit soort kleine gebaren was echter onvoldoende om serieus verzoening te bewerkstelligen en velen oordelen dan ook dat de politieke wil om het verleden echt te verwerken ontbrak. Obasanjo’s gedrag werd waarschijnlijk gevoed door de hechte banden die hij nog altijd onderhield met enkele machtige oud-staatshoofden. De relatie met Buhari is slecht, maar zowel Babangida als Abubakar zijn sinds 1999 regelmatig door de Nigeriaanse regering ingezet in buitenlandse diplomatieke missies.374 Er valt dus veel te zeggen voor Kukahs vermoeden dat het de president leuk leek om een eigen waarheidscommissie te hebben als prestigeproject, voor de goede reclame naar het westen toe, en uit populistische overwegingen, maar dat het nooit zijn bedoeling is geweest dat het Panel een bedreiging zou vormen voor de elite die Nigeria al decennia lang regeert en waartoe Obasanjo zelf ook behoorde.
370
Kukah, [Titelloos boek], 581. Ibidem, 574. 372 ‘State pardon for ex-Biafran soldiers’, West Africa (5 – 11 juni 2000) 13. 373 Ude, ‘Abacha’s legacy of woes’, 23. 374 Lindsay Barrett, ‘Is Babangida the reluctant challenger?’, West Africa (13 – 19 mei 2002) 14-15. 371
131
In reconcilione stat progressio humana De uitspraak luidde een periode in waarin het rustig werd rondom het Panel. De regering deed niet haar best om werk te maken van de adviezen en de media gaven amper meer aandacht aan het werk van de commissie. In 2004 kwam er meer kritiek op de terughoudendheid van de regering en haar volgzaamheid aan machtige multimiljardairs zoals Babangida. Deze strategie zou schadelijk zijn voor het democratiseringsproces. Bij de verkiezingen van 2007 zou de aanhoudende cultuur van straffeloosheid en corruptie nadelige gevolgen kunnen hebben.375 Obasanjo gaf echter geen gehoor aan deze kritiek en het rapport bleef ongelezen in de Nigeriaanse regeringsgebouwen liggen. Eens in de zoveel maanden staken er geruchten de kop op dat het rapport voor het grote publiek beschikbaar gemaakt zou worden. De eerste keer dat dit gebeurde was in september 2003. Toen meldden de kranten dat de Journalists for Democratic Rights (JODER) op het punt stonden op eigen initiatief het volledige rapport te publiceren.376 Al snel bleek dit niet het geval te zijn. Eind 2004 was het Panel wederom in het nieuws. Allereerst kwam de rechter met een uitspraak in de zaak die Abubakar in oktober 2001 had aangespannen tegen het Panel. De generaal wilde destijds voorkomen dat hij werd gedwongen te getuigen. Hij was eerst opgeroepen en vervolgens, in navolging van de Composite ruling van oktober 2001, gedagvaard. De rechter gaf Abubakar eind november 2004 gelijk, dat het Panel hiertoe het recht niet had.377 Deze rechtszaak werd in belang overschaduwd door een verklaring die minister van Justitie Akinlolu Olujinmi een week later gaf: gezien de uitspraken in de rechtszaken van Babangida en Abubakar, zou de regering het Oputa-rapport niet meer uitgeven, laat staan dat de gegeven adviezen serieus genomen zouden worden. Als antwoord daarop volgde een oproep van de Yoruba-belangengroepering Afinefere: het rapport moest direct vrijgegeven worden: ‘[t]he group said yesterday that any further delay in releasing the report would “expose Nigeria as a banditry state where state power is solely organised to shield criminals.”’378 Een dag later dreigde Ledum Mitee, nu in functie als advocaat van alle Ogoni, de overheid voor de rechter te dagen als het rapport niet uitgegeven zou worden. Als dat niet zou gebeuren, zou desnoods de wapenstilstand tussen MOSOP en de oliemaatschappijen verbroken worden.379 Een paar dagen lang verschenen er veel artikelen over het Oputa-panel. Op 11 december kwam er een belangrijke aankondiging. Inmiddels was 375
Kolawole Olaniyan, ‘Babangida, corruption and 2007: tackling a culture of impunity’, Vanguard (13-7-2004). Victoria Udoh, ‘JODER to release Oputa-panel Report’, This day (26-9-2003). 377 Ise-Oluwa Ige, ‘Oputa-panel: Abdulsalami Abubakar secures legal victory three years after’, Vanguard (29 november 2004); Lilian Okenwa, ‘Oputa-panel: court voids summons on Abdulsalami’, This day (29 november 2004). 378 ‘Afinefere seeks release, implementation of Oputa-panel report’, Vanguard (6 december 2004). 379 Kelvin Ebiri, ‘Ogoni to sue govt over Oputa-panel report’, The guardian (7 december 2004). 376
132
In reconcilione stat progressio humana in een tijdschrift het Synoptic overview van het rapport verschenen, maar Kayode Fayemi, de directeur van het CDD die nauw betrokken was geweest bij het Panel, deelde mee dat het hele rapport gepubliceerd zou worden ongeacht de gevolgen. Een maand later, op 25 januari 2005, voegde hij de daad bij het woord door het rapport op internet te zetten. Daarna werd het al snel weer stil. De regering trok zich niets aan van de publicatie van het rapport en bleef bij haar standpunt, dat het Panel een mislukte onderneming was.
De discussie over het Panel In Nigeria werd vaak cynisch gereageerd op het Panel, omdat het volgens velen de daders aan berouw ontbrak om verzoening tot een reële optie te maken. In Zuid-Afrika kon iedereen aanschouwen hoe daders logen, onder andere in de zaak rondom de moord op Steve Biko, en uiteindelijk vrijuit gingen onder het mom van ‘vergeving’. Echter aangezien de moordenaars van Biko logen, kon de familie ook niet vergeven en bleef de noodzaak van een strafproces bestaan. In Nigeria, waar het houden van rechtszaken in sommige gevallen net zo onmogelijk was als verzoening, gaven velen de voorkeur aan vergeten en doorgaan. Dat is niet de meest ideale situatie, maar als waarheidscommissies irritatie opwekken omdat men ze associeert met straffeloosheid en als rechtszaken de politieke gemoederen zodanig verhitten dat de democratie gevaar loopt, dan is ‘het verleden laten rusten en doorgaan’ wellicht de enige mogelijkheid. Lang niet iedereen was ervan overtuigd dat verzoening, zoals het Panel het wilde, mogelijk was.380 Sterker nog: sommigen vonden het een zinloze operatie die tot mislukken gedoemd was. De rechtszaak van Babangida versterkte hun in deze mening. De criticasters waren in de meerderheid, maar er klonken ook andere geluiden. De discussie over het nut van het Panel laaide van 2002 tot 2006 eens in de zoveel maanden op. De lovende kritieken die het rapport in mei 2002 kreeg werden na de terughoudende reactie van de regering al snel overstemd door cynisme. De nadruk lag ineens vooral op het falen van allerlei andere waarheidscommissies en de heersende opinie was dat het Oputa-panel eenzelfde lot zou ondergaan.381 Regelmatig kwamen er artikelen uit van Nigeriaanse journalisten, wetenschappers en activisten die zich afvroegen wat er met het rapport zou gebeuren. Iedereen was het erover eens dat het slecht was dat publicatie uitbleef. Kukah drong 380 381
Ibidem, 8. Kukah, [Titelloos boek], 560.
133
In reconcilione stat progressio humana er in april 2003 op aan het rapport toch uit te geven, maar verzuchtte: ‘Government has not the political will to act on the report’.382 Chuks Nwana, de woordvoerder namens alle mensen die bij het Panel een petitie hadden ingediend, waarschuwde dat de opleving van etnisch en religieus geweld onder Obasanjo’s presidentschap werd bevorderd door de lakse omgang van de regering met serieuze initiatieven zoals het Oputa-panel.383 Een jaar later was het Sonny Onyegbula, die zelf een grote bijdrage had geleverd aan de totstandkoming van het Oputarapport, die zich hardop afvroeg waarom ook dit rapport bezig was te verdwijnen.384 Diverse malen werd de vergelijking met het Okigbo-rapport uit 1994 gemaakt: de commissie van Okigbo haalde belastende feiten naar boven over corruptie ten tijde van Babangida’s bewind, maar het rapport werd nooit uitgegeven. Het is officieel ‘vermist’, terwijl het zich ongetwijfeld ergens moet bevinden, bijvoorbeeld bij de weduwe van Okigbo of bij een van de commissieleden. Obasanjo riep zelf op dat wie het rapport had, het aan hem moest geven. Dit is een vreemde uitspraak aangezien de secretaris van zijn regering (chief Ufot Ekaette) lid was van deze commissie en hij ongetwijfeld wist waar het rapport zich bevond.385 De president sprak in deze kwestie dus met dubbele tong en waarschijnlijk houdt zijn houding verband met de machtige positie van Babangida. Zowel bij het Okigbo-panel als bij dat van Oputa was het Babangida die zijn macht deed gelden en het resultaat van de commissies ongeldig probeerde te laten verklaren.386 Het verdwijnen van het Oputa-rapport zorgde voor een toenemende stroom van negatieve berichten. Was het Panel dan toch, zoals de journalist Greg Campbell al in 2001 had geschreven, een ‘insulting waste of time’? Volgens Campbell had het Panel door zijn geringe macht klachten vooral gemarginaliseerd en niet opgelost. Hij zag het als een afrekening van de christen Obasanjo met politieke, islamitische, vijanden.387 Kukah brengt hier tegenin dat Obasanjo juist helemaal niet serieus met het verleden wilde afrekenen en dat degenen die Campbell vijanden noemt, namelijk Abubakar en Babangida, juist politieke steun geven aan het regime van Obasanjo. Bovendien waren de indieners van de petities tegen de oud-staatshoofden vaak zelf moslims uit het noorden en kon er dus moeilijk sprake zijn van
382
