Huis van Bewaring Zwolle 1813-1940 De gevangenis Toen na de Franse tijd in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden op eigen benen ging staan, waren er in Zwolle 3 gevangenissen: -het Tuchthuis -het Huis van Arrest met een lokaal in de Sassenpoort -het (militaire) Provoost-huis, onder het bewind van de “provoost-geweldige”. In 1823 werden deze samengevoegd tot een Burgerlijk en Militair Huis van Verzekering, waar bij overbevolking ook kon worden gebruik gemaakt van het gevangenlokaal van het stadhuis1. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden er zoveel smokkelaars veroordeeld, dat (landelijk) barakken bijgebouwd moesten worden en zoveel mogelijk de veroordeelde smokkelaars werden opgestuurd naar de Kolonie in Veenhuizen. Bewaarders uit andere gevangenissen deden dan zgn. “barakdienst”. Zo deed de Zwolse bewaarder H. Spijker in 1917 barakdienst te Winschoten, waarbij zijn dienst te Zwolle werd gedraaid door een tijdelijk aangestelde militair. Tot 1842 viel landelijk het toezicht en bestuur op de gevangenissen onder het Ministerie van Binnenlandse zaken, waarna dit bestuur overging op het Ministerie van Justitie (MvJ)2. In 1877 werd de gevangenis omgezet in een Huis van Arrest en van Bewaring3, in 1887 in Huis van Bewaring en Hulpstrafgevangenis en vanaf 1906 tevens gewone strafgevangenis. In 1920 volgde een nieuwe indeling voor alle penitentiaire inrichtingen in Nederland4, inrichtingen 1e klasse, 2e klasse, 3e klasse, 4e klasse (o.a. Zwolle) en 7e klasse. Het is onduidelijk of naast de straf van opsluiting ook andere opgelegde straffen door de gevangenis werden uitgevoerd, zoals daar waren het brandmerken, de geselingen, schavotstraffen, “te pronkstellingen”. Tot er speciale gevangenissen werden ingericht voor jeugdigen (zoals Rotterdam en Doetinchem) werden ook zeer jonge veroordeelden opgenomen, van bijv. 10 jaar5, maar ook daarna werden wel jongeren opgenomen, zoals een 13-jarige in 19046 . Voor de organisatie van de gevangenis werd in 1857 een Reglement voor de Inwendige Dienst opgesteld7 met als paragrafen: -van de directeur -van de geestelijke en geneeskundige dienst -van de bewaarders -van de straffen -van de pistole -van de gegijzelden wegens schulden Rond 1935 verscheen een nieuw Huishoudelijk Reglement8. Pas in 1875 werd het stelsel van cellulaire opsluiting toegepast en werd het College van Regenten (Col.Reg.). gevraagd door het MvJ om in elk jaarverslag van het gevang aan te geven wat hun oordeel was over het effect van deze cellulaire opsluiting.
1
Het gebouw Verbouwingen en later ook het onderhoud werden gecoördineerd door de Ingenieur van Waterstaat, die ook de aanbestedingen daartoe regelde. De eerste beschrijving van het gebouw, de ruimtes en de functie van de ruimtes en het meubilair kan gevonden worden in een brief van de Fungerend Ingenieur9. In 1856 werd er op de zolder een droogkamer ingericht voor wasgoed. In 1862 volgde de bouw van een cipierswoning en een cellulaire vleugel. De cipierswoning werd al in 1872 nieuw gebouwd. In 1875 kwamen 8 cellen voor mannen en 2 voor vrouwen klaar, voor het cellulair opsluitingssysteem. De cellulair gestraften kregen een eigen wandelplaats aan de noordzijde van het gebouw, waartoe van de gemeente in 1875 394 centiare grond werd gekocht. Maar een groot deel van de negentiende eeuw was de detentie toch een groepsopsluiting. Toen dan ook in 1886 er een nieuw reglement kwam op de gevangenissen10 waarin stond dat er niet meer dan 5 man op één cel mochten zijn, was dat voor Zwolle knap lastig daaraan te voldoen. Om een indruk te krijgen van de inrichting van het gebouw: bij de overdracht van het cipiersschap in 1868 werd een totale beschrijving gegeven van de inboedel, tot en met het laatste asbakje en kleedje11. Brandpreventie Toen door het Col.Reg. voor het gevang een handbrandspuit werd aangevraagd, gaf het college van B&W van Zwolle aan, dat er bij metselaar/brandspuitmeester E.T. ter Molen op de Dijk een handbrandspuit ter beschikking stond12 maar werd toch in 1851 een eigen handbrandspuit aangeschaft en werd er een Reglement bij Brand vastgesteld13. Met de Gemeente Zwolle werd afgesproken dat bij brand de gevangenen geëvacueerd konden worden naar de zaal van de manege van Zwolle. Voor het vervoer van de gevangenen in die situatie werden een aantal zogenaamde brandkettingen aangeschaft. In latere jaren werd in elk jaarverslag de toestand van de blusmiddelen aangegeven en diverse vergaderingen van het Col.Reg. begonnen met het fysiek beproeven van de blusmiddelen en werd er in 1869 een vernieuwd Reglement van Brand vastgesteld14. In 1863 was dan inderdaad een brand, die was ontstaan op de droogzolder. Het gebouw werd volgens plan ontruimd en extra bewaking werd ingezet vanuit de Rijksveldwacht. De Hoofdingenieur Waterstaat maakte een verslag van de schade15. In 1888 stelde het lid van het Col.Reg.,de ijzerfabrikant Wispelwey, voor om ook daadwerkelijke brandoefeningen te gaan houden. Financiering Elk jaar diende er een begroting met opgave van benodigde artikelen (kleding, liggingsstukken e.d.). Veel van de artikelen zoals kleding, uniformen der bewaarders, borstels, kleden, werden in andere gevangenissen aangemaakt en verdeeld over de Nederlandse gevangenissen. Maar vaak diende het Col.Reg. kosten te verhalen op andere instanties. Bijvoorbeeld als een gevangene was overleden, werden de begrafeniskosten gedeclareerd bij de gemeente van oorsprong der gevangene. Vaak werd dat door die gemeentes geweigerd, zich beroepende op wetgeving nog uit de Franse tijd. Het onderhoud van gevangenen die gemeentelijke regels hadden overtreden (“misdrijven van simpele policie”), dienden door de betrokken gemeentes betaald te worden, wat een grote hoeveelheid weerstand en bureaucratie ten gevolge had. Een voorbeeld van een dergelijke politie-overtreding: het vervoeren van personen met een hondenkar (o.a. verboden te Ambt
2
Ommen). In 1886 bedroegen deze kosten o.a. f.0,20/per dag/per gevangene voor onderhoud en f. 0,03/per dag/per gevangene voor gebruik van meubilair etc. Hetzelfde gebeurde rond 1850 toen milicien-verlofgangers een aantal dagen een provooststraf moesten uitzitten. Zij dienden de kosten van de detentie zelf te betalen, waarop de heren prompt aangaven minvermogend te zijn. Hele stromen correspondentie volgden naar hun gemeentes van oorsprong, met de vraag vanuit het gevang om aan te geven of de miliciens inderdaad armlastig waren. Soms werd de plaatselijke veldwachter er dan op uitgestuurd om naspeuringen te doen. Voor “burgerlijk gegijzelden wegens schulden” was een aparte financieringsstroom en had de aanvrager der gijzeling ook een plicht ter verzorging, bijv. een brief van het Col.Reg.16 aan de heer Z. Tijl te Hasselt: de op requisitie van Tijl burgerlijk gegijzelde heeft winterkleding en klompen nodig. Als landlopers via het gevang Zwolle werden opgestuurd naar de kolonie te Ommerschans (dat ging te voet) en ze hadden geen schoenen bij binnenkomst, dan werden ze voor de tocht naar Ommerschans voorzien van schoenen, maar omdat die afkomstig waren van de begroting van het gevang te Zwolle, dienden de schoenen na aankomst te Ommerschans weer teruggestuurd te worden naar Zwolle17. De boevenwagen Gelijktijdig in meerdere plaatsen in Nederland werd in 1863 een “cellulair rijtuig” ingevoerd dat onder het beheer van de gevangenis geplaatst werd. Een uitvoerige bestek- en constructiebeschrijving van deze boevenwagen is te vinden in het archief18. In Zwolle werd deze eerste boevenwagen aangemaakt door Goan van Tongeren, waar de wagen ook gestald werd tot de stalling en bespanning werd aanbesteed en aangenomen door de stalhouder Teunis Tenthof te Zwolle en latere contracthouders, zoals J. Diepenheim en weduwe tot 1910, J. Overbeek 1910 tot zeker 1917. In latere jaren werd de boevenwagen ook “celwagen” genoemd. In 1882 werd een tweede boevenwagen in dienst gesteld, welke werd aangemaakt in de kolonie/ Rijks Werkinrichting Veenhuizen. In elk geval lijkt tijdelijk de bestuurder van de boevenwagen geüniformeerd te zijn geweest, getuige een brief van het MvJ uit 192019 waarin werd bepaald dat een uniform niet meer nodig was voor de bestuurder. Het is niet duidelijk wanneer de boevenwagen gemotoriseerd werd; in elk geval in 1928 is nog sprake van “bespanning” der wagen. Het bestuur Dit werd aangeduid als “College van Regenten” en ook een aantal jaren als “Commissie van Administratie”. Benoemingen van leden van dit College vonden plaats bij KB, waarbij het zittende College een voordracht deed aan de CdK. De speelruimte van het College was beperkt; richtlijnen hoe te handelen kwamen vooral van de CdK en het MvJ. Voor het Col.Reg. werd een Reglement van Orde opgesteld20. In het Col.Reg. waren een aantal subcommissies: -Commissie voor policie en brandweer o.a. om het onderzoek te doen naar overtredingen tegen de huisregels door gevangenen en om het Col.Reg. een straf daarover voor te stellen. -Commissie voor voeding: controle op binnenkomend voedsel. Vooral roggebrood en gort waren vaak onder de maat en een enkele keer werden zelfs externe deskundigen ingehuurd om voeding te beoordelen21.
