Hymeno
nr. 1, november 2010
broedcel liggen (Loonstra 2009). Tijdens de winter zijn geen bewegingen bij de larven waargenomen. Wanneer de larven op het einde van de lente gaan verpoppen, beginnen ze met het lichaam roterende bewegingen te maken waardoor hun larvenhuid over de lengte aan de top van de ventrale zijde open scheurt en zij als pop uit de huid kruipen. De poppen hebben een okergelige kleur (Fig. 7). De genitalia ontwikkelen zich bij zowel mannetjes als vrouwtjes aan de buitenkant (Müller 1884). De lengte en het aantal leden van de antennen is in het beginstadium vaak het gemakkelijkste kenmerk om het geslacht van de pop te bepalen. Het is helaas niet gelukt de poppen in leven te houden, al vrij snel droogden deze uit. Waarschijnlijk doordat ze niet zoals in de natuurlijke omgeving op het klamme zand liggen, in een kleine broedcel met een hoge luchtvochtigheid.
Fig. 6. Rustlarve van Dasypoda hirtipes op 18 augustus 2008. Foto A.J. Loonstra
larven. Deze lagen tussen de 15 en 25 cm diepte. Wat de oorzaak van de sterfte is kon ik niet precies achterhalen. Veel van de broedcellen bevatten wel enkele plantenwortels die gedeeltelijk de larven raakten, soms waren de broedcellen zelfs volledig dichtgegroeid met wortels, mogelijk hebben deze invloed op de sterfte. Een andere mogelijkheid voor deze sterfte is het feit dat de nesten van binnen niet met een beschermend laagje worden afgewerkt zoals dat bij vele andere soorten bijen zo is. Naast Dasypoda hirtipes vond ik op dit tijdstip een aantal volwassen Andrena vaga mannetjes en vrouwtjes en een vrouwtje van Colletes cunicularius in haar cellofaanachtige omhulsel en een larve van een op vliegen jagende graafwesp (larve is helaas niet verpopt) waarbij ik ongeconsumeerde delen van Eristalis arbustorum (Diptera: Syrphidae) en Lucilia sp. (Diptera: Calliphoridae) vond. Panurgus calcaratus (kleine roetbij) Om de nesten van P. calcaratus op te graven was ik op deze locatie aangewezen op plaatsen die deels met vegetatie dicht waren gegroeid. P. calcaratus nestelt communaal en dat liet zich door hetgeen ik hier aantrof duidelijk blijken; gangetjes leken van verschillende kanten met elkaar in verbinding te staan en op vele plekken zaten vrouwtjes onder de grond in dezelfde gangensystemen. Daarnaast kwam ik voortdurend nieuwe gangetjes tegen die ik niet kon volgen en ook niet met elkaar kon combineren. Dit maakte het onmogelijk om een goede indruk te krijgen van de neststructuur en moet ik hier alleen volstaan met een beschrijving van de broedcellen. Knerer (1980a) geeft een illustratie van een neststructuur van deze soort, een duidelijke afbeelding staat ook in Westrich (1989a). De cellen die zijn gevonden, lagen op een diepte tussen de 10 en 15 cm. De nestgangen waren ongeveer 5-6 mm breed. Er werd niet altijd een duidelijk tumulus gevonden. Broedcellen De broedcellen zijn ovaal van vorm en ongeveer 6 mm breed en 8 mm lang. Ze werden gevonden op een diepte tussen de 10 cm en 25 cm. Sommige daarvan lagen in de humusrijke uitspoellaag, sommige in het schone zand eronder. De wanden van de cellen worden glad afgewerkt en behandeld met een secretie die opdroogt als een glanzend laagje (Fig. 8).
Fig. 7. Mannelijke pop van Dasypoda hirtipes op 16 mei 2009, lateraal en ventraal (studio). Foto A.J. Loonstra.
Tijdens opgravingen in maart 2009 heb ik door drie kwart vierkante meter open te graven 8 broedcellen van D. hirtipes gevonden, drie ervan bevatten nog levende larven en vijf bevatten dode, verschrompelde
Voedselvoorraad De bevoorrading van de broedcellen kent een aantal vaste stappen. Als eerste wordt stuifmeel verzameld en dit wordt op de bodem van de broedcel gelegd. Wanneer er voldoende stuifmeel is verzameld voor één voedselvoorraad wordt hiervan een volkomen rond balletje geboetseerd (Fig.8). Vermoedelijk wordt
21
Hymeno
nr. 1, november 2010
hierbij een klein beetje vloeistof (speeksel of nectar) gebruikt om het stuifmeel te binden. Het balletje is telkens exact 3 mm in doorsnede. Nadat het balletje is gemaakt, wordt het overgoten met een vloeistof (waarschijnlijk nectar) en daarna wordt het ei op het balletje gelegd (Fig. 9). Daarna kan de broedcel worden afgesloten. Door deze laatste, vloeibare toevoeging zwelt het balletje iets en kan er op de bodem van de broedcel soms een lichte witte schimmelaanslag gevonden worden, of dit invloed heeft op de larve is mij niet bekend. Het ei is ongeveer 1,8-2 mm lang. Larven en poppen De larve is aanvankelijk wit/cremekleurig maar door van het stuifmeel te eten wordt deze vrijwel geheel geel. Er zijn geen larven gevonden die tijdens het eten tevens verteerd voedsel uitscheidden. De larve ontdoet zich pas van het verteerde voedsel wanneer de gehele voedselvoorraad opgegeten is. Het uitscheiden geschiedt niet in één keer maar in pulsen en wordt tegen de achterwand van de broedcel gedrukt. Dit blijft zitten als een gelige brok (fig 10.). Na het uitscheiden is de larve weer geheel wit/cremekleurig. Larven van P. calcaratus overwinteren als rustlarve en liggen hierbij op de rugzijde van het larvenlichaam. De larve moet voor de rustperiode van herfst, winter en het vroege voorjaar zich van alle excrementen ontdoen om infecties binnenin het lichaam te voorkomen. De exacte duur van deze rustperiode heb ik niet vast kunnen stellen omdat hiervoor niet voldoende exemplaren verzameld zijn. Eén exemplaar vond ik op 25 juli 2008, deze verpopte op 2 juni 2009, dat is dus iets meer als 10 maanden (Fig. 11). De figuren 10 en 11 betreffen twee verschillende individuen. Een aantal individuen dat in 2008 is verzameld, heeft zich tijdens de zomer van 2009 niet verpopt. Toch zagen ze er ogenschijnlijk stevig en gezond uit. Zij hebben het echter niet kunnen redden tot 2010 en zijn helaas verdroogd.
Fig. 9. Afgesloten broedcel van Panurgus calcaratus waarin het pollenballetje is overgoten met vloeistof, met daarophet ei. Foto A.J. Loonstra
Voordat de larve in rust gaat spint deze enige verspreid liggende draden rondom zichzelf en aan de bovenzijde van de broedcel, deze draden zijn vaag te zien in het midden van figuur 10. Mogelijk zorgen deze ervoor dat de larve tijdens de rust niet van positie veranderd. Tijdens de kweek is bij de larven geen beweging waargenomen.
Fig. 10. Rustlarve van Panurgus calcaratus, 25 juli 2008 (studio). Foto A.J. Loonstra
Fig. 8. Open broedcel van Panurgus calcaratus waarin het pollenballetje net klaar is. Foto A.J. Loonstra
22
Nawoord In vergelijking met kweekresultaten van larven die vóór de winter verpoppen zijn de larven van D. hirtipes en P. calcaratus erg stevig, ze hebben een dikkere larvehuid. Dit wordt met name duidelijk wanneer ze de larvehuid van zich afwerken, bij deze twee behoud deze nog enigszins de vorm van de larve, bij soorten als Anthophora plumipes of Andrena vaga blijft er van de oude huid slechts een vliezig propje over. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat ze 10 maanden rust moeten overleven zonder stevig pantser en is de kans op uitdrogen kleiner. De pophuid van D. hirtipes en P. calcaratus is wel dun en vliezig.
Hymeno
nr. 1, november 2010
Fig. 11. Pop van Panurgus calcaratus op 2 juni 2009 (studio). Foto A.J. Loonstra
Enkele tips voor het bewaren van droge pollenballetjes; je kunt de balletjes even insmeren met een wateroplosbare insectenlijm. Dit doe je eerst aan één kant, dat laat je vervolgens een nacht drogen. Daarna draai je het balletje om en kun je de andere kant insmeren, hierdoor zit het stuifmeel verpakt in een dun beschermend laagje. Je kunt het balletje op een met secondenlijm geïmpregneerd insectenetiketje plakken. Doe je dit niet, dan wordt het hele etiketje oranje van de kleurstof in het stuifmeel. Wanneer de lijm droog is, plak je het balletje wederom met secondenlijm op het etiketje. Hanteer het balletje, ook in het veld, met een slap leonardpincet. Broedcellen of delen daarvan kun je uitsnijden en ook met wateroplosbare insectenlijm insmeren, hiermee voorkom je dat het zand loslaat en de broedcel uit elkaar valt.
Literatuur Knerer, G., 1980a. Panurgus calcaratus Scopoli (Hymenoptera, Andrenidae), eine kommunale Biene in Europa. Zoologischer Anzeiger, 1/2: 64-68. Loonstra, A.J., 2009. Observaties en onderzoek aan de nesten en ontwikkeling van Anthophora plumipes. - Bzzz 29: 18-23. Müller, H., 1884. Ein Beitrag zur Lebensgeschichte der Dasypoda hirtipes. - Verhandlungen des Naturhistorischen Verein(e)s der Preussischen Rheinlande, Westfalens 41: 152. Westrich, P., 1989a. Die Wildbienen Baden-Württembergs Allgemeiner Teil. - Eugen Ulmer Verlag. Stuttgart, Duitsland.
Summary The author investigated nest cells of Dasypoda hirtipes and Panurgus calcaratus in the summer of 2008 and spring of 2009. He summarizes methods and tools used to excavate and conserve nest cells and pollen balls. He describes the nest structure, nest cells and food supply of Dasypoda hirtipes. For Panurgus calcaratus he merely describe nest cells and food supply. How the larvae overwinter and later pupate is described for both species; there are also some differences with bees that pupate before the winter.
23
Hymeno
nr. 1, november 2010
Stelis - tubebijen Panzer, 1806: Kritische Revision der Insektenfauna Deutschlands 2: 246. Stelis is het Griekse woord voor Viscum of maretak, een halfparasiet.31 Met deze naamgeving wordt dus aangesloten bij de parasitaire levenswijze van de soorten van het genus. De Nederlandse naam ‘tubebij’, slaat op ‘de zéér karakteristieke tubevormige cocons, waaraan men ze ... aanstonds kan herkennen’.2 Zie Fig. 1, tekening uit aantekeningenboekje van Benno (archief Naturalis Leiden). Pater Benno maakte 59 aantekeningen over biologisch-ethologische observaties van Hymenoptera Aculeata tussen 1940 en 1970. Hier een bladzijde met een tekening van de tubevormige cocons van Stelis ornatula in een nest van Hoplitis leucomelana. Thyreus - vlekkenbijen Panzer, 1806: Kritische Revision der Insektenfauna Deutschlands 2: 263. Het Griekse thyreos betekent een ‘groot, langwerpig schild’.7 De soorten van dit geslacht onderscheiden zich van het geslacht Melecta door het afgevlakte, ver naar achteren uitstekende schildje.32 Een synoniem voor dit geslacht was Crocisa, afgeleid van het Griekse krokè dat ‘wolvlok’ betekent. Het duidt, net als de Nederlandse naam ‘vlekkenbij’, op de witte haarvlekken op kop, borst, benen en achterlijf. Deze vlekken vallen des te meer op omdat de soort die in in Nederland voorkomt, zwart is. Macropis - slobkousbijen Panzer, 1809: Faunae Insectorum Germanicae 107: no. 16. Deze naam blijft onduidelijk. Macro betekent natuurlijk ‘groot’. Opis als uitgang heeft gewoonlijk verband met het uiterlijk van iets. De letterlijke vertaling zou dan kunnen zijn: ‘met een lang uiterlijk’, zij het dat voor zo’n betiteling ons geen reden bekend is. De vrouwen hebben grote en door de zwart of bruinwitte kleurstelling, opvallende beenborstels. Daar slaat ook de Nederlandse naam ‘slobkous’ op.
Hoplitis - metselbijen Klug, 1807: Magazin für Insektenkunde 6: 225. Met het Griekse hoplites werd het zwaar bewapende voetvolk in de oudheid aangeduid. Hoplitis is de vrouwelijke vorm daarvan. Deze genusnaam lijkt ons een duidelijk voorbeeld van een fantasienaam. Heriades - tronkenbijen Spinola 1808: Insectorum Liguriae 2: 7. Heriades of eriades is van het Griekse erion afgeleid en betekent ‘wol’. Vroeger werden onder het genus Eriades de tronkenbij en klokjesbijen gerekend en werden soorten van het genus Eriades cylinderbijen genoemd.2, 30 Zowel de tronkenbijen als de klokjesbijen zijn tamelijk onbehaarde bijen en de naamgeving is dus niet erg treffend. De Nederlandse naam ‘tronkenbij’, is wel adequaat, want duidt op de nestbouw die meestal in vraatgangen van kevers in dood hout plaatsvindt. Dat dode hout is vaak een boomstomp die ook ‘tronk’ wordt genoemd. Rophites - slurfbijen Spinola 1808: Insectorum Liguriae 2: 8, 72. De naam rophites is afkomstig van het Griekse rhophein en betekent ‘slurpen’. In het Duits heten deze bijen ook Schlürfbienen oftewel slurpbijen.33 Het Nederlandse slurfbijen zit daar in betekenis dicht tegenaan. ‘Slurf’ en ‘slurpen’ zijn etymologisch nauw verwant.1 Toch is ‘slurpbijen’ een meer adequate term. Slurpen is hoorbaar drinken en dat is wat deze bijen lijken te doen. Het verzamelen van pollen gaat gepaard met hoorbare trillingen (buzzing) opgewekt door de vleugelspieren.32 Het is mogelijk dat bij de Nederlandse naam ‘slurfbijen’ is gedacht aan de lange tong van deze bijen. Waarschijnlijker betreft het een foute vertaling uit het Duits.
Massimiliano Spinola, Italiaans entomoloog (1780-1857) Georg Wolfgang Franz Panzer, Duitse botanist en entomoloog (1755-1829)
John Curtis, Engels illustrator en entomoloog (1791-1862)
Johann Christoph Friedrich Klug, Duits entomoloog (1775-1856)
25
Hymeno Tetralonia - langhoornbijen Spinola 1839: Annales de la Société entomologique de France 7 [1838]: 538. Tetra is vier in het Grieks en halônia is ‘kronkel’. Een aantal langhoornbijen heeft vier opvallende lichte haarbanden op het achterlijf. De Nederlandse naam ‘langhoornbijen’ verwijst naar de inderdaad zeer lange antennen van de mannetjes, die zo lang als het lichaam kunnen zijn. Lasioglossum - groefbijen Curtis 1833: British entomology 10: pl. 448. Lasios is Grieks voor ‘ruig’, ‘harig’ en glôssa betekent ‘tong’, ‘mondstuk’. De betekenis zou dan kunnen zijn ‘met de behaarde mond’. Deze bijen hebben inderdaad opvallende haarvormige extensies van het labrum (bovenlip). De Nederlandse naam verwijst naar het opvallende groefje op het laatste tergiet van de vrouwtjes. Dufourea - glansbijen Lepeletier, 1841: Histoire naturelle des insectes: Hyménoptères 2: 227. Het genus is genoemd naar de Franse entomoloog Dufour die leefde van 1780-1865 en 232 artikelen over geleedpotigen heeft gepubliceerd.4 De Nederlandse naam glansbijen slaat op de
nr. 1, november 2010
Anthidiellum – kleine harsbijen Cockerell, 1904: Bulletin of the Southern California Academy of Sciences 3: 3. Het woord Anthidiellum is een verkleinvorm van Griekse anthidion, dat ‘bloemetje’ betekent. Letterlijk staat er dus ‘klein bloemetje’. Deze genusnaam is in het voorgaande deel van dit artikel verklaard als ‘behorend bij bloemen’. De enige Nederlandse soort heet Anthidiellum strigatum (Panzer, 1805). Deze soort draagt de naam ‘harsbij’ zeer terecht omdat hars het hoofdbestanddeel is van de broedcellen die tegen boomstammen en stenen worden geplakt. De soort is klein: 6-7 mm, vergeleken met de grote harsbij (Trachusa byssina): 11-12 mm.
