Reductieplan voor de emissies van luchtverontreinigende stoffen, dat in het raam van de N C-richtlijn door de federale overheid is opgesteld Gecoördineerd door Nancy da Silva van FOD Leefmilieu - 12 maart 2003 1. Leefmilieu Op federaal niveau, is heat beleid aangaande de luchtverontreiniging voornamelijk opgenomen in het Federaal Plan ter bestrijding van verzuring en troposferische ozon. Dit plan bevat een geheel van federale maatregelen die tijdens de periode 2000-2003 ten uitvoer moeten worden gelegd. Het bevat een plan met per sector ingedeelde acties, alsook de nadere regels voor de tenuitvoerlegging en de evaluatie. Het laatste Federaal Plan ter bestrijding van goedgekeurd in de Ministerraad van 31 mei 2000.
verzuring en troposferische ozon werd
Overigens preciseert het plan dat elk betrokken federaal departement (Buitenlandse Zaken, Verkeer, Energie, Landbouw, Leefmilieu, Financien en Wetenschappelijk Onderzoek) volledig verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen die tot zijn bevoegdheden hoort. Qp het einde van elk jaar, deelt elk departement aan de Federale Overheidsdienst Leefmilieu de stand van zaken mee over de toepassing van de maatregelen die tot zijn bevoegdheden horen, alsook een actieplan voor het volgende jaar met eventuele bijkomende actievoorstellen. Op grond van die bijdragen wordt een volledige stand van zaken opgemaakt en in de lente van het volgend jaar aan de Ministerraad voorgelegd. Dit jaar, moet er een eindrapport worden opgemaakt. Het moet volgende gegevens: - De evaluatie van de toepassing van de actieplannen; - Een globale evaluatie van het plan; - Aanbevelingen voor beleid en de maatregelen voor de volgende jaren (2004-2007). 1.1 Voorbereiding van een Plan Productbeleid De Federale Overheidsdienst Leefmilieu werkt momenteel aan een plan “Productbeleid en Leefmilieu”. Het federaal productbeleid is een politiek antwoord ter bescherming en verbetering van het leefmilieu en richt zich specifiek op de producten. Onder product moet worden verstaan de 'goederen en diensten die op de markt worden aangeboden. De productbenadering mot bij voorkeur integraal gebeuren, dit betekent dat de verschillende milieu-invloeden gedurende de ganse levenscyclus van het product in overweging worden genomen. Het ontwerp van plan “Productbeleid en Leefmilieu” bevat een reeks maatregelen betreffende producten zoals de verpakkingen, elektrische en elektronische apparatuur, voertuigen en niet voor de weg bestemde machines, brandstoffen, verwarmingstoestellen, reinigingsproducten, verven, cosmetica, textiel, etc... Hierin worden verschillende milieuproblemen behandeld, meer bepaald de luchtverontreiniging (troopsferische ozon, verzuring en woestijnvorming) zoals aangehaald in de NEC-richtlijn.
De in dit ontwerp van plan opgenomen maatregelen omvatten diverse soorten instrumenten zoals juridische, economische en sociaal-culturele. Overigens heeft een studie die in het raam van de opstelling van dit plan word be6indigd op het einde van het jaar 2002, het mogelijk gemaakt van het milieustandpunt en vanuit een benadering op grond van de levenscycli, de prioritaire producten te identificeren voor de toekomstige ontwikkeling van het productbeleid. Tot slot wordt in december met de sociale actoren een rondetafel georganiseerd om samen met hen een constructieve dialoog te voeren over de milieuprioriteiten voor het: productbeleid en om de toekomstige werkwijzen en samenwerking uit te stippelen.