3
-Commissie voor kleding en ligging. -Commissie voor arbeid en controle op het geld der gevangenen. -Commissie voor het lager- en godsdienstig onderwijs. (Zie bijlage A voor de namen der bestuursleden) Het personeel van de gevangenis Het tractement van de diverse personeelsleden werd geregeld bij KB 16-12-1814 No. 822. De benoeming van het lagere personeel vond plaats door de CdK, op voordracht van het Col.Reg. Per KB in 185823 kwam er een nieuw systeem van rangen en tractementsschalen: -bewaarders 1e kl.1e rang -bewaarders 1e kl. 2e rang -alle andere 2e kl. In tegenstelling tot bijvoorbeeld politiebeambten die al rond 1900 een vakopleiding konden krijgen, was die er lange tijd niet voor bewaarders. Zo werden in 1918 als geschiktheidscriteria genoemd door het MvJ24: leeftijd 23-35 jaar, min. lengte 1.70m, krachtig gespierd, gewicht min. 65 kg,, eenvoudig Nederlands kunnen lezen, schrijven in gedicteerd Nederlands, hoofdrekenen met gehele getallen en breuken, metrieke stelsel, aardrijkskunde van Nederland en voornaamste gebeurtenissen der Vaderlandse geschiedenis. Vanaf 1870 vonden de benoemingen van het personeel plaats door het MvJ i.p.v. de CdK. Naast de medewerkers met vaste aanstelling was er vanaf het einde van de negentiende eeuw een uitgebreide pool van reserve-bewaarders (-sters), hulp-bewaarders (-sters) en tijdelijk bewaarders (-sters). De cipier De directeur van een gevangenis werd wisselend genoemd: cipier, directeur of conciërge. In de begintijd rond 1814 werd een enkele keer voor de cipier van het Tuchthuis ook nog de term “tuchthuismeester” gebruikt. De cipiers uit de die beginperiode: -van het Tuchthuis: J. Broekhuizen (overleden 19-4-1822). -van het Huis van Arrest: H. van Aalderen, die na het samenvoegen van beide inrichtingen als bewaarder verder dienst deed. -van het (militaire) Provoosthuis: de provoost-geweldige Bernardus Westerburger (geb. plm. 1770, gehuwd, 4 kinderen) benoemd 1817. Voor de dienst der cipier werd een Instructie vastgesteld25. (zie bijlage B. voor de namen der verdere cipiers) De bewaarders In de begintijd van het Koninkrijk werden de bewaarders ook wel genoemd: knecht, stokkenknecht of suppoost. Zij waren ingedeeld in de rangen van 1e knecht (op een wedde van f.250,-/jr) en 2e knecht (op een wedde van f.200,-/jr), terwijl het Huis van Arrest slechts één knecht had (op een wedde van f.200,-/jr). Net zo als bij de gevangenen werd ook de voeding der bewaarders precies geregeld26. (zie bijlage C. voor de namen der bewaarders)
4
De bewaarsters Al in 1840 had het Comité van Dames (zie aldaar) keer op keer aangedrongen op het aanstellen van een bewaarster. En onder de paragraaf Seksespecifieke aspecten (zie aldaar) valt duidelijke te lezen hoeveel aanleiding er was om tot zo’n aanstelling over te gaan. Maar het was pas in 1851 dat de CdK toestemming gaf27 om het wassen en visiteren van inkomende vrouwelijke gevangenen door een burgervrouw te laten doen. Dit werd overgenomen door het MvJ28 en werd (terwijl het Col.Reg. dacht aan een vergoeding van f.2,50 per te wassen gevangene) een bedrag per te wassen gevangene vastgesteld van f.0,15-f.0,25 per gevangene; of door het wassen en visiteren te laten doen door een andere vrouwelijke gevangene, want dan drukte het helemaal niet op de begroting, natuurlijk. De eerste burgervrouw die werd aangenomen was Margje v.d. Berg, de vrouw van wasbaas H.J. Linthorst29. Langzamerhand erkende ook het MvJ dat de afwezigheid van een bewaarster leidde tot “verkeerdheden”30 en werd via de Ingenieur van Waterstaat een lokaal in het gevang ingericht voor een bewaarster. De eerste bewaarster 2e kl. werd benoemd in 1863: Johanna Frederika Huijnink, weduwe van Jan Hendrikus (Henricus) Weijenberg, oud 37 jaar, geb. te Hoogwoud (NH), lidmaat NH kerk, naaister van beroep, vanaf 1842 wonende te Zwolle, op een tractement van f.230,-/jr. Ze woonde in het gevang zelf met een zoontje. Het tractement was gelijk aan een bewaarder 2e kl. maar dan zonder verstrekking van kleding. Het dienstverband duurde niet lang; in 186531, toen de directeur op een ochtend in het gevang kwam, vond hij een gangdeur geopend en vond hij in de bewaarsterskamer de bewaarster op de grond liggen, badend in het bloed, in barensweeën , en schonk ze die dag het leven aan een dochter. De CdK vroeg nog overleg met het Col.Reg., maar Johanna Huijnink werd oneervol ontslagen. Het ziet er naar uit dat het MvJ rond 1920 de beslissing nam geen vaste bewaarsters meer aan te stellen, maar reserve-bewaarsters en hulp-bewaarsters op honorariumbasis. (zie bijlage D. voor verdere bewaarsters) Pas na 36 jaar werd er in 1899 een uniform voor bewaarsters vastgesteld (zie onder uniformen). Uniformen der bewaarders en bewaarsters Elk jaar werden de kledingstukken der bewaarders op de begroting gezet en werden de meeste kleren aangemaakt en geleverd door de gevangenissen van Leeuwarden, Leiden en Gouda Het uniform vanaf 1840 bestond uit overrokken, uniforme rokken, grote jassen met kappen, een mouwvest, blauw lakense pantalons, grijs lakense pantalons, slobkousen, ondervesten, stropdas en militaire hoed. Deze hoed was de driekante hoed. Verdere uitwerking32: de uniformrok was van blauw laken en ook het ondervest en de pantalon waren blauw. Verder in donkergrijs: de overjas,het mouwvest, de wijde pantalon. De halsdas van zwart fluweel. In 1849 veranderde de politiemuts: de zware klep met koperen rand werd vervangen door een geboorde lederen klep. In 1853 veranderde het tenue33: er werden blank linnen pantalons ingevoerd, voorlopig als proef. In 185634 kregen de bewaarders als onderscheidingsteken een politiemuts van donkerblauw laken met goudgalon (bewaarders in gevang) of zilvergalon (medewerkers van de directie over de arbeid in het gevang). De breedte van het galon was afhankelijk van de rang: vanaf 4 Ned. duim breedte voor de commandant tot en met een gouden koord of bies voor de meester-
5
bakker. Bij de circulaire van het MvJ is een prijsopgave gevoegd van de firma W. Pauwels & Zn te ’s Gravenhage waarin 13 varianten van politiemuts voor gevangenispersoneel worden genoemd. In 1858 kwam er een nieuw stelsel van rangonderscheidingen35. Bewaarders 1e kl.1e rang, 1e kl. 2e rang en de oudste in rang van bewaarders 2e kl. mochten op de rechterschouder van jas, kapotjas,sluitjas en mouwvest een onderscheiding dragen die van rijkswege werd verstrekt -bewaarders 1e kl. 1e rang: 2 strepen goudgalon -bewaarders 1e kl. 2e rang: 1 streep goudgalon -oudste in rang der bewaarders 2e kl.: 1 streep van rood laken In 1859 werden het uniform en de bewapening verbeterd36: -sluitjas van donkergrijs (marengo) met 2 rijen wit metalen knopen, openstaande kraag, spits uitgesneden opslagen; kraag en opslagen rood gebiesd. Lengte 11 Duim boven het middenpunt van de knie -pantalon van zelfde laken met rode bies -pantalon van gewoon laken van dezelfde kleur -kapotjas: ter lengte van de knie van gewoon laken met opstaande kraag -mouwvest van gewoon laken met 1 rij wit metalen knopen, kraag en opslagen als bij de sluitjas -politiemuts opstaande onder en boven gebiesd. In 1860 verviel het mouwvest en bestond het tenue uit: -overrok of jas van donkergrijs laken -sluitjas van fijn onderofficierslaken -pantalon van idem -zomerpantalon van gekeperd linnen -hoge schoenen -hemd van wit linnen -onderbroeken van bombazijn -wollen sokken -politiemuts van blauw laken. In 188437 kwamen er nieuwe modellen van uniformjas, pantalon en politiemuts. De bewaarders 1e kl. en de oudste bewaarder 2e kl. droegen vanaf 1-7-1884 een band op beide mouwen i.p.v. een streep. In 1920 veranderden de onderscheidingstekens38 en de schoenen: de schoenen met gesp werden vervangen door rijgschoenen met vaste tong (model Rijksveldwacht). In 1928 ging het uniform geheel op de schop doordat het Rijkskledingbesluit werd vastgesteld39 en als uitvoering van dat besluit was er het Rijkskledingreglement40 terwijl de rangonderscheidingen later werden uitgewerkt en gepubliceerd41. Er waren twee petten in gebruik: de uniformpet en de distinctieve pet voor in dienst in blauw laken. Op deze distinctieve pet kwam ook de rangonderscheiding42. Deze petten waren in gebruik tot 1930, toen er nieuwe petten in groene uitmonstering werden ingevoerd, waarop evt. ook een insigne aangebracht kon worden43. In dit stelsel kwam in 1934 een kleine verandering44 waarbij de jekkers voortaan voorzien waren van schuine zakken i.p.v. gewone en de tunieken aan weerszijden een schootzak met intas van buiten kregen.
6
Voor de bewaarsters werd pas in 1899 een uniform vastgesteld45: art.1 De uniforme kleeding bestaat uit a. gesloten jaquette met b. gladde rok en c. schort met lijfje artr.2 Jaquette en rok zijn van een bepaalde blauwe z.g. kielstof; de schort met lijfje van grijs linnen. art.3 De jaquette is van voren gesloten met 12 tot 16 paarlemoeren knoopjes; het halsboord is hoog 4 à 5 cm.; aan de achterzijde van elke mouw is een split van 11 cm. lang gesloten met 5 paarlemoeren knoopjes. De rok is glad en reikt tot 5 cm. van de grond. De schort is ongegeerd en 100 cm stofbreedte, 10 cm. korter dan de rok, van boven voorzien van een puntig boord ter wijdte van 60 tot 65 cm en ter breedte van 9 cm van voren en van 4 cm van achter; het schortlijfje is 26 à 28 cm breed en 25 à 27 cm hoog; de bovenkant is afgewerkt met een rand van dezelfde stof ter breedte van 4 ½ cm. voorzien van een wit biesje; onder op de schort, ter hoogte van 8 cm boven den zoom, is een rand van dezelfde stof bevestigd ter breedte van 4 ½ cm. en aan beide zijden voorzien van een wit biesje; de schouderbanden zijn 4 cm. breed. art.4 Het aan te brengen onderscheidingsteeken voor de verschillende rangen bestaat uit a. een wit galon om den halsboord en op de mouwen der jaquette voor de hoofdbewaarsters b. een wit galon om den halsboord der jaquette voor de bewaarsters en zaalopzichtsters 1e rang. Om het voorschrift te verduidelijken werd er een in uniform geklede pop ter bezichtiging naar het gevang te Groningen gestuurd. Deze pop werd in 1900 op verzoek van het Col.Reg. uit Groningen ter bezichtiging opgestuurd46 De stof voor de jaquette en rok was te verkrijgen bij de firma J.F. Locht te Lochem en de aanmaak kon geschieden in het gevang te Utrecht. Kosten voor de aanschaf, onderhoud en onderscheidingstekens kwamen voor rekening van de beambte. Het tenue was vanaf 1-1-1900 verplicht gesteld. In 1926 vond een wijziging plaats in het tenue der bewaarster47: a. Japon van kielstof, bestaat uit lijfje dat in de taille met een naad aan de gegeerde rok is bevestigd en waar om heen tot afwerking, een losse ceintuur wordt gelegd ter breedte van 4 cm. Het lijfje bestaat uit 2 voorpanden en 1 rugpand en is op zij gesloten met druksluitingen. Ter versiering zijn op de sluiting 8 parelmoeren knoopjes aangebracht. De hals is rond zonder enige insnijding; ter afwerking is de staande boord vervangen door een ronde platte kraag ter breedte van 6 cm. De mouwen worden iets wijder dan bij het oude model en voorzien van een manchet van 10 cm lengte, gesloten met drukknoopjes en ter versiering voorzien van 3 parelmoeren knoopjes. De rok reikt, na krimping, 18 cm. van de grond en is van onderen 184 cm. wijd. b.De schort is van wit katoen (graslinnen) en 120 cm breedte en 10 cm korter dan de japon en heeft een zgn. verpleegstersmodel. Zij bedekt van onderen grotendeels de japon, is met knopen en knoopsgaten ter hoogte van de taille gesloten en heeft van boven een ronde insnijding en vanaf de schouder banden, ter breedte van 9 cm. die kruiselings over elkaar geslagen in de taille eindigen. Ter weerszijden van de taille is een figuurnaad aangebracht van boven 2 cm. breed. Bewapening van de bewaarders In 1833 werden 5 koppels (= 10 stuks) pistolen met gordels en 5 infanteriesabels opgestuurd door de Grootmeester der Artillerie uit het depot te Dordrecht48. Kennelijk waren er op dat moment ook wel enkele oudere wapens nog aanwezig. De opgestuurde pistolen waren van
7
“Engels model”, dat wil zeggen afkomstig uit de wapenhulp die Engeland in eind 1813 meestuurde met de latere Koning Willem I . Het waren pistolen van kaliber 1/22 pond; door invoering van het eigen Nederlandse pistool M. 1815 waren deze Engelse pistolen obsoleet geworden. De sabels waren van Model No.2 (M. 1819). In 1845 werden opgestuurd uit de Artillerie Stapel-en Constructiemagazijnen te Delft 1 geweer (Model Slag No.4 Inf.M.1815 No.2) met bajonet en 1 sabel Inf. No.149 v oor de 3e bewaarder. In 1849 kwam er een circulaire van het MvJ binnen. De Cie.Adm. van het tuchthuis in Leeuwarden had voorgesteld de geweren, patroontassen en sabels van de bewaarders in te nemen en te vervangen door een hartsvanger die met een knop en veer in de schede zat en bevestigd was aan een riem, voorzien van een koperen plaat, zodanig om het lichaam gesloten dat de sabel niet meer slingerde, wat de dan in gebruik zijnde infanteriesabels wel op hinderlijke wijze deden. Echter de meeste Commissies van Administratie der gevangenissen gaven aan het MvJ te kennen toch te blijven hechten aan de geweren en pistolen, en de sabel alleen te laten dragen door de bewaarders buiten het gebouw. Het MvJ gaf daarop aan dat de dan in gebruik zijnde sabelriem in een gordel veranderd kon worden zoals dan bij de Artillerie in gebruik en ook al ingevoerd voor de bewaarders van het (militaire) gevang te Leiden. De verandering kon gedaan worden in de gevangenis te Leiden tot gordels met koperen plaat van een model dat door de Inspecteur op de Gevangenissen zou worden bepaald. In 1859 kwam het voorschrift dat de sabel gedragen zou gaan worden aan een zwart verlakte leren koppel of ceintuur om het lijf. De nog aanwezige vuurwapens mochten door de Cie.Adm. onderhands verkocht worden, terwijl als vervanging werden opgestuurd 4 percussiepistolen Justitiemodel50. De Zwolse handelaar Emanuel Anholt kocht daarop voor f.15,-van het gevang 10 pistolen (vuursteensysteem), 5 sabels, 10 koppels, 2 degens (kennelijk uit de Franse tijd) en 5 sabelscheden51. In 1862 kwamen binnen 3 pistoolholsters voor bewaarders en in 1863 gingen op dat moment overbodige wapens naar het Militair Huis van Detentie te Leiden: 2 geweren met bajonetten, 3 patroontassen met bandeliers, 1 bajonetschede en 2 geweerriemen ( 1 percussiegeweer en 3 sabels werden gehouden). In 1864 werden uit het militaire gevang te Leiden opgestuurd 3 sabelkoppels waarvan 1 met plaat (met Rijkswapen), terwijl het MvJ toestemming gaf om patronen voor de pistolen aan te kopen. De pistolen werden overdag in afgesloten kastjes bewaard, ’s nachts lagen de pistolen voorhanden52. In 1867 werden de toen in gebruik zijnde sabels vervangen door nieuwe, uit Leiden werden 3 stuks opgestuurd53. In 1884 werd de sabel gedragen aan een lederen sabelriem die onder de jas werd gedragen. Uit een overzicht uit 1868 blijkt dat de bewapening toen bestond uit 1 geweer, 6 sabels, 3 koppels en 4 pistolen met holsters. De opdracht van het Col. Reg. aan de bewaarders om met de sabel bewapend de rondes te doen lijkt in 1876 nog steeds gehandhaafd te worden, want toen bewaarder Lengton de ronde deed, vond hij de gedetineerde Simon Roucourt in de pistole waar hij zich verhangen had. Volgens het notulenboek van het Col.Reg 54 had Lengton daarop de verhangene losgesneden met zijn sabel. Omdat Nederlandse justitie- en politiesabels eigenlijk nooit gescherpt waren, is dit verhaal dubieus. Maar Lengton droeg dus kennelijk wel de sabel.