Funmi Komolafe, ‘Kukah urges government to release Oputa-panel Report’, Vanguard (5-4-2003). Ikenna Emewu, ‘Disregard of Oputa Report cause of political violence’, This day (5-3-2003). 384 Sonny Onyegbula, ‘Where is the Oputa commission’s report?’, Vanguard (12-2-2004). 385 Collins Onyenze, ‘Oputa-panel: matters arizing’, Vanguard (30-8-2004). 386 Mobolaji Aluko, ‘Sunday musings: why government should release the Okigbo and Oputa-panel’s reports – a question of credibility’, Niger Delta Congress (25-4-2004). 387 Greg Campbell, 'Days of atonement. Searching for justice in Nigeria', These times (juni 2001). 383
134
In reconcilione stat progressio humana een afrekeningsactie van de zuidelijke christenen, geleid door Obasanjo, tegen hun landgenoten in het noorden.388 Een ander verwijt was dat het Panel dat het was blijven hangen in symboliek, kortom dat er niet alleen sprake was van tijdsverspilling, maar ook van een verkeerde aanpak van de poging tot verzoening. Louis Odion oordeelde kort na het verschijnen van het rapport dat er meer was dan alleen vergeven en vergeten, dat er ook gecompenseerd moest worden en dat waarheidscommissies in het algemeen en het Oputa-panel in het specifiek hieraan weinig hadden bijgedragen.389 Deze kritiek is onterecht omdat het Oputa-panel wel degelijk uitgebreid aanbevelingen deed voor meer dan symbolische compensatie. Zoals de reactie van Obasanjo op de financiële kant van reparatie laat zien, was het vooral de Nigeriaanse regering die liever alleen symboliek zag. Nog pijnlijker voor het Panel was dat sommigen niet alleen aan zijn kundigheid, maar ook aan zijn integriteit twijfelden. Er werd zo weinig bereikt, dus begonnen mensen te twijfelen of deze waarheidscommissie werkelijk tot doel had mensenrechtenschendingen uit te bannen – of dat Oputa en de zijnen wellicht onderdeel waren van een complot van de overheid om goedkoop en snel de schijn te wekken van toewijding aan de mensenrechten.390 Gezien de conflicten die het Panel had met de regering is het echter vrijwel uitgesloten dat de twee onder een hoedje speelden. De berichtgeving in de media wekt de indruk dat het Panel voornamelijk een flop was, waarin alleen nog enkele mensenrechtenactivisten en directe betrokken geloven. Dat ooit zelfs de grote Ibrahim Dasuki, de in 1996 door Abacha afgezette sultan van Sokoto en een van de machtigste mannen van het noorden, zich tot het Panel wendde om zijn zaak te bepleiten was al lang weer vergeten.391 De petitie van Dasuki gaf de commissie extra aanzien, maar daarvan bleef weinig over. Eind 2004, na de verklaring van de regering dat de adviezen van het Panel niet uitgevoerd konden worden, verschenen er enkele artikelen waarin vooral de vraag centraal stond of het rapport wel of niet dead and buried was.392 Enkele Nigeriaanse mensenrechtenactivisten deden hun best om te laten zien dat dit niet zo was. Immers het rapport was volledig op basis van vrijwillige getuigenissen tot stand gekomen, iedereen kreeg de kans te reageren (dus er is hoor en wederhoor toegepast) en alle petities waren openbaar en
388
Kukah, [Titelloos boek], 384. Louis Odion, ‘Reconciliation: between substance and symbolism’, Niger Delta conference (juni 2002). 390 ‘Oputa-panel opens can of worms’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 6. 391 Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 154; Kukah, [Titelloos boek], 446. 392 ‘Oputa-panel: dead and buried?’, Vanguard (10 december 2004). 389
135
In reconcilione stat progressio humana zijn dus al onderdeel van het Nigeriaanse collectieve geheugen.393 De activist en advocaat Femi Falana wees er begin 2005 op dat de rechter alleen had bepaald dat het Panel buiten het territorium van Abuja niet juridisch kon opereren. Dit was ook nooit het geval geweest, aangezien een waarheidscommissie geen juridisch instrument is. Falana meent verder dat de beslissing van de overheid om niets met het rapport te doen een pyrrhusoverwinning is: de toepassing van de adviezen van de commissie is al begonnen, onder andere door het starten van een nationale dialoog over de toekomst van Nigeria. Het is waar dat Obasanjo in 2004 de aanzet gaf voor zo’n dialoog, maar Falana is te optimistisch als hij in dit ene gegeven een afdoende argument ziet voor zijn conclusie dat het rapport al wordt geïmplementeerd.394 Falana’s standpunt was een half jaar eerder al min of meer door het oud-Panellid Bala Ngilari uitgedragen. Ngilari was inmiddels verkozen tot parlementslid en zat in het bestuur van de Nigerian Bar Association, de brancheorganisatie voor topjuristen. Kortom, zijn stem droeg al fors meer gewicht dan enkele jaren eerder. Het Panel had, zo beredeneerde hij, een juridische, wetgevende en bestuurlijke kant. De uitspraak van de rechter deed de juridische invloed vervallen, maar hij vond dat de regering tezeer mee ging met Babangida in haar beslissing het rapport in zijn geheel niet te implementeren. Op basis van het Oputa-panel kon nu niemand meer veroordeeld worden, maar niets stond Obasanjo in de weg om een Trust Fund op te richten voor de slachtoffers van Nigeria’s regimes (zoals in Zuid-Afrika was gedaan naar aanleiding van het rapport van de TRC). Daarnaast konden alle symbolische maatregelen ook gewoon uitgevoerd worden, zoals het aanbieden van excuses aan het hele Nigeriaanse volk: ‘Shouldn’t we say sorry, the government did you wrong?’395 Ook Kukah kwam met het argument dat de rechter begin 2003 absoluut niet het hele rapport ongeldig had verklaard. Toen minister van Justitie Olujunmi dit eind 2004 beweerde, daagde Kukah hem direct uit om bewijzen te leveren voor die stelling.396 Op alle commentaren reageerde de regering echter niet en ook in 2005 en 2006, na de publicatie van het rapport op internet, bleef de Nigeriaanse overheid zwijgen over het Oputa-rapport. Alles wees erop dat er niets gedaan zou worden, in ieder geval zolang als Obasanjo president was. Dus was hopen en wachten wat de toekomst zou brengen de enige overgebleven optie. Kayode Fayemi, de man achter de publicatie van het rapport, wist dit mooi tot uitdrukking te brengen: 393
Aluko, ‘Sunday musings’. Femi Falana, ‘The Oputa-panel report’, The Guardian (8-1-2005). 395 Kenny Ashaka, ‘Oputa-panel Report not against national interest’, The sun (29-7-2004). Ngilari uit zich in dit interview overigens soms niet al te genuanceerd. Zo kiest hij, en dit is in strijd met de neutraliteit van het Oputarapport, zeer duidelijk partij voor de Igbo’s: ‘The Igbo’s are the Jews of Nigeria.’ 396 Stanley Yakubu, ‘Oputa report: Kukah tackles FG’, Sunday Punch (12 december 2004). 394
136
In reconcilione stat progressio humana
‘I am hopeful that as I see what is happening in Argentina today, 25 years after they disappeared, generals, admirals are being called back to account for what they did years before; as I sit back to watch what is happening in Chile, I believe those who had perpetrated these monstrosities against Nigerians will be hunted down even if it is a hundred years from now. Those who inherit their baggage of atrocities will be hunted down.’397 Mocht het echter zo zijn dat Babangida in 2007 de presidentsverkiezingen wint, dan zou het net als in Argentinië wel eens enkele decennia kunnen duren voordat er werk wordt gemaakt van de adviezen van het Oputa-panel. Wat nergens werd aangehaald, maar wat zeker een verrijking is voor de discussie over de vraag of het Oputa-panel wel of niet geslaagd is in zijn missie, is een vergelijking met andere waarheidscommissies. Zo verdwenen erg veel rapporten van dergelijke commissies in de archieven zonder ooit weer vrijgegeven te worden (een Afrikaans voorbeeld is het rapport van de waarheidscommissie van Zimbabwe). Ook als het rapport wel beschikbaar bleef voor publieke raadpleging, kon het gebeuren dat de regering er niets mee deed, zoals in ZuidAfrika het geval was.398 Een derde overeenkomst met veel andere waarheidscommissies is dat de politieke wil uiteindelijk ontbrak om daadwerkelijk actie te ondernemen tegen daders. Dat was zo in Sierra Leone en El Salvador, waar de daders wettelijk vrijgesteld werden van vervolging. Ook in Guatemala en Chili was het, zoals een lid van de waarheidscommissie in dat eerste land constateerde, ‘truth but no trials’.399 Het Oputa-panel ging al verder dan Guatemala en El Salvador door wel daders aan te wijzen en het advies te geven om in bepaalde gevallen tot vervolging over te gaan.400 Bovendien deed de politiek dan wel niets, maar mensen als Babangida en Abubakar zijn ook niet immuun voor vervolging (ook al vinden ze zelf van wel). Hun rechtszaken waren ook al niet uniek: in Zuid-Afrika ging bijvoorbeeld oud-president F. De Klerk naar de rechter en kreeg gedaan dat zijn naam uit het rapport van de TRC werd geschrapt.401 Dit doet sterk denken aan de zaak die Babangida aanspande en die ertoe leidde dat de adviezen in de zaak-Giwa ongeldig werden verklaard. Dit mag ‘IBB’ dan gelukt zijn, maar hij heeft geen vrijstelling van vervolging gekregen. Het 397
Sakibu Olokojobi, ‘We’ll publish original Oputa-panel report’, Independent (11 december 2004). Hayner, Unspeakable truths, 45. 399 Fombad, ‘Prospects for peace building’, 200; Hayner, Unspeakable truths, 40. 400 Hayner, Unspeakable truths, 46, 96. 401 Ibidem, 44. 398
137
In reconcilione stat progressio humana enige wat Babangida beschermt, is zijn populariteit en het ontbreken van de politieke wil om hem te vervolgen. Een vergelijking maakt dus duidelijk dat het Panel het zeker niet slecht heeft gedaan en dat de deur nog steeds open staat om in de toekomst zijn adviezen toe te gaan passen. Dit zegt echter meer over het nut van waarheidscommissies in het algemeen, dan over wat de Nigeriaanse variant uiteindelijk heeft bereikt. Feitelijk hebben ze overal voor een groot deel gefaald in hun opdracht.