Theodore Dru Alison Cockerell, Amerikaans bioloog (1866-1948)
Reacties op deel 1 Omdat we maar één reactie ontvingen op het eerste deel van het artikel, waren we zeer blij met de tip van onze Diptera-collega’s uit Tilburg, contact op te nemen met Henk Meuffels. Op één na zijn alle onderstaande verbeteringen goeddeels van hem.
Amédée Louis Michel [de Peletier, comte de SaintFargeau] Lepeletier, Frans entomoloog (1770-1845)
Joseph-Étienne Giraud, Frans dokter en entomoloog (1808-1877)
diepzwarte of blauwgroene glans van deze bijen. Epeoloides – bonte viltbijen Giraud 1863: Verhandlungen der zoologisch-botanischen Gesellschaft in Wien 13: 44. De naam Epeoloides betekent ‘epeolus-achtig’. In het eerste deel van dit artikel is over Epeolus gemeld dat voor die naam geen verklaring is gevonden. Deze bijen heten ‘bonte viltbijen’ omdat ze net als de gewone viltbijen viltvlekken hebben, maar daarnaast zeer mooi zwart en rood zijn gekleurd. In het Duits worden ze daarom ‘Schmuckbienen’ (juweelbijen) genoemd.
26
Apis In de ‘Latin Dictionary’ staat bij het lemma ‘Apis’: kindred with old German Bia, Imbi; German Biene, Imme; Englisch bee.34 Meuffels acht het woord zeker niet van Oudegyptische oorsprong. Andrena De juiste Griekse schrijfwijze van anthrene is anthrènè. Hylaeus De gehele oorspronkelijke tekst wordt vervangen door onderstaande tekst. Het Griekse hylaios betekent ‘in het bos levend’. De naamgever achtte deze biotoop blijkbaar kenmerkend. Het leefgebied van maskerbijen is niettemin veel ruimer. De oude naam Prosopis Fabricius, 1804, voor dit genus, is wel duidelijk want afgeleid van het Griekse prosôpeieon ‘masker’. De naam masker heeft betrekking op de witte of gele tekening op de kop van deze bijtjes.
Hymeno
nr. 1, november 2010
Anthidium De eerste vier regels vervallen en worden vervangen door: Anthidium komt van het Griekse anthos ‘bloem’ en de uitgang -idion die een verkleinwoord vormt. ‘Bloemetje’ dus. Melitta In de tekst is ‘honinglikster’ beter dan ‘nectarlikker’, want het oorspronkelijke woord heeft een vrouwelijke uitgang -ya. Meuffels bevestigt ons vermoeden dat de oude naam Cilissa voor dit geslacht: ‘afkomstig uit Cilicië’ betekent. Psithyrus (onder Bombus) In het Grieks wordt het bijvoeglijk naamwoord psithyros gebruikt om bepaalde door dieren verwekte geluiden weer te geven. Het betekent bijvoorbeeld ‘fluisterend’, ‘kwetterend’, ‘tsjilpend’. Het zal, net als bij Bombus, wel betrekking hebben op het geluid dat ze produceren. Colletes De eerste twee zinnen vervallen en worden vervangen door: Colletes komt van het Griekse kollètès en betekent ‘lijmer’. Chalicodoma (onder Megachile) Het Griekse chalix betekent ‘kiezel’ of ‘grind’ en doma betekent ‘huis’. De verklaring ‘huisgraver’ voor Chalicodoma is dus niet juist maar moet zijn ‘huizend in het grind’. Dit sluit aan bij de levenswijze, want deze bijen metselen zelf een nest en gebruiken daarbij soms kiezelsteentjes. Melecta Meuffels bevestigt de veronderstelling dat het tweede deel van het woord ‘verzamelen’ betekent, want afgeleid van legein ‘verzamelen’. Anthophora De gehele tekst vervalt en wordt vervangen door het onderstaande. De naam Anthophora komt van het Griekse anthos, dat ‘bloem’ betekent en pherein dat ‘dragend’ betekent. Podalirius, Latreille 1803, is een oude genusnaam voor deze groep. De uit de Ilias van Homerus bekende Podaleiros, verlatijnst Poadalirius, was een zoon van de god Asclepius. De koninginnenpage Paplio machaon is naar zijn broer Machaôn vernoemd. Een mogelijke verklaring is dat Latreille naar analogie hiervan voor Podalirius heeft gekozen; dus ook voor een fantasienaam.
Het woord Podalirius is afgeleid van pous ‘voet’ en leiros ‘blank’. Mogelijk bestaan er mannetjes van Podalirius met witte pootdelen. In de oorspronkelijke beschrijving maakt Latreille in verband met de naam Podalirius de opmerking dat bij de mannen van dit genus opvalt dat er twee stevige bundels haren op tarsen van de middelste poten zitten.14 De Nederlandse naam ‘sachembij’ slaat eveneens op dit kenmerk. Een sachem is een indiaans opperhoofd. De bosjes haar aan de middenpoten doen denken aan de wolvenstaarten die indiaanse opperhoofden als beenversiering droegen.22 Nog meer oude namen voor vertegenwoordigers van dit genus zijn: Clisodon Patton 1879, Heliophila Klug 1807 en Saropoda Latreille 1809. Clisodon komt waarschijnlijk van het Griekse klinein ‘buigen’ en odôn ’tand’. De naam slaat dan op de gebogen kaken. Heliophila betekent ‘zonliefhebster’. Saropoda is letterlijk vertaald ‘bezempoot’ en heeft net als sachem, betrekking op de haarbundels op de poten.7 Halictus Rosita Bink schreef in een reactie dat de Engelsen soorten van het genus Halictus ‘sweat bees’ noemen. Het Latijnse halitus betekent ‘uitwaseming’ of ‘damp’. Een betere verklaring biedt Meuffels, die meldt dat het Griekse haliktos ‘verzameld’ betekent. Dit slaat dan ongetwijfeld op de sociale levenswijze van soorten uit deze groep. Ammobates Batein moet zijn bainein. Chelostoma Meuffels wijst nog op de mogelijkheid dat het Griekse chèlos ‘kist’, ‘kast’ de etymologie vormt van het eerste deel. In dat geval wordt meer gedoeld op de grootte, dan op de vorm van de kaken. Oproep De onderstaande tabel betreft de namen waarvoor we geen verklaring hebben gevonden, twijfels hebben over de verklaring of domweg niet snappen wat woord en zaak met elkaar van doen hebben. Als er mensen zijn die aanvullingen, verbeteringen of andere tips hebben met betrekking tot deel 1 en 2 van dit artikel dan graag doorgeven aan Aad van Diemen [
[email protected]] of Theo Peeters [
[email protected]].
27
Hymeno Generanaam Macropis Epeolus Trachusa Osmia Panurgus
Auteur Panzer 1809 Latreille 1802 Panzer 1804 Panzer 1806 Panzer 1806
Nederlands slobkousbij
Etymologie lang uiterlijk?
viltbij
-
grote harsbij
ruig of rennend? geur
metselbij roetbij
Summary In this second article the scientific and Dutch names of 15 genera of bees found in the Netherlands are explained. Also included are the reactions to the first article. This has been quite an improvement. Nonetheless the explanations of names of about five genera remain disappointing.
alleskunner of sluw?
Verbeteringen deel 1. In de haast zijn er enkele foutjes geslopen in deel 1 van dit artikel. Hieronder de verbeteringen: Blz. 32. 1e kolom, regel 10 van onder: pluimvoetvoetbij = pluimvoetbij. Blz. 33. Tabel 1: Familie = Subfamilie; alle wetenschappelijke familienamen moeten subfamilienamen worden, dus dae = nae, te beginnen bij Melittidae = Melittinae. Blz. 33. 2e kolom, regel 2 onder tabel 1: 13 = 12. Blz. 34. 1e kolom, ter hoogte van regel 15: graag verwijderen de cursieve tekst Giovanni ….(1788). Dankwoord Met dank aan Alice van Duijn van het Natuur Informatie Centrum Naturalis, die ons op het spoor heeft gezet van een paar websites. Rosita BinkMoenen voor haar reactie op Halictus. Kees van Achterberg voor zijn hulp bij deel 1, en Editha Schubert van de bibliotheek van Senckenberg Duits Entomologisch Instituut voor de foto van Giraud en Spinola. Nieuwe bronnen en noten 28. O’Toole, C. & A. Raw, 1999. Bees of the world. - Facts on File, New York, 192 p. 29. http://global-language.com/CENTURY/ [bezocht in augustus en september 2010] 30. Schmiedeknecht, O., 1930. Die Hymenopteren Nordund Mitteleuropas. - Verlag G. Fischer, Jena, + 1062 p. 31. Backer, C.A., 2000. Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen. - Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 664 p. 32. Müller, A., A. Krebs & F. Amiet, 1997. Bienen. Mitteleuropäische Gattungen, Lebensweise, Beobachtung. - Naturbuch Verlag, Augsburg, 384 p. 33. http://www.tierundnatur.de/wildbienen/index.htm [bezocht op 2 september 2010] 34. Lewis, C.T. & C. Short, 1955. Latin Dictionary. Oxford Clarendon Press, 2019 p. Liddell, H.G., 1953. A Greek-English Lexicon. Oxford Clarendon Press, 2111 p.
28
nr. 1, november 2010
Namen Aad van Diemen Grote mannen gaven kleine bijen namen als Andrena, Nomada en Macropis Etiketten waarvan betekenis of motief nauwelijks terug te vinden is tussen stof en geel papier De mannen met de pruiken op portretten en profielen zijn even woordeloos en roerloos als hun insecten op de speld Scopoli, Fabricius en Latreille antwoorden niet na eeuwen Zinloos zoeken wij systeem Vinden hier en daar een scherf, een lichtje Soms een knipoog
Hymeno
nr. 1, november 2010
Van klimop naar klimop in Limburg in 2010 Theo Peeters In 1993 werd de klimopbij (Colletes hederae), door een afsplitsing van verwante soorten, als nieuwe soort voor de wetenschap beschreven. In 1998 werd deze soort in ons land voor het eerst gevonden in Maastricht. Sindsdien klimt ze langzaam naar het noorden. Een verslag van enkele nieuwe waarnemingen in Limburg. Op de fiets Op 3 en 4 oktober was het mooi najaarsweer en heb ik twee dagen gezocht naar de klimopbij in MiddenLimburg. Vanuit mijn geboorteplaats Thorn werden twee fietstochten gemaakt tussen 10.30 en 18.00 uur. Op de fiets en al wandelend kun je de klimopplekken in de dorpen en steden gemakkelijk zoeken en inventariseren. Over het algemeen werden de potentiële foerageerplekken op het zicht geïnventariseerd, soms werd gebruik gemaakt van een verrekijker om de hoge bomen en gevels af te speuren naar de soorten die actief waren op de klimop (Hedera helix). Per plek werden enkele opvallende soorten en de soorten bijen en wespen genoteerd. Tevens werd een grove schatting gemaakt van het aantal vierkante meters bloeiende klimop. Soms werden enkele dieren verzameld. Nieuwe vindplaatsen in Midden-Limburg In tabel 1 zijn de vindplaatsen opgesomd. Het betreft 6 nieuwe kilometerhokken voor de soort. De aantallen klimopbijen per vindplaats lagen laag. Meestal een of twee exemplaren; alleen in Roermond werden grotere aantallen geteld.
Noord-Limburg Op 17 oktober hebben Pieter van Breugel en ik een autotochtje gemaakt van Roermond naar het noorden van Limburg. Het weer speelde ons op die dag echter parten. In Roermond hebben we een wandeltocht langs enkele vindplaatsen gemaakt maar werden geen klimopbijen waargenomen. De zon bleef achter een wolkenpak en de temperatuur kwam niet boven de 10 graden. We zijn naar het noorden gereden om de zon op te zoeken. Pas in Boxmeer brak de zon door en we hebben toen een aantal klimopplekken in Boxmeer, Afferden en Mook afgezocht naar dieren. Ondanks enkele prachtige klimopbestanden bleef het bij zweefvliegen, honingbijen en Vespula’s. Een volgende keer beter. Roermond blijft in het Limburgse tot op heden onze noordelijkste vindplaats. Summary New records of Colletes hederae on Hedera helix in the province of Limburg in 2010.
Vrouw klimopbij Colletes hederae op witte reseda (nectarhalend), waargenomen in tuin te Veghel (Ac. 166-404) op 7, 10 en 22 september 2009. Op 22 september werd een vrouw met stuifmeel (waarschijnlijk van klimop) waargenomen op witte reseda. Tot op heden de meest noordelijk vondst in ons land. Foto en waarnemingen Pieter van Breugel.
Tabel 1. Vindplaatsen klimopbij in Midden-Limburg. Plaatsnaam 3 oktober Maasbracht Ohé Ohé Echt 4 oktober Heel Roermond Roermond
Locatie
Km-hok
kerkhof kerkhof Dorpsstraat 11, tuin, schuur kerkhof, perk en muur
190-351 186-347 186-346 188-346
Rector Driesenstraat, muur hoek Begijnhofstraat, in esdoorn De Kartuis stadspark, muur
190-354 197-356 197-356
Bloeitakken klimop in m2 1-5 5-15 15-50 + + + + + + +
29
Hymeno
Bijensterfte leidt tot oprichting Bijenstichting Theo Peeters De verhoogde aandacht voor de honingbij door het optreden van allerlei pathogenen (Varroa, Nosema, Amerikaans vuilbroed) en vooral het verschijnsel ‘verdwijnziekte’ hebben bijen de afgelopen jaren bij een groot publiek onder de aandacht gebracht. Op 24 november 2009 werd de petitie ‘Stop de Bijensterfte’ aangeboden aan de vaste kamercommissie van het ministerie van LNV, nadat meer dan 40.000 handtekeningen waren verzameld. Om dit onderwerp blijvend aandacht te geven werd door de initiatiefnemers op 4 april 2010, tijdens het programma Vroege Vogels, de bijenstichting gelanceerd (http://www.bijenstichting.nl/). Ook op wetenschappelijk niveau is er een plek in ons land waar de bijensterfte nauwgezet wordt gevolgd. Jeroen van der Sluijs geholpen door Henk Tennekes en Laura Maxim onderhouden een website over bijensterfte aan de Universiteit van Utrecht (http://bijensterfte.nl/). Deze biedt een opsomming van zeer uitgebreide informatie op allerlei gebied met o.a. leuke discussies tussen bijenhouders en wetenschappers. Ook op europees en nationaal beleidsniveau zijn concrete stappen ondernomen om de bijensterfte nader te laten onderzoeken. Zo heeft minister Verburg o.a. op grond van het rapport ‘Visie bijenhouderij en insectenbestuiving. Analyse van bedreigingen en knelpunten’ (Blacquière et al. 2009, zie http://documents.plant.wur.nl/pri/bijen/227.pdf), een onderzoekspot van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld aan PRI-bijen Wageningen, Alterra en EISNederland. Onderzoeksvragen aan de kant van de wilde bijen zijn: Welke wilde bestuivers kunnen voor de Nederlandse landbouw relevant worden geacht? En wat is bekend van de populatie-ontwikkelingen van wilde bestuivers? In dat project is door Ecologisch Adviesbureau Ecologica in 2010 o.a. veldonderzoek gedaan in appel- en perenboomgaarden in de Betuwe. Ook zullen o.a. weer stuifmeelanalyses aan museumexemplaren worden uitgevoerd. Het onderzoekstraject duurt 3 jaar en laten we hopen dat ook de bijenatlas nog kan meeprofiteren van (trend)analyses die gemaakt worden in dit kader. Ik heb de website van deze nieuwe stichting in oktober bekeken en doe daarvan kort verslag. Ik zal hier niet alle informatie op de website aan jullie voorstellen maar pik hier en daar enige krenten uit de pap. Tevens geef ik hier en daar enkele commentaren.