1.2 Reglementering verwarmingsinstallaties met lage NOX - uitstoot. Op het gebied van de installaties voor huisverwarming, heeft de Federale Overheidsdienst Leefmilieu een ontwerp van Koninklijk Besluit voorbereid betreffende het op de markt brengen van centrale verwarmingsketels, van luchtverwarmers en met vloeibare brandstof of gasgestookte en branders met een nominale belasting van 400 kW of minder. Die verschillende toestellen kunnen slechts op de markt worden gebracht wanneer ze voldoen aan de uitstootniveaus die in het Koninklijk Besluit voor NOX en CO zijn vastgesteld. De grenswaarden voor de uitstoot van NOX zijn: Voor gasvormige brandstoffen1: Centrale verwarmingsketel met een atmosferische brander en een nominale belasting van ≤ 400 kW
Centrale verwarmingsketel met een ventilatorbrander en een nominale belasting van ≤ 400 kW
Luchtverwarmer met een atmosferische brander en een nominale belasting van ≤ 400 kW
Luchtverwarmer met een ventilatorbrander en met een nominale belasting van ≤ 400 kW
Ventilatorbrander met een nominale belasting van ≤ 400 kW
150 mg/kWh
120 mg/kWh
150 mg/kWh
120 mg/kWh
120 mg/kWh
Voor de vloeibare brandstoffen: Centrale Centrale verwarmingsketel met verwarmingsketel met een een olieverstuivingsbrander olieverstuivingsbrander met een nominale met een, nominale belasting van ≤ 70 kW belasting van > 70 kW en ≤ 400 kW
Luchtverwarmer Luchtverwarmer met met olieverstuivingsolieverstuivings- brander en met een brander en met nominale belasting een nominale van > 70 kW en belasting van < ≤ 400 kW 70 kW
Olieverstuivingsbrander met een nominale belasting van ≤ 70kW
120 mg/kWh
120 mg/kWh
120 mg/kWh 185 mg/kWh
185 mg/kWh
185 mg/kWh
Olieverstuivingsbrander met een nominale belasting van > 70kW en ≤ 400kW
Het ontwerp van Koninklijk Besluit voorziet overigens een herziening van de waarden in de loop van 2005. De uitstootniveaus van NOX en CO zullen worden besproken met het oog op een verdere verlaging ervan.
1
Voor toestellen die werken op propaangas, worden de grenswaarden voor de uitstootniveaus vermenigvuldigd met 1,3
De bekendmaking van dit ontwerp van Koninklijk besluit is gepland in de loop van 2003, om in werking te treden in 2004. Verwacht wordt dat die maatregel het mogelijk maakt de uitstoot van NOX tegen 2010 met 2,5 ton terug te dringen. 1.3 Verbetering van de milieukwaliteit van de reinigingsproducten Voor wat de voor huishoudelijk gebruik bestemde reinigingsproducten betreft, zoals was- en vaatwasmiddelen, de allesreinigers en de sanitaire reinigingsproducten, is het productbeleid van de federale overheid'' gericht op de verandering van het koopgedrag van de verbruiker. De belangrijkste factoren 'hier zijn de bewustwording van het publiek dat er minder verontreinigende alternatieve oplossingen bestaan en het vertrouwen in die vervangproducten (in dit geval de producten die minder en zelfs helemaal geen VOS bevatten). Momenteel wordt een onderzoek ter ondersteuning van het beleid afgerond omtrent de concrete maatregelen die ter zake kunnen worden getroffen. Vandaar zullen stappen worden ondernomen om de voorgestelde maatregelen toe te passen. De maatregelen die zullen worden voorgesteld zullen verschillende types van (juridische, economische en sociaal-culturele) instrumenten omvatten zoals dit het geval is voor het ontwerp van plan « Productbeleid en Leefmilieu ». Er wordt verwacht dat een vermindering van de uitstoot van VOS van 2,6 kton kan worden bereikt tegen 2010 dankzij een gedragsverandering van de consumenten. 1.4 Reductie van het gehalte aan VOS in verven en vernissen De Federale Overheidsdienst Leefmilieu heeft eind 2001 de onderhandelingen afgerond met de Industrie van verfproducenten alsook met de Belgische federatie van Distributieondernemingen met het oog op de voorbereiding van twee ontwerpen van Koninklijk Besluit voor de reglementering van het VOS-gehalte in decoratieve verven en vernissen en in de carrosserieverven. De Commissie heeft artikel 9 paragraaf 3 van de Richtlijn 98/34/EG ingeroepen waardoor de aanvaarding van die twee ontwerpen van Koninklijk Besluit worden uitgesteld tot 8 mei 2003 (periode van status qua). Die materie is inderdaad het voorwerp van een voorstel van richtlijn van de Commissie aan het Europees parlement en aan de Raad. Het dossier wordt evenwel niet gedragen door het' huidige voorzitterschap. De ontwerpen van Koninklijk Besluit zouden dus weer op het goede spoor kunnen worden gezet. 