8
In 1904 werden door het MvJ (w.s. 2 stuks) revolvers en munitie (12 patronen per revolver) opgestuurd. Het model was in de correspondentie55 niet aangegeven, maar vermoedelijk waren het revolvers van het model Rijksveldwacht. Jarenlang werd er met de revolvers niet geoefend; in 1909 waren er voor de 2 revolvers 5 patronen aanwezig en dezelfde 5 patronen waren er in 1916 nog. Heel verstandig dus dat de directeur in 1919 aan de Artillerie Inrichtingen verzocht de revolvers te inspecteren en te vragen of de overjarige munitie nog veilig te gebruiken zou zijn56. De sabels bleven gebruikt worden, want in 1894 en 1920 werden ten behoeve van nieuw aangestelde tijdelijke bewaarders nog aangevraagd 2 sabels met koppel en drager57.Maar de regeling waarbij op voorschrift van het Col.Reg. de bewaarders hun ronde deden met de sabel bewapend, lijkt verwaterd te zijn, getuige de brief aan het MvJ in 192258: “In beleefd antwoord op UE circulaire van 18-8-1922 3e afd.A. No.779 hebben wij de eer Uwe excellentie te berichten dat er geen regeling bestaat voor het dragen van de sabel, doch dat dit door den directeur wordt voorgeschreven indien zulks noodig mocht blijken”. In 1931 werd de bewapening aangevuld door bij de firma Edouard de Beaumont (vestiging Roermond) te bestellen 4 gummistokken (catalogus nr. 691)59.
Bewaking en ontvluchtingen Vanaf 1833 kwam er van 17.00 uur tot 08.00 uur een militaire wachtpost. Het wachthuisje (“schilderhuis”) van de schildwacht zou worden geplaatst op een plek die de cipier zou aanwijzen. Vanaf 1840 maakte de schildwacht elk half uur een rond in het gevang. In 1846 kwam er een uitgewerkte instructie voor de schildwachten60. In 1858 verscheen er een centrale richtlijn voor de bewaking der gevangenen61 waarin o.a.: Art. 30; als een schildwacht een uitbraakpoging bemerkt, moet hij na één waarschuwing gericht vuren Art.31; als een uitbrekende gevangene al buiten het gebouw is, dient zonder waarschuwing gericht gevuurd te worden. Het reglement voor de schildwachten werd in 1881 deels herzien62 Na de ontvluchting van 3 gevangenen in 1862 besloot het Col.Reg.63 dat de bewaarders ’s nachts “voorzien van hunne hartsvangers en geladen pistolen” een ronde dienden te lopen. In 1877 werden de schildwachten met ongeladen wapens uitgerust; omdat de schildwachten nogal ongeoefend waren in de omgang met het nieuw ingevoerde achterlaadgeweer (systeem Snider) en er nogal wat ongelukken waren gebeurd, werden de wapens ontladen en hadden de schildwachten 3 patronen in de patroontas64. Vanaf 1896 werden de toen al in gebruik zijnde signalementskaarten voorzien van een foto (contract met fotograaf G. Kingma te Zwolle) en in opdracht van het MvJ werd er voor de metrische signalering (het zogenaamde Bertillon-systeem) een aparte ruimte in het gevang ingericht en kwam een Inspecteur van Politie langs om te zien of die metrische signaleringen correct werden uitgevoerd. Vanaf 1901 werd het fotograferen tientallen jaren gedaan door J. Magielse uit Goes.
9
Er waren ontvluchtingen: Op 29-10-1829 ontvluchtte Willem Swaakhuizen, door nalatigheid van 1e knecht Hendrik Cieraad In 1831 ontvluchtte Paul Joseph Siriij (alias Joseph Kirch) en werd diens signalement verspreid o.a. via het Provinciaal Blad van Overijssel65 In 1835 ontvluchtte G.S. Westerhof 1858 1 ontvluchting In 1862 ontvluchting van 3 gevangenen door “grove en verregaande nalatigheid van cipier en bewaarders”, “achteloosheid en plichtsverzaking”66. Naast de boeien (“brandkettingen”) die gebruikt konden worden bij brand, waren er in 1905 11 stel hand- en voetboeien, die op dat moment niet meer voldeden en als dwangmiddelen werden toen aangevraagd67: -3 stel voetboeien -3 stel handboeien -2 nieuwe dwangbuizen -1 dwangpak Ook bestaande dwangbeugels waren echter in Zwolle niet aanwezig. De schrijver Als administratieve ondersteuning van de cipier en ook omdat er veel moest worden geadministreerd in allerlei staten van financiën, van de bezetting van het gevang, transportorders en dergelijke werd ook een schrijver aangesteld. Omdat de bewaarders vaak administratief veel te weinig onderlegd waren, verving de schrijver regelmatig de directeur, als deze ziek of uithuizig was. (zie bijlage E. voor de schrijvers van het gevang) De gevangenen Er waren diverse categorieën van gevangenen: *preventief gedetineerden (voorarrest) *correctioneel veroordeelden *crimineel veroordeelden *passanten op weg naar een Tuchthuis of Militair Detentiehuis. Omdat Zwolle op de weg lag naar de kolonies te Veenhuizen en Ommerschans, waar veel bedelaars en landlopers uit heel Nederland naar veroordeeld waren, leverde dat ook veel passanten op *gegijzelden wegens schulden; dit was een geheel aparte categorie, met eigen cel, eigen regime van verzorging, financiering der verzorging68, een speciaal Reglement69 *door kantonrechter gestraften wegens overtreding van gemeentelijke regel; hier dienden de gemeentes de onderhoudskosten te betalen. *militair gestraften. Hierbij valt op dat relatief zeer veel gestrafte militairen afkomstig waren van het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk. Ook in de 19e eeuw kwam het kennelijk voor dat de gevangenisstraf werd uitgezeten door iemand anders dan de veroordeelde. Daarom een voorschrift in 186070 dat een gevangene pas mocht worden opgenomen als in het bijzijn van een deurwaarder of andere beambte de identiteit van de gevangene was bevestigd. De indruk ontstaat dat tijdelijke onderbrekingen van de straf op humanitaire gronden heel beperkt zijn geweest. Zo staat in het jaarverslag over 192071 te lezen dat een gevangene wiens dochtertje was overleden een bezoek van ten hoogste 2 uren mocht brengen aan het sterfhuis.
10
In het jaarverslag over 1876 staat vermeld, dat de recidivisten voor het merendeel sigarenmakers uit Kampen waren. Zij verdienden veel, dronken dan veel, kwamen tot mishandeling en waren niet onder de indruk van eerdere detentie72 . Bijzondere gevangenen -Karel van Hulst, drukker te Kampen, veroordeeld 15-1-1846 tot 2 jaar wegens het drukken van een pamflet “De staatkundige tooverlantaarn”, dat als majesteitsschennis werd geoordeeld. -Ds. G.J. van Rijn73 Bij de brand in de gevangenis in 1863 werd van Rijn als enige gevangene niet ondergebracht in de manege, maar kreeg hij een eigen kamer op het gemeentehuis onder bewaking van 2 politieagenten. Ondanks de aparte behandeling beklaagt van Rijn zich toch nog bij het MvJ74. Bij een extra vergadering van het Col.Reg. werd besloten bij het teruggebracht worden naar het gevang hem op te sluiten “in het beste alsdan bestaande locaal”, maar al weer gaf ds. van Rijn aanleiding tot verwarring: de passages in het notulenboek bevatten allerlei doorhalingen75.Ook na terug gebracht te zijn werd ds. van Rijn door 2 bewaarders bewaakt en moest tijdelijk een hulpbewaarder worden aangenomen die nog dezelfde avond door de cipier werd beëdigd en bewapend. Toen het kerkbestuur van de classis aan het Col.Reg. verzocht om toegelaten te worden tot ds. van Rijn constateerde het Col.Reg. dat dat eigenlijk niet toegestaan kon worden omdat ds. van Rijn “buiten toegang was gesteld”. Maar omdat het college er merkbaar mee in de maag zat en de zaak ook niet op de spits wilde drijven, werd besloten de verantwoordelijkheid maar te verschuiven vaar de OvJ: als deze een toegangsbiljet wilde uitschrijven dan zou het bezoek worden goedgekeurd, maar zou wel een bewaarder bij het gesprek aanwezig blijven76. Dan nog krijgt het Col.Reg. de wind van voren als de arrondissementsrechtbank het Col.Reg. vraagt te willen onderzoeken waarom de “buiten toegangsstelling” niet stiptelijk was nagekomen77. Door het Col.Reg. werd een proces-verbaal opgesteld78 omdat ds. van Rijn geprobeerd had bewaarder Lengton om te kopen om brieven van hem, buiten alle regels om, buiten het gevang te brengen en te bezorgen bij J. Ridder Buiten de Diezerpoort. Ds. van Rijn gaf aan dat hij niet wist dat het verboden was, terwijl Lengton verklaarde dat ds. van Rijn dat wel drommels goed wist. Toen dit dus niet lukte, probeerde ds. van Rijn de Procureur Generaal voor zijn karretje te spannen, die zich, niet bewust van de regels van het gevang, zich daartoe liet misbruiken79. De PG stuurde verzegelde brieven op met het opschrift “ongeopend uitreiken”. Voor de poging tot omkoping werd ds. van Rijn gestraft volgens het Reglement op de Inwendige Dienst van het gevang, met uitzondering van het onthouden van frisse lucht en lectuur. Via de cipier vroeg ds. van Rijn om tot de pistole toegelaten te mogen worden omdat hij bij bezoeken van zijn vrouw haar niet de hand mag geven of omhelzen80. Kennelijk had de detentie bij ds. van Rijn niet geleid tot een zekere mate van nederigheid. Blijkens een proces-verbaal van de pas aangestelde bewaarder van Dijk gaf ds. van Rijn, toen bewaarder van Dijk met een gevangene van de huisdienst de cel nr. 16 van ds. van Rijn wilde schoonmaken, aan de medegevangene de opdracht een aantal boeken naar de bibliotheek te brengen. Bewaarder van Dijk gaf daarop aan dat gevangenen alleen opdracht kunnen krijgen van bewaarders. Ds. van Rijn gaf toen aan: “Ik stoor mij aan geen hoofdigheid, daar heb ik een oppasser voor om mij te dienen” en voegde bewaarder van Dijk “beul” toe toen deze de cel verliet.
