In gesprek gaan met ouders in verband met een vermoeden van kindermishandeling
1. Aandachtspunten voor een gesprek met ouders i.v.m. een vermoeden van kindermishandeling: Als je je zorgen maakt over een kind, bespreek dit dan snel met ouders. Voorkom dat er een lijst `onbesproken zorgen' ligt, waardoor ouders zich kunnen afvragen waarom zij niet eerder op de hoogte zijn gesteld. Bespreek in het gesprek in ieder geval de zorg die je hebt over het kind. Vertel feitelijk wat de zorgen zijn en vraag na of ouders deze zorg herkennen. Houd rekening met mogelijke reacties van schrik, boosheid of verdriet. Het is niet makkelijk voor ouders om te horen dat het niet goed gaat met hun kind, maar voor sommige ouders is het gesprek een opluchting, omdat ze zich erkend voelen in de eigen zorg over hun kind. Kijk tijdens het gesprek wat het verhaal bij ouders losmaakt, hoe ze reageren, of ouders al hulp krijgen en wat er kan gebeuren om de zorg te verminderen. Daarnaast is het goed om jezelf de vraag te stellen: welke ouder vindt het nu vervelend dat iemand oog heeft voor zijn of haar kind? Probeer in het gesprek met ouders de zorgen die je hebt te delen door náást de ouder te gaan staan in plaats van tegenover de ouder. Ouders hebben vaak tijd nodig om over de geuite zorg na te denken. Soms is één gesprek niet voldoende en is het belangrijk met ouders een vervolgafspraak te maken, om te bespreken of de zorgelijke situatie inderdaad verandert. Bepaal van tevoren welke hulp je als instelling aan ouders biedt en voor welke hulp andere instanties zijn.
Let in het gesprek met ouders op de volgende punten:
© NHTC 2013
Maak het doel van het gesprek duidelijk. Vertel de ouders wat er feitelijk is opgevallen aan het kind; maak onderscheid. tussen objectieve en subjectieve waarneming. Vraag of ouders de zorg herkennen. Vraag hoe ouders het kind thuis beleven. Respecteer de (ervarings-)deskundigheid van ouders m.b.t. hun kind. Spreek de ouders aan op hun verantwoordelijkheid als opvoeder. Nodig de ouders uit om te praten door open vragen te stellen (wie, wat, waar, hoe, wanneer..). Praat vanuit jezelf (ik zie dat..). Wees eerlijk en open, pas op voor vrijblijvendheid. Vraag hoe ouders de geuite zorgen beleven. Leg afspraken en besluiten na afloop van het gesprek kort en zakelijk vast en geef de ouders hier een kopie van. Kies in het gesprek die invalshoek die aansluit bij de specifieke cultuur en gewoonten van een gezin.
www.nhtc.nl
Wanneer je met ouders jouw zorg over hun kind wilt bespreken, kun je gebruik maken van ”hulpzinnen”. Hieronder volgen enkele voorbeelden. Inleidende zinnen:
Ik wil met u praten over de verandering in het gedrag van uw kind. Ik maak me zorgen over uw kind, omdat….. Er is een verandering ontstaan in de ontwikkeling van uw kind…..
De boodschap: vanuit het benoemen van feiten, kan die als volgt luiden:
Mij valt op…. , het lijkt of….. Ik merk, ik hoor, ik zie, ik denk……., Uw kind is de laatste tijd wat stiller (ongeconcentreerder, rumoeriger, drukker, afweziger, verdrietiger, boos, geheimzinniger) en daar maak ik me zorgen over. Hoe gaat het bij u thuis? Is er iets gaande in de omgeving van uw kind (vriendjes, op straat, familie). Het lijkt of uw kind gepest wordt (of uitgescholden/ bang/ straf krijgt/ klem zit/ gedwongen wordt/ niet gelukkig is) en daar last van heeft, wat merkt u daarvan?
Het vervolg:
Ik wil graag nog eens met u praten op een rustiger moment/ als ik meer tijd heb. Ik wil graag nog eens met u praten om te kijken of er verandering in het gedrag van uw kind heeft plaatsgevonden.
2. Vijf-Fasen model van het gesprek Elk gesprek heeft een begin, een opbouw en een eind. Dit model helpt om na te gaan waar je je in het gesprek bevindt. Als je vastloopt in een gesprek kan het zijn dat je te snel van de ene naar de volgende fase bent gegaan.
1. Contact leggen\ Vertrouwen winnen. Voor elk gesprek geldt dat je elkaar aftast voordat je tot de kern komt. Soms klikt het direct, vaker zal het meer tijd kosten. Het is heel belangrijk dat het vertrouwen aan beide kanten bestaat dus investeer in deze fase. Het voeren van een gesprek is een interactie. Twijfel je aan de oprechtheid of intentie van de ander, zoek dat dan eerst uit voordat je verder gaat.