138
CONCLUSIE
Fig. 15: Chukwudifu Oputa
In reconcilione stat progressio humana Heeft het Oputa-panel een bijdrage heeft kunnen leveren aan de verwerking van de mensenrechtenschendingen in Nigeria, of waren alle inspanningen van Oputa, Kukah en de andere leden van het Panel slechts een vorm van bezigheidstherapie? Dat laatste is zeker niet zo, maar de invloed van waarheidscommissies is niet zo groot als door theoretici zoals Orentlicher en Hayner wordt gedacht. Dat bleek niet alleen in Nigeria, maar ook elders. De Zuid-Afrikaanse TRC zette de waarheidscommissie als ideaal voor de verwerking van een gewelddadig verleden goed op de kaart. Dat was goede reclame voor het concept, maar de praktijk is anders. Veel van dit soort commissies, ook de TRC, stelden in veel opzichten teleur. Het Oputa-panel was in dit opzicht een vrij gemiddelde commissie. Een aantal zaken gingen niet goed. Het statuut, ten eerste, steunde wettelijk gezien op een zeer zwakke basis, namelijk een presidentiele wet die door kwaadwillende lieden zoals Babangida eenvoudig aan te vechten was. Ten tweede waren de leden niet ervaren genoeg om een zo grote en complexe opdracht met succes af te ronden. Daar kwam bij dat ze cruciale aspecten uit hun verleden voor elkaar verborgen hielden en elkaar zelfs in het geheim tegenwerkten. Toen Babangida zich liet ontvallen dat enerzijds Kukah hem wilde overhalen te getuigen, terwijl anderzijds andere panelleden hem dit afrieden, werd duidelijk dat niet alle neuzen binnen het Panel dezelfde kant op stonden. Dit incident gaf aan dat het Panel niet eensgezind en ook niet onpartijdig was. De grootste beperking die het Panel gedurende haar bestaan teisterde was het gebrek aan geld. Door de onwilligheid van de overheid moest er een toevlucht worden gezocht bij de liefdadigheid van particuliere organisaties. Die organisaties leverden ook mankracht, waardoor het Panel sterk werd beïnvloed door de mensenrechtenbewegingen die hun steun gaven. Deze bewegingen hadden echter een goede reputatie en de hulp die ze gaven was professioneel, dus de onpartijdigheid van het Panel is hierdoor niet in het geding gekomen. Door dit geldgebrek kon de commissie zich geen kwalitatief ondersteunend personeel veroorloven. Bovendien verloor het Panel de controle over de kwaliteit van het geleverde werk: Oputa moest het doen met wat hem geleverd werd, want iets beters kon hij niet betalen. Vooral bij het onderzoek naar de mensenrechtenschendingen per regio had dit nadelige gevolgen. Geldgebrek dwong het Panel er bovendien toe om het rapport zo snel mogelijk af te ronden, waardoor sommige delen een te eenzijdig beeld geven. De meest in het oog springende fout is het gebrek aan aandacht voor de rol van religie in het Nigeriaanse verleden. De grootste fouten maakte het Panel bij de behandeling van de getuigen. Aan slachtoffers kon het geen nazorg, slaapplaats of reiskostenvergoeding bieden. Ook de daders werden niet tegemoetgetreden. Alle zittingen werden op televisie uitgezonden waardoor de
140
In reconcilione stat progressio humana beschuldigden volledig ‘met de billen bloot’ gingen. Dat was niet alleen confronterend, het stimuleerde ook misbruik. Daarvan maakte generaal Diya het Panel bewust: hij viel weliswaar door de mand, maar liet ook zien dat de openbaarheid van de zittingen daders ertoe kon verleiden om door middel van leugens hun naam te proberen te zuiveren. Meineed was verboden, maar kon niet bestreden worden. Daarnaast slaagde Oputa er niet in om als leider van zijn commissie een neutrale sfeer te scheppen. Bij alle zittingen hing iets in de lucht van een schandpaalsessie. Vaak joelde het publiek, soms gebruikte het zelfs geweld tegen beschuldigden. Aan deze negativiteit droeg het Panel zelf ook bij, door in de Composite ruling de drie generaals van lafheid te betichten en hen als dictators te bestempelen. De generaals antwoordden hierop door processen aan te spannen en door oproepen om te getuigen te negeren. Door de grote mate van openbaarheid kon heel het Nigeriaanse volk aanschouwen hoe het Panel in deze strijd compleet machteloos stond. De openbaarheid van de zittingen illustreert perfect de dubbelheid van het Oputa-panel (en van waarheidscommissies in het algemeen). Dit aspect kende namelijk ook een positieve kant. Nog nooit heeft het Nigeriaanse volk zo massaal voor de televisie gezeten om de verwerking van het verleden te aanschouwen. Het geven van toestemming voor een liveregistratie van de zittingen was een van de grootste meesterzetten van het Panel. Door deze ene beslissing werd het publiek vele malen groter. Voor een commissie die het hele Nigeriaanse volk wilde verzoenen was dit natuurlijk uitermate handig. In mei 2002 leverde het Panel een rapport af dat beschouwd kan worden als een ruwe versie die nog geperfectioneerd had moeten worden, ware het niet dat het hiervoor tijd noch geld had. Desondanks is het absoluut geen verspilde moeite geweest. De opbouw, van algemeen naar specifiek en vervolgens uitmondend in een serie goed doordachte adviezen, getuigt van veel inzicht in de functie van waarheidscommissies. Hoewel de kwaliteit wisselend is, kan van het grootste deel van het rapport gezegd worden dat het een evenwichtige visie geeft en zorgvuldig alle factoren afweegt. De conclusies zijn goed onderbouwd met de tijdens de zittingen verkregen bewijzen. Het Panel ging het noemen van namen van schuldigen niet uit de weg, maar richtte zich ook op het aanwijzen van processen en institutionele oorzaken. Kukah gaf al aan dat personen vooral werden beschouwd als een product van het systeem, dus dat vooral het systeem aangepakt moest worden. Dat verzoening nooit kan plaatsvinden als de daders vrijuit gaan, had het Panel door. Daarom heeft het, met inachtneming van de principes van limitation, distinction en proportionality, de namen van de voornaamste daders genoemd. Daarnaast geeft het rapport adviezen voor het verbeteren van instituties zoals de rechtspraak, de politie,
141
In reconcilione stat progressio humana het leger en het gevangeniswezen. Daarnaast was er aandacht voor reparatie en symbolische daden, kortom op alle door de VN vereiste vlakken werden adviezen gegeven. Na de voltooiing van alle werkzaamheden was in 2002 het eindrapport kort in het nieuws, maar vervolgens gebeurde er niets. De koppige weigering van de drie generaals (Muhammadu Buhari, Ibrahim Babangida en Abdulsalami Abubakar) om aan het Panel mee te werken speelde hierbij de hoofdrol. Al gedurende de zittingen waren de media vooral geïnteresseerd in de vraag of het zou lukken om de generaals een getuigenis te laten afleggen. In feite kreeg dit probleem veel meer zwaarte dan het werkelijk verdiende, want ook zonder deze drie getuigenissen was het Panel prima in staat om het verleden af te wegen en te verwerken. Door de massale media-aandacht en vooral de tv-aandacht voor het probleem van de generaals, werd dit evenwel tot de enige maatstaf aan de hand waarvan het Panel beoordeeld werd. Kortom, de werking van de media om te beïnvloeden wat de burger belangrijk vindt, had zich tegen de commissie gekeerd. Doordat de generaals niet kwamen opdagen en het belang hiervan zo was opgeblazen, was het Panel gedoemd de geschiedenis in te gaan als een mislukking. Een mislukking was het Panel echter niet, getuige de genoemde sterke punten. Alleen al het gegeven dat er een commissie was waarbij iedereen zijn zegje kon doen en dat die commissie zijn werk heeft kunnen voltooien en ongestraft redelijk heftige conclusies heeft kunnen trekken, geeft aan dat er in Nigeria democratische idealen hoog gehouden worden. Dit moet wel gelijk genuanceerd worden. Immers er zijn ook onder Abacha panels geweest en ook die hebben hun werk af kunnen maken. Altijd verdween vervolgens het rapport uit de aandacht zonder dat de regering er iets mee deed. In feite is met het Oputa-rapport precies hetzelfde gebeurd. Het Panel had een unieke kans om de big fish ter verantwoording te roepen, niet op juridische, maar op morele basis. Daarin is het geslaagd, op drie personen na en die drie waren nu juist de belangrijkste. Dat dit niet lukte, is geen unicum: de meeste waarheidscommissies zijn er niet in geslaagd de absolute topfiguren aan te pakken. Dat is ook gelijk het zwakste punt van deze commissies. Waarheidscommissies zijn onder andere bedoeld om het signaal af te geven dat niemand boven de wet staat, maar keer op keer draait het erop uit dat deze commissies de immuniteit van de écht belangrijke daders juist bevestigen. Dit is een gegeven dat geaccepteerd moet worden. Geen verheugend gegeven, maar ook niet iets waar men zich blind op moet staren. Soyinka’s hoopvolle conclusie is hier volledig op zijn plaats: vaak hebben maatschappijen de tijd nodig om een goed functionerende democratie te worden. De overheid en vooral ook de rechterlijke macht
142
In reconcilione stat progressio humana moeten vaak volledig opnieuw worden opgebouwd. Het duurt soms decennia voordat een democratische natie sterk genoeg in haar schoenen staat om volledig in het reine te komen met het verleden. Waarheidscommissies hanteren verheven idealen, ze noemen verzoening de ultieme vorm van rechtvaardigheid omdat bij verzoening niet alleen de slachtoffers, maar ook de daders betere mensen worden. De hele maatschappij gaat er dus op vooruit. Dat mag waar zijn, maar het is tevens een utopie. Het merendeel van de daders en slachtoffers gelooft niet in verzoening, wil het zelfs niet: zij willen vooral een goed leven voor zichzelf. Alles wijst er zelfs op dat Nigeria erg veel tijd nodig heeft om een stabiele democratie te worden. Het Oputa-panel werkte in een land dat in veel opzichten hetzelfde was als onder militair bewind. Het leger was nog altijd een grote machtsfactor en de politie was nog steeds een ongeleid projectiel. In de politiek heerste nog steeds corruptie en Obasanjo regeerde als een democratisch gekozen dictator. De leiders van Nigeria gingen door op de destructieve weg die onder de militairen was ingeslagen en het volk geloofde in meerderheid niet in verzoening, maar wilde vooral een beter leven voor zichzelf. Het Panel werd vooral met cynisme gadegeslagen. Van beide kanten was er dus onvoldoende wil om een waarheidscommissie effectief te laten zijn. Als het Panel ook maar in de geringste mate een signaal heeft afgegeven dan heeft het een functie gehad in de omgang van ‘democratisch’ Nigeria met zijn gewelddadige verleden. Het is duidelijk dat het Oputa-panel een waarheidscommissie was die zijn werk goed heeft gedaan. Het Panel heeft willen leren van zijn voorgangers en heeft geprobeerd zo goed mogelijk te voldoen aan de eisen die aan dergelijke commissies gesteld worden. Het resultaat is een, gezien de tegenwerking van de regering, uitzonderlijk uitgebreid rapport met sterke adviezen. De Nigeriaanse publieke opinie wordt echter vooral gedomineerd door mensen met eenzelfde mening als Jim Beeson Wiwa: het Oputa-panel was een aanstootgevende vorm van tijdsverspilling, een pijnlijke herinnering aan het feit dat Nigeria nog steeds in het tijdperkAbacha leeft. De vader van Nigeria’s held Ken Saro-Wiwa had gelijk: in een maatschappij die er niet in gelooft, met een regering die de wil niet heeft, is een waarheidscommissie niets anders dan tijdsverspilling. Het is een loze uiting van modern, westers geïnspireerd idealisme. Vergeving, verzoening en verwerking waren in het Nigeria van Obasanjo niet aan de orde. Het verleden is nog altijd een juk en het Oputa-panel was, hoe succesvol ook, niet het juiste middel om die aanhoudende pijn te verzachten.
143
In reconcilione stat progressio humana
BRONNEN EN LITERATUUR BRONNEN Basic principles and guidelines on the right to a remedy and reparation for victims of gross violations of international human rights law and serious violations of international humanitarian law (E/CN.4/2005/L.48; Genève 2005) 1-13. Guissé, El Hadji, Final report on the question of impunity of perpetrators of human rights violations (economic, social and cultural rights), prepared by mr. El Hadji Guissé, special rapporteur, pursuant to sub-commission resolution 1996/24 (E/CN.4/Sub.2/1997/8; Genève 1997) 1-37. Jahangir, Asma, Civil and political rights, including the question of religious intolerance (E/CN.4/2005/61/Add.2; Genève 2005). Joinet, Louis, The administration of justice and the human rights of detainees: question of impunity of perpetrators of human rights violations (civil and political): revised final report prepared by mr. Joinet (E/CN.4/Sub2/1997/20/Rev.1; Genève 1997) 1-28. Kukah, Matthew Hassan, [Titelloos boek over het Oputa-panel], (ongepubliceerd, 2005). Obasanjo, Olusegun, My command. An account of the Nigerian Civil War, 1967-1970 (Londen 1980) 1-177. Obasanjo, Olusegun, Nzeogwu: an intimate portrait of major Chukwuma Kaduna Nzeogwu (Ibadan 1999, oorspronkelijke uitgave 1987) 1-164. Obasanjo, Olusegun, This animal called man (Abeokuta 1999) 1-385. Orentlicher, Diane, Independent study on best practices, including recommendations, to assist states in strengthening their domestic capacity to combat all aspects of impunity (E/CN.4/2004/88; Genève 2004) 1-25. Orentlicher, Diane, Updated set of principles for the protection and promotion of human rights through action to combat impunity (E/CN.4/2005/102/Add.1; Genève 2005) 1-19. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report. Synoptic overview of conclusions and recommendations (including chairman's foreword) (ongepubliceerd 2002) 1-98. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report I, Introduction (ongepubliceerd 2002) 1-119.
144
In reconcilione stat progressio humana Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report II, International context (ongepubliceerd 2002) 1-81. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report III, Research reports (ongepubliceerd 2002) 1-246. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report IV, Case by case records of the public hearings (ongepubliceerd 2002) 1-347. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report V, Briefs on petition memos (ongepubliceerd 2002) 1-385. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report VI, Reparation, restitution and compensation (ongepubliceerd 2002) 1-78. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report VII, Summary, conclusions and recommendations (ongepubliceerd 2002) 1-80. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report VIII, Appendix: list of witnesses (ongepubliceerd 2002) 1-15. Pam, Elizabeth e.a. ed., Human Rights Violation Investigation Commission Report IX, Appendix: list of exhibits (ongepubliceerd 2002) 1-43.