11
Uiteindelijk werd toch een speciale cel ingericht en kreeg hij toestemming een medegevangene als oppasser te mogen gebruiken81 Hij mocht in het pistole-lokaal zitten, mocht schrijfgereedschap hebben en mocht 1x per week zijn familie schrijven. Zijn vrouw mocht hij ontvangen in de regentenkamer in het bijzijn van een bewaarder, en ieder moest aan zijn eigen kant van de tafel blijven. Ds. van Rijn mocht ook op de wandelplaats lopen, maar niet op dezelfde tijd als de andere gevangenen82. De vrouw van ds. van Rijn (Mevr. G.A. van Rijn geb. Mijnard) verzocht dat zij en haar man gebruik mochten maken van de wandelplaats der vrouwen, maar dat werd afgewezen83. Ondanks het feit dat de bewaarders door de cipier waren gewaarschuwd tegen de machinaties van ds. van Rijn gaat het toch weer mis: na een bezoek aan de gevangen vrouwen had het lid van het Comité van Dames (zie aldaar), de weduwe Cnopius, aan de bewaarster gevraagd ds. van Rijn te willen bezoeken. De bewaarster had dit, tegen beter weten in, toegestaan. Het gevolg was, dat de bewaarster een vermaning kreeg en het Comité van Dames, dat zeer actief en nuttig reclasseringswerk verrichtte, niet meer vrij toegang had tot het gevang, maar slechts op vastgestelde tijden. -E.A.W. Camp, neef van de toenmalige Minister van Oorlog (Minister Anthonie Ernst Reuther), w.s. zelf ook officier geweest want hij was als cadet geplaatst op de KMA in 1864. Voor deze gevangene werden in 1881 speciaal 2 hulpbewaarders aangesteld84. -Theodorus Schut, volgens de politie van Amsterdam het gevaarlijkste sujet van Nederland. Voor hem werden zelfs 4 extra bewaarders ingehuurd85. Seksespecifieke aspecten De gevangenis was vanaf het begin bedoeld voor zowel mannelijke als vrouwelijke gevangenen, terwijl er alleen mannelijke bewaarders waren. Wat betreft de orde en tucht waren ook de vrouwelijke gevangenen onderworpen aan de huisregels van het gevang en bij overtredingen ervan werden ook vrouwelijke gevangenen afgerost met de “bulpees” (soort zweep)86. Inkomende vrouwelijke gevangenen werden door de mannelijke bewaarders gewassen en gevisiteerd. En hoewel het Comité van Dames (zie aldaar) al vanaf 1840 keer op keer had gepleit voor het aanstellen van een bewaarster voor de vrouwelijke gevangenen en zich sterk had gemaakt om zoveel mogelijk de mannen en vrouwen te scheiden, ging het in 1861 goed mis. Door directeur Schaap werd aan het Col.Reg. een brief overlegd87 van een gevangene: “In de nagt van vrijdag op zaterdag hebbe de 2 dronke bewaarders van de berg en Nieman zich zoo liederik gedragen, en de grootste smeerlapperij gemaakt met de gevangenen vrouwen dat in het grootste hoerenhuis niet gedaan word zoo publiek zoo als men zegt met de eene gevangene vrouw Bet Diepenveen en de andere de hoer begman dat wij de geheel nacht onse rust daarvoor hebbe moeten verlaate rust om negen uur gingen zij de trappen af achter ons hok en dat heeft zoo de geheele nacht doorgegaan, dan na boven en dan weer na beneeden, dan zijde de een Je moet mij eerst gebruiken, nu ben ik weer aan de beurt schande is het dat ik als gevangen man Uw zulks schrijft Derekteur snags is Bet Brinkman voor hok 3 gekomen en boven teegen de tralies, en geroepen Jan Jan, waarop haar broer Brinkman op de klaptaaij is geklomen en gezecht was is het Bet hier heb ik nog een volle vlesch ponsch drink toen zijde jan dat kan hier niet door want die gaatjes zijn zo klijn en nouw dat spijt mij heer Derekteur vraag verder maar alles aan piet van der bom wat er is gebeurt en de anderen van hok 3 en 4 (getekend) een gevangene”
12
Na onderzoek door het Col Reg. werden de bewaarders v.d. Berg en Nieman voor oneervol ontslag voorgedragen bij de CdK en moest na dat ontslag een rijksveldwachter tijdelijk dienst doen als bewaarder. Masturbatie werd niet getolereerd, getuige een brief van de cipier aan het Col.Reg.88 waarin werd gemeld dat gedetineerde G.W. Spijker is betrapt op onzedelijke handelingen (“zelfbesmetting”) met het voorstel hem van de anderen te isoleren en te straffen voor de “onnatuurlijke handelingen”. In 1866 werd er voor het eerst en ook het laatst wat verdekt een verdenking op homoseksueel contact gemeld89. Rond 1907 werd het gebruik om vrouwelijke gevangenen, als deze binnenkwamen, vrijgesteld van het gebruik om de detentie te beginnen met water en brood. als ze zwanger waren90 of als ze zogende kinderen hadden91 Verzorging der gevangenen Redelijk consequent werd dit “verpleging” genoemd in de stukken. In de beginfase werd na het houden van een openbare aanbesteding de verzorging geregeld in een contract voor alle gevangenissen in Overijssel. De aannemer Jan M. Best uit Kampen werd dit contract gegund in de jaren tussen 1818 en 1834, toen deze aannemer overleed en het contract nog enkele jaren door zijn weduwe, Gerrigje Henniphof, werd uitgevoerd. Als prijs gold 22 ½ cent per gevangene per dag (1826) en 26 ½ cent per gevangene per dag (1831). Het menu en de hoeveelheden eten voor zowel de gevangenen als de bewaarders was nauwkeurig vastgelegd92 als ook de ingrediënten en kruiderijen der soepen93. Deze voorschriften waren tientallen jaren in gebruik, tot in de veertiger jaren van de negentiende eeuw de aardappelziekte noopte tot aanpassing. In een bijlage bij een brief van de CdK een staat waarop alle voedingsmiddelen van dat moment staan94. Maar afwijkingen van het strikt vastgestelde menu werden niet toegestaan: toen in 1909 eindelijk een troonsopvolgster werd geboren en heel Nederland feest vierde, werden in een paar gevangenissen versnaperingen uitgedeeld aan de gedetineerden, maar het MvJ keurde dat sterk af95. In 1920 verscheen er een vernieuwd overzicht van de voeding96. Maar kennelijk was het geen vetpot en geregeld kwamen brieven binnen van gevangenen waarin gevraagd werd om meer voedsel, bijvoorbeeld97 in 1861: “Met de meest gepaste eerbied naderen ongelukkige Gevangene welke van alle aardsche voorregten ontstoken zijn tot uw weledele gestrenge Heeren met de smeeken bede en het vriendelijkste verzoek om in onse hoogste nood druft te willen voorzien daar onse toerijken voedsel niet Voldoen is om onse honger ter stillen en wij aldus op dit voedsel zoodanig uitgeput wordt en nimmer of ooit in staat zijn bij ons ontslagt om ons brood als watsoenlijk en behoorlijk mensch te kunnen verdienen hoopende en verzoekende om van onze familie gelden gebruik te mogen maken dan dat geene de kantiene voorschrijft zulks in andere gevangenissen vergunt wordt blijve alle Uwe Edele Ond.:G.V. (getekend door 18 gevangenen)” en het volgende98 “Weledele Achtbare Heeren Hartelijk dankbaar zijn de ongelukkige gevangenen voor de groote verbetering aangaande het brood dat un wordt verschaft en overtuigd zijnde dat de Weledele Achtbare Heeren met
13
een oog van mede doogendheid op ons ongelukkige neder zien en alzoo al wat in hun vermogen is in het werk stellen om ons ongelukkige bij ons ontslag weder in staat te stellen om als vatsoenlijke leden der Maatschappij ons brood te zullen kunnen verdienen zoo nadere wij ongelukkige gevangenen met de schaekende bede tot u Weledele Achtbare Heeren naast het U vermogen wilt ons ook voorzien en doet onze groote honger stillen Weledele Heeren dat wij honger lijden bestaat in waarachtige waarheid honger is zulk een dubbeld scherp snijdend zwaard O Weledele Achtbare Heeren dat onze smeekende bede tot verzoek om meer voedsel toch in druk op Uwe Christelijke harten moge maken en voldoen aan onze smeekende bede blijve alle Uwe Edl.ond:DW gevangene (was getekend door 31 gevangenen)” Hoewel al in 1824 er in het gebouw een keuken werd afgebouwd, duurde het nog jaren voordat het gevang “zelfverzorgend” werd, en de contracten voor de verzorging alleen meer de ingrediënten betroffen. Om een indruk te krijgen van de kleding der gevangenen: in 1814 was er een lijst99 van “liggingsstukken”en kledingstukken, waaruit bijvoorbeeld valt op te maken dat de mannelijke gevangenen een leren pet dragen en dat de dekens groen waren. Naast de contracten voor de verzorging met eten, waren er contracten voor de bewassing in het gevang (bijvoorbeeld met H.J. Linthorst en na diens dood in 1852 met diens weduwe mevr. v.d. Berg, een extreem lang contract: zelfs in 1885 liep dit nog). Een korte periode van 3 jaar heeft het gevang zelf de was gedaan, maar omdat de waslijnen gebruikt waren om te kunnen ontsnappen, was dit snel weer gestopt. Voor het knippen en scheren der gevangenen was er een contract met G.G. v.d. Wetering voor f.41,-/jr en na diens dood in 1853 met Hendrik de Roos en in 1855 met Derk Klunhaar voor f.115,-/jr) en na diens dood in 1888 (dus na 30 jaar dienst !) door H.J. Meijer. Het laatste contract zal wel geweest zijn met C. Trip, want rond 1900 gaf het MvJ aan dat voortaan de bewaarders maar de gevangenen moesten knippen en mocht het Col.Reg. daartoe een tondeuse á f.8,- op de begroting zetten. Uiteraard was de periode der Eerste Wereldoorlog er een van schaarste, ook in het gevang. Rundvlees werd vervangen door lamsvlees, brood was moeilijk te krijgen en het gevang probeerde zijn steentje bij te dragen aan de oorlogssituatie door bijvoorbeeld een oude brandspuit die gemaakt was van het zeer schaars geworden koper te verkopen voor de gigantische prijs van f. 75,De kantine Een derde deel van wat de gevangenen bij de arbeid verdienden kon in de kantine worden besteed. Slechts korte tijd mochten volwassen mannelijke gevangenen één borreltje per dag (dus niet vrouwen en jongeren). Maar hoewel dit door het Col.Reg. was bepaald in 1839100 kwam twee maanden later al een brief van de CdK dat sterke drank in het gevang verboden was101. In 1861 verscheen er in druk een tarievenlijst102 waar uit blijkt dat in de kantine te krijgen waren: tarwebrood, boter, bokking, pekelharing, spek, bier, zoete melk, karnemelk, gezette koffie, rooktabak en snuif. In het huishoudelijk reglement van het gevang was bepaald dat gevangenen onder de 18 jaar geen rooktabak of snuif mochten kopen.
14
Bij tijden van dreigende epidemie werd de bokking als “verdacht” tijdelijk van de tarievenlijst gehaald. De verstrekking van de kantine werd ook centraal bepaald. Zo werd in 1920 door het MvJ een overzicht van artikelen der kantine vastgesteld103 waarbij werd voorgeschreven dat gedetineerden die zich in voorlopige hechtenis bevonden wat extra’s konden krijgen: spek, eieren, rooktabak en pijp, maar nadrukkelijk niet voor verdachten van landloperij, bedelarij of souteneurschap. Het MvJ bleef zich op detailniveau met de kantineverstrekking bemoeien, zoals blijkt uit een schrijven van het MvJ uit 1932104 waarin geregeld werd dat haring 2x per week en fruit 3x per week mocht worden aangeboden i.p.v. resp. 1x en 2x. De pistole De pistole was een vrije kamer in het gevang die door een gedetineerde gehuurd kon worden met veel extra voorzieningen zoals een schoon bed, warme en koude dranken, diverse luxe spijzen, alcoholica en rookwaren. Een eerste opsomming van de artikelen der pistole kan gevonden worden in een brief van de CdK105. En hoewel vanaf 1850 de invoer en gebruik van sterke drank nadrukkelijk was verboden106 stonden wijn en bier nog altijd op de tarievenlijst van de pistole107. De tarievenlijst werd in druk op de pistolekamer gelegd108. En nog steeds in 1875 werd een “halve kruik bier” aangeboden in het Reglement op de pistole en werd pas in 1927 dit omgezet in een niet-alcoholische drank. Toelating tot de pistole was zeer beperkt en gebonden aan een aantal voorwaarden: zo moesten boetes en proceskosten door de gedetineerde betaald zijn. Toelating tot de pistole werd voor gedetineerden in voorarrest (preventief gedetineerden) door het College van Regenten gegeven. Voor de andere categorieën werd de toestemming verleend door de CdK en latere jaren door het MvJ. In de gevangenis van Zwolle werd in 1825 een dergelijke pistole ingericht. (Bezoekers van de pistole: zie bijlage F) Medische zorg De medische zorg was wisselend in handen van burgermedici, benoemd door de CdK en van militaire artsen, benoemd door de Inspecteur der Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht. Dit was afhankelijk van de grootte en aanwezigheid van een militair garnizoen in Zwolle. Hetzelfde gold voor de apotheek. Bevallingen (“verlossingen”) bij vrouwelijke gevangenen werden gedaan door de stadsverloskundigen van Zwolle. Bij het heersen van besmettelijke ziektes zoals de cholera (“Aziatische braakloop”) werden de medische richtlijnen centraal gegeven109. Ook centraal werd er een Reglement vastgesteld voor de voeding van zieke gevangenen, met uitgebreide menu’s110. Als tijdens de cholera gevangenen bereid waren als ziekenverzorger dienst te doen, werden ze voor strafkorting voorgedragen111. Om een indruk te krijgen van wat er in Zwolle als extra voeding werd gegeven aan zieken: in 1853 werd een rekening ingediend voor 27 flessen wijn, 57 kan zoete melk, 42 haringen van f.0,05 en 25 haringen van f.0,10112 . In 1860 volgden nadere bepalingen voor de verzorging van zieken113. In de beginjaren waren de medici: -verbonden aan het Tuchthuis Med. Dr. C.W. Eekhout en chirurgijn A. Kannegieter114 -verbonden aan het Huis van Arrest Med.Dr. F.v.d. Ketten en chirurgijn B. Gijswijt
15