30
nr. 1, november 2010
De website ziet er verzorgd en aantrekkelijk uit. In de menubalk zijn de categorieën home, nieuws, bijenstichting, bijen, onderwijs te vinden waaronder een groot aantal onderwerpen schuil gaat. Je kunt er producten kopen via de webwinkel waarvan dan 10% naar de bijenstichting gaat, je kunt er een onoverzichtelijke waslijst van kinderactiviteiten met bijen (vooral met honingbijen) terugvinden, enz. enz. Doelstelling van de bijenstichting is de belangen behartiging van wilde bijen en honingbijen in ruime zin. De bijenstichting onderscheidt zich van de imkerverenigingen door niet de belangen van de bijenteelt (honingproductie) te behartigen, maar die van de (wilde) bij zelf. De bijenstichting voert een actieve lobby ten aanzien van bescherming van de (wilde) bij en onderscheidt zich daarmee van organisaties als de KNNV, de LIW en de sectie Hymenoptera van de NEV, die zich beperken tot onderzoek. Dit is niet juist. Ook diverse mensen in Nederland die wilde bijen bestuderen houden zich actief bezig met voorlichting over en bescherming van wilde bijen door lezingen, inventarisaties, adviezen en publicaties over deze diergroep (zie b.v. http://www.naturalis.nl/eis). Binnen de missie van de bijenstichting worden drie soorten activiteiten onderscheiden: a. voorlichting en educatie, b. ondersteuning van (locale) initiatieven en c. beleidsbeïnvloeding.
Wat betreft beleidsbeïnvloeding vond ik een interessante activiteit en document via deze website. De Bijenstichting heeft door middel van een uitgebreid document van Arie Koster (http://www.bijenstichting.nl/index.php/bijenstichtin g/activiteiten/beleidbeinvloeding) kritisch gereageerd, op het zwak geschreven rapport van Alterra (van Blitterswijk et al. 2009, zie http://www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alte rrarapporten/AlterraRapport1975.pdf) over de ‘Betekenis van openbaar groen voor bijen’. Dat is door de Partij van de Dieren opgepakt die daarover kamervragen heeft gesteld aan demissionair minister Verburg. Wat dit tot op heden heeft opgeleverd is me nog onduidelijk maar de intentie gevolgd door een actie om écht bij te dragen aan verbetering van voedselbronnen van bijen is duidelijk. De bijenstichting kan bestaan dankzij donateurs, adviseurs, vrijwilligers, partners en sponsors. Je kunt je inschrijven voor een gratis nieuwsbrief. En onder de naam Beeezz verschijnt alleen voor donateurs en vrijwilligers 4x per jaar een informatiebulletin. Als donateur en vrijwilliger kun je
Hymeno
nr. 1, november 2010
tevens bij een afgeschermd deel van de website waarop een forum en een digitaal archief te vinden zijn. Het forum is voorlopig opgedeeld in 4 categorieën: a. vragen en duscussie over honingbijen, b. vragen en discussie over wilde bijen, c. ideeën, tips en d. vragen over drachtplanten. Tot op heden trof ik slechts 4 vragen en 2 reacties. Het gesloten karakter van het forum is daar wellicht debet aan. In het digitale archief staat o.a. een pdf van de determinatietabel voor de genera van de wilde bijen van Dries Laget en de kleurenfolder ‘Nesthulp voor insecten’ van Pieter van Breugel. Adviseurs van de stichting zijn Jeroen van der Sluijs (gespecialiseerd in o.a. risicomanagement en beleidsbeïnvloeding), Henk Tennekes (toxicoloog), Peter Slootweg (ICT deskundige en imker) en Arie Koster (stadsecoloog en imker). Voor een deel dezelfde mensen die actief zijn binnen de Universiteit van Utrecht (zie hierboven). Vrijwilligers van de stichting zijn vooralsnog mensen die bijvoorbeeld nieuws speuren, publiciteit geven aan de bijenstichting en artikelen schrijven voor op de internetpagina van de stichting. Als vrijwiliger ben je automatisch (gratis) donateur. Partners zijn o.a. BeeSupport, Stichting Biologica, KNNV en Vlinderstichting. Sponsoren zijn Bytes Pix & Clicks (maker van de website), VitexNatura en Melvita honing. De belastingdienst heeft de bijenstichting de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) status gegeven. De stichting telt inmiddels 571 leden. De verwevenheid met imkerij en o.a. bedrijven die bijenproducten verwerken is groot, en dus ben ik wel benieuwd hoe deze nieuwe stichting zich in de toekomst ontwikkeld. Natuurlijk heb ik ook even een kijkje genomen onder het menu Bijen. Dat menu is voorlopig opgedeeld in 3 vakjes: 1. honingbijen, 2. wilde bijen en 3. bijen en biodiversiteit. De eerste twee onderwerpen zijn vervolgens weer onderverdeeld in: 1a. bijensterfte, 1b. duurzame bijenteelt, 1c. bijen en voedsel en 1d. bijen en lichaaamsverzorging. 2a. wilde bijen soorten, 2b. hommels en 2c. wilde bijen bescherming. De stukken tekst die ik onder het kopje wilde bijen aantrof waren mager en deels onjuist. Er worden bijvoorbeeld zo’n 200 soorten gemeld voor Nederland en België! En als bedreigingen worden alleen
opgesomd verlies van biotoop, achteruitgang van diverse drachtplanten en gebruik van schadelijke insecticiden. Ook zet men m.i. teveel in op alleen inzaai van drachtplanten. In een stedelijke omgeving biedt dat inderdaad mogelijkheden. Het groen- en wegbermbeheer en de plantensoorten die worden aangeplant door de lokale overheden zijn op veel plaatsen, zeker ook in mijn woonplaats, sterk voor verbetering vatbaar. Ook bij jonge en oudere burgers en de groen- en onderwijsbedrijven is door voorlichting en goed onderwijs nog veel winst te halen. Tuincentra verkopen weinig geschikte bijenplanten, de kennis van biodiversiteit bij beleidsen groenbeheerders is vaak nihil en het aantal ‘grafsteentuinen’ in ons land neemt snel toe. Maar grote winst is m.i. ook te halen door b.v. kwaliteitsverbetering van grote eenheden landschap en natuur (meer en grotere bloemrijke graslanden), door braaklegging, ontwikkeling van akkers en door een beter afgestemd beheer (meer fasering en minder maaien). Uiteraard kon ik ’t niet nalaten hierop te reageren en ik hoop dan ook dat de bijenstichting hier een slag maakt naar meer en betere informatie. Uitwisseling van kennis en informatie tussen de bijenstichting en al bestaande organisaties en verenigingen is hier gewenst en krijgt in de toekomst hopelijk vorm. Ofwel in hun eigen woorden ‘Door samenwerking met dit soort partners kan meer worden bereikt’. Rest me de bijenstichting heel veel succes te wensen met hun voorbeeldige missie(s) en jullie aan te raden zelf eens een kijkje te nemen, want ook voor ons is op deze website(s) nog rijkelijk nieuws te ontdekken. En tenslotte zal ‘t ook in de toekomst nog wel vaker voorkomen dat je als apidoloog de vraag krijgt ‘En hoe zit ’t met de bijensterfte?’. Summary Publicity concerning honeybee “Colony Collapse Disorder” in Holland has lead to the creation of a foundation, the “Bijenstichting” and to the renewed study of the importance of wild bees for Dutch agriculture. The goals, structure, activities and website of the new foundation are discussed.
31
Hymeno
nr. 1, november 2010
Tabellen Determinatietabel voor de bijen van het genus Coelioxys in Nederland Hans Nieuwenhuijsen Inleiding De sectie Hymenoptera heeft als één van de doelstellingen het stimuleren van de uitgave van Nederlandstalige determinatietabellen voor Hymenoptera. In een aantal nummers van Bzzz zijn reeds tabellen verschenen voor het determineren van de genera van de bladwespen van Ad Mol (Mol 2002a, 2002b, 2003) en van bijen van de genera Anthophora (Nieuwenhuijsen 2007), Hylaeus (Nieuwenhuijsen & Raemakers 2009), Colletes (Smit 2009) en Stelis (Smit 2010).
In ons land komen 9 bijensoorten voor, die behoren tot het genus Coelioxys. [Coelioxys afra Lepeletier, 1841 - verwacht in ons land] Coelioxys alata Förster, 1853 - kielstaartkegelbij Coelioxys aurolimbata Förster, 1853 - gouden kegelbij Coelioxys conica (Linnaeus, 1758) - heidekegelbij Coelioxys conoidea (Illiger, 1806) - grote kegelbij Coelioxys elongata Lepeletier, 1841 - slanke kegelbij Coelioxys inermis (Kirby, 1802) - gewone kegelbij Coelioxys mandibularis Nylander, 1848 - duinkegelbij Coelioxys rufescens Lepeletier & Serville, 1825 - rosse kegelbij
Determinatietabel vrouwtjes De beharingskenmerken zijn alleen te zien bij verse dieren. Bij de vrouwtjes worden bij de soort de grootte, vliegtijd, rode lijst categorie en de gastheren vermeld. S5
1. De coxa van poot 1 heeft geen doorn, hooguit een uitstekende kam. De haarbanden op de tergieten bestaan uit schubvormige haren............................................... C. afra S6 is kort en breed en heeft aan de rand een inkeping. S6 en de kaken zijn rood gekleurd.
-
De coxa van poot 1 draagt een doorn. De haarbanden op de tergieten bestaan uit gewone haren .................................. 2
S6 Fig. 1. Coelioxys alata, sterniet 5 en 6 ventraal.
2. S5 is naar caudaal sterk verbreed. (met blote oog vanaf dorsaal duidelijk te zien ) (Fig. 1)............................. C. alata
T6 5
Clypeus met afstaande beharing. De haarbanden op de tergieten onduidelijk, die op T1 en T2 zijn onderbroken. 12-13 mm. VIVIII. VN. Gastheren: Megachile ligniseca en ? Anthophora furcata.
-
S5 normaal, naar caudaal versmald ........................................ 3
3. De dorsale zijde van T6 heeft caudaal aan weerszijden van de mediane lijn vier indrukken: het meest caudaal twee kleine, meer rostraal twee grote. Tussen de twee grote ontstaat een duidelijke kiel (Fig. 2). Van opzij gezien is de punt van T6 iets naar boven gericht (Fig. 3). S6 eindigt in drie tanden .................................................... C. aurolimbata De rand van S5 oranje behaard, de overige beharing wit. Clypeus kort, aanliggend behaard. 11-13 mm VI- VIII EB Gastheer: Megachile ericetorum.
-
32
T6
De dorsale zijde van T6 heeft soms één paar indrukken, soms geen. De punt van T6 wijst nooit omhoog ................ 4
S6 Fig. 2. Coelioxys aurolimbata, tergiet 6 dorsaal.
Fig. 3. Coelioxys aurolimbata, tergiet 6, sterniet 6 van opzij.
Hymeno
nr. 1, november 2010
4. S6 loopt naar caudaal geleidelijk uit in een stompe punt (Fig. 4) en heeft opzij geen tanden. De dorsale zijde van T6 heeft caudaal twee indrukken aan weerszijde van de mediane lijn (Fig. 5). De buitenste spoor van de achterste tibius eindigt stomp. ........................................... C. conoidea
S5 T6 5
De haren op de clypeus zijn aanliggend. De haarbanden op T2T5 en S2-S4 zijn onderbroken. 11-15 mm. VI – IX. EB. Gastheer: Megachile maritima.
-
S6 heeft meestal twee tanden opzij (ook ventraal bekijken) en/of versmalt op het einde plotseling. T6 zonder of soms met ondiepe indrukken ............................................................ 5
5. S6 is kort en is ventraal aan de caudale en laterale zijde ingedrukt. S6 heeft caudaal twee tanden of hoeken (Fig. 6). Vanaf rostraal helt T6 snel af naar het horizontale, caudale deel (Fig. 7). ........................................................ C. rufescens
S6
Fig. 4. Coelioxys conoidea, sterniet 5 en 6 ventraal.
S5
Clypeus lang, afstaande behaard. De kleur van de beharing is roodbruin tot beige (soortnaam!). T2 – T4 en S2-S4 met niet onderbroken haarbanden. 10-16 mm. V- IX. BE. Gastheren: Anthophora plagiata, A. quadrimaculata, A. bimaculata, A. furcata.
-
S6 meestal lang en smal. Versmalt naar caudaal vrij plotseling tot een lange tand. Op de versmalling wel of geen tandjes. Tussen de aanliggende haren op de clypeus en het voorhoofd opstaande haren, die meestal anders van kleur zijn (van opzij bekijken) (Fig. 8). .................................. 6
Fig. 5. Coelioxys conoidea, tergiet 6 dorsaal.
T6
S6
Fig. 6. Coelioxys rufescens, sterniet 5 en 6 ventraal.
Fig. 6. Coelioxys rufescens, tergiet 6.
6. S6 zonder tandjes opzij (Fig. 9). ........................... C. conica De clypeus , vooral aan de voorrand heeft bruinige, dikke opgerichte haren tussen de aanliggende witte beharing. De haarbanden op T2-T5 en op S2-S4 zijn niet onderbroken. De dorsale zijde van T6 heeft mediaan een scherpe richel. 10-14 mm. V- VIII. BE. Gastheer: Anthophora furcata, ? A. plagiata,? Megachile circumsincta, M. willughbiella.
-
Haarbanden op S2, soms S3 onderbroken. 8-13 mm. V- IX. KW. Gastheer: M. versicolor, ? M. circumcincta, ? M. centuncularis, ? M. leachella.
de bovenkaken zijn meer gebogen. ........................................ 8
8. Het oppervlak van S4 is vooral opzij van het midden dof en zeer dicht gestippeld (Fig. 12). S5 is licht ingebocht. ..................................................................................C. elongata De haarbanden op T2 – T5 zijn niet onderbroken. 11 –15 mm. V –IX.BE. Gastheer: Megachile willughbiella, ? M. circumcincta, ? M. ligniseca, ? M. centuncularis, ? M. leachella.
-
S6 5
S6 met tandjes opzij (Fig. 10).................................................. 7
7. De bovenkaken hebben een duidelijke knik: het ditale deel staat bijna loodrecht op het proximale deel (Fig. 11). De caudale rand van S5 heeft een kleine inkeping. De insnijding is zo breed als de breedte van S6. ........................................................................ C. mandibularis
-
S5
Fig. 8. Opstaande haren.
Fig. 9. Sterniet 5 en 6 ventraal, zonder tandjes.
S5
S6
Fig. 10. Sterniet 5 en 6 ventraal, met tandjes.
Fig. 11. Coelioxys mandibularis, kaken.
Het oppervlak van S4 is glad en verspreid gestippeld (Fig. 13). Het einde van S5 is recht of iets ingebocht. .................................................................................... C. inermis 10-14 mm. V – X. BE. Gastheer: M. centuncularis, M. versicolor.
Fig. 12. Coelioxys elongata, sterniet 4 ventraal.
Fig. 13. Coelioxys inermis, sterniet 4 ventraal.
33
Hymeno
nr. 1, november 2010
Determinatietabel mannetjes 1. De coxa van poot 1 heeft geen doorn, wel een uitstekende lage kam. De banden op de tergieten bestaan uit schubvormige haren (Fig. 14). T6 heeft acht doornen (zie Fig. 14). ......................................................................... C. afra
Fig. 14. Coelioxys afra, tergiet 6, met schubharen (pijltjes).