LITERATUUR Over het Oputa-panel Adeshida, Emma, ‘Court battle against Oputa report’, West Africa 4332 (16 – 22 augustus 2002) 16. Adeshida, Emma, ‘Truth commission reconciles enemies’, West Africa 4242 (20 – 26 november 2000) 16-17. Adeshida, Emma, ‘Was Abiola poisoned?’, West Africa 4291 (3 – 9 september 2001) 22-23. ‘Afinefere seeks release, implementation of Oputa-panel report’, Vanguard (6 december 2004). Agbaegbu, Tobs, 'Who killed Dele Giwa?', Newswatch (18 december 2000). Agbaje, Ola, Philip Nwosu, Chris Anucha en Ibrahim Barde, ‘Soldiers storm Kirikiri, abduct Al-Mustapha’, The sun (1 april 2004).
145
In reconcilione stat progressio humana Akinterinwa, Bola A., 'Oputa-panel: sacred cows and immunity', This day (13 augustus 2001). Alabi, Frank en Tunji Adeyemi, 'Top Nigerians plotted to kill Abiola', The post express (24 november 2000). Aluko, Mobolaji, ‘Sunday musings: why government should release the Okigbo and Oputapanel’s reports – a question of credibility’, Niger Delta Congress (25-4-2004). Asante, Ben en Best Usifoh, ‘Heat turned on former military rulers’, West Africa 4290 (22 – 28 oktober 2001) 21-23. Asante, Ben, ‘Nigeria’s former heads of state speak out’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 14-17. Asante, Ben, ‘Nigeria’s military leaders’, West Africa 4290 (22 – 28 oktober 2001) 24. Asante, Ben, ‘The Minna generals’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 11-12. Ashaka, Kenny, ‘Oputa-panel Report not against national interest’, The sun (29-7-2004). Barrett, Lindsay, ‘Oputa: Nigeria’s conscience’, West Africa 4291 (29 oktober – 4 november 2001) 19-20. Busari, Adewale, 'Abiola's murder – Officer alleges killer tea served by American', P.M. News (19 juni 2001). Butty, James, ‘Ken Saro-Wiwa: the final coming’, West Africa 4209 (10 – 16 april 2000) 1011. Campbell, Greg, 'Days of atonement. Searching for justice in Nigeria', These times (juni 2001). Chukwuma, John en Ibrahim Audu, 'Between Abubakar and Oputa-panel', This day (13 augustus 2001). ‘Court battle against Oputa report’, West Africa 4325 (1 – 7 juli 2002) 16. Dike, Amaechi en Ben Asante, ‘Generals reject new Oputa gesture’, West Africa 4305 (10 – 16 december 2001) 20-21. Dike, Amaechi, ‘Oputa-panel: what Nigerians think’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 14-15. Duodu, Cameron, ‘Playing hide and seek’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 15-16. Ebiri, Kelvin, ‘Ogoni to sue govt over Oputa-panel report’, The guardian (7 december 2004). Emewu, Ikenna, ‘Disregard of Oputa Report cause of political violence’, This day (5-3-2003). Falana, Femi, ‘The Oputa-panel report’, The Guardian (8-1-2005). ‘Gani turns down government in IBB case’, Vanguard (21-6-2002). 'General Abubakar shuns Oputa-panel', P.M. News (6 december 2000). ‘Government defers decision on Oputa-panel report’, Daily trust (17-10-2002).
146
In reconcilione stat progressio humana ‘I will hang IBB and Abdulsalami if…’, Newswatch 35 (24-6-2002). ‘IBB vs. government: court adjourns suit to October 22’, This day (10-7-2002). Ideyi, Chike, 'Diya, shut up', Reader's forum (15 december 1999). Ige, Ise-Oluwa, ‘Oputa-panel: Abdulsalami Abubakar secures legal victory three years after’, Vanguard (29 november 2004). Isaacs, Dan, 'Former Nigerian leader defies rights body', BBC (17 september 2001). Johnson, Dayo, 'June 12: IBB not afraid of Lagosians', Vanguard (19 juli 2001). 'Judge rounds on Nigeria's ex-rulers', BBC (19 oktober 2001). Komolafe, Funmi, 'Kukah urges government to release Oputa-panel Report', Vanguard (5 april 2003). Matthew, Kayode en Lemmy Ughegbe, ‘How they killed Abiola, by Zadok’, Vanguard (20-72001). Momodu, Shaka, 'The tragedy that is Diya', This day (29 januari 2001). Musa, Yakubu, 'Arrest Abubakar, says Mustapha's family', This day (8 augustus 2001). 'Nigeria rights probe cautions', BBC (3 oktober 2001). Nwosu, Steve, 'Diya: Mustapha was defacto head of state', This day (8 december 2000). Obiechina, ‘Democracy in Nigeria is failing again’, Vanguard (26-1-2005). Odion, Louis, ‘Reconciliation: between substance and symbolism’, Niger Delta conference (juni 2002). Odivwri, Eddy, ‘Government explains inability to implement Oputa report’, This day (17-102002). Ogbu, Ahamefula, 'Igbo accused of abandoning wounded ex-Biafran soldiers', This day (4 mei 2001). Ogbu, Ahamefula, 'Oputa-panel: Enugu sitting postponed again', This day (28 maart 2001). Ogbu, Ahamefula, Lilian Okenwa en Julcit Sanda, 'How Abdulsalami looted treasury', This day (20 juli 2001). Ogbu, Ahamefula, Lillian Okenwa en Julcit Sanda, 'No regrets over Obasanjo's conviction – Aziza', This day (26 juni 2001). Ogbu, Ahamefula en Toba Suleiman, ‘Catholic bishops to Obasanjo: publish Oputa-panel Report now’, This day (15-9-2002). Ogunsakin, Mustapha, ‘We are making claims against government, not ACF, says Ohanaeze’, The guardian (7-9-2001). Ogwuda, Austin, ‘Non-appearance of ex-military leaders: deputy speaker urges Obasanjo to disband Oputa-panel’, Vanguard (12-8-2001).
147
In reconcilione stat progressio humana Ojeifo, Sufuyan, Rotimi Ajayi, Ben Agande en Lemmy Ughegbe, ‘I’m not afraid to appear before Oputa – IBB’, Vanguard (15-8-2001). Ojeifo, Sufuyan en Lemmy Ughegbe, ‘No regrets for the Asaba massacre of Igbo – Haruna’, Vanguard (10-10-2001). Ojeifo, Sufuyan en Lemmy Ughegbe, ‘Oputa: Sabo is a serial liar – Idehenre’, Vanguard (119-2001). Okenwa, Lillian, ‘Oputa-panel: IBB gets court leave’, This day (30-10-2002). Okenwa, Lilian, ‘Oputa-panel: court voids summons on Abdulsalami’, This day (29 november 2004). Olaniyan, Kolawole, ‘Babangida, corruption and 2007: tackling a culture of impunity’, Vanguard (13-7-2004). Olokojobi, Sakibu, ‘We’ll publish original Oputa-panel report’, Independent (11 december 2004). Omonijo, Bolade, ‘My testimony, by Oladipo Diya’, Vanguard (10-1-2001). Onishi, Norimitsu, ‘Tears, lies and glimpses of truth keep Nigerians glued to the TV’, New York times 150 (13-1-2001) A01. Onwubiko, Emmanuel, ‘Igbo losses counted at Oputa-panel’, The guardian (26-7-2001). Onyegbula, Sonny, ‘Where is the Oputa commission’s report?’, Vanguard (12-2-2004). Onyenze, Collins, ‘Oputa-panel: matters arizing’, Vanguard (30-8-2004). ‘Oputa-panel: dead and buried?’, Vanguard (10 december 2004). ‘Oputa-panel opens can of worms’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 6. ‘Oputa-panel submits report, recommends compensation’, This day (22-5-2002). ‘Oputa-panel: controversy rages on IBB, Buhari, Abdulsalami’, Vanguard (11 augustus 2001). ‘Oputa-panel sets October 23 for public hearing’, Constitutional rights journal (julyseptember 2000) 25. Gevonden op: http://www.crp.org.ng/crj1036.htm#oputa. Ozoemena, Charles, ‘Why government delays implementation of Oputa-panel report’, Vanguard (16-10-2002). 'Reputations at the expense of reconciliation', Business day (Johannesburg) (3 september 2001). Umar-Omale, Peter, Ahamefula Ogbu, Chuks Ochoka, Lillian Okenwa en Julcit Sanda, ‘Fela: Obasanjo ready to testify’, This day (26-7-2001). Usifoh, Best en Ben Asante, ‘Oputa searching for the truth’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 11-12.
148
In reconcilione stat progressio humana Usigbe, Leon, ‘I won’t appear before Oputa-panel – Buhari’, Vanguard (12-8-2001). Yakubu, Stanley, ‘Oputa report: Kukah tackles FG’, Sunday Punch (12 december 2004).
Achtergronden Aa, Gerbert van der, Nigeriaanse toestanden. Reis door het meest corrupte land van Afrika (Amsterdam 2005) 1-223. Adeoye, Seun, ‘AD, ANPP, APGA to merge, says Akande’, The guardian (11 januari 2006). Adeshida, Emma, ‘Communal crisis hits three areas’, West Africa 4274 (9 – 15 juli 2001) 1213. Adeshida, Emma, ‘Getting the looted funds back’, West Africa 4271 (18 – 24 juni 2001) 2223. Adorno, Theodor, The culture industry: selected essays on mass culture (Londen 1991) 1178. Akinola, Anthony A., ‘Bracing for Nigeria’s national conference’, West Africa 4274 (9 – 15 juli 2001) 10-11. Akinola, Anthony A., ‘Democracy or ethnocracy in Nigeria?’, West Africa 4357 (10 – 16 februari 2003) 8-9. Akinola, Anthony A., ‘Divisions over democracy’, West Africa 4217 (5 – 11 juni 2000) 9-11. Akinola, Anthony A., ‘Issues in Nigerian democracy’, West Africa 4379 (14 – 20 juli 2003) 12-13. Akinola, Anthony A., ‘The gathering of religious storm’, West Africa 4225 (24 – 30 juli 2000) 15-16. Akinola, Anthony A., ‘Unsolved problems of federalism’, West Africa 4239 (30 oktober – 5 november 2000) 20-21. Akinyele, R.T., ‘Ethnic militancy and national stability in Nigeria: a case study of the Oodua People’s Congress’, African affairs 100 (2001) 623-640. Alemika, Etannibi E.O. en Innocent C. Chukwuma, Analysis of police and policing in Nigeria. CLEEN (Lagos 2002) 1-22. Amnesty International annual report 1998: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 1998 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50).
149
In reconcilione stat progressio humana Amnesty International annual report 1999: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 1999 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amnesty International annual report 2000: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2000 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50) Amnesty International annual report 2001: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2001 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amnesty International annual report 2002: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2002 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amnesty International annual report 2003: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2003 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amnesty International annual report 2004: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2004 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amnesty International annual report 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.amnesty.org > Library > Countries: Nigeria > Annual reports > Please select year: 2005 > Africa > link in tekst naar Nigeria (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:50). Amstutz, Mark R., The healing of nations: the promise and limits of political forgiveness (Lanham 2005) 1-281. Asante, Ben en Lindsay Barrett, ‘Let leaders serve one term only, says Nwodo’, West Africa 4292 (5 – 11 november 2001) 17-18. Asante, Ben, ‘A man of the people’, West Africa 4302 (14 – 20 januari 2002) 17-18. Asante, Ben, ‘Drama of how Buhari emerged’, West Africa 4354 (27 januari – 2 februari 2003) 8-10. Asante, Ben, ‘Inquiry into Tiv-Jukun troubles’, West Africa 4297 (10 – 16 december 2001) 18. Asante, Ben, ‘Nigeria’s military leaders’, West Africa 4290 (22 – 28 oktober 2001) 24. Asante, Ben, ‘Nigerians remember past heroes’, West Africa 4309 (4 – 10 maart 2002) 36-37. Asante, Ben, ‘PDP Convention exposes divisions’, West Africa 4264 (23 – 29 april 2001) 1516.