In 1824 werden de civiele medici ontslagen en kwam de medische zorg voor het eerst in handen van militaire artsen: de heer Seelig, Officier van Gezondheid 2e kl., en de heer Dommers, Officier van Gezondheid 3e kl. als artsenij-mengkundige. (Verdere artsen van het gevang zie Bijlage G) Geestelijke verzorging der gevangenen Al in de 18e eeuw was er een geestelijk verzorger aan het (toen) Tuchthuis verbonden. Al direct bij het begin van het Koninkrijk der Nederlanden werd de geestelijke verzorging geregeld115 en werden een Protestantse “catechiseermeester” te weten Willem Adelink (overleden 26-9-1819) en een katholiek geestelijke te weten S. Jaspar R.C.P. benoemd. Ook de geestelijk verzorgers dienden een ambtseed af te leggen, welke in 1840 werd gewijzigd116. Voor de katholieke eredienst werd door de Zwolse timmerman J . van Ginkel in 1818 een huisaltaar in het gevang gemaakt. In 1826 werd de regeling verder aangepast117 en in 1835 werd er in het gevang een speciale ruimte afgetimmerd voor de godsdienstoefeningen. Wat betreft de Joodse (Israëlitische) gevangenen werd door de CdK in 1835 bepaald dat ze op de sabbath niet hoefden te werken, maar werd een koshere voeding afgewezen. Wel mochten ze vanaf 1854 tijdens hun paasfeest het paasbrood aangeleverd krijgen door hun gemeente118 en kwamen de kosten van de voeding der Joodse gevangenen tijdens hun Paasfeest vanaf 1862 toch ten koste van het rijk119. Maar al eerder werd een enkele keer een uitzondering gemaakt op de regel dat geen voedsel van buiten het gevang in gebracht mocht worden. Zo werd die uitzondering in 1841 toegepast voor de joodse weduwe Schaep, dit in overleg met de opperrabbijn Herzfelt120. Maar een verzoek van de opperrabbijn in 1862 om ook op Grote Verzoendag speciaal voedsel te mogen verstrekken werd afgewezen. Maar langzamerhand werd de regeling wat soepeler; zo kreeg in 1931 de joodse gevangene Karel Vos, die tot de pistole was toegelaten, zijn koshere voeding van de joodse gemeente, waarbij het gevang aan die gemeente een gedeeltelijke vergoeding gaf. Er werd strikt gelet op de denominatie van de gevangenen. Toen dan ook een hervormde gevangene bezoek kreeg van de pastoor en ook de katholieke eredienst bezocht, kwam er een brandbrief bij het Col. Reg. binnen van de Kerkenraad der Nederduits Hervormde Gemeente te Zwolle met het verzoek “maatregelen” te nemen121. Iets soortgelijks gebeurde in 1841 toen een Joodse gevangene wilde overgaan op het katholieke geloof. Het Col.Reg. vroeg toen aan de opperrabbijn van Zwolle deze overgang te toetsen122. In de Instructie op de Godsdienstoefening was bij art. 7 bepaald dat een gevangene verplicht was de godsdienstoefening van zijn denominatie bij te wonen. Toen een gevangene in 1841 dat had geweigerd omdat hij Luthers was en niet Gereformeerd, werd dat niet geaccepteerd123. Er was daarover zelfs landelijk enige krakeel toen de Lutherse voorganger vrije toegang tot het gevang werd geweigerd124 en deze predikant dit aanhangig maakte op de Lutherse Synode. In 1871 klaagden enkele Joodse gevangenen over de weinige aandacht die ze van hun rabbijn kregen125 en bleef ook de relatie van het bestuur met deze rabbijn wat gespannen hetgeen leidde tot het aanstellen van een andere raadsman in 1872. De stiptheid die werd betracht kwam ook tot uiting in het volgende: van een joodse gevangene werd bij binnenkomst zijn Nederlands-talige gebedenboek afgenomen, omdat anders andere gevangenen immers daar ook in zouden kunnen lezen, en alles wat leesbaar
16
was diende eerst getoetst te worden door ook de katholieke en de protestantse geestelijke raadslieden (art. 6 van het Huishoudelijk reglement omtrent de bibliotheek), maar het Hebreeuwse gebedenboek mocht hij behouden, dat kon toch niemand anders lezen126. In 1900 staat er ook een vaste organist (D.J. Düringshoff) op de loonlijst van het gevang, maar behield deze tot zeker in 1932 de status van “tijdelijk”. Onderwijs aan gevangenen Al heel vroeg werd er door bemiddeling van het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen een onderwijzer aan het gevang verbonden. Het Genootschap bekostigde de onderwijzer en de leermiddelen. Mannen en vrouwen kregen gescheiden les127. Bij de Wet op het Onderwijs 13-8-1857 St.Bl. 103 werd dit onderwijs tot staatszaak verheven en werd de onderwijzer van het gevang A. Kroeze Ramaker op tractement gezet. Voor het onderwijs in het gevang werd ook een reglement vastgesteld128. Het onderwijs viel vanaf 1861 niet meer onder de Wet op het Onderwijs, zodat ook de Inspectie op het Onderwijs geen toegang meer had tot het gevang129. In de notulen van het Col. Reg.130 werd een Reglement voor de Hoofdonderwijzer opgenomen. Naast het geven onderwijs was de onderwijzer ook verantwoordelijk voor de bibliotheek: het uitlenen en het aanvullen. Ook voor die activiteit werd een Huishoudelijk Reglement vastgesteld131. Er werd 4 uren per week les gegeven, wat in 1868 werd uitgebreid tot 6 uren per week., Verdere onderwijzers: na het overlijden van H. Kroeze Ramaker op 3-1-1869 werd aangesteld -Adam van der Sluis Tzn, geb. 8-3-1819, onderwijzer op het Eiland, NH, gehuwd, 3 kinderen, op een wedde van f.150,-/jr. Op zeer hoge leeftijd eervol ontslagen in 1905. -Marten Rodink; 1905 tot zijn overlijden op 21-10-1912 -Andreas Johannes Vasbinder, geb. 11-5-1866, gehuwd. 3 kinderen; 1913- (1927) Arbeid van gevangenen Vanaf 1840 werd vanuit de gevangenis in Leeuwarden de arbeid van gevangenen aangestuurd: aanvoer van materialen, regelen van de beloningen132 en dergelijke. In de eerste tijd werden er uit de gevangenis te Hoorn gevangenen opgestuurd naar Zwolle die dienst konden doen als opzichters van de arbeid: het spinnen en haspelen van vlas en snuit (espartogras). Van de verdiensten ging 1/3 naar het Rijk, 1/3 naar de uitgaanskas van de gevangene en 1/3 voor de gevangene om te mogen worden uitgegeven in de kantine. Naast het spinwerk werden in de loop der tijd ook andere werkzaamheden ingevoerd, zoals het aanmaken van onderbroeken (1868), en voor particulieren het “lezen” van koffiebonen, het klassieke zakjes plakken e.d. Om een indruk te krijgen van het dagschema van gevangenen: zie brief MvJ133. De overheid was er niet zo voor dat gevangenen zich met sport of spel bezig hielden, getuige een afwijzende reactie van het MvJ op de aanvraag van het Col.Reg. enkele dam- en schaakspelen te mogen aanschaffen voor gebruik op zon- en feestdagen. Als de gevangenen zich verveelden, moesten ze maar gaan werken, vond het MvJ. Een lid van het Col.Reg. had hierover zelfs overleg te den Haag134. Reclassering
17
In 1823 werd landelijk opgericht een Nederlands Genootschap ter Zedelijke Verbetering der Gevangenen en vroeg de CdK aan het Col.Reg. om medewerking met dit Genootschap135. Maar over daadwerkelijke activiteit valt weinig te vinden in het vroege begin. Het is pas in 1855 als het Genootschap vroeg een bibliotheek ten behoeve van de gevangenen te mogen inrichten in het gevang met “werken van godsdienstige en zedekundige aard”136 maar pas vijf jaar later werd er daadwerkelijk een boekenkast ingericht. Prompt werden door pastoor Mocking van het gevang een aantal boeken afgekeurd voor de katholieke gevangenen. In 1893 vroeg het Genootschap om een circulaire van de drankbestrijdersbond in de cellen te mogen leggen. Dit werd door het Col.Reg. geweigerd omdat er de zinsnede in voorkwam:” in den jenever welks verkoop een zich Christelijk noemende wetgeving vergunt en waarvan zij zich niet schaamt telkens accijns te heffen”137. Het was het Comité van Dames ( zie aldaar) dat daadwerkelijke al heel vroeg reclassering bood, dit tegen het zere been van de plaatselijke afdeling van het Nederlands Genootschap, die bij het Col. Reg. klaagde in 1874, dat het Damescomité eigenlijk niet aan de regels voldeed138. Pas veel later is in de archieven te vinden dat medewerkers van het Nederlands Genootschap daadwerkelijk gevangenen gaan bezoeken en kregen ook andere instellingen toegang, zoals in 1913 de heer B. van Hee, van het Leger des Heils een passe-partout kreeg evenals de heer Jos van Leipsig van de “Vereniging Liefdewerk tot. zedelijke verheffing van ontslagen gevangenen”. Het Comité van Dames tot bezoeken van vrouwelijke gevangenen Dit Comité werd opgericht 6-4-1840 en al vanaf het begin was het Comité zeer actief bij het verbeteren van het lot van vrouwelijke gevangenen. Al na een maand na de oprichting schreef het Comité aan het Col. Reg.139 dat de mannelijke gevangenen naar de vrouwen konden roepen, dat verstoorde de rust en er werd voorgesteld de ramen van de vrouwencellen dicht te metselen waardoor “betere gedachtes die tot boete en bekering leiden” meer mogelijk waren. Toen er door de geestelijke verzorging in het gevang licht geprutteld werd over de activiteiten van de Dames reageerde het Comité vinnig140 en ontkende als zouden de gesprekken met vrouwelijke gevangenen dogmatisch godsdienstige onderwerpen behelzen. Naast gesprekken met de vrouwelijke gevangenen zorgde het Comité ook voor aangepaste arbeid voor vrouwen in het gevang, hielpen ze de vrouwelijke gevangenen aan werk na hun ontslag uit het gevang, voorzagen zij de ontslagen vrouwen van kleren, kortom, ze waren zeer duidelijk reclasseringsgericht bezig. Het Comité had dan ook vrij toegang tot het gevang141 tot het drama in 1863 rond ds. van Rijn (zie onder Bijzondere gevangenen), toen de bezoekuren werden ingeperkt. Het Comité bleef aandringen op het aanstellen van een bewaarster. Typisch Nederlands was, dat het MvJ al eens had gereageerd dat ze akkoord gingen met de aanstelling van een bewaarster als het Comité bereid was de loonkosten voor haar rekening te nemen. Een enkele keer meende het Comité zich te moeten mengen in de gang van zaken in het gevang, bijvoorbeeld142 een verzoek van het Comité om de gevangene Johanna Bruggink, die na recidive weer werd opgesloten, apart te houden van de andere vrouwen omdat ze een slechte invloed zou hebben: “Deze vrouw, die ondanks een schijn van vroomheid een zeer bedorven gemoed verbergt…”. In 1850 verzocht de pastoor143 aan het Col.Reg. om te willen zorgen dat het Comité geen katholieke vrouwelijke gevangenen meer bezoekt, omdat de groepsbijeenkomsten, die met gebed werden geopend en gesloten, toch een godsdienstig karakter hadden waarop de pastoor geen zicht had. Dit verzoek werd klakkeloos door het Col.Reg. overgenomen144, zodat vanaf
18
dat jaar ook geen katholieke vrouwelijke gevangenen arbeid kregen van het Comité, geen bemiddeling bij het vinden van werk bij ontslag, geen kledingstukken bij ontslag e.d. Als dan na enkele jaren de Landelijk Inspecteur der Gevangenissen na een inspectie deze toch grove rechtsongelijkheid signaleerde145 bij het Col. Reg. gaf het Col.Reg. weer even klakkeloos deze klacht van de Inspecteur over aan het Comité van Dames. Als door een adder gebeten reageerde het Comité dat het juist het Col. Reg. was dat het het Comité had verboden katholieke vrouwen te helpen met reclasseringsactiviteiten. Het Comité was wel bereid te zien in hoeverre ze katholieke dames zou kunnen vinden om te helpen bij de reclasseringsactiviteiten146 maar dat lukte niet. Ook het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering (reclassering) klaagde in 1874 weer over het feit dat het Comité van Dames bij ontslag van katholieke vrouwelijke gevangenen deze geen kleren meegaf147. In 1914 blijkt het Comité nog steeds actief, maar mogelijk is het een onderdeel geworden van de plaatselijke afdeling van het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen. (Leden van het Comité van Dames zie bijlage I) Kinderen in het gevang Als er gevangenen werden opgenomen met kinderen, was het vooralsnog geen probleem als het zuigelingen waren (“zuigende kinderen”), die drukten immers niet op de begroting der verzorging. Was het kind nog afhankelijk van de gedetineerde ouder en was er geen familie die het kind kon onderhouden, dan diende het onderhoud van het kind betaald te worden door de zogenaamde “gemeente van onderstand”, waar de gedetineerde thuis hoorde. Hoe met de kinderen om te gaan was centraal geregeld bij KB 2-2-1822 No.34. Als het betrokken kind de leeftijd van 3 tot 6 jaar had bereikt kon het worden opgestuurd naar een Kolonie van Weldadigheid of worden overgedragen aan het armenbestuur van de gemeente van onderstand.. Ook kinderen van gedetineerde vreemdelingen konden naar de Kolonie worden gestuurd148. Vanaf 1870 kwamen de armlastige kinderen die niet van hun gedetineerde ouders gescheiden konden worden ten laste van het Rijk, maar als ze wel gescheiden konden worden werd de verantwoordelijkheid aan de gemeente van onderstand overgedragen, of de gemeente nu wilde of niet, getuige een brief van de CdK149 met opdracht het kind van Jan Coert Jansen en Femmigje Bakker bij het gemeentehuis af te leveren ook al wenste de gemeente het kind niet in ontvangst te nemen. De mobilisatie van 1939 In 1939 werden vanuit de Artillerie Inrichtingen der Hembrug 3 gasmaskers geleverd (legermodel) en werd overwogen “in verband met de tijdsomstandigheden” het aantal revolvers uit te breiden. Er verscheen een uitgebreide instructie van het MvJ150 hoe te handelen bij luchtalarm, verduistering, het opzetten van luchtbeschermingsgroepen voor de ontruiming, de EHBO etc.