2. Transport Het uitgangspunt van het reductieprogramma voor de transport sector zijn de scenarioberekeningen die zijn opgenomen in de RAINS-modellering. De maatregelen die aan de grondslag lagen' van de NEC richtlijn zijn technologische maatregelen. Deze technologische maatregelen vormen tevens de basis voor de verstrenging van de emissiereglementering voor voertuigen en de aanscherping van brandstofeigenschappen op Europees niveau. Voor een overzicht van de RAINS-modellering wordt verwezen naar het
reductieprogramma voor Vlaanderen. In de Vlaamse bijdrage is tevens een analyse opgenomen alsmede een evaluatie van de invloed van de Europese richtlijnen op de Vlaamse emissiecijfers in 2010. Een evaluatie van de invloed op het geheel van de Belgische emissies werd niet uitgevoerd. In dit federaal reductieprogramma wordt verder ingegaan op de omzetting van de Europese richtlijnen in federale wetgeving. Anderzijds wordt een overzicht gegeven van de federale maatregelen. De reductie, van gaslozingen steunt op rechtstreekse acties (vb. bevordering van het gebruik van laagzwavelige brandstof) maar ook op een globaal beleid dat gericht is op de bevordering van milieuvriendelijke transportmiddelen dat we hierna in de rubriek indirecte maatregelen aangeven. 2.1 Directe maatregelen: technische maatregelen a) voor de voertuigen, Geheel van fiscale maatregelen voor de reductie van de invloed van het wegverkeer op het milieu: L
L L
Sinds 1 januari 2001 toekenning van een premie van 508 euro voor de installatie van een LPG-inrichting voor reeds in het verkeer gebrachte benzinevoertuigen. Zo werden bij voorbeeld 12 000 premies van dit type toegekend in 2001. Die maatregel liep of op 31 december 2002. Toegang tot ondergrondse parkeergarages voor LPG voertuigen wordt momenteel besproken.. Het doel hierbij is to komen tot een toegang tot de bestaande ondergrondse parkeergarages voor de LPG voertuigen. De verlaging van de belasting op de inverkeerstelling voor de autos « EURO 4 » en LPG is op 1 januari 2002 in werking getreden. De federale regering besliste op 26/01/2001 tot de invoering van een zwavelarme diesel en benzine met een octaangehalte van 98. Deze brandstoffen bevatten slechts 0,005 % zwavel (50ppm) hetgeen 7 maal. lager is dan de huidige Europese norm. Deze', zwavelarme brandstof geniet tevens een accijnsreductie en controles wezen uit dat deze nieuwe brandstoffen inmiddels hun Europese tegenhangers hebben vervangen op de Belgische markt.
b) voor de zeevaart. L Bijlage VI van, het Protocol van 1997 tot wijziging van Marpol 73/78 tot vaststelling van de regels ter voorkoming van luchtverontreiniging wordt momenteel uitgevoerd. L Vanaf 2003, zal een uitzonderlijke inspectiecampagne worden uitgevoerd op de Belgische vaartuigen die onder Belgische vlag wensen to worden ingeschreven door de FOD Mobiliteit en Transport en zo nodig door de reder. Dan zullen documenten omtrent veiligheid en milieubehoud kunnen worden afgeleverd. Die inspectiecampagne omvat meer bepaald volgende elementen: •
De inspecties aan boord van de in de Belgische haven aangekomen buitenlandse vaartuigen Vaker en Systematisch organiseren;
• • • • •
Oprichting van een echte Belgische kustwacht die kan instaan voor de coördinatie van de programma's voor de inspectie, het toezicht en het crisisbeheer op zee; Bevordering van het in ruime mate teruggaan naar een handelsvloot onder Belgische vlag om de controle te vergemakkelijken en te verbeteren; Verbod van vervoer van zware stookolie in eenwandige schepen ; Opstelling van een plan voor de aanwijzing van schuilplaatsen voor schepen in nood; Uitwerking van eisen betreffende de bescherming van de grote brandstoftanks in vaartuigen in geval van aanvaring of stranding.