T2 zonder of met een puntvormige ‘groef’. Rand S4 in het midden ingedrukt en ingesneden. -
S4
Coxa poot 1 met doorn. De tergiet banden bestaan uit gewone haren. T6 met zes doornen. ..................................... 2
2. De rand van S4 heeft in het midden een inham. Aan beide zijden van de inkeping een tand, soms onopvallend (Fig. 15). .............................................................................................. 3 - De rand van S4 gaaf en rond, soms een geringe inbochting (Fig. 16.)...................................................................................... 5
Rand S4 T7
Fig. 15. Coelioxys conica, abdomen ventraal. S4
3. T1-6 en S2-S4 opzij met duidelijke witte haarvlekken. De binnenspoor van scheen achterpoot is slank en gekromd, de buitenspoor is dik en recht (Fig. 17. ............C. conoidea - T2-T4 ononderbroken haarbanden. Beide sporen verschillen nauwelijks in dikte (Fig. 18)................................ 4 4. T1 opzij met lange witte tot beige haren, daaronder korte ‘schub’haren. Sporen scheen 3 donkerbruin tot zwart. Kuil onderzijde kop in de buurt van de kaakbasis en oogbasis niet gooed te zien door bedekende haren ............. C. conica - T1 bijna alleen met witte tot beige schubharen. Sporen meest lichtbruin. Onderzijde kop in de buurt van kaakbasis en oogbasis een haarloze kuil (Fig. 19). ............C. rufescens
T6
Rand S4 T6
Fig. 16. Coelioxys elongata, abdomen ventraal.
Soms T6 midden achter een klein tandje.
5. Tussen de onderste uitsteeksels van T6 een klein tandje (Fig. 20). De sporen aan de dij van de achterpoot zijn donkerbruin. ................................................. C. aurolimbata Antennelid 3 kleiner dan 4. Genitalien (Fig.21)
-
Geen tandje tussen de onderste uitsteeksels van S6. De sporen aan de achterpoot zijn lichtbruin............................... 6
6. Dikke slapen: in het midden breder dan de breedte van het oog. Tergieten fijn gepunt, op de basis even fijn als op de rest. T2 met een lange, smalle groef. ........................C. alata
Fig. 17. Scheen rechter achterpoot ventraal.
Fig. 18. Scheen rechter achterpoot ventraal. facetoog
kaak
Genitaal (Fig. 22) Afb. Erlandsson (1955)
-
Slapen zo breed als het oog of smaller. T2 vaak op de basis dichter en fijner gepunt dan op de rest.................................. 7
N.B. de volgende soorten zijn uitsluitend m.b.v. de uitgeprepareerde genitaliën op naam te brengen.
Fig. 19. Coelioxys rufescens, onbehaarde kuil, ventraal.
7. De gonostylus is aan het einde iets verbreed. Dat is moeilijk te zien doordat dit deel ook rondom lange haren draagt (Fig. 23). .................................................... C. elongata De kop is beige tot lichtbruin behaard.
-
34
De gonostylus is smal en eindigt in een spitse of afgeronde punt, dat is duidelijk zichtbaar door de lange beharing heen. Op de dorsale zijde van de gonostylus ontbreken haren (van opzij bekijken)........................................................ 8
Fig. 20. Coelioxys aurolimbata, tergiet 6 dorsaal.
Fig. 21. Coelioxys aurolimbata, genitaliën
Hymeno
nr. 1, november 2010
8. De beharing op gezicht en clypeus is beige tot lichtbruin. De gonostylus eindigt in een spitse punt (Fig. 24). .............. .................................................................................... C. inermis - De beharing op gezicht en clypeus is wit. De gonostylus eindigt in een stompe punt (Fig. 25). .......C. mandibularis Literatuur Erlandsson, S., 1955. Die Schwedischen Arten der Gattung Coelioxys Latr. (Hym. Apidae). - Opuscula Entomologica XX: 2-3. Mol, A., 2002a. Overzicht van de families en genera van de Nederlandse bladwespen (Symphyta). I. - Bzzz 15: 9-26. Mol, A., 2002b. Overzicht van de families en genera van de Nederlandse bladwespen (Symphyta). II. - Bzzz 16: 4560. Mol, A., 2003. Overzicht van de families en genera van de Nederlandse bladwespen (Symphyta). III. - Bzzz 18: 3143. Nieuwenhuijsen, H., 2007. Determinatietabel voor de Nederlandse Anthophora-soorten. - Bzzz 26: 73-76. Nieuwenhuijsen, H. & I. Raemakers, 2009. Tabel voor de bijen van het genus Hylaeus in Nederland. - Bzzz 29: 2836. Smit, J., 2009. Determinatietabel voor de bijen van het genus Colletes in Nederland. - Bzzz 30: 65-68. Smit, J., 2010. Determinatietabel voor de bijen van het genus Stelis in Nederland. - Bzzz 31: 39-41.
Fig. 22. Coelioxys alata, genitaal.
Fig. 24. Coelioxys inermis, aedaeagus, gonostylus, dorsaal.
Fig. 23. Coelioxys elongata, aedaeagus, gonostylus, dorsaal.
Fig. 25. Coelioxys mandibularis, aedaeagus, gonostylus, dorsaal.
Coelioxys elongata. Foto Albert de Wilde.
35
Hymeno
Literatuur AcuBieb 2009 2009 Theo Peeters Ikzelf heb ’t idee (zal dat ’n andere keer chequen!) dat het jaar 2009 een jaar was met relatief weinig Nederlandse publicaties over bijen en wespen. Of heb ik soms een serie publicaties gemist? Sturen jullie mij nog wel al jullie publicaties voor dit overzicht? Ik wil graag een zo compleet mogelijke databank blijven onderhouden en dus stel ik het zeer op prijs als jullie me een pdf, een separaat of een copie van jullie schrijven blijven toesturen voor in m’n verzameling. Of was ‘t gewoon ‘n soort stilte voor de storm, en waren de veelschrijvers vooral met het schrijfwerk voor het bijenboek bezig? Overigens zijn in de AcuBieb de stukken uit onze nieuwsbrief niet opgenomen. Wanneer je die er bij optelt kom je toch aan ’n aardig totaallijstje. Hoe dan ook, in 2010-2011 zie ik vast weer een hele berg Nederlandstalige aculeatenliteratuur op me afkomen en dat is nu al heerlijk om me op te verheugen! Terug naar de Nederlandse publicaties uit 2009. Opvallend op aculeatengebied waren de engelstalige stukken over het Nederlands onderzoek aan de schorzijdebij. En laten we hopen dat ook van de levensloop (zie Sommeijer 2009) van de schorzijdebij nog een publicatie verschijnt. Als nieuw voor de Nederlandse bijen- en wespenfauna vond ik in de literatuur uit 2009 een hele reeks bijen: Halictus langobardicus, Hylaeus angustatus, H. annulatus, H. paulus, H. trinotatus, Lasioglossum aeratum, Lasioglossum sabulosum en Nomada melathoracica. De meest in het oog springende buitenlandse literatuuur in 2009 over bijen was voor mij het artikel van Bänziger et al. Een echte ‘eye-opener’! Zie http://www.bioone.org/doi/abs/10.2317/JKES0811. 17.1 Artikelen met een * bevatten een determinatietabel of belangrijke onderscheidingskenmerken tussen soorten die ook in ons land zijn aangetroffen. Tot zover deze AcuBieb. Ik bedank andermaal Jan Smit voor zijn aanvullingen en groet eenieder. Literatuur Nederland Achterberg, K. van, 2009. Can Townes type malaise traps be improved? Some recent developments. - Entomologische Berichten 69 (4): 129-135.
36
nr. 1, november 2010
Anonymus, 2009. Herfstschroeforchis doet hommels plezier. - Duin 32 (3): 5. Anonymus, 2009. In memoriam Henk Evenhuis Aanvulling. - Entomologische Berichten 69 (4): 160.i. Anonymus, 2009. Jaarlijkse hommelsterfte onder de linden. - Bijenhouden 2009 (7-8): 19. Anonymus, 2009. Kunnen wespen duizelig worden? - De Limburger 2 oktober, 1 p. Anonymus, 2009. Werkgroep ongewervelden: tuinen voor bijen gezocht. - Milieu & Natuur 11 (3): 17. Berg, P. van den, 2009. Alles fopt elkaar. - Duin 32 (1): 20. Bezemer, M., 2009. Wespen zijn lastig, maar niet meer dan dat. - Trouw 19 augustus: 8. Blacquière, T., 2009. Einde aan grote sterfte door varroamijt? Honingbijenonderzoek in de AWD. Natuuronderzoek 19 (2): 1-4. Blacquière, T., 2009. Honey from Tansey Ragwort a human health risk? - Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 20: 79. Blacquière, T., 2009. Visie bijenhouderij en insectenbestuiving. - Plant research international, rapport 227, 64 p. Blitterswijk, H. van, T.A. de Boer & J.H. Spijker, 2009. De betekenis van openbaar groen voor bijen. - Alterrarapport 1975, 29 p. Blommers, L.H.M., 2009. Het kweken van bladwespen (Hymenoptera: Symphyta). - Entomologische Berichten 69 (3): 101-110. Boer, P., 2009. Nieuws over de Nederlandse mieren (20042008) (Hymenoptera: Formicidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 30: 39-46. Boer, P., 2009. Blauwwrat (Aegeritella superficialis) op bosmieren (Formica) in Nederland. - Entomologische Berichten 69 (3): 116. Boer, P. & M. Brooks, 2009. Succesvolle buitenshuis vestigingen van de Argentijnse mier Linepithema humile in Nederland (Hymenoptera: Formicidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 31: 17-23. Boer, P., P. van Wielink & H. Spijkers, 2009. Mieren in de Kaaistoep 2007-2008: 71-73. In: P. van Wielink & T. Cramer (red.), Natuurstudie in De Kaaistoep. Verslag 2008, 14e onderzoeksjaar. - Verslag uitgegeven door TWM Gronden BV, Natuurmuseum Brabant & KNNVafdeling Tilburg, 128 p. Braskamp, T., 2009. Het aantal mannen telt. Over darren gesproken. - Bijenhouden 3 (3): 10. Buijs, J., 2009. Arthropods that annoy Amsterdam people. Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 20: 31-44. Cadé, G.C., 2009. Onze insectenvoedertafel. - Natura 106 (5): 143. Cornelissen, B., S. van der Steen & T. Blacquière, 2009. De broedziekten van honingbijen, herkenning, bestrijding. Plant Research International Wageningen, 15 p. D'Haeseleer, J., 2009. De invloed van verstedelijking op wilde bijengemeenschappen. - Thesis, Universiteit Gent, 90 p. Duchateau, M.J., 2009. Tamme bijen, wilde bloemen. Een literatuuronderzoek kort samengevat. - Bijenhouden 3 (2): 14-15. Heemert, K. van, 2009. Amerikaans virusonderzoek verklaart verdwijnziekte CCD maar ten dele. Berichtgeving in kranten suggereert doorbraak. -
Hymeno
nr. 1, november 2010
Bijenhouden 3 (11): 10. Heemert, K. van, 2009. 'Gerommel in de polder'. Over het Greenpeace-rapport. - Bijenhouden 3 (7-8): 22-23. Hoekstra, P., 2009. Recensie: De spinnendoders van Nederland (Hymenoptera: Pompilidae). - Amoeba 83 (2): 30. Huskens, K., M. Reemer, J. Smit, R.P.J.H. Struijk & A. Vliegenthart, 2009. Inventarisatie van het Deelerwoud: reptielen, amfibieen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, wilde bijen & graafwespen. - Rapport VOFF 2009.07, 64 p. Janzen, T., 2009. Social structure in a Lasius flavus nest: a genetic approacch. - Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 20: 77. Kleijn, D., 2009. Visiting the past to explain current population trends - a retrospective analysis of pollen host plant use by stable and declining bumblebee species. Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 20: 79. Koel, H., 2009. Boekbespreking. Zeeland is bijzonder... Bijenhouden 3 (2): 16. Koster, A., 2009. Bijensterfte vergt extra maatregelen. De betekenis van bijen voor mens en natuur. - Natura 106 (5): 140-142. Kraker, C. de, 2009. Grevelingenverslag 2008. - Ecologisch Adviesbureau Sandvicensis, 66 p. Krijger, K., H. van Vehgel, A. Font Freide, H. van Oort, L. Thijssens, M. Smits, E. Wijnen, T. Stork, A. van den Wildenberg, S. Oude Voshaar & T. Kuijs, 2009. (Bij)zaak!? - De Oude Ley 31 (4): 20-23. Lameris, T., 2009. Recensie: Spinnendoders. - Amoeba 83 (3) & Trias 21 (3): 12. Loon, A.J. van, 2009. Lasius neglectus. De plaagmier in Nederland. - Dierplagen 12 (4): 8-9. Loon, A.J. van, 2009. Werkgroepen: Mieren (Formicidae). Nieuwsbrief EIS-Nederland 50: 4. Mabelis, A.A. & B. Verboom, 2009. Ongewervelde dieren van versnipperde schrale graslanden in Zuid-Limburg. Natuurhistorisch Maandblad 98: 189-201. Neumann, P., 2009. Abnormale bijensterfte en het COLOSS-netwerk. - Bijenhouden 3 (2): 18-19. Nieuwenhuijsen, H., 2009. Iets over de levenscyclus van bloedbijen Sphecodes. - Veelpoot 19 (2): 16. Nieuwenhuijsen, H., 2009. Werkgroepen: Spinnendoders (Pompilidae). - Nieuwsbrief EIS-Nederland 49: 4. Nieuwenhuijsen, H. & J. Smit, 2009. De resultaten van de LIW aculeaten (excl. mieren)-groep in 2008. - Veelpoot 19 (2): 11-15. Peeters, T., 2009. Stuifzandherstel in de Drunense Duinen. Waar doen we 't voor? - De Oude Ley 31 (2): 27-32. Peeters, T., 2009. Werkgroepen: Bijen (Apdae s.l.). Nieuwsbrief EIS-Nederland 50: 5. Raemakers, I.P., 2009. De wespbij Nomada melathoracica aangetroffen in Nederland (Hymenoptera: Apidae). Entomologische Berichten 69 (1): 18-19. Rooijakkers, E.F. & M.J. Sommeijer, 2009. Gender specific brood cells in the solitary bee Colletes halophilus (Hymenoptera; Colletidae). - Journal of Insect Behavior 22 (6): 492-500. Roos, M. & M. Reemer, 2009. De moshommel Bombus muscorum in Zuid-Holland. - Stichting EIS-Nederland rapportnr. EIS2009-05, 26 p.
Scheer, H. van der, 2009. Honingbij exoot of inheems in het Verenigd Koninkrijk? - Bijenhouden 3 (5): 10. Schoots, A., 2009. CCD of NDD (= natuurtekort-stoornis)? - Bijenhouden 3 (2): 17. Schoots, A., 2009. Water, eerste levensvoorwaarde. Bijenhouden 3 (10): 19. Smit, J., 2009. Het voorkomen van Ancistrocerus antilope in Nederland (Hymenoptera: Vespidae, Eumeninae). Nederlandse Faunistische Mededelingen 30: 23-27. Smit, J., 2009. Wespen en bijen Loonse en Drunense Duinen zomer 2009. - Veelpoot 20 (2): 11. Smit, J., H. Nieuwenhuijsen, L.H.M. Blommers, A.J. Loonstra, E. van der Spek & G. Vierbergen, 2009. Hymneoptera Aculeata: 189. In: J.G.M. Cuppen & B. Drost (eds.), Entomofauna van de noordelijke Achterhoek. Verslag van de 163e zomerbijeenkomst te Vorden. - Entomologische Berichten 69 (5): 169-194. Smit, J.T. & M. Reemer, 2009. De soortenlijst van het Naturalis-terrein. - Nieuwsbrief EIS-Nederland 48: 16-28. Sommeijer, M.J., E.F. Rooijakkers, C. Jacobusse & J.D. Kerkvliet, 2009. Larval food composition and food plants of the solitary bee Colletes halophilus (Hymenoptera: Colletidae). - Journal of Apicultural Research and Bee World 48 (3): 149-155. Sommeijer, R., 2009. [De ontwikkeling van de Schorzijdebij]: 73-74. In: Verslag van de 141e wintervergadering. - Entomologische Berichten 69 (2): 73-76. Steen, S.J.J.M., 2009. Carrier substance for the dissemination of biological control agent by honey bees. Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 20: 80. Stuke, J.-H. & A. van Eck, 2009. Some remarkable records of Conopidae from the Netherlands (Diptera). - Studia dipterologica 15 [2008] (1/2): 275-277. Tautz, J., 2009. Honingbijen. - KNNV-Uitgeverij, Zeist, 272 p. Vereijken, R., 2009. Bijenwolf. - Natura 106 (4): 122. Vermeulen, R., T. Evenhuis, A. Minks, H. Vlug, K. van Achterberg & T. Peeters, 2009. In memoriam Henk Evenhuis (1919-2008) - Entomoloog in hart en nieren. Entomologische Berichten 69 (2): 46-52. Wilde, A. de, 2009. Onderhuurders. - Bijenhouden 3 (3): 1113. Wilde, A. de, 2009. Wespen. - Bijenhouden 3 (7-8): 16-18. Wolf, H., 2009. Buchbesprechung Nieuwenhuijsen, H., (2008): De spinnendoders van Nederland (Hymenoptera: Pompilidae). - BembiX 28: 59.