19
BIJLAGE A. BESTUURSLEDEN VAN DE GEVANGENIS H. Klopmans 1814C.W. Schlingemann 1814F.P.A. Heerkens 1814-1839 A. Doijer 1814L.J. Rietberg 1814E. Schukking 1814B.R.. Roijer 1814- 1839 Eekhout 1822P.L. den Beer (1824)-overleden 1830 Mr. H. van Sonsbeek (1824)-1842 G. Wicherlink (1824)-1839 L. Nilant, (1824) -1827 A.J. Sandberg -1840 Mr. J.A. Sandberg 1842Mr. O.F. Greven 1827 -1841 C.W. Schlingemann 1830 -1841 Mr. P.L. den Beer overleden 1830 H.v.d. Sluis 1840-1852 Mr. D. H. Wicherlink 1839-1861 P.G. Ramaer 1839-1861 Mr. J.N.J. Heerkens 1839-1861
20
Mr. Herman Joan Greven (zoon van O.F.)1841 - overleden 1847 Mr. Onno Zwier van Sandick 1841-1878 Mr. J.A. Sandberg 1842 -1861 Mr. J. Kalff 1847 -1856 Mr.G.D. Ribbius 1852-overleden 1877 Jhr.Mr. J.W. van Thije Hannes 1856 N.J. van der Lee , Hoofdingenieur Waterstaat 1861 -1877 Mr. H. Machielsen 1861-1875 Mr. H.E.C. van Kerkhoff 1861-1876 S.P. Kros, doctor in de wis- en natuurkunde en geneeskunde 1861 –1889 Mr. L. Hertzveld 1861 –1876 Mr.M. Sichterman 1875- 1877 Mr. Jacob Evert van Nes van Meerkerk 1876- 1880 Mr. Louis Eijssonius Wichers 1876-overleden 1884 Mr.J. Gratama 1877-overleden 1883 Mr. L.J. Rietberg 1877-1883 Jhr W.C.Th. van Nahuys 1877-1888 Mr. O.Z. van Sandick -1878 Mr.S.M. de Ranitz 1878-1879 L.A. Reuvens, Hoofdingenieur Waterstaat 1879-1892 Mr. J. Thiebout 1880-overleden 30-6-1903 Frederik Hendrik Ampt, luit.kol., 1883-1899 Mr. Willem Frederik Ernst Baron van Aersen Beijeren van Voshol 1883-1905 Mr. I. de Greve 1885-1899 G.J. Wispelwey, ijzerfabrikant 1888-1915 Dr. J. Chr. Gaerthé 1889-overleden 17-2-1913 Johan Wilhelm Welcker, Hoofdingenieur Waterstaat 1892-1900 Mr. D. van Laer, wijnhandelaar, 1899Mr. L.H.F.M. Bosch Ridder van Rosenthal 1899-overleden 16-3-1900 Mr. C. Baron de Vos van Steenwijk 1901-overleden 13-8-1903 Mr. J.P. van Outeren 1900-1909 Mr. W.H. Roijer 1903Mr. P.A. van Biesen 1903Jhr.Mr. D.J. den Beer Poortugael 1905-1907 Mr. Baron F.A. van Ittersum 1907- (1914) Mr. H. v.d. Vegte 1909-(1920) Th.C. van Eijk Bijleveld 1915Dr. A. van IJsendijk, arts 1913H.B. van Sloten (1930) Mr. T. Nolens 1929Mr. M. Tresling 1930-(1951) L.E. Eerkes -1930 T.P. van Veen, commies NS 1930Mr. W.A. Vos -1939 Mr. A.H. Servatius 1939-
21
BIJLAGE B. CIPIERS VAN DE GEVANGENIS -Broekhuizen, in 1769 aangesteld als knecht, benoemd tot cipier 1805, overleden 1822. -Frederik Copplé (Coppelé), gehuwd met M.J. de Laat, benoemd 1824, op een wedde van f.700,-/jr. Overleden 1825. -Jochum Feijtzes, benoemd 1825 op een wedde van f.700,-. Overleden 1831. -Gerardus Copplé, benoemd 1831 op een wedde van f.700,-. Overleden 1845. -Pierre Henry Corneille Willer, aangesteld 1845 op een wedde van f.900,- In dienst tot 1846. Over deze cipier een gedragsrapport door Col.Reg.151 -Matthijs Schaap, benoemd 1846 op een wedde van f.600,- (met vrije woning). Het Col.Reg. vond regelmatig aanleiding cipier Schaap op plichtsverzuim en brutaliteit te wijzen152. Eervol ontslag 1863. -Willem van de Wakker, benoemd 1863 op een wedde van f.1000,-/jr; hij was cipier van het gevang te Almelo. Hij werd overgeplaatst 1868. -J.A. Hoogendoorn benoemd 1868. Hij kwam uit Groningen waar hij disfunctioneerde153. In 1868 verplaatst naar Leeuwarden. -W.J. Jung aangesteld 1868. Al in 1869 stelde het Col.Reg. voor hem een andere functie te geven, omdat hij zwak functioneerde. In dat jaar oneervol ontslagen, waarbij ook misbruik van alcohol een rol gespeeld lijkt te hebben. -W.F. Treub 1869-1877 (verplaatst naar Den Haag). -H. Hamer, benoemd 1877 op een wedde van f.1450,-/jr, eervol ontslag i.v.m. lichaamsgebreken 1884.
22
-Johan Hendrik Pieter Willem Braun, geb. 19-4-1838 te Den Haag, Luthers, gehuwd. 18841893 (medisch ongeschikt verklaard). -Johannes Gradus Millaard, geb. Stad Ommen 9-12-1852, NH, gehuwd, 5 kinderen, was commies bij gevang den Haag, op wedde van f.900,-/jr plus vrije woning; 1893-1899. -Johan Frederik de Jong, geb. 6-10-1865 te Nijmegen, NH, gehuwd, 2 kinderen, op wedde van f.1450,-/jr 1899-1900 (verplaatst naar Breda) -A.W. Idzenga 1900-1902 (overgeplaatst naar Roermond). -C.H. Keiner, kwam van ROG Avereest, aangesteld 1902 op een wedde van f.1250,- plus vrije woning. Overgeplaatst naar Groningen in 1904. -Hendrik Willem Cornelis Botzen, geb. Leiden 23-4-1868, NH, gehuwd, 1 kind, kwam van gevang Almelo, aangesteld 1904 op een wedde van f.1250,-/jr. Verplaatst naar Haarlem in 1908. Terug naar Zwolle in 1913-1915 (verplaatst naar Leeuwarden). -J.W. Gosker, kwam van gevang Alkmaar, aangesteld 1908 op wedde van f.1250,-/jr – overleden 1912 . -J. Noordhoff, kwam van gevang Zutphen, werd aangesteld 1912 op een wedde van f.1300,/jr. Werd 1913 verplaatst naar Maastricht. -Jan de Weerd, geb. 23-5-1870, gehuwd, 3 kinderen, kwam van gevang Sneek, aangesteld 1915 op een wedde van f.1300,-; tot 1919 (verplaatst naar Leeuwarden). -P.J.A.D. Dirkmaat, op wedde f.3270,- , kwam van Zutphen, 1920-J.L.C. Lignian (1926)-1927 (verplaatst naar Hoorn) -J. de Jonge 1927-1931 (verplaatst naar Roermond) J.M. Hoogland 1931-Harm Zondag, geb.14-3-1888, -1939 (verplaatst naar ’s Gravenhage. -B.Th.Derks, commies gevang Rotterdam aangesteld 1939 op wedde van f.2907,-
BIJLAGE C. BEWAARDERS VAN DE GEVANGENIS De bewaarders waren: -Hendrik Cieraad, 1e knecht bij het Tuchthuis, in dienst vanaf 1808. Op 62 jarige leeftijd eervol ontslagen in 1841. -G. van Hoevell, 2e knecht bij het Tuchthuis. -Roelof van Gerner, knecht bij het Huis van Arrest (1820). -Goris van Oven, 2e knecht, in 1825 met pensioen wegens “geheele verstomping zijner geestvermogens door hoge leeftijd”. -Gerardus Copplé, 2e knecht, benoemd 1825, eervol ontslag 1826. -Jurrian Plas, benoemd tot 2e knecht 16-1-1827, was toen 45 jaar, turfdrager, gehuwd met E. Dirksen, op een wedde van f.200,-/jr. Hij had bij Waterloo gevochten en was daar gewond geraakt en had een uitkering uit het Waterloofonds. Overleden mei 1845. -Jan Roelof v.d. Berg, arbeider te Zwolle, benoemd 1841 tot bewaarder 1e kl. op een wedde van f.300,- Was toen 30 jaar oud. Staat van dienst: 6 jr 7e Afd. Inf. In een brief van deze bewaarder aan het Col.Reg. in 1859154 vertelde hij dat bij de visitatie van gevangene Heinrich Schultz hij was afgeleid door de buitenbel, waardoor Schultz in staat werd gesteld een pistool te verstoppen en later weer bij zich te steken. In de 18 jaar dat v.d. Berg nu bewaarder was, was hem dit nooit overkomen. Hij noemde voorbeelden van plichtsbetrachting: zo ontdekte hij een touwladder in de strozak van gedetineerde Juten, zo ontdekte hij geld in de onderbroek en een gouden pistool in de vorm van een knoop bij gedetineerde Lodewijk Kemper en
23
ontdekte hij een gestolen horloge bij gedetineerde Jan Willem Schutten. Omdat hij minderjarige kinderen te onderhouden had, vroeg hij clementie van het Col.Reg. bij de strafmaat. Oneervol ontslagen 1861. - J. van Santen (1842). -W. Nijman (1842). -Christiaan Esman, timmerman te Zwolle, oud 33 jaar, gehuwd, 1 kind, staat van dienst: 6 jaren bij 1e Bat. Jagers, benoemd 28-5-1845 tot bewaarder 2e kl. op een wedde van f.200,-/jr, eervol ontslag 1869. -Jochem van der Veen, 35 jaar oud, arbeider, gehuwd met Johanna Vinger, 3 kinderen, staat van dienst: 15 jaar militaire dienst bij 7e Afd. Inf. en Rijdende Artillerie, benoemd tot bewaarder 2e kl. op een wedde van f.200,-/jr. Hij liet zijn alcoholistische vrouw in de steek, waarvoor hij een vermaning kreeg155.Eervol ontslagen 1852 wegens benoeming tot gerechtsdienaar. -Johan Christiaan Jansen, wonende te Zwolle, arbeider, gepasporteerd sergeant, benoemd 1851 op een wedde van f.200,-/jr. Op 3-8-1852 werd deze bewaarder door de politie in beschonken toestand aangetroffen in de tapperij Het Wapen van Zwolle aan de Melkmarkt156. Hij werd 2-6-1856 eervol ontslagen wegens benoeming tot gerechtsdienaar. -Frederik Kroes uit Vollenhove, benoemd tot bewaarder 2e kl. in 1856 op een wedde van f.200,-/jr. Hij had een militair pensioen uit Indië. Eervol ontslag 1857 wegens benoeming tot rijksveldwachter. -J. Nieman, sergeant 3e Bat. 72 RI te Delft, benoemd 1858 op wedde van f.200,-/jr Oneervol ontslagen 1861. -Bernardus Diezeraad, benoemd tot 2e kl. in 1861 op wedde van f.230,-/jr, promotie tot 1e kl. in 1862 (wedde f.300,-/jr) ; eervol ontslag 1864. -Antonie Lengton, geb. 27-5-1823, benoemd 1861 tot 2e kl. op wedde van f. 230,-/jr . Oneervol ontslagen 1881 wegens ergerlijk plichtsverzuim (had ’s nachts geen ronde gelopen). Het Col.Reg. dat Lengton voor ontslag had voorgedragen, schrok nogal van het “oneervol”, probeerde dat bij de CdK terug te draaien157. -Hendrikus van Dijk, benoemd 1864 op wedde van f.450,-/jr,, verplaatst naar Amsterdam 1869. -Michiel Perwitz benoemd 1869 tot 1e bewaarder; kwam van gevang te Hoorn, op wedde van f.450,-/jr; staat van dienst: 7 jr. marine, tot 1865, 2e stuurman. Oneervol ontslag wegens sjoemelen met turf 1870. -Gerrit Jan Lans, 2e kl., benoemd 1869 op wedde van f.400,-/jr; verplaatst naar Leeuwarden 1881. -Daniel Johannes van Meegeren, gepasporteerd onderofficier, benoemd 2e kl. in 1870 op wedde van f.400,-/jr; eervol ontslag 1875. -Karel Louis de Boevere, benoemd 1875 op wedde van f.450,-/jr, geb. 15-2-1845 te Zwolle, beroep smid, RK, gehuwd, 2 kinderen, staat van dienst soldaat 1RI; eervol ontslag 1877. -W.F. Kersten, benoemd 1878 op wedde van f.400,-/jr; oneervol ontslag 1881. -Hendrik Jan Altink, geb. te Wierden 23-8-1848, NH, gehuwd, 3 kinderen; bewaarder 2e kl.; van 1881-1887 (verplaatst naar Breda). -Jacob Heite, geb. Giethoorn 12-4-1851, doopsgezind, gehuwd, 3 kinderen, op wedde van f.500,-/jr van 1881-1882 -Gerhardus Overweg, geb. Zwolle 22-11-1854, RK, ongehuwd, tabakskerver, aangesteld op wedde van f.500,- in 1881. Hij werd als brutaal ervaren en had kritiek op de cipier, waarvoor hij voor schorsing werd voorgedragen. Uiteindelijk toch eervol ontslag in 1891. -Jan Ezendam op wedde van f.500,-1882-1889 (verplaatst naar Arnhem). -Johannes Hannessen, geb. Zwolle 7-11-1859, prot., ongehuwd, schoenmaker, op wedde van f.500,-, aangesteld 1887; oneervol ontslagen in 1893: was door de politie dronken opgebracht,
24