2 . Probleem duidelijk krijgen. In deze fase ga je na met welke vraag iemand zit. Dit kan dus van alles zijn. Ga het gesprek aan met in je achterhoofd of het om een informatievraag dan wel een belevingsvraag gaat. Maak hierbij afwisselend gebruik van open en gesloten vragen. Teveel gesloten vragen na elkaar kan het initiatief van de ander ondergraven. De ander krijgt dan steeds meer het gevoel dat jij het gesprek toch wel gaande zult houden. Te veel open vragen na elkaar kan de ander makkelijk het gevoel geven helemaal alleen voor zijn probleem te staan.
© NHTC 2013
www.nhtc.nl
3. Doel van het gesprek duidelijk krijgen. Dit kan zijn:
Verkennend (ben ik de enige met dit probleem?) Toetsend (wat vindt iemand van mijn situatie en gedachten?) Analyserend (wat is de kern van mijn probleem?) Steun- en begrip vragend (zo gek is het toch niet wat ik heb?) Spuiend (als ik het niet uitspreek kan ik niet verder) Praktisch (waar kan ik verdere hulp krijgen?) Informatief (hoe helpt het AMK?) ……..
4. Samen met de ouders naar oplossingen zoeken.
Kan de ouder de besproken zaken hanteren? Durven, kunnen en willen zijn drie totaal verschillende ingangen. Mogelijk consequenties van veranderd gedrag of een andere situatie op een rij zetten. Welke functie kan een vervolggesprek hebben? Is een verwijzing op zijn plaats?
5. Afronding.
Nagaan of en wat de ouder aan het gesprek gehad heeft. Vertel dat je (mogelijk) overlegt met je collega ('s). Blijft het bij dit ene gesprek, of bied je een vervolggesprek aan? Verwijs je door naar een andere instelling? Welke afspraken maak je en zet je deze op papier?
Realiseer je dat het goed doorlopen van de eerste fase een voorwaarde is om te komen tot de tweede fase. De tweede doorlopen is weer een voorwaarde voor de derde etc. Lukt dit niet, dan is de kans op een machteloos dan wel gefrustreerd gevoel tijdens of na het gesprek groot. Merk je in een gesprek dat je vastloopt, ga dan na in welke fase je bent. Ga dan voor jezelf na in welke voorgaande fase je iets hebt laten liggen. Neem dus voor elke fase de tijd.
3. Slecht nieuws gesprek Het voeren van een slecht nieuws gesprek is behalve moeilijk vanwege het slechte nieuws, extra gecompliceerd door de verschillende rollen die je hebt en moet toepassen in het gesprek. Wil je het proces van het slechte nieuwsgesprek naar tevredenheid doorlopen dan heb je vier rollen uit te voeren. Elke rol brengt weer een eigen houding en vaardigheden met zich mee.
© NHTC 2013
www.nhtc.nl
Je bent brenger van het slechte nieuws; je kunt kort en zonder omwegen je zorgen uitspreken. Je vangt de reactie van de ander op; je kunt de ander de ruimte geven zich af te reageren op de boodschap, dit vraagt een adequate ondersteunende reactie en het stellen van de juiste vragen. Je denkt mee in het zoeken naar een oplossing; je kunt de verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing bij de ander laten liggen. Je verwijst; je bent op de hoogte van de helpende instanties en hun werkwijze.
En bovenal ben je in staat te schakelen tussen de verschillende vier rollen. Valkuilen bij het brengen van het slechte nieuws:
Uitstellen om het te vertellen, er lang om heen draaien of zelfs uiteindelijk het nieuws helemaal niet brengen. Beginnen met vragen stellen, in de hoop dat de ander het slechte nieuws zo zelf ontdekt. Boodschap verzachten uit angst geconfronteerd te worden met de gevoelens van de ander. Jezelf rechtvaardigen dat je het ook niet helpen kunt. Bijvoorbeeld door te zeggen dat je ook maar doet wat je opgedragen wordt. Waarmee je als het ware zegt “Je hebt geen recht om je gefrustreerd te voelen en je hebt geen recht op mij kwaad te worden of met emoties te komen”.