c) voor het spoor. L Voor zover mogelijk vervangt de NMBS stilaan haar dieseltreinenpark door elektrische treinen. Momenteel maakt dieseltractie nog slechts 4,4 % van het reizigersverkeer en 28 % van het goederenvervoer uit. De dieseltreinen zijn voorbehouden voor lokaal gebruik of voor het sorteren van materiaal. Binnen 10 jaar zullen ze progressief vervangen zijn door nieuwe dieseltreinen die minder verontreinigen en op energieniveau beter presteren. L Modernisering en behandeling door de NMBS van risico-installaties zoals de dieselbevoorradingsplaatsen, de creosoteerwerkplaatsen (behandeling van houten dwarsliggers met beschermingmiddelen), de opslagplaatsen voor diverse petroleumproducten en de sites die worden gebruikt door de schroothandelaars en verdelers van brandstoffen voor de controle op de risico's voor verontreiniging. L De NMBS past geregeld de uitrustingen voor de opslagtanks aan en controleert ze geregeld op lek1 en. L Hoewel dieseltractie slechts 16% van het aantal treinkm vertegenwoordigt worden de distributiepunten voor diesel gemoderniseerd. L De NMBS gaat maximaal door met haar onderzoek en inspanningen voor een meer economisch gebruik van energie en grondstoffen. 2.2 Indirecte maatregelen De Federale overheidsdienst Mobiliteit en Transports heeft een nieuw beleid voor geïntegreerde mobiliteit ingevoerd waarbij verschillende en gecoördineerde acties worden ingezet die vruchten zullen afwerpen op middellange en lange termijn, en waarbij voorrang wordt verleend aan must milieuvriendelijke. Concreet betekent dit dat de transportwijzen die verenigbaar zijn met duurzame ontwikkeling, competitiever, veiliger, betrouwbaarder en comfortabeler moeten worden gemaakt.. 1.
Het federaal plan voor duurzame ontwikkeling 2000-2004 bepaalde dat de FOD Mobiliteit en Transport een nationaal plan voor duurzame mobiliteit moest opmaken. Dit is bijna klaar en heeft erop toegezien dat er het probleem van de reductie van de verontreinigende gassen in wordt geïntegreerd. Het zal eerstdaags voor overleg worden voorgelegd aan de andere Federale overheidsdiensten, aan de provincies, de gemeenschappen en gewesten. De praktische omzetting van dit document zal gebeuren na raadpleging, van het publiek en nadat het is goedgekeurd.
2.
Het koninklijk uitvoeringsbesluit betreffende de inzameling van gegevens over het woon-werkverkeer van de werknemers voor het geheel van de bedrijven met meer dan 100 werknemers in de overheids- en privé sector (goedgekeurd door de Ministerraad van 15 december 2000) ligt bij de Koning ter ondertekening voor. De inzameling van gegevens moet een diagnose door de overheidssector en de bedrijven mogelijk maken zodat initiatieven kunnen worden gestimuleerd en er werk wordt gemaakt van partnerships op het gebied van mobiliteitsbeheer tussen de Ondernemingsraden en de Overlegcomités van de overheidssector. De getrokken bedrijven zouden dan eventueel mobiliteitsbeheersplannen kunnen ontwerpen. (Dit wetsontwerp is momenteel voorgelegd bij de Kamer).
3.