waarbij hij door omstanders was uitgejouwd en had al eerder waarschuwingen gehad wegens drankmisbruik158. Maar in de dienst was zijn gedrag altijd voorbeeldig.. -Hermannus Steenbergen, aangesteld 1889. Kwam van het gevang Arnhem, waar hij als te weinig geschikt werd geacht als bewaarder in een cellulair systeem, omdat hij te weinig afstand kon houden. Van beroep blikslager, 28 jaar, gehuwd, geen kinderen. Overleden als bewaarder 2e rang juli 1913. - Jacobus Spijker, bewaarder 3e rang, aangesteld 1891, geb. 9-12-1856, prot., gehuwd, 1 kind, touwslager. Tot 1900 (verplaatst naar Deventer). -H. van der Veen, afkomstig van de gevangenis Groningen, aangesteld als bewaarder 1e rang(=brigadier) op een wedde van f.675,-/jr 1897-1903 ; gepromoveerd tot hoofdbewaarder (majoor) te Arnhem. Sprong in 1903 tijdelijk in bij ROG Veldzicht, omdat daar wanordelijkheden waren. -Adrianus Johannes van Wielink, agent van politie te Zwolle, aangesteld tot 2e kl.op wedde van f.500,-/jr; 1893-1902 (benoemd te Alkmaar). -Gerrit Lindeboom geb. 23-9-1851 te Almelo, van beroep molenaar, protestants, gehuwd, 4 kinderen, aangesteld 1895 op een wedde van f.500,-/jr ; was tevens kok. Tot 1917 (was toen bewaarder 2e rang). -Josef Westerbaan, bewaarder 3e rang, geb. 18-5-1870, NH, gehuwd, 2 kinderen. Werd aangesteld 1900 op een wedde van f.500,-/jr, kwam van het gevang te Den Haag, waar hij in conflict was gekomen met de directeur. Het MvJ vraagt aan het Col.Reg. om zijn gedrag nauwkeurig te volgen en te rapporteren. De gedragsbeoordeling door het Col.Reg. is negatief159 en hem werd geadviseerd zelf ontslag te nemen in 1904, waarna hij zowel solliciteerde bij de politie Den Haag, als bij het 3e Reg.Huzaren. -Duije de Groot, geb. 7-9-1870, agent van politie te Groningen, geb. te Groningen, Doopsgezind, gehuwd, aangesteld tot bewaarder 3e rang 1903; in 1911 overgeplaatst naar Leeuwarden, omdat daar zich spanningen hadden ontwikkeld, was toen bewaarder 2e rang. In 1912 terug naar Zwolle tot 1918 (verplaatst naar Leeuwarden). -A.A. Wigman, bewaarder 1e rang (brigadier), aangesteld 1903 op een wedde van f.675,-/jr; kwam van het gevang te Arnhem. Overgeplaatst naar Den Haag 1910. -Jan Kroon, bewaarder 3e rang op wedde van f.550,-/jr , bij aanstelling in 1904 29 jaar oud, geb. te Zwolle, NH, gehuwd, letterzetter; in 1907 overgeplaatst naar Arnhem. -Jan Assink, geb.6-11-1869, bewaarder 3e rang, komend van gevang Arnhem 1907-1912 (verplaatst naar Den Haag). -Johannes Meulendijk, bewaarder 1e rang (brigadier) op een wedde van f.700,-/jr, kwam van gevang Den Bosch 1910-1913 (verplaatst naar Den Haag). -Jan van Leeuwen, geb. 19-6-1871, gehuwd, 4 kinderen, bewaarder 2e rang, kwam van gevang Leeuwarden, waar spanningen waren 1911-1924 -Wolter van der Pers, geb. 26-12-1871, gehuwd, 4 kinderen, bewaarder 1e rang (brigadier), aangesteld op wedde van f.895,-/jr, kwam van gevang Rotterdam 1913-Hendrik Spijker, geb. 4-3-1883, gehuwd, 4 kinderen, bewaarder 2e rang, kwam van gevang Haarlem, aangesteld op wedde f.740,-/jr 1913-1914 (verplaatst naar Haarlem) -Johannes Middel, bewaarder 3e rang, 1919-(1924) -Johannes Bosch, geb. 27-4-1881, hoofdbewaarder -1926 (verplaatst naar Amsterdam). -Berend Edskes, bewaarder 3e rang, geb. 13-5-1887, afkomstig uit Blijham (Gr.), op wedde f.960,-/jr, aangesteld 1920-(1924) -R. Venema (1927, 1931) -H. de Jonge (1924, 1931) -M. J. Vermeulen (1924, 1931) -D.B.E. Lubbers (1924, 1931) -J. Schuring (1924)
25
-Jan Kroon, geb. 10-6-1875, kwam van gevang Maastricht, aangesteld als hoofdbewaarder op wedde van f. 1824,-/jr in 1926-(1931) -H. Slijkerman (1930, 1931) -H. Spijker (1924, 1931) -S. van Winkelen (1930, 1931) BIJLAGE D. BEWAARSTERS VAN DE GEVANGENIS Verdere bewaarsters: -Lamberta Anna Scheen, weduwe van Jan Rooke 1865-1868. Werd oneervol ontslagen omdat ze een pakje en brieven had aangenomen bestemd voor gevangenen. Trouwde na haar ontslag op 43 jarige leeftijd met de ontslagen gevangene annex gevangeniskok Willem Hamer, 28 jaar, te Zwolle. -Maria Goridiena te Grootenhuis 1868-1878, vroeg en kreeg eervol ontslag wegens lichamelijke zwakte. -Samuelina Alida de Munnink 1878-1882. Ontslag oneervol. Ze had zich tegenover een gevangene beklaagd over de directeur; deze zou zijn gezin slecht bestuurd hebben, hij had een ongehuwde dochter met twee kinderen, “erger dan een publieke meid”. Dit, terwijl ze zelf tegen de regels in de kok had uitgenodigd op de koffie in het vrouwenkwartier. -Hendrika Lamechiena Hensens 1882-1883, geb. Veendam 28-11-1853, NH, ongehuwd, kinderjufrouw, op een wedde van f.400,-/jr -Henriëtte Christina Johanna Creutzberg 1883, geb. Avereest 4-2-1831, NH, ongehuwd,aangesteld 1883 op een wedde f.400,-/jr; haar werd in 1888 aangeraden zelf ontslag te vragen160, ze kwam bevelen niet na, er was misbruik van sterke drank en ze maakte schulden. Ontslag 1888. -Aaltje Assies, weduwe van A. Bomhoff 1888, geb. te Zwolle plm. 1834, van beroep baker , wedde f.400,-/jr. Ook na haar ontslag bleef ze reservebewaarster op een vaste wedde van f.21,-/jr. -Saartje Scheffer, geb. 1-4-1863 te Obergum (Gr.), NH, ongehuwd, naaister, benoemd tot bewaarster 2e rang in 1900, verplaatst naar Montfoort 1904. -Elisabeth Hendrika Catharina Krähe, bewaarster 2e rang, bij benoeming 25 jaar oud, geb. te Arnhem, Evangelisch Luthgers, ongehuwd, costuumnaaister, wonende te Arnhem, aangesteld 1906 op een wedde van f.525,-/jr; overgeplaatst naar Rotterdam in 1908. -E.J. Kremer, bewaarster 2e rang, kwam van gevang Utrecht, aangesteld 1908 op wedde van f.625,-/jr tot 1913. -Jenneke van de Koppel, geb. 14-6-1887, bewaarster 2e rang, kwam van gevang Gorinchem, aangesteld 1914 op wedde van f.600,-/jr; overgeplaatst naar Rotterdam 1921.
26
BIJLAGE E. SCHRIJVERS VAN DE GEVANGENIS -J. Göckel, tot 1862, toen hij werd ontslagen omdat hij een potje boter en geld voor een gevangene had binnengesmokkeld. -Antonius Johannes van Born, geb. Zwolle, gepensioneerd fourier 3e RI, op wedde van f.150,/jr, 1863-1865. -Petrus Johannes Arnoldus Brands, staat van dienst: gepasporteerd 3e stuurman, op wedde van f.150,-/jr 1865-1872. -Johan Karel Jung, op wedde van f.250,-/jr. 1872-1875. -Johannes Hendrik Cieraad, geb. 20-1-1851 te Zwolle, ongehuwd, staat van dienst: sergeant 3RI, 1875-1878. -G.H. van Tongeren 1878-1883. -August Constant Gelderblom, geb. 29-7te Hoorn, prot., ongehuwd, op wedde f.350,-/jr 1883-1886 (verplaatst naar Den Bosch). -Carel Dingenus van Bockxmeer , geb. 27-7-1864 te Hoorn, ongehuwd, RK, wedde f.350,-/jr 1886-1888. -Theodorus Klinkert, op wedde f.350,-/jr 1888-1895 (naar gevang Rotterdam).
27
BIJLAGE F. BEZOEKERS DER PISTOLE
1827 Johan Joseph Verhoeff, belastingontvanger Oldemarkt/controleur liniedienst Provincie Groningen 1828 Pieter Arianus Overduin, ingenieur van Waterstaat 1832 Johanna Hogeland 1833 A.H. Poppe 1842 Jan (G.H.)Bongers, Zwollerkerspel 1842 weduwe Johanna Jacoba Boerrigter 1843 G. Jacobs 1846 Karel van Hulst, Kampen (zie onder Bijzondere gevangenen) 1851 Wolter Velderink 1851 Levij Kroonenberg 1854 Zeger van der Bie 1855 Michael Nathan Polak 1862 Arnoldus Muurlink 1864 Andries Jan Eker 1865 Engbert van Eeck uit Nieuwleusen 1869 J. Littooy, coupeur uit Zutphen 1869 H. Hedeman Jr. 1872 Jan van Blanken 1872 Harm Jan Bos, landbouwer uit Dalfsen 1875 Isaac Wolff uit Kampen 1876 Simon Roecourt/Roucourt 1877 Thijs Podt 1881 Camp, maar wel met extra bewaking (zie Bijzondere gevangenen) 1882 J. Spijker 1886 F.H. Heukamp 1886 Stephanus Frederik Henri Wijking, onderdirecteur Hervormd Weeshuis 1889 August Blanke 1889 Albertus Bekendam 1899 H.F. Schenk 1900 Harm Kok 1904 Hendrik Hester Constantijn Castendijk, ontvanger Waterschap Vollenhove 1908 Jacob Jan Louman; omdat hij vegetariër was en dus geen warme maaltijden wenste (die waren bereid in rundvet), verzocht hij toelating tot de pistole, wat werd toegestaan161 1915 Melchior Floris Dikkers, geb. Kampen 23-9-1867, kassier van W. Dikkers & Zn 1916 Gerardus Wilhelmus van Dam 1916 Johannes Jozephus Hendriks 1917 J. Stegink, vrouw van J. Hartstra, Zwolle 1927 Jacoba Groene, wed. van H.J. de Groot 1928 Nicolaas Jacob Zebinder Baggerman
28
1928 Coenraad Willem Antoon Baron van Haersolte van den Doorn 1931 Karel Vos
BIJLAGE G. ARTSEN VAN DE GEVANGENIS 1814 Kannegieter, chirurgijn 1814 Med.Dr. v.d. Ketten 1824 Stroyken, chirurgijn-majoor 7e Afd. Inf. 1825 Rodi, Officier van Gezondheid 1e kl. 7e Afd.Inf. 1825 Gerhardus Petrus Stutterheim, Officier van Gezondheid 2e kl. 1825 Jacobus Franciscus Lippe. Officier van Gezondheid 3e kl. voor artsenijkunde 1825 Schönvelt, artsenij-mengkundige 1826 Op de Laey, Officier van Gezondheid 2e kl. 1826 Giesberger 1828 R.J. Jansen, artsenijmengkunde 1830 Buttelman artsenijmengkunde 1832 Seegers 1834 Q.C.N. van Enspijk Kleynhoff 1840 G.J. van Ommeren Officier van Gezondheid 3 kl. artsenijmengkundige 1842 L.C.A. van Gebauer Officier van Gezondheid 2e kl . 1843 A.P. Kleynenberg Officier van Gezondheid 3e kl. artsenijmengkundige en geneeskundige 1843 civiele geneeskunde: contract met stadsgeneesheer Med.Dr. J. van Deen 1843 heelkundige behandelaar stadsgeneesheer Metelerkamp 1843 S.S. van Raalte heelmeester 1846 medicijnen geleverd door wed.J.S. Meulenhof geb. Roosenboom, na haar overlijden in 1852 werd het contract voortgezet door haar erven tot 1856 1847 S.S. van Raalte als heelkundige en Dr.Med. G.A. Ramaer als geneeskundige 1855 weer militaire artsen Officier van Gezondheid 2e kl. C.H.D. Visscher 1859 Officier van Gezondheid 2e kl. W.Krol 1860 Officier van Gezondheid 2e Kl. H.J. Wilson voor zowel de geneeskundige dienst als ook het gereedmaken der medicijnen 1862 Officier van Gezondheid 2e kl. J. Hellendoorn 1865 Officier van Gezondheid 2e kl. A. Baron van den Ramhorst de Brouwer 1884 Officier van Gezondheid R.H.F. Sikkes Officier van Gezondheid S. de Jong -1898 1890 Officier van Gezondheid 1e kl. P. Beijers 1898 Officier van Gezondheid P. Ziegeler Officier van Gezondheid N.J. Cuperus 1916 Dr. F.G.J. Steenmijer (civiel arts)
29