Literatuur buitenland Ahrne, K., J. Bengtsson & T. Elmqvist, 2009. Bumble bees (Bombus spp) along a gradient of increasing urbanization. PLoS ONE 4 (5): e5574. Aizen, M.A. & L.D. Harder, 2009. The global stock of domesticated honey bees is growing slower than agricultural demand for pollination. - Current Biology 19: 915-918. Almeida, E.A.B. & B.N. Danforth, 2009. Phylogeny of colletid bees (Hymenopera: Colletidae) inferred from four nuclear genes. - Molecular Phylogenetics and Evolution 50: 290-309. Alves-dos-Santos, I., 2009. Cleptoparasite bees, with
37
Hymeno emphasis on the oilbees hosts. - Acta biol. Colomb. 14 (2): 107-114. Amiet, F., 2009. Zur Biologie von Isodontia mexicana (Saussure, 1867) (Hymenoptera, Sphecidae, Sphecini). Entomo Helvetica 2: 155-159. Amsalem, E., R. Twele, W. Francke & A. Hefetz, 2009. Reproductive competition in the bumble-bee Bombus terrestris: do workers advertise sterility? - Proceedings of the Royal Society B 276: 1295-1304. * Archer, M., 2009. A key to the Chrysis ignita group with C. mediata and C. pseudobrevitarsis in England, Wales, Scotland and Ireland. - BWARS Newsletter, Autumn 2009: 36-42. [Ook in: Entomologist's Monthly Magazine 145 [2009]: 111-123. Archer, M., 2009. The solitary wasps and bees (Hymenoptera: Aculeata) of the 'green spaces' of urban Sheffield. - Entomologist Monthly Magazine 145: 11-25. Asplen, M.K., J.B. Whitfield, J.G. de Boer & G.E. Heimpel, 2009. Ancestral state reconstruction analysis of hymenopteran sex determination mechanisms. - J. Evol. Biol. 22: 1762-1769. Baldock, D.W. & L. Dvoøák, 2009. Polistes dominula (Christ, 1791) (Hymenoptera: Vespidae) in Britain. - BWARS Newsletter, Autumn 2009: 30-35. Bänziger, H., S. Boongrid, P. Sukumalanand & S. Bänziger, 2009. Bees (Hymenoptera: Apidae) that drink human tears. - Journal of the Kansas Entomological Society 82 (2): 135-150. http://www.bioone.org/doi/abs/10.2317/JKES0811.17. 1 Becher, M.A., H. Scharpenberg & R.F.A. Moritz, 2009. Pupal developmental temperature and behavioral specialization of honeybee workers (Apis mellifera L.). - J. Comp. Physiol. A 195: 673-679. * Bitsch, J. & J. Leclercq, 2009. Compléments au volume I des Hyménoptères Sphecidae d'Europe occidentale (Fauna de France 79). - Bull. Soc. ent. France 114: 211244. Boucher, M. & S.S. Schneider, 2009. Communication signals used in worker-drone interactions in the honeybee, Apis mellifera. - Animal Behaviour 78: 247-254. Brady, S.G., L. Larkin & B.N. Danforth, 2009. Bees, ants, and stinging wasps (Aculeata): 264-269. In: S.B. Hedges & S. Kumar (eds.), The timetree of life. - Oxford University Press. Brown, M.J.F. & R.J. Paxton, 2009. The conservation of bees: a global perspective. - Apidologie 40: 410-416. Carrè, G. et al., 2009. Landscape context and habitat type as drivers of bee diversity in European annual crops. Agriculture, Ecosystems and Environment 133: 40-47. Castro, L. & L. Dvoøák, 2009. New and note-worth records of vespid wasp (Hymenoptera: Vespidae) from the Palaearctic region (II). - Boletin Sociedad Entomologica Arogonesa 44: 295-304. Chapman, N.C., J. Makinson, M. Beekman & B.P. Oldroyd, 2009. Honeybee, Apis mellifera, guards use adaptive acceptance thresholds to limit worker reproductive parasitism. - Animal Behaviour 78: 1205-1211. * Chen, X. & H. Xu, 2009. A key to species of the genus Hylaeus (Hymenoptera: Colletidae) from mainland of China with descriptions of a new species and new records. - Zootaxa 1974: 31-50.
38
nr. 1, november 2010
Couvillon, M.J. & A. Dornhaus, 2009. Location, location, location: larvae position inside the nest is correlated with adult body size in worker bumble-bees (Bombus impatiens). - Proceedings of the Royal Society B 276: 2411-2418. Cölln, K. & A. Jakubzik, 2009. Bedeutung technisch überformter Landschaft für den Erhalt heimischer Biodiversität - Überlegungen am Beispiel der Stechimmen. - Dendrocopos 36: 115-133. Dathe, H.H., 2009. Anmerkungen zu Bau und Funktion sexualdimorpher Antennenstrukturen bei Maskenbienen (Hymenoptera, Anthophila, Colletidae). Entomologische Nachrichten und Berichte 53: 151-156. Dearden, P., E.J. Duncan & M.J. Wilson, 2009. The honeybee Apis mellifera. Emerging model organisms: a laboratory manual, vol. 2. - Cold Spring Habor Press. Duangphakdee, O., N. Koeniger, S. Deowanish, H.R. Hepburn & S. Wongsiri, 2009. Ant repellent resins of honeybees and stingless bees. - Insectes Sociaux 56: 333339. Edwards, R. & H. Roy (eds.), 2009. Provisional atlas of the aculeate Hymenoptera of Britain and Ireland. 7. Wallingford: Biological Records Centre, 145 p. Ehrich, I. & K. Lunau, 2009. Untersuchungen zur Pollendetektion von Hummeln. - Entomologie Heute 21: 141-149. Elias-Neto, M., M.P.M. Soares & M.M.G. Bitondi, 2009. Changes in integument structure during the imaginal molt of the honey bee. - Apidologie 40: 29-39. Elliott, S.E., 2009. Subalpine bumble bee foraging distances and densities in relation to flower availability. - Environ. Entomol. 38 (3): 748-756. Engel, M.S., 2009. Two new halictine bees in Miocene amber from the Dominican Republic (Hymenoptera, Halictidae). - ZooKeys 29: 1-12. Engel, M.S., I.A. Hinojosa-Diaz & A.P. Rasnitsyn, 2009. A honey bee from the Miocene of Nevada and the biogegraphy of Apis (Hymenoptera: Apidae: Apini). Proceedings of the California Academy of Sciences 4 vol. 60 (3): 23-38. Engel, M.S, J. Ortega-Blanco & D.J. Bennett, 2009. A remarkable tiphiiform wasp in mid-Cretaceous amber from Myanmar (Hymenoptera: Tiphiidae). - Transactions of the Kansas Academy of Science 112 (1/2): 1-6. Exeler, N. & A. Kratochwil, 2009. Spontane Wiederbesiedlung eines restituierten BinnendünenFlutmulden-Vegetationskomplexes im Auengebiet der Hase (Niedersachsen) durch Wildbienen (Hymenoptera: Apoidea). - Natursch. Biol. Vielfalt 73: 109-126. Exeler, N. & A. Kratochwil & A. Hochkirch, 2009. Restoration of riverine inland sand dune complexes: implications for the conservation of wild bees. - J. Appl. Ecol. 46: 1097-1105. Falk, S., 2009. Melanic Bombus rupestris (Fab.). - BWARS Newsletter, Autumn 2009: 15. Falk, S., 2009. Oversized males in Lasioglossum zonulus (Smith) and the myth that was L. sexnotatum (Kirby) in Sussex and Dorset. - BWARS Newsletter, Autumn 2009: 14. Franzén, M., M. Larsson & S.G. Nilsson, 2009. Small local population sizes and high habitat patch fidelity in a specialised solitary bee. - Journal of Insect Conservation 13: 89-95.
Hymeno
nr. 1, november 2010
Franzén, M. & S.G. Nilsson, 2009. Both population size and patch quality affect local extinctions and colonizations. Proceedings of the Royal Society B 277: 79-85. Frommer, U., 2009. Die Grabwespe Trypoxylon beaumonti Antropov, 1991 in Deutschland (Hymenoptera: Crabronidae). - Mitt. Int. Ent.Ver. 34: 41-55. Fucini, S., V. Di Bona, F. Mola, C. Piccaluga & M.C. Lorenzi, 2009. Social wasps without workers: geographic variation of caste expression in the paper wasp Polistes biglumis. - Insectes Sociaux 56: 347-358. Fuhrmann, M., 2009. Der Blumenstraußversuch - eine Methode für autökologische Studien an Bienen. - BembiX 28: 18-24. Gibbs, J. & C.S. Sheffield, 2009. Rapid range expansion of the wool-carder bee, Anthidium manicatum (Linnaeus) (Hymenoptera: Megachilidae), in North America. Journal of the Kansas Entomological Society 82 (1): 2129. * Gokcezade, J.F., B.-A. Gereben-Krenn, J. Neumayer & H.W. Krenn, 2009. Feldbestimmungsschlüssel für die Hummeln und Kuckuckshummeln Österreichs. Entomol. Austriaca 16: 160-161. Goulson, D. & K.R. Sparrow, 2009. Evidence for competition between honeybees and bumblebees; effects on bumblebee worker size. - J. Insect Conservation 13: 177-181. Graaf, D.C. de, M. Aerts, E. Danneels & B. Devreese, 2009. Bee, wasp and ant venomics pave the way for a component-resolved diagnosis of sting allergy. - Journal of Proteomics 72: 145-154. Grüter, C. & W.M. Farina, 2009. The honeybee waggle dance: can we follow the steps? - Trends in Ecology and Evolution 24 (5): 242-247. Guedot, C., J. Bosch & W.P. Kemp, 2009. Relationship between body size and homing ability in the genus Osmia (Hymenoptera: Megachilidae). - Ecological Entomology 34: 158-161. Gusenleitner, F., 2009. Dem Apidologen Maximillian Schwarz zum 75er. - Linzer bio. Beitr. 41: 9-47. Gusenleitner, F., 2009. Dr. Josef Gusenleitner zum 80er ein Leben den Vespiden gewidmet. - Linzer biol. Beitr. 41: 1001-1057. Henson, K.S.E., P.G. Craze & J. Memmott, 2009. The restoration of parasites, parasitoids, and pathogens to heathland communities. - Ecology 90 (7): 1840-1851. Inoue, M.N., S. Ishikawa, T. Inoue & I. Washitani, 2009. Conservation ecology study of invasion of Bombus terrestris (Hymenoptera: Apidae) into a preserved area of the Notsuke Peninsula of eastern Hokkaido, Japan. - Appl. Entomol. Zool. 44 (3): 337-342. Johnson, B.R., 2009. Pattern formation on the combs of honeybees: increasing fitness by coupling selforganization with templates. - Proceedings of the Royal Society B 276: 255-261. Julier, H.E. & T.H. Roulston, 2009. Wild bee abundance and pollination service in cultivated pumpkins: farm management, nesting behavior and landscape effects. Journal of Economic Entomology 102 (2): 563-573. Kathirithamby, J., 2009. Host-parasitoid associations in Strepsiptera. - Annual Review of Entomology 54: 227249. Kitaoka, T.K. & J.C. Nieh, 2009. Bumble bee pollen foraging regulation: role of pollen quality, storage levels,
and odor. - Behav. Ecol. Sociobiol. 63: 501-510. Knight, M.E., J.L. Osborne, R.A. sanderson, R.J. Hale, A.P. Martin & D. Goulson, 2009. Bumblebee nest density and the scale of available forage in arable landscapes. - Insect Conservation and Diversity 2: 116-124. Kofronová, E., J. Cvacka, V. Vrkoslav, R. Hanus, P. Jiros, J. Kindl, O. Hovorka & I. Valterová, 2009. A comparison of HPLC/APCI-MS and MALDI-MS for characterising triacylglycerols in insects: species-specific composition of lipids in the fat bodies of bumblebee males. - Journal of Chromatography B 877: 3878-3884. Kondo, N.I., D. Yamanaka, Y. Kanbe, Y.K. Kunitake, M. Yoneda, K. Tsuchida & G. Goka, 2009. Reproductive disturbance of Japanese bumblebees by the introduced European bumblebee Bombus terrestris. Naturwissenschaften 96 (4): 467-475. Konrad, R., F.L. Wäckers, J. Romeis & D. Babendreier, 2009. Honeydew feeding in the solitary bee Osmia bicornis as affected by aphid species and nectar availability. Journal of Insect Physiology 55: 1158-1166. Körner, F., 2009. Apiden-Beobachtungen in einem Hausgarten an Zierkirsche (Prunus spec.). - BembiX 29: 25. Kovac, H., A. Stabentheiner & S. Schmaranzer, 2009. Thermoregulation of water foraging wasps (Vespula vulgaris and Polistes dominulus). - Journal of Insect Physiology 55: 959-966. Kratochwil, A., M. Beil & A. Schwabe, 2009. Complex structure of pollinator-plant interactions-webs: random, nested, with gradients or modules? - Apidologie 2009, 62: 1-17. Kraus, F.B., S. Wolf & R.F.A. Moritz, 2009. Male flight distance and population structure in the bumblebee Bombus terrestris. - Journal of Animal Ecology 78: 247-252. Krauss, J., T. Alfert & I. Steffan-Dewenter, 2009. Habitat area but not habitat age determines wild bee richness in limstone quarries. - Journal of Applied Ecology 46: 194202. Kroiss, J., E. Strohm, C. Vandenbem & J.-P. Vigneron, 2009. An epicuticular multilayer reflector generates the iridescent coloration in chrysidid wasps (Hymenoptera, Chrysididae). - Naturwissenschaften 96: 983-986. Kuhlmann, M., E.A.B. Almeida, N. Laurenne & D.L.J. Quicke, 2009. Molecular phylogeny and historical biography of the bees genus Colletes Latreille, 1802 (Hymenoptera: Apiformes: Colletidae), based on mitochondrial COI and nuclear 28S sequence data. – Ins * Lelej, A.S. & V.M. Loktionov, 2009. Review of the Evagetes crassicornis species-group (Hymenoptera: Pompilidae), with description of a new species. - Zootaxa 2230: 42-50. Lhomme, P., 2009. L'inquilinisme chez les bourdons. Osmia 3: 17-22. Lückmann, J., 2009. Stenoria analis (Schaum, 1859) (Coleoptera: Meloidae): Verfolgung der Ausbreitung in Deutschland und anderen europäischen Ländern durch Nachweise an der Efeu-Seidenbiene Colletes hederae Schmidt & Westrich, 1993 (Hymenoptera: Colletidae). Bitte um Mittarbeit. - BembiX 29: 36-39. * Lückmann, J. & M. Niehuis, 2009. Die Ölkäfer in Rheinland-Pfalz und im Saarland. Verbreitung, Phänologie, Ökologie, Situation und Schutz. - Mainz (GNOR), 479 p.