Andere maatregelen voor het stimuleren van duurzame mobiliteit die geïntegreerd zijn in de hervormingvan de personenbelasting:
L Ruimere vrijstelling van de bijdrage van de werkgever in de woon-werk verplaatsingskosten, wanneer het om gemeenschappelijk vervoer gaat . Voordien was alleen de wettelijk verplichte tegemoetkoming van de werkgever (54 % van het abonnement) vrijgesteld van belastingen en welke bijkomende elke bijkomende tegemoetkoming van de werkgever werd beschouwd als een voordeel in natura en als dusdanig belast. Deze aftrekbaarheid is van opgetrokken van 100% tot 120 % voor de inkomsten van 2002. L Vrijstelling van belasting voor de werkgever voor door de werkgever of een groep van werkgevers georganiseerd collectief vervoer; dit geldt ook voor carpooling. L Verhoging van de aftrek van woon-werk verplaatsingskosten via openbaar vervoer, carpooling, per fiets, etc. De belastingplichtige die zijn « reële kosten >> aangeeft, kan dan 0,05 EURO/km tot 0,15 EURO/km aftrekken met een maximum van 50 km per traject. 4. Stimuli ten gunste van het modaal vervoer en de zachte gebruikers (voetgangers, fietsers) L Wijziging van 'verkeersreglement naar straatcode, die het modaal vervoer moet bevorderen in de richting van milieuvriendelijke transportwijzen en er de wetsbepalingen', in integreren die bestemd zijn om de rechten, plichten en de verantwoordelijkheden van de verschillende gebruikers van de ruimte opnieuw in evenwicht te brongen (regeringsbeslissing van 26 oktober 2001) L Eenheidsbiljet: sinds 1 februari 2003 maakt de aanbieding van “Jump” het de gebruikers van metro en bus mogelijk in de Brusselse regio met een enkel ticket tegen een enkel tarief te reizen. Die eerste ervaring zal worden uitgebreid tot een ruimere zone van 30 km rond Brussel. 5.
Modaal vervoer naar spoor en waterweg In de algemene beleidsverklaring van de Regering van 17 oktober 2000, heeft de Ministerraad tan 30 maart 2001 het modaal vervoer als een prioritaire doelstelling gedefinieerd en er zich toe verbonden tegen het jaar 2010 het marktaandeel van het
spoor en de waterwegen met 15% te laten toenemen (d.i. 50 % meer reizigers en goederen). a) het spoor L Er wordt momenteel onderhandeld over een Me beheerscontract met de NMBS waarin drie doelstellingen worden beoogd : stiptheid, kwaliteit en veiligheid. Het beoogt de invoering van een vergoedingssysteem van de klant, tariefelementen met het oog op klantenbinding en aantrekken van nieuwe klanten (modal shift naar milieuvriendelijk ervoer), een mechanisme dat het bedrijf financieel betrokken maakt L
Voorzetting van de investeringen in het raam van het hogesnelheidsnet.
L
Totstandbrenging van het Regionaal expresnet Het investeringsplan bepaalt een injectie van 25,6 miljoen euro
L
Modernisering van het reizigersnet
L
Modernisering van het net voor vrachtvervoer
L
Modernisering van de stations
L
Ontwikkeling van het goederentransport
L
Aankoop van nieuwe dubbeldekkers met optimale energie-efficiency, gelet op het hoog aantal aangeboden plaatsen.
L
Invoering van een eenheid die verantwoordelijk is voor de milieuvragen sinds 1995. Deze ziet toe op de naleving van de reglementering en coördineert de milieuprojecten. Ze heeft een milieubeleidsplan 2000-2003bepaald. Strikte opvolging van de milieuvergunningen voor de betrokken installaties. (Beheer van de gegevensbank van vergunningsplichtige inrichtingen en milieutechnische eenheden die een milieuvergunning vergen). b) voor de waterwegen Een samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Gewesten betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de vloot om zonder betwisting te komen tot de praktische uitvoering van de Verordening (EG) nr. 718/1999 van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren, dal worden afgesloten tijdens het eerste trimester van 2003. Het moet acties mogelijk maken ten gunste van de modernisering van het vaartuigenbeheer met inachtneming van de Europese normen.