BIJLAGE H. GEESTELIJK VERZORGERS VAN DE GEVANGENIS prot.: Willem Jan Adelink, in 1814 al 50 jaar verbonden aan het tuchthuis. Overleden 1819. prot.: Jan Antonie Oostkamp 1819-1841. prot.: L. Vroom 1841-1862. kath.: Joannes Jaspar -1846. kath.: Antonius Tempelman 1849-1854. kath.: Andreas Ignatius Schaepman 1854-1858. kath.: P. Mocking 1858- overleden 20-12-1865. prot.:Teunis Poortman 1862-1896. joods: Dr. Jacob Fränkel 1864-1872. In 1872 kwamen er signalen bij het Col.Reg. dat Fränkel weinig zorgvuldig zijn dienst vervulde. Fränkel vroeg daarop ontslag, trok dat verzoek weer in, beschuldigde bewaarder Lengton van antisemitisch gedrag door joodse gevangenen langer op te sluiten. De Commissie van Policie uit het Col.Reg. onderzocht die beschuldiging, vond dat daar een luchtje aan zat en alsnog werd besloten door het Col.Reg. de rabbijn voor ontslag voor te dragen bij het MvJ. kath.: Gerardus Roelofs 1865-overleden 2-3-1885. joods: Levi Andries de Leeuw 1872-1884. joods: J. Frank 1884-overleden 1917. kath.: Nicolaas van Balen 1885-1919. prot. N. Jolles 1896-1902. prot. Alexander Gerard van Gilse (doopsgezind) 1902joods: Samuel Juda Hirsch 1917kath.: Dr. W.F.H. Blom 1919-overleden 1929 prot.: H Visser (1926) kath.: J.F.H. Eshuis 1929-
30
BIJLAGE I. LEDEN VAN HET COMITÉ VAN DAMES Mevr. G.A. Gravin van Rechteren van Appeltern geb. de Vos van Steenwijk 1840Freule A.M. Bentinck 1840Mevr. Bühler 1840Mevr. Razouw geb. Schutte 1840Mej. A. Tholen 1840Mej. A. Büchner 1840Mej. S. Büchner 1840Mevr. Cnopius geb. Davelaar 1849-1885 Mevr. Helwig geb. Sesbruggen 1849Mevr. S. van de Bosch 1853Mevr. Wispelwey Hooft 1857-(1891) Mevr. C.M. Moerel 1857Mevr. Bervoets 1866-1870 Freule C. Witsen Elias -1874 Mevr. Doijer geb. Evekinge 1841-1885 Mevr. A. Doijer- van Vechtendam 1852Mevr. de weduwe Doijer geb. van Velzen Coster 1870Freule H. Sandberg 1874Mevr.de weduwe Nieuwkuyk 1885Mevr. Gunning geb. van Eegten 1891Mej. A.L.H. E. Gastmann -1901 Mej. H.E. Cavaljé 1901Mevr. J.H.H. Rijk (1901) Mevr. Beijerinck geb. Rijnders -1904 Mevr.L. Roijer geb. Nonhebel 1904-1915 Jonkvrouwe R.J. Sandberg (1904) -1908 Mej. Doijer -1903 Mevr. J.A.H. Rijk 1903Mevr. de Haan geb. Laan 1903-1905 en 1915Mej. J. van Eijk 1903-1907 Mevr. Visser-Gunning 1905- (1917) Mevr. van Dingstee geb. de Roos 1907Mevr. La Rivière Fransen 1908-
31
Eindnoten 1
Archief Gevangenis Zwolle HCO toegangnr. 127 brief van OvJ aan Col.Regenten 9-9-1844 inv.nr. 315. id. KB 25-5-1842 No. 98 3 id. KB 19-9-1877 No. 24 inv.nr. 328 4 id. KB 5-2-1920 No. 35, in druk, inv.nr. 338 5 id. brief 23-9-1869 inv.nr. 326 van OvJ aan MvJ: 9…) dat zekere Albert Dekker, oud 10 jaren, destijds wonende te IJhorst gemeente Staphorst, thans te de Wijk, door de regtbank alhier (…) wegens gequalificeerde diefstallen is veroordeeld tot gevangen zetting (…) van zes jaren” 6 id. brief van Col.Reg. aan PG Arnhem 18-9-1904 inv. nr. 347 7 id. 19-9-1857 inv.nr. 321 8 id. z.j. inv.nr. 338 9 id. brief 9-1-1824 inv.nr. 311 10 id. genoemd werd het KB 31-8-1886 Stbl. 159 11 id. 9-4-1868 inv. nr. 326 12 id.brief 13-2-1847 inv.317 13 id. bijlage bij brief van CdK 22-5-1851 inv. 318; in notulen 28-4-1851 inv. nr. 306 14 id. van MvJ 22-2-1869 inv.nr. 326 15 id. 11-10-1863 inv.nr. 324 16 id. notulenboek Col.Reg. 8-10-1827 inv. 303 17 id. van MvJ 16-10-1854 inv.nr. 320 18 id. brief MvJ aan Col.Reg. 29-12-1863 inv.nr. 324 19 id. van MvJ 20-7-1920 inv. 338 20 id. provisioneel reglement 26-2-1814, definitief KB 21-10-1822 No.46; van MvJ aan Col.Reg. 14-11-1854 inv.nr. 320; notulenboek Col.Reg. 27-1-1888 inv.nr. 307 21 id. brief 22-7-1874 inv.nr. 327 22 id. inv.nr. 309 23 id. KB 29-1-1858 No. 56 inv. nr. 321 24 id. MvJ 6-3-1918 inv. nr. 337 25 id. notulenboek Col.Reg. 10-12-1839 inv.nr. 304; 11-12-1845 inv.nr. 305 26 id. KB 26-11-1823 No. 155, inv.nr 321 27 id. brief van CdK aan Col.Reg. 11-8-1851 inv.nr. 318 28 id. circulaire van MvJ 17-2-1852 inv.nr. 318 29 id. notulenboek Col.Reg. 8-3-1852 inv.nr. 306 30 id. van MvJ aan Co.Reg. 27-3-1863 inv.nr. 324 31 id. brief van directeur aan Col.Reg. 22-4-1865 inv. 324 32 id van CdK 17-12-1840 inv. nr. 315 33 id. van MvJ aan CdK 8-1-1853 inv.nr.318 34 id. van MvJ 15-11-1856 inv.nr. 320 35 id. van CdK aan Col.Reg. 14-4-1858, in druk, inv.nr. 321 36 id. bijlage bij brief van CdK aan Col.Reg. 28-2-1859 inv.nr. 322; CdK 7-2-1859 inv.nr. 306 37 id. van MvJ 10-4-1884 inv. nr. 329 38 id. van MvJ 31-12-1920 inv.nr. 338 39 id. KB 12-12-1928 No. 29 inv.nr. 338 Tekst in druk en tekeningen. 40 id. in druk 21-6-1929 inv.nr. 338 41 id. MvJ 27-6-11930 inv. nr. 338 42 id. MvJ 27-6-1930 inv. nr. 338 43 id. MvJ 110-10-1930 inv. nr. 338 44 id. MvJ 19-9-1934 inv. 338 45 id. MvJ 15-6-1899 inv.nr. 332 46 id. brievenboek Col.Reg. 10-10-1900 inv.nr. 347 47 id. van MvJ 29-7-1926 inv.nr. 338 48 id.brief CdK 27-12-1833 inv.nr. 314 49 id. brief 8-7-1845 inv. 316 50 id. brief 21-10-1859 inv.nr. 322, van Art.Stapel-en Constr.Mag. Delft waren verzonden 1 pakkist, klein no.3 met 4 pistolen justitie 51 id. brief 22-10-1859 inv. 322 52 id.brief van cipier aan Cie.Adm. 4-1-1865 inv.nr. 324 2
32
53
id. van MvJ 28-12-1867, inv.nr. 307 id. 21-12-1876 inv. nr. 307 55 id.24-2-1904 inv.nr. 334 56 id. brief directeur aan AI 14-2-1919 inv.nr. 364 57 id. brievenboek Col.Reg. 1-10-1920 en 17-11-1920 inv. nr. 350 58 id. 24-8-1922 aan MvJ inv.nr. 350 59 id. brief 5-12-1931 inv.nr. 365 60 id. 20-3-1846 inv.nr. 316 61 KB 13-7-1858 No.72 62 id. consignes voor de schildwachten, in brievenboek cipier 1881 inv.nr. 359 63 id. notulen Col.Reg. 14-5-1862 inv.nr. 306 64 id. KB 27-9-1877 No. 11 inv.nr. 328 65 id. inv.nr. 313 66 id. brief van OvJ aan Col.Reg. 8-5-1862 inv.nr. 323 67 id. brief Col.Reg. aan MvJ 22-3-1905 inv.nr. 347 68 id. 5-3-1822 inv.nr.311 69 id. 7-8-1862 inv.nr. 323 70 id. van MvJ 6-6-1860 inv.nr. 322 71 id. briebenboek cipier inv. nr. 355 72 id. notulenboek Col.Reg inv.nr. 307 73 Henri A. Ett, Holland in rep en roer 74 Archief Gevangenis Zwolle ingang 127 brief MvJ 9-3-1864 inv.nr. 324 75 id. notulen Col.Reg. 11-10-1863 inv. nr. 306 76 id. notulen 13-10-1863 inv. nr. 306 77 id. in notulenboek Col.Reg. als ingekomen stuk d.d. 24-10-1863 inv. nr. 306 78 id. 29-12-1863 inv.nr. 324 79 id. brief van PG aan Co.Reg. 4-5-1864 inv.nr. 324 80 id. brief van cipier aan Col.Reg. 14-2-1864 inv.nr.324 81 id. notulen Col.Reg. 18-1-1864 inv.nr. 306 82 id. notulen Col.Reg. 14-2-1864 inv.nr. 306 83 id. notulen Col. Reg. 2-3-1864 inv.nr. 306 84 id. brief MvJ aan Col.Reg. 28-12-1881 inv.nr. 329 85 id. notulenboek Col.Reg. 22-1-1877 inv.nr. 307 86 id. notulenboek Col.Reg. 13-4-1818 inv.nr. 300 87 id. 4-2-1861 inv.nr. 323 88 id. 29-8-1863 inv. nr.324 89 id. notulen Col.Reg. 20-7-1866 inv.nr. 307 90 id. brief van Col.Reg. aan MvJ 24-12-1907 en 12-11-1907, inv. nr.348 91 id. brief van Col.Reg. aan MvJ 16-1-1908 inv.nr. 348 92 id. KB 14-11-1821 inv.nr. 311 93 id. 1-7-1824 inv.nr.311. Nadere info brief CdK 25-4-1827 inv.nr. 312 (KB 29-3-1827 No. 58 94 id. 16-12-1847 van CdK aan Col.Reg. bijlag B inv.nr. 317 95 id. brief van MvJ 19-5-1909 inv.nr. 336 96 id. van MvJ 5-3-1920 inv.nr. 338 97 id. brief 24-10-1861 98 id. brief zonder datum (1861) inv.nr. 323 99 id. 21-9-1814 inv.nr. 309 100 id. notulen Col.Reg. 31-8-1839 inv.nr. 304 101 id. brief CdK 3-10-1839 inv. 304 102 id. van MvJ 22-6-1861 inv.nr. 323 103 id. van MvJ 1-3-1920 inv.nr. 338 104 id. MvJ 30-3-1932 inv.nr. 338 105 id. brief CdK 31-1-1824 inv.nr. 311 106 id. van MvJ aan CdK 27-2-1850 inv.nr. 318 107 id. CdK 2-5-1850 inv.nr. 318 108 id. 31-1-1828 inv.nr. 313 en 1-1-1876 inv.nr. 328 109 id. van Binnenlandse zaken aan CdK 20-7-1832 110 id. 11-7-1835 inv.nr. 314 111 id. 9-3-1855 van CdK aan Col.Reg inv.nr. 320 54
33
112
id. bijlage bij brief 8-3-1853 van MvJ aan Col.Reg. inv.nr. 318 id. 2-6-1860 inv.nr. 322 114 id. brief 16-5-1815 inv.nr.309 115 KB 16-12-1814 No. 10 116 id. van Biza 17-2-1840 inv.nr. 315 117 KB 11-10-1826 118 circulaire MvJ 29-8-1854 119 id. van CdK aan Cie.Adm. 22-2-1862 ook in druk bijgevoegd inv.nr. 323 120 id. notulen Col.Reg. 25-3-1841 inv.nr. 304 121 id. brief 1-12-1840 inv.nr. 315 122 id. brief 12-2-1841 inv.nr. 315 123 id. notulen Col.Reg. 12-1-1842 inv.nr. 304 124 id. brief van Col.Reg. aan Lutherse voorganger ds. Helmig 31-7-1844 inv.nr. 343 125 id. brief 2-10-1871 plus reactie van de rabbijn, inv. nr. 327 126 id. brief cipier 18-10-1865 inv.nr. 359 127 id. brief Col.Reg. aan MvJ 3-9-1850 No. 4088 inv.nr. 343 128 id. bijlage d.d. 16-12-1859 No. 123 van Secretaris Generaal van Justitie, bij brief van CdK 20-12-1859 aan Cie.Adm. inv.nr. 322 129 id. van MvJ 19-3-1861 inv.nr. 323 130 id. 9-6-1860 inv.nr. 306 131 id.losbladig in notulenboek 5-10-1862 inv.nr. 306, goedgekeurd door CdK 132 id. brief directeur van de arbeid, met bijlagen 15-5-1841 inv.nr. 315 133 id. MvJ 31-3-1917 inv. nr. 337 134 id. brief van MvJ 10-9-1869 notulenboek Col.Reg. inv.nr. 307 135 id.brief 20-12-1823 inv.nr. 311 136 id. brief 17-4-1855 inv.nr. 320 137 id. notulenboek Col.Reg. 16-2-1893 inv.nr. 307 138 id. brief 4-3-1874 inv.nr. 327 139 id. brief van Comité van Dames 21-5-1840 inv.nr. 315 id. brief van Comité van Dames aan Col.Reg. 4-3-1841 inv.nr.315 141 id. van Col.Reg. aan Comité van Dames 20-2-1849 No. 3769 inv.nr. 343 142 id. brief van Comité aan Col. Reg. 1843 143 id. notulen Col.Reg. 24-4-1850 inv.nr. 306 144 id. van Col.Reg. aan Comité van Dames 24-4-1850 No. 4023 inv.nr. 343 145 id. brief Inspecteur aan CdK 30-6-1857 inv.nr. 321 146 id. brief van Comité van Dames aan Col.Reg. 15-8-1857 inv. nr. 321 147 id. notulenboek Col.Reg. 4-3-1874 inv.nr. 307 148 id. van CdK 11-8-1823, inv.nr. 310 149 id. van CdK aan Col.Reg. 20-6-1872 inv.nr. 327 150 id. 16-8-1939 inv.nr. 339 151 id. brief 12-6-1846 inv. nr. 343 152 id. notulen Col.Reg. inv.nr. 306 153 id. brief van MvJ aan Cie.Adm. 8-2-1868 inv.nr. 326 154 id. 25-9-1859 inv.nr. 322 155 id. van Col.Reg. aan CdK 4-6-1850 no. 4039 inv.nr. 343 156 id. brief van politie aan Col.Reg., inv. 319 157 id. 19-3-1881 inv.nr. 329 158 id brief 22-2-1893 inv.nr. 346 159 id. brief 30-8-1904 aan Commissaris van Politie te Den Haag inv. nr. 347 160 id. brief Col. Reg. 18-6-1888 inv.nr. 346 161 id. brief van cipier aan Col.Reg. 28-10-1908 inv.nr. 336 113
34