150
In reconcilione stat progressio humana Asante, Ben, ‘Political tensions and ‘religious’ riots’, West Africa 4347 (9 – 15 december 2002) 10-11. Baets, Antoon De, Genocide en massamoord in de twintigste eeuw. Studiehandleiding (Groningen 2005) 16-17. Het betreft hier een ongepubliceerde collegehandout. Barrett, Lindsay, ‘A challenge to justice’, West Africa 4302 (14 – 20 januari 2002) 16-17. Barrett, Lindsay, ‘Face the country’s problems, says Ogbeh’, West Africa 4292 (5 – 11 november 2001) 15-17. Barrett, Lindsay, ‘Is Babangida the reluctant challenger?’, West Africa 4319 (13 – 19 mei 2002) 14-15. Barrett, Lindsay, ‘PDP leadership struggles’, West Africa 4292 (5 – 11 november 2001) 1315. Barrett, Lindsay, ‘Presidential elections could polarise Nigeria’, West Africa 4354 (27 januari – 2 februari 2003) 11-12. Beckett, P. en C. Young ed., Dilemmas of democracy in Nigeria (Rochester, New York en Suffolk 1997) 1-450. Bronkhorst, Daan, ‘Naming names’, Netherlands quarterly of human rights 16 (1998) 457474. Burke, Peter, ‘History as social memory’, in: T. Butler ed., Memory: history, culture and the mind (Oxford 1989) 97-113. Butty, James, ‘Ken Saro-Wiwa: the final coming’, West Africa 4209 (10 – 16 april 2000) 1011. Chabal, P en J.P. Daloz, Africa works. Disorder as a political instrument (Oxford 1998) 1170. Chukwuma, Innocent e.a., Hope betrayed? A report on impunity and state-sponsored violence in Nigeria. Onderzoek van CLEEN en OMCT (Genève 2002) 1-197. Darah, G.G., ‘Bala Usman: history will absolve us’, The Guardian (14-1-2001). Gevonden op website http://www.waado.org/NigerDelta/Essays/BalaUsman/Darah.html. Dike, Amaechi, ‘Electoral bill and local government controversy’, West Africa 4305 (10 – 16 december 2001) 19-20. Ekpu, Ray, ‘Obasanjo’s soft landing’, West Africa 4381 (28 juli – 4 augustus 2003) 14. Ekwe-Ekwe, Herbert, Issues in Nigerian politics since the fall of the Second Republic 19841990 (New York en Queenston 1992) 1-98. Falola, Toyin, The history of Nigeria (Westport 1999) 1-269. Fenton, Steve, Ethnicity (Cambridge 2003) 1-220.
151
In reconcilione stat progressio humana Fombad, Charles Manga, ‘Prospects for peace building through truth commissions in Africa’, in: Alfred Gwarega Nhema ed., The quest for peace in Africa: transformations, democracy and public policy (Utrecht 2004) 189-219. Frynas, Jedrzej George, ‘Corporate and state responses to anti-oil protests in the Niger Delta’, African affairs 100 (2001) 27-54. Garba, Joe, ‘Murtala: the unwilling hero’, West Africa (4 – 10 maart 2002) 37-38. Goldstone, Richard J., ‘Past human rights violations: truth commissions and amnesties or prosecutions’, Northern Ireland legal quarterly 51 (2000) 164-173. Gore, Charles en David Pratten, ‘The politics of plunder : the rhetorics of order and disorder in southern Nigeria’, African affairs 102 (2003) 211-240 Gutmann, Amy en Dennis Thompson, ‘The moral foundations of truth commissions’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 22-44. Halbwachs, Maurice, Het collectief geheugen (Leuven en Amersfoort 1991) Mark Elchardus ed. 1-82. Hayner, Priscilla, ‘In pursuit of justice and reconciliation: contributions of truth telling’, in: Cynthia J. Arnson ed., Comparative peace processes in Latin America (Washington DC 1999) 363-387. Hayner, Priscilla, Unspeakable truths: facing the challenge of truth commissions (New York 2002) 1-353. Harnischfeger, Johannes, ‘Sharia and control over territory: conflicts between “settlers” and “indigines”’, African affairs 103 (2004) 430-452. Human Rights Watch, Nigeria: renewed crackdown on freedom of expression (Vol. 15, nr. 19, december 2003) 1-40. Human Rights Watch, “Political shari’a”? Human rights and islamic law in Northern Nigeria (Vol. 16, nr. 9, september 2004) 1-113. Human Rights Watch, Revenge in the namen of religion. The cycle of violence in Plateau and Kano States (Vol. 17, nr. 8, mei 2005) 1-76. Human Rights Watch world report 1998: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 1997 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 1999: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 1998 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 2000: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 1999 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45).
152
In reconcilione stat progressio humana Human Rights Watch world report 2001: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2000 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 2002: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2001 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 2003: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2002 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 2004: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2003 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Human Rights Watch world report 2005: Nigeria. Gevonden op http://www.hrw.org > Info by country: Africa > Nigeria > 2004 (laatst geraadpleegd 27-10-2005 16:45). Huskamp Peterson, Trudy, Final acts. A guide to preserving the acts of truth commissions (Washington DC 2005) 1-110. Huyssen, Andreas, ‘Present pasts: media, politics, amnesia’, in: Arjun Appadurai ed., Globalization (Durham 2001) 57-77. Ibeanu, Okechukwu, 'Ethnicity and the transition to democracy', African journal of political science 5.2 (2000) 45-65. Kiss, Elizabeth, ‘Moral ambition within and beyond political constraints. Reflections on restorative justice’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 68-98. Kraxberger, Brennan, ‘The geography of regime survival: Abacha’s Nigeria’, African affairs 103 (2004) 413-430. Kukah, Matthew Hassan, Religion, politics and power in northern Nigeria (Ibadan 1993) 1280. Mahmud, Sakah, 'The failed transition to civilian rule', Africa today 40 (1993) 87-97. Maier, Charles S., ‘Doing history, doing justice: the narrative of the historian and of the truth commission’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 261-278. Maldar, Sonya, “Rest in pieces” Police torture and deaths in custody in Nigeria. Human Rights Watch (Vol. 17, nr. 11, juli 2005) 1-76. Emeka Mamah, ‘Bala Usman, radical historian, dies at 60’, Vanguard (25 september 2005). Margalit, A., The ethics of memory (Harvard MA 2002) 1-227. Mendez, J.E., ‘Accountability for past abuses’, Human rights quarterly (1997) 255-282. Neal, A., National trauma and collective memory (New York 1998) 1-224. Nnoli, Okwudiba, Ethnic politics in Nigeria (Enugu 1978) 1-296.
153
In reconcilione stat progressio humana Nwachukwu, Okey, ‘Challenge to Nigeria’s new electoral act’, West Africa (18 – 24 november 2002) 8-9. Nwachukwu, Okey, ‘Collapse of Nigeria’s democracy?’, West Africa (16 – 22 september 2002) 8-9. Nzeogwu, Kaduna, Declaration of martial law (15 januari 1966). Gevonden op: Dawodu, dedicated to Nigeria's socio-political issues, http://www.dawodu.com/nzeogwu2.htm (laatst geraadpleegd 10 november 2005, 16:07). ‘Obasanjo’s opponents and allies’, West Africa 4318 (13 – 19 mei 2002) 13-14. Odey, John Okwoeze, The dawn of democratic tyranny (Abakaliki 2003) 1-125. Ogoigbe, Emmanuel, 'Oil producing states should get 80% deviation', Daily Sun. Nigeria's king of the tabloids (20 april 2005). Gevonden op: http://www.sunnewsonline.com/webpages/politics/2005/apr/20/politics-20-04-2005-003.htm (laatst
geraadpleegd 30 november 2005, 15:14). Okechukwu Okeke, Hausa-Fulani hegemony. The dominance of the muslim north in contemporary Nigerian politics (Enugu 1992) 1-147. Okomilo, Ikhenemho, ‘The soldiers and human rights’, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 13-14. Olukoshi, Adebayo O., 'Economy and politics in the Nigerian transition', African journal of political science 5.2 (2000) 5-29 Omoigui, Nowa, 'Preventing coups in Nigeria', Dawodu.com, http://www.dawodu.com/omoigui23.htm (laatst geraadpleegd 12 december 2005, 20:36). Het
artikel is voor het laatst bijgewerkt op 12 april 2005. O’Oghorie, Igho, ‘Calls for constitutional revision’, West Africa (13 – 19 mei 2002) 16-17. O’Oghorie, Igho, ‘Now that the elections are over’, West Africa 4378 (7 – 13 juli 2003) 1112. O’Oghorie, Igho, ‘The state of party politics’, West Africa (14 – 20 januari 2002) 14-15. Orentlicher, Diane, ‘Settling accounts: the duty to prosecute human rights violations of a prior regime’, Yale law journal 100 (1991) 2537-2615. Osaghae, Eghosa, Crippled giant. Nigeria since independence (Bloomington 1998) 1-342. Osaghae, Eghosa, ‘The Ogoni uprising: oil, politics, minority agitation and the future of the Nigerian state’, African Affairs 94 (1995) 325-344. Otite, Onigu en Isaac Olawale Albert ed., Community conflicts in Nigeria (Ibadan 1999) 1378. Oyedoyin, Tunde, ‘Going gets tough for Obasanjo’, West Africa (16 – 22 september 2002) 12.
154
In reconcilione stat progressio humana Oyeweso, Siyan ed., Perspectives on the Nigerian Civil War (Lagos 1992) 1-358. Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world (E/CN.4/2003/NGO/61; Genève 2003). Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world (E/CN.4/2003/G/71; Genève 2003). Rimmer, Douglas, ‘A hollow giant’, West Africa 4381 (28 juli – 4 augustus 2003) 15-17. Rotberg, Robert, ‘Truth commissions and the prevision of truth, justice, and reconciliation’, in: Robert I. Rotberg en Dennis Thompson ed., Truth v. justice: the morality of truth commissions (Princeton 2000) 3-21. Rotberg, Robert, Crafting the new Nigeria. Confronting the challenges (Boulder 2004) 1-273. Skaar, Elin, ‘Truth commissions, trials – or nothing? Policy options in democratic transitions’, Third world quarterly 20 (1999) 1109-1128. Sorabjee, Soli Jehangir, Situation of human rights in Nigeria (E/CN.4/1999/36; Genève 1999) 1-25. Soyinka, Wole, The burden of memory, the muse of forgiveness (New York 1999) 1-208. Specific groups and individuals: minorities. Written statement submitted by the Society for Threatened Peoples International, a non-governmental organization in special consultative status (E/CN.4/2005/NGO/232; Genève 2005). Sriram, Chandra Lekha, ‘Truth commissions and political theory: tough moral choices in transitional situations’, Netherlands quarterly of human rights 18 (2000) 471-492. ‘State pardon for ex-Biafran soldiers’, West Africa 4217 (5 – 11 juni 2000) 13. Suberu, Rotimi T., ‘The struggle for new states in Nigeria, 1976-1990’, African affairs 90 (1991) 499-522 The question of transnational corporations. Written statement submitted by the Society for Threatened Peoples, a non-governmental organization in special consultative status (E/CN.4/Sub.2/1999/NGO/14; Genève 1999). Ude, Anayo, ‘Abacha’s legacy of woes’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 2223. Ude, Anayo, ‘Impeachment runs riot’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 24-25. Ude, Anayo, ‘Obasanjo – the journey so far’, West Africa (29 november – 4 december 1999) 20-21. Veen, Roel van der, Afrika: van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw (Amsterdam 2002) 1456.