3. Energie 3.1 Belastingvermindering voor particulieren die bepaalde energiebesparende investeringen doen
In het raam van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, geniet de belastingplichtige die in zijn, woning een of verschillende specifieke energiebesparende werkzaamheden heeft laten uitvoeren, een belastingvermindering (Art 33). De beoogde uitgaven omvatten twee soorten. Het gaat enerzijds om de vervanging van oude stookketels, de installatie van een systeem van waterverwarming door middel van zonneenergie, en tot slot de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie; voor die uitgaven bedraagt de belastingvermindering 15% van het bestede bedrag. De beoogde uitgaven betreffen daarenboven de plaatsing van dubbele beglazing, de isolatie van het dak, de plaatsing van een warmteregeling van een installatie van centrale verwarming door middel van thermostatische kranen of door een kamerthermostaat met tijdsinschakeling, alsook de energie-audits. Voor deze tweede categorie van uitgaven bedraagt de belastingvermindering 40%. De belastingvermindering mag 600 € per woning niet overschrijden. Dat bedrag kan worden opgetrokken tot 1000 € wanner blijkt dat na een jaar toepassing van de maatregel de begrotingsruimte (zowat 40 miljoen euro) nog aanwezig is. Die maatregel zal van toepassing zijn vanaf het aanslagjaar 2004, d.i. voor de inkomsten van het j aar 2003. 3.2 Reductie van het zwavelgehalte van stookolie Het Koninklijk Besluit van 3 oktober 20022, ter vervanging van het Koninklijk Besluit van 7 maart 2001 betreffende de benaming, de kenmerken en het zwavelgehalte van de gasolie voor verwarming, machtigt het op de markt brengen van een nieuwe gasolie voor verwarming “extra” genoemd. Zo worden momenteel in België twee kwaliteitsoorten van gasolie voor verwarming verdeeld; de gasolie voor verwarming met een zwavelgehalte van 2000 ppm, zoals is voorgeschreven door artikel 4 van de Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 en gasolie voor verwarming extra met een zwavelgehalte van 50 ppm. Naast het feit dat de gasolie voor verwarming extra een laag zwavelgehalte heeft, is het tweede voordeel ervan dat ze beter geschikt is voor condensatieketels (hoogrenderende ketels). Tot op heden was dit type ketels nauwelijks op de markt verkrijgbaar omdat ze moesten voorzien zijn van een zeer dure uitrusting die bestand was tegen het zwavelzuur dat door de condensatie van de verbrandingsgassen werd gevormd3. De meerkosten voor een dergelijke inrichting kunnen zelfs niet over een periode van 20 jaar worden afgeschreven. Welnu door gebruik te maken van gasolie voor verwarming met een laag zwavelgehalte, moeten de ketels met hoog rendement niet meer over die uitrusting beschikken, waardoor hun aankoopprijs redelijker wordt.
2
Het Koninklijk Besluit van 3 oktober 2002, ter vervanging van het Koninklijk Besluit van 7 maart 2001 betreffende de benaming, de kenmerken en het zwavelgehalte van de gasolie voor verwarming (Belgisch Staatsblad van 23.10.2002)
3
De condensatieketels werken volgens het principe van de condensatie van de uitlaatgassen. Dat betekent dat de ketel de gassen afkoelt en ze terugwint. De condensatie van SO2 veroorzaakt op zich zwavelzuur. Dat zuur tast het materiaal sterk aan zodat het dus noodzakelijk is een keramische uitrusting te installeren die zwavelzuurbestendig is. Die uitrusting is zeer duur wat, momenteel, als nadeel uitvalt voor de hogerendementsketels.