39
Hymeno Lye, G.C., 2009. Nesting ecology, management and population genetics of bumblebees: an integrated approach to the conservation of an endangered pollinator taxon. - Thesis, University of Stirling, 333 p. Macdonald, M., 2009. Notes on Andrena ruficrus in Scotland. - BWARS Newsletter, Autumn 2009: 24-26. Matthews, R.W., J.M. Gonzalez, J.R. Matthews & L.D. Deyrup, 2009. Biology of the parasitoid Melittobia (Hymenoptera: Eulophidae). - Annual Review of Entomology 54: 251-266. Michez, D., P. Rasmont, M. Terzo & N.J. Vereecken, 2009. A synthesis of gynandromorphy among wild bees (Hymenoptera: Apoidea), with an annotated description of several new cases. - Ann. soc. entomol. Fr. (n.s.) 45 (3): 365-375. Michez, D., S. Patiny & B.N. Danforth, 2009. Phylogeny of Melittidae (Hymenoptera: Anthophila) based on combined molecular and morphological data. - Systematic Entomology 34 (3): 574-597. Mitai, K. & O. Tadauchi, 2009. The first description of the female of Epeolus tarsalis himukanus Hirashima, 1955 (Hymenoptera, Apidae) from Kyushu, Japan. - Esakia 49: 71-74. Mitchell, R.J., R.E. Irwin, R.J. Flanagan & J.D. Karron, 2009. Ecology and evolution of plant-pollinator interactions. - Annals of Botany 103 (9): 1355-1363. Móczár, L., 2009. Cleptes hungaricus sp. n. and related palaearctic species (Hymenoptera: Chrydididae). - Annls. hist.-nat. - Mus. natn. hung. 101: 1-6. Moenen, R., 2009. Kleptoparasieten (Coleoptera: Meloidae; Hymenoptera: Apidae) bij zijdebijen (Hymenoptera: Apidae). - Entomologische Berichten 69 (1): 2-7. Mommaerts, V., G. Sterk, L. Hoffmann & G. Smagghe, 2009. A laboratory evaluation to determine the compatibility of microbiological control agents with the pollinator Bombus terrestris. - Pest Manag. Sci. 65: 949-955. Moron, D., M. Lenda, P. Skórka, H. Szentgyörgyi, J. Settele & M. Woyciechowski, 2009. Wild pollinator communities are negatively affected by invasion of alien goldenrods in grassland landscapes. - Biological Conservation 142: 1322-1332. Murray, T.E., M. Kuhlmann & S.G. Potts, 2009. Conservation ecology of bees: populations, species and communities. - Apidologie 40: 211-236. Nicolson, S.W., 2009. Water homeostasis in bees, with the emphasis on sociality. - The Journal of Experimental Biology 212: 429-434. Packer, L., J. Gibbs, C. Sheffield & R. Hanner, 2009. DNA barcoding and the mediocrity of morphology. - Molecular Ecology Resources 9: 42-50. Pitts-Singer, T.L. & R.R. James, 2009. Prewinter management affects Megachile rotundata (Hymenoptera: Megachilidae) prepupal physiology and adult emergence and survival. - J. Econ. Entomol. 102 (4): 1407-1416. Polidori, C., L. Borruso, R. Boesi & F. Andretti, 2009. Segregation of temporal and spatial distribution between kleptoparasites and parasitoids of the eusocial sweat bee, Lasioglossum malachurum (Hymenoptera: Halictidae, Mutillidae). - Entomological Science 12: 116-129. Potts, S.G., B.A. Woodcock, S.P.M. Roberts, T. Tscheulin, E.S. Pilgrim, V.K. Brown & J.R. Tallowin, 2009. Enhancing pollinator biodiversity in intensive grasslands. - Journal of Applied Ecology 46: 369-379.
40
nr. 1, november 2010
Rashed, A., M.I. Khan, J.W. Dawson, J.E. Yack & T.N. Sherratt, 2009. Do hoverflies (Diptera: Syrphidae) sound like the Hymneoptera they morphologically resemble? Behavioral Ecology 20: 396-402. Reder, G., 2009. Wiederbesiedlung alter HornissenBrutzellen durch Bauchsammlerbienen (Hymenoptera: Vespidae, Megachilidae). - BembiX 28: 41-43. Rehan, S.M., M.H. Richards & M.P. Schwarz, 2009. Evidence of social nesting in the Ceratina of Borneo (Hymenoptera: Apidae). - Journal of the Kansas Entomological Society 82 (2): 194-209. Roubik, D.W. & R. Villanueva-Gutiérrez, 2009. Invasive Africanized honey bee impact on native solitary bees: a pollen resource and trap nest analysis. - Biological Journal of the Linnean Society 98: 152-160. Rozen, J.G.Jr., H. Ozbek, J.S. Ascher & M.G. Rightmyer, 2009. Biology of the bee Hoplitis (Hoplitis) monstrabilis Tkalcu and decriptions of its egg and larva (Megachilidae: Megachilinae: Osmiini). - American Museum Novitates 3645: 1-12. Rozen, J.G. Jr., J. Straka & K. Rezkova, 2009. Oocytes, larvae, and cleptoparasitic behavior of Biastes emarginatus (Hymenoptera: Apidae: Nomadinae: Biastini). - American Museum Novitates 3667: 1-15. * Rozen, J.G. Jr. & S.M. Kamel, 2009. Hospicidal behavior of the cleptoparasitic wasp Sapyga luteomaculata and investigation into ontogenetic changes in its larval anatomy (Hymenoptera: Vespoidea: Sapygidae). American Museum Novitates 3644: 1-24. * Rozen, J.G. Jr. & S.M. Kamel, 2009. Last larval instar and mature oocytes of the Old world cleptoparasitic bee Stelis murina, including a review of Stelis biology (Apoidea: Megachilidae: Megachilinae: Anthidiini). - American Museum Novitates 3666: 1-19. * Saunders, P., 2009. Separating Bombus ruderatus and B. hortorum. - BWARS Newsletter, Spring 2009: 13. Saure, C., 2009. Erste Nachweise von Hylaeus trinotatus (Pérez 1895) in Deutschland sowie Anmerkungen zu ausgewählten und in Deutschland seltenen Hylaeus-Arten (Hymenoptera: Apidae). - Eucera 2: 17-24. Schmalz, K.-H. & H.-J. Flügel, 2009. Nomada villosa Thomson, 1870 in Nordhessen mit Angaben aus angrenzenden Regionen. - BembiX 29: 5-9. Schneider, D., 2009. Andrena agilissima (Scopoli, 1770) in Bonn bestätigt (Hymenoptera: Apidae). - BembiX 29: 1011. Schneider, D., 2009. Einige bemerkenswerte StechimmenFunde (Hymenoptera) aus Bonn (Deutschland: Nordrhein-Westfalen). - BembiX 29: 11-12. * Schwenninger, H.R., 2009. Zum taxonomischen Status von Andrena anthrisci Blüthgen 1925 (Hymenoptera, Andrenidae, Andrena, Microandrena). - Linzer biol. Beitr. 41 (2): 2025-2038. Scott-Dupree, C.D., L. Conroy & C.R. Harris, 2009. Impact of currently used or potentially useful insecticides for canola agroecosystems on Bombus impatiens (hymenoptera: Apidae), Megachile rotundata (Hymenoptera: Megachilidae), and Osmia lignaria (Hymenoptera: Megachilidae). - Journal of Econ. Entomol. 102 (1): 177-182. Sen Sarma, M., S.L. Rodriguez-Zas, F. Hong, S. Zhong & G.E. Robinson, 2009. Transcriptomic profiling of central nervous system regions in three species of honey bee during dance communication behavior. - PLoS ONE 4
Hymeno
nr. 1, november 2010
(7): e6408. Shafer, A.B.A., G.R. Williams, D. Shutler, R.E.L. Rogers & D.T. Stewart, 2009. Cophylogeny of Nosema (Microsporidia: Nosematidae) and bees (Hymenoptera: Apidae) suggests both cospeciation and a host-switch. - J. Parasitol. 95 (1): 198-203. Shavit, O., A. Dafni & G. Ne'eman, 2009. Competition between honeybees (Apis mellifera) and native solitary bees in the Mediterranean region of Israel - Implications for conservation. - Israel Journal of Plant Sciences 57 (3): 171-183. Sheffield, C.S., P.D.N. Herbert, P.G. Kevan & L. Packer, 2009. DNA barcoding a regional bee (Hymenoptera: Apoidea) fauna and its potential for ecological studies. Molecular Ecology Resources 9 (Suppl. 1): 196-207. Simone, M., J.D. Evans & M. Spivak, 2009. Resin collection and social immunity in honey bees. - Evolution 63 (11): 3016-3022. Smith, J.E., 2009. The ecology and evolution of microsporidian parasites. - Parasitology 136: 1901-1914. Somanathan, H., A. Kelber, R.M. Borges, R. Wallen & E.J. Warrant, 2009. Visual ecology of Indian carpenter bees II: adaptations of eyes and ocelli to nocturnal and diurnal lifestyles. - J. Comp. Physiol. A 195: 571-583. Soro, A., M. Ayasse, M.U. Zobel & R.J. Paxton, 2009. Complex sociogenetic organization and the origin of unrelated workers in a eusocial sweat bee, Lasioglossum malachurum. - Insectes Sociaux 56: 55-63. Soro, A. & R.J. Paxton, 2009. Characterization of 14 polymorphic microsatellite loci for the facultatively eusocial sweat bee Halictus rubicundus (Hymenoptera, Halictidae) and their variability in related species. Molecular Ecology Resources 9: 150-152 Sramkova, A. & M. Ayasse, 2009. Chemical ecology involved in invasion success of the cuckoo bumblebee Psithyrus vestalis and in survival of workers of its host Bombus terrestris. - Chemoecology 19: 55-62. Starr, C.K., 2009. Warum gibt es keine solitären Hummeln? - BembiX 29: 13-15. Stramkova, A. & M. Ayasse, 2009. Chemical ecology involved in invasion success of the cuckoo bumblebee Psithyrus vestalis and in survival of workers of its host Bombus terrestris. - Chemoecology 19: 55-62. Sugahara, M. & F. Sakamoto, 2009. Heat and carbon dioxide generated by honeybees jointly act to kill hornets. - Naturwissenschaften 96: 1133-1136. Suzuki, Y., L.G. Kawaguchi, D.T. Munidasa & Y. Toquenaga, 2009. Do bumble bee queens choose nest sites to maximize foraging rate? Testing models of nest site selection. - Behav. Ecol. Sociobiol. 63: 1353-1362. Teppner, H., U. Hausl-Hofstätter, U. Brosch & W. Obermayer, 2009. Plötzliches, häufiges Auftreten von Colletes hederae / Etau-Seidenbiene (HymenopteraApoidea-Colletidae) im Stadtgebiet von Graz (Österreich). - Mitteilungen des naturwissenschaftlichen Vereines Steiermark 139: 183-205. Theunert, R., 2009. Zur Verbreitung der Lehmwespen in Niedersachsen (Deutschland; Hymenoptera: Eumenidae), Teil A: Die Arten der Gattungen Allodynerus, Ancistrocerus und Discoelius. - BembiX 28: 49-59. Theunert, R., 2009. Zur Verbreitung der Lehmwespen in Niedersachsen (Deutschland; Hymenoptera: Eumenidae), Teil B: Die Arten der Gattungen Eumenes, Euodynerus,
Gymnomerus, Microdynerus, Odynerus, Pseudopipona, Pterocheilus, Stenodynerus und Symmorphus, nebst einigen grundsätzlichen Bemerkungen über den Artenbestand der Lehmwespen in Niedersachsen in früher und heutiger Zeit und unter Einschluss einer vorläufigen "Roten Liste". - BembiX 29: 15-32. Tibbetts, E.A., A. Mettler & S. Levy, 2009. Mutual assessment via visual status signals in Polistes dominulus wasps. - Biology Letters 6: 10-13. Tibbetts, E.A. & J.R. Shorter, 2009. How do fighting ability and nest value influence usurpation contests in Polistes wasps? - Behav. Ecol. Sociobiol. 63: 1377-1385. Tuell, J.K. & R. Isaacs, 2009. Elevated pan traps to monitor bees in flowering crop canopies. - Entomologica Experimentalis et Applicata 131: 93-98. Vanderplanck, M., E. Brunneau & D. Michez, 2009. Oligolectisme et decalage phenologique entre plantes hote et pollinisateur: etude de deux especes printannieres psammophiles, Colletes cunicularius (L.) et Andrena vaga. Osmia 3: 23-27. Venne, C., 2009. Zur Bedeutung des Faulbaums (Frangula alnus) als Nahrungsquelle für Stechimmen (Hymenoptera, Aculeata excl. Formicidae). - Drosera 2008: 107-117. Vereecken, N.J., H. Schwenninger, A. Gogala, R. Prosi & S.P.M. Roberts, 2009. Mise à jour de la distribution de l'abeille du lierre, Colletes hederae Schmidt & Westrich (Hymenoptera, Colletidae) en Europe. - Osmia 3: 2-3. Wcislo, W.T. & S.M. Tierney, 2009. Behavioural environments and niche construction: the evolution of dm-light foraging in bees. - Biological Reviews 84: 19-37. Wedmann, S., T. Wappler & M.S. Engel, 2009. Direct and indirect fossil records of megachilid bees from the Paleogene of Central Europe (Hymenoptera: Megachilidae). - Naturwissenschaften 96: 703-712. West-Eberhard, M.J., 2009. Bio[graphy]. - Evoluton & Development 11 (1): 8-10. Whitehorn, P.R., M.C. Tinsley & D. Goulson, 2009. Kin recognition and inbreeding reluctance in bumblebees. Apidologie 40 (6): 627-633. Whitehorn, P.R., M.C. Tinsley, M.J.F. Brown, B. Darvill & D. Goulson, 2009. Impacts of inbreeding on bumblebee colony fitness under field conditions. - BMC Evolutionary Biology 9: 152-160. Wiegmann, B.M., M.D. Trautwein, J.-W. Kim, B.K. Cassel, M.A. Bertone, S.L. Winterton & D.K. Yeates, 2009. Single-copy nuclear genes resolve the phylogeny of the holometabolous insects. - BMC Biology 7: 34. Williams, P.H. & J.L. Osborne, 2009. Bumblebee vulnerability and conservation world-wide. - Apidologie 40 (3): 367-387. Williams, P., S. Colla & Z. Xie, 2009. Bumblebee vulnerability: common correlates of winners and losers across three continents. - Conservation Biology 23 (4): 931-940. Wilson, J.S., O.J. Messinger & T. Griswold, 2009. Variation between bee communities on a sand dune complex in the Great Basin Desert, North America: implications for sand dune conservation. - Journal of Arid Environments 73: 666-671. Wilson, M.J. & P.K. Dearden, 2009. Tailless patterning functions are conserved in the honeybee even in the absence of Torso signaling. - Developmental Biology 335: 276-287.
41
Hymeno Wilson-Rich, N., M. Spivak, N.F. Fefferman & P.T. Starks, 2009. Genetic, individual, and group facilitation of diseae resistance in insect societies. - Annual Reviews of Entomology 54: 405-423. Winfree, R., R. Aguilar, D.P. Vazquez, G. LeBuhn & M.A. Aizen, 2009. A meta-analysis of bee' responses to anthropogenic disturbance. - Ecology 90 (8): 2068-2076. Wolf, H., 2009. Professor em. Dr. László Móczár zum 95. Geburtstag. - BembiX 29: 2-13. Wolf, H., M. Sorg, W. Stenmans & H. Schwan, 2009. Wegwespen (Hymenoptera: Pompilidae) der westlichen Paläarktis bearbeitet von Heinrich Wolf 1948-2008. Mitteilungen entomologischen Verein Krefeld, Vol 3: 396 p. * Xu, H. & O. Tadauchi, 2009. A revision of the subgenus Leucandrena of the genus Andrena of eastern Asia (Hymenoptera: Apoidea: Andrenidae). - Zootaxa 2145: 36-46. * Xu, H. & O. Tadauchi, 2009. The subgenus Melandrena of the genus Andrena of Eastern Asia (Hymenoptera, Andrenidae). - J. Fac. Agr., Kyushu Univ. 54 (1): 109-122. Yokoi, T. & K. Fujisaki, 2009. Recognition of scent marks in solitary bees to avoid previously visited flowers. - Ecol. Res. 24: 803-809. Zanette, L. & J. Field, 2009. Cues, concessions, and inheritance: dominance hierarchies in the paper wasp Polistes dominulus. - Behavioral Ecology 20 (4): 773-780. Zayed, A., 2009. Bee genetics and conservation. Apidologie 40: 237-262.