155
In reconcilione stat progressio humana Zasky, Jason, The Failure interview. Chinua Achebe (2001). Gevonden op internet: Failure Magazine – Chinua Achebe interview, http://www.failuremag.com/arch_history_chinua_achebe.html (laatst geraadpleegd 911-2005, 14:57).
Websites Afrika.no, Africa News Update, The Norwegian Council for Africa, 'Nigeria: Plateau residents fear fresh crisis', http://www.afrika.no/Detailed/6566.html (laatst geraadpleegd 30 november, 15:35). Aidoo, Akwasi http://people.africadatabase.org/en/profile/11825.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:47). Centre for Democracy and Development, http://www.cdd.org.uk (laatst geraadpleegd 29 december 2005, 21:57). CDD Patrons, http://www.cdd.org.uk/background/structure/patrons.htm (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 11:07). Fayemi, Kayode, http://people.africadatabase.org/en/profile/2483.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:51). Ford Foundation > Our mission, http://www.fordfound.org (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:45). Human Sciences Research Council of South Africa > About us > Organizational diagram > HSRC Council, http://www.hsrc.ac.za/ (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:30). House of Representatives – Bala Ngilari, http://www.nassnig.org/House/Personaldata/Adamawa/ngilari.htm (laatst geraadpleegd 30 november 2005, 14:55). International IDEA > About us, http://www.idea.int (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 17:33). Missing Okigbo report, http://www.nigeriavillagesquare1.com/Articles/punch-okigbo.html (laatst geraadpleegd 15 januari 2006, 12:43). NNOM, Nigerian Order of Merit Award, http://www.onlinenigeria.com/merit/1980.html (laatst geraadpleegd 5 december 2005, 23:30).
156
In reconcilione stat progressio humana West Africa Civil Society Forum, http://wacsof.org (laatst geraadpleegd 29 december 2005, 21:55).
Afbeeldingen Figuur 1: Aso Rock, http://studentweb.tulane.edu/~dboone/ASOROCK.JPG (laatst geraadpleegd 15 februari 2006, 1:33). Figuur 2: Olusegun Obasanjo, http://www.olusegun-obasanjo.com/images/olusegun.jpeg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:14). Figuur 3: Chukwudifu Oputa, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) voorkant. Figuur 4: Chukwudifu Oputa, http://images.biafranigeriaworld.com/JusticeChukwudifuOputa.jpg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:10). Figuur 5: Matthew Kukah, http://www.nprc-online.org/Delegates/Picture%20025.jpg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:12). Figuur 6: Panelleden, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 16. Figuur 7: Nigeria (kaart met steden), http://www.pnm.my/mtcp/images/maps/Nigeria-map.jpg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:12). Figuur 8: demonstranten Zangon, West Africa 4295 (1 – 7 oktober 2001) 11. Figuur 10: Sani Abacha, http://www.telegraph.co.uk/news/graphics/2005/06/25/wnig25a.jpg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22 :14). Figuur 11: Hamza Al-Mustapha, http://www.sunnewsonline.com/images/mustapha1.gif (laatst geraadpleegd 14 februari 2006, 17:40). Figuur 12: Ibrahim Babangida, http://www.africanmag.com/Test/adminForms/ArticleImages/babangida_sm.jpg (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:11). Figuur 13: Nigeria (kaart met staten), http://www.globalsecurity.org/military/world/war/images/nigeria-states.gif (laatst geraadpleegd 13 februari 2006, 22:13).
157
In reconcilione stat progressio humana
BIJLAGE 1: CHRONOLOGIE OPUTA-PANEL Datum
Gebeurtenis
12-6-1999
De leden van het Panel ontmoeten elkaar voor het eerst.
14-6-1999
Inauguratie en bekendmaking statuut van het Panel.
31-8-1999
Deadline voor het insturen van petities.
27-9-1999
Begin Round table conferentie met leden van diverse andere waarheidscommissies (drie dagen).
29-9-1999
Eerste tussenrapportage aan de president.
4-10-1999
Uitgave Amended instrument, het aangepaste statuut (bijlage 2).
24-11-1999
Debatten met wetenschappers en activisten over nut waarheidscommissies.
25-11-1999
Begin bezoek aan Zuid-Afrika en de leden van de TRC (acht dagen).
10-12-1999
Twee proefzittingen met lezingen in Lagos en Abuja.
23-10-2000
Begin zittingen Abuja I (twaalf dagen).
13-11-2000
Begin zittingen Lagos (vierendertig dagen).
15-1-2001
Begin zittingen Port Harcourt (twaalf dagen).
30-1-2001
Vredesverdrag tussen Ogoni 4 en Ogoni 9.
5-2-2001
Oorspronkelijk geplande begin zittingen Kano.
26-2-2001
Oorspronkelijk geplande begin zittingen Enugu.
9-3-2001
Oorspronkelijk geplande einde van de zittingen.
12-3-2001
Begin zittingen Kano (elf dagen).
18-4-2001
Begin zittingen Enugu (twintig dagen).
25-6-2001
Begin extra zittingen Abuja II (tweeëndertig dagen).
25-7-2001
MOSOP bestormt het parlementsgebouw in Abuja.
3-9-2001
Begin extra zittingen Abuja III (zesenveertig dagen).
27-9-2001
Speciale zitting: mensenrechtenorganisaties.
5-10-2001
Speciale zitting: politie, gevangiswezen, leger, veiligheidsdiensten
15-10-2001
Uitgave Composite ruling m.b.t. de drie ex-staatshoofden.
16-10-2001
Uitnodiging alle ex-staatshoofden voor besloten bespreking.
23-5-2002
Presentatie Synoptic overview rapport aan Obasanjo.
28-5-2002
Presentatie gehele rapport aan Obasanjo.
18-6-2002
Babangida begint een rechtszaak tegen de aanbevelingen van het Panel.
158
In reconcilione stat progressio humana Oktober 2002
Het Implementation Committee presenteert zijn beleidsnota in het parlement.
9-11-2002
Het Panel spoort Olusegun Obasanjo en Bola Ige aan tot actie.
1-2-2003
De rechter stelt Babangida in het gelijk.
September 2003
JODER kondigt aan het Oputa-rapport uit te gaan geven.
November 2004
Ook Abubakar wint zijn rechtszaak tegen het Panel.
December 2004
Het Synoptic overview wordt gepubliceerd.
25-1-2005
Het Oputa-rapport komt op internet beschikbaar.
159
In reconcilione stat progressio humana
160
BIJLAGE 2: AMENDMENT OF INSTRUMENT CONSTITUTING A JUDICIAL COMMISSION ON THE INQUIRY FOR THE INVESTIGATION OF HUMAN RIGHTS VIOLATIONS402
In exercise of the powers conferred on me by section 1 of the Tribunals of Inquiry Act and all other powers enabling me in that behalf, I, O OBASANJO, President, Commander-in-Mr. of the Armed Forces of Nigeria, hereby amend the Statutory Instrument No 8 of 1999 by which I constituted and appointed a Judicial Commission of Inquiry for the investigation of human rights violations with the terms of reference hereinafter appearing as follows: And for that purpose, I appoint: •
Hon Justice Chukwudifu OPUTA, Chairman
•
Dr. Mudiaga ODJE, OFR
•
Fr. Matthew H. KUKAH
•
Barrister Bala NGILARI
•
Mrs. Elizabeth PAM
•
Mrs. Modupe AREOLA
•
Alhaji Lawal BAMALI
•
Mr. Numan B DANBATTA, mni, (Secretary).
To be members of the Judicial Commission with full powers and authority to hold public hearings without prejudice to the exercise of the powers conferred under the priviso to section 1(2) and the said Act.
402
Het betreft hier het Amended Instrument, opgesteld op 4 oktober 1999, dat het originele Instrument van 14 juni 1999 verving.
In reconcilione stat progressio humana The Judicial Commission shall (a): Ascertain or establish the causes, nature and extent of all gross violations of human rights committed in Nigeria between the 15th day of January 1966 and the 28th day of May, 1999. (b): Identify the person or persons, authorities, institutions or organizations which may be held accountable for such gross violations of human rights and determine the motives of the violations or abuses, the victims and circumstances thereof, and the effect on such victims and the society generally of the atrocities (c): Determine whether such abuses or violations were the product of deliberate state policy or the policy of any of its organs or institutions or whether they arose from abuses by state officials of their office or whether they were acts of any political organizations, liberation movements or other groups or individuals. (d): Recommend measures which may be taken whether judicial, administrative, legislative or institutional to redress the injustices of the past and prevent or forestall future violations or abuses of human rights. (e): Make any other recommendations which are, in the opinion of the Judicial Commission, in the public interest and are necessitated by the evidence (f): To receive any legitimate financial or other assistance from whatever source which may aid and facilitate the realization of its objectives.
161
In reconcilione stat progressio humana
BIJLAGE 3: TRIBUNALS OF INQUIRY ACT, SECTIES 913, OVER HET AFNEMEN VAN GETUIGENISSEN
9. Subject to the provisions of the Tribunals of Inquiry Act, the Panel shall have and may exercise any of the following powers, that is to say – a) To procure all such evidence, written or oral, and to examine all such persons as witnesses as the Panel may think it necessary or desirable to procure or examine; b) To require such evidence to be given on oath as is required of a witness testifying before a court; c) To summon any person in Nigeria to attend any meeting of the Panel to give evidence or produce any document or other thing in his possession and to examine him as a witness or require him to produce any document or other thing in his possession, subject to all just exceptions; d) To issue a warrant to compel the attendance of any person who, after having been summoned to attend fails or refuses or neglects to do so and does not excuse such failure, refusal or neglect to the satisfaction of the Panel; e) To admit any evidence, whether written or oral, notwithstanding that such evidence might have been inadmissible in civil or criminal proceedings before a court, and power to act on such evidence; f) To enter upon any land or premises personally or by any agent or agents duly authorized in writing by the Chairman, for any purpose which, in his opinion is material to the inquiry, and in particular, for the purpose of obtaining evidence or information or of inspecting or taking copies of any documents required by or which may be of assistance to the Panel, and for safeguarding any such document or property which, in the opinion of the Panel ought to be safeguarded for any purpose of the inquiry. 10. The Chairman shall have power to issue, on behalf of the Panel, all such summonses, subpoenas and other processes and make such necessary appointments as may be required under this Instrument either before or during the inquiry until the submission of the Panel’s final report.
162
In reconcilione stat progressio humana 11. Evidence taken under this Act shall be inadmissible against any person in any civil or criminal proceedings whatever, except in the case of a person charged with giving false evidence before the Panel. 12. Any person who – a) threatens, insults or injures any person for having given evidence or on account of the evidence given before the Panel; or b) hinders or attempts to hinder any person, or by threats deters or attempts to deter any person, from giving evidence before the Panel; or c) gives false evidence upon oath before the Panel shall be guilty of all offence and liable on summary conviction to imprisonment for a term not exceeding two (2) years. 13. Any person who, after service on him of a summons to attend as a witness or to produce a book, document or any other thing and, notwithstanding any duty of secrecy however imposed, fails or refuses or neglects to do so or to answer any question put to him by or with the concurrence or the Panel shall be guilty of an offence, and liable on summary conviction to a fine of two hundred Naira or to imprisonment for terms of six months: provided that no person shall be bound to incriminate himself and every witness shall, in respect of any evidence written by him for or given by him for the Panel, be entitled to the same privilege to which he would have been entitled if giving evidence before a court of justice.403
403
Elizabeth Pam e.a. ed., HRVIC Report IV, Petitions, 5-7.