Behalve het feit dat de gasolie voor verwarming extra beter is aangepast aan de condensatieketels, is ze ook beter voor de motor van diverse machines zoals de niet voor de weg bestemde machines, de boten, de locomotieven, ... Overigens moest het zwavelgehalte, op grond van de Richtlijn 1999/32/EG, tegen 1 januari 2008 teruggebracht zijn tot 1000 ppm. Tijdens de vergadering van 4 oktober 2002, heeft de Ministerraad er principieel mee ingestemd vooruit te lopen op de Europese richtlijn door tegen 1 januari 2006 over te schakelen op een gehalte van 1000 ppm. Tevens werd er beslist tot een fiscale stimulans om die maatregel te begeleiden daar er binnen de Europese Unie nog steeds een lagere norm geldt en het vrij goederenverkeer moet worden in acht genomen. Zo er men van uitgaat dat de ganse markt neigt naar verwarmingsstookolie van 1000 ppm dank zij de fiscale stimulans en dat het jaarlijks verbruik hetzelfde blijft als in 2001, dan zou die maatregel het mogelijk moeten maken vanaf 2006, de jaarlijkse uitstoot van S02 met 5,7 ton te doen afnemen. 3.3 Opheffing van de accijnsafwijking voor zware stookolie > 1% Voor wat de fiscaliteit op zware stookolie betreft, werd beslist de accijnzen te verhogen van 6,2 tot 13 euro /1000 kg op alle op de Belgische markt gebrachte zware stookolie. Daar de zware stookolie met > 1% zwavel niet langer zal bestaan op 1 januari 2003 en het tarief van 6,2 euro een afwijking was om zware stookolie met een laag zwavelgehalte te bevorderen, wordt die afwijking opgeheven en zal alle zware stookolie worden belast tegen 13 euro, wat overeenstemt met de Europees minimumtarief. Hieraan moet worden toegevoegd dat het verbruik van zware stookolie de laatste jaren constant is afgenomen en dat die tendens zich zal voortzetten daar de verbruiker de voorkeur geeft aan aardgas. 3.4 Reductie van het zwavelgehalte van dieselbrandstof voor niet voor de weg bestemde machines In het raam van het voorstel van richtlijn van het Europees parlement en van de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van de richtlijn 98/70/EG, heeft de Commissie de wijzigingsvoorstellen van het Parlement verworpen die beoogden de niet voor de weg bestemde machines in de richtlijn op te nemen. België zal in zijn nationale wetgeving evenwel opleggen dat het zwavelgehalte van dieselbrandstof die wordt gebruikt voor de dieselmotoren met compressieontsteking van niet voor de weg bestemde machines (tractoren, laadmachines, etc...) wordt afgestemd op dat wat van toepassing is voor het wegverkeer. Zo zal het zwavelgehalte van dieselbrandstof bestemd voor niet voor de weg bestemde machines vanaf 1 januari 2005 worden beperkt tot 50 ppm. 3.5 Ondersteunende maatregel voor het vervangen van stookolie door gas Om de verbruikers aan te moedigen over te stappen van verwarming met stookolie naar aardgasverwarming, heeft de gassector, op verzoek van de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, beslist een tegemoetkoming van 250 toe te kennen aan klanten
die vóór 1 juli 2003 voor de centrale verwarming van hun woning overschakelen op aardgas. Die tegemoetkoming moet de consumenten helpen hun oude stookolietank te verwijderen en zo bij te dragen tot de bescherming van de bodem en de waterlagen. Die premie zou een sterke stimulans moeten betekenen voor de overschakeling van stookolie op aardgas. 3.6 Maatregen op het gebied van alternatieve energie Warmtekrachtkoppeling • •
De programmawet van 30 december 2001 schept hier een kader met noodzakelijke regelingen voor warmtekrachtkoppeling zoals hulpdiensten bij defect en tarieven voor hulpelektriciteit. Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten over elektriciteitsmarkten stimuleert warmtekrachtkoppeling.
Hernieuwbare energiebronnen • •
Elke leverancier van elektriciteit zal verplicht zijn een minimale hoeveelheid energie uit een hernieuwbare bron te verstrekken. De quota zijn momenteel vastgelegd op 2,5% voor 2003 tot 6% tegen 2010. Er werden twee domaniale concessies toegewezen met het oog op de bouw in de Noordzee van twee offshore windparken met een kracht van 100MW elk.
4. Landbouw De Europese commissie poogt momenteel de verschillende bestaande richtlijnen in verband met meststoffen tot een enkele richtlijn Meststof te "fuseren". Deze zou ook de herziening betekenen van de lijst van meststoffen die in de Europese unie op de markt kunnen worden gebracht. Het is de bedoeling dat België bij die bespreking de stelling verdedigt dat vaste ureum bevattende meststoffen van de lijst moeten worden geschrapt. Een Europese richtlijn maakt het België (of een andere Lidstaat) inderdaad niet mogelijk eenzijdig een verbod op dergelijke meststoffen op te leggen. Zo vaste meststoffen met ureum inderdaad worden verboden, kan een vermindering van de jaarlijkse uitstoot van NH3, van zowat 0,32 kton worden verwacht.