Boekbespreking: Identification atlas of the Vespidae (Hymenoptera, Aculeata) of the northeastern nearctic region Theo Peeters Op zoek naar genitaaltekeningen of -foto’s van het genus Ancistrocerus (muurwespen) op internet stuitte ik onlangs op deze publicatie van Matthias Buck et al. (2008). Ze verscheen in een ‘journal’ maar als je het geheel bekijkt heeft het meer de omvang van een dik boek. Het is een zeer degelijke bewerking van 98 soorten van de familie Vespidae (plooivleugelwespen) van het noordoosten van Noord-Amerika, waaronder 21 soorten nieuw voor Canada. Maar waarom bespreek je hier een boekwerk van de andere kant van de wereld? Welnu, omdat de kwaliteit
42
nr. 1, november 2010
hoog is en er tevens uit deze regio maar liefst 11 soorten in staan die ook in ons land voorkomen. Het boekwerk bestaat grofweg uit 3 onderdelen. Het begint met een algemene inleiding waarin uitgebreid wordt stilgestaan bij de morfologie, niet met behulp van tekeningen maar allemaal aan de hand van foto’s van collectiedieren. Dit is ook meteen het meest opvallende ‘nieuwtje’ in deze publicatie, namelijk dat alle onderdelen en kenmerken van wespen met pijlen of strepen aangewezen worden op foto’s. Er staan slechts 8 tekeningen van kaken en onderdelen van het mannelijk genitaal in het hele boekwerk, maar wel meer dan 1000 foto’s! En dat maakt de uitgave afwijkend en laat, ondanks de insectenspelden op de foto’s, bij mij een ietwat levendiger indruk na op m’n netvlies. Op het eind van de inleiding wordt de biologie van plooivleugelwespen samengevat. Daarna volgt en hoofdstuk met volledig door foto’s geïllustreerde determinatiesleutels tot 4 subfamilies, 18 genera en 98 soorten. En het derde deel van het boekwerk, en tevens het meest uitgebreidde, behandeld de genera en soorten. Er worden 98 soorten uit vier subfamilies beschreven: Eumeninae (67 soorten), Masarinae (1 soort), Polistinae (13 soorten) en Vespinae (17 soorten). Daaronder, zoals gezegd, ook 11 soorten die in ons land zijn aangetroffen, nl. Ancistrocerus antilope, A. gazella en A. parietum, Polistes dominula, Dolichovespula adulterina en D. norwegica, Vespa crabro, Vespula austriaca, V. germanica en V. vulgaris. Vijf van deze soorten zijn geïntroduceerd vanuit Europa. Per soort wordt de herkenning van de soort, de variatie, de verspreiding en biologie besproken. Tijdens de voorbereiding van dit werk werden zes nog niet beschreven soorten aangetroffen, die elders uitgebreider beschreven gaan worden. Wanneer ik een dergelijk boekwerk ‘scan’ worden er bij mij een aantal ‘zinnen geraakt’ waarvan ik er hier een aantal op som. Opvallende ‘weetjes’ die ik uit dit werk heb gehaald zijn o.a.: we spreken niet meer van Polistes dominulus maar van P. dominula. De ‘cephalic foveae’, bij ons kruingroeven genoemd, op de kop van Eumeninae (o.a. bij Stenodynerus en Symmorphus) komen niet alleen bij de vrouwtjes maar ook bij de mannetjes voor. Nieuwe morfologische kenmerken die in dit werk genoemd worden en die we voor de Eumeninae in Nederland een keer zouden moeten controleren op hun belang voor het onderscheiden van soorten zijn: de kruingroeven, de relatieve lengte van de basale antennenleden (3 antennenlid), de ‘costal scale’ en de beharing van de femora van voor- en achterpoten. Een vraag die is komen bovendrijven: zijn er uit ons land dieren gemeld met een afwijkende kaak- en clypeusbouw die wijzen op ‘oplomerocephalie’? Dit begrip kon ik in de index van onze wespenatlas uit
Hymeno
nr. 1, november 2010
2004 niet terugvinden. Het duidt op een vervorming, een diepe uitholling van de kaak tussen tand 2 en 3 gecombineerd met een diepere uitholling van de clypeus, bij mannetjes van Ancistrocerus (zie foto).
Een herziening van de Jeugdbondstabel voor de plooivleugelwespen in ons land is gewenst. En op het bijen, wespen en mierenforum van waarnemingen.nl staan al diverse zeer fraaie foto’s van detailkenmerken en habitus. Wie gaat er mee aan de slag om een rijk geïllustreerde determinatietabel voor de Vespidae in Nederland te maken? Het lijkt me, na het bijenboek, een heerlijke klus en ik kan eigenlijk niet wachten om alvast wat ballonetjes los te laten...!
redenen gestopt met de spinnendoderstudie en heeft haar belangrijke collectie verkocht. Tot nu toe wisten we niet aan wie? In het boek lezen we dat de koper het Upper Silesia Museum in Bytom, een plaats niet ver van Krakow, is geweest. Dat is goed om te weten, want het is een belangrijke referentiecollectie. Terug naar het boek. De morfologie wordt behandeld aan de hand van mooie SEM opnamen van de verschillende lichaamsdelen met daarbij de namen. In dit boek wordt de biologie summier behandeld. Er zijn ook tabellen opgenomen: eerst tot op genus en, voordat ieder genus behandeld wordt, een summiere tabel tot op soort. Het grootste deel van het boek bestaat uit een beschrijving van elke soort, een verspreidingskaart en een fenogram, vergelijkbaar met de opbouw van onze “Wespen en mieren van Nederland”. Een interessante bijlage vermeldt de biotooppreferenties van de Poolse spinnendoders. Het is een belangrijke monografie op het gebied van de Pompilidae studie. Wisniowski, B., 2009. Spider-hunting wasps (Hymenoptera: Pompilidae) of Poland. - Ojców National Park, 432 p. ISBN 8360337154. Prijs: € 69, exclusief verzendkosten.
Buck, M., S.A. Marshall & D.K.B. Cheung, 2008. Identification atlas of the Vespidae (Hymenoptera, Aculeata) of the northeastern nearctic region. - Canadian Journal of Arthropod Identification 5: 1-492. Zelf te downloaden via: http://www.biology.ualberta.ca/bsc/ejournal/bmc_05/bm c_05.html N.B.: Overigens verscheen in hetzelfde tijdschrift als deel 3 een tabel tot de 39 bijengenera van het oosten van Canada (Packer et al. 2007).
Boekbespreking: SpiderSpiderhunting wasps of Poland Hans Nieuwenhuijsen Bogdan Wisniowski heeft in het Engels een monografie geschreven over de Poolse Pompilidae. In zijn dankwoord vermeldt hij de belangrijke rol, die Jane van der Smissen gespeeld heeft bij het tot stand komen van dit boek. Helaas is Jane om persoonlijke
43
Hymeno
Boekbespreking: Wegwespen der westlichen Paläarktisch, bearbeitet von Heinrich Wolf 18481848-2008 Hans Nieuwenhuijsen Uit Duitsland valt iets te melden dat voor de leden van onze sectie van belang is. Heinrich Wolf schonk in 2006 zijn Pompilidae collectie aan het Oberösterreichisches Landesmuseum, Linz. Zijn volledige kaartsysteem vermaakte hij in 2008 aan de Entomologischer Verein Krefeld e.V. Deze vereniging besloot dit materiaal toegankelijk te maken voor geïnteresseerden op hun website (www.entomologica.de) en tevens in een kloek boek, met een cd-rom. Voorafgaande aan de catalogus wordt het leven en werk van Heirich Wolf belicht en komen de systematiek en de biologie van de spinnendoders ter sprake. Het grootste deel van het boek bestaat uit de opsomming van alle west palaearctische soorten uit zijn kaartsysteem. Per soort wordt per individu vermeldt: geslacht, land, vindplaats een jaar, collectie (van particulier of van museum) en bij sommige soorten of het een holo- of paratype is. Wat een opwindend idee dat als je een individu of individuen van een soort wilt bekijken je dit boek maar hoeft open te slaan om te weten waar het zich bevindt. Wolf, H., M. Sorg, W. Stenmans & H. Schwan, 2009. Wegwespen (Hymenoptera, Pompilidae) der westlichen Paläartis bearbeitet von Heinrich Wolf 1948-2008. Mitteilungen aus dem Entomologischen Verein Krefeld, Vol.3, 395 p.
44
nr. 1, november 2010
Hymeno
nr. 1, november 2010
Aculeaten in het buitenland Ampulex Jan Smit In april jongstleden is bij onze oosterburen een nieuw tijdschrift gelanceerd over aculeaten, genaamd Ampulex. Dit wordt alleen verspreid via email. Het is een gratis tijdschrift.
Het eerste nummer is meteen een behoorlijk kloek exemplaar, met 49 pagina’s. Het meest in het oog springende artikel is een rode lijst van de wespen in Duitsland; zo’n 36 pagina’s. Verder een artikel over zeldzame spinnendoders en graafwespen die terug gevonden zijn in Duitsland. Een kort artikel over de achteruitgang van de duitse wesp en besprekingen van nieuwe boeken. Intussen is ook al het tweede nummer verschenen.
De leden van onze sectie, waarvan wij een emailadres hebben, zijn benaderd of ze interesse hebben voor dit tijdschrift. Van degenen met een positief antwoord is het emailadres doorgegeven aan de redactie van Ampulex. Mochten er leden zijn die alsnog dit tijdschrift willen ontvangen, dan kunnen ze zich aanmelden bij Christian Schmid-Egger (email:
[email protected]) Het is ook mogelijk de nummers te downloaden van de website: www.ampulex.de.
In het tweede nummer een soortenlijst van bijen en wespen in Nordrhein-Westfalen, inclusief een rode lijst. Een nieuwe vondst van de goudwesp Chrysis leachii in Thüringen, inclusief enkele opmerkingen over de biologie. Verslag van moleculair en morfologisch onderzoek naar het Nomada alboguttata-soortcomplex. Aanvullingen op de rode lijst van Duitsland en de melding van Ectemnius fossorius nieuw voor Mecklenburg-Vorpommern.
45
Hymeno
nr. 1, november 2010
•
HymenopterologenHymenopterologenTagung 2010 in Stuttgart Erik van der Spek, Huib Koel, Jeroen de Rond & Jan Smit Zeven leden van de sectie hebben dit symposium van 8 tot 10 oktober in Stuttgart bezocht. Hieronder volgt een kort verslag, waarin enkele van de deelnemers de lezing die hen het meeste aansprak hebben besproken.
Het museum in Stuttgart. Foto Jeroen de Rond.
Erik van der Spek ‘Ziektes uit Holland’ Dat had de titel van deze lezing kunnen zijn, maar gelukkig waren Tomás Murray en zijn collega’s zo vriendelijk ‘Transmission of microparasites from commercial to wild Bombus populations: evidence of pathogen spillover in Irish bumblebees.’ als titel te kiezen. Ze onderzochten in Ierland de overbrenging van ziektes door voor bestuiving gekweekte hommels, bij aardbeientelers die zowel onder glas, als in volle grond verbouwen. Wereldwijd wordt jaarlijks voor meer dan € 55 miljoen aan hommelvolken geteeld voor bestuiving. (Uit andere lezingen werd duidelijk dat dit ook veel geldt voor met name Osmia bicornis = O. rufa.) Hommels zijn in de Europese Unie ondertussen verantwoordelijk voor de bestuiving van 37% van de geteelde groente en fruit. Ze genieten in toenemende mate de voorkeur boven honingbijen door: • Een toenemend gebrek aan imkers. • Telers hoeven zelf geen kennis van de bijtenteelt te hebben of die in te huren. • Het personeel hoeft geen beschermende kleding te dragen.
46
Hommels zijn effectievere bestuivers dan honingbijen. • Hommels hebben geen verzorging nodig. Van de aangevoerde hommelvolken in Ierland komt 75% uit Nederland. Bij aankomst zijn steekproeven genomen naar de aanwezigheid van microparasieten onder deze officieel ziekte vrije dieren. Voor één van de vijf onderzochte mogelijke besmettingen bleek rond 35% van de volken besmet te zijn, terwijl dit in het wild 16,8% is. Door een andere bleek, afhankelijk van de leverancier, 56,4% of 65,5% besmet te zijn terwijl dat in het wild 20,7%. Al met al was het overgrote deel van de volken met één of meer van deze microparasieten besmet. Erger nog is dat deze besmetting ook naar de wilde populatie wordt overgedragen. Dit is onderzocht in een ring van 2 km rond de bedrijven en is vergeleken met de besmettingsgraad in gebieden waar geen hommels worden ingevoerd. Rond de bedrijven lag de besmettingsgraad drie maal hoger. De mogelijke oorzaak van de hoge besmettingsgraad in de gekweekte volken wordt gezocht in onvoldoende hygiëne op de kweekbedrijven of de verminderde weerstand door de stress van het transport. Dat de besmetting van het bedrijf in de natuur terecht komt, kan waarschijnlijk grotendeels voorkomen worden, wanneer de hommelvolken na de bestuiving volgens de richtlijnen worden vernietigd. De praktijk blijkt te zijn dat veel dozen met volken gewoon blijven liggen en geslachtrijpe dieren de kans krijgen zich te ontwikkelen. Het lijken vooral de uitvliegende mannetjes te zijn die voor de verspreiding van ziektes verantwoordelijk zijn. Een bijkomend negatief effect van het uitvliegen van deze mannetjes is de genetische vervuiling. Voor de bestuiving wordt Bombus terrestris terrestris gebruikt terwijl in Ierland Bombus terrestris audax voorkomt. In deze omgeving is dus het niet juist omgaan met gekweekte bestuivers een dubbele bedreiging voor de wilde populatie. Interessant zou zijn om te bekijken of door het minder steriel inrichten van het landschap niet een dusdanige populatie wilde hommels en andere bestuivers kan ontstaan, zodat ook zonder kunstgrepen een effectieve bestuiving optreedt. ‘Verwante veeleters verdragen niet dezelfde pollen’ Claudio Sedivy presenteerde de resultaten van een onderzoek of verwante polylectische soorten bijen verschillen in de mogelijkheid om op dezelfde pollen op te groeien. Het onderzoek had de titel ‘Nah verwandte polylektische Bienenarten unterscheiden sich in ihrer Fähigkeit zur Entwicklung auf demselben Pollen: Hinweis für physiologische Anpassungen zur Pollenverdauung.’
Hymeno
nr. 1, november 2010
De vraag was of geteelde bijen (vegetarische wespen) aanpassingen nodig hebben om bepaalde pollen te verteren. Als voedsel voor hun larven hebben bijen veel pollen nodig. Planten hebben morfologische aanpassingen ontwikkeld om pollen verlies aan bijen te beperken. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat er ook chemische beschermingen zijn ontwikkeld. Onderzocht is of de larven van de rosse metselbij Osmia bicornis (=rufa) en de gehoornde metselbij Osmia cornuta, beide soorten die op een grote variatie aan planten foerageren, op het stuifmeel van verschillende plantensoorten anders ontwikkelen. Gekeken is naar de ontwikkeling van larven op stuifmeel van scherpe boterbloem (Ranunculus ácris), slangenkruid (Echium vulgare), herik (Sinápsis arvensis) en boerenwormkruid (Tanacétum vulgare). Het bleek dat larven van Osmia bicornis zich op het stuifmeel van de scherpe boterbloem normaal ontwikkelden, terwijl op twee individuen na de larven van Osmia cornuta binnen enkele dagen dood waren. De twee larven die niet stierven ontwikkelden in een veel langere tijd dan normaal zich tot kleine vrouwtjes. Op het stuifmeel van slangenkruid deed Osmia cornuta het prima, maar gingen alle larven van Osmia bicornis voor de metamorfose dood.