163
In reconcilione stat progressio humana
164
BIJLAGE 4: INHOUDSOPGAVE VAN HET RAPPORT Synoptic overview of conclusions and recommendations Foreword - Truth: reconciliation and justice - Professionalism, loyalty and the cult of the head of state - The non-appearance of 3 former heads of state and other top government functionaries Chapter 1: introduction - Revisiting the historical context of the commission's mandate - Laying the basis for a regenerated Nigeria - The globalizing context of human rights protection - Establishing the nature and causes of human rights violations - The argument of volume one - Summarizing volume two - The rationale for volume three - Volume four: providing voice for the weak - Confronting the philosophical and policy problem of reparation: volume five - Conclusion - The difficult task of crafting volume six - The scourge of military rule - Oil: blessing or curse - Civilian collaborators of the military: the business/ political class - Prescribing conditions for a viable democracy - What role for religion? - Security agencies and human rights violations - Residual effects of military rule: alienation, anomie, atomization and political violence - Military rule and the judiciary - Ministry of Justice and human rights abuses - Attorney-general cum minister of justice - Corruption in public life Chapter 2: state policies and human rights violations - The character of the state: party politics - The character of the state: expanding the political space - The military and human rights violations - The police and human rights violations - The security agencies and human rights violations - Public bureaucracy and human rights violations Chapter 3: reccomendations - The future of the Nigerian state: the need for an alternative platform - Human rights and civic/ moral education in schools - On expanding the political space - On resouce generation and allocation - Sovereignty and constitutional rule - The military and the future of Nigeria - The academic community - The Nigeria police - Ministry of justice - Prison reform
2 7 12 14 17 17 20 23 24 26 27 29 30 30 33 34 35 36 36 37 37 38 39 39 40 40 41 42 44 45 48 51 55 58 60 62 64 64 65 65 66 67 67 68 70
In reconcilione stat progressio humana - Popularising the report/ constitution - Rehabilitation/ presidential fund - Communal clashes -- Hausa community in Kafanchan -- General Lekwot and six others -- Ninzam development association -- Beletiema/ Igbabeleu community -- Maroko evictees committee -- Kafanchan indigenous people's forum -- Nwaniba village in Akwa Ibom State -- Umuode community -- Hausa-Fulani community, Kafanchan -- Umechuen community -- Ohaneze Ndi Igbo -- Ogoni community - Non-appearance of three generals - Breakdown of morality in the society - Inferior status of citizens - Violations of workers rights to fair play - Summary of reccomendations - Ministry of justice - Epilogue
165 70 71 72 72 75 76 76 77 78 78 78 80 81 81 84 85 89 89 90 91 95 97
Volume one: introduction Chapter 1 - Truth: reconciliation and justice - Professionalism, loyalty and the cult of the head of state - The non-appearance of three former heads of state Chapter 2: origin of the commission - Historical and political context - The external dimensions - Establishment, inauguration and mandate of the commission - Composition of the commission - Amendments in composition and terms of reference - Commissions powers and mandate - The commission's elaboration of its mandate - Concepts and philosophical foundations - What are gross violations of human rights? - Critical procedural and organizational issues -- Procedure and modus operandi -- Is the commission a court of law? -- Scope of evidence -- Other scope of evidence-related questions -- Special retreat -- Commission's visit to South Africa -- Interactive session with civil society and stakeholders -- The need for commissioned research work -- Administrative problems -- Public hearings -- Legal challenges to the commission
1 7 13 15 19 19 25 27 28 30 31 32 34 39 43 43 45 45 46 46 48 49 49 50 51 52
In reconcilione stat progressio humana - Commission's liaison with the media - Media coverage of commission's activities Chapter 3: political and social history of Nigeria - Introduction - The beginnings - Constitutional and political developments: 1914-1960 - Constitutional and political developments: 1 october 1960 - january 15, 1966 - Constitutional and political developments: january 15, 1966 - july 29, 1966 - Constitutional and political developments: 29 july 1966 - 29 july 1975 - Constitutional and political developments: 29th july 1975 - 1st october 1979 - Constitutional and political developments: 1st october 1979 - 31st december 1983 - Constitutional and political developments: 31st december 1983 - 27th august 1993 - Constitutional and political developments: 26th august 1993 - 17th november 1993 - Constitutional and political developments: 17th november, 1993 - 8th june, 1998 - Constitutional and political developments: 8th june, 1998 - 29th may, 1999 - Residual political issues: human rights & minority ethnic groups - Ethnicity and recurrent issues in Nigerian politics - Confronting the citizenship/ ingigeneship conflict?
166 52 53 56 56 56 62 72 75 79 85 89 93 96 98 100 101 110 115
Volume two: international context Chapter 1: introduction Chapter 2: impact abroad - International stature of Nigeria - Constitutional provisions for human rights - External perceptions: the january 15, 1966 coup and its aftermath - External perceptions: the civil war, 1967-1970 - External perceptions: annulment of 1993 presidential elections - External perceptions: the Abacha regime Chapter 3: Nigeria's compliance with international human rights standards (1966-2002) - Nigeria's ratification of international human rights conventions - Nigeria's record of compliance Chapter 4: domestic implementation of international human rights standards Chapter 5: Nigeria's compliance with international humanitarian law standards - Civil war and beyond - Nigerian opinio juris Chapter 6: Nigeria's international & domestic obligations to investigate hr violations - Obligations under international law: international treaties - Obligations under customary international law - Obligations under domestic law - State responsibility under international human rights law - Corporate reponsibility for human rights violations - National remedies for victims of human rights violations - Synoptic compendium of decisions by international organisations on human rights cases brought against Nigeria Chapter 7: obstacles to Nigeria's human rights legal obligations - Military regimes' disrespect for the rule of law - The menace of impunity and law enforcement agents - Non-observance of due process Chapter 8: overview of comparative regional experiences - Significance of truth and reconciliations commissions
1 3 3 4 4 5 7 8 10 10 10 14 16 16 17 21 21 23 24 25 26 31 34 59 59 66 69 72 72
In reconcilione stat progressio humana - Expected positive impact of truth commissions - Limitations of truth commissions - Setting the terms of truth commissions and related issues
167 73 74 77
Volume three: research reports Introduction - Re-conceptualizing human rights violations - Report on the six geo-political zones and select institutions: a summary Chapter 1: north-west zone - Introduction - Violations of communal and land rights - Violations of the right to life - Summary and conclusion Chapter 2: south-south zone - Introduction - Methodology of research report - The background and context of human rights violations in the Niger Delta - Violations of human rights in the civil war -- Examples of Biafran War atrocities -- Cases of war atrocities by federal troops - Abandoned property as a violation of human rights - Violations of human rights of communities -- Examples of community deprivations, neglect and unfair treatment by oil transnational corporations - Incidences of bare faced repression - Violations of human rights of individuals - Violations of environmental rights - Culturally based violations of rights - Supplementary report on the Ogoni case - Conclusion - Observations and reccomendations Chapter 3: north-central zone - Introduction - Methodology of research report - Background and context of violations - Human rights violations -- Contestations over traditional institutions and practices -- Succession and appointment conflics -- Contestations involving festivals and rituals -- Contestation over land and resources -- Contestations of a historical nature -- Systemic deprivations and discrimination -- Indigenes and non-indigenes -- Perceptions of marginalisation and neglect -- Labour-related violations -- The case of the ASUU-University of Ilorin -- Violations of individual rights -- Unlawful arrests, detention and deprivation of liberty -- Cases handled by the public complaints commission (PCC) - Conclusions and recommendations
1 3 7 11 11 14 23 26 28 28 30 31 35 36 38 40 43 44 49 52 54 60 61 64 64 67 67 69 70 75 75 76 82 85 85 87 87 93 95 100 104 104 109 112
In reconcilione stat progressio humana Chapter 4: north-east zone - Introduction - Violations of land rights - Violations of community rights - Violations of the right to life - Other categories of violations - Conclusion Chapter 5: south-west zone - Introduction - Methodology and scope of the report - Extra-judicial killings and politically motivated assassinations - Attempted assassinations - Unlawful arrest and detention - Inhuman treatment, torture, extortion, and other forms of brutality - Violations of freedom of expression and press freedom - Violations of political and citizens rights - Violations of social and economic rights - Violations of academic freedom and the state of the university - Observations and analysis - Recommendations Chapter 6: south-east zone - Introduction - Methodology of research report - Background and context of violations - Human rights violations -- The pogrom -- The civil war -- Abandoned properties -- Marginalization -- Aggravated marginalization - Violations of rights of individual Ndigbo -- Illegal arrests and unlawful detention -- Extortion - Labour-related violations - Conclusion and recommendations - End notes Chapter 7: human rights violations in Nigerian prisons - Introduction - Background information on the history, functions and administrative structure of the Nigeria prison service -- Brief historical perspective -- Nigeria prison service functions/ objectives -- Administrative structure of the Nigerian prison service - Critical problems and issues relating to human rights violations in prison - Deaths in custody - Torture - Poor treatment of prisoners - Prison overcrowding - Problems faced by awaiting trial/ remand prisoners - Lack of adequate juvenile justice system - Poor treatment of women
168 115 115 115 117 118 119 120 121 121 123 124 126 126 127 129 132 133 136 141 142 145 145 148 150 154 154 156 158 159 162 166 167 170 171 172 173 175 175 175 176 177 178 179 180 183 184 185 190 192 194
In reconcilione stat progressio humana - Poor treatment of mentally ill prisoners - Inadequate training, rehabilitation and resettlement programmes for prisoners - General issues - Recommendations and conclusions Chapter 8: human rights violations by the Nigeria police - Introduction - Origin of the police in Nigeria - Impact of military rule on the police - Patterns of human rights abuse by the police -- Illegal arrest -- Detention without trial -- Torture -- Extra-judicial killing - Institutional factors that aid police violation of human rights - Character of laws in Nigeria - Nature, extent and scope of contacts - Police training and educational qualification - Police code of conduct and discipline - Police corruption - Police accountability - Recommendations
169 195 198 199 202 209 209 209 214 219 220 221 223 225 228 229 230 232 233 235 236 237
Volume four: petitions Introduction Chapter 1: introduction Chapter 2: Abuja I (vooral couppogingen 1995, 1997) - Introduction - Petitions Chapter 3: Lagos (vooral regime Abacha, couppoging 1997) - Introduction - Petitions Chapter 4: Port Harcourt - Introduction - Petitions - Summary/ conclusion Chapter 5: Kano - Introduction - Petitions Chapter 6: Enugu (o.a. Burgeroorlog) - Introduction - Petitions - Placard-carrying children - Closing Chapter 7: Abuja II - Introduction - Petitions Chapter 8: Abuja III - Introduction - Petitions - Special hearing from the human rights community
1 3 13 13 13 51 51 51 129 129 129 148 151 151 154 249 249 250 283 283 284 285 287 325 325 325 332
In reconcilione stat progressio humana - Special hearings from the security organizations - Conclusion - Observations - Conclusion
170 335 338 344 346
Volume five: briefs Overzicht van de petities en de vindplaatsen in delen vier en vijf zie bijlage 5.