4. Verschillende soorten Vragen In een gesprek kun je verschillende soorten vragen stellen. Al je je bewust bent van de mogelijke effecten van verschillende vragen, kun je leren om in een gesprek bewust te kiezen voor bepaalde vragen, afhankelijk van het effect dat je wilt bereiken. Dat wat je wilt weten kan in verschillende vragenvormen gesteld worden, er zijn meerdere manieren om een vraag te formuleren. Hieronder alle verschillende soorten vragen: Open vragen zijn vragen waarop je niet met `ja' of `nee' kunt antwoorden. Wanneer je iemand een open vraag stelt kan de ander zelf bepalen wat hij of zij wil vertellen. Je stuurt iemand met een open vraag niet in een bepaalde richting. Open vragen sluiten aan bij de ander. Door open vragen te stellen concentreer je je vanzelf op de ander. Een open vraag helpt de ander verder, je dwingt de ander om te preciseren, om verder te vertellen. Meestal geven mensen uitgebreid antwoord op een open vraag omdat men zich uitgenodigd voelt om zijn verhaal te vertellen. Open vragen beginnen meestal met de woorden “hoe”, “wat”, “welke”, “wie”, “wanneer”, “hoe lang”. Voorbeelden van open vragen zijn: “Hoe gaat het met eten?” , “Wat doet hij de hele dag?”, “Wie brengt haar naar bed?” Gesloten vragen zijn vragen waarop je alleen met “ja” of “nee” kunt antwoorden. Wanneer je beperkte informatie wilt over een speciaal onderwerp, dan kun je een gesloten vraag stellen. De persoon die antwoordt heeft weinig vrijheid om zelf het antwoord te bedenken. Kenmerkend voor een gesloten vraag is dat in dit soort vragen altijd al een onderwerp besloten zit. Doordat een gesloten vraag al een onderwerp in zich heeft kan het teveel invullen voor de ander. Hierdoor krijg je minder informatie en heeft de ander neiging om steeds passiever te worden.
© NHTC 2013
www.nhtc.nl
Gesloten vragen kunnen soms in het contact gebruikt worden om de ander op weg te helpen of vertrouwen te winnen doordat het initiatief bij jou ligt. Ook kunnen gesloten vragen helpen om bepaalde informatie te krijgen en zo helpen het probleem duidelijk te krijgen. Een valkuil is dat als je teveel met jezelf bezig bent je gesloten vragen gaat stellen.
Een bijzondere vorm van gesloten vragen zijn de suggestieve vragen. De naam zegt het al: in deze vragen doet de vragensteller al een suggestie voor het antwoord. Zijn eigen ideeën en vooronderstellingen liggen besloten in de vraag. De persoon die antwoordt heeft geen ruimte om te vertellen wat hij wil, het antwoord wordt hem als het ware in de mond gelegd. Een mogelijke reactie op suggestieve vragen is dat de ander dichtklapt of in de verdediging schiet omdat er een oordeel uitgesproken in besloten kan liggen. Voorbeeld: Jij hebt dat zeker gedaan? Dubbele vragen zijn vragen waarin je twee of meer dingen tegelijk vraagt. Hierdoor kan er verwarring ontstaan want het is niet duidelijk wat er beantwoordt moet worden. Voorbeelden: Wil je nog meer weten of is dit genoeg informatie? Een kenmerk van dubbele vragen is dat je het gesprek stuurt doordat dubbele vragen ook een gesloten of suggestief karakter hebben. Ook krijg je op dit soort vragen weinig informatie doordat de vraag beperkte keuzemogelijkheden biedt. Waarom vragen zijn vragen waar het woord waarom in zit. Bijvoorbeeld: Waarom ben je boos? of Waarom heb je dat gedaan? Waarom vragen kunnen, ook als hij goed bedoelt is, negatief en veroordelend overkomen. Waarom heb je dat gedaan? betekent dan Dat had je niet moeten doen. Om een waarom-vraag te omzeilen kun je de vraag omzetten in een hoe- komt- vraag: Hoe komt het dat je boos bent? of Hoe is het zo gekomen dat je dat gedaan hebt?
Tot slot nog iets over de gesprekstechniek: Actief luisteren. Dit is alles wat je doet om de ander te laten merken dat je luistert en gehoord en begrepen hebt wat er is gezegd. Dat kun je doen door het verbale en het non-verbale gedrag. Verbaal bijvoorbeeld door: Hummen Steunen; “Wat goed dat je dit vertelt” Samenvatten; gebruik hierbij je eigen woorden. “Dus als ik het goed begrijp…” Doorvragen; “Wilt u daar wat meer over vertellen?”, “Wat bedoelt u precies met..” Checken; “klopt het dat”.. “begrijp ik u goed……” Gevoelens benoemen; bijvoorbeeld; “ik kan me voorstellen dat u zich erge zorgen maakt” of “u zult wel uitgeput zijn” Herhalen; soms is herhalen nuttig, met name om de ander tot kalmte te brengen. Bijvoorbeeld….. dus u zegt…..
Non-verbaal bijvoorbeeld door:
Knikken; ja-knikken om aan te geven dat je het gehoorde begrijpt. Een open houding; niet met de armen over elkaar heen. Glimlachen; stelt de ander op zijn gemak en is uitnodigend. Oogcontact; hiermee hou je contact en heb je zicht op de non-verbale reacties van de ander. Voldoende spreekvolume; spreek verstaanbaar en in, een voor de ouder, duidelijke taal.
© NHTC 2013
www.nhtc.nl
Passend tempo; sluit aan bij het tempo van de ouder.
© NHTC 2013
www.nhtc.nl