Jan Smit ‘Sociaal milieu’ Eusocialiteit is in de loop van de evolutie een paar keer ontstaan bij de bijen. Sommige soorten groefbijen (Halictidae) rekken als het ware de overgangsperiode tussen solitair en sociaal gedrag. Zij zijn maken zowel gebruik van een solitaire levenswijze als van een eusociale. Antonella Soro (uit Ierland) hield hierover een lezing met de titel: ‘Genetic differentiation across the social transition in Halictus rubicundus, a socially polymorphic sweat bee’. Men vermoedde dat er een genetische basis was voor de mate van sociaal gedrag bij Halictus rubicundus. Daarvoor zijn er bijen uit populaties in Engeland en in Ierland onderzocht. De populaties in beide landen worden gescheiden door de Ierse zee, een flinke barrière. In beide landen vertonen de bijen in de zuidelijke populaties eusociaal gedrag en in de noordelijke solitair. Er werden slechts subtiele genetische verschillen tussen de bijen uit Engeland en Ierland geconstateerd. Er is geen belemmering binnen deze landen om genen uit te wisselen tussen de noordelijke (solitaire) en de zuidelijke (eusociale) populaties. In het onderzoek heeft men jonge vrouwtjes uit een eusociale populatie in Zuid-Ierland gehaald en deze geplaatst in een solitaire kolonie in Schotland. Al deze vrouwtjes, die uit een ‘sociaal milieu’ kwamen, gingen daar solitair nestelen. Als tegenproef werden er bijen
uit een solitaire kolonie uit Noord-Ierland geplaatst in een sociale populatie in Zuid-Engeland. Nagenoeg al deze vrouwtjes produceerden als eerste nakomelingen werksters, ze gedroegen zich dus eusociaal. De uitkomsten van het onderzoek doen vermoeden dat er geen genetische basis ligt onder het gedrag. Blijkbaar ligt er in het milieu een ‘trigger’ om al of niet sociaal te nestelen.
Huib Koel ZigZag bladwesp: nieuwe plaag voor de iep! Stephan Blank hield een helder betoog (Ostasiatischer Ulmen-Schädling breitet sich in Europa aus: Die Zickzack-Blattwespe Aproceros leucopoda) over de ZigZag bladwesp (Aproceros leucopoda, Takeuchi 1939) die vanuit het Oosten oprukt. Weliswaar is dit insect nog niet in Duitsland aangetroffen maar de voortplantingssnelheid van deze bladwesp is verontrustend, zo vertelde Stephan. En daar komt de parthenogenese voortplanting van dit diertje nog eens bij, het mannetje is namelijk nog helemaal niet in Europa aangetroffen. In Oostenrijk, Polen, Roemenië en Slowakije heeft men al kennis mogen maken met deze nieuwe versie van “rupsje nooit genoeg”. De naamgeving dankt deze wesp aan de zigzag structuur die jonge larven (na 4 tot 8 dagen komt dit rupsje uit één van de 50 door het imago gelegde eitjes) knagen aan het iepenblad (zie foto). Niet dat de rest van het blad niet verorberd wordt: tot op de hoofdnerf wordt het blad door de oudere rupsen opgegeten. Jonge en oude iepen het maakt het rupsje niets uit.
Aproceros leucopoda, larve. Foto Oostenrijkse Entomologen Vereniging
Na 15 tot 18 dagen blad eten (en na vijf vervellingen) spint de rups een cocon aan de onderkant van het blad. De larven die gaan overwinteren spinnen een dikkere, zwaardere en donkerder gekleurde cocon dan de zomerrupsen en die cocons overwinteren in de strooisellaag. Zomergasten sluipen tussen de 4 en 7 dagen uit hun cocon en dat brengt de totale ontwikkelingstijd van deze plaaggeest op 24 tot 29
47
Hymeno dagen. Een kortere ontwikkelingstijd is er niet onder de Argida, waarvan deze soort zich uitsluitend met iepenblad voedt. Vier generaties per jaar betekent een enorme hoeveelheid nakomelingen. Ondanks haar lichaamslengte van slechts 6 mm kan het beestje behoorlijk goed vliegen en dus behoorlijke afstanden afleggen op zoek naar een nieuwe iep. Maar ook het gebruik van winterbanden op personenauto’s (met grote profielen, waarin de wintercocons makkelijk passen) draagt bij aan de verspreiding van dit dier. Dat de oorsprong van deze nieuwe Europese soort in het Oost-aziatische deel van de wereld ligt, kan ons land wellicht afhelpen van ons negatieve imago: de ‘Dutch elm-disease’, zoals de iepenziekte in het Verenigd Koninkrijk genoemd wordt. Niet dat de bekende iepenziekte vanuit Nederland de Westeuropese wereld veroverde: de ontdekker van de ziekte was een Nederlander. De bestrijding van de iepenziekte heeft al menige iep in Nederland het leven gekost. De vraat van de zigzag bladwesp betekent een volgende aanval op deze schitterende boom.
Jeroen de Rond The Distribution and Biogeography of Vespidae in Turkey, door Erol Yildirim (& Volker Mauss). Met Dr. Yildirim hadden we tijdens de voorgaande avonden al kennis gemaakt, althans voor zover dat mogelijk was. De beste man leek het Engels nauwelijks machtig en de verwachtingen over zijn presentatie waren dus hooggespannen. Zijn oplossing voor deze handicap was verbluffend eenvoudig: De tekst, kennelijk door een westerse collega voor hem vertaald, stond volledig uitgeschreven op de dia’s en hoefde alleen te worden voorgelezen. Na de inleiding flitsten enkele foto’s van Turkse plooiwespen voorbij en vervolgens bleek de plattegrond van Turkije het centrale thema te zijn. De verspreiding van de 296 soorten en ondersoorten werd voor elk van de zeven regio’s in percentages gepresenteerd op een manier die aan de scoreronde van het Eurovisie Songfestival deed denken. Vervolgens voltrok zich hetzelfde ritueel voor elk van de vier subfamilies en voor de percentages endemische soorten. Het was uiteindelijk voor iedereen duidelijk dat de Turkse plooiwespenfauna van het westen naar het oosten in rijkdom toeneemt en verhoudingsgewijs
48
nr. 1, november 2010
meer endemische soorten telt, maar de redenen bleven in volstrekt duister gehuld. Bij de vragenronde wist Robert Paxton scherp op te merken dat de spreker had nagelaten te vertellen hoe
Pauze tijdens de Tagung. Foto Jeroen de Rond.
hij aan deze cijfers kwam. Op de vraag of de gegevens uit een museumcollectie kwamen reageerde Dr. Yildirim zichtbaar verontwaardigd ‘No museum in Turkey!... collection in big room.’ Gelukkig werd er toch nog een belangwekkende conclusie getrokken. Toen de vraag rees hoe het toch kwam dat de OostTurkse plooiwespenfauna zoveel soorten telde was het antwoord: ‘No pesticides’.
Hymeno
nr. 1, november 2010
Oproepen Oproep penningmeester Beste mensen, zoals gewoonlijk in het najaarsnummer de oproep om je contributie voor de sectie Hymenoptera van € 10,- voor 2011 te voldoen. Graag voor 1 januari 2011, op girorekening 6435909 t.n.v. H. Nieuwenhuijsen, Frans Halsstraat 10, 1816 CN Alkmaar. Onder vermelding van ‘contributie sectie Hymenoptera + jaar (of jaren)’. In het voorjaarsnummer is de ledenlijst verschenen met de stand van de betaling van het lidmaatschapsgeld over dit jaar. Wie alsnog niet betaalde voor 1 juni werd geschrapt als lid en ontvangt dit nummer niet.
Oproep ‘Leuke waarnemingen waarnemingen in 201 2010’ Zoals gewoonlijk zal in het volgende nummer van HymenoVaria, nr. 2, weer de traditionele rubriek "Leuke waarnemingen" van het afgelopen jaar komen. Met daarin een overzicht van vangsten en waarnemingen, die het vermelden waard zijn. Willen jullie voor deze rubriek de leuke, interessante en verrassende vangsten en waarnemingen van het afgelopen seizoen (2010) opsturen naar de redactie. Vóór de kopijdatum: 1 maart 2011. Adres: Voermanstraat 14, 6921 NP, Duiven, of per email:
[email protected]
Gevraagd Wie kan mij helpen aan een exemplaar van deel 6 van de Nederlandse fauna: De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata) - Peeters et al. 2004? Bêr Jeucken
Oproep Bijenstichting Oproep van de bijenstichting voor samenwerking en/of steun van NEV leden. De Bijenstichting heeft als doestelling belangenbehartiging van wilde bijen en honingbijen. (Voor meer informatie zie onze website www.bijenstichting.nl) Binnen ons team van adviseurs, vrijwilligers en bestuur is kennis aanwezig op vele gebieden. Echter specialistische (entomologische) kennis van wilde bijen is bij ons nog mager vertegenwoordigd. Juist omdat we geen imkervereniging zijn maar de belangen van de bijensoorten (juist ook de wilde bijen) willen behartigen en deze onder het brede publiek onder de aandacht willen brengen; zouden we samenwerking met en/of steun van NEV leden erg waarderen. Als u geïnteresseerd bent op enigerlei wijze een bijdrage aan ons werk te willen leveren, door het aanleveren van informatie, het schrijven van artikelen/pagina’s van onze website/nieuwsbrieven of bulletin of op andere wijze, dan wordt dat zeer gewaardeerd. Aanmelding kan via een mail naar
[email protected] Met vriendelijke groet, Jaap Molenaar, voorzitter Bijenstichting. Reactie redactie HymenoVaria Beste Jaap, Voor informatie over wilde bijen verwijzen we naar onze eigen website www.nev.nl/hymenoptera. Een link vanuit jullie website lijkt ons de meest eenvoudige methode om mensen die meer willen weten over wilde bijen met ons in contact te brengen. Tevens heeft Theo Peeters jullie een aantal specifieke verwijzingen toegestuurd over wilde bijen die te gebruiken zijn om mensen beter te informeren (brief 15 oktober). Het artikel van Theo (pag. 29) met verwijzingen naar jullie website zal binnenkort op onze website verschijnen. Indien er vanuit de Bijenstichting specifieke vragen zijn over wilde bijen, zijn wij altijd bereid om jullie daarbij te helpen.
Tel: 077-4651700 e-mail:
[email protected]
49
Hymeno
nr. 1, november 2010
Mededelingen Studiedag Eu Eumeninae meninae Onder leiding van Jan Smit & Theo Peeters Op zaterdag 22 januari 2011 wordt weer de jaarlijkse studiedag van de sectie Hymenoptera in Amsterdam gehouden. Deze keer richten we ons op Eumeninae – metselwespen. Jullie kennen wellicht allemaal de vrij lastig op naam te brengen soorten van het genus Ancistrocerus. Welnu op deze studiedag kun je je materiaal van deze soorten en verwante genera zoals Symmorphus, Eumenes, Stenodynerus, etc. vergelijken met een referentiecollectie en laten controleren door een specialist. ’s Ochtens zal Theo een inleiding geven over de systematiek, de verspreiding, biologie en oecologie van de Eumeninae. Daarna zal Jan de meest bruikbare morfologische kenmerken van de soorten in ons land nalopen en vervolgens kan iedereen zelf aan de slag met het meegenomen materiaal. Ter vergelijking zal een referentie-collectie ter beschikking staan en fungeren Jan en Theo plus andere ‘specialisten’ als vraagbaak. We beloven hier nog niet dat we een nieuwe determinatietabel voor de Nederlandse soorten zullen presenteren, maar wel zijn er plannen om daarmee alvast aan de slag te gaan. Misschien dat we enkele proeftabellen gaan uitzetten op deze studiedag.
met allemaal ramen en in het midden een deur. Hier aanbellen. De auto’s kunnen worden geparkeerd op de Mauritskade, daarvoor eerst even melden bij het museum voor de sleutel. Meenemen Indien mogelijk binoculair plus verlichting. Er is ter plekke een beperkt aantal binocs aanwezig, maar je werkt meestal toch het prettigst met je eigen spullen. Dieren om te determineren of die je wilt laten controleren, omdat je er zelf niet goed uit komt. Eigen lunch. Voor koffie en thee wordt gezorgd. Literatuur Schmid-Egger, C., 2003. Bestimmungsschlüssel für die Arten der solitären Faltenwespen (Hymenoptera: Eumeninae). – Deutscher Jugendbund für Naturbeobachtung, 54-102 p. Te downloaden van www.bembix.de
Aangevuld met Hensen, R., 1985. De plooivleugelwespen. – Jeugdbondsuitgeverij, 60 p.
Datum en tijd Zaterdag 22 januari 2011, 10.30 - 16.00 uur. Noteer alvast in je agenda! Plaats Zoölogisch Museum afd. Entomologie, Plantage Middenlaan 64, Amsterdam. Bereikbaarheid Openbaar vervoer: vanaf het Centraal Station neem je tramlijn 9, uitstappen bij Plantage Badlaan, dat is één halte voorbij de halte voor Artis. Per auto: Ringweg Amsterdam (A10), afslag S113 (Diemen, Watergraafsmeer), Middenweg op gaan, richting centrum, helemaal uitrijden tot de rotonde, daar linksaf. Meteen rechts over de brug, rechtdoor over de volgende brug en je bent in de Plantage Middenlaan. Na ca. 150 m ligt links het museum; tegenover de stenen dinosauriërs van Artis. De ingang van het museum bestaat uit een grote houten boog
50
Ancistrocerus nigricornis, vrouwtjes. Foto Albert de Wilde.
Hymeno
nr. 1, november 2010
Veranderingen in de ledenlijst Per 1 oktober 2010, aantal leden 67 Nieuwe leden
Buisjes met kurk Er is een nieuwe leverancier van glazen buisjes met een kurkstop te vinden op: www.doopsuikerluyts.be. Glazen buisjes met een diameter van 2,5 cm en een lengte van 7 cm (€ 0,50) en 12,5 of 20 cm (€ 0,55).
M.P. Berg Zuideinde 56 1551 EK Westzaan 075-6142620
[email protected]
Huub Gilissen Mockeborg 47 6228 CR Maastricht
[email protected]
Bestuur sectie Hymenoptera
KopijKopij-sluitingsdatum voor nummer 2: 1 maart 2011
Voorzitter Jan Smit Voermanstraat 14 6921 NP Duiven 0316-284793
[email protected] Penningmeester Hans Nieuwenhuijsen Frans Halsstraat 10 1816 CN Alkmaar 072-5113975 Giro: 6435909
[email protected] Secretaris Erik van der Spek Wilhelminalaan 67 1781 AM Den Burg 0222-318027
[email protected]
51
Hymeno
nr. 1, november 2010
Inhoud HymenoVaria HymenoVaria blz. Redactioneel ................................................................................................................................................................................ 2 Excursies Voojaarsexcursie Winterswijk e.o. ...................................................................................................................................... 3 Verslagen Voorjaarsexcursie 2010 Kootwijk....................................................................................................................................... 4 Veldobservaties Veldobservaties aan spinnendoders.................................................................................................................................... 8 Bijenmassa ............................................................................................................................................................................ 10 Artikelen Een kielstaartkegelbij (Coelioxys alata) in de Peel............................................................................................................. 12 Moordpartijen en ander leed.............................................................................................................................................. 14 Observaties van en onderzoek aan nesten en ontwikkeling van Dasypoda hirtipes en Panurgus calcaratus................ 19 Bijengenera: hun etymologie en naamgevers 2............................................................................................................... 24 Namen................................................................................................................................................................................... 28 Van klimop naar klimop in Limburg in 2010 ................................................................................................................. 29 Bijensterfte leidt tot oprichting Bijenstichting................................................................................................................ 30 Tabellen Determinatietabel voor de bijen van het genus Coelioxys in Nederland...................................................................... 32 Literatuur AcuBieb 2009....................................................................................................................................................................... 36 Boekbespreking: Identification atlas of the Vespidae (Hymenoptera, Aculeata) of the northeastern nearctic region..................................................................................................................................................................................... 42 Boekbespreking: Spider-hunting wasps of Poland......................................................................................................... 43 Boekbespreking: Wegwespen der westlichen Paläarktisch, bearbeitet von Heinrich Wolf 1848-2008................. 44 Aculeaten in het buitenland Ampulex................................................................................................................................................................................ 45 Hymenopterologen-Tagung 2010 in Stuttgart................................................................................................................46 Oproepen Oproep penningmeester..................................................................................................................................................... 49 Oproep ‘Leuke waarnemingen in 2010’........................................................................................................................... 49 Gevraagd............................................................................................................................................................................... 49 Oproep Bijenstichting......................................................................................................................................................... 49 Mededelingen Studiedag Eumeninae.......................................................................................................................................................... 50 Veranderingen in de ledenlijst ........................................................................................................................................... 51 Buisjes met kurk................................................................................................................................................................... 51 Kopij-sluitingsdatum........................................................................................................................................................... 51
52