Volume six: reparation, restitution and compensation Chapter 1: introduction - Setting the context: reconciliation and reparation - Ensuring accountability and justice Chapter 2: definition on concepts - Reparation - Restitution - Compensation - Rehabilitation - Non-monetary reparation - Types and effects of gross human rights violations Chapter 3: Nigerian and comparative international law and practices of reparation - Nigerian law & practice on reparation - Reparation in international law and practice - Basic principles and guidelines: the right to a remedy and reparation -- Conclusion - Cross-national analysis of domestic law and practice of reparation Chapter 4: recommendations - Policy framework for Nigeria's reparation programme - Institutional transformation: the police and other security services - Symbolic reparations - Public holidays - National monuments - Material assistance - Acknowledgement that reconciliation has not been achieved - Removal from public office - Conclusion Chapter 5: list of petitioners and their request to the commission on reparation, compensation and rehabilitation (appendix) --> loopt t/m petitie 100
1 1 3 7 7 8 8 9 10 11 13 13 17 20 25 28 46 46 47 49 49 49 49 50 51 51 53
Volume seven: summary, conclusions and recommendations Chapter 1 - Revisiting the historical context of the commission's mandate - Laying the basis for a regenerated Nigeria - The globalizing context of human rights protection - Establishing the causes and nature of human rights violations - The argument of volume one - Summarizing volume two - The rationale for volume three - Volume four: providing voice for the weak
1 1 4 7 8 9 11 12 13
In reconcilione stat progressio humana - Confronting the philosophical and policy problem of reparation: volume five - Conclusion - The difficult task of drafting volume six - The scourge of military rule - Oil: blessing or curse - Civilian collaborators of the military: the business/ political class - Prescribing conditions for a viable democracy - What role for religion? - Security agencies and human rights violations - Residual effects of military rule: alienation, anomie, atomization and political violence - Military rule and the judiciary - Ministry of Justice and human rights abuses - Attorney-general cum minister of justice - Corruption in public life Chapter 2: state policies and human rights violations - The character of the state: party politics - The character of the state: expanding the political space - The military and human rights violations - The police and human rights violations - The security agencies and human rights violations - Public bureaucracy and human rights violations Chapter 3: reccomendations - The future of the Nigerian state: the need for an alternative platform - Human rights and civic/ moral education in schools - On expanding the political space - On resouce generation and allocation - Sovereignty and constitutional rule - The military and the future of Nigeria - The academic community - The Nigeria police - The judiciary - Ministry of justice - Prison reform - Popularising the report/ constitution - Rehabilitation/ presidential fund - Communal clashes -- Hausa community in Kafanchan -- General Lekwot and six others -- Ninzam development association -- Beletiema/ Igbabeleu community -- Maroko evictees committee -- Kafanchan indigenous people's forum -- Nwaniba village in Akwa Ibom State -- Umuode community -- Hausa-Fulani community, Kafanchan -- Umechuen community -- Ohaneze Ndi Igbo -- Ogoni community - Non-appearance of three generals - Breakdown of morality in the society - Inferior status of citizens
171 14 17 18 19 19 20 20 21 22 23 23 24 24 25 26 28 29 32 35 39 42 44 46 47 48 49 49 50 50 51 51 51 53 54 55 56 56 58 59 59 60 61 61 62 63 64 65 67 68 69 70
In reconcilione stat progressio humana - Violations of workers rights to fair play - Summary of reccomendations - Ministry of justice - Epilogue
172 70 71 76 77
Volume eight: appendix: list of witnesses List of senior advocates of Nigeria List of counsel List of witnesses
Volume nine: appendix: list of exhibits Incompleet, begint bij petitie 564
1 2 9
In reconcilione stat progressio humana
173
BIJLAGE 5: PETITIENUMMERS EN PAGINANUMMERS IN DELEN VIER EN VIJF VAN HET RAPPORT Petitienummer 4 20 21 23 26 31 38 50 59 59 60 61 67 82 83 88 93 101 109 116 118 122 123 124 136 146 147 147/1420 149 150 (103) 160 164 180 186 201 204 208 212 218 219 225 226 (266) 230 233 233 (223) 234 244
Deel IV pagina 129 52 130 28 36 19 15 96 154 317 29 154 156 156 250 250 161 15 161 55 251 25, 321 19 19 325 56 14 142 130 15 58 59 252 98, 315 254 60 61 99, 255 130 162 131 62 30 21 100 64 26
Deel V pagina 119
Onderwerp Moord Tari Inokoba
115 217 62 231 66
Universiteit Port Harcourt: defamatie Bomexplosie Ilorin Stadium 1995 Onterechte gevangenschap (5 jaar) Detentie, marteling coup-pleger Onterechte veroordeling
214 299
Dood Alhaji Ibrahim Otto Zaak Garba (coup 1997) Zaak M.N.M. Tsanyawa
292 309
Arrestatie en detentie
240
Veroordeling coup-pleger (1995)
50 316 208 55 224 296
Col. G.A. Ajayi (coupplan 1995) Moordzaak C-130 vliegtuigongeluk Ejigbo, 1992 Marteling, gedwongen pensioen Vermeende coup van 1995
244
Ife/ Modakeke Slachtoffer "phantom coup 1995" Zaak Ogoni-volk tegen Shell
162
Veroordeling advocaat coupplanners
273 43 171 5
Roof, bedreiging en geweldpleging Gemeenschap van de Asipa van Oyo Moord Rev. Father Isidi Zaak prof. J. Adebayo Mokuolu
30 178
Verdwijning journalist Ogoni 9/ 4/ 13 Zaak Abubakar Sadiq Verwerpelijk juridisch advies Moord op chief Rewane Persoonlijk assistant Abiola Arrestatie ivm coup-plan 1995 Moord Adesegun Benson Gevangenschap/ marteling journalist Criminele activiteiten Moses Saba,
187 189 92 145 372 24 122
In reconcilione stat progressio humana 254 255 256 257 (A&B) 259 262 263 264 269 270 274 275 279 (zie 269) 289 296 299 306 307 308 313 322 (332) 323 324 325 327 328 343 345 348 364 (zie 150) 369 377 379 380 383 384 (232?) 386 388 393 396 400 404 408 409 413 415 416 & 537 422 (zie 269) 423 (zie 269) 424 (zie 269) 427 430 448 (zie 269) 451
26 256 132 169 256 65 257 41 318 294 22 41 100, 301 66 67 20 258 322 96, 132 68 69 31 70 71 72 170 48 173 15 137 133 74 74 133 323 173 176 44 258 326 260 102, 323 260 326 177 103 41 41 41 261 34 41 327
254 150 288 152 292 204 133 136 195 304 139
174 Moord Innocent O.Z. Ovrawah Medisch rapport Appah Geweldpleging, detentie, marteling
Maroko-volk Arrestatie en detentie, valse Zaak Beko Ransome Kuti Gevangenschap coup-planner 1995 Dood Akinyode (coup-plotter 1977)
11 249, 229 290 35 15
Arrestatie, marteling coup-pleger 1997 Aanklacht tegen Omenka Arrestatie, marteling, geen proces
82 1 19
Marteling, ontvoering
157 97
Moord Adamu M. Ibrahim Onrecht tegen Agila-volk en haar
278 160?
Verdwijning Onterechte veroordeling
219 134
Zaak Umaru Dikko (vs. T. Danjuma)
166, 320
Dood Oji Ude
297 191 139 129 127 318 78 125
Zaak Dele Giwa Detentie, marteling Detentie, marteling Okpaoma vs. Twon gemeenschappen Marteling Arrestatie, gevangenschap
In reconcilione stat progressio humana 458 466 471 474 (1474) 481 482 (482B) 482A 484 486 486B 495 497 499 508 510 513 535 537 (zie 416) 539 540 561 562 564 575 580 584 587 589 591 594 595 607 617 620 623 & 629 624 625 634 (zie 269) 639 643 645 654 663 664 672 673 674 696 697 720 725 738 741 742
106 33 177, 315 262 39 37 178 188 102 134 20 22 178 178 134 134 103 126 74 178 180 264 75 186 98 186 134 188 265 134 319 24, 135 40, 320 41, 188 193 198 41 137 95 188 50, 287 77 78 136 136 137 110 119 266 311 327 198
175
199 331
Zaak M.K.O. Abiola Detentie, marteling
324 87
Studentenbeweging Sea Dogs Gevangenschap hoofd SSS Vakbondsman; gevangenschap,
376 206 72 378
Detentie Dood Yar'Adua Gevangenschap Obasanjo Gevangenschap, marteling
191
Zaak Dele Giwa
Angus Opara 291
367
Moord op de Asipa van de Oyo
308 102
Arrestatie, marteling Vernieling eigendom, geweldpleging
186 211
Prof. Ake, opblazen vliegtuig Zware mishandeling oud-minister Ontvoering Rev. J. Ijor Zaak IM Mohammed (Maikudi)
131
Arrestatie, marteling, vernedering
237
Zaak chief Yomi Tokoya (coup 1997)
48 282 281 105
Detentie militair Moord op Samuel Epam
313 303 173
Moord op Omini Eno Out Coup-poging generaal Diya (1997) Poging tot moord generaal Diya Detentie/ dood persoon C-130 vliegtuigongeluk Onterechte arrestatie, invoering Zango-Kataf crisis
In reconcilione stat progressio humana 744 746 747 748 749 757 760 762 763 784 (zie 746) 787 792 (7) 794 834 845 848 850 859 861 887 896 900 908 913 922 932 942 948 952 1276 1292 1295 1296 1298 1302 1310 1328 1342 (1392) 1364 1393 1402 1403 1404 1411 1412 1413 1421 1428 1473 1482 1498 1506 1516 1529 & 1530
78 138 79 80 80 81 139 178 139 25 28 198 82 125 266 225 267 140, 319 140 126 29 141 84 126 127 141 141 227 328 328 84 306 85 86 291 86 298 227 87 308 328 88 141 313 329 330 40, 320 142 246 89
176
343 180 348
Detentie, marteling Zaak Ken Saro Wiwa Detentie, marteling
339 168 335
Detentie, marteling, financiële schade Moord Jeo Mukoro Detentie, marteling petitioner
177 258 58
Verwaarlozing Niger Delta gemeensch. Moord Samuel Anakor Moord David Jokotoye Zango-Kataf crisis
275, 314
112 279
Sayawa Gifaanval, dood Rev. O.O. Ezikpe
Moord op Dr. J.A.F. Akhidime
280 284 370
Onterecht ontslag
234
Zaak Femi Falana
228 40 323 263 364 353
Zaak prof. Femi Odekunle Arrestatie, geestelijke marteling
356 359
Vernedering, verlies van inkomen Politiegeweld
294 284 269
Arrestatie, detentie (17 mnd) Arrestatie Idris Abdulkadir Moordzaak
321
Twee ter dood veroordeelden
Dood journalist Bagauda Kaltho Moord Olu Omotehinwa Zaak Wole Soyinka
In reconcilione stat progressio humana 1532 1564 1580 1599 1626 1637 1645 1647 1648 1653 1673 1685 (zie 1648) 1710 1714 1717 (1777) 1751 (zie 1648) 1761 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1778 1779 1781 1782 1783 -----
314 127 89 268 144 144 127 145 268 278 278 278 146 279 147 280 94, 247 92 281 128 93 94 330 281 331
142, 326 287
177 Moord op Sunday Ugwu Zaak Togolese zakenman
288 108 185
Dood van corporal Samuel Uzroh
Ogoni vs. Andoni Zaak Igbo-marginalisatie 311 312 148 175 179 313
Moord sen. Wali door regering IBB Moord op 3 mannen Umuechem gemeenschap
383 293
Over de coup-poging van 1995 Zaak Ogunsiyi (coup 1995) Arrestatie, detentie, marteling
155 307
Onterechte executie 7 mensen Umuode vs. Eruku/ Oruku
311 301
Gevangenschap 1984-1986
331 331
Petitie van Pastor Kayode